Embedded Security Device Support (enable/disable) (Ondersteuning voor geïntegreerd
beveiligingsapparaat (inschakelen/uitschakelen), bepaalde modellen): hiermee kan het
geïntegreerde beveiligingsapparaat worden in- of uitgeschakeld. Nadat deze instelling is gewijzigd,
moet de computer worden uitgeschakeld en weer ingeschakeld.
OPMERKING: Voor het configureren van een geïntegreerd beveiligingsapparaat moet een
instelwachtwoord worden ingesteld.
●
Reset to Factory Settings (Do not reset/Reset) (Fabrieksinstellingen herstellen (niet herstellen/
herstellen), bepaalde modellen): wanneer u de standaard fabrieksinstellingen herstelt, worden
alle beveiligingssleutels gewist. Nadat deze instelling is gewijzigd, moet de computer worden
uitgeschakeld en weer ingeschakeld.
VOORZICHTIG: Het geïntegreerde beveiligingsapparaat is een cruciaal onderdeel van veel
beveiligingsschema's. Wanneer de beveiligingssleutels worden gewist, zijn gegevens die door
het geïntegreerde beveiligingsapparaat worden beveiligd niet meer toegankelijk. Als u Reset
to Factory Settings (Fabrieksinstellingen herstellen) kiest, kunnen belangrijke gegevens
verloren gaan.
●
Power-on authentication support (enable/disable) (Ondersteuning voor verificatie bij opstarten
(inschakelen/uitschakelen), bepaalde modellen): hiermee controleert u het schema voor
wachtwoordverificatie bij opstarten dat door het geïntegreerde beveiligingsapparaat wordt
gebruikt. Nadat deze instelling is gewijzigd, moet de computer worden uitgeschakeld en weer
ingeschakeld.
●
Reset authentication credentials (Do not reset/Reset) (Verificatiereferenties herstellen (niet
herstellen/herstellen), bepaalde modellen): nadat deze instelling is gewijzigd, moet de
computer worden uitgeschakeld en weer ingeschakeld.
OS Management of Embedded Security Device (enable/disable) (Beheer door besturingssysteem
van geïntegreerd beveiligingsapparaat (inschakelen/uitschakelen), bepaalde modellen): hiermee
kan de gebruiker het beheer van het geïntegreerde beveiligingsapparaat door het
besturingssysteem in- of uitschakelen. Nadat deze instelling is gewijzigd, moet de computer worden
uitgeschakeld en weer ingeschakeld. Via deze optie kan de gebruiker het beheer van het
geïntegreerde beveiligingsapparaat door het besturingssysteem beperken.
●
Reset of Embedded Security Device through OS (enable/disable) (Geïntegreerd
beveiligingsapparaat herstellen door het besturingssysteem (inschakelen/uitschakelen),
bepaalde modellen): hiermee kan de gebruiker de mogelijkheid beperken dat het
besturingssysteem het geïntegreerde beveiligingsapparaat verzoekt de fabrieksinstellingen te
herstellen. Nadat deze instelling is gewijzigd, moet de computer worden uitgeschakeld en weer
ingeschakeld.
OPMERKING: Deze optie kan alleen worden ingeschakeld als er een instelwachtwoord is
ingesteld.
Smart Card BIOS Password Support (enable/disable) (Ondersteuning voor Smart Card BIOS-
wachtwoord (inschakelen/uitschakelen), bepaalde modellen): hiermee kan de gebruiker het gebruik
van de Smart Card in plaats van instel- en opstartwachtwoorden in- of uitschakelen. Voor deze
instelling is aanvullende initialisatie binnen ProtectTools vereist voordat de optie van kracht wordt.
PAVP (disabled/min/max) (PAVP (uitgeschakeld/min/max), bepaalde modellen): PAVP schakelt de
Protected Audio Video Path in de chipset in. Dit zorgt ervoor dat bepaalde beveiligde high-definition
content kan worden bekeken die normaalgesproken niet kan worden afgespeeld. Als u de instelling
Max selecteert, wordt 96 MB systeemgeheugen exclusief toegewezen aan PAVP.
Setup Security Level
(Niveau van
configuratiebeveiliging)
Met deze optie kunt u eindgebruikers beperkte toegang tot bepaalde configuratieopties geven,
zonder dat zij het instelwachtwoord hoeven te kennen.
Hiermee beschikken beheerders over de flexibiliteit om essentiële configuratieopties te beschermen
tegen wijzigingen, terwijl zij gebruikers wel de mogelijkheid kunnen bieden systeeminstellingen te
bekijken en minder essentiële opties te configureren. De beheerder stelt voor elke afzonderlijke
configuratieoptie toegangsrechten in via het menu Setup Security Level (Niveau van
configuratiebeveiliging). Standaard wordt aan alle configuratieopties het instelwachtwoord
toegewezen, zodat de gebruiker tijdens de zelftest (POST) het juiste instelwachtwoord moet
opgeven om wijzigingen in een optie te kunnen aanbrengen. De beheerder kan bepaalde items
Tabel 11-1 Overzicht van beveiligingsvoorzieningen (vervolg)
NLWW 29