Geheugeninformatie: Toont Installed Memory (Geïnstalleerd geheugen), Memory Speed (Geheugensnelheid), Number of Active
Channels (Aantal actieve kanalen), Memory Technology (Geheugentechnologie), DIMM_1 Size (Grootte DIMM_1), DIMM_2 Size
(Grootte DIMM_2).
Processorinformatie: Toont Processor Type (Processortype), Processor Speed (Processorsnelheid), Processor Bus Speed
(Bussnelheid processor), Processor L2 cache (L2-cache processor), Processor ID (Processor-id), Microcode Version
(Microcodeversie), Multi Core Capable (Multi Core capabel) en HT Capable 64-bit Technology (HT capabele 64-bit-technologie).
PCI information (PCI-informatie): Toont de beschikbare sleuven op het moederbord.
Date/Time
(Datum/tijd)
De systeemdatum en -tijd. Wijzigingen van de systeemdatum en -tijd worden direct uitgevoerd.
Bootsequence
(Opstartvolgorde)
De volgorde waarin de computer naar een besturingssysteem zoekt op de apparaten die zijn opgegeven in de lijst.
Onboard or USB Floppy (Geïntegreerd of USB-diskettestation)
Onboard SATA Hard Drive (Geïntegreerde SATA vaste schijf)
Onboard or USB CD-Rom Drive (Geïntegreerd of USB-cd-romstation)
Drives (Schijven en stations)
Diskette drive
(Diskettestation)
Dit veld bepaalt hoe het BIOS de diskettestations configureert; besturingssystemen met USB-ondersteuning herkennen USB-
diskettestations, ongeacht deze instelling:
Disable - All Floppy drive are disable (Uitschakelen - Alle diskettestations zijn uitgeschakeld).
Enable - All floppy drive are enable (Inschakelen - Alle diskettestations zijn ingeschakeld).
De Setup (Instellingen)-optie "USB-controller" heeft gevolgen voor de werking van het diskettestation.
SATA Operation (SATA-
bediening)
configureert de bewerkingsmodus van de geïntegreerde vasteschijfcontroller.
RAID Autodetect / AHCI = RAID voor ondertekende stations, anders AHCI.
RAID Autodetect / ATA = RAID voor ondertekende stations, anders ATA.
RAID On / ATA (RAID ingeschakeld / ATA) = SATA wordt geconfigureerd voor RAID bij het opstarten.
Legacy = De vasteschijfcontroller wordt geconfigureerd voor de legacy-modus.
De Legacy-modus zorgt voor compatibiliteit met sommige oudere besturingssystemen die geen ondersteuning bieden voor
systeemeigen bronnen die zijn toegewezen aan de controller van een diskettestation.
De RAID-modus is niet compatibel met ImageServer. Schakel de RAID-modus uit als u ImageServer inschakelt.
S.M.A.R.T. Reporting
(S.M.A.R.T.-rapportage)
Dit veld bepaalt of vaste-schijffouten voor geïntegreerde stations tijdens het opstarten van het systeem worden gemeld. Deze
technologie is deel van de SMART (Self Monitoring Analysis and Reporting Technology)-specificatie.
Deze optie is standaard uitgeschakeld.
Drives (Schijven en
stations)
Hiermee schakelt u de SATA- of ATA-schijven en -stations die op het moederbord zijn aangesloten, in of uit.
System Configuration (Systeemconfiguratie)
Integrated NIC (Geïntegreerde
NIC)
Hiermee schakelt u de geïntegreerde netwerkkaart in of uit. U kunt de geïntegreerde netwerkkaart als volgt instellen:
Disable (Uitschakelen)
Enable (Inschakelen, standaardinstelling)
Enable with PXE (Inschakelen met PXE)
Enable with ImageSever (Inschakelen met PXE)
ImageServer is niet compatibel met de RAID-modus. Schakel de RAID-modus uit als u ImageServer inschakelt.
PXE is uitsluitend nodig als u een besturingssysteem op een server wilt opstarten, niet als u een besturingssysteem wilt
opstarten dat op een vaste schijf van dit systeem staat.
USB Controller (USB-controller) Hiermee schakelt u de geïntegreerde USB-controller in of uit. U kunt de USB-controller als volgt instellen:
Enable (Inschakelen) (standaardinstelling)
Disable (Uitschakelen)
No boot (Niet opstarten)
Besturingssystemen met USB-ondersteuning herkennen USB-opslagapparaten.
Parallel Port (Parallelle poort) Hier worden de instellingen van de parallelle poort opgegeven en gedefinieerd. U kunt de parallelle poort als volgt instellen:
Disable (Uitschakelen)
AT
PS/2 (standaardinstelling)
EPP
ECP No DMA
ECP DMA 1
ECP DMA 3
Parallel Port Address (Adres van
parallelle poort)
Hiermee stelt u het basis-I/O-adres in van de geïntegreerde parallelle poort in.
Serial Port #1 (Seriële poort 1)
Hier worden de instellingen van de seriële poort opgegeven en gedefinieerd. U kunt de seriële poort als volgt instellen:
Disable (Uitschakelen)
Auto (Automatisch) (standaardinstelling)
COM1
COM3
Het besturingssysteem kan bronnen toewijzen, zelfs als de instelling is uitgeschakeld.