Canon EOS 5DS R Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
Instructiehandleidingen (PDF-bestanden) en de software
kunt u downloaden vanaf de website van Canon (pag. 4).
www.canon.com/icpd
2
De EOS 5DS/EOS 5DS R is een hoogwaardige digitale
spiegelreflexcamera met een full-frame CMOS-sensor (d.w.z.
kleinbeeldformaat, circa 36,0 x 24,0 mm) en circa 50,6 effectieve
megapixel, Dual DIGIC 6, circa 100% zoekerdekking, uiterst nauwkeurige
en snelle scherpstelling met 61 AF-punten, continue opnamen met circa
5,0 beelden per seconde, een 3,2 inch (8,1 cm) LCD-scherm,
Live View-opnamen en movie-opnamen in Full High-Definition (Full HD).
Lees voordat u begint met opnamen maken het volgende
Lees eerst de Veiligheidsmaatregelen (pag. 20-22) en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 23-25) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
Raadpleeg deze handleiding tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding doorneemt en
bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd of
naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor
privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde openbare
optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Inleiding
Informatie over de EOS 5DS R
Bij de EOS 5DS R is het optische low-pass-filter uitgeschakeld en het effect
daarvan verdwenen om tot een hogere resolutie te komen.
Aangezien het optische low-pass-filter bedoeld is voor het verminderen van
moiré en valse kleuren, ziet u in opnamen die zijn gemaakt met de EOS 5DS R
mogelijk meer moiré en valse kleuren dan met de EOS 5DS, afhankelijk van het
onderwerp en de opnameomstandigheden.
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
* Bij de acculader LC-E6E wordt een netsnoer geleverd.
De meegeleverde instructiehandleiding en cd-rom worden op de volgende
pagina vermeld.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Accu
LP-E6N
(met beschermdeksel)
Acculader
LC-E6E*
Interfacekabel
IFC-150U II
Camera
(met cameradop)
Brede draagriem
Oogschelp Eg
Kabelbescherming
Verbinding met randapparatuur
Gebruik de meegeleverde interfacekabel of een interfacekabel van Canon om
de camera aan te sluiten op een computer of printer. Gebruik bij het aansluiten
van de interfacekabel ook de meegeleverde kabelbescherming (pag. 36).
4
EOS Solution Disk (cd-rom met software)
Bevat software zoals software voor het bewerken van
opnamen.
Zie pagina 504-506 voor meer informatie en een
beschrijving van de installatie van de software.
De instructiehandleidingen (PDF-bestanden) kunt u downloaden vanaf
de website van Canon naar uw computer of dergelijke.
Website voor downloaden van instructiehandleiding
(PDF-bestanden):
Basisinstructiehandleiding voor de camera
Camera-instructiehandleiding
www.canon.com/icpd
Instructiehandleiding en cd-rom
De instructiehandleidingen (PDF-bestanden) downloaden
Basisinstructiehandleiding voor de camera
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Om de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te kunnen
weergeven, hebt u Adobe Acrobat Reader DC of een andere Adobe
PDF-viewer (bij voorkeur de nieuwste versie) nodig.
Adobe Acrobat Reader DC kunt u gratis downloaden van internet.
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding (PDF-bestand) om
deze te openen.
Raadpleeg het Help-gedeelte van de software of dergelijke voor meer
informatie over het gebruik van de PDF-weergavesoftware.
5
De volgende geheugenkaarten, ongeacht de capaciteit, kunnen in de
camera worden gebruikt: als de kaart nieuw is of eerder is
geformatteerd met een andere camera of computer, formatteert u
de kaart in deze camera (pag. 67).
CF-kaarten (CompactFlash)
* Type I, UDMA mode 7-compatibel.
SD-/SDHC*-/SDXC*-geheugenkaarten
* UHS-I-kaarten worden ondersteund.
Voor het opnemen van movies moet u een kaart met een hoge
capaciteit en een hoge lees-/schrijfsnelheid gebruiken, zoals
weergegeven in de onderstaande tabel.
Als u voor het opnemen van movies een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de movie niet goed wordt
opgeslagen. En als u een movie afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de movie mogelijk niet goed weergegeven.
Indien u foto's wilt maken terwijl u een movie opneemt, hebt u een
nog snellere kaart nodig.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de
lees-/schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Compatibele geheugenkaarten
Kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen
Movie-opnameformaat
(pag. 297)
CF-kaart SD-kaart
ALL-I (I-only) 30 MB/sec. of sneller 20 MB/sec. of sneller
IPB 10 MB/sec. of sneller 6 MB/sec. of sneller
In deze handleiding verwijst 'CF-kaart' naar CompactFlash-kaarten
en 'SD-kaart' naar SD/SDHC/SDXC-kaarten. 'Kaart' verwijst naar
alle geheugenkaarten die worden gebruikt voor het opslaan van
foto's of movies.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's of
movies geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
6
Verkorte handleiding
1
Plaats de accu (pag. 42).
Zie pagina 40 voor meer informatie
over het opladen van de accu.
2
Plaats de kaart (pag. 43).
De sleuf aan de voorzijde van de
camera is voor een CF-kaart en
de sleuf aan de achterzijde voor
een SD-kaart.
* U kunt opnamen maken als er een CF-kaart of een SD-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Bevestig de lens (pag. 52).
Zorg ervoor dat de rode punten zich
op één lijn bevinden.
4
Stel de scherpstelmodusknop
op de lens in op <f>
(pag. 52).
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<1>
(pag. 47).
7
Verkorte handleiding
6
Houd het midden van het
programmakeuzewiel ingedrukt
terwijl u het wiel instelt op <
A
>
(Scene Intelligent Auto)
(pag. 33)
.
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 55).
Kijk door de zoeker en richt het midden
van de zoeker op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op
het onderwerp.
8
Maak de opname (pag. 55).
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
9
Bekijk de opname.
De zojuist gemaakte opname wordt 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 320).
Zie 'Live View-opnamen' (pag. 255) voor het maken van opnamen
terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 320) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 358).
8
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<5> : Het snelinstelwiel.
<9> : De multicontroller.
<0> : De instelknop.
0/9/4/7/8 : Hiermee wordt aangeduid dat elke functie,
nadat u de knop hebt losgelaten, 4, 6, 8, 10 of
16 seconden actief blijft.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met de
pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 : Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt
instellen door op de knop <M> te drukken en de
instellingen daarvan te wijzigen.
M : Als het sterretje rechtsboven op de pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar als het
programmakeuzewiel is ingesteld op <d>, <s>, <f>,
<a> of <F>.
(pag. **) : Verwijzing naar pagina('s) met meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Problemen oplossen.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar is ingesteld op
<1> en de <R>-schakelaar naar links staat
(multifunctievergrendeling ontgrendeld) (pag. 47, 59).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen, persoonlijke
voorkeuzen en dergelijke staan ingesteld op de
standaardinstellingen.
Als voorbeeld wordt er in de handleiding een EOS 5DS met daarop
een EF50mm f/1.4 USM-lens getoond.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
9
Voor nieuwe DSLR-gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
39
Foto's maken met basisfuncties
79
De AF- en transportmodi instellen
85
Opname-instellingen
145
Geavanceerde functies
203
Opnamen maken met de flitser
243
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live View-opnamen)
255
Movie-opname
279
Opnamen weergeven
319
Opnamen naverwerken
363
Sensorreiniging
373
Opnamen printen en overbrengen naar een computer
379
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
399
Referentie
441
Opnamen downloaden naar een computer
501
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
10
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Instructiehandleiding en cd-rom ....................................................... 4
Compatibele geheugenkaarten ........................................................ 5
Verkorte handleiding ........................................................................ 6
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
........ 8
Hoofdstukken ................................................................................... 9
Functie-index.................................................................................. 17
Veiligheidsmaatregelen .................................................................. 20
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 23
Nomenclatuur ................................................................................. 26
Aan de slag 39
De accu opladen ............................................................................ 40
De accu plaatsen en verwijderen ................................................... 42
De kaart plaatsen en verwijderen................................................... 43
De camera inschakelen.................................................................. 47
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 49
De interfacetaal selecteren............................................................. 51
Een lens bevestigen en verwijderen............................................... 52
Basisbediening ............................................................................... 54
Q Quick Control voor opnamefuncties.......................................... 61
3 Menugebruik......................................................................... 64
Voordat u begint ............................................................................. 67
De kaart formatteren.................................................................... 67
De pieptoon uitschakelen ............................................................ 69
Uitschakeltijd/Automatisch uitschakelen instellen........................ 69
De kijktijd instellen ....................................................................... 70
De camera terugzetten op de standaardinstellingen ................... 70
Inhoud
11
Inhoud
4
2
3
l Het raster weergeven...............................................................74
Q De digitale horizon weergeven................................................75
Zoekerweergave instellen...............................................................77
Help ..........................................................................................78
Foto's maken met basisfuncties 79
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto).......80
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)..............83
De AF- en transportmodi instellen 85
f: De AF-bediening selecteren ....................................................86
S Het AF-gebied en het AF-punt selecteren ................................90
AF-gebiedselectiemodi ...................................................................95
AF-sensor .......................................................................................99
Lenzen en bruikbare AF-punten ...................................................100
Kenmerken AI Servo AF selecteren..............................................109
AF-functies aanpassen ................................................................. 118
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
......134
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld .................140
MF: handmatige scherpstelling ..................................................141
o De transportmodus selecteren..............................................142
j De zelfontspanner gebruiken...................................................144
Opname-instellingen 145
Kaart selecteren voor opname en weergave ................................146
De opnamekwaliteit instellen ........................................................149
Bijsnijden/aspect ratio instellen.....................................................154
i: De ISO-snelheid instellen .....................................................158
A Een beeldstijl selecteren.......................................................164
A Een beeldstijl aanpassen......................................................168
Inhoud
12
5
A Een beeldstijl vastleggen...................................................... 172
B: de witbalans instellen .......................................................... 174
O Handmatige witbalans......................................................... 176
P De kleurtemperatuur instellen ............................................. 178
u Witbalanscorrectie................................................................... 179
Helderheid en contrast automatisch corrigeren............................ 182
Ruisreductie instellen ................................................................... 183
Lichte tonen prioriteit.................................................................... 187
Correctie van helderheid randen en chromatische aberratie ....... 188
Flikkeren verminderen.................................................................. 191
De kleurruimte instellen................................................................ 193
Een map maken en selecteren..................................................... 194
De bestandsnaam wijzigen .......................................................... 196
Methoden voor bestandsnummering............................................ 199
Copyrightinformatie instellen ........................................................ 201
Geavanceerde functies 203
d: AE-programma ....................................................................... 204
s: AE met sluitertijdvoorkeuze.................................................. 206
f: AE met diafragmavoorkeuze................................................ 208
Scherptedieptecontrole.............................................................. 209
a: Handmatige belichting ........................................................... 210
q De meetmethode selecteren .................................................. 212
O Belichtingscompensatie instellen ............................................ 214
h Auto Exposure Bracketing (AEB)........................................... 215
A AE-vergrendeling .................................................................... 217
F: Bulb-belichting ........................................................................ 218
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range) ............................. 221
P Meervoudige belichting .......................................................... 226
2 Spiegel opklappen................................................................. 234
13
Inhoud
6
7
8
De oculairafsluiting gebruiken.......................................................236
F Een afstandsbediening gebruiken.............................................237
R Opnamen maken met de afstandsbediening .............................237
H Intervaltimeropnamen ........................................................239
Opnamen maken met de flitser 243
D Flitsfotografie ............................................................................244
De flitser instellen..........................................................................247
Opnamen maken met het LCD-scherm (Live View-opnamen)
255
A Opnamen maken met het LCD-scherm..................................256
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................262
Menufunctie-instellingen ...............................................................264
Scherpstellen met AF (AF-methode) ............................................268
MF: Handmatig scherpstellen .......................................................275
Movie-opname 279
k Movie-opname........................................................................280
Opnamen maken met automatische belichting ..........................280
AE met sluitertijdvoorkeuze........................................................281
AE met diafragmavoorkeuze......................................................282
Opnamen maken met handmatige belichting.............................286
Foto's maken..............................................................................293
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................295
Het movie-opnameformaat instellen .............................................297
De geluidsopname instellen..........................................................300
Stille bediening..............................................................................302
De tijdcode instellen......................................................................303
a Time-lapse-movies maken....................................................306
Menufunctie-instellingen ...............................................................313
Inhoud
14
9
10
Opnamen weergeven 319
x Opnamen weergeven............................................................. 320
B: weergave met opname-informatie..................................... 322
x Snel opnamen zoeken ........................................................... 327
H Meerdere opnamen weergeven op één scherm
(indexweergave) ........................................................................ 327
I Door opnamen navigeren (opnamesprong) ......................... 328
u Opnamen vergroten ................................................................ 330
X Beelden vergelijken (weergave van twee opnamen) ............. 332
b De opname roteren ................................................................. 333
K Opnamen beveiligen............................................................... 334
Classificaties instellen .................................................................. 337
Q Quick Control voor weergave ................................................. 340
k Genieten van movies ............................................................. 342
k Movies afspelen ..................................................................... 344
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken ......... 346
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 348
Opnamen op een televisie bekijken ............................................. 351
a Opnamen kopiëren ................................................................. 354
L Opnamen wissen..................................................................... 358
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen......... 361
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen........................ 361
Verticale opnamen automatisch roteren .................................... 362
Opnamen naverwerken 363
R RAW-opnamen met de camera verwerken .......................... 364
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen.............................. 369
N JPEG-opnamen bijsnijden....................................................... 371
15
Inhoud
13
12
11
Sensorreiniging 373
f Automatische sensorreiniging ...............................................374
Stofwisdata toevoegen..................................................................375
Handmatige sensorreiniging .........................................................377
Opnamen printen en overbrengen naar een computer
379
Het printen voorbereiden ..............................................................380
w Printen ....................................................................................382
W Digital Print Order Format (DPOF)..........................................389
W
Voor DPOF geselecteerde opnamen rechtstreeks printen
..........392
d Opnamen overbrengen naar een computer ...........................393
p Opnamen selecteren voor een fotoboek..................................397
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 399
Persoonlijke voorkeuze.................................................................400
Persoonlijke voorkeuzen instellen.................................................402
C.Fn1: Belichting........................................................................402
C.Fn2: Belichting........................................................................408
C.Fn3: Overig.............................................................................409
83: Aangepaste bediening .........................................................413
Aangepast snel instellen ..............................................................427
My Menu vastleggen.....................................................................432
w: Aangepaste opnamemodi instellen ........................................437
Inhoud
16
14
15
Referentie 441
B-knopfuncties....................................................................... 442
De accugegevens controleren...................................................... 446
Een gewoon stopcontact gebruiken ............................................. 450
H Eye-Fi-kaarten gebruiken ....................................................... 451
Systeemschema........................................................................... 454
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus ............. 456
Menu-instellingen ......................................................................... 460
Problemen oplossen..................................................................... 471
Foutcodes..................................................................................... 487
Specificaties ................................................................................. 488
Opnamen downloaden naar een computer
501
Opnamen downloaden naar een computer .................................. 502
Softwareoverzicht......................................................................... 504
De software installeren................................................................. 505
Index............................................................................................. 509
17
Voeding
De accu opladen pag. 40
Accuniveau pag. 48
Accugegevenscontrole
pag. 446
Gewoon stopcontact
pag. 450
Automatisch
uitschakelen pag. 69
Kaart
Formatteren pag. 67
Opnamefunctie pag. 146
Kaart selecteren pag. 148
Ontspan sluiter
zonder kaart pag. 44
Lens
Bevestigen pag. 52
Basisinstellingen
Taal pag. 51
Datum/tijd/zone pag. 49
Pieptoon pag. 69
Copyrightinformatie pag. 201
Wis alle camera-instellingen
pag. 70
Zoeker
Dioptrische aanpassing
pag. 54
Oculairdop pag. 236
Rasterweergave pag. 74
Digitale horizon pag. 76
Weergeven/verbergen
in zoeker
pag. 77
LCD-scherm
De helderheid aanpassen
pag. 361
Digitale horizon pag. 75
Help pag. 78
AF
AF-bediening pag. 86
AF-gebiedselectiemodus
pag. 90
AF-puntselectie pag. 93
AF-puntregistratie pag. 418
Lenzengroep pag. 100
AF-punten lichten
rood op pag. 132
AI Servo AF-
kenmerken pag. 109
Persoonlijke AF-voorkeuzen
pag. 118
AF-fijnafstelling pag. 134
Handmatig scherpstellen
pag. 141
Lichtmeting
Meetmethode pag. 212
Transport
Transportmodus pag. 142
Zelfontspanner pag. 144
Maximale opnamereeks
pag. 153
Opnamen opslaan
Opnamefunctie pag. 146
Een map maken/
selecteren pag. 194
Bestandsnaam pag. 196
Bestandsnummering pag. 199
Functie-index
18
Functie-index
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit pag. 149
Bijsnijden/aspect ratio
pag. 154
ISO-snelheid pag. 158
Beeldstijl pag. 164
Witbalans pag. 174
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
pag. 182
Ruisreductie voor
hoge ISO-snelheden pag. 183
Ruisreductie voor lange
belichtingstijden
pag. 185
Lichte tonen prioriteit
pag. 187
Lensafwijkingscorrectie
pag. 188
Zonder flikkeringen pag. 191
Kleurruimte pag. 193
Opnamen maken
Opnamemodus pag. 33
HDR pag. 221
Meervoudige
belichting pag. 226
Spiegel opklappen pag. 234
Bulbtimer pag. 219
Intervaltimer pag. 239
Scherptedieptecontrole
pag. 209
Afstandsbediening pag. 237
Quick Control pag. 61
Belichting
Belichtingscompensatie
pag. 214
Belichtingscompensatie
met M+Auto ISO
pag. 211
AEB pag. 215
AE-vergrendeling pag. 217
Veiligheidsshift pag. 405
Flitser
Externe Speedlite pag. 244
Flitsbelichtings-
compensatie pag. 244
FE-vergrendeling pag. 244
De flitser instellen pag. 247
Persoonlijke voorkeuze-
instellingen flitser
pag. 253
Live View-opnamen
Live View-opnamen pag. 255
AF-methode pag. 268
Continue AF pag. 264
Handmatig
scherpstellen pag. 275
Bijsnijden/aspect ratio
pag. 262
Stille LV-opnamen
maken pag. 266
19
Functie-index
Movie-opname
Movie-opname pag. 279
AF-methode pag. 268
Servo AF voor movies
pag. 313
Movie-
opnamekwaliteit pag. 297
Geluidsopname pag. 300
Tijdcode pag. 303
Time-lapse-movie pag. 306
Foto's maken pag. 293
Weergave
Kijktijd pag. 70
Weergave van
één opname pag. 320
Opname-informatie pag. 322
Indexweergave pag. 327
Door opnamen
navigeren
(opnamesprong) pag. 328
Opnamen vergroten pag. 330
Weergave van twee
opnamen pag. 332
Beeldrotatie pag. 333
Opnamen beveiligen pag. 334
Classificatie pag. 337
Movieweergave pag. 344
Diavoorstelling pag. 348
Opnamen op een
televisie bekijken pag. 351
Opnamen kopiëren pag. 354
Opnamen wissen pag. 358
Quick Control pag. 340
Opnamen bewerken
RAW-beeldverwerking
pag. 364
Formaat van
JPEG-opnamen wijzigen
pag. 369
JPEG-opnamen
bijsnijden pag. 371
Opnamen printen en
overbrengen
PictBridge pag. 379
Printopties (DPOF) pag. 389
Beeldoverdracht pag. 393
Fotoboek instellen pag. 397
Aanpassen
Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn) pag. 400
Aangepaste bediening
pag. 413
Aangepast snel instellen
pag. 427
My Menu pag. 432
Aangepaste
opnamemodus pag. 437
Sensorreiniging
en stof verwijderen
Sensorreiniging pag. 374
Stofwisdata
toevoegen pag. 375
Interface
Kabelbescherming pag. 36
Software
Overzicht pag. 504
Installatie pag. 505
20
De volgende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om schade of letsel aan uzelf
en anderen te voorkomen. Zorg ervoor dat u deze voorzorgsmaatregelen goed
begrijpt en volg ze op voordat u het product gaat gebruiken.
Als u last hebt van storingen, problemen of schade aan het product,
neemt u contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center of de
leverancier bij wie u het product hebt gekocht.
Veiligheidsmaatregelen
Waarschu-
wingen:
Volg de onderstaande waarschuwingen. Anders kan dit
resulteren in dodelijke ongevallen of ernstige verwondingen.
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen, explosies en
elektrische schokken door de onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
Gebruik geen accu's, voedingsbronnen of accessoires die niet in de instructiehandleiding
worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste accu's.
Veroorzaak geen kortsluiting bij de accu en probeer deze niet te demonteren of
aan te passen. Verhit de accu niet en probeer deze niet te solderen. Stel de accu
niet bloot aan vuur of water. Stel de accu niet bloot aan grote fysieke schokken.
Zorg ervoor dat u de plus- en minzijde van de accu in de juiste richting plaatst.
Laad de accu niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane
(werk)temperatuurbereik voor laden ( ligt. Overschrijd de oplaadtijd niet die wordt
genoemd in de instructiehandleiding.
Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Dek de elektrische contactpunten van de accu af voordat u deze wegdoet, om te
voorkomen dat deze contact maken met andere metalen voorwerpen of accu's. Zo
voorkomt u brand en explosies.
Haal de oplader direct uit het stopcontact en stop met opladen als er bij het opladen
van de accu grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt. Als u dit niet doet, kan dit
brand, schade of elektrische schokken veroorzaken.
Verwijder de accu onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm verandert, of als er
rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt. Als u
deze blijft gebruiken, kan dit leiden tot brand, elektrische schokken of brandwonden.
Voorkom dat de inhoud van de accu in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit kan
blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de accu in contact komt
met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water worden afgespoeld
zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen en
het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast. Ook al voelt de camera niet
heet aan, toch kan langdurig contact met hetzelfde lichaamsdeel een rode huid,
blaren of eerstegraads brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt
aanbevolen voor mensen met bloedsomloopproblemen of met een zeer gevoelige
huid, en wanneer de camera wordt gebruikt in zeer warme locaties.
Flits niet in het gezicht van bestuurders van een auto of een ander voertuig. Door de
verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
21
Veiligheidsmaatregelen
Wanneer de camera of de accessoires niet in gebruik zijn, verwijder de accu dan en
haal de stekker uit de apparatuur voordat u deze opbergt. Zo voorkomt u elektrische
schokken, oververhitting, brand of roest.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de
inwendige onderdelen bloot komen te liggen, raakt u deze u niet aan. U kunt dan
een elektrische schok krijgen.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op
de interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de apparatuur buiten bereik van kinderen en baby's, ook tijdens het gebruik.
Bandjes of koorden kunnen per ongeluk verstikking, elektrische schokken of letsel
veroorzaken. Verstikking of letsel kan ook optreden als een kind of baby per ongeluk
een camera-onderdeel of toebehoren heeft ingeslikt. Raadpleeg onmiddellijk een arts
als een kind of baby een accu, batterij of toebehoren heeft ingeslikt.
Gebruik de apparatuur niet in een vochtige of stoffige ruimte en berg deze hier ook niet op. Let
hier ook op wanneer u de accu met het bevestigde beschermdeksel opbergt, om kortsluiting
te voorkomen. Zo voorkomt u brand, oververhitting, elektrische schokken en brandwonden.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt. De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen
in acht te nemen:
Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
Gebruik geen snoeren waarvan de draad kapot is of het isolatiemateriaal beschadigd is.
Haal de stekker regelmatig uit het stopcontact en verwijder het stof rond het stopcontact met
een droge doek. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op het stopcontact
vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Sluit de accu niet rechtstreeks aan op een stopcontact of de sigarettenaansteker van
een auto. De accu kan dan gaan lekken of exploderen of er kan oververhitting
optreden, wat vervolgens kan leiden tot brand, brandwonden of letsel.
Wanneer het product door kinderen gebruikt gaat worden, moet een volwassene eerst goed
uitleggen hoe het product moet worden gebruikt. Houd toezicht op kinderen terwijl ze het
product gebruiken. Onjuist gebruik kan leiden tot elektrische schokken of letsel.
Laat een lens of camera met lens niet zonder lensdop in de zon liggen. De
zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek het product niet met een doek en wikkel het ook niet in een doek. Hierdoor
kan de warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Laat de camera niet nat worden. Als u het apparaat in het water hebt laten vallen of
als er water of metaal in het product is terechtgekomen, moet u de accu onmiddellijk
verwijderen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om het product
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Veiligheidsmaatregelen
22
Aandachts-
punten:
Neem de onderstaande aandachtspunten in acht. Als u dit niet
doet, kan dat leiden tot fysiek letsel of schade aan eigendommen.
Gebruik het product niet en laat het ook niet achter in een auto die in de zon staat of
zich in de nabijheid van een warmtebron bevindt. Het product kan dan heet worden
en brandwonden veroorzaken. Als u dit wel doet, kan de accu ook gaan lekken of
exploderen. Hierdoor nemen de prestaties af of gaat het product minder lang mee.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en de lens te dragen.
Laat het product niet gedurende langere tijd achter in een omgeving met een lage
temperatuur. Het product wordt koud en kan letsel veroorzaken bij aanraking.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Dit kan de ogen beschadigen.
Speel de meegeleverde cd-rom nooit af in een station dat niet compatibel is met de
cd-rom. Als u de cd-rom in een cd-speler stopt, kunnen de luidsprekers en andere
onderdelen beschadigd raken. Wanneer u een hoofdtelefoon gebruikt, kan uw
gehoor beschadigd raken als gevolg van een te hoog volume.
23
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt.
Om de resistentie van de camera tegen stof en waterdruppels te vergroten,
houdt u het aansluitingenklepje, het accucompartiment, het kaartsleufklepje
en alle andere kleppen goed gesloten.
De camera is resistent tegen stof en waterdruppels. Dit betekent dat zand,
stof, vuil of water dat per ongeluk op het apparaat valt, niet in het apparaat
kan indringen. Het is echter onmogelijk om te voorkomen dat vuil, stof, water
of zout helemaal niet in het apparaat indringen. Zorg ervoor dat er zo weinig
mogelijk vuil, stof, water en zout op de camera terechtkomt.
Als er water op de camera valt, veegt u dit af met een droge, schone doek.
Als er vuil, stof of zout op de camera terechtkomt, veegt u dit af met een
schone, goed uitgewrongen doek.
Als u de camera gebruikt op een plaats waar veel vuil of stof aanwezig is,
kan er een storing worden veroorzaakt.
Het wordt aanbevolen de camera na gebruik te reinigen. Als u vuil, stof,
water of zout op de camera laat zitten, kan er een storing worden
veroorzaakt.
Als u per ongeluk de camera in het water laat vallen of als u vreest dat er
vocht (water), vuil, stof of zout in de camera is terechtgekomen, neemt u
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische
velden, zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens
uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote
antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en
opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een
auto die in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera
defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
24
Blokkeer het spiegelmechanisme niet met uw vinger of iets anders. Als u dit
toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het
matglas te blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische
oplosmiddelen bevatten om de camerabehuizing of lens schoon te vegen.
Neem voor het verwijderen van hardnekkig vuil contact op met het
dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u de lens, de kaart en de accu uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de accu en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de ontspanknop zo nu
en dan enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed
functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar chemicaliën worden gebruikt die oxidatie
en corrosie veroorzaken, zoals in een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, bijvoorbeeld
een reis naar het buitenland, is het raadzaam de camera te laten controleren
door het dichtstbijzijnde Canon Service Center of zelf te controleren of de
camera goed functioneert.
Als u lange tijd achtereen continue opnamen, Live View-opnamen of
movie-opnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect.
Een felle lichtbron binnen of buiten het beeldgebied kan reflecties
veroorzaken.
25
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen die in dezelfde kleur,
bijvoorbeeld zwart of rood, worden weergegeven. Dode pixels zijn geen
defect De dode pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge
temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen druk
op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of
een metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met een sterk
magnetisch veld, zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Lens
Nadat u de lens hebt losgedraaid van de camera,
plaatst u de lens met de achterkant naar boven en
bevestigt u de achterste lensdop om krassen op het
lensoppervlak en de elektrische contactpunten te
voorkomen.
Contactpunten
26
Nomenclatuur
<o> Knop voor selectie transportmodus/
AF-bediening/selectie AF-methode (pag. 142/86/268)
<
m
> Knop voor
flitsbelichtingscompensatie/
ISO-snelheid (pag. 244/158)
<U> Knop voor LCD-
paneelverlichting
(pag. 59)
<6>
Hoofdinstelwiel
(pag. 56)
Ontspanknop
(pag. 55)
Zelfontspanner-
lampje (pag. 144)
Sensor van
afstandsbediening
(pag. 237)
Handgreep
(accucompartiment)
Gat voor DC-
koppelingskabel (pag. 450)
Knop voor scherptedieptecontrole
(pag. 209)
Spiegel (pag. 234, 377)
<n> Knop voor selectie witbalans/
meetmethode (pag. 174/212)
Markering lensvatting (pag. 52)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Flitsschoen (pag. 244)
Ver-/ontgrendelknop
programmakeuzewiel (pag. 56)
Programmakeuzewiel
(pag. 33, 56)
Bevestigingspunt
draagriem (pag. 35)
Ingebouwde
microfoon
(pag. 301)
Lensvergrendelingsstift
Lensontgrende-
lingsknop (pag. 53)
Lensvatting
Contactpunten (pag. 24)
Cameradop (pag. 52)
<B> Knop voor selectie AF-gebied/
Multifunctieknop (pag. 92/244)
27
Nomenclatuur
<B> Info-knop
(pag.60, 75, 78, 258,
289, 320, 442)
LCD-paneel (pag. 29-30)
Oogschelp (pag. 236)
Zoekeroculair
Aan-uitschakelaar (pag. 47)
<M>
Menuknop (pag. 64)
Aansluitingen-
klepje
<p>
AF-startknop
(pag. 55, 86,
257, 291)
<A> AE-
vergrendelknop
(pag. 217)
<
S
>
Knop voor AF-
puntselectie
(pag. 92-93)
<
Q
>
Snelinstelknop
(pag. 61)
<5>
Snelinstelwiel
(pag. 57)
<0> Instelknop
(pag. 64)
Touch pad (pag. 58)
<Y> IN-aansluiting externe microfoon (pag. 301)
<g> Digital-aansluiting (pag. 380, 393, 502)
<D> Pc-aansluiting (pag. 245)
<D> HDMI mini OUT-aansluiting (pag. 351)
Aansluiting kabelbescherming
<F> Aansluiting afstandsbediening (type N3) (pag. 237)
Aansluiting kabelbescherming
Gebruik voor het aansluiten van de interfacekabel op een digital-aansluiting
ook de meegeleverde kabelbescherming (pag. 36).
Nomenclatuur
28
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 54)
<b/X>
Knop voor Creative
Photo/Vergelijkende
weergave (weergave
van twee opnamen
(pag. 164, 221, 226/
332)
<c>
Classificatieknop
(pag. 336, 337)
<u>
Knop voor index/
vergroten/verkleinen
(pag. 327/330)
<x>
Weergaveknop
(pag. 320)
<L> Wisknop
(pag. 358)
LCD-scherm (pag. 64,
256, 280, 320, 361)
Statiefbevestigingspunt
Omgevingslichtsensor
(pag. 361)
SD-kaartsleuf (pag. 43)
CF-kaartsleuf (pag. 43)
Knop voor uitwerpen van CF-kaart (pag. 45)
Schakelaar voor multifunctievergrendeling
(pag. 59)
Lees- /schrijfindicator (pag. 45)
Accucompartimentklepje
(pag. 42)
Ontgrendelknop
accucompar-
timent (pag. 42)
Afdekplaatje
kaartsleuf
(pag. 43)
Bevesti-
gingspunt
draagriem
(pag. 35)
<9> Multicontroller
(pag. 58)
<A/k> Schakelaar voor
Live View-opnamen/
movie-opnamen
(pag. 255/279)
<0> Start-/stopknop
(pag. 256, 280)
<V> Scherpstelvlakmarkering
Luidspreker
Serienummer
29
Nomenclatuur
LCD-paneel
* Er worden alleen instellingen weergegeven die momenteel zijn toegepast.
Sluitertijd
FE-vergrendeling (FEL)
Aantal resterende opnamen
voor time-lapse-movie
Bezig (buSY)
Waarschuwing
multifunctievergrendeling (L)
Waarschuwing geen kaart
(Card)
Foutcode (Err)
Beeldsensor reinigen (CLn)
Witbalans (pag. 174)
Q Auto: Sfeerprioriteit
Q
w
Auto: Witprioriteit
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL-licht
I Flitser
O Handmatig
P
Kleurtemperatuur
<a> Time-lapse-movie-opnamen
(pag. 306)
<u> Witbalanscorrectie
(pag. 179)
<N> Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
(pag. 182)
Maximum aantal opnamen
Timer zelfontspanner
Bulb-belichtingstijd
Waarschuwing kaartfout (
Err
)
Foutnummer
Resterende opnamen
AF-puntselectie
([ ] AF, SEL [ ], SEL AF)
AF-puntregistratie
([ ] HP, SEL [ ], SEL HP)
Kaartwaarschuwing (Card 1/2)
Waarschuwing volle kaart
(FuLL 1/2)
Diafragma
<2>Spiegel opklappen (pag. 234)
<O> Belichtingscompensatie
(pag. 214)
<J> Pictogram CF-kaartselectie
<J> Pictogram
SD-kaartselectie
<g> Indicator SD-kaart
<f> Indicator CF-kaart
Nomenclatuur
30
ISO-snelheid (pag. 158)
<A> Lichte tonen prioriteit
(pag. 187)
Indicator
belichtingsniveau
Waarde voor belichtingscompensatie
(pag. 214)
AEB-bereik (pag. 215)
Waarde flitsbelichtingscompensatie
(pag. 244)
<y>
Flitsbelichtings-
compensatie
(pag. 244)
Transportmodus (pag. 142)
u Enkelbeeld
o Continue opname
met hoge snelheid
i Continue opname
met lage snelheid
B Stil enkelbeeld
M Stille continue
opname
Q
Zelfontspanner: 10 sec./
afstandsbediening
k
Zelfontspanner: 2 sec./
afstandsbediening
AF-bediening (pag. 86)
X
1-beeld AF
9
AI Focus AF
Z
AI Servo AF
4 L
Handmatige scherpstelling
Accuniveau (pag. 48)
<J> Bulbtimeropnamen
(pag. 219)
<H> Intervaltimeropnamen
(pag. 239)
<w> HDR-opnamen
(pag. 221)
Meetmethode (pag. 212)
q Meervlaksmeting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gewicht
gemiddeld
<i> ISO-snelheid
(pag. 158)
<P> Opnamen maken met
meervoudige belichting (pag. 226)
<r> Status
GPS-ontvangst
<h> AEB (pag. 215)
<0> Monochroomopnamen
(pag. 166)
31
Nomenclatuur
Zoekerinformatie
* Er worden alleen instellingen weergegeven die momenteel zijn toegepast.
Digitale horizon (pag. 75)
Spotmetingscirkel (pag. 213)
Raster (pag. 74)
Witbalans (pag. 174)
< > Accuniveau
(pag. 48)
Transportmodus (pag. 142)
AF-bediening (pag. 86)
Meetmethode (pag. 212)
JPEG/RAW (pag. 149)
Matglas
<S> Eén AF-punt
<O> Spot-AF-punt
(pag. 95)
Knipperdetectie
(pag. 191)
<z>
Waarschuwings-
symbool (pag. 409)
Gebied AF-kader
(pag. 91, 97)
Lijn voor aspect
ratio (1:1)
Bijsnijdgebied (1,6 x)
Bijsnijdgebied (1,3 x)
Nomenclatuur
32
<A> AE-vergrendeling
(pag. 217)
AEB actief (pag. 215)
<D> Flitser gereed
(pag. 244)
Waarschuwing onjuiste
FE-vergrendeling
<d> FE-vergrendeling
(pag. 244)
FEB actief (pag. 251)
<e> Snelle synchronisatie
(pag. 251)
<y> Flitsbelichtings-
compensatie (pag. 244)
Sluitertijd (pag. 206)
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Waarschuwing
multifunctievergrendeling (L)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Foutcode (Err)
Diafragma (pag. 208)
AF-puntselectie
([ ] AF, SEL [ ], SEL AF)
AF-puntregistratie
([ ] HP, SEL [ ], SEL HP)
Kaartwaarschuwing (Card 1/2)
Waarschuwing volle kaart (FuLL 1/2)
Indicator belichtingsniveau
Waarde voor belichtingscompensatie (pag. 214)
AEB-bereik (pag. 215)
Flitsbelichtingscompensatie (pag. 244)
<A>
Lichte tonen prioriteit (pag. 187)
ISO-snelheid (pag. 158)
Maximale opnamereeks (pag. 153)
Aantal resterende opnamen met
meervoudige belichting (pag. 228)
<e> AF-statusindicator
(pag. 80)
<o>Scherpstel-
indicator
(pag. 80, 87)
<i> ISO-snelheid
(pag. 158)
<O>
Belichtingscompensatie (pag. 214)
33
Nomenclatuur
Programmakeuzewiel
U kunt de opnamemodus instellen. Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de knop in het midden van het programmakeuzewiel ingedrukt
houdt (ver-/ontgrendelknop programmakeuzewiel).
A : Scene Intelligent Auto (pag. 80)
F : Bulb (pag. 218)
a :
Handmatige belichting (pag. 210)
f :
AE met diafragmavoorkeuze (pag. 208)
s :
AE met sluitertijdvoorkeuze (pag. 206)
d : AE-programma (pag. 204)
Aangepaste opnamemodus
U kunt de opnamemodi (d/s/f/a/F), AF-bediening, menu-
instellingen enzovoort, onder de instellingen w, x of y van het
programmakeuzewiel vastleggen (pag. 437).
Nomenclatuur
34
Acculader LC-E6E
Lader voor accu LP-E6N/LP-E6 (pag. 40)
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Accucompartiment
Laadlampje
35
Nomenclatuur
Haal het uiteinde van de riem van onderaf door
de draagriemring. Haal het uiteinde daarna
door de gesp van de riem zoals afgebeeld in de
illustratie. Trek de riem strak en zorg ervoor dat
deze goed vastzit in de gesp.
De oculairafsluiting is ook aan de riem
bevestigd (pag. 236).
De riem bevestigen
Oculairafsluiting
Nomenclatuur
36
Gebruik de meegeleverde interfacekabel of een interfacekabel van
Canon om de camera aan te sluiten op een computer, printer, Wireless
File Transmitter of GPS-ontvanger (weergegeven in het Systeemschema
op pagina 454).
Gebruik bij het aansluiten van de interfacekabel ook de meegeleverde
kabelbescherming. De kabelbescherming voorkomt dat de kabel per
ongeluk losraakt en dat de aansluiting beschadigd raakt.
De meegeleverde interfacekabel en een originele HDMI-kabel
gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar)
De kabelbescherming gebruiken
Meegeleverde interfacekabel
Klem
1
2
3
4
Kabelbescherming
HDMI-kabel (afzonderlijk
verkrijgbaar)
5
37
Nomenclatuur
Een originele interfacekabel gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar)
Als u een originele interfacekabel (afzonderlijk
verkrijgbaar, pag. 454) gebruikt, voert u de
kabel door de klem voordat u de klem aan de
kabelbescherming bevestigt.
Aansluiten van de interfacekabel zonder kabelbescherming kan de
digital-aansluiting beschadigen.
Gebruik geen USB 2.0-kabel met een Micro-B plug. Dit kan de
digital-aansluiting van de camera beschadigen.
Controleer of de interfacekabel goed is aangesloten op de digital-aansluiting,
zoals aangegeven in de afbeelding rechtsonder bij stap 4.
Voor aansluiting van de camera op een televisie wordt een HDMI-kabel
HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) aanbevolen. Ook voor het aansluiten van
een HDMI-kabel wordt het gebruik van de kabelbescherming aanbevolen.
38
39
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
40
1
Verwijder het beschermdeksel.
Verwijder het beschermdeksel van
de accu.
2
Plaats de accu.
Plaats de accu op de juiste manier in de
lader zoals afgebeeld in de illustratie.
Om de accu te verwijderen, herhaalt
u de bovenstaande procedure in
omgekeerde volgorde.
3
Laad de accu op.
Sluit het netsnoer aan op de lader en
steek de stekker in het stopcontact.
Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje knippert oranje.
Het duurt ongeveer 2 uur en 30 min. om een geheel lege accu bij kamertemperatuur
(23 °C) volledig op te laden.
Hoe lang het duurt om de accu op te laden, is sterk
afhankelijk van de omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit van de accu.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(5 °C - 10 °C) langer (max. ongeveer 4 uur).
De accu opladen
Laadniveau
Oplaadlampje
Kleur Weergave
0 - 49%
Oranje
Knippert eenmaal per seconde
50-74% Knippert tweemaal per seconde
75% of hoger Knippert driemaal per seconde
Volledig Groen Gaat branden
41
De accu opladen
Bij aankoop is de accu niet volledig opgeladen.
Laad de accu vóór gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de accu op te laden op de dag dat u
deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen accu geleidelijk
aan leeg.
Verwijder de accu na het opladen en haal de acculader uit het
stopcontact.
U kunt het deksel in een andere richting
plaatsen om aan te geven of de accu al dan
niet is opgeladen.
Als de accu is opgeladen, bevestigt u het deksel
zodanig dat de opening, die de vorm heeft van een
accu < >, overeenkomt met het blauwe zegel op
de accu. Als de accu leeg is, plaatst u het deksel in de omgekeerde richting.
Verwijder de accu wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de accu langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een
kleine lekstroom, waardoor de accu verder wordt ontladen en minder
lang meegaat. Bewaar de accu met het beschermdeksel bevestigd. Als
u de accu opbergt nadat u deze volledig hebt opgeladen, kunnen de
prestaties van de accu teruglopen.
De acculader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De acculader is compatibel met een stroombron van 100 V AC tot 240 V AC,
50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare stekkeradapter voor het
desbetreffende land of de desbetreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare
spanningsomvormer aan op de acculader. Dit kan de acculader beschadigen.
Als de accu snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de accu worden vervangen.
Controleer de laadprestatie van de accu (pag. 446) en schaf een nieuwe accu aan.
Tips voor het gebruik van de accu en acculader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient
u de contactpunten van de stekker circa 10 seconden niet aan te raken.
Indien de resterende capaciteit van de accu (pag. 446) 94% of hoger is,
wordt de accu niet opgeladen.
De oplader kan geen andere accu's opladen dan de accu's LP-E6N/LP-E6.
42
Plaats een volledig opgeladen LP-E6N (of LP-E6) accu in de camera.
De zoeker van de camera wordt verlicht zodra een accu is geplaatst en
wordt donker wanneer de accu wordt verwijderd.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de accu.
Steek het uiteinde met de
accucontacten in de camera.
Schuif de accu in de camera totdat de
accu vastzit.
3
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Open het klepje en verwijder de accu.
Druk het accuvergrendelingsschuifje
in de richting van de pijl en verwijder
de accu.
Plaats het beschermdeksel
(meegeleverd, pag. 40) op de accu
om kortsluiting van de
accucontactpunten te voorkomen.
De accu plaatsen en verwijderen
De accu plaatsen
De accu verwijderen
Alleen de accu's LP-E6N en LP-E6 kunnen worden gebruikt.
43
U kunt in de camera zowel een CF-kaart als een SD-kaart gebruiken.
Opnamen kunnen worden opgeslagen als er ten minste één kaart
in de camera is geplaatst.
Als beide typen kaarten zijn geplaatst, kunt u kiezen op welke kaart u
beelden wilt opslaan of kunt u beelden opslaan op beide kaarten
tegelijk (pag. 146-148).
1
Open het klepje.
Schuif het klepje in de richting van de
pijlen om het te openen.
2
Plaats de kaart.
De camera-voorste sleuf is voor een
CF-kaart en de camera-achterste
sleuf is voor een SD-kaart.
Houd de etiketzijde van de CF-kaart
naar u toe en plaats het uiteinde met
de kleine gaatjes in de camera.
Als de kaart op de verkeerde manier
wordt geplaatst, kan de camera
beschadigd raken.
De uitwerpknop voor de CF-kaart
steekt naar buiten.
Plaats de SD-kaart met de
etiketzijde naar u toe. Druk de
kaart in de sleuf totdat deze
vastklikt.
De kaart plaatsen en verwijderen
De kaart plaatsen
Aandachtspunten bij het gebruik van SD-kaarten
Als u een SD-kaart gebruikt, moet de schakelaar voor schrijfbeveiliging
van de kaart omhoog staan om schrijven/wissen toe te staan.
Schuifje voor
schrijfbeveiliging
SD-kaart
CF-kaart
De kaart plaatsen en verwijderen
44
3
Sluit het klepje.
Sluit het klepje en schuif het in de
richting van de pijlen totdat het
dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet (pag. 47), wordt het aantal
mogelijke opnamen en de geplaatste
kaart(en) op het LCD-paneel
weergegeven.
De beelden worden opgeslagen op
de met het pijlpictogram < >
aangegeven kaart.
Indicator CF-kaart
Indicator SD-kaart
Pictogram
kaartselectie
Maximum
aantal
opnamen
De camera is niet compatibel met CF-kaarten van het type II, of van het
type harde schijf en ook niet met CFast-kaarten.
Multimediakaarten (MMC) kunnen niet worden gebruikt (er wordt dan
een kaartfout weergegeven).
Ultra DMA (UDMA) CF-kaarten zijn ook in de camera te gebruiken. Op
CF-kaarten van het type Ultra DMA (UDMA) kunnen gegevens sneller
worden geschreven.
SD/SDHC/SDXC-geheugenkaarten worden ondersteund. Ook UHS-I
SDHC- of SDXC-geheugenkaarten kunnen worden gebruikt.
Het maximum aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de
resterende capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit,
de ISO-snelheid, enzovoort.
"Maximum aantal opnamen" toont het aantal opnamen op basis van de
instelling bij [z4: Bijsn./aspectratio] (pag. 154).
U kunt weliswaar 2000 of meer opnamen maken, maar het hoogste
aantal dat de indicator kan weergeven is 1999.
Door [z1: Ontspan sluiter zonder kaart] in te stellen op [Uitschakelen],
voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen (pag. 460).
45
De kaart plaatsen en verwijderen
1
Open het klepje.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit de klep als [Opslaan...] op het
LCD-scherm wordt weergegeven.
2
Verwijder de kaart.
Druk op de uitwerpknop om de
CF-kaart te verwijderen.
Als u de SD-kaart wilt verwijderen,
drukt u deze voorzichtig in en laat u
de kaart weer los. Trek de kaart
vervolgens naar buiten.
Trek de kaart recht uit de camera en
sluit het klepje.
De kaart verwijderen
Lees-/schrijfindicator
Knop voor uitwerpen
van CF-kaart
De kaart plaatsen en verwijderen
46
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of
dat gegevens worden overgedragen. Maak het klepje van de
kaartsleuf op dat moment niet open. Voer ook niet de volgende
handelingen uit wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of
knippert. De opnamegegevens, kaart of camera kunnen anders
beschadigd raken.
De kaart verwijderen.
De accu verwijderen.
De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Een netsnoer loskoppelen en aansluiten (als een gewoon
stopcontact (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 450) wordt gebruikt).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 199).
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert u
de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 67). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de SD-kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen. Stel de contactpunten niet bloot aan stof of water.
Vuil op de contactpunten kan de werking van de SD-kaart verstoren.
47
Als na het aanzetten van de camera het scherm met datum/tijd/
zone wordt weergegeven, raadpleegt u pagina 49 voor het instellen
van de datum, tijd en tijdzone.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2> : De camera is uitgeschakeld
en werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Wanneer u de aan-uitschakelaar op
<1> of <2> zet, wordt de
sensorreiniging automatisch
uitgevoerd. (Mogelijk hoort u een
zacht, kort geluid.) Tijdens het
reinigen van de sensor wordt <f>
op het LCD-scherm weergegeven.
Tijdens het reinigen van de sensor kunt u nog steeds opnamen
maken. Door de ontspanknop half in te drukken (pag. 55), stopt u
het reinigen van de sensor en kunt u een opname maken.
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1> en
<2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze ongeveer 1 minuut niet is gebruikt. Om de camera
opnieuw in te schakelen, drukt u de ontspanknop weer half in.
U kunt de tijd voor automatisch uitschakelen wijzigen via de optie
[52: Uitschakelen] (pag. 69).
De camera inschakelen
Automatische sensorreiniging
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <
2
> zet op het moment dat een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [
Opslaan...
] weergegeven en wordt de camera pas
uitgeschakeld nadat het opslaan van de opname op de kaart is voltooid.
De camera inschakelen
48
Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het accuniveau
een van de volgende zes niveaus. Een knipperend accupictogram
<b> geeft aan dat de accu bijna leeg is.
Maximum aantal opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E6N accu,
zonder Live View-opnamen, en met de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging
Products Association).
Maximum aantal opnamen met batterijgreep BG-E11 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Met LP-E6N x 2: ong. twee keer zoveel opnamen zonder de batterijgreep.
Met AA/LR6-alkalineaccu's bij kamertemperatuur (23 °C): circa 140 opnamen.
z Accuniveau-indicator
Weergave
Niveau (%)
100 - 70
69 - 50 49 - 20 19 - 10 9 - 1 0
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23 °C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Maximum aantal
opnamen
Circa 700 opnamen Circa 660 opnamen
In de volgende gevallen raakt de accu sneller leeg:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van de lens wordt gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het maximum aantal
mogelijke opnamen afnemen.
Voor de bediening van de lens wordt ook stroom van de accu gebruikt.
Afhankelijk van de gebruikte lens kan de accu sneller leeg raken.
Zie pagina 257 voor het maximum aantal mogelijke opnamen met Live
View-opnamen.
Zie [53: Accu-info] om de status van de accu te controleren (pag. 446).
Als AA-/LR6-accu's worden gebruikt in batterijgreep BG-E11
(afzonderlijk verkrijgbaar), wordt er een indicator met vier niveaus
weergegeven. ([x/m] wordt niet weergegeven.)
49
Wanneer de camera voor het eerst wordt ingeschakeld of als de datum/tijd/
zone-instellingen zijn teruggezet, wordt het instelscherm voor datum/tijd/zone
weergegeven. Voer onderstaande stappen uit en let erop dat u als eerste de
tijdzone instelt. Stel de tijdzone in waarin u zich op dit moment bevindt. Als u op
reis gaat, hoeft u alleen maar de tijdzone in te stellen op de tijdzone van uw
bestemming. De camera past de datum en tijd automatisch aan.
Houd er rekening mee dat de datum/tijd die aan opnamen worden
toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde datum/tijd. Zorg
ervoor dat u de juiste datum/tijd instelt.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[Datum/tijd/zone].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [5].
Draai aan het instelwiel <6> om
het tabblad [52] te selecteren.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Datum/tijd/zone] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Stel de tijdzone in.
[Londen] is standaard ingesteld.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Tijdzone] te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> om de
tijdzone te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3 Datum, tijd en tijdzone instellen
3 Datum, tijd en tijdzone instellen
50
4
Stel de datum en de tijd in.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het
cijfer te selecteren.
Druk op <
0
> zodat <
r
> wordt weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste instelling te selecteren en druk
vervolgens op <
0
> (Terug naar <
s
>).
5
Stel de zomertijd in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Y] te selecteren.
Druk op <
0
> zodat <
r
> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
Z
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Als de zomertijd wordt ingesteld op [
Z
],
wordt de tijd die u in stap 4 hebt ingesteld
één uur vooruit gezet. Als [
Y
] wordt
ingesteld, wordt de zomertijd uitgeschakeld
en wordt de tijd één uur teruggezet.
6
Verlaat de instelling.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
De datum/tijd/zone en de zomertijd
worden ingesteld en het menu wordt
weer weergegeven.
De datum/tijd/zone-instellingen kunnen worden teruggezet als de
camera zonder accu wordt opgeslagen, als de accu leeg raakt of als
deze gedurende langere tijd wordt blootgesteld aan temperaturen onder
het vriespunt. Als dit gebeurt, stelt u de datum/tijd/zone opnieuw in.
Controleer nadat u de tijdzone hebt veranderd of de juiste datum en tijd
worden aangegeven.
Voor het uitvoeren van [
Sync.tijd tussen camera's
] via Wireless File
Transmitter wordt het gebruik van een tweede EOS 5DS/EOS 5DS R
aanbevolen. Als u [
Sync.tijd tussen camera's
] uitvoert met twee
verschillende modellen, worden de tijdzone of tijd mogelijk niet juist ingesteld.
51
3 De interfacetaal selecteren
De ingestelde datum en tijd worden van kracht wanneer u bij stap 6 [OK]
selecteert.
In stap 3 is de tijd rechtsboven op het scherm het tijdsverschil met
Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel de
tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [TaalK].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [5].
Draai aan het instelwiel <6> om
het tabblad [52] te selecteren.
Draai aan het <5> instelwiel om
[TaalK] te selecteren en druk op
<0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Draai aan het instelwiel <5> om
de taal te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
52
De camera is compatibel met alle Canon EF-lenzen. De camera kan
niet worden gebruikt in combinatie met EF-S- of EF-M-lenzen.
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig de lens.
Zorg ervoor dat de rode stop op de
lens en op de camera zich op gelijke
hoogte bevinden en draai de lens (zie
pijl) totdat dit op zijn plaats klikt.
3
Stel de scherpstelmodusknop op
de lens op <AF>.
<AF> staat voor 'autofocus', oftewel
automatische scherpstelling.
<MF> staat voor Manual Focus,
of handmatige scherpstelling.
Automatisch scherpstellen werkt
dan niet.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een lens bevestigen en verwijderen
Een lens bevestigen
53
Een lens bevestigen en verwijderen
Druk op de
lensontgrendelingsknop en draai
de lens in de richting van de pijl.
Draai de lens totdat dit niet meer
verder kan en koppel de lens los.
Bevestig de achterste lensdop op de
losgekoppelde lens.
De lens verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Zet de aan-uitschakelaar van de camera op <2> wanneer u een lens
bevestigt of verwijdert.
Als het voorste deel (de scherpstelring) van de lens tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Stof vermijden
Vervang lenzen zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk
stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder
lens bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
54
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de AF-punten in de zoeker
scherp zijn.
Als het lastig is om de knop te
draaien, verwijdert u de oogschelp
(pag. 236).
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om cameratrilling te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de cameragreep stevig vast.
2. Houd de lens onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5.
Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor
de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt u aangeraden om de dioptrische aanpassingslens Eg
(afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken.
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 255 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
55
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd en
het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt gedurende 4 seconden
in de zoeker en op het LCD-paneel
weergegeven (meettimer/0).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden
tot cameratrilling. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het resultaat
zijn. Let op het volgende om cameratrilling te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en
druk de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Als u in de opnamemodi
d
/
s
/
f
/
a
/
F
op de knop <
p
> drukt, wordt
dezelfde bewerking uitgevoerd als wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs bij menuweergave of het maken en weergeven van opnamen kunt u direct
teruggaan naar de opnamestand door de ontspanknop half in te drukken.
Basisbediening
56
Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de ver-/ontgrendelknop
van het programmakeuzewiel in het
midden ingedrukt houdt.
Gebruik dit om de opnamemodus in
te stellen.
(1)
Druk op een knop en draai het
instelwiel <6>.
Wanneer u op een knop zoals <
n
>
<
o
> <
m
> drukt, blijft de
desbetreffende functie gedurende zes
seconden geselecteerd. (
9
). Tijdens
deze zes seconden kunt u het instelwiel
<
6
> draaien om de instelling te wijzigen.
Wanneer de functie niet meer actief is of
als u de ontspanknop half indrukt, is de
camera klaar om een opname te maken.
Gebruik dit instelwiel om de
lichtmeetmethode, AF-bediening,
ISO-snelheid, het AF-punt enzovoort
te selecteren of in te stellen.
(2)
Draai uitsluitend het instelwiel
<6>.
Draai, terwijl u in de zoeker of op het
LCD-paneel kijkt, het instelwiel <6>
om de instelling te wijzigen.
Gebruik dit instelwiel om de sluitertijd,
het diafragma, enzovoort in te stellen.
Programmakeuzewiel
6 Hoofdinstelwiel
De handelingen in (1) zijn ook mogelijk wanneer de schakelaar <R>
naar rechts is gezet (Multifunctievergrendeling, pag. 59).
57
Basisbediening
(1)
Druk op een knop en draai aan
het instelwiel <5>.
Wanneer u op een knop zoals <n>
<o> <m> drukt, blijft de
desbetreffende functie gedurende zes
seconden geselecteerd. (9). Tijdens
deze zes seconden kunt u het instelwiel
<5> draaien om de instelling te wijzigen.
Wanneer de functie niet meer actief is of
als u de ontspanknop half indrukt, is de
camera klaar om een opname te maken.
Gebruik dit instelwiel als u de witbalans,
de transportmodus, de
flitsbelichtingscompensatie, het AF-punt,
enzovoort wilt selecteren of instellen.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <
5
>.
Draai, terwijl u in de zoeker of op het
LCD-paneel kijkt, het instelwiel <
5> om
de instelling te wijzigen.
Gebruik dit instelwiel om de waarde
voor de belichtingscompensatie, het
diafragma voor handmatige
belichting, enzovoort in te stellen.
5 Snelinstelwiel
De handelingen in (1) zijn ook mogelijk wanneer de schakelaar <R>
naar rechts is gezet (Multifunctievergrendeling, pag. 59).
Basisbediening
58
De <9> heeft acht pijltoetsen en een knop in het midden. Kantel met
uw duim de <9> in de gewenste richting.
Met deze knop kunt u het AF-punt
selecteren, de witbalans corrigeren,
het AF-punt of vergrotingskader
verplaatsen tijdens Live View-
opnamen, over de opname schuiven
in de vergrote weergave tijdens
afspelen, het Snelkeuzescherm
bedienen, enzovoort.
U kunt de knop ook gebruiken om menu-
items te selecteren en in te stellen.
Bij menu's en Quick Control werkt de
multicontroller alleen in verticale en
horizontale richting. Hij werkt niet in
diagonale richtingen.
Tijdens movie-opname biedt het touch pad een geruisloos alternatief om
de sluitertijd, het diafragma, de ISO-snelheid, een belichtingscompensatie
en het geluidsopnameniveau in te stellen (pag. 302).
Deze functie werkt als [
z
5: Stille bediening
] is ingesteld op [
Inschakelen
h
].
Nadat u op de knop <Q> hebt
gedrukt, tikt u op de binnenste
ring van het instelwiel <5>,
boven, onder, links of rechts.
9 Multicontroller
h Touch pad
59
Basisbediening
Door [83: Multifunctievergrendeling] (pag. 410) in te stellen en de
schakelaar <R> naar rechts te zetten, vergrendelt u het
hoofdinstelwiel, het snelinstelwiel en de multicontroller en voorkomt u
dat een instelling ongewild wordt gewijzigd.
<R>-schakelaar naar links:
ontgrendeld
<R>-schakelaar naar rechts:
vergrendeld
U kunt het histogram weergeven door op
de knop <U> te drukken. Schakel de
LCD-paneelverlichting (9) in of uit door
op de knop <U> te drukken.
R Multifunctievergrendeling
U LCD-paneelverlichting
Indien de <R>-schakelaar naar rechts staat en u een van de
vergrendelde camerabedieningen probeert te gebruiken, wordt in de zoeker
en op het LCD-paneel <L> weergegeven. Ook wordt [LOCK] op het scherm
Quick Control (Snel instellen) weergegeven (pag. 60).
Wanneer u bij een bulb-opname de ontspanknop volledig indrukt, wordt de
verlichting van het LCD-paneel uitgeschakeld.
Basisbediening
60
Nadat u een aantal keer op de knop <B> hebt gedrukt (pag. 442)
wordt het scherm Quick Control (Snel instellen) (pag. 62) of Aangepast
snel instellen (pag. 427) weergegeven. Vervolgens kunt u de actuele
opname-instellingen bekijken.
Als u op de knop <Q> drukt, wordt Sneltoetsen ingeschakeld voor
de opname-instellingen (pag. 61).
Vervolgens kunt u op de knop <B> drukken om het scherm uit
te schakelen.
Het scherm Quick Control (Snel instellen) weergeven
61
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm, rechtstreeks selecteren en instellen. Dit heet Quick Control
(Snel instellen).
De algemene bedieningsprocedures zijn hetzelfde voor het scherm
Quick Control (Snel instellen) (pag. 60) en het scherm Aangepast snel
instellen (pag. 427).
1
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Quick Control (Snel
instellen) wordt weergegeven.
2
Stel de gewenste functies in.
Gebruik <9> om een functie te
selecteren.
De instelling van de geselecteerde
functie wordt weergegeven.
Draai het instelwiel <5> of <6>
om de instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
De opname wordt weergegeven.
Q Quick Control voor opnamefuncties
<A> modus <d/s/f/a/F> modi
In de modus <A> in het scherm Quick Control (Snel instellen)
kunt u alleen de opnamefunctie, kaartselectie, opnamekwaliteit en
de transportmodus instellen.
Q Quick Control voor opnamefuncties
62
U kunt de indeling van het scherm Aangepast snel instellen wijzigen.
Hiermee kunt u de opname functies op het scherm Aangepast snel
instellen naar wens plaatsen en weergeven. Zie pagina 427 voor
meer informatie.
Instelbare functies in het scherm Quick Control (Snel instellen)
Het scherm Aangepast snel instellen
Sluitertijd (pag. 206)
AF-bediening (pag. 86)
Witbalanscorrectie /
Witbalansbracketing
(pag. 179/180)
Opnamemodus* (pag. 33)
Lichte tonen prioriteit* (pag. 187)
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 182)
Beeldstijl (pag. 164)
Belichtingscompensatie
/
AEB-instelling
(pag. 214/215)
ISO-snelheid (pag. 158)
Opnamekwaliteit
(pag. 149)
Diafragma (pag. 208)
Flitsbelichtingscompens
atie (pag. 244)
Transportmodus (pag. 142)
Aangepaste bediening
(pag. 413)
AE-vergrendeling* (pag. 217)
Meetmethode (pag. 212)
Witbalans (pag. 174)
Opnamefunctie/kaartselectie
(pag. 146)
* Met een sterretje gemarkeerde functies kunnen niet in het scherm Quick
Control (Snel instellen) worden ingesteld.
Als u in het scherm Aangepast snel instellen op de knop <Q> drukt terwijl
er geen functies zijn die u met Quick Control (Snel instellen) kunt instellen,
wordt het snelinstelpictogram linksonder op het scherm oranje
weergegeven.
63
Q Quick Control voor opnamefuncties
Selecteer een functie en druk
vervolgens op <0>. Het scherm met
functie-instellingen wordt
weergegeven.
Draai het instelwiel <6> of <5>
om sommige instellingen te wijzigen.
Er zijn ook functies die worden
ingesteld door op de knop te drukken.
Druk op <0> om het instellen te
voltooien en terug te gaan naar het
vorige scherm.
Wanneer u < > (pag. 413)
selecteert en op de knop <M>
drukt, wordt het vorige scherm weer
weergegeven.
Het scherm Quick Control (Snel instellen)
<0>
64
U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu's, zoals de
opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort.
* Bepaalde menutabbladen en menu-items worden niet weergegeven in de
modus <A>.
3 Menugebruik
A Modusmenuscherm
d/s/f/a/F Modusmenuscherm
<5> Snelinstelwiel
Knop <M>
<6> Hoofdinstelwiel
LCD-scherm
Knop <0>
Knop <Q>
Menu-items
Menu-
instellingen
z: Opnamen
5: Instellingen
9: My Menu
3: Weergave
8:
Persoonlijke voorkeuze
Hoofd-
tabbladen
Secundaire
tabbladen
2: AF
65
3 Menugebruik
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Telkens als u op de knop <Q> drukt,
wordt er van hoofdtabblad gewisseld.
Draai aan het instelwiel <6> om
een secundair tabblad te selecteren.
Zo verwijst het tabblad [z5] naar het
scherm dat wordt weergegeven als
op het tabblad z (opname) het vijfde
punt ' ' van links is geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Draai aan het instelwiel <5> om het
item te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
4
Selecteer de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren.
De huidige instelling wordt blauw
weergegeven.
5
Pas de instelling aan.
Druk op <0> om de instelling vast
te leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en naar de
opnamemodus terug te keren.
Procedure voor het instellen van het menu
3 Menugebruik
66
Voorbeeld: als Ruisonderdrukking
bij meerdere opnamen is ingesteld
Gedimde menu-items kunnen niet
worden ingesteld. Menu-items worden
gedimd weergegeven als een andere
functie-instelling voorrang heeft.
U kunt de functie die voorrang heeft,
weergeven door het gedimde menu-item
te selecteren en op < 0> te drukken.
Als u de instelling van de functie die
voorrang heeft annuleert, wordt het
gedimde menu-item instelbaar.
Gedimde menu-items
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt ervan uitgegaan dat u
op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
U kunt ook <9> gebruiken om menufuncties te gebruiken en in te
stellen. (Behalve [31: Wis beelden] en [51: Kaart formatteren].)
Druk op de knop <M> om de bewerking ongedaan te maken.
Zie pagina 460 voor informatie over elk menu-item.
Bij sommige gedimde menu-items wordt de functie die voorrang heeft
niet weergegeven.
Met [54: Wis alle camera-instellingen] kunt u de menufuncties
terugzetten op de standaardinstellingen (pag. 70).
67
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met deze camera formatteren.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de kaart.
[f] is de CF-kaart en [g] is de SD-
kaart.
Selecteer de kaart en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer [OK].
De kaart wordt geformatteerd.
Wanneer [
g
] is geselecteerd, is low-
level-formattering mogelijk (pag. 68).
Druk voor low-levelformattering op de
knop <
L
> om [
Low level format
] van
een <
X
> te voorzien en selecteer [
OK
].
Voordat u begint
3 De kaart formatteren
Aandachtspunten bij het formatteren van de kaart
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle opnamen en
gegevens van de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde opnamen worden
verwijderd; controleer dus of er geen opnamen op de kaart staan die u wilt
bewaren. Breng de opnamen en gegevens zo nodig over naar een computer of
een ander opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
Voordat u begint
68
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of
een computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 487).
Formatteer de kaart in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de schrijf- of leessnelheid van de
kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij het low-level-formatteringsproces alle sectoren op de SD-
kaart die opname-informatie kunnen bevatten, worden gewist, duurt het
formatteren langer dan bij het normale formatteringsproces.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
SD-kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De
eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee
wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient
u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te
maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van
derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt (pag. 451), moet de software
voor de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
69
Voordat u begint
U kunt voorkomen dat er een pieptoon afgaat zodra er is scherpgesteld
of bij het gebruik van de zelfontspanner.
1
Selecteer [Pieptoon].
Selecteer op het tabblad [z1]
de optie [Pieptoon] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Uitschakelen].
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
De pieptoon is nu uitgeschakeld.
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde tijd niet is gebruikt. De
standaardinstelling is 1 minuut, maar deze instelling kan worden
gewijzigd. Als u niet wilt dat de camera automatisch wordt
uitgeschakeld, zet u deze functie op [Uitschakelen]. Nadat de camera
is uitgeschakeld, kunt u deze weer inschakelen door op de
ontspanknop of andere knoppen te drukken.
1
Selecteer [Uitschakelen].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste tijd in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3 De pieptoon uitschakelen
3 Uitschakeltijd/Automatisch uitschakelen instellen
Zelfs als [Deactiveren] is ingesteld, wordt het LCD-scherm automatisch na
30 minuten uitgeschakeld om energie te besparen. (De camera zelf wordt
niet uitgeschakeld.)
Voordat u begint
70
U kunt instellen hoelang de foto direct na de opname op het LCD-
scherm moet worden weergegeven. Als u wilt dat de camera de
opname blijft weergeven, stelt u [Vastzetten] in. Als u de opname niet
wilt laten weergeven, stelt u [Uit] in.
1
Selecteer [Kijktijd].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Kijktijd] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de gewenste tijd in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
De opname-instellingen en de menu-instellingen van de camera
kunnen worden teruggezet naar de standaardinstellingen.
1
Selecteer [Wis alle
camera-instellingen].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Wis alle camera-instellingen]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Als u alle camera-instellingen wist,
worden de standaardinstellingen van de
camera teruggezet (zie pagina 71-73).
3 De kijktijd instellen
3 De camera terugzetten op de standaardinstellingenN
Als [Vastzetten] is ingesteld, wordt de opname weergegeven totdat de
camera wordt uitgeschakeld omdat de ingestelde tijd voor automatische
uitschakeling is verstreken.
71
Voordat u begint
Instellingen voor de opnamefunctie
AF-instellingen
Automatisch scherpstellen
1-beeld AF
Case 1 - 6
Case1/Parameter-
instellingen voor alle
cases gewist
AF-gebiedselectiemodus
Eén-punts AF
(handmatige selectie)
AF-puntselectie
Centrum AI servo 1e
beeldvoorkeur
Gelijke voorkeur
Geregistreerd AF-punt
Geannuleerd
Meetmethode q
(Meervlaks meting)
AI servo 2e
beeldvoorkeur
Gelijke voorkeur
ISO-snelheid Automatisch
ISO-snelh.bereik
Minimumlimiet: 100
Maximumlimiet: 6400
Lens elektronische
MF
Inschakelen na
One-Shot AF
Auto ISO-bereik
Minimumlimiet: 100
Maximumlimiet: 3200
AF-hulplicht Inschakelen
Ontspanvoor.
One-Shot AF
Scherpstellen
Kortste sluitertijd Automatisch
Obj.sturing bij AF
onmogelijk
Continu
scherpstellen
Transportmodus u
(Enkelbeeld)
Bel.comp./AEB
Geannuleerd
Selecteerbaar
AF-punt
61 punten
Flitsbelichtingsc
ompensatie
Geannuleerd
Sel. AF-
gebiedselectiemodus
Alle items
geselecteerd
Meerdere opnamen
Uit Selectiemethode
AF-gebied
Knop M-Fn
HDR-modus HDR uitsch.
Intervaltimer Uit AF-punt op basis
van richting
Gelijk voor verticaal/
horizontaal
Bulbtimer Uit
Antiknipperopname
Uit
Eerste AF-punt,
AI Servo AF
Automatisch
Spiegel opklappen
Uit
Zoekerweergave Automatische
AF-puntselectie:
EOS iTR AF
Inschakelen
Digitale horizon Verbergen
Raster weergeven
Verbergen
Weerg./verberg.
in zoeker
Alleen knipperdetectie
geselecteerd
Handm.
AF-puntsel.patroon
Stopt bij rand
AF-gebied
Persoonlijke voorkeuze
Ongewijzigd AF-punt weerg.
tijdens focus
Geselecteerd
(constant)
Externe Speedlite besturing
Flitsen Inschakelen Zoekerweergave-
verlichting
Automatisch
E-TTL II-
flitslichtmeting
Evaluatieve
flitslichtmeting
AF-punt tijdens
AI Servo AF
Niet verlicht
Flitssync.snelhei
d AV-modus
Automatisch
AF-fijnafstelling
Uitschakelen/
Aanpassing
behouden
Voordat u begint
72
Opname-instellingen Camera-instellingen
Beeldkwaliteit 73 Uitschakelen 1 min.
Bijsnijden/aspect ratio
Full-frame Pieptoon Inschakelen
Beeldstijl Standaard
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Standaard
Kijktijd 2 sec.
Lensafwijkingscorrectie
Overbelichtingswaarschuwing
Uit
Correctie helderheid
randen
Inschakelen/correctiegegevens
blijven behouden
AF-puntweergave Uit
Weergaveraster Uit
Correctie
chromatische afw.
Inschakelen/correctiegegevens
blijven behouden
Histogram Helderheid
Movie afs. teller
Ongewijzigd
Witbalans
Q
(Sfeerprioriteit)
Vergroting (ca.)
2x (vergroot
vanuit centrum)
Handmatige witbalans
Geannuleerd Ctrl over HDMI Uit
Witbalans shift Geannuleerd Spring met 6 e
(10 beelden)
Witbalansbracketing
Geannuleerd
Auto. roteren AanzD
LCD-helderheid Automatisch
Kleurruimte sRGB Datum/tijd/zone Ongewijzigd
Ruisred. lange
sluitertijd
Uit
Eye-Fi-instellingen Uit
Taal Ongewijzigd
Hoge ISO-
ruisreductie
Standaard
Videosysteem Ongewijzigd
Weergaveopties
z-knop
Alle items
geselecteerd
Lichte tonen prioriteit
Uit
Opn.functie Standaard
Aangepast snel
instellen
Ongewijzigd
Bestandsnummer Continu
Bestandsnaam Preset code
Functie knop
m Classificatie
Auto. reiniging Inschakelen
Aangepaste opnamemodus
Ongewijzigd
Stofwisdata Gewist
Copyrightinformatie
Ongewijzigd
Configureren:
MY MENU*
Ongewijzigd
Menuweergave
Normale
weergave
73
Voordat u begint
Instellingen voor
Live View-opnamen
Instellingen voor movie-opnamen
Live View-opname
Inschakelen
Servo AF voor movies
Uit
AF-methode u+volgen AF-methode u+volgen
Continue AF Uit
Raster weergeven
Uit
Raster weergeven Uit
Movie-
opnameformaat
NTSC: L6X
PAL: L5X
Belichtingssimulatie
Inschakelen
Geluidsopname
Automatisch
Stille LV-opname Modus 1
Windfilter
Uit
Demper
Uit
Meettimer 8 sec.
Stille LV-opname
Modus 1
Meettimer 8 sec.
Tijdcode
Count up Ongewijzigd
Instelling starttijd
Ongewijzigd
Movie opn.
teller
Ongewijzigd
Movie
afs. teller
Ongewijzigd
Drop frame Ongewijzigd
Stille bediening Uitschakelen h
Functie knop
V /z
Time-lapse-
movie
Uit
74
U kunt een raster weergeven in de zoeker om u te helpen controleren of
de camera niet gekanteld is en de beeldcompositie te bepalen.
1
Selecteer [Zoekerweergave].
Selecteer op het tabblad [52] de
[Zoekerweergave] en druk op <0>.
2
Selecteer [Rasterweergave].
3
Selecteer [Weergeven].
Wanneer u het menu afsluit, wordt
het raster weergegeven in de zoeker.
l Het raster weergeven
U kunt een raster op het LCD-scherm weergeven tijdens Live View-opnamen
en voordat u begint met het opnemen van een movie (pag. 265, 315).
75
U kunt op de LCD-monitor en in de zoeker een digitale horizon
weergeven om u te helpen kanteling van de camera te corrigeren.
1
Druk op de knop <B>.
Telkens als u op de knop <B>
drukt, wordt de schermweergave
vernieuwd.
Geef de digitale horizon weer.
Indien de digitale horizon niet wordt
weergegeven, stelt u
[Weergaveopties 53: z-knop] in
op weergave van de digitale horizon
(pag. 442).
2
Controleer de kanteling van
de camera.
De horizontale en verticale
kantelingen worden weergegeven in
stappen van 1°.
Wanneer de rode lijn groen wordt,
betekent dit dat de kanteling bijna is
gecorrigeerd.
Q De digitale horizon weergeven
De digitale horizon op het LCD-scherm weergeven
Verticale as
Horizontale as
Zelfs wanneer de kanteling wordt gecorrigeerd, is een foutmarge van
ongeveer 1° nog steeds mogelijk.
Indien de camera erg is gekanteld, wordt de foutmarge van de digitale horizon groter.
Tijdens Live View-opnamen en voordat u een movie-opname begint
(behalve met u+volgen), kunt u tevens de digitale horizon weergeven,
zoals in het voorgaande beschreven.
Q De digitale horizon weergeven
76
In het bovenste gedeelte van de zoeker kan een digitale horizon worden
weergegeven. Omdat deze kan worden weergegeven tijdens de opname,
kunt u kanteling van de camera corrigeren terwijl u opnamen maakt.
1
Selecteer [Zoekerweergave].
Selecteer op het tabblad [52] de
[Zoekerweergave] en druk op <0>.
2
Selecteer [Elektr. niveau].
3
Selecteer [Weergeven].
4
Druk de ontspanknop half in.
De digitale horizon wordt in de zoeker
weergegeven.
Dit werkt ook bij verticale opnamen.
3 De digitale horizon weergeven in de zoeker
7,5° of meer
4° of meer
Zelfs wanneer de kanteling wordt gecorrigeerd, is een foutmarge van
ongeveer 1° nog steeds mogelijk.
77
De instellingen voor de opnamefunctie (accu, witbalans,
transportmodus, AF-bediening, meetmethode, beeldkwaliteit: JPEG/
RAW, knipperdetectie) kunnen in de zoeker worden weergegeven.
Standaard is alleen knipperdetectie ingeschakeld [X].
1
Selecteer [Zoekerweergave].
Selecteer op het tabblad [52] de
[Zoekerweergave] en druk op <0>.
2
Selecteer [Weerg./verberg. in zoeker].
3
Schakel het selectievakje in [X]
bij informatie die u wilt laten
weergeven.
Selecteer de weer te geven
informatie en druk op <0> om er
een <X> naast te zetten.
Herhaal deze procedure om alle weer
te geven informatie te voorzien van
een [X]. Selecteer vervolgens [OK].
Wanneer u het menu afsluit, wordt de
geselecteerde informatie
weergegeven in de zoeker (pag. 31).
3
Zoekerweergave instellen
N
De opnamekwaliteit wordt niet weergegeven als er geen kaart in de camera
is geplaatst.
Wanneer u op de knop <n> of <o> drukt, de
scherpstelmodusknop van de lens gebruikt, of wanneer er een lens met
elektronische handmatige scherpstelling wordt gebruikt en van AF/MF
wordt gewisseld terwijl er aan de scherpstelring wordt gedraaid
(pag. 120), wordt de desbetreffende informatie weergegeven in de
zoeker, ongeacht of deze is ingeschakeld.
Als [Accu] is niet ingeschakeld, wordt het accupictogram ( / ) in
de zoeker weergegeven wanneer de accu bijna leeg is.
78
Wanneer onderin het menuscherm [zHelp] wordt weergegeven,
kan de beschrijving (Help) van de functie worden weergegeven. Het
Help-scherm wordt alleen weergegeven als u de knop <B>
ingedrukt houdt. Indien de Help meer dan één scherm beslaat,
verschijnt er rechts een schuifbalk. Houd de knop <B> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <5> om te schuiven.
Voorbeeld: [21: Case2]
Voorbeeld: [24: AF-punt op basis van richting]
Voorbeeld: [83: Multifunctievergrendeling]
Help
B
Schuifbalk
B
B
79
2
Foto's maken met
basisfuncties
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de modus <
A
>
(Scene Intelligent Auto) van het programmakeuzewiel kunt
gebruiken om gemakkelijk opnamen te maken.
In de modus <A> hoeft u de camera alleen maar op het
onderwerp te richten en de opname te maken; de camera stelt
alles automatisch in (pag. 456). Bovendien kunnen
geavanceerde opname-instellingen (voor gevorderden) niet
worden gewijzigd, zodat slechte opnamen als gevolg van
foutieve handelingen worden voorkomen.
Scene Intelligent Auto
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
In de modus <
A
> wordt de opname met de functie Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) (pag. 182) automatisch aangepast, zodat een
optimale helderheid en contrast worden verkregen. Deze functie is ook in de
modi <
d
>, <
s
> en <
f
> standaard ingeschakeld.
80
<A> is een volautomatische modus. De camera analyseert de
scène en stelt automatisch de optimale instellingen in. Bovendien
past de camera de scherpstelling automatisch aan door te meten of het
onderwerp beweegt of niet (pag. 83).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <A>.
Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de ver-/ontgrendelknop in het
midden ingedrukt houdt.
2
Richt het AF-kader op het
onderwerp.
Alle AF-punten worden gebruikt om
scherp te stellen en de camera stelt
scherp op het dichtstbijzijnde object.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het midden van het
AF-kader op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in. De
lenselementen worden aangepast om
scherp te stellen op het onderwerp.
Tijdens het automatisch scherpstellen
wordt <e> weergegeven.
Het AF-punt dat is gebruikt om
scherp te stellen wordt weergegeven.
Op hetzelfde moment is er een
pieptoon te horen en brandt de
scherpstelindicator <o>.
Bij weinig licht, lichten de gebruikte
AF-punten kort rood op.
A
Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
Gebied AF-kader
Scherpstelindicator
81
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Het opgenomen beeld wordt 2
seconden op het LCD-scherm
weergegeven.
De scherpstelindicator <
o
> knippert en scherpstelling is niet bereikt.
Richt het AF-kader op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop half in (pag. 55). Ga iets achteruit als u te dicht bij het
onderwerp bent en probeer het nogmaals. Als er niet kan worden
scherpgesteld, knippert ook de AF-statusindicator <e>.
Wanneer er is scherpgesteld, lichten de AF-punten niet rood op.
De AF-punten lichten alleen rood op wanneer er is scherpgesteld in
omstandigheden met weinig licht.
Meerdere AF-punten lichten tegelijk op.
Er is op al deze punten scherpgesteld. Zolang het AF-punt dat op
het onderwerp is gericht brandt, kunt u de opname maken.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (De scherpstelindicator
<o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een
bewegend onderwerp. (De AF-statusindicator <e> licht op, maar
het focusbevestigingslampje <o> licht niet op.) U kunt scherpe
opnamen maken van een bewegend onderwerp.
De focusvergrendeling (pag. 83) werkt in dit geval niet.
Veelgestelde vragen
De modus <A> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen
en opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien. Als u niet
de gewenste kleurtonen hebt verkregen, wijzigt u de opnamemodus in
<d>, <s>, <f> of <a>, stelt u vervolgens een andere beeldstijl in dan
<D> en maakt u een nieuwe opname (pag. 164).
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
82
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is ingedrukt.
Wanneer de scherpstelmodusknop op de lens op <MF>
(handmatige scherpstelling) staat, zet u deze op <AF>
(automatische scherpstelling).
De weergegeven sluitertijd knippert.
Omdat het te donker is, kan het onderwerp onscherp worden door
beweging van de camera (bewegingsonscherpte). Het gebruik van
een statief of een Canon Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk
verkrijgbaar, pag. 244) wordt aanbevolen.
De externe flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van
de opname is onnatuurlijk donker.
Als er een kap op de lens is bevestigd, kan deze het flitslicht
belemmeren. Als het onderwerp dichtbij is, verwijdert u de kap
voordat u een flitsopname maakt.
83
Positioneer het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in
beeld, zodat er een uitgebalanceerde achtergrond en een goed
perspectief wordt bereikt.
In de modus <A> wordt om scherp te stellen op een stilstaand
onderwerp door de ontspanknop half in te drukken de scherpstelling op
dat onderwerp vergrendeld. Maak de compositie opnieuw terwijl u de
ontspanknop half ingedrukt houdt en druk de ontspanknop vervolgens
helemaal in om de foto te maken. Dit heet 'focusvergrendeling'.
Als het onderwerp tijdens of na het scherpstellen in de modus <A>
beweegt en de afstand tot de camera verandert, treedt AI Servo AF in
werking zodat er voortdurend op het onderwerp wordt scherpgesteld.
(De pieptoon blijft zachtjes doorgaan.) Zolang u het gebied AF-kader
over het onderwerp plaatst terwijl u de ontspanknop half indrukt, wordt
continu scherpgesteld. Druk de ontspanknop volledig in om de opname
te maken.
A
Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
84
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Dit heet 'Live View-opnamen'. Zie pagina 255 voor
meer informatie.
1
Zet de schakelaar voor Live View-/
movie-opnamen op <A>.
2
Geef het Live View-beeld op het
LCD-scherm weer.
Druk op de knop <0>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Als de scherpstelling is bereikt,
wordt het AF-punt groen en klinkt
er een pieptoon.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en de
gemaakte opname wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Als de opnameweergave is
beëindigd, keert de camera
automatisch terug naar de
Live View-opnamen.
Druk op de knop <0> om Live
View-opnamen te verlaten.
A Live View-opnamen
85
3
De AF- en
transportmodi instellen
De AF-punten in de zoeker zijn
zodanig geplaatst dat u op een
verscheidenheid aan
onderwerpen en in allerlei
omstandigheden automatisch
scherp kunt stellen.
U kunt ook de AF-bediening en de transportmodus
selecteren die voor de opnameomstandigheden en het
onderwerp het geschiktst zijn.
Het pictogram M rechtsboven aan een paginatitel geeft
aan dat de functie alleen in de volgende modi kan worden
gebruikt: <d> <s> <f> <a> <F>.
In de modus <A> worden de AF-bediening en de AF-
gebiedselectiemodus automatisch ingesteld.
<AF> staat voor Auto Focus, of automatische scherpstelling. <MF>
staat voor Manual Focus, of handmatige scherpstelling.
86
U kunt de eigenschappen selecteren voor de automatische
scherpstelling die bij de opnameomstandigheden en het onderwerp
passen. In de modus <A> wordt 'AI Focus AF' automatisch ingesteld.
1
Stel de scherpstelmodusknop op
de lens in op <AF>.
2
Stel de modus <d> <s> <f>
<a> <F> in.
3
Druk op de knop <o>. (9)
4
Selecteer de AF-bediening.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <6>.
X : 1-beeld AF
9 : AI Focus AF
Z : AI Servo AF
f: De AF-bediening selecterenN
In de modus <d>, <s>, <f>, <a> of <F> kunt u ook automatisch
scherpstellen door op de knop <p> te drukken.
87
f: De AF-bediening selecterenN
Geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de
camera slechts één keer scherp.
Wanneer er is scherpgesteld, wordt
het AF-punt waarmee dit is gebeurd
weergegeven en licht ook de
scherpstelindicator <o> in de
zoeker op.
Bij meervlaksmeting (pag. 212) wordt
de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp
is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Scherpstelindicator
AF-punt
Als u niet kunt scherpstellen, gaat de scherpstelindicator <o> in de
zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe compositie
en probeer opnieuw scherp te stellen, of zie “Wanneer niet automatisch
kan worden scherpgesteld” (pag. 140).
Als de optie [z1: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u
geen pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
Nadat u in de modus 1-beeld AF hebt scherpgesteld, kunt u de
scherpstelling op een onderwerp vergrendelen en de compositie
aanpassen. Dit heet 'focusvergrendeling'. Dit is handig als u wilt
scherpstellen op een onderwerp aan de rand dat buiten het gebied van
het AF-kader valt.
f: De AF-bediening selecterenN
88
Deze AF-bediening is geschikt voor bewegende onderwerpen
waarbij de scherpstelafstand telkens verandert. Terwijl u de
ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera voortdurend
scherpstellen op het onderwerp.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname
wordt gemaakt.
Wanneer de AF-gebiedsselectiemodus (pag. 90) is ingesteld op
61-punts automatische selectie-AF, blijft de camera het onderwerp
volgen zolang het onderwerp binnen het gebied AF-kader blijft.
In de modus AI Focus AF schakelt de AF-bediening automatisch
van 1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in
beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat erop is scherpgesteld
met behulp van 1-beeld AF, wordt deze beweging door de camera
gesignaleerd. De camera schakelt dan automatisch over op AI
Servo AF en blijft het onderwerp volgen.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-bediening
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld. Ook licht de scherpstelindicator <o> in de
zoeker niet op.
Wanneer bij het gebruik van AI Focus AF met actieve Servo-modus op het
onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. De
scherpstelindicator <o> in de zoeker licht echter niet op. De scherpstelling
wordt in dit geval niet vergrendeld.
89
f: De AF-bediening selecterenN
Wanneer u de ontspanknop half indrukt
en de camera met AF scherpstelt, wordt
het pictogram <e> rechtsonder in de
zoeker weergegeven.
In de modus One-Shot AF wordt het pictogram ook weergegeven als u
na scherpstelling de ontspanknop half ingedrukt houdt.
Standaard lichten de AF-punten rood op in omstandigheden met weinig
licht. In de modus <d>, <s>, <f>, <a> of <F> kunt u instellen of
de AF-punten rood oplichten (pag. 132).
Indicator AF-bediening
AF-punten lichten rood op
90
De camera heeft 61 AF-punten voor automatische scherpstelling. U
kunt de AF-gebiedselectiemodus en AF-punten selecteren die bij de
scène of het onderwerp passen.
Afhankelijk van de lens dat op de camera is bevestigd kan het aantal
bruikbare AF-punten en AF-puntpatronen afwijken. Zie voor meer
informatie 'Lenzen en bruikbare AF-punten' op pagina 100.
U kunt uit zes AF-gebiedselectiemodi kiezen. Zie pagina 92 voor de
instellingsprocedure.
Eén punt Spot AF
(handmatige selectie)
Voor nauwkeurig scherpstellen.
Eén-punts AF
(handmatige selectie)
Selecteer één AF-punt om op scherp
te stellen.
AF-puntuitbreiding
(handmatige selectie )
Het handmatig geselecteerde AF-punt
<S> en vier omringende AF-punten <w>
(boven, onder, links en rechts) worden
gebruikt om mee scherp te stellen.
S
Het AF-gebied en het AF-punt selecteren
N
AF-gebiedselectiemodus
91
S Het AF-gebied en het AF-punt selecterenN
AF-puntuitbreiding
(handmatige selectie,
omringende punten)
Het handmatig geselecteerde AF-punt
<S> en de omringende AF-punten <w>
worden gebruikt om mee scherp te stellen.
Zone-AF
(handmatige selectie
van een zone)
Eén van de negen zones wordt gebruikt
om scherp te stellen.
61-punts automatische
selectie-AF
Het gebied AF-kader (het hele
AF-gebied) wordt gebruikt om scherp
te stellen. Deze modus wordt
automatisch ingesteld in de
modus <A>.
S Het AF-gebied en het AF-punt selecterenN
92
1
Druk op de knop <S>. (9)
2
Druk op de knop <B>.
Kijk door de zoeker en druk op de
knop <B>.
Elke keer dat u op de knop <B>
drukt, wordt de AF-
gebiedsselectiemodus gewijzigd.
De AF-gebiedselectiemodus selecteren
Met [24: Sel. AF-gebiedselectiemodus] kunt u de selecteerbare
AF-gebiedselectiemodi beperken (pag. 125).
Als u [
2
4: Selectiemethode AF-gebied
] op [
S
9
Hoofdinstelwiel
]
instelt, kunt u de AF-gebiedselectiemodus selecteren door op de knop <
S
>
te drukken en vervolgens aan het instelwiel <
6
> (pag. 126) te draaien.
93
S Het AF-gebied en het AF-punt selecterenN
U kunt het AF-punt of de AF-zone ook handmatig selecteren.
1
Druk op de knop <S>. (9)
De AF-punten worden in de zoeker
weergegeven.
In AF-puntuitbreidingsmodi worden
ook aangrenzende AF-punten
weergegeven.
In de Zone-AF-modus wordt de
geselecteerde zone weergegeven.
2
Selecteer een AF-punt.
De AF-puntselectie verschuift in de
richting waarin u <9> duwt. Als u
<9> rechtstreeks indrukt, wordt het
middelste AF-punt (of de middelste
zone) geselecteerd.
Draai het instelwiel <6> om een
horizontaal AF-punt te selecteren en
draai het instelwiel <5> om een
verticaal AF-punt te selecteren.
Wanneer u in de Zone-AF-modus aan
het instelwiel <6> of <5> draait,
verandert de zone in een herhalende
reeks.
Het AF-punt handmatig selecteren
Wanneer [24: Eerste AF-pt, AI Servo AF] is ingesteld op [Eerste
AF-pt geselect.] (pag. 128), kunt u deze methode gebruiken om de
startpositie van AI Servo AF handmatig te selecteren.
Wanneer u op de knop <S> drukt, wordt op het LCD-paneel het
volgende weergegeven:
61-punts automatische selectie-AF en Zone-AF: AF
Eén punt Spot AF, Eén-punts AF en AF-puntuitbreiding: SEL
(midden)/SEL AF (buiten midden)
S Het AF-gebied en het AF-punt selecterenN
94
Wanneer u op de knop <S> drukt, lichten de AF-punten op die
fungeren als AF-kruismetingspunten voor uiterst nauwkeurige
automatische scherpstelling. De knipperende AF-punten zijn gevoelig
over de horizontale of verticale lijn. Raadpleeg pagina 99-104 voor
meer informatie.
U kunt een vaakgebruikt AF-punt vastleggen in de camera.
Als u de knop gebruikt die met de gedetailleerde instellingenschermen
voor [Meten en AF-start], [Naar ingesteld AF-punt gaan],
[Directe AF-puntselectie] of [Opn.funct. reg./oproepen] van het
menu [83: Aangepaste bediening] (pag. 413) menu is ingesteld,
kunt u direct van het huidige AF-punt naar het geregistreerde AF-punt
overschakelen.
Zie pagina 418 voor informatie over het vastleggen van het AF-punt.
Weergave-indicaties voor AF-punten
Het AF-punt vastleggen
95
Voor nauwkeurig scherpstellen over een kleiner
gebied dan met één-punts AF (handmatige
selectie). Selecteer één AF-punt < > om op
scherp te stellen.
Dit is effectief voor nauwkeurig scherpstellen of
scherpstellen op overlappende onderwerpen,
zoals een dier in een kooi.
Omdat één punt Spot AF (handmatige selectie)
een zeer klein gebied dekt, is scherpstellen soms
moeilijk wanneer u uit de hand werkt of een
bewegend onderwerp wilt vastleggen.
Selecteer één AF-punt <S> om mee scherp
te stellen.
Het handmatig geselecteerde AF-punt <S> en de aangrenzende
AF-punten <w> (boven, onder, links en rechts) worden gebruikt om mee
scherp te stellen. Dat is handig als het lastig is een bewegend
onderwerp te volgen met maar één AF-punt.
Met AI Servo AF moet het eerste handmatig geselecteerde AF-punt <S>
eerst op het gevolgde onderwerp scherpstellen. Het is echter beter dan
Zone-AF in staat om op het beoogde onderwerp scherp te stellen.
Met 1-beeld AF worden, wanneer er met AF-puntuitbreiding is
scherpgesteld, ook de uitgebreide AF-punten <S> weergegeven mét
het handmatig geselecteerde AF-punt <S>.
AF-gebiedselectiemodiN
Eén punt Spot AF (handmatige selectie)
Eén-punts AF (handmatige selectie)
AF-puntuitbreiding (handmatige selectie )
AF-gebiedselectiemodiN
96
Het handmatig geselecteerde AF-punt <S> en de omringende AF-
punten <w> worden gebruikt om mee scherp te stellen. De AF-
puntuitbreiding is groter dan met AF-puntuitbreiding (handmatige
selectie ). Daardoor wordt er op een breder gebied scherpgesteld.
Dat is handig als het lastig is een bewegend onderwerp te volgen met
maar één AF-punt.
AI Servo AF en 1-beeld AF werken op dezelfde manier als in de modus
met AF-puntuitbreiding (handmatige selectie ) (pag. 95).
Het AF-gebied wordt in negen scherpstelzones verdeeld om scherp te
stellen. Alle AF-punten in de geselecteerde zone worden voor de
automatische AF-puntselectie gebruikt. Het werkt beter dan één-punts
AF of AF-puntuitbreiding om scherp te stellen, en het is effectief voor
bewegende onderwerpen.
Omdat er normaliter op het dichtstbijzijnde onderwerp wordt
scherpgesteld, kan het echter moeilijker zijn om op een specifiek
onderwerp scherp te stellen dan met één-punts AF of AF-puntuitbreiding.
De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden weergegeven
als <S>.
AF-puntuitbreiding (handmatige selectie, omringende punten)
Zone-AF (handmatige selectie van een zone)
97
AF-gebiedselectiemodiN
Het gebied AF-kader (het hele AF-gebied) wordt gebruikt om scherp te
stellen. Deze modus wordt in de modus <A> automatisch ingesteld.
De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden weergegeven
als <S>.
Wanneer bij Eén-punts AF de ontspanknop half
wordt ingedrukt, worden de AF-punten <S>
waarop is scherpgesteld weergegeven. Als er
meer AF-punten worden weergegeven, betekent
dat dat er op al deze punten is scherpgesteld.
Deze modus stelt normaliter op het dichtstbijzijnde
onderwerp scherp.
Met AI Servo AF kunt u de startpositie voor AI
Servo AF instellen met [Eerste AF-punt, AI
Servo AF] (pag. 128). Zolang het gebied AF-kader
het onderwerp kan volgen tijdens het maken van
opnamen, wordt het scherpstellen voortgezet.
Automatische selectie: 61-punten AF
AF-gebiedselectiemodiN
98
Als in de AI Servo AF-modus 61-punts automatische selectie-AF of
zone-AF (handmatige zoneselectie) is ingesteld, blijft het actieve AF-
punt <S> verschuiven om het onderwerp te volgen. Bij bepaalde
opnameomstandigheden (bijvoorbeeld wanneer het onderwerp klein is)
kan het onderwerp echter wellicht niet meer worden gevolgd. Bovendien
is kan het volgen langzamer gaan bij lage temperaturen.
Bij Eén punt Spot AF (handmatige selectie) kan scherpstellen met het
AF-hulplicht van de externe Speedlite voor EOS-camera's lastig zijn.
Als een AF-punt aan de rand of een groothoeklens wordt gebruikt, kan
scherpstellen lastig zijn met het AF-hulplicht van een externe Speedlite voor
EOS-camera's. Gebruik in dat geval een AF-punt dichter bij het midden.
Wanneer de AF-punten oplichten, kan de zoeker gedeeltelijk of geheel
rood oplichten. Tevens geldt dat als [z4: Bijsn./aspectratio] is
ingesteld, het semi-transparante gebied rood kan oplichten. Dit is
kenmerkend voor de AF-puntweergave (met vloeibare kristallen).
Bij lage temperaturen is de weergave van het AF-punt wellicht moeilijk
waarneembaar. Dit is kenmerkend voor de AF-puntweergave (met
vloeibare kristallen).
Met [24: AF-punt op basis van richting] kunt u de
AF-gebiedselectiemodus + het AF-punt (of alleen het AF-punt)
afzonderlijk instellen voor de horizontale en verticale richting (pag. 126).
Met [24: Selecteerbaar AF-punt] kunt u het aantal handmatig
selecteerbare AF-punten wijzigen (pag. 124).
99
De AF-sensor van de camera heeft 61 AF-punten. De onderstaande afbeelding toont het AF-
sensorpatroon dat met elk AF-punt overeenkomt. Bij lenzen met een maximaal diafragma van f/2.8 of
groter is uiterst nauwkeurige automatische scherpstelling mogelijk in het midden van de zoeker.
Afhankelijk van de lens die op de camera is bevestigd kan het aantal bruikbare AF-
punten en het AF-patroon afwijken. Raadpleeg pagina 100 en 108 voor meer informatie.
AF-sensor
Deze scherpstelsensors zijn afgestemd op een nauwkeurige
scherpstelling met lenzen met een maximaal diafragma van f/2.8 of
groter. Een diagonaal kruispatroon maakt het makkelijker om scherp te
stellen op onderwerpen waarbij automatisch scherpstellen moeilijker is.
Ze beslaan de vijf AF-punten op een verticale lijn in het midden.
Deze scherpstelsensors zijn afgestemd op een
nauwkeuriger scherpstelling met lenzen met een maximaal
diafragma van f/4 of groter. Dankzij het horizontale patroon
kunnen de sensors verticale lijnen detecteren.
Deze scherpstelsensors zijn afgestemd op lenzen met een
maximaal diafragma van f/5.6 of groter. Dankzij het horizontale
patroon kunnen de sensors verticale lijnen detecteren. Ze beslaan
de drie kolommen van AF-punten in het midden van de zoeker.
Het middelste AF punt en de aangrenzende AF-punten aan de
boven- en onderkant zijn compatibel met lenzen met een
maximaal diafragma van f/8 of groter.
Deze scherpstelsensors zijn afgestemd op lenzen met een
maximaal diafragma van f/5.6 of groter. Dankzij het verticale patroon
kunnen de sensors horizontale lijnen detecteren. Ze dekken alle 61
AF-punten. Het middelste AF-punt en de aangrenzende AF-punten
aan de linker- en rechterkant zijn compatibel met lenzen met een
maximaal diafragma van f/8 of groter.
Grafische
voorstelling
Scherpstelling op basis van kruismetingen: f/4 horizontaal + f/5.6 verticaal
Scherpstelling op basis van dubbele kruismetingen:
f/2.8 diagonaal rechts + f/2.8 diagonaal links
f/5.6 verticaal + f/5.6 horizontaal
f/5.6 verticale
scherpstelling
Scherpstelling op basis van kruismetingen:
f/5.6 verticaal + f/5.6 horizontaal
100
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk.
Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel kruisvormig AF-punt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker
gevolgd en de nauwkeurigheid van
de scherpstelling is hoger dan bij
andere AF-punten.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Lenzen en bruikbare AF-punten
Groep A
Hoewel de camera 61 AF-punten heeft,
is het aantal bruikbare AF-punten en
scherpstelpatronen afhankelijk van de gebruikte lens. Lenzen worden
daarom onderverdeeld in negen groepen van A t/m I.
Wanneer u een lens uit de groepen F t/m H gebruikt, zijn er minder
AF-punten bruikbaar.
Zie tot welke groep elke lens behoort op pagina 105-108.
Ga na tot
welke groep de gebruikte lens behoort.
Wanneer u op de knop <S> drukt, gaan de AF-punten die worden
aangeduid met markering knipperen. (De AF-punten / / blijven
branden.) Met betrekking tot licht omhoog of knipperen van de AF-
punten, zie pagina 94.
Op de Canon-website kunt u zien tot welke groep de nieuwe lenzen
behoren die in de eerste helft van 2015 zijn uitgebracht na de start van
de verkoop van de EOS 5DS/EOS 5DS R.
Sommige lenzen zijn mogelijk niet in alle landen of regio's beschikbaar.
101
Lenzen en bruikbare AF-punten
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk.
Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel kruisvormig AF-punt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker
gevolgd en de nauwkeurigheid van
de scherpstelling is hoger dan bij
andere AF-punten.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk.
Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Groep B
Groep C
Lenzen en bruikbare AF-punten
102
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk.
Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel kruisvormig AF-punt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker
gevolgd en de nauwkeurigheid van
de scherpstelling is hoger dan bij
andere AF-punten.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk.
Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Groep D
Groep E
103
Lenzen en bruikbare AF-punten
Automatische scherpstelling is met slechts 47 punten mogelijk. (Niet
mogelijk met alle 61 AF-punten.) Alle AF-gebiedselectiemodi zijn
selecteerbaar. Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste
kader dat de AF-zone markeert (het AF-kader) anders dan bij 61-punts
automatische selectie-AF.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
: Uitgeschakelde AF-punten (niet
weergegeven).
Automatische scherpstelling is met slechts 33 punten mogelijk. (Niet
mogelijk met alle 61 AF-punten.) Alle AF-gebiedselectiemodi zijn
selecteerbaar. Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste
kader dat de AF-zone markeert (het AF-kader) anders dan bij 61-punts
automatische selectie-AF.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
:
AF-punten die gevoelig zijn voor
horizontale lijnen.
: Uitgeschakelde AF-punten
(niet weergegeven).
Groep F
Groep G
Lenzen en bruikbare AF-punten
104
Automatische scherpstelling is mogelijk met het middelste AF-punt en de
aangrenzende AF-punten boven, onder, links en rechts. Alleen de volgende AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar: één-punts AF (handmatige selectie), één
punt Spot AF (handmatige selectie) en AF-puntuitbreiding (handmatige selectie ).
Als een Extender op de lens is aangesloten en het maximale diafragma
f/8 is (tussen f/5.6 en f/8), is AF mogelijk.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: AF-punten die gevoelig zijn voor verticale
lijnen (AF-punten boven en onder die grenzen
aan het middelste AF-punt) of horizontale
lijnen (AF-punten links en rechts die grenzen
aan het middelste AF-punt).
Niet handmatig selecteerbaar. Deze functie
werkt alleen als 'AF-puntuitbreiding
(handmatige selectie )' is geselecteerd.
: Uitgeschakelde AF-punten (niet weergegeven).
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk.
Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
:
AF-punten die gevoelig zijn voor
horizontale lijnen.
Groep H
Groep I
Als de maximale diafragmawaarde kleiner is dan f/5.6 (maximaal
diafragmagetal is tussen f/5.6 en f/8), kan mogelijk niet automatisch
worden scherpgesteld bij het maken van opnamen van onderwerpen met
weinig contrast of weinig licht.
Als Extender EF2x is bevestigd op de EF180mm f/3.5L Macro USM-lens,
is AF niet mogelijk.
Als het maximale diafragma kleiner is dan f/8 (getal van maximale
diafragma is groter dan f/8), is AF niet mogelijk bij het maken van
opnamen met de zoeker.
105
Lenzen en bruikbare AF-punten
Aanduidingen lenzengroepen
EF14mm f/2.8L USM B
EF200mm f/1.8L USM + Extender EF2x
C*
EF14mm f/2.8L II USM B EF200mm f/2L IS USM A
EF15mm f/2.8 Fisheye B
EF200mm f/2L IS USM
+ Extender EF1.4x
A
EF20mm f/2.8 USM B
EF24mm f/1.4L USM A
EF200mm f/2L IS USM
+ Extender EF2x
C
EF24mm f/1.4L II USM A
EF24mm f/2.8 B EF200mm f/2.8L USM A
EF24mm f/2.8 IS USM B
EF200mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x
C
EF28mm f/1.8 USM A
EF28mm f/2.8 D
EF200mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x
E
EF28mm f/2.8 IS USM B
EF35mm f/1.4L USM A EF200mm f/2.8L II USM A
EF35mm f/1.4L II USM A
EF200mm f/2.8L II USM
+ Extender EF1.4x
C
EF35mm f/2 A
EF35mm f/2 IS USM A
EF200mm f/2.8L II USM
+ Extender EF2x
E
EF40mm f/2.8 STM D
EF50mm f/1.0L USM A EF300mm f/2.8L USM A
EF50mm f/1.2L USM A
EF300mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x
C*
EF50mm f/1.4 USM A
EF50mm f/1.8 A
EF300mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x
E*
EF50mm f/1.8 II A
EF50mm f/1.8 STM A EF300mm f/2.8L IS USM A
EF50mm f/2.5 Compact Macro C
EF300mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x
C
EF50mm f/2.5 Compact Macro
+ LIFE SIZE Converter
E
EF300mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x
E
EF85mm f/1.2L USM A
EF85mm f/1.2L II USM A EF300mm f/2.8L IS II USM A
EF85mm f/1.4L IS USM A
EF300mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x
C
EF85mm f/1.8 USM A
EF100mm f/2 USM A
EF300mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x
E
EF100mm f/2.8 Macro C
EF100mm f/2.8 Macro USM E EF300mm f/4L USM C
EF100mm f/2.8L Macro IS USM C
EF300mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x
E
EF135mm f/2L USM A
EF135mm f/2L USM
+ Extender EF1.4x
A
EF300mm f/4L USM + Extender EF2x H (f/8)
EF300mm f/4L IS USM C
EF135mm f/2L USM + Extender EF2x C
EF300mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x
E
EF135mm f/2.8 (Softfocus) A
EF180mm f/3.5L Macro USM G
EF300mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x
H (f/8)
EF180mm f/3.5L Macro USM
+ Extender EF1.4x
G
EF400mm f/2.8L USM A
EF200mm f/1.8L USM A
EF400mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x
C*
EF200mm f/1.8L USM
+ Extender EF1.4x
A*
Lenzen en bruikbare AF-punten
106
EF400mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x
E* EF600mm f/4L USM + Extender EF2x
H
(f/8)*
EF400mm f/2.8L II USM A EF600mm f/4L IS USM C
EF400mm f/2.8L II USM
+ Extender EF1.4x
C*
EF600mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x
E
EF400mm f/2.8L II USM
+ Extender EF2x
E*
EF600mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x
H (f/8)
EF400mm f/2.8L IS USM A EF600mm f/4L IS II USM C
EF400mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x
C
EF600mm f/4L IS II USM
+ Extender EF1.4x
E
EF400mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x
E
EF600mm f/4L IS II USM
+ Extender EF2x
H (f/8)
EF400mm f/2.8L IS II USM A EF800mm f/5.6L IS USM F
EF400mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x
C
EF800mm f/5.6L IS USM
+ Extender EF1.4x
H (f/8)
EF400mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x
E
EF1200mm f/5.6L USM G
EF1200mm f/5.6L USM
+ Extender EF1.4x
H
(f/8)*
EF400mm f/4 DO IS USM C
EF400mm f/4 DO IS USM
+ Extender EF1.4x
E
EF8-15mm f/4L Fisheye USM C
EF11-24mm f/4L USM I
EF400mm f/4 DO IS USM
+ Extender EF2x
H (f/8)
EF16-35mm f/2.8L USM A
EF16-35mm f/2.8L II USM A
EF400mm f/4 DO IS II USM C EF16-35mm f/2.8L III USM A
EF400mm f/4 DO IS II USM
+ Extender EF1.4x
E
EF16-35mm f/4L IS USM C
EF17-35mm f/2.8L USM A
EF400mm f/4 DO IS II USM
+ Extender EF2x
H (f/8)
EF17-40mm f/4L USM C
EF20-35mm f/2.8L A
EF400mm f/5.6L USM E EF20-35mm f/3.5-4.5 USM E
EF400mm f/5.6L USM
+ Extender EF1.4x
H (f/8)
EF22-55mm f/4-5.6 USM F
EF24-70mm f/2.8L USM B
EF500mm f/4L IS USM C EF24-70mm f/2.8L II USM A
EF500mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x
E
EF24-70mm f/4L IS USM C
EF24-85mm f/3.5-4.5 USM E
EF500mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x
H (f/8)
EF24-105mm f/3.5-5.6 IS STM E
EF24-105mm f/4L IS USM C
EF500mm f/4L IS II USM C EF24-105mm f/4L IS II USM C
EF500mm f/4L IS II USM
+ Extender EF1.4x
E
EF28-70mm f/2.8L USM A
EF28-70mm f/3.5-4.5 F
EF500mm f/4L IS II USM
+ Extender EF2x
H (f/8)
EF28-70mm f/3.5-4.5 II F
EF28-80mm f/2.8-4L USM C
EF500mm f/4.5L USM E EF28-80mm f/3.5-5.6 F
EF500mm f/4.5L USM
+ Extender EF1.4x
H
(f/8)*
EF28-80mm f/3.5-5.6 USM F
EF28-80mm f/3.5-5.6 II F
EF600mm f/4L USM C EF28-80mm f/3.5-5.6 II USM F
EF600mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x
E*
EF28-80mm f/3.5-5.6 III USM F
EF28-80mm f/3.5-5.6 IV USM F
107
Lenzen en bruikbare AF-punten
EF28-80mm f/3.5-5.6 V USM F
EF70-200mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x
E
EF28-90mm f/4-5.6 E
EF28-90mm f/4-5.6 USM E EF70-200mm f/4L USM C
EF28-90mm f/4-5.6 II E
EF70-200mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x
E
EF28-90mm f/4-5.6 II USM E
EF28-90mm f/4-5.6 III E
EF70-200mm f/4L USM
+ Extender EF2x
H (f/8)
EF28-105mm f/3.5-4.5 USM E
EF28-105mm f/3.5-4.5 II USM E EF70-200mm f/4L IS USM C
EF28-105mm f/4-5.6 F
EF70-200mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x
E
EF28-105mm f/4-5.6 USM F
EF28-135mm f/3.5-5.6 IS USM E
EF70-200mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x
H (f/8)
EF28-200mm f/3.5-5.6 E
EF28-200mm f/3.5-5.6 USM E EF70-210mm f/3.5-4.5 USM E
EF28-300mm f/3.5-5.6L IS USM E EF70-210mm f/4 C
EF35-70mm f/3.5-4.5 F EF70-300mm f/4-5.6 IS USM E
EF35-70mm f/3.5-4.5A F EF70-300mm f/4-5.6 IS II USM E
EF35-80mm f/4-5.6 F EF70-300mm f/4-5.6L IS USM E
EF35-80mm f/4-5.6 PZ F EF70-300mm f/4.5-5.6 DO IS USM E
EF35-80mm f/4-5.6 USM F EF75-300mm f/4-5.6 E
EF35-80mm f/4-5.6 II F EF75-300mm f/4-5.6 USM E
EF35-80mm f/4-5.6 III F EF75-300mm f/4-5.6 II E
EF35-105mm f/3.5-4.5 E EF75-300mm f/4-5.6 II USM E
EF35-105mm f/4.5-5.6 H EF75-300mm f/4-5.6 III E
EF35-105mm f/4.5-5.6 USM H EF75-300mm f/4-5.6 III USM E
EF35-135mm f/3.5-4.5 E EF75-300mm f/4-5.6 IS USM E
EF35-135mm f/4-5.6 USM E EF80-200mm f/2.8L A
EF35-350mm f/3.5-5.6L USM F EF80-200mm f/4.5-5.6 E
EF38-76mm f/4.5-5.6 E EF80-200mm f/4.5-5.6 USM F
EF50-200mm f/3.5-4.5 E EF80-200mm f/4.5-5.6 II F
EF50-200mm f/3.5-4.5L E EF90-300mm f/4.5-5.6 E
EF55-200mm f/4.5-5.6 USM E EF90-300mm f/4.5-5.6 USM E
EF55-200mm f/4.5-5.6 II USM E EF100-200mm f/4.5A E
EF70-200mm f/2.8L USM A EF100-300mm f/4.5-5.6 USM E
EF70-200mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x
C*
EF100-300mm f/5.6 E
EF100-300mm f/5.6L E
EF70-200mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x
E*
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM E
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM
+ Extender EF1.4x
H (f/8)
EF70-200mm f/2.8L IS USM A
EF70-200mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x
C
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS II USM E
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS II USM
+ Extender EF1.4x
H (f/8)
EF70-200mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x
E
EF200-400mm f/4L IS USM Extender
1.4x
I
EF70-200mm f/2.8L IS II USM A
EF70-200mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x
C
EF200-400mm f/4L IS USM Extender
1.4x: met ingebouwde Extender 1.4x
E
Lenzen en bruikbare AF-punten
108
EF200-400mm f/4L IS USM Extender
1.4x + Extender EF1.4x
E
EF200-400mm f/4L IS USM Extender
1.4x: met ingebouwde Extender 1.4x
+ Extender EF1.4x
H (f/8)
EF200-400mm f/4L IS USM Extender
1.4x + Extender EF2x
H (f/8)
TS-E17mm f/4L C
TS-E24mm f/3.5L C
TS-E24mm f/3.5L II C
TS-E45mm f/2.8 A
TS-E50mm f/2.8L Macro C
TS-E90mm f/2.8 A
TS-E90mm f/2.8L Macro C
TS-E135mm f/4L Macro C
Zowel 'Extender EF1.4x' als 'Extender EF2x' zijn toepasbaar voor
alle I/II/III-modellen (onder deze groep).
Als u een TS-E-lens gebruikt, is handmatige scherpstelling vereist.
De lenzengroepaanduiding van TS-E-lenzen is alleen van toepassing
wanneer u geen gebruik maakt van tilt- of shift-functie.
Wanneer u een lens en extender gebruikt in de combinatie gemarkeerd met
*, is een nauwkeurige automatische scherpstelling niet altijd mogelijk.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de gebruikte lens of de Extender.
109
U kunt AI Servo AF eenvoudig op een specifiek onderwerp of een
specifieke scène afstemmen door uit de opties case 1 t/m case 6 te
kiezen. Deze functie wordt de 'AF-configuratietool' genoemd.
1
Selecteer het tabblad [21].
2
Selecteer een case.
Draai aan het instelwiel <5> om een
pictogram van een case te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
De geselecteerde case wordt
ingesteld. De geselecteerde case
wordt blauw weergegeven.
Zoals is uitgelegd op pagina 114-116 zijn case 1 t/m 6 zes
instellingscombinaties van 'Trackinggevoeligheid', 'Versnellen/vertragen
tracking' en 'AF-punt aut. schak.'. Raadpleeg de onderstaande tabel om
de case te selecteren die het beste bij uw onderwerp of scène past.
3
Kenmerken AI Servo AF selecteren
N
Case 1 t/m 6
Case
Pictogram
Omschrijving
Toepasselijke
onderwerpen
Pagina
Case 1
Veelzijdige universele
instelling
Voor elk willekeurig
bewegend onderwerp.
110
Case 2
Onderwerpen blijven
volgen en obstakels
negeren
Tennissers,
vlinderslagzwemmers,
freestyle-skiërs, enz.
110
Case 3
Direct scherpstellen op
onderw. plots. in AF-punt.
Startlijn van een
wielerwedstrijd,
afdalingsskiërs, enz.
111
Case 4
Voor onderwerpen die snel
versnellen of vertragen
Voetbal, motorsport,
basketbal, enz.
111
Case 5
Voor onregelmatige
beweging in willek. richting.
IJsdansers, enz. 112
Case 6
Voor onregelmatige
bewegingen en
snelheidsverand.
Ritmische gymnasten,
enz.
113
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN
110
Standaardinstelling geschikt voor elk
willekeurig bewegend onderwerp. Werkt bij
een groot aantal onderwerpen en scènes.
Selecteer [Case 2] t/m [Case 6] voor het
volgende: wanneer een obstakel door de
AF-punten gaat of het onderwerp van de
AF-punten weg beweegt, wanneer u wilt
scherpstellen op een onderwerp dat
plotseling verschijnt, wanneer de
snelheid van een bewegend onderwerp
opeens verandert, of wanneer het
onderwerp sterk in horizontale of
verticale richting beweegt.
De camera blijft proberen scherp te
stellen op het onderwerp, zelfs wanneer
een obstakel de AF-punten nadert of het
onderwerp zich van de AF-punten
vandaan beweegt. Dit is effectief
wanneer een obstakel het onderwerp
blokkeert of wanneer u niet op de
achtergrond wilt scherpstellen.
Case 1: Veelzijdige universele instelling
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: 0
Versnellen/vertragen tracking: 0
AF-punt aut. schak.: 0
Case 2: Onderwerpen blijven volgen en obstakels negeren
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid:
Vergrendeld: -1
Versnellen/vertragen tracking: 0
AF-punt aut. schak.: 0
Als een obstakel de scherpstelling belemmert of als het onderwerp zich
gedurende lange tijd van de AF-punten vandaan beweegt en de
standaardinstelling niet in staat is om het onderwerp te volgen, krijgt u wellicht
betere resultaten als u [Trackinggevoeligheid] instelt op [-2] (pag. 114).
111
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN
Zodra een AF-punt het onderwerp begint
te volgen, zorgt deze instelling ervoor dat
de camera opeenvolgend scherpstelt op
onderwerpen op verschillende
afstanden. Als er een nieuw onderwerp
voor het aanvankelijk gevolgde
onderwerp verschijnt, zal de camera op
het nieuwe onderwerp scherpstellen. Dit
is ook effectief als u altijd wilt
scherpstellen op het onderwerp dat zich
het dichtst bij u bevindt.
Bedoeld voor het volgen van
onderwerpen die plotseling enorm van
snelheid kunnen veranderen.
Dit is effectief voor onderwerpen die
plotselinge bewegingen maken,
plotseling versnellen, plotseling
vertragen of plotseling stoppen.
Case 3: Direct scherpstellen op onderw. plots. in AF-punt.
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: Gevoelig: +1
Versnellen/vertragen tracking: +1
AF-punt aut. schak.: 0
Case 4: Voor onderwerpen die snel versnellen of vertragen
Als u snel wilt scherpstellen op een onderwerp dat plotseling verschijnt,
krijgt u wellicht betere resultaten als u [Trackinggevoeligheid] instelt op
[+2] (pag. 114).
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: 0
Versnellen/vertragen tracking
: +1
AF-punt aut. schak.: 0
Indien het onderwerp beweegt en er plotselinge en grote veranderingen in
snelheid kunnen zijn, krijgt u wellicht betere resultaten als u [Versn./vertr.
tracking] instelt op [+2] (pag. 115).
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN
112
Zelfs wanneer het onderwerp zich met
hoge snelheid omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts verplaatst, zal het
AF-punt automatisch wisselen om op het
gevolgde onderwerp scherp te stellen.
Dit is effectief voor het maken van
opnamen van onderwerpen die zich met
hoge snelheid omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts verplaatsen.
Het wordt aanbevolen om deze instelling
te gebruiken met de volgende modi; AF-
puntuitbreiding (handmatige selectie
), AF-puntuitbreiding (handmatige
selectie, omliggende punten), Zone-AF
(handmatige selectie van een zone) en
61-punts automatische selectie-AF.
Met de modus Eén punt Spot AF
(handmatige selectie) of Eén punt AF
(handmatige selectie) is de
trackingactiviteit dezelfde als bij Case 1.
Case 5: Voor onregelmatige beweging in willekeurige richting
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: 0
Versnellen/vertragen tracking: 0
AF-punt aut. schak.: +1
Als het onderwerp zich nog sterker omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts beweegt, stelt u [AF-punt aut. schak.] in op [+2] voor betere
resultaten (pag. 116).
113
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN
Bedoeld voor het volgen van
onderwerpen die plotseling enorm van
snelheid kunnen veranderen. Wanneer
het onderwerp zich met hoge snelheid
omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts verplaatst, wisselt het AF-punt
automatisch om op het gevolgde
onderwerp scherp te stellen.
Het wordt aanbevolen om deze instelling
te gebruiken met de volgende modi; AF-
puntuitbreiding (handmatige selectie
), AF-puntuitbreiding (handmatige
selectie, omliggende punten), Zone-AF
(handmatige selectie van een zone) en
61-punts automatische selectie-AF.
Met de modus Eén punt Spot AF
(handmatige selectie) of Eén punt AF
(handmatige selectie) is de
trackingactiviteit dezelfde als bij Case 4.
Case 6: Voor onregelmatige bewegingen en snelheidsveranderingen
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: 0
Versnellen/vertragen tracking
: +1
AF-punt aut. schak.: +1
Indien het onderwerp beweegt en er plotselinge en grote veranderingen
in snelheid kunnen zijn, krijgt u wellicht betere resultaten als u [Versn./
vertr. tracking] instelt op [+2] (pag. 115).
Als het onderwerp zich nog sterker omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts beweegt, stelt u [AF-punt aut. schak.] in op [+2] voor betere
resultaten (pag. 116).
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN
114
Trackinggevoeligheid
Bepaalt de gevoeligheid bij het volgen
van het onderwerp tijdens AI Servo AF
wanneer een obstakel de AF-punten
nadert of wanneer de AF-punten zich
van het onderwerp vandaan bewegen.
0
Standaardinstelling. Geschikt voor bewegende onderwerpen in
het algemeen.
Vergrendeld: -2/Vergrendeld: -1
De camera blijft proberen scherp te stellen op het onderwerp, zelfs
wanneer een obstakel de AF-punten nadert of het onderwerp zich
van de AF-punten vandaan beweegt. De instelling -2 zorgt ervoor
dat de camera het onderwerp langer volgt dan bij de instelling -1.
Als de camera echter op het verkeerde onderwerp scherpstelt, duurt
het wellicht iets langer om over te schakelen en op het gewenste
onderwerp scherp te stellen.
Gevoelig: +2/Gevoelig: +1
De camera kan opeenvolgend scherpstellen op onderwerpen op
verschillende afstanden die binnen het bereik van de AF-punten
vallen. Dit is ook effectief als u altijd wilt scherpstellen op het
onderwerp dat zich het dichtst bij u bevindt. De instelling +2 is
gevoeliger wanneer u scherpstelt op het volgende onderwerp
dan +1.
De kans is echter groter dat de camera op het verkeerde onderwerp
scherpstelt.
Parameters
[Trackinggevoeligheid] is de functie met de naam [AI Servo-
trackinggevoeligheid] op de EOS-1D Mark III/IV, EOS-1Ds Mark III en
EOS 7D.
115
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN
Versn./vertr. tracking
Dit bepaalt de gevoeligheid voor het
volgen van bewegende onderwerpen die
plotseling enorm kunnen versnellen of
vertragen, bijvoorbeeld als gevolg van
abrupt starten of stoppen, enz.
0
Geschikt voor onderwerpen die met een stabiele snelheid bewegen
(minimale wijzigingen in de bewegingssnelheid).
+2 / +1
Dit is effectief voor onderwerpen die plotselinge bewegingen maken,
plotseling versnellen of vaart minderen of plotseling stoppen. Zelfs
wanneer de snelheid van het bewegende onderwerp plotseling sterk
verandert, blijft de camera op het onderwerp scherpstellen. Zo is bij
een naderend onderwerp de kans kleiner dat de camera scherpstelt
op een plek achter het onderwerp, aangezien dat tot een onscherp
onderwerp zou leiden. Voor een onderwerp dat plotseling tot
stilstand komt, is de kans kleiner dat de camera op een plek voor het
onderwerp scherpstelt. Met de instelling +2 kan de camera grote
veranderingen in de snelheid van het bewegende onderwerp beter
volgen dan met de instelling +1.
Omdat de camera gevoelig is voor kleine bewegingen van het
onderwerp, kan de scherpstelling echter even onstabiel zijn.
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN
116
AF-punt aut. schak.
Dit bepaalt de gevoeligheid voor het
wisselen van AF-punten bij het volgen
van een onderwerp dat zich met hoge
snelheid omhoog, omlaag, naar links of
naar rechts beweegt.
Deze instelling wordt van kracht wanneer
de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld
op AF-puntuitbreiding (handmatige
selectie ), AF-puntuitbreiding
(handmatige selectie, omringende
punten), Zone-AF (handmatige selectie
van een zone) of 61-punts automatische
selectie-AF.
0
Standaardinstelling voor geleidelijke overschakeling tussen AF-punten.
+2 / +1
Wanneer het onderwerp zich met hoge snelheid omhoog, omlaag,
naar links of naar rechts en van het AF-punt vandaan verplaatst,
schakelt de camera zelfs automatisch over naar omringende AF-
punten om op het gevolgde onderwerp te blijven scherpstellen.
De camera schakelt over naar het AF-punt dat het meest
waarschijnlijk zal scherpstellen op het onderwerp, uitgaand van
de voortdurende verplaatsing van het onderwerp, het contrast,
enzovoort. Bij instelling +2 zal de camera eerder van AF-punt
wisselen dan bij instelling +1.
Bij een groothoeklens met een brede scherptediepte of als het
onderwerp te klein in het kader is, kan de camera echter met het
verkeerde AF-punt scherpstellen.
117
3 Kenmerken AI Servo AF selecterenN
U kunt de drie parameters van elke case handmatig aanpassen:
1. Trackinggevoeligheid, 2. Versnellen/vertragen tracking en
3. AF-punt aut. schak.
1
Selecteer een case.
Draai aan het instelwiel <5> om het
pictogram van de case die u wilt
aanpassen te selecteren.
2
Druk op de knop <c>.
De geselecteerde parameter heeft
een paars kader.
3
Selecteer de parameter die u wilt
aanpassen.
Selecteer de parameter die u wilt
aanpassen en druk op <0>.
Wanneer Trackinggevoeligheid wordt
geselecteerd, verschijnt het
instelscherm.
4
Maak de aanpassing.
Pas de instelling aan en druk
op <0>.
De aanpassing wordt opgeslagen.
De standaardinstelling wordt
aangegeven met de lichtgrijze
markering [C].
Druk op de knop <c> om terug te
keren naar het scherm van stap 1.
Parameterinstellingen van cases aanpassen
Als u in stap op de knop <
c
> en vervolgens op de knop <
L
> drukt, kunt
u de parameterinstellingen 1, 2 en 3 hierboven in elk geval terugzetten.
U kunt de parameterinstellingen 1, 2 en 3 ook registreren in Mijn menu (pag. 432).
Als u dat doet, worden de instellingen van de geselecteerde case gewijzigd.
Wanneer u opnamen wilt maken met een case waarvan u de parameters hebt
aangepast, selecteert u de aangepaste case en maakt u vervolgens de opname.
118
Met de menutabbladen [22] t/m [25]
kunt u de AF-functies instellen die bij uw
fotografeerstijl of onderwerp passen.
U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling
en de ontspantiming voor de eerste opname met AI Servo AF.
: Gelijke voorkeur
Er wordt aan het scherpstellen en
ontspannen gelijke prioriteit gegeven.
: Ontspanvoorkeur
Wanneer u de ontspanknop indrukt,
wordt de opname direct gemaakt, ook
al is er nog niet scherpgesteld. Dit is
effectief wanneer u het maken van de
opname belangrijker vindt dan de
scherpstelling.
: Scherpstelvoorkeur
Wanneer u de ontspanknop indrukt, wordt er pas een opname
gemaakt wanneer de camera heeft scherpgesteld. Dit is effectief als
u in ieder geval wilt scherpstellen voordat u de opname maakt.
3 AF-functies aanpassenN
22: AI Servo
AI servo 1e beeldvoorkeur
119
3 AF-functies aanpassenN
U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling
en de ontspantiming tijdens het maken van continuopnamen na de
eerste opname met AI Servo AF.
: Gelijke voorkeur
Er wordt aan het scherpstellen en
continue-opnamesnelheid gelijke
prioriteit gegeven. Bij weinig licht of
met onderwerpen met weinig contrast
kan de opnamesnelheid afnemen.
: Opnamesnelheidvoorkeur
Er wordt geen voorrang gegeven aan de scherpstelling, maar aan
de continue-opnamesnelheid.
: Scherpstelvoorkeur
Er wordt geen voorrang gegeven aan de continue-opnamesnelheid,
maar aan de scherpstelling. De opname wordt pas gemaakt nadat
op het onderwerp is scherpgesteld.
AI servo 2e beeldvoorkeur
Bij opnameomstandigheden die antiknipperopname activeren (pag. 191),
kan, ook als [Opnamesnelheidvoorkeur] is ingesteld, de continue-
opnamesnelheid iets afnemen of kan het opname-interval onregelmatig
worden.
3 AF-functies aanpassenN
120
Met de volgende USM- en STM-lenzen met een elektronische
scherpstelfunctie kunt u instellen of elektronische handmatige
scherpstelling moet worden gebruikt.
: Inschakelen na One-Shot AF
Na de automatische scherpstelling
houdt u de ontspanknop halverwege
ingedrukt om handmatig scherp te
stellen.
: Uitschakelen na One-Shot AF
Na de automatische scherpstelling
wordt handmatig scherpstellen
uitgeschakeld.
OFF: Uitschakelen in AF-modus
Wanneer de scherpstelmodusknop van de lens wordt ingesteld op
<AF>, wordt handmatig scherpstellen uitgeschakeld.
23: One Shot
Lens elektronische MF
EF50mm f/1.0L USM EF300mm f/2.8L USM EF600mm f/4L USM
EF85mm f/1.2L USM EF400mm f/2.8L USM EF1200mm f/5.6L USM
EF85mm f/1.2L II USM EF400mm f/2.8L II USM EF28-80mm f/2.8-4L USM
EF200mm f/1.8L USM EF500mm f/4.5L USM
EF70-300mm f/4-5.6 IS II USM
EF40mm f/2.8 STM
EF50mm f/1.8 STM EF24-105mm f/3.5-5.6 IS STM
121
3 AF-functies aanpassenN
Hiermee wordt het AF-hulplicht van de externe Speedlite voor
EOS-camera's in- of uitgeschakeld.
ON: Inschakelen
De externe Speedlite activeert indien
nodig het AF-hulplicht.
OFF: Uitschakelen
De externe Speedlite activeert het
AF-hulplicht niet. Dit voorkomt dat het
AF-hulplicht anderen stoort.
IR: Alleen IR AF-hulplicht
Wanneer er een externe Speedlite is bevestigd, wordt alleen het
infrarood AF-hulplicht ingeschakeld. Dit voorkomt dat het AF-
hulplicht een paar keer kort flitst.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die van een ledlamp is
voorzien, wordt de ledlamp niet automatisch als AF-hulplicht
ingeschakeld.
AF-hulplicht
Als de persoonlijke voorkeuze [AF-hulplicht] voor een externe Speedlite is
ingesteld op [Uitgeschakeld], activeert de Speedlite het AF-hulplicht niet,
ongeacht deze instelling.
3 AF-functies aanpassenN
122
U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling
en de ontspantiming voor 1-beeld AF.
: Scherpstelvoorkeur
De opname wordt pas gemaakt nadat
op het onderwerp is scherpgesteld.
Dit is effectief als u in ieder geval wilt
scherpstellen voordat u de opname
maakt.
: Ontspanvoorkeur
Er wordt voorrang gegeven aan het
ontspannen in plaats van aan
scherpstelling. Deze instelling geeft
voorrang aan het maken van de
opname boven het bereiken van de
juiste scherpstelling.
De opname wordt gemaakt, ook al
is er nog niet scherpgesteld.
Ontspanvoor. One-Shot AF
123
3 AF-functies aanpassenN
Als niet kan worden scherpgesteld met automatische scherpstelling,
kunt u de camera naar de juiste scherpstelling laten zoeken of laten
stoppen met zoeken.
ON: Continu scherpstellen
Als er niet met automatische
scherpstelling kan worden
scherpgesteld, blijft de lens naar de
juiste scherpstelling zoeken.
OFF: Stop scherpstellen
Als de automatische scherpstelling
start, maar het resultaat onacceptabel
is of achterwege blijft, stopt de lens.
Dit voorkomt dat het beeld extreem
onscherp wordt doordat de camera
naar de juiste scherpstelling blijft
zoeken.
24
Obj.sturing bij AF onmogelijk
Supertelelenzen enzovoort met een breed scherpsteltransportbereik
kunnen zeer onscherp worden tijdens het scherpstellen, zodat ze de
volgende keer meer tijd nodig hebben om scherp te stellen. De instelling
[Stop scherpstellen] wordt aanbevolen.
3 AF-functies aanpassenN
124
U kunt het aantal handmatig selecteerbare AF-punten wijzigen. Als 61-
punts automatische selectie-AF is ingesteld, wordt het gebied AF-kader
(het gehele AF-gebied) gebruikt voor AF, ongeacht de instelling hieronder.
: 61 punten
Alle AF-punten zijn handmatig
selecteerbaar.
: Alleen kruisvormige
AF-punten
Alleen AF-kruismetingspunten zijn
handmatig selecteerbaar. Het aantal
selecteerbare AF-kruismetingspunten
is afhankelijk van de lens.
: 15 punten
Vijftien belangrijke AF-punten zijn
handmatig selecteerbaar.
: 9 punten
Negen belangrijke AF-punten zijn
handmatig selecteerbaar.
Selecteerbaar AF-punt
Bij een lens uit groep F t/m H (pag. 103-104) is het aantal handmatig
selecteerbare AF-punten lager.
Zelfs bij andere instellingen dan [61 punten] zijn AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie ), AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie,
omliggende punten) en Zone-AF (handmatige selectie van een zone)
nog steeds mogelijk.
Wanneer u op de knop <S> drukt, worden de AF-punten die niet
handmatig selecteerbaar zijn niet weergegeven in de zoeker.
125
3 AF-functies aanpassenN
U kunt de selecteerbare AF-gebiedselectiemodi beperken tot uw
opnamevoorkeuren. Selecteer de gewenste selectiemodus en druk op
<0> om er een <X> bij te zetten. Selecteer daarna [OK] om de
instelling te registreren.
: Handmatige selectie:Spot-AF
Voor nauwkeurig scherpstellen met
een kleiner gebied dan één-punts AF
(handmatige selectie).
: Handm. selectie:1 pt AF
Een van de AF-punten die is
ingesteld door de instelling
[Selecteerbaar AF-punt] kan worden
geselecteerd.
: AF-gebied uitbr.:
De camera stelt scherp met het handmatig geselecteerde AF-punt
en de aangrenzende AF-punten (boven, onder, links en rechts).
: AF-geb. uitbr.:omringen
De camera stelt scherp met het handmatig geselecteerde AF-punt
en de omringende AF-punten.
: Handm. selectie:zone-AF
Het AF-gebied wordt in negen scherpstelzones verdeeld om scherp
te stellen.
: Aut. selectie:61-pt AF
Het gebied AF-kader (het hele AF-gebied) wordt gebruikt om scherp
te stellen.
Sel. AF-gebiedselectiemodus
De markering <
X
> kan niet worden verwijderd uit [
Handm. selectie:1 pt AF
].
Als de bevestigde lens tot groep H (pag. 104) behoort, kunt u uitsluitend
[Handmatige selectie:Spot-AF], [Handm. selectie:1 pt AF] en
[AF-gebied uitbr.: ] selecteren.
3 AF-functies aanpassenN
126
U kunt de methode voor het wijzigen van de AF-gebiedselectiemodus instellen.
9 Knop M-Fn
Nadat u op de knop <S> hebt
gedrukt, wordt telkens wanneer u op
de knop <B> drukt de AF-
gebiedselectiemodus gewijzigd.
9 Hoofdinstelwiel
Nadat u op de knop <
S
> hebt gedrukt,
wordt de AF-gebiedselectiemodus
gewijzigd wanneer u aan het instelwiel
<
6
> draait.
U kunt het AF-punt of de AF-gebiedselectiemodus + het AF-punt
afzonderlijk instellen voor verticaal en horizontaal fotograferen.
: Gelijk voor vertic./horiz.
Voor zowel verticaal als horizontaal
fotograferen worden dezelfde AF-
gebiedselectiemodus en hetzelfde
handmatig geselecteerde AF-punt
(of dezelfde handmatig
geselecteerde zone) gebruikt.
Selectiemethode AF-gebied
AF-punt op basis van richting
Wanneer [S 9 Hoofdinstelwiel] wordt ingesteld, gebruikt u de <9> om
het AF-punt horizontaal te verplaatsen.
127
3 AF-functies aanpassenN
: Aparte AF-ptn:gebied+pt
De AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt (of de zone) kunnen
afzonderlijk worden ingesteld voor elke camerarichting
(1. Horizontaal, 2. Verticaal met de cameragreep aan de bovenkant,
3. Verticaal met de cameragreep aan de onderkant).
Wanneer u de AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt (of de zone)
handmatig voor elk van de drie camerarichtingen selecteert, worden
deze voor de desbetreffende richting ingesteld. Wanneer u de
camerarichting tijdens het maken van opnamen wijzigt, schakelt de
camera over naar de AF-gebiedselectiemodus en het handmatig
geselecteerde AF-punt (of de handmatig geselecteerde zone)
die voor de desbetreffende richting zijn ingesteld.
: Aparte AF-ptn:alleen pt
Het AF-punt kan voor elke camerarichting afzonderlijk worden
ingesteld (1. Horizontaal, 2. Verticaal met de cameragreep aan de
bovenkant, 3. Verticaal met de cameragreep aan de onderkant).
Bij gebruik van dezelfde AF-gebiedselectiemodus schakelt het
AF-punt automatisch over voor de desbetreffende camerarichting.
Wanneer u het AF-punt handmatig voor elk van de drie
camerarichtingen selecteert, worden deze voor de desbetreffende
richting ingesteld. Tijdens het maken van opnamen schakelt het
handmatig geselecteerde AF-punt over overeenkomstig de
desbetreffende camerarichting. Zelfs als u de AF-
gebiedselectiemodus wijzigt in Handmatige selectie:Spot-AF,
Handm. selectie:1 pt AF, AF-gebied uitbr.: of AF-geb.
uitbr.:omringen, blijft het ingestelde AF-punt voor de desbetreffende
richting behouden.
Als u de AF-gebiedselectiemodus wijzigt in Zone-AF
(handmatige selectie van een zone), schakelt de zone over
conform de desbetreffende camerarichting.
Als u de standaardinstellingen van de camera herstelt (pag. 70), is de
instelling [Gelijk voor vertic./horiz.]. Ook worden uw instellingen voor
de drie camerarichtingen (1, 2 en 3) verwijderd. Deze worden alle drie
teruggezet op Eén-punts AF (handmatige selectie) met het middelste
AF-punt geselecteerd.
Als u dit instelt en later een lens bevestigt van een andere AF-groep
(pag. 100-104, met name Groep H), kan de instelling gewist worden.
3 AF-functies aanpassenN
128
U kunt het eerste AF-punt voor AI Servo AF instellen voor wanneer de
AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op Aut. selectie:61-pt AF.
: Eerste AF-pt geselect.
AI Servo AF start bij het handmatig
geselecteerde AF-punt wanneer de
AF-bediening is ingesteld op AI Servo
AF en de AF-gebiedselectiemodus is
ingesteld op Aut. selectie:61-pt AF.
: Handm. gesel. AF-pt
Als u overschakelt van Handmatige selectie:Spot-AF, Handmatige
selectie:1 pt AF, AF-gebied uitbreiden: of AF-gebied
uitbreiden:omringen naar Aut. selectie:61-pt AF, start AI Servo AF bij
het AF-punt dat handmatig was geselecteerd vóór de
overschakeling. Dit is handig als u wilt dat AI Servo AF start bij het
AF-punt dat was geselecteerd voordat de AF-gebiedselectiemodus
werd overgeschakeld naar Aut. selectie:61-pt AF.
Nadat u de AF-gebiedselectiemodus instelt op Aut. selectie:61-pt AF
door in het menu [83: Aangepaste bediening] [Meten en AF-
start] (pag. 418), [Naar ingestelde AF-functie gaan] (pag. 420) of
[Opn.funct. reg./oproepen] (pag. 425) te selecteren, kunt u op de
toegewezen knop drukken tijdens Handmatige selectie:Spot-AF,
Handmatige selectie:1 pt AF, AF-gebied uitbreiden: of AF-gebied
uitbreiden:omringen om over te schakelen naar AI Servo AF met
Aut. selectie:61-pt AF in plaats van het AF-punt dat onmiddellijk
daarvóór werd gebruikt.
AUTO: Automatisch
Het AF-punt waarmee AI Servo AF begint wordt automatisch
ingesteld op basis van de opnameomstandigheden.
Eerste AF-punt, AI Servo AF
Wanneer [Handm. gesel. AF-pt] is ingesteld, start AI Servo AF
met de zone die overeenkomt met het handmatig geselecteerd AF-punt,
zelfs als u de AF-gebiedselectiemodus schakelt naar Zone-AF (handmatige
selectie van een zone).
129
3 AF-functies aanpassenN
EOS iTR* AF stelt automatisch scherp door gezichten en kleuren van
het onderwerp te herkennen. EOS iTR AF werkt wanneer de AF-
gebiedselectiemodus is ingesteld op Zone-AF (handmatige selectie van
een zone) of 61-punts automatische selectie-AF.
* intelligent Tracking and Recognition: de meetsensor herkent het onderwerp en
de AF-punten volgen het.
ON: Aan
Het AF-punt wordt automatisch
geselecteerd op basis van niet alleen
AF-gegevens, maar ook gezichten en
andere details.
In de modus AI Servo AF onthoudt de camera de kleur op de positie
waar het eerst op werd scherpgesteld, waarna het onderwerp wordt
gevolgd en erop wordt scherpgesteld door over te schakelen op AF-
punten om die kleur te volgen. Dit maakt het eenvoudiger om het
onderwerp te volgen dan wanneer alleen AF-gegevens beschikbaar zijn.
In de modus One-Shot AF maakt EOS iTR AF het scherpstellen op
mensen gemakkelijker, zodat u prioriteit kunt geven aan compositie.
OFF: Uit
AF-punten worden automatisch geselecteerd op basis van alleen
AF-gegevens. (De AF gebruikt geen gegevens op basis van
gezichten, onderwerpkleuren en andere details.)
Auto AF-puntselectie: EOS iTR AF
Als [Aan] is ingesteld, heeft de camera meer tijd nodig om scherp te
stellen dan wanneer [Uit] is ingesteld.
Zelfs wanneer u [Aan] selecteert, kan het zijn dat het verwachte resultaat
niet wordt behaald, afhankelijk van de opnameomstandigheden en het
onderwerp.
In omstandigheden waarin er zo weinig licht is dat de flitser het AF-
hulplicht automatisch wordt geactiveerd, worden de AF-punten
automatisch geselecteerd op basis van alleen de AF-gegevens.
Het kan zijn dat gezichtsherkenning niet functioneert wanneer het
gezicht klein is of wanneer er weinig licht is in de omgeving.
3 AF-functies aanpassenN
130
Tijdens handmatige AF-puntselectie kan de selectie bij de buitenste
rand stoppen of doorlopen naar de tegenoverliggende rand. Deze
functie werkt in alle AF-gebiedselectiemodi behalve Zone-AF
(handmatige selectie van een zone) en Aut. selectie:61-pt AF (werkt
met AI Servo AF).
: Stopt bij rand AF-gebied
Dit is handig als u vaak gebruikmaakt
van een AF-punt aan de rand.
: Continu
De AF-puntselectie loopt door naar
de tegenoverliggende rand in plaats
van bij de buitenste rand te stoppen.
25
Handm. AF-puntsel.patroon
131
3 AF-functies aanpassenN
U kunt instellen of u het AF-punt (of de AF-punten) in de volgende
gevallen wilt weergeven: 1. wanneer u het AF-punt (of de AF-punten)
selecteert, 2. wanneer de camera gereed is voor het maken van
opnamen (voor de automatische scherpstelling), 3. tijdens de
automatische scherpstelling, en 4. als de scherpstelling is bereikt.
: Geselecteerd (constant)
De geselecteerde AF-punten worden
altijd weergegeven.
: Alles (constant)
Alle AF-punten worden altijd
weergegeven.
: Geselecteerd (pre-AF, scherp)
De geselecteerde AF-punten worden weergegeven voor 1, 2 en 4.
: Geselecteerd (scherp)
De geselecteerde AF-punten worden weergegeven voor 1 en 4 en
voor wanneer AF start.
OFF: Weergave uit
Voor 2, 3 en 4 worden de geselecteerde AF-punten niet weergegeven.
AF-punt weerg. tijdens focus
3 AF-functies aanpassenN
132
U kunt instellen of de AF-punten in de zoeker rood oplichten wanneer
de scherpstelling is bereikt.
AUTO: Automatisch
De AF-punten lichten automatisch
rood op bij weinig licht.
ON: Inschakelen
De AF-punten lichten altijd rood op,
ongeacht de hoeveelheid
omgevingslicht.
OFF: Uitschakelen
De AF-punten lichten niet rood op.
Met [Auto] of [Inschakelen] ingesteld, kunt u instellen of het AF-punt
rood oplicht (knippert) wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens AI
Servo AF.
OFF: Niet verlicht
Het AF-punt licht niet op tijdens AI
Servo AF.
ON: Verlicht
AF-punten gebruikt om scherp te
stellen lichten rood op tijdens AI
Servo AF. Dit werkt niet als
[Zoekerweergaveverlichting] is
ingesteld op [Uitschakelen].
Zoekerweergaveverlichting
Wanneer u op de knop <S> drukt, lichten de AF-punten rood op,
ongeacht deze instelling.
De digitale horizon en het raster in de zoeker, en de informatie ingesteld
met [Weergeven/verbergen in zoeker] (pag. 77) lichten ook rood op.
133
3 AF-functies aanpassenN
U kunt het scherpstelpunt van de AF heel nauwkeurig aanpassen.
Zie voor meer informatie 'Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij
automatische scherpstelling' op de volgende pagina.
AF-fijnafstelling
134
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling is
mogelijk voor opnamen met de zoeker. Dit wordt 'AF-fijnafstelling'
genoemd. Lees voordat u aanpassingen doorvoert het gedeelte
'Aandachtspunten bij AF-fijnafstelling' op pagina 139.
Stel de aanpassing handmatig in door aan te passen, een opname te
maken en het resultaat te controleren. Herhaal dit tot de juiste
aanpassing is doorgevoerd. Tijdens de automatische scherpstelling
wordt het scherpstelpunt altijd verschoven met de aanpassing,
ongeacht welke lens wordt gebruikt.
1
Selecteer [AF-fijnafstelling].
Selecteer op het tabblad [25] de
optie [AF-fijnafstelling] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Alles even veel].
3
Druk op de knop <B>.
Het scherm [Alles even veel]
verschijnt.
3
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
N
Alles even veel aanpassen
Aandachtspunten bij AF-fijnafstelling
Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Voer deze aanpassing
alleen uit als het nodig is. Deze aanpassing kan tot gevolg hebben dat
er niet meer accuraat kan worden scherpgesteld.
135
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
4
Maak de aanpassing.
Stel de mate van aanpassing in. Het
instelbare bereik is ±20 stappen.
Door een instelling in de richting van
'-: ' te kiezen, brengt u het
scherpstelpunt meer naar voren ten
opzichte van het standaard
scherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van
'+: ' te kiezen, brengt u het
scherpstelpunt meer naar achteren
ten opzichte van het standaard
scherpstelpunt.
Druk na het doorvoeren van de
aanpassing op <0>.
Selecteer [Alles even veel] en druk
vervolgens op <0>.
5
Controleer het resultaat van de
aanpassing.
Maak een opname en geef deze weer
(pag. 320) om het resultaat van de
aanpassing te controleren.
Wanneer de resulterende opname
wordt scherpgesteld vóór het
gewenste punt, maakt u de
aanpassing naar de '+: '-richting.
Wanneer wordt scherpgesteld achter
het gewenste punt, maakt u de
aanpassing naar de '-: '-richting.
Voer de aanpassing indien nodig
nogmaals uit.
Als [Alles even veel] wordt geselecteerd, is afzonderlijke aanpassing van
de automatische scherpstelling niet mogelijk voor de groothoekstand en
telestand van zoomlenzen.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
136
U kunt de aanpassing voor iedere lens doorvoeren en de aanpassing in de camera
registreren. U kunt voor maximaal 40 lenzen aanpassingen registreren. Wanneer u
automatisch scherpstelt met een lens waarvan de aanpassing is geregistreerd,
wordt het scherpstelpunt altijd verschoven met de aanpassing.
Stel de aanpassing handmatig in door aan te passen, een opname te
maken en het resultaat te controleren. Herhaal dit tot de gewenste
aanpassing is doorgevoerd. Als u gebruik maakt van een zoomlens, maakt
u de aanpassing voor de groothoekstand (W) en de telestand (T).
1
Selecteer [Per lens afstellen].
2
Druk op de knop <B>.
Het scherm [Per lens afstellen]
verschijnt.
3
Controleer en wijzig de
lensgegevens.
Controleer de lensgegevens
Druk op de knop <B>.
In het scherm worden de naam van de
lens en een 10-cijferig serienummer
weergegeven. Wanneer het
serienummer wordt weergegeven,
selecteert u [
OK
] en gaat u naar stap 4.
Als het serienummer van de lens niet kan
worden bevestigd, wordt '0000000000'
weergegeven. Voer in dit geval het
nummer in aan de hand van de instructies
op de volgende pagina.
Zie de volgende pagina over het sterretje
' * ' dat soms voor het serienummer van
de lens wordt weergegeven.
Per lens afstellen
Geregistreerd nummer
137
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
Het serienummer invoeren
Selecteer het in te voeren cijfer en
druk vervolgens op <0> zodat <r>
wordt weergegeven.
Voer het cijfer in en druk vervolgens
op <0>.
Nadat u alle cijfers hebt ingevoerd,
selecteert u [OK].
Serienummer van de lens
Als in stap 3 een sterretje voor het 10-cijferige serienummer
van de lens wordt weergegeven, kunt u slechts één exemplaar
van hetzelfde lensmodel registreren. Zelfs wanneer u het
serienummer invoert, blijft het sterretje weergegeven.
Het serienummer van de lens kan afwijken van het
serienummer dat in stap 3 op het scherm wordt weergegeven.
Dit is geen defect.
Als het serienummer van de lens letters bevat, voert u alleen de
cijfers in.
Als het serienummer van de lens elf cijfers of langer is, voert u
alleen de laatste tien cijfers in.
De locatie van het serienummer kan per lens verschillen.
Op sommige lenzen wordt zelfs helemaal geen serienummer
vermeld. Als u een lens waarop geen serienummer wordt vermeld
wilt registreren, voert u een willekeurig serienummer in.
Als u [Per lens afstellen] selecteert en een extender gebruikt, wordt de
aanpassing geregistreerd voor de combinatie van lens en extender.
Als er 40 lenzen zijn geregistreerd, wordt er een bericht weergegeven.
Nadat u een lens hebt geselecteerd waarvan de registratie moet worden
verwijderd (overschreven), kunt u een andere lens registreren.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
138
4
Maak de aanpassing.
Selecteer voor een zoomlens de
groothoekstand (W) of de telestand (T).
Wanneer u op <
0
> drukt, wordt het
paarse kader uitgeschakeld en is het
mogelijk om de aanpassing te doen.
Stel de mate van aanpassing in en
druk vervolgens op <0>. Het
instelbare bereik is ±20 stappen.
Door een instelling in de richting van '-: '
te kiezen, brengt u het scherpstelpunt
meer naar voren ten opzichte van het
standaard scherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van '+: '
te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer
naar achteren ten opzichte van het
standaard scherpstelpunt.
Herhaal voor een zoomlens deze
procedure en voer de aanpassing in voor
de groothoekstand (W) en de telestand (T).
Nadat u klaar bent met het
doorvoeren van de aanpassing, drukt
u op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm uit stap 1.
Selecteer [Per lens afstellen] en
druk vervolgens op <0>.
5
Controleer het resultaat van de aanpassing.
Maak een opname en geef deze weer
(pag. 320) om het resultaat van de
aanpassing te controleren.
Wanneer de resulterende opname wordt
scherpgesteld vóór het gewenste punt,
maakt u de aanpassing naar de '+: '-
richting. Wanneer wordt scherpgesteld
achter het gewenste punt, maakt u de
aanpassing naar de '-: '-richting.
Voer de aanpassing indien nodig
nogmaals uit.
Lens met een vaste brandpuntsafstand
Zoomlens
139
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
Wanneer [ Wis alle] onder in het scherm wordt weergegeven en u op
de knop <L> drukt, worden alle aanpassingen voor [Alles even veel]
en [Per lens afstellen] gewist.
Alle AF-fijnafstellingen ongedaan maken
Wanneer u opnamen maakt met het middenbereik (brandpuntsafstand) van een
zoomlens, wordt het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling gecorrigeerd ten
opzichte van de aanpassingen die zijn gemaakt voor de groothoek- en telestand.
Zelfs wanneer alleen de groothoek- of telestand wordt aangepast, wordt automatisch
een correctie doorgevoerd voor het middenbereik.
Algemene aandachtspunten bij AF-fijnafstelling
Het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling kan enigszins
afwijken afhankelijk van de onderwerpomstandigheden, de helderheid,
de zoompositie en andere opnameomstandigheden. Daarom kan het
voorkomen dat de camera nog niet op de gewenste positie scherpstelt,
zelfs wanneer u AF-fijnafstelling gebruikt.
Hoe groot de aanpassing is die met één stap wordt bereikt, is afhankelijk
van het maximale diafragma van de lens. Blijf herhaaldelijk aanpassen,
fotograferen en de scherpstelling controleren om het scherpstelpunt van
de AF verder aan te passen.
De aanpassing wordt niet toegepast op AF tijdens Live View-opnamen of
movie-opname.
Wanneer u alle camera-instellingen wist (pag. 70), blijven deze aanpassingen
bewaard. De instelling zelf krijgt dan echter de waarde [
Uitschakelen
].
Opmerkingen bij AF-fijnafstelling
Het is het beste om de aanpassing uit te voeren op de plaats van
opname. Dat komt de precisie van de aanpassing ten goede.
Het is aan te bevelen om bij het fijnafstellen van de AF een statief te
gebruiken.
Voor het doorvoeren van aanpassingen wordt fotograferen met
opnamekwaliteit 73 aangeraden.
140
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld
(de scherpstelindicator <o> van de zoeker knippert dan).
Dit kan onder meer voorkomen bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met zeer weinig contrast
(Bijvoorbeeld: blauwe luchten, effen, platte oppervlakken, enzovoort.)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht
(Bijvoorbeeld: auto's met een zeer reflecterende carrosserie, enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf vlakbij een AF-punt liggen
(Bijvoorbeeld: dieren in een kooi, enzovoort)
Onderwerpen zoals lichte puntjes dicht bij een AF-punt
(Bijvoorbeeld: avondopnamen, enzovoort.)
Onderwerpen met zich herhalende patronen
(Bijvoorbeeld: vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk om
scherp te stellen:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
voordat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 83).
(2) Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <MF> en stel
handmatig scherp (pag. 141).
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
Afhankelijk van het onderwerp kan de scherpstelling worden bereikt door
de compositie van de opname iets aan te passen en opnieuw
automatisch scherp te stellen.
Als tijdens het maken van Live View-opnamen of bij het maken van
movie-opnamen waarin de AF mogelijk geen scherpstelling bereikt met
[u+volgen]/[FlexiZone - Single], raadpleegt u pagina 273.
141
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
1
Zet de scherpstelmodusknop op
de lens op <MF>.
<4 L> wordt op het
LCD-paneel weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door aan de
scherpstelring op de lens te draaien
totdat u het onderwerp scherp in de
zoeker ziet.
MF: handmatige scherpstelling
Scherpstelring
Wanneer u bij handmatig scherpstellen de ontspanknop half indrukt, licht
de scherpstelindicator <o> op wanneer de scherpstelling is bereikt.
Bij 61-punts automatische selectie-AF licht de scherpstelindicator <o>
op wanneer er met het middelste AF-punt is scherpgesteld.
142
De camera heeft transportmodi voor enkele opnamen en continue
opnamen. U kunt de transportmodus selecteren die bij de scène of het
onderwerp past.
1
Druk op de knop <o>. (9)
2
Selecteer de transportmodus.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <5>.
u : Enkelbeeld
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts
één opname gemaakt.
o: Continue opname met hoge snelheid
Terwijl u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, maakt de
camera continu opnamen op een maximumsnelheid van ca. 5,0
opnamen per seconde.
i : Continue opname met lage snelheid
Terwijl u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, maakt de
camera continu opnamen met een maximumsnelheid van ca.
3,0 opnamen per seconde.
B : Enkele stille opname
Opnamen in enkelbeeld met minder geluid dan <u> bij het
maken van opnamen met de zoeker.
M : Stille continue opname
Continue opnamen maken met minder geluid dan <
i
> bij het maken
van opnamen met de zoeker. De camera maakt continu opnamen met
een
maximumsnelheid van
ca. 3,0 opnamen per seconde.
o De transportmodus selecteren
Bij Live View-opnamen en movie-opname is er geen sprake van stille
opname, ook niet als <B> of <M> is ingesteld.
143
o De transportmodus selecteren
Q : Zelfontspanner (10 sec.)/afstandsbediening
k: Zelfontspanner (2 sec.)/afstandsbediening
Zie pagina 144 voor het maken van opnamen met de
zelfontspanner. Zie pagina 237 voor het maken van opnamen
met de afstandsbediening.
o: De maximale snelheid bij continue opnamen van circa 5,0
opnamen/seconde wordt bereikt onder de volgende omstandigheden*:
een sluitertijd van 1/500 seconde of korter, maximaal diafragma
(afhankelijk van de lens), Antiknipperopname op Uitschakelen en bij
gebruik van een volledig opgeladen accu LP-E6N. De snelheid van
continue opnamen neemt mogelijk af op basis van de sluitertijd, het
diafragma, de omstandigheden van het onderwerp, de helderheid, de
lens, het gebruik van de flitser, de temperatuur, het accutype, het
resterende accuniveau, enzovoort.
*
Wanneer de AF-modus is ingesteld op One-Shot AF en de Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) is uitgeschakeld bij gebruik van de volgende lenzen:
EF300mm f/4L IS USM, EF28-135mm f/3.5-5.6 IS USM, EF75-300mm
f/4-5.6 IS USM, EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM.
Bij het gebruik van AI Servo AF neemt de snelheid voor continue opname
mogelijk af. Dit is afhankelijk van het onderwerp en de gebruikte lens.
Als u gebruikmaakt van accu LP-E6 en foto's maakt bij lage
temperaturen (de accutemperatuur is laag) kan de snelheid van continue
opnamen met hoge snelheid afnemen.
De snelheid van continue opnamen kan afnemen als het resterende
accuniveau laag is of als u opnamen maakt bij weinig licht.
Als u batterijgreep BG-E11 (afzonderlijk verkrijgbaar) met AA/R6-accu's
gebruikt, is de maximale snelheid bij continue opnamen circa 3,0
beelden per seconde voor continue opnamen met hoge snelheid.
Als u [z4: Antiknipperopname] op [Inschakelen] instelt (pag. 191) en
opnamen maakt bij een knipperende licht bron, kan de snelheid bij
continue opnamen iets afnemen, het opname-interval onregelmatig
worden of de ontspanvertraging groter worden.
Als <B> of <M> wordt ingesteld, is de vertraging tussen het volledig
indrukken van de ontspanknop en het maken van de opname groter dan
normaal.
Als in het menu [51: Opn.functie+kaart/map sel.] [Opn.functie] is
ingesteld op [Apart opslaan] (pag. 146) en de instelling van de
opnamekwaliteit voor de CF-kaart [f] en SD-kaart [g] verschillend is,
zal de maximale opnamereeks (pag. 151) afnemen.
Als het interne geheugen tijdens continue opname vol raakt, kan de
opnamesnelheid aanzienlijk afnemen omdat tijdelijk geen opnamen
meer kunnen worden gemaakt (pag. 153).
144
Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt.
1
Druk op de knop <o>. (9)
2
Selecteer de zelfontspanner.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <5>.
Q : zelfontspanner (10 sec.)
k : Zelfontspanner (2 sec.)
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op
het onderwerp en druk de
ontspanknop helemaal in.
U kunt de zelfontspanner in de gaten
houden door middel van het bijbehorende
lampje, de pieptoon en de aftelweergave
(in seconden) op het LCD-paneel.
2 seconden voordat de opname wordt
gemaakt, gaat het lampje van de
zelfontspanner branden en klinkt de
pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Met <k> kunt u opnamen maken zonder de camera op het statief aan
te raken. Dit voorkomt bewegingsonscherpte wanneer u stillevens
vastlegt of opnamen maakt met een lange belichtingtijd.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de
zelfontspanner de opname weer te geven (pag. 320) om de
scherpstelling en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u
de scherpstelling (pag. 83) op een object dat zich tijdens de opname op
ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
Druk op de knop <o> om de zelfontspanner te annuleren.
Als u bij het indrukken van de ontspanknop niet door de zoeker kijkt, kunt u het beste
de oculairafsluiting bevestigen (pag. 236). Als er tijdens het maken van een opname
licht in de zoeker komt, kan dit een negatief effect op de belichting hebben.
145
4
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden functie-instellingen voor
opnamen uitgelegd: opnamekwaliteit, bijsnijden/aspect
ratio, ISO-snelheid, beeldstijl, witbalans, Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), ruisreductie,
lichte tonen prioriteit, lensafwijkingscorrectie,
antiknipperopname en andere functies.
Het pictogram M rechtsboven aan een paginatitel geeft
aan dat de functie alleen in de volgende modi kan worden
gebruikt: <d> <s> <f> <a> <F>.
146
Indien er reeds een CF-kaart of een SD-kaart is geplaatst in de
camera, kunt u beginnen met opnamen op te slaan. Wanneer
slechts één kaart is geplaatst, hoeft u de procedures die zijn
beschreven op de pagina's 146-148 niet te volgen.
Indien u zowel een CF-kaart als een SD-kaart plaatst, kunt u de
opnamemethode selecteren en bepalen welke kaart u voor het
vastleggen en weergeven van opnamen wilt gebruiken.
[f] geeft de CF-kaart en [g] de SD-kaart aan.
1
Selecteer [Opn.functie+kaart/map sel.].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Opn.functie+kaart/map sel.]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Opn.functie].
3
Selecteer de opnamemethode.
Selecteer de opnamemethode en
druk vervolgens op <0>.
3
Kaart selecteren voor opname en weergave
Opnamemethode met twee kaarten
147
3 Kaart selecteren voor opname en weergave
Standaard
De opnamen worden opgeslagen op de kaart die met [Opn./weerg.]
is geselecteerd.
Auto. kaartwissel
Hetzelfde als bij de instelling [Standaard], maar als op een gegeven
moment de kaart vol is, zal de camera automatisch overschakelen
naar de andere kaart voor het opslaan van de opnamen. Als
automatisch naar een andere kaart wordt overgeschakeld, wordt
een nieuwe map gemaakt.
Apart opslaan
U kunt de opnamekwaliteit voor elke kaart afzonderlijk instellen
(pag. 149). Elke beeld wordt op zowel de CF-kaart als de SD-kaart
opgeslagen met de door u ingestelde opnamekwaliteit. U kunt de
opnamekwaliteit naar wens instellen, bijv. op 73 en 1, c en
41, enzovoort.
Opsl. nr meerdere
Elke opname wordt gelijktijdig op zowel de CF-kaart als de SD-kaart met
hetzelfde beeldformaat opgeslagen. U kunt ook RAW+JPEG selecteren.
Als [Apart opslaan] is ingesteld en voor de CF-kaart en de SD-kaart een
verschillende opnamekwaliteit is ingesteld, neemt de maximale
opnamereeks voor continue opname af (pag. 151).
Zelfs als [Opn.functie] is ingesteld op [Opsl. nr meerdere], kunnen
movies niet tegelijkertijd worden opgeslagen op zowel de CF-kaart als de
SD-kaart. Als [Apart opslaan] of [Opsl. nr meerdere] is ingesteld, wordt
de movie opgeslagen op de kaart die is ingesteld voor [Weergave].
[Apart opslaan] en [Opsl. nr meerdere]
Hetzelfde bestandsnummer wordt gebruikt voor het opnemen op zowel
de CF-kaart als de SD-kaart.
Op het LCD-paneel wordt het aantal mogelijke opnamen van de kaart
met het laagste aantal weergegeven.
Als een van de kaarten vol raakt, wordt [Kaart* vol] weergegeven en
kunnen er geen opnamen meer worden gemaakt. Als dat gebeurt, kunt u
de kaart vervangen of [Opn.functie] op [Standaard] of [Auto.
kaartwissel] instellen. U kunt vervolgens de kaart selecteren waarop
nog ruimte is en doorgaan met het maken van opnamen.
3 Kaart selecteren voor opname en weergave
148
Indien [
Opn.functie
] is ingesteld op [
Standaard
] of [
Auto. kaartwissel
],
selecteert u de kaart voor het opslaan en weergeven van opnamen.
Indien [Opn.functie] is ingesteld op [Apart opslaan] of [Opsl. nr
meerdere], selecteert u de kaart voor de weergave van opnamen.
Standaard/Auto. kaartwissel
Selecteer [Opn./weerg.].
Selecteer [Opn./weerg.] en druk op
<0>.
f: Opnamen op de CF-kaart
opslaan en weergeven.
g : Opnamen op de SD-kaart
opslaan en weergeven.
Selecteer de kaart en druk
vervolgens op <0>.
Apart opslaan/Opsl. nr meerdere
Selecteer [Weergave].
Selecteer [Weergave] en druk
vervolgens op <0>.
f: De opnamen op de CF-kaart
weergeven.
g : De opnamen op de SD-kaart
weergeven.
Selecteer de kaart en druk
vervolgens op <0>.
CF- of SD-kaart selecteren voor opname en weergave
Zie pagina 194 voor [Map].
149
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien
JPEG-instellingen voor opnamekwaliteit: 73, 83, 7K, 8K, 75,
85, 7a, 8a, b en c. Er zijn drie RAW-instellingen voor
opnamekwaliteit: 1, 41 en 61 (pag. 152).
1
Selecteer [Beeldkwalit.].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opnamekwaliteit.
Draai het instelwiel <6> om een
RAW-instelling te selecteren. Draai
het instelwiel <5> om een JPEG-
kwaliteit te selecteren.
Het nummer '**M (megapixels)
****
x
****' in de rechterbovenhoek
geeft het aantal vastgelegde pixels
aan en [***] is het aantal mogelijke
opnamen (weergegeven tot 9999).
Druk op <0> om de instelling vast
te leggen.
Selecteer in [51: Opn.functie+kaart/
map sel.], als [Opnamefunctie] is
ingesteld op [Apart opslaan] de CF-
kaart [f] of SD-kaart [g] en druk op
<0>.
Selecteer de gewenste
opnamekwaliteit en druk op <0>.
3 De opnamekwaliteit instellen
Standaard/Auto. kaartwissel/
Opsl. nr meerdere
Apart opslaan
3 De opnamekwaliteit instellen
150
Voorbeelden van de instelling voor opnamekwaliteit
Alleen 73
61+7K1+73
Alleen 1
Als [–] is ingesteld voor zowel RAW als JPEG, wordt 73 ingesteld.
Het aantal mogelijke opnamen wordt op het LCD-paneel tot 1999
weergegeven.
Het beeldformaat [****x****] en het aantal mogelijke opnamen [****]
dat wordt weergegeven op het scherm voor het instellen van de
opnamekwaliteit geldt altijd voor de instelling [Volledig], ongeacht de
instelling bij [z4: Bijsn./aspectratio] (pag. 154). Het aantal mogelijke
opnamen dat tijdens het fotograferen op het LCD-paneel en het
Live View-scherm wordt weergegeven, is afhankelijk van de instelling
[z4: Bijsn./aspectratio].
151
3 De opnamekwaliteit instellen
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
*1: b is geschikt voor het afspelen van opnamen in een digitale fotolijst.
*2: c is geschikt voor het e-mailen van de opname of voor gebruik op een website.
b en c hebben kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
De bestandsgrootte, het maximum aantal opnamen en de maximale
opnamereeks tijdens continue opnamen zijn gebaseerd op testnormen van
Canon (Bijsnijden/aspect ratio, ISO 100 en beeldstijl 'Standaard'), met een CF-
kaart van 8 GB. Deze cijfers kunnen verschillen, afhankelijk van het
onderwerp, merk van de kaart, Bijsnijden/aspect ratio, ISO-snelheid,
Beeldstijl, Persoonlijke voorkeuzen, enzovoort.
De maximale opnamereeks is van toepassing op <o> continue opnamen
met hoge snelheid. De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een CF-
kaart van 7 GB van het type ultra-DMA (UDMA) en zijn gebaseerd op de
testnormen van Canon.
Beeldkwaliteit
Opgeslagen
pixels
Printgrootte
Bestands-
grootte
(MB)
Maximum
aantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
JPEG
73
50M
A1
14,1 510 31 (510)
83 7,0 1030 1030 (1030)
7K
39M
10,9 660 45 (660)
8K 5,5 1310 1310 (1310)
75
22 M A2
7,1 1010 1010 (1010)
85 3,5 2030 2030 (2030)
7a
12M A3
4,5 1590 1590 (1590)
8a 2,3 3120 3120 (3120)
b
*1
2,5 M 9x13 cm 1,2 5600 5600 (5600)
c
*2
0,3 M - 0,3 20380 20380 (20380)
RAW
1 50M A1 60,5 100 12 (14)
41 28M A2 44,0 140 12 (14)
61 12M A3 29,8 190 14 (15)
RAW
+
JPEG
1
73
50M
50M
A1
A1
60,5+14,1 87 12 (12)
41
73
28M
50M
A2
A1
44,0+14,1 110 11 (12)
61
73
12M
50M
A3
A1
29,8+14,1 140 14 (14)
3 De opnamekwaliteit instellen
152
RAW-opname is de uitvoer van onbewerkte gegevens die afkomstig zijn
van de beeldsensor en zijn omgezet in digitale gegevens. De RAW-
opname wordt ongewijzigd op de kaart opgeslagen en u kunt de
volgende kwaliteitsinstelling kiezen: 1, 41 of 61.
Een 1-opname kan worden verwerkt via het menu [31: RAW-
beeldverwerking] (pag. 364) en worden opgeslagen als een JPEG-
afbeelding. (41- en 61-opnamen kunnen niet met de camera
worden verwerkt.) De RAW-opname zelf blijft ongewijzigd, maar u kunt
de RAW-opname verwerken op basis van verschillende opties om
hiermee elk gewenst aantal JPEG-afbeeldingen te maken.
U kunt Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 504) gebruiken
om RAW-opnamen te verwerken. U kunt diverse aanpassingen naar
wens uitvoeren en een JPEG-,TIFF-opname enzovoort met die
aanpassingen genereren.
RAW-opnamen
Zelfs als u een UDMA-kaart gebruikt, blijft de indicator voor de maximale
opnamereeks onveranderd. De maximale opnamereeks die tussen haakjes staat
op de voorgaande pagina, wordt echter toegepast tijdens continue opnamen.
Als u zowel RAW als JPEG selecteert, wordt de opname tegelijkertijd als RAW-
bestand en als JPEG-bestand op de kaart vastgelegd, met de geselecteerde
opnamekwaliteit. De twee opnamen worden opgeslagen met hetzelfde
bestandsnummer (bestandsextensie .JPG voor .JPEG en .CR2 voor RAW).
De pictogrammen voor opnamekwaliteit worden als volgt aangeduid:
1 (RAW), 41 (Medium RAW), 61 (Klein RAW), JPEG (JPEG),
7 (Fijn), 8 (Normaal), 3 (Groot), 4 (Medium) en 6 (Klein).
Software voor het verwerken van RAW-opnamen
Het wordt aanbevolen om Digital Photo Professional (DPP, EOS-
software) te gebruiken om de RAW-opnamen op een computer weer te
geven.
De eerdere DPP Ver.4.x kan geen RAW-opnamen die met deze camera zijn
gemaakt, verwerken. Als er op uw computer de eerdere versie van DPP
Ver.4x staat, werkt u die bij met de EOS Solution Disk (pag. 504). (De eerder
versie wordt overschreven.) Houd er rekening mee dat DPP Ver.3.x. of lager
geen RAW-opnamen die met deze camera zijn gemaakt, kan verwerken.
RAW-opnamen die met deze camera zijn gemaakt, kunnen mogelijk niet
worden weergegeven met commerciële software van derden. Neem
contact op met de fabrikant van de software voor meer informatie over
compatibiliteit.
153
3 De opnamekwaliteit instellen
Met aangepaste bediening kunt u de opnamekwaliteit toewijzen aan de
knop <B> of de knop voor scherptedieptecontrole zodat u dit met één
druk op de knop kunt wijzigen. Indien u [Directe inst. beeldkwaliteit] of
[Dir. inst. beeldkw (vasth.)] toewijst aan de knop <B> of de knop
voor scherptedieptecontrole, kunt u snel overschakelen naar de gewenste
opnamekwaliteit en beginnen met opnemen.
Zie Aangepaste bediening (pag. 413) voor meer informatie.
De maximale opnamereeks bij
benadering wordt weergegeven in de
zoeker, in het scherm Quick Control
(Snel instellen) en in de
rechterbenedenhoek van het scherm
Aangepast snel instellen.
Als de maximale opnamereeks voor
continue opname 99 of hoger is, wordt
'99' weergegeven.
Directe instelling beeldkwaliteit
Maximale opnamereeks voor continue opnamen
Als onder [51: Opn.functie+kaart/map sel.] [Opn.functie] is ingesteld op
[Apart opslaan], kunt u niet overschakelen op directe instelling beeldkwaliteit.
De maximale opnamereeks wordt altijd weergegeven, zelfs als er geen
kaart in de camera is geplaatst. Controleer of er een kaart in de camera is
geplaatst voordat u een opname maakt.
Als de maximale opnamereeks 99 of hoger is, wordt '99' weergegeven.
Indien de maximale opnamereeks afneemt naar 98 of minder en het interne
buffergeheugen vol raakt, wordt 'buSY' weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel. De camera kan dan tijdelijk geen opnamen meer maken. Als u
stopt met het maken van continue opnamen, neemt de maximale
opnamereeks toe. Nadat alle opnamen naar de kaart zijn weggeschreven,
kunt u de continue opnamen hervatten en maximaal het aantal opnamen
maken dat wordt vermeld op pagina 151.
154
Normaal worden beelden opgenomen met het sensorformaat van circa
respectievelijk 36,0 x 24,0 mm (full-frame-opnamen). U kunt ook alleen
het midden van het beeld vergroot opnemen met een vergroting van
circa 1,3 x (gelijk aan APS-H-formaat) of circa 1,6 x (gelijk aan APS-C-
formaat) alsof u met een telelens fotografeert, of u kunt de gewenste
aspect ratio instellen voordat u de opname maakt.
1
Selecteer [Bijsn./aspectratio].
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [Bijsn./aspectratio] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de gewenste instelling.
Opnamen maken met de zoeker
Selecteer een van de volgende opties:
[Volledig], [1,3x (bijsnijden)], [1,6x
(bijsnijden)] of [1:1 (aspect ratio)].
Als u [
4:3 (aspect ratio)] of [16:9
(aspect ratio)] instelt en de zoeker
gebruikt, wordt het opnameresultaat
hetzelfde als met [Volledig].
Live View-opnamen (pag. 256)
U kunt elke instelling kiezen.
Als u de opnamegebiedweergave niet
wilt wijzigen, drukt u op <0> en gaat
u naar stap 4.
3
Selecteer de
opnamegebiedweergave.
Wanneer het scherm uit stap 2 wordt
weergegeven, drukt u op de
knop<B>.
Selecteer [Gemaskeerd] of
[Omkaderd] en druk vervolgens
op <0>.
Bijsnijden/aspect ratio instellenN
155
Bijsnijden/aspect ratio instellenN
4
Maak de opname.
Opnamen maken met de zoeker
Het opnamegebied in de zoeker
wordt gemaskeerd of bevat
kadreringslijnen.
Het gebied dat door het
semitransparante masker of de
kadreringslijnen wordt omgeven,
wordt als opname vastgelegd.
Live View-opname
Wanneer [1,3 x (bijsnijden)] of [1,6 x
(bijsnijden)] is ingesteld, wordt het
weergegeven beeld respectievelijk
circa 1,3 x of 1,6 x vergroot.
Ongeacht de instelling bij
[Opnamegebied] wordt het gebied
dat in beeld is vastgelegd.
Als u [1:1 (aspect ratio)], [4:3
(aspect ratio)] of [16:9 (aspect
ratio)] selecteert, wordt het gebied
dat door het masker of de
kadreringslijnen wordt omgeven als
opname vastgelegd.
Voorbeeld van instellingen
Met eb
Met fc
Met d
Met gb
Bijsnijden/aspect ratio instellenN
156
De instelling [z4: Bijsn./aspectratio] werkt niet met movie-opname en
meervoudige belichting.
De aspect ratio's 4:3 en 16:9 kunnen niet worden gebruikt bij het maken
van opnamen met de zoeker.
[83: Voeg bijsnijdinformatie toe] kan alleen worden ingesteld
wanneer [Volledig] is ingesteld voor Bijsnijden/aspect ratio.
De zoomfunctie van een externe Speedlite (automatische flitsdekking)
werkt niet in combinatie met de instelling bij [
z
4: Bijsn./aspectratio
].
De dekking bij het maken van opnamen met de zoeker is als volgt:
•Met [1,3 x (bijsnijden)]: ca. 99% dekking verticaal/horizontaal.
•Met [1,6 x (bijsnijden)]: ca. 98% dekking verticaal/horizontaal.
•Met [1:1 (aspect ratio)]: ca. 100% dekking verticaal en circa 99%
dekking horizontaal.
Wanneer de opnamekwaliteit RAW is, wordt de opname in full-frame
vastgelegd en wordt de instelling Bijsnijden/aspect ratio toegevoegd.
Tijdens het weergeven van RAW-opnamen wordt het opnamegebied
aangegeven door kadreringslijnen op de full-frameweergave. In een
diapresentatie (pag. 348) wordt echter alleen het opnamegebied
weergegeven.
Als u gebruikmaakt van [83: Aangepaste bediening] om [Schakel
tussen bijsnijden/aspect] aan de knop <B> toe te wijzen
(pag. 413), kunt u tijdens het maken van opnamen met de zoeker of Live
View-opnamen op de knop <B> drukken om van Bijsnijden/aspect
ratio-opnamegebied te wisselen (pag. 423).
Tijdens het maken van Live View-opnamen kunt u via het scherm Quick
Control (Snel instellen) [Bijsn./aspectratio] instellen (pag. 263).
157
Bijsnijden/aspect ratio instellenN
(circa)
(circa)
Vastgelegde pixels bij instellingen van Bijsnijden/aspect ratio
Beeldkwaliteit Volledig (3:2) 1,3x (bijsnijden) 1,6x (bijsnijden)
3
8688 x 5792
(50,3 megapixel)
6768 x 4512
(30,5 megapixel)
5424 x 3616
(19,6 megapixel)
K
7680 x 5120
(39,3 megapixel)
6016 x 4000*
(24,1 megapixel)
4800 x 3200
(15,4 megapixel)
5
5760 x 3840
(22,1 megapixel)
4512 x 3008
(13,6 megapixel)
3616 x 2408*
(8,7 megapixel)
a
4320 x 2880
(12,4 megapixel)
3376 x 2256*
(7,6 megapixel)
2704 x 1808*
(4,9 megapixel)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixel)
1920 x 1280
(2,5 megapixel)
1920 x 1280
(2,5 megapixel)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
720 x 480
(350.000 pixels)
720 x 480
(350.000 pixels)
Beeldkwaliteit 1:1 (aspect ratio) 4:3 (aspect ratio) 16:9 (aspect ratio)
3
5792 x 5792
(33,5 megapixel)
7712 x 5792*
(44,7 megapixel)
8688 x 4888*
(42,5 megapixel)
K
5120 x 5120
(26,2 megapixel)
6816 x 5120*
(34,9 megapixel)
7680 x 4320
(33,2 megapixel)
5
3840 x 3840
(14,7 megapixel)
5120 x 3840
(19,7 megapixel)
5760 x 3240
(18,7 megapixel)
a
2880 x 2880
(8,3 megapixel)
3840 x 2880
(11,1 megapixel)
4320 x 2432*
(10,5 megapixel)
b
1280 x 1280
(1,6 megapixel)
1712 x 1280*
(2,2 megapixel)
1920 x 1080
(2,1 megapixel)
c
480 x 480
(230.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 408*
(290.000 pixels)
De onderdelen die zijn gemarkeerd met een sterretje komen niet
helemaal overeen met de aspect ratio.
Zie voor de bestandsgrootte van JPEG-opnamen de cijfers voor full-
frame-opnamen op pagina 370. De bestandsgrootte van een opname die
is gemaakt met [
z4: Bijsn./aspectratio
] ingesteld is kleiner dan een
identieke afbeelding gemaakt met [
Volledig
] ingesteld.
De bestandsgrootte en maximale opnamereeks van RAW-opnamen zijn
gelijk aan die van full-frame-opnamen. Zie pagina 151.
158
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor)
in op de waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. Wanneer
de <A>-modus is geselecteerd, wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld (pag. 160).
Raadpleeg pagina 283 en 287 voor meer informatie over de
ISO-snelheid tijdens movie-opnamen.
1
Druk op de knop <m>. (9)
2
Stel de ISO-snelheid in.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <6>.
De ISO-snelheid kan worden ingesteld
op een waarde van ISO 100 t/m
ISO 6400, met tussenstappen
van 1/3 stop.
'A' staat voor Auto ISO. De ISO-
snelheid wordt automatisch ingesteld
(pag. 160).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden worden opnamen korreliger.
i: De ISO-snelheid instellenN
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
L, ISO 100 - ISO 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de
ISO-snelheid, des te
groter het flitsbereik.
ISO 400 - ISO 1600 Bewolkt of 's avonds
ISO 1600 - ISO 6400, H
Donker, binnen of 's
avonds
159
i: De ISO-snelheid instellenN
Omdat H (gelijk aan ISO 12800) een verhoogde ISO-snelheidsinstelling
is, zijn ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) en onregelmatige kleuren
beter zichtbaar en is de resolutie lager dan normaal.
Aangezien L (gelijk aan ISO 50) een uitgebreide ISO-snelheid is, wordt
het dynamisch bereik iets kleiner dan normaal.
Als [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 187), kunt u L (equivalent to ISO 50), ISO 100/125/160 en H (gelijk
aan ISO 12800) niet selecteren.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg
hebben.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Wanneer u met omstandigheden werkt die een extreme hoeveelheid ruis
veroorzaken, zoals een combinatie van een hoge ISO-snelheid, hoge
temperatuur en lange belichtingstijd, kan het zijn dat opnamen niet goed
worden opgeslagen.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Onder [z2: ISO-snelheidsinst] kunt u de optie [ISO-snelheidsbereik]
gebruiken om het instelbare ISO-snelheidsbereik uit te breiden van L (gelijk
aan ISO 50) tot H (gelijk aan ISO 12800) (pag. 161).
i: De ISO-snelheid instellenN
160
Als u de ISO-snelheid instelt op 'A'
(auto), wordt de werkelijk in te stellen
ISO-snelheid weergegeven wanneer u
de ontspanknop half indrukt.
Zoals hieronder wordt aangegeven,
wordt de ISO-snelheid automatisch
aangepast aan de opnamemodus.
*1: Het werkelijke ISO-snelheidsbereik is afhankelijk van de [Minimum]- en
[Maximum]-instellingen die zijn ingesteld in [Auto ISO-bereik].
*2: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt de ISO-snelheid verlaagd tot
een mogelijk minimum van ISO 100 (behalve in de modi <a> en <F>).
*3: Als in de modus <d> de externe Speedlite is ingesteld voor reflectieflitsen,
wordt automatisch ISO 400 - ISO 1600 ingesteld.
Auto ISO
Opnamemodus
Instelling ISO-snelheid
Geen flits Met flitser
A
ISO 100 - ISO 3200 ISO 100 - ISO 1600
d/s/f/a ISO 100 - ISO 6400
*1
ISO 400
*1*2*3
F ISO 400
*1
161
i: De ISO-snelheid instellenN
U kunt het ISO-snelheidsbereik handmatig instellen (er zijn minimum-
en maximumlimieten). U kunt de minimumlimiet tussen L (ISO 50)
en ISO 6400 instellen en de maximumlimiet tussen ISO 100 en H
(ISO 12800).
1
Selecteer [ISO-snelheidsinst.].
Selecteer op het tabblad [z2] [ISO-
snelheidsinst.] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [ISO-snelh.bereik].
3
Stel de minimumlimiet in.
Selecteer het vak voor de
minimumlimiet en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk
op <0>.
4
Stel de maximumlimiet in.
Selecteer het vak voor de
maximumlimiet en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk
op <0>.
5
Selecteer [OK].
3 Het ISO-snelheidsbereik handmatig instellen
i: De ISO-snelheid instellenN
162
U kunt het automatische ISO-snelheidsbereik voor Auto ISO tussen
ISO 100 en ISO 6400 instellen. U kunt de minimumlimiet instellen
tussen ISO 100 en ISO 3200 en de maximumlimiet tussen
ISO 200 - 6400, met tussenstappen van 1 hele stop.
1
Selecteer [Auto ISO-bereik].
2
Stel de minimumlimiet in.
Selecteer het vak voor de
minimumlimiet en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk
op <0>.
3
Stel de maximumlimiet in.
Selecteer het vak voor de
maximumlimiet en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk
op <0>.
4
Selecteer [OK].
3 Het ISO-snelheidsbereik voor Auto ISO instellen
De instellingen [Minimum] en [Maximum] worden ook toegepast op de
minimale en maximale ISO-snelheid van de veiligheidsverschuiving van de
ISO-snelheid (pag. 405).
163
i: De ISO-snelheid instellenN
U kunt de kortste sluitertijd instellen zodat de automatisch ingestelde
sluitertijd niet te traag wordt wanneer Auto ISO is ingesteld.
Dit is handig in de modi <d> en <f> wanneer u een groothoeklens
gebruikt om een opname te maken van een bewegend onderwerp of
wanneer u een telelens gebruikt. Hierdoor worden cameratrilling en
wazige onderwerpen tegengegaan.
1
Selecteer [Min. sluitertijd].
2
Stel de gewenste kortste
sluitertijd in.
Selecteer [Auto] of [Handmatig].
Als u [
Auto
] selecteert, draait u aan het
instelwiel <
6
> om de gewenste
snelheid (langzamer of sneller) ten
opzichte van de standaardsnelheid in te
stellen en drukt u vervolgens op <
0
>.
Als u [Handmatig] selecteert, draait u
aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3 De kortste sluitertijd voor Auto ISO instellen
Automatisch ingesteld
Handmatig ingesteld
Indien er geen juiste belichting kan worden verkregen wanneer de
maximumlimiet voor ISO-snelheid is ingesteld op [Auto ISO-bereik],
wordt er een sluitertijd ingesteld die lager is dan de [Min. sluitertijd] om
een standaardbelichting te verkrijgen.
Deze functie wordt niet toegepast bij flits- en movie-opnamen.
Wanneer [Auto: 0] is ingesteld, is de kortste sluitertijd het omgekeerde van
de brandpuntsafstand van de lens. Een enkele stap van [Langzamer] naar
[Sneller] is gelijk aan een enkele stop in de sluitertijd.
164
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
De beeldstijl is automatisch ingesteld op <
D
> (Auto) in de modus <
A
>.
1
Druk op de knop <b>.
2
Selecteer [A].
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
3
Selecteer een beeldstijl.
De beeldstijl wordt ingesteld en
de camera is gereed om opnamen
te maken.
A Een beeldstijl selecterenN
U kunt de beeldstijl ook selecteren met [z3: Beeldstijl].
165
A Een beeldstijl selecterenN
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de omstandigheden.
In natuur- en buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen
zien de kleuren er levendig uit, met name voor blauwe luchten,
bomen en struiken, en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een algemene
beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 168), kunt u de huidskleurtint
aanpassen.
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere
opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
u Gedetailleerd
Geschikt voor gedetailleerde contouren en fijne textuurweergave
van het onderwerp. De kleuren worden iets levendig.
S Neutraal
Geschikt om het beeld met een computer te verwerken. Voor
natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen met een bescheiden
helderheid en kleurverzadiging.
Kenmerken van beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Automatisch].
A Een beeldstijl selecterenN
166
U Natuurlijk
Geschikt om het beeld met een computer te verwerken. De kleur
van een onderwerp dat wordt vastgelegd in zonlicht bij een
kleurtemperatuur van 5200K, wordt aangepast naar de
colorimetrische kleur van het onderwerp. Voor ingetogen opnamen
met een bescheiden helderheid en kleurverzadiging.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens aanpassen
(pag. 172). Een niet-aangepaste beeldstijl onder Gebruiker 1, 2 of 3
heeft dezelfde instellingen als de beeldstijl [Standaard].
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in JPEG, kunnen niet worden
omgezet in kleur. Als u later opnamen in kleur wilt maken, dient u ervoor te
zorgen dat de instelling [Monochroom] is geannuleerd.
U kunt <z> in de zoeker weergeven wanneer [Monochroom] is ingesteld
(pag. 409).
167
A Een beeldstijl selecterenN
Het scherm voor het selecteren van de Beeldstijl heeft pictogrammen
voor [Sterkte], [Details], of [Drempel] van [Scherpte], [Contrast], en
andere parameters. De cijfers geven de ingestelde waarden voor deze
parameters zoals ingesteld door de respectieve Beeldstijl.
Symbolen
Symbolen
g
Scherpte
A
Sterkte
B
Details
C
Drempel
h Contrast
i
Verzadiging
j
Kleurtoon
k
Filtereffect (monochroom)
l
Toningeffect (monochroom)
[Details] en [Drempel] voor [Scherpte] worden niet toegepast voor movies.
168
U kunt de Beeldstijlen aanpassen. U kunt de parameterinstellingen van
Beeldstijlen zoals [Sterkte], [Details] of [Drempel] van [Scherpte] en
[Contrast] en andere parameters van de standaardinstellingen. Maak
proefopnamen om het resultaat te bekijken. Zie pagina 171 voor het
aanpassen van [Monochroom].
1
Druk op de knop <b>.
2
Selecteer [A].
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
3
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op de knop <B>.
4
Selecteer een parameter.
Selecteer de in te stellen parameter
(zoals [Scherpte] - [Sterkte]) en druk
op <0>.
De instellingen en effecten worden
uitgelegd op pagina 170.
A Een beeldstijl aanpassenN
169
A Een beeldstijl aanpassenN
5
Stel de parameter in.
Pas de parameter naar wens aan en
druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameters op te slaan.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt weer.
Parameterinstellingen die afwijken
van de standaardinstelling worden
blauw weergegeven.
Door bij stap 4 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, selecteert u
eerst de aangepaste beeldstijl en maakt u vervolgens de opnamen.
A Een beeldstijl aanpassenN
170
Parameterinstellingen en -effecten
*1: Hiermee wordt aangegeven dat de fijnheid van de contouren wordt benadrukt.
Hoe lager het getal, hoe fijner de contouren kunnen worden benadrukt.
*2: Hiermee wordt ingesteld hoeveel de contour wordt benadrukt op basis van het
verschil in contrast tussen het onderwerp en de omgeving. Hoe lager het getal,
hoe meer de contouren worden benadrukt wanneer het contrastverschil laag
is. Ruis bij hoge ISO-snelheden is over het algemeen echter beter zichtbaar
als het getal lager is.
g
Scherpte
A Sterkte
0: minder scherpe
contouren
7: scherpe contouren
B Details*
1
1: Fijn 5: Grof
C Drempel*
2
1: Laag 5: Hoog
h Contrast -4: laag contract +4: hoog contrast
i Verzadiging -4: lage verzadiging +4: hoge verzadiging
j Kleurtoon -4: roodachtige huidskleur +4: geelachtige huidskleur
171
A Een beeldstijl aanpassenN
Naast de [Sterkte], [Details] of [Drempel] van [Scherpte] en
[Contrast] kunt u tevens [Filtereffect] en [Toningeffect] instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe te
passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender
uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Groene
boombladeren zien er levendiger en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
172
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt meerdere beeldstijlen maken, met verschillende instellingen
voor parameters zoals scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (EOS-software, pag. 504) op de camera is vastgelegd.
1
Druk op de knop <b>.
2
Selecteer [A].
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Gebruiker *].
Selecteer [Gebruiker *] en druk
vervolgens op de knop <B>.
4
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
5
Selecteer de basisbeeldstijl.
Selecteer de basisbeeldstijl en druk
vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen van
een beeldstijl die met EOS Utility (EOS-
software) op de camera is vastgelegd,
selecteert u hier de beeldstijl.
A Een beeldstijl vastleggenN
173
A Een beeldstijl vastleggenN
6
Selecteer een parameter.
Selecteer de in te stellen parameter
(zoals [Scherpte] - [Sterkte]) en druk
op <0>.
7
Stel de parameter in.
Pas de parameter naar wens aan en
druk vervolgens op <0>.
Zie 'Een beeldstijl aanpassen'
(pag. 168) voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 5 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 70) uitvoert, worden de
standaardstijlen en -instellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van
beeldstijlen die met EOS Utility (EOS-software) zijn vastgelegd, worden
alleen de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, selecteert u de
geregistreerde [Gebruiker *] en maakt u vervolgens de opnamen.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility voor de procedure
voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
174
Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien.
Gewoonlijk wordt met de instelling Auto [Q] (Sfeerprioriteit) of [Q
w
]
(Witprioriteit) automatisch de juiste witbalans bereikt. Als u met de
instelling Auto geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans
selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig instellen
door een opname van een wit voorwerp te maken.
<A> wordt automatisch ingesteld in de modus [Q] (Sfeerprioriteit).
1
Druk op de knop <n>. (9)
2
Selecteer een witbalansinstelling.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <5>.
(circa)
* Van toepassing op Speedlites met een functie voor overdracht van kleurtemperatuur.
In andere gevallen wordt de kleurtemperatuur vast ingesteld op 6000 K.
B: de witbalans instellenN
Weergave
Modus Kleurtemperatuur (K: Kelvin)
Q
Auto (Sfeerprioriteit, pag.
175
)
3000-7000
Q
w
Auto (Witprioriteit, pag.
175
)
W
Daglicht 5200
E
Schaduw 7000
R
Bewolkt, schemer, zonsondergang 6000
Y
Kunstlicht 3200
U
Wit tl-licht 4000
D
Flitser Automatisch ingesteld*
O
Handmatig (pag. 176) 2000-10000
P
Kleurtemperatuur (pag. 178) 2500-10000
U kunt dit ook instellen met [z2: Witbalans].
175
B: de witbalans instellenN
Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort
licht. Bij een digitale camera wordt het wit voor de kleurcorrectiebasis
vastgesteld afhankelijk van de kleurtemperatuur van de verlichting en
wordt de kleur vervolgens softwarematig aangepast zodat de witte
gebieden er wit uitzien. Met deze functie kunnen foto's met natuurlijke
kleurtinten worden gemaakt.
Met de standaard [Q] (Sfeerprioriteit) kunt u de intensiteit van de
warme kleurzweem verhogen bij het maken van opnamen van een
scène met kunstlicht. Als u [Q
w
] (Witprioriteit) selecteert, kunt u de
intensiteit van de warme kleurzweem verminderen.
Als u de automatische witbalans van vorige EOS-camera modellen wilt
benaderen, selecteert u [Q] (Sfeerprioriteit).
1
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Witbalans] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer <Q>.
Selecteer <Q> en druk vervolgens
op de knop <B>.
3
Selecteer het gewenste item.
Selecteer [Auto: Sfeerprioriteit] of
[Auto: Witprioriteit] en druk
vervolgens op <0>.
Q : Auto: Sfeerprioriteit
Q
w
: Auto: Witprioriteit
Witbalans
QAutomatische witbalans
B: de witbalans instellenN
176
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke
lichtbron handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid
te verbeteren. Voer deze procedure uit onder de lichtbron die u
daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
Fotografeer een wit object.
Kijk door de zoeker. Het gebied
tussen de gestippelde lijn (zie
afbeelding) moet een effen wit object
bedekken.
Stel handmatig scherp en maak
opnamen met de standaardbelichting
die voor het witte object is ingesteld.
U kunt elke willekeurige
witbalansinstelling gebruiken.
2
Selecteer [Handmatige
witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
O Handmatige witbalans
Aandachtspunten voor het instellen van [Q
w
] (Witprioriteit)
De rode kleurzweem van onderwerpen kan vervagen.
Wanneer meerdere lichtbronnen zijn opgenomen op het scherm, wordt
de rode kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd.
Bij gebruik van de flitser is de kleurtoon hetzelfde als [Q] (Sfeerprioriteit).
177
B: de witbalans instellenN
3
Importeer de witbalansgegevens.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de in
stap 1 vastgelegde opname te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK]. De
gegevens worden geïmporteerd.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten.
4
Druk op de knop <n>. (9)
5
Selecteer de handmatige
witbalans.
Kijk naar het LCD-paneel en draai
aan het instelwiel <5> om <
O> te
selecteren.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de standaardbelichting,
kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben.
In stap 3 kunnen de volgende opnamen niet worden geselecteerd:
opnamen die zijn gemaakt terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom], opnamen met meervoudige belichting en opnamen die
zijn gemaakt met een andere camera.
In plaats van een wit object kan een grijskaart of een reflector met 18%
grijs (in de handel verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
De persoonlijke witbalans die is vastgelegd met de EOS-software, wordt
vastgelegd onder <O>. Als u stap 3 uitvoert, worden de gegevens voor
de geregistreerde persoonlijke witbalans gewist.
B: de witbalans instellenN
178
U kunt de kleurtemperatuur voor de witbalans numeriek instellen.
Deze instelling is voor geavanceerde gebruikers.
1
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Witbalans] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de kleurtemperatuur in.
Selecteer [P].
Draai het instelwiel <6> om de
kleurtemperatuur te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De kleurtemperatuur kan worden
ingesteld van circa 2500 K tot
10.000 K (in stappen van 100 K).
P De kleurtemperatuur instellen
Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron, moet u
indien nodig ook de witbalanscorrectie (magenta of groen) instellen.
Als u [P] instelt op de waarde die is gemeten met een in de handel
verkrijgbare kleurtemperatuurmeter, dient u proefopnamen te maken en
de instelling aan te passen om de verschillen tussen de meting van de
kleurtemperatuurmeter en de meting van de camera te compenseren.
179
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect als
het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter of
kleurcorrectiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [WB Shift/Bkt.] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Gebruik <9> om het symbool ' '
naar de juiste positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleurbalans
van de opname wordt aangepast aan de
kleur van de omgeving waarnaar de
opname wordt verplaatst.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'Shift' respectievelijk de richting
en de mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <0> om de instelling af te
sluiten.
u WitbalanscorrectieN
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven op het
LCD-paneel.
U kunt <z> weergeven in de zoeker wanneer witbalanscorrectie is
ingesteld (pag. 409).
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van
een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
u WitbalanscorrectieN
180
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een
verschillende kleurtoon op te slaan. De opname wordt niet alleen
opgeslagen met de kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling,
maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen. Dit worden
reeksopnamen met witbalansbracketing genoemd (WB-BKT).
Witbalansbracketing is mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansbracketing in.
Als u in stap 2 van
'Witbalanscorrectie' aan het instelwiel
<5> draait, verandert de markering
' ' op het scherm in ' ' (3 punten).
Als u het instelwiel naar rechts draait,
wordt blauw/amber (B/A) ingesteld en
als u het wiel naar links draait, is de
instelling magenta/groen (M/G).
Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'BKT' de bracketingrichting en
de mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <0> om de instelling af te
sluiten.
Bracketingvolgorde
Het opnametrapje verloopt als volgt: 1. standaardwitbalans,
2. meer blauw (B) en 3. meer amber (A), of 1. standaardwitbalans,
2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G).
Automatische witbalansbracketing
B/A ±3 niveaus
181
u WitbalanscorrectieN
Tijdens witbalansbracketing neemt de maximale opnamereeks voor
continue opnamen af.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met
witbalansbracketing instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met
witbalansbracketing, worden er van elke opname negen versies
opgeslagen.
Wanneer witbalansbracketing is ingesteld, knippert het
witbalanspictogram.
U kunt het aantal opnamen voor reeksopnamen met automatische
witbalans wijzigen (pag. 404).
'BKT.' staat voor bracketing.
182
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de
helderheid en het contrast van de opname automatisch worden
verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid). De standaardinstelling is [Standaard]. Bij JPEG-opnamen
wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt.
[Standaard] is automatisch ingesteld op de modus <A>.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig
vastgelegd met gecorrigeerd(e)
helderheid en contrast.
3
Helderheid en contrast automatisch corrigeren
N
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
Als Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) te sterk is en
de opname te helder is, stelt u [Zwak] of [Uitschakelen] in.
Indien een andere optie dan [Uitschakelen] is ingesteld en u
gebruikmaakt van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie
om de opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht
uitvallen. Indien u een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op
[Uitschakelen] in te stellen.
Wanneer [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen],
wordt [Auto Lighting Optimizer/Auto optimalisatie helderheid]
automatisch ingesteld op [Uitschakelen].
Indien u bij stap 2 op de knop <B> drukt en <X> bij de instelling [Uitges.
in modus M of B] uitschakelt, kan [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] ook worden ingesteld in de modi <a> en <F>.
183
Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat.
Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de
functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden
wordt de ruis in de donkere gedeelten van de opname (de
schaduwpartijen) verder gereduceerd.
1
Selecteer [Hoge ISO-ruisreductie].
Selecteer op het tabblad [z3]
[Hoge ISO-ruisreductie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel het niveau in.
Selecteer het gewenste
ruisreductieniveau en druk op <0>.
M: Ruisreductie bij meerdere opnamen
Bij deze instelling wordt ruisreductie met hogere beeldkwaliteit
toegepast dan bij de instelling [Sterk]. Voor elke foto worden vier
opnamen achter elkaar gemaakt, uitgelijnd en automatisch
samengevoegd tot een JPEG-afbeelding.
Als de opnamekwaliteit is ingesteld op RAW of RAW+JPEG, kunt u
geen [Ruisreductie bij meerdere opnamen] instellen.
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
3 Ruisreductie instellenN
Hoge ISO-ruisreductie
Wanneer Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen is ingesteld,
kunt u <z> weergeven in de zoeker (pag. 409).
3 Ruisreductie instellenN
184
Aandachtspunten voor ruisonderdrukking bij meerdere opnamen
Als de opnamen door beweging van de camera erg zijn verschoven, is
het effect van de ruisonderdrukking mogelijk minimaal.
Wanneer u de camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om
cameratrilling te voorkomen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Als u een opname van een bewegend onderwerp maakt, kunnen door de
beweging van het onderwerp nabeelden ontstaan.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enz.) en opnamen in één kleur.
Als de helderheid van het onderwerp verandert terwijl de vier
opeenvolgende opnamen worden gemaakt, kan dit leiden tot
onregelmatige belichting in de opname.
Nadat u de opname hebt gemaakt, kan het enige tijd duren voordat deze
op de kaart is opgeslagen vanwege ruisonderdrukking en het
samenvoegen van de afbeeldingen. Tijdens de verwerking van de
opnamen wordt 'buSY' weergegeven in de zoeker en op het LCD-
scherm en kunt u geen nieuwe opnamen maken totdat het
verwerkingsproces is voltooid.
U kunt AEB en witbalansbracketing niet gebruiken.
Als [z3: Ruisred. lange sluitertijd], [z3: Meerdere opnamen],
[z3: HDR-modus], AEB of witbalansbracketing is ingesteld, kan
[Ruisond. bij meerd. opn.] niet worden ingesteld.
U kunt [Ruisond. bij meerd. opn.] niet instellen bij bulb-belichting en
movie-opname.
Flitsopname is niet mogelijk. Het AF-hulplicht van de externe Speedlite
voor EOS-camera's wordt ingeschakeld volgens de instelling voor
[23: AF-hulplicht].
De instelling schakelt automatisch over naar [Standaard] als u een van
de volgende dingen doet: de aan-uitschakelaar op <2> zetten, de
accu vervangen, de kaart vervangen, de opnamemodus <A> of <F>
selecteren, de opnamekwaliteit instellen op of wijzigen in RAW of
RAW+JPEG of overschakelen naar movie-opname.
185
3 Ruisreductie instellenN
Ruisreductie is mogelijk bij alle belichtingstijden van 1 seconde of langer.
1
Selecteer [Ruisred. lange
sluitertijd].
Selecteer op het tabblad [z3]
[Ruisred. lange sluitertijd]
en druk op <0>.
2
Stel de gewenste optie in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
Automatisch
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer er ruis wordt gedetecteerd die
wordt veroorzaakt door lange belichting. De instelling
[Automatisch] is in de meeste gevallen effectief.
Inschakelen
Ruisreductie wordt toegepast bij alle belichtingstijden van 1 seconde
of langer. Met de instelling [Inschakelen] kan er ruis worden
onderdrukt die met de instelling [Automatisch] niet kan worden
gedetecteerd.
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
Ruisreductie lange sluitertijd
3 Ruisreductie instellenN
186
Bij de instellingen [Automatisch] en [Inschakelen] duurt het reduceren
van ruis na het maken van de opname ongeveer even lang als het
instellen van de juiste belichting. Tijdens de ruisreductie kunt u nog
opnamen maken zolang de indicator voor de maximale opnamereeks in
de zoeker '1' of hoger aangeeft.
Opnamen bij een ISO-instelling van 1600 of hoger zien er mogelijk
korreliger uit met de instelling [Inschakelen] dan met de instelling
[Uitschakelen] of [Automatisch].
Als een opname wordt gemaakt met instelling [Inschakelen] en een lange
belichting tijdens Live View-weergave, wordt 'BUSY' weergegeven tijdens
het ruisreductieproces. De Live View-weergave verschijnt pas wanneer het
ruisreductieproces is voltooid. (U kunt niet nog een foto nemen.)
187
U kunt het ontstaan van overbelichte delen zonder beeldinformatie
verminderen.
1
Selecteer [Lichte tonen prioriteit].
Selecteer op het tabblad [z3]
[Lichte tonen prioriteit] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
De lichte details worden verbeterd.
Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18%
grijs naar heldere lichte tinten. De
overgang tussen grijstinten en lichte
tinten wordt geleidelijker.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
instelling Lichte tonen prioriteit
ingeschakeld.
3 Lichte tonen prioriteitN
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld, kan de ruis iets toenemen.
Bij [Inschakelen] is het instelbare bereik ISO 200 - ISO 6400. Daarnaast
wordt het pictogram <A> op het LCD-paneel en in de zoeker
weergegeven wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
188
Lichtafval is een verschijnsel dat ervoor zorgt dat de hoeken van de opname
donkerder eruit zien als gevolg van de fysieke eigenschappen van de lens.
Een andere afwijking is het verschijnen van kleurranden rond de contouren
van het onderwerp. Dit heet chromatische abberatie. Deze lensafwijkingen
en lichtafval kunnen worden gecorrigeerd. Standaard zijn correctie helderheid
randen en correctie chromatische aberratie ingesteld op [
Inschakelen
].
Als [Kan niet corrig. - geen geg.] wordt weergegeven, raadpleegt u
'Correctiegegevens voor de lens' op pagina.
1
Selecteer
[Lensafwijkingscorrectie].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Lensafwijkingscorrectie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor de gebruikte lens.
Selecteer [Helderheid randen] en
druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3
Correctie van helderheid randen en chromatische aberratie
Correctie helderheid randen
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
De toegepaste mate van correctie is lager dan de maximale correctie die
kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (EOS-software,
pag. 504).
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
189
3 Correctie van helderheid randen en chromatische aberratie
1
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor de gebruikte lens.
Selecteer [Chromatische afw.] en
druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde chromatische afwijking.
De camera beschikt al over gegevens voor correctie helderheid randen
en correctie chromatische aberratie voor ongeveer 30 lenzen. Als u
[Inschakelen] selecteert, worden de correctie helderheid randen en de
chromatische correctie automatisch toegepast voor elke lens waarvoor
correctiegegevens in de camera zijn opgenomen.
U kunt in EOS Utility (de meegeleverde software voor de EOS) bekijken
van welke lenzen correctiegegevens zijn opgeslagen in de camera.
U kunt ook correctiegegevens voor niet-geregistreerde lenzen
vastleggen. Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer
informatie.
Voor lenzen met correctiegegevens is het niet nodig de
correctiegegevens op de camera te registreren.
Chromatische correctie
Correctiegegevens voor de lens
3 Correctie van helderheid randen en chromatische aberratie
190
Aandachtspunten voor lenscorrectie
Correctie helderheid randen en chromatische correctie kunnen niet
worden toegepast op JPEG-opnamen die al zijn gemaakt.
Wanneer u een lens van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt het
aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs als
[Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Als u de vergrote weergave gebruikt bij Live View-opnamen, zijn de
correctie helderheid randen en de chromatische correctie niet zichtbaar
in de opname die op het scherm wordt weergegeven.
De mate van correctie is minder als de gebruikte lens niet over
afstandsinformatie beschikt.
Opmerkingen voor lenscorrectie
Als het effect van de correctie niet goed zichtbaar is, maakt u een foto en
vergroot u deze in de weergave om te controleren of het beeld naar
wens is.
Correcties kunnen worden toegepast, ook wanneer een extender of Life
Size Converter is bevestigd.
191
Als u bij fel licht zoals tl-licht een opname maakt met hogere sluitertijd,
veroorzaakt het flikkeren van de lichtbron flikkeringen in de opname en
kan deze verticaal ongelijk belicht zijn. Als onder deze omstandigheden
continue opname wordt gebruikt, kan dit resulteren in ongelijke
belichtingen of kleuren op de opnamen.
Met antiknipperopname herkent de camera de flikkeringsfrequentie van
de lichtbron en wordt de foto genomen op het moment dat het flikkeren
minder effect heeft op de belichting of de kleur.
1
Selecteer [Antiknipperopname].
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [Antiknipperopname] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
3
Maak de opname.
De opname wordt genomen op het
moment dat het flikkeren een
minimaal effect heeft op de belichting
of kleur.
3 Flikkeren verminderenN
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld en u opnamen maakt onder een
flikkerende lichtbron, kan de ontspanvertraging langer worden. Ook kan
de snelheid bij continue opname iets afnemen en kan het opname-
interval onregelmatig worden.
Deze functie werkt niet bij Live View-opnamen en movie-opname.
Als in de modus <d> of <f> de sluitertijd tijdens continue opname
verandert of als u meerdere opnamen maakt van dezelfde scène met
verschillende sluitertijden, is de kleurtoon mogelijk niet consistent. U kunt
inconsistente kleurtonen voorkomen door de modus <s> of <a> te
gebruiken met een vaste sluitertijd.
De kleurtoon van opnamen waarvoor [Antiknipperopname] is ingesteld
op [Inschakelen], ziet er mogelijk anders uit dan wanneer
[Uitschakelen] is ingesteld.
Flikkering bij een andere frequentie dan 100 Hz of 120 Hz kan niet
worden gedetecteerd. Als de flikkeringsfrequentie van het licht verandert
tijdens continue opname, kunnen de effecten van de flikkering bovendien
niet worden verminderd.
3 Flikkeren verminderenN
192
Als het onderwerp zich tegen een donkere achtergrond bevindt of als er
fel licht in de opname is, worden flikkeringen mogen niet gedetecteerd.
Bij bepaalde soorten verlichting kan de camera de effecten van de
flikkering mogelijk niet verminderen, ook niet wanneer <G> wordt
weergegeven.
Afhankelijk van de lichtbron worden flikkeringen mogelijk niet correct
gedetecteerd.
Als u voor een opname een nieuwe compositie maakt, is <G>
mogelijk afwisselend zichtbaar en niet zichtbaar.
Afhankelijk van de lichtbronnen of opnameomstandigheden wordt het
verwachte resultaat niet verkregen, ook niet als u deze functie gebruikt.
Proefopnamen maken wordt aanbevolen.
Als <G> niet wordt weergegeven in de zoeker, activeert u
[Knipperdetectie] in [Weerg./verberg. in zoeker] (pag. 77). Wanneer
de camera de effecten van de flikkering vermindert terwijl u opnamen
maakt, licht <G> op. Onder een lichtbron zonder flikkering, of als
er geen flikkeringen worden gedetecteerd, wordt <G> niet
weergegeven.
Als [Knipperdetectie] is geactiveerd en [z4: Antiknipperopname] is
ingesteld op [Uitschakelen], veroorzaakt meten onder een flikkerende
lichtbron dat <G> ter waarschuwing in de zoeker gaat knipperen.
[Inschakelen] instellen voordat u opnamen maakt, wordt aanbevolen.
In de modus <A> worden de effecten van flikkerend licht verminderd
wanneer u opnamen maakt, maar wordt <G> niet weergegeven.
Antiknipperopname werkt ook met flitser. Het verwachte resultaat wordt
echter mogelijk niet verkregen bij wireless flitsen.
193
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
De kleurruimte wordt automatisch ingesteld op [
sRGB
] in de modus <
A
>.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet
gebruiken. De opname ziet er zeer mat uit op computers met sRGB-
beeldinstelling en bij printers die niet compatibel zijn met Design rule for
Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger). Het wordt daarom
aangeraden de opname op de computer na te bewerken.
3 De kleurruimte instellenN
Adobe RGB
Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het
eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de Digital Photo
Professional instructiehandleiding voor meer informatie over het ICC-
profiel.
194
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de opnamen
worden opgeslagen.
Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor
de opslag van opnamen wordt gemaakt.
1
Selecteer [Opn.functie+kaart/map
sel.].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Opn.functie+kaart/map sel.]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Map].
3
Selecteer [Maak map].
4
Selecteer [OK].
Er wordt een nieuwe map gemaakt
met een mapnummer dat één cijfer
hoger is.
3 Een map maken en selecteren
Een map maken
195
3 Een map maken en selecteren
Selecteer een map op het
mapselectiescherm en druk
vervolgens op <0>.
De map waarin de opnamen worden
opgeslagen, is geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Een map selecteren
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100EOS5D'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een
map vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een
mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 200), wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de
nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie '100ABC_D' hebben. De eerste drie cijfers
zijn het mapnummer, van 100 tot 999. De laatste vijf tekens kunnen bestaan
uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers en
een onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden gebruikt. Er kunnen
niet meerdere mappen zijn die dezelfde naam met drie cijfers bevatten
(bijvoorbeeld '100ABC_D' en '100W_XYZ'), ook niet als de overige vijf
tekens per naam verschillen.
196
De bestandsnaam bestaat uit vier
alfanumerieke tekens gevolgd door een
viercijferig opnamenummer (pag. 199)
en de extensie. De eerste vier alfanumerieke tekens zijn in de fabriek
ingesteld en zijn per camera uniek. U kunt deze echter wijzigen.
Met 'Gebruikersinstelling 1' kunt u de vier tekens naar wens aanpassen
en opslaan. Als u bij 'Gebruikersinstelling 2' drie tekens opslaat, wordt
het vierde teken van links automatisch toegevoegd om het
beeldformaat aan te geven.
1
Selecteer [Bestandsnaam].
Selecteer op het tabblad [51]
[Bestandsnaam] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Wijzig
gebruikersinstelling*].
3
Voer willekeurige alfanumerieke
tekens in.
Voer vier tekens in bij
Gebruikersinstelling 1. Voer drie
tekens in bij Gebruikersinstelling 2.
Druk op de knop <L> om onnodige
tekens te wissen.
Druk op de knop <Q>. Het tekstpalet
wordt met een kleurkader
gemarkeerd en er kan tekst worden
ingevoerd.
3 De bestandsnaam wijzigen
De bestandsnaam vastleggen of wijzigen
(Voorbeeld) BE3B0001.JPG
197
3 De bestandsnaam wijzigen
Gebruik het instelwiel <5> of <9>
om het vakje te verplaatsen en
selecteer het gewenste teken. Druk
vervolgens op <0> om het in te
voeren.
4
Verlaat de instelling.
Nadat u het juiste aantal tekens hebt
ingevoerd, drukt u op de knop
<M> en selecteert u [OK].
De vastgelegde bestandsnaam wordt
opgeslagen.
5
Selecteer de vastgelegde
bestandsnaam.
Selecteer [Bestandsnaam] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer de vastgelegde
bestandsnaam en druk op <0>.
Als Gebruikersinstelling 2 is
vastgelegd, selecteert u '*** (de 3
vastgelegde tekens) + beeldformaat'.
Instellingen
3 De bestandsnaam wijzigen
198
Het eerste teken mag geen onderstrepingsteken '_' zijn.
Gebruikersinstelling2
Wanneer u het bij Gebruikersinstelling 2 vastgelegde '*** + formaat'
selecteert en opnamen maakt, wordt het teken van de opnamekwaliteit
automatisch toegevoegd als het vierde teken van links in de bestandsnaam.
De betekenis van de tekens van de opnamekwaliteit is als volgt:
“***L” = 73/83/1 “***M” = 7
K/8K/41
“***N” = 75/85 “***S” = 7a/8a/61
“***T” = b “***U” = c
Wanneer de opname wordt overgezet naar een computer, wordt het
automatisch toegevoegde vierde teken meegenomen. U kunt dan het
beeldformaat zien zonder dat u de opname hoeft te openen. RAW- of JPEG-
bestanden kunnen worden onderscheiden door de extensie.
De extensie is '.JPG' voor JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen
en '.MOV' voor movies.
Wanneer u een movie opneemt met Gebruikersinstelling 2, is het vierde
teken van de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
199
Het viercijferige bestandsnummer is te
vergelijken met het beeldnummer op
een fotorolletje. De opnamen krijgen
opeenvolgende bestandsnummers van 0001 tot 9999 en worden
opgeslagen in één map. U kunt instellen hoe het bestandsnummer
wordt toegewezen.
1
Selecteer [Bestandsnummer].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Bestandnr.] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de methode voor
bestandsnummering.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
De bestandsnummering loopt altijd door, zelfs nadat de kaart is
vervangen of er een nieuwe map is gemaakt.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen, een map hebt gemaakt of de doelkaart
hebt verwisseld (bijvoorbeeld
f
9
g
), loopt de bestandsnummering van de
opgeslagen afbeeldingen door in een reeks tot 9999. Dit is handig wanneer u
afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit
meerdere mappen in één map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die eerder zijn
gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen worden
voortgezet vanaf de nummers van de bestaande opnamen op de kaart of in de
map. Als u een doorlopende bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u
aan elke keer een opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
3 Methoden voor bestandsnummering
(Voorbeeld) BE3B0001.JPG
Continu
0051 0052
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
100
0051 0052
101
Bestandsnummering na
het maken van een map
Kaart A (f)
Kaart B (g)
Kaart A
3 Methoden voor bestandsnummering
200
De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij 0001 nadat
de kaart is vervangen of er een nieuwe map is gemaakt.
Wanneer u de kaart hebt vervangen, een map hebt gemaakt of de doelkaart
hebt verwisseld (bijvoorbeeld
f
9
g
), loopt de bestandsnummering van
de opgeslagen afbeeldingen door in een reeks vanaf 0001. Dit is handig als
u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een
bestandsnummering die begint bij 0001, gebruik dan elke keer een
nieuwe, geformatteerde kaart.
De bestandsnummering wordt teruggezet op 0001 of wordt
begonnen met het bestandsnummer 0001 in een nieuwe map.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt er
automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering van de
opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt
gebruiken voor opnamen van gisteren en opnamen van vandaag.
Nadat de bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld, keert
deze terug naar Continu of Auto. reset. (Er wordt geen
bevestigingsvenster voor Handm. reset weergegeven.)
Auto. reset
Handm. reset
0051 0001
Bestandsnummering na
het vervangen van de
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
100
0051 0001
101
Bestandsnummering na
het maken van een map
Kaart A (f)
Kaart B (g)
Kaart A
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u
geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit
heeft. Op het LCD-scherm wordt dan een bericht weergegeven dat de kaart
moet worden vervangen. Vervang de kaart.
201
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de optie die
u wilt instellen.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <0>.
3
Voer tekst in.
Druk op de knop <Q>. Het tekstpalet
wordt met een kleurkader
gemarkeerd en er kan tekst worden
ingevoerd.
Gebruik het instelwiel <5> of <9>
om het vakje te verplaatsen en
selecteer het gewenste teken. Druk
vervolgens op <0> om het in te
voeren.
U kunt maximaal 63 tekens invoeren.
Om een teken te verwijderen, drukt u
op de knop <L>.
Als u de tekstinvoer wilt annuleren,
drukt u op de knop <B> en
selecteert u [OK].
4
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> en
selecteert u [OK].
De informatie wordt opgeslagen.
3 Copyrightinformatie instellenN
3 Copyrightinformatie instellenN
202
Wanneer u bij stap 2 [Geef
copyrightinfo weer] selecteert, kunt u
de ingevoerde gegevens voor [Auteur]
en [Copyright] controleren.
Wanneer u [Verwijder copyrightinfo] selecteert in stap 2 op de vorige
pagina, kunt u de ingevoerde gegevens voor [Auteur] en [Copyright]
verwijderen.
De copyrightinformatie controleren
De copyrightinformatie verwijderen
Als de vermelding voor “Auteur” of “Copyright” lang is, wordt deze mogelijk niet
helemaal weergegeven wanneer u [
Geef copyrightinfo weer
] selecteert.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(EOS-software, pag. 504).
203
5
Geavanceerde functies
In de opnamemodi <d> <s>
<f> <a> <F> kunt u de
sluitertijd, het diafragma en
andere camera-instellingen
selecteren om de belichting te
wijzigen en het gewenste
resultaat te verkrijgen.
Het pictogram M rechtsboven aan een paginatitel geeft
aan dat de functie alleen in de volgende modi kan worden
gebruikt: <d> <s> <f> <a> <F>.
Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, worden
de belichtingswaarden gedurende 4 seconden in de zoeker
en op het LCD-paneel weergegeven (0).
Zie pagina 456 voor de functies die in elke opnamemodus
kunnen worden ingesteld.
Zet de schakelaar <R> naar links.
204
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het beste
bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet AE-programma.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
AF-punt op het onderwerp. Druk de
ontspanknop vervolgens half in.
Zodra er is scherpgesteld, licht de
scherpstelindicator <o> in de zoeker
op (modus 1-beeld AF).
De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
3
Controleer het scherm.
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarde voor de
sluitertijd en de weergave van de
diafragmawaarde niet knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d:
AE-programma
205
d: AE-programma
Wanneer de sluitertijd '30"' en het laagste f-getal
knipperen, is er sprake van onderbelichting.
Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '8000' en het hoogste
f-getal knipperen, is er sprake van overbelichting.
Verlaag de ISO-snelheid of gebruik een ND-filter
(afzonderlijk verkrijgbaar) om de hoeveelheid licht die
op de lens valt te verminderen.
Verschillen tussen de modi <d> en <A>
In de modus <A> worden veel functies, zoals de AF-bediening en de
meetmethode, automatisch ingesteld om mislukte opnamen te voorkomen.
U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. Met de modus <d>
worden alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt
de AF-bediening, de meetmethode en andere functies naar wens instellen
(pag. 456).
Programmakeuze
In de modus AE-programma kunt u naar wens de door de camera
automatisch ingestelde combinatie van sluitertijd en diafragma (het
programma) wijzigen en toch dezelfde belichting handhaven. Dit heet
programmakeuze.
Voor programmakeuze drukt u de ontspanknop half in en draait u
vervolgens aan het instelwiel <6> tot de gewenste sluitertijd of
diafragmawaarde wordt weergegeven.
Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd als de meettimer
(0) afloopt (de weergave van de belichtingsinstelling wordt
uitgeschakeld).
Programmakeuze kan niet worden gebruikt met flitser.
206
In deze modus stelt u de sluitertijd in en stelt de camera automatisch
het diafragma in om de standaardbelichting te verkrijgen die bij de
helderheid van het onderwerp past. Dit heet AE met
sluitertijdvoorkeuze. Een kortere sluitertijd kan de actie van een
bewegend onderwerp als het ware bevriezen. Een langere sluitertijd
geeft een wazig effect, wat de indruk van beweging wekt.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <6>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De diafragmawaarde wordt
automatisch ingesteld.
4
Kijk in de zoeker en maak een
opname.
Wanneer de diafragmawaarde niet
knippert, is er een
standaardbelichting verkregen.
s:
AE met sluitertijdvoorkeuze
Blurred motion (wazig effect)
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
207
s: AE met sluitertijdvoorkeuze
Wanneer het laagste f-getal knippert, is er sprake
van onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een langere
sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet
meer knippert, of stel een hogere ISO-snelheid in.
Wanneer het hoogste f-getal knippert, is er sprake
van overbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een kortere
sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet
meer knippert, of stel een lagere ISO-snelheid in.
Weergave van de sluitertijd
De sluitertijden van '8000' tot '4' geven de noemer van de breuk van de
sluitertijd aan. Zo geeft bijvoorbeeld '125' een sluitertijd van 1/125 seconde
aan, '0"5' 0,5 seconden en is '15"' 15 seconden.
208
In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en stelt de camera
automatisch de sluitertijd in om de standaardbelichting te verkrijgen die past
bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE met diafragmavoorkeuze.
Bij een hoger f-getal (kleiner diafragma) valt een groter deel van de
voorgrond en achtergrond binnen een acceptabele scherpstelling. Bij een
lager f-getal (groter diafragma) valt daarentegen een kleiner deel van de
voorgrond en achtergrond binnen een acceptabele scherpstelling.
* <f> staat voor Aperture Value (diafragmaopening).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <6>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De sluitertijd wordt automatisch
ingesteld.
4
Kijk in de zoeker en maak
een opname.
Wanneer de sluitertijd niet knippert,
is er een standaardbelichting
verkregen.
f:
AE met diafragmavoorkeuze
Scherpe voorgrond en achtergrond (met
een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Wazige achtergrond (met een laag f-getal
van het diafragma: f/5.6)
209
f: AE met diafragmavoorkeuze
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan.
Wanneer u via de zoeker of op het LCD-scherm naar het onderwerp
kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte.
Druk op de knop voor
scherptedieptecontrole om de huidige
diafragma-instelling te selecteren voor
de lens en de scherptediepte te
controleren (het bereik van een
acceptabele scherpstelling).
ScherptedieptecontroleN
Als de '30"'-sluitertijd knippert, is er sprake van
onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een groter diafragma
(lager f/-getal) in te stellen totdat het knipperen van de
sluitertijd stopt, of stel een hogere ISO-snelheid in.
Wanneer de sluitertijd '8000' knippert, is er sprake van
overbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een kleiner diafragma
(hoger f-getal) in te stellen totdat het knipperen van de
sluitertijd stopt of stel een lagere ISO-snelheid in.
Weergave van de diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. Het
weergegeven f-getal kan variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als er geen
lens op de camera is bevestigd, wordt '00' als diafragmawaarde weergegeven.
Bij een hoger f-getal vallen de voorgrond en achtergrond meer samen
binnen de acceptabele scherpstelling. Hierdoor lijkt het door de zoeker
echter donkerder.
Terwijl u naar de Live View-opname kijkt (pag. 256), kunt u het diafragma
wijzigen en op de knop voor scherptedieptecontrole drukken om te zien
hoe de scherptediepte verandert.
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl de knop voor
scherptedieptecontrole wordt ingedrukt.
210
In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma naar wens
in. Raadpleeg de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker of
gebruik een in de handel verkrijgbare belichtingsmeter om de belichting
te bepalen. Deze methode heet handmatige belichting.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel in op <
a
>.
2
Stel de ISO-snelheid in (pag. 158).
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het
diafragma in te stellen.
Indien het niet kan worden ingesteld, zet
u de <
R
>-schakelaar naar links en
draait u aan het instelwiel <
6
> of <
5
>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
De belichtingsniveaumarkering <
h
> geeft aan
hoe ver het huidige belichtingsniveau van het
standaardbelichtingsniveau is verwijderd.
5
Stel de belichting in en maak
de opname.
Controleer de indicator voor het
belichtingsniveau en stel de sluitertijd
en het diafragma in.
Wanneer de ingestelde belichting meer dan
±3 stops van de standaardbelichting afwijkt,
wordt bij het uiteinde van de indicator voor
het belichtingsniveau <
I
> of <
J
>
weergegeven.
a:
Handmatige belichting
Sluitertijd
Diafragma
Standaardbelichtingsindex
Markering belichtingsniveau
211
a: Handmatige belichting
Als de ISO-snelheid is ingesteld op A (AUTO), kunt u
belichtingscompensatie (pag. 214) als volgt instellen:
•[z2: Bel.comp./AEB]
Gebruik onder [83: Aangepaste bediening] [s: Bel.comp.
(vasth., dr.)] (pag. 423).
Quick Control (pag. 61)
Belichtingscompensatie met Auto ISO
Als ISO Auto is ingesteld, wordt de ISO-snelheid aangepast aan de
sluitertijd en het diafragma om een standaardbelichting te verkrijgen.
Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste belichtingseffect. Stel in
dat geval de belichtingscompensatie in.
Als de flitser wordt gebruikt wanneer Auto ISO is ingesteld, wordt
belichtingscompensatie niet toegepast, ook niet wanneer een waarde
voor belichtingscompensatie is ingesteld.
Als in [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] <X> bij [Uitges. in modus M of B] wordt verwijderd, kan
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) zelfs worden
ingesteld in de modus <a> (pag. 182).
Wanneer ISO Auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Wanneer u op de knop <A> drukt en vervolgens een nieuwe
beeldcompositie maakt, kunt u op de indicator belichtingsniveau het
verschil in het belichtingsniveau zien in vergelijking met de eerste keer
dat u op de knop <A> drukte.
Als belichtingscompensatie (pag. 214) werd toegepast in de modus
<d>, <s> of <f> en de opnamemodus vervolgens naar <a>
wordt geschakeld met Auto ISO ingesteld, blijft de al ingestelde waarde
voor belichtingscompensatie van kracht.
Met Auto ISO ingesteld en [81: ISO-stappen] ingesteld op [1/2-stop],
wordt eventuele belichtingscompensatie voor 1/2-stop uitgevoerd met de
ISO-snelheid (1/3 stop) en sluitertijd. De weergegeven sluitertijd
verandert echter niet.
212
U kunt een van vier methoden selecteren om de helderheid van het
onderwerp te meten. In de modus <A> wordt automatisch
meervlaksmeting ingesteld.
1
Druk op de knop <n>. (9)
2
Selecteer de meetmethode.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <6>.
q:Meervlaksmeting
w:Deelmeting
r:Spotmeting
e:Centrum gewicht gemiddeld
q Meervlaksmeting
Dit is een algemene meetmethode die zelfs
geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht.
De camera past de belichting automatisch aan
het onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief als de achtergrond veel
helderder is dan het onderwerp zelf (bijvoorbeeld
bij tegenlicht). Deelmeting beslaat ongeveer 6,1%
van het midden van de zoeker.
q De meetmethode selecterenN
213
q De meetmethode selecterenN
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor een
specifiek gedeelte van het onderwerp. Spotmeting
beslaat ongeveer 1,3% van de zoeker in het
midden. De spotmetingscirkel wordt in de zoeker
weergegeven.
e Centrum gewicht gemiddeld
De meting wordt bepaald in het midden, waarna
een gemiddelde voor de gehele opname wordt
berekend.
Bij q (Meervlaksmeting) wordt de belichtinginstelling vergrendeld
wanneer u de ontspanknop half indrukt en op het onderwerp hebt
scherpgesteld (in de modus One-Shot AF). Bij de lichtmeetmodi w
(Deelmeting), r (Spotmeting) en e (Centrum gewicht gemiddeld)
wordt de belichting vastgesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt. (De belichting wordt niet vastgezet als u de ontspanknop half
indrukt.)
Wanneer <r> (Spotmeting) is ingesteld, kunt u <z> weergeven in de
zoeker en op het LCD-paneel (pag. 409).
214
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door de camera is
ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) te maken.
Belichtingscompensatie kan worden ingesteld in de opnamemodi <
d
>, <
s
> en
<
f
>. De belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ±5 stops met tussenstappen
van 1/3 stop. De belichtingscompensatie-indicator in de zoeker en op het LCD-paneel kan
de instelling echter alleen tot ±3 stops weergeven. Als u de belichtingscompensatie op
meer dan +3 of -3 stops wilt instellen, gebruikt u Quick Control (pag. 61) of volgt u de
aanwijzingen op voor [
z2: Bel.comp./AEB
] op de volgende pagina.
Als de modus <a> en Auto ISO beide zijn ingesteld: zie pagina 211 voor
het instellen van de belichtingscompensatie.
1
Controleer de belichting.
Druk de ontspanknop half in (
0
) en
controleer de belichtingsniveau-indicator.
2
Stel de waarde voor de
belichtingscompensatie in.
Draai aan het instelwiel <
5
> terwijl u in de
zoeker of op het LCD-paneel kijkt.
Indien deze niet kan worden ingesteld, zet u
de schakelaar <
R
> naar links en
draait u vervolgens aan het instelwiel <
5
>.
3
Maak de opname.
Als u de belichtingscompensatie wilt
annuleren, stelt u de indicator voor het
belichtingsniveau <
h
/
N
> in op de
standaardbelichtingsindex (<
a
> of <
C
>).
O Belichtingscompensatie instellenN
Langere belichting voor een lichtere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 182) is ingesteld op iets anders dan [Uitschakelen], kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie voor
een donkerder opname is ingesteld.
De waarde voor de belichtingscompensatie blijft van toepassing, zelfs
nadat u de aan-uitschakelaar op <2> hebt gezet.
Nadat u de waarde voor belichtingscompensatie hebt ingesteld, kunt u
voorkomen dat de waarde ongewild wordt gewijzigd door de schakelaar
<R> naar rechts te zetten.
Indien de waarde voor belichtingscompensatie hoger is dan ±3 stops,
wordt bij het uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau <I> of
<J> weergegeven.
215
Als de sluitertijd of het diafragma automatisch wordt gewijzigd, wordt
het belichtingsniveau voor drie opeenvolgende opnamen gewijzigd tot
ongeveer 3 stops met tussenstappen van 1/3 stop. Dit heet AEB.
* AEB staat voor Auto Exposure Bracketing (reeksopnamen met automatische belichting).
1
Selecteer [Bel.comp./AEB].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Bel.comp./AEB] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om het
AEB-bereik in te stellen. Als u aan <
5
>
draait, kunt u belichtingscompensatie
instellen.
Druk op <0> om de instelling vast
te leggen.
Wanneer u het menu afsluit, worden
<h> en het AEB-bereik
weergegeven op het LCD-paneel.
3
Maak de opname.
De drie opnamen van de reeks
worden overeenkomstig de
ingestelde transportmodus in deze
volgorde gemaakt:
standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
AEB wordt niet automatisch
geannuleerd. Om AEB te annuleren,
volgt u stap 2 om de weergave van
het AEB-bereik uit te schakelen.
h Auto Exposure Bracketing (AEB)N
AEB-bereik
standaardbelichting
verminderde belichting
verhoogde belichting
h Auto Exposure Bracketing (AEB)N
216
Tijdens AEB knippert <A> in de zoeker en <h> op het LCD-paneel.
Als de transportmodus staat ingesteld op <u> of <B>, moet u de
ontspanknop driemaal indrukken voor elke opname. Wanneer <o>,
<i> of <M> is ingesteld en u de ontspanknop volledig ingedrukt
houdt, worden drie continuopnamen gemaakt, waarna de camera
automatisch stopt met het maken van opnamen. Wanneer <Q> of
<k> is ingesteld, worden de drie reeksopnamen na elkaar gemaakt
na een vertraging van 10 of 2 seconden.
U kunt AEB instellen in combinatie met de belichtingscompensatie.
Indien het AEB-bereik groter is dan ±3 stops, wordt bij het uiteinde van
de indicator voor het belichtingsniveau <I> of <J> weergegeven.
AEB kan niet worden gebruikt in combinatie met de flitser, bulb-belichting
of als [Ruisond. bij meerd. opn.] of [HDR-modus] is ingesteld.
AEB wordt automatisch geannuleerd wanneer de aan-uitschakelaar is
ingesteld op <2> of wanneer de flitser gereed is.
217
Gebruik AE-vergrendeling wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt
van het lichtmetingsgebied, of wanneer u meerdere foto's wilt nemen met dezelfde
belichtingsinstelling. Druk op de knop <
A
> om de belichting te vergrendelen,
maak een nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling.
AE-vergrendeling is geschikt voor bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
2
Druk op de knop <A>. (0)
Het pictogram <
A
> licht op in de zoeker om
aan te geven dat de belichtingsinstelling is
vergrendeld (AE-vergrendeling).
Telkens wanneer u op de knop <
A
> drukt, wordt
de huidige belichtingsinstelling vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de AE-vergrendeling wilt
behouden terwijl u nog meer opnamen
maakt, houdt u de knop <
A
> ingedrukt
en drukt u op de ontspanknop om nog
een opname te maken.
* Als de scherpstelmodusknop op de lens op <MF> staat, wordt de
AE-vergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
A AE-vergrendelingN
Effecten van AE-vergrendeling
Meetmethode
(pag. 212)
AF-puntselectiemethode (pag. 93)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarmee is scherpgesteld.
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
wre
AE-vergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
AE-vergrendeling is niet mogelijk bij bulb-belichting.
218
In deze modus blijft de sluiter open zolang u de ontspanknop volledig
ingedrukt houdt. Zodra u de ontspanknop loslaat, gaat de sluiter dicht.
Dit heet bulb-belichting. Gebruik de instelling voor bulb-belichting voor
nachtopnamen, opnamen van vuurwerk, de sterrenhemel en andere
opnamen waarvoor een lange belichting is vereist.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <F>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u naar het LCD-paneel of de
zoeker kijkt, draait u aan het
instelwiel <6> of <5>.
3
Maak de opname.
De belichting blijft ingesteld zolang u de
ontspanknop geheel ingedrukt houdt.
De verstreken belichtingstijd wordt
weergegeven op het LCD-paneel.
F: Bulb-belichting
Verstreken belichtingstijd
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Een lange belichtingstijd zorgt voor meer ruis dan gewoonlijk.
Indien ISO Auto is ingesteld, is de ISO-snelheid ISO 400 (pag. 160).
Als u zowel de zelfontspanner als de spiegelopklapfunctie gebruikt in
combinatie met bulb-belichting in plaats van de bulbtimer, moet u de
ontspanknop volledig ingedrukt blijven houden (gedurende de
vertragingstijd van de zelfontspanner en de bulb-belichtingstijd). Als u de
ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de zelfontspanner, klinkt er
een geluid dat aangeeft dat de ontspanknop is losgelaten, maar wordt er
geen opname gemaakt. Als u gebruikmaakt van de bulbtimer onder
dezelfde opnameomstandigheden, hoeft u de ontspanknop niet
helemaal ingedrukt te houden.
219
F: Bulb-belichting
U kunt de bulb-belichtingstijd vooraf instellen. Met de bulbtimer hoeft u
de ontspanknop niet ingedrukt te houden bij het maken van opnamen
met bulb-belichting. Dit voorkomt cameratrilling.
De bulbtimer kan alleen worden ingesteld in de opnamemodus <F>
(Bulb). In een andere opnamemodus kan de bulbtimer niet worden
ingesteld (of werkt deze niet).
1
Selecteer [Bulbtimer].
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [Bulbtimer] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Inschak.].
Selecteer [Inschak.] en druk
vervolgens op de knop <B>.
J BulbtimerN
Met [z3: Ruisred. lange sluitertijd] kunt u de gegenereerde ruis
tijdens langdurige belichting reduceren (pag. 185).
Het gebruik van een statief en bulbtimer wordt bij bulb-belichting aangeraden.
Spiegel opklappen (pag. 234) met bulb-belichting is ook mogelijk.
U kunt ook opnamen maken met bulb-belichting met behulp van de
afstandsbediening RS-80N3 of de afstandsbediening met timer TC-80N3
(beide afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 237).
U kunt ook een afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 237) gebruiken voor bulb-belichting. Wanneer u op de
overdrachtsknop van de afstandsbediening drukt, wordt de bulb-
belichting onmiddellijk of na 2 seconden gestart. Druk nogmaals op de
knop om de bulb-belichting te stoppen.
F: Bulb-belichting
220
3
Stel de gewenste belichtingstijd in.
Selecteer uur, minuut of seconde.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Stel het gewenste aantal in en druk
op <0> (u keert terug naar <s>).
4
Selecteer [OK].
De ingestelde tijd wordt weergegeven
op het menuscherm.
Wanneer u het menu afsluit, wordt
<J> weergegeven op het LCD-
paneel.
5
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in,
waarna de bulb-belichting wordt
gestart en aanhoudt tot de ingestelde
tijd is verstreken.
Als u de timerinstelling wilt annuleren,
stelt u bij stap 2 [Uitschak.] in.
Bulbtimer
Verstreken belichtingstijd
Als u de ontspanknop helemaal indrukt terwijl de bulbtimer actief is,
wordt de bulb-belichting gestopt.
Bij een van de volgende handelingen wordt de bulbtimer geannuleerd
(teruggezet op [Uitschakelen]): zet de aan-uitschakelaar op <2>,
vervang de accu, vervang de kaart, ga naar movie-opname of ga naar
een andere opnamemodus dan <F>.
221
Details in de hoge lichten en in de schaduwen worden behouden, zodat
er een groot dynamisch bereik wordt behaald, ook bij zeer contrastrijke
scènes. HDR-opnamen zijn effectief bij het fotograferen van
landschappen en stillevens.
Bij het maken van HDR-opnamen worden voor elke foto drie
opnamen met verschillende belichtingtijden (standaardbelichting,
onderbelichting en overbelichting) vastgelegd. Deze worden
vervolgens automatisch samengevoegd. De HDR-opname wordt
vastgelegd als een JPEG-opname.
* HDR staat voor High Dynamic Range, oftewel groot dynamisch bereik.
1
Druk op de knop <b>.
2
Selecteer de HDR-modus.
Selecteer [w] en druk vervolgens
op <0>.
Het scherm van de HDR-modus
wordt geopend.
3
Stel [Dyn. bereik aanp.] in.
Selecteer de gewenste instelling voor
het dynamisch bereik en druk op <
0
>.
Wanneer u [
Auto
] selecteert, wordt het
dynamisch bereik automatisch ingesteld,
afhankelijk van het algehele kleurtoonbereik.
Hoe hoger het getal, des te groter het
dynamisch bereik.
Om het maken van HDR-opnamen uit te
schakelen, selecteert u [
HDR uitsch.
].
4
Stel [Effect] in.
Selecteer het gewenste effect en druk
vervolgens op <0>.
w
: HDR-opnamen (High Dynamic Range)
N
U kunt het maken van HDR-opnamen ook instellen met [
z
3: HDR-modus
].
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N
222
Natuurlijk
Voor opnamen met een breed kleurtoonbereik waarbij details
in hoge lichten en schaduwen anders verloren zouden gaan.
Uitgebleekte hoge lichten en dichtgelopen schaduwen
worden verminderd.
Kunst
Hoewel de details in hoge lichten en schaduwen beter behouden
blijven dan met [Natuurlijk], zal het contrast lager en de gradatie
vlakker zijn, waardoor de opname er meer als een schilderij uitziet.
Het onderwerp heeft heldere (of donkere) randen.
Kunst helder
De kleuren zijn meer verzadigd dan met [Kunst] en het lage contrast
en de vlakke gradatie zorgen voor een kunsteffect.
Kunst oliev.
De kleuren zijn het meest verzadigd, waardoor het onderwerp er
echt uitspringt en de opname er als een olieverfschilderij uitziet.
Kunst emb.
De kleurverzadiging, de helderheid, het contrast en de gradatie zijn
beperkt, wat ervoor zorgt dat de opname er vlak uitziet. De opname
ziet er vervaagd en oud uit. Het onderwerp heeft heldere (of
donkere) randen.
Effecten
Kunst Kunst helder Kunst oliev. Kunst emb.
Verzadiging Standaard Sterk Hoger Zwak
Sterke randen Standaard Zwak Sterk Sterker
Helderheid Standaard Standaard Standaard Donker
Toon Vlak Vlak Vlak Vlakker
Bij de toepassing van elk effect wordt uitgegaan van de beeldstijl die op dat
moment is ingesteld (pag. 164).
223
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N
5
Stel [Continue HDR] in.
Selecteer [1 opname] of [Elke
opname] en druk vervolgens op
<0>.
Met [1 opname ] wordt het maken
van HDR-opnamen automatisch
geannuleerd nadat de opname is
gemaakt.
Met [Elke opname] blijft u HDR-
opnamen maken tot de instelling in
stap 3 wordt ingesteld op [HDR
uitsch.].
6
Stel [Beeld aut. uitl.] in.
Selecteer [Inschakelen] voor het
maken van opnamen vanuit de hand.
Selecteer [Uitschakelen] wanneer u
een statief gebruikt en druk op <0>.
7
Stel in welke opnamen er moeten
worden opgeslagen.
Als u alle drie de opnamen en de
samengevoegde HDR-opname wilt
opslaan, selecteert u [Alle beelden].
Druk vervolgens op <0>.
Als u alleen de HDR-opname wilt
opslaan, selecteert u [Alleen HDR].
Druk vervolgens op <0>.
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N
224
8
Maak de opname.
Het maken van HDR-opnamen is
mogelijk bij zowel opnamen met de
zoeker als Live View-opnamen.
Op het LCD-paneel wordt <w>
weergegeven.
Wanneer u de ontspanknop volledig
ingedrukt houdt, worden drie
opeenvolgende opnamen vastgelegd
en wordt de HDR-opname op de
kaart opgeslagen.
Als de opnamekwaliteit wordt ingesteld op RAW, wordt de HDR-opname vastgelegd
in
73
-kwaliteit. Als de opnamekwaliteit wordt ingesteld op RAW+JPEG, wordt de
HDR-opname vastgelegd in de ingestelde JPEG-kwaliteit.
Als ISO-uitbreiding (L, H) is geselecteerd, kunnen geen HDR-opnamen
worden gemaakt. HDR-opnamen zijn mogelijk tussen ISO 100 - ISO 6400.
De flitser wordt tijdens het maken van HDR-opnamen niet gebruikt.
Tijdens het maken van HDR-opnamen worden de instellingen van
[z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie helderheid],
[z3: Lichte tonen prioriteit] en [z5: Bel. simulatie] automatisch
ingesteld op [Uitschakelen].
AEB kan niet worden ingesteld.
Als u een opname van een bewegend onderwerp maakt, kunnen door de
beweging van het onderwerp nabeelden ontstaan.
Bij het maken van HDR-opnamen worden drie opnamen vastgelegd met
verschillende sluitertijden die automatisch worden ingesteld. Daarom
wordt zelfs in de opnamemodi <s> en <a> de sluitertijd verschoven
op basis van de sluitertijd die u hebt ingesteld.
Om cameratrilling te voorkomen kan een hoge ISO-snelheid worden ingesteld.
225
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N
Als u HDR-opnamen maakt terwijl [Beeld aut. uitl.] is ingesteld op
[Inschakelen], worden geen gegevens over de AF-puntweergave
(pag. 325) en geen stofwisdata (pag. 375) aan de opname toegevoegd.
Als u HDR-opnamen vanuit de hand maakt terwijl [Beeld aut. uitl] is
ingesteld op [Inschakelen], worden de beeldranden iets bijgesneden en
de resolutie iets verlaagd (behalve bij opnamen met [1,3x (bijsnijden)]
of [1,6x (bijsnijden)]). Als de opnamen niet goed kunnen worden
uitgelijnd als gevolg van bijvoorbeeld het bewegen van de camera, dan
werkt de functie voor automatische uitlijning van opnamen niet. Wanneer
u opnamen maakt met zeer hoge of lage belichtingwaarden, werkt de
automatische uitlijning van de opnamen mogelijk niet goed.
Als u HDR-opnamen vanuit de hand maakt terwijl [Beeld aut. uitl.] is
ingesteld op [Uitschakelen], dan worden de drie opnamen mogelijk niet
correct uitgelijnd en is het HDR-effect wellicht minimaal. U wordt
aangeraden een statief te gebruiken.
De automatische uitlijning van de opnamen werkt mogelijk niet goed bij
zich herhalende patronen (roosters, strepen, enz.) of vlakke opnamen in
één toon.
De kleurgradatie van de lucht of witte muren wordt mogelijk niet correct
gereproduceerd. De opnamen kunnen afwijkende kleuren, afwijkende
belichting of ruis bevatten.
Het maken van HDR-opnamen onder tl- of led-licht kan leiden tot een
onnatuurlijke kleurweergave van de verlichte gedeelten.
Bij het maken van HDR-opnamen worden de afbeeldingen
samengevoegd en op de kaart opgeslagen, waardoor het kan enige tijd
duren. Daarom duurt het vastleggen van de HDR-opname op de kaart
langer dan bij normale opnamen. Tijdens de verwerking van de opnamen
wordt 'buSY' weergegeven in de zoeker en op het LCD-scherm en kunt
u geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid.
Als u de opnamemodus wijzigt of overschakelt naar movie-opname na
het instellen van HDR-opname, kan de instelling voor HDR-opname
worden gewist ([Dyn. bereik aanp.] kan worden overgeschakeld naar
[HDR uitsch.]).
226
U kunt twee tot negen opnamen met verschillende belichtingen laten
samenvoegen tot één opname. Als u in de Live View-modus (pag. 255) opnamen
met meervoudige belichting maakt, kunt u zien hoe de afzonderlijke opnamen met
verschillende belichtingen worden samengevoegd tijdens het fotograferen.
1
Druk op de knop <b>.
2
Selecteer Meerdere opnamen.
Selecteer [P] en druk vervolgens
op <0>.
Het instelscherm voor opnamen met
meervoudige belichting wordt
weergegeven.
3
Stel [Meerdere opnamen] in.
Selecteer [Aan:Fnc/bed] of
[Aan:ContOpn] en druk vervolgens
op <0>.
Om te stoppen met het maken van
opnamen met meervoudige belichting,
selecteert u [Uitschakelen].
Aan: Fnc/bed (voorrang voor functie en bediening)
Handig wanneer u het resultaat wilt bekijken tijdens het maken van
opnamen met meervoudige belichting. Bij continue opnamen is de
opnamesnelheid aanzienlijk hoger.
Aan: ContOpn (voorrang voor continue opname)
Bedoeld voor het maken van continuopnamen met meervoudige
belichting van een bewegend onderwerp. Continue opnamen is
mogelijk, maar de volgende bewerkingen zijn tijdens het opnemen
uitgeschakeld: menuweergave, Live View-weergave, kijktijd na
vastleggen van de opname, opnamen weergeven en laatste beeld
ongedaan maken (pag. 232).
Ook wordt alleen de samengevoegde opname met de meervoudige belichting
opgeslagen. (De afzonderlijke opnamen met verschillende belichtingen die tot
één opname zijn samengevoegd, worden niet opgeslagen.)
P Meervoudige belichtingN
U kunt opnamen met meervoudige belichting ook instellen met
[z3: Meerdere opnamen].
227
P Meervoudige belichtingN
4
Stel [Meerdere opn] in.
Selecteer de gewenste methode voor de
meervoudige belichting en druk op <
0
>.
Additief
Iedere afzonderlijke belichting wordt cumulatief toegevoegd. Op basis
van het [
Aantal opnames
] moet u een negatieve
belichtingscompensatie instellen. Raadpleeg de onderstaande richtlijnen
voor het instellen van een negatieve belichtingscompensatie.
Richtlijnen voor het instellen van de belichtingscompensatie
voor meervoudige belichting
Twee belichtingen: -1 stop, drie belichtingen: -1.5 stop, vier
belichtingen: -2 stops
Gemiddeld
Op basis van het [Aantal opnames] wordt een negatieve
belichtingscompensatie automatisch ingesteld als u opnamen maakt
met meervoudige belichting. Als u meerdere opnamen met
meervoudige belichting maakt van dezelfde scène, wordt de
belichting van de achtergrond van het onderwerp automatisch
geregeld om een standaardbelichting te verkrijgen.
Helder/donker
De helderheid (of donkerheid) van de basisopname en de toe te
voegen opnamen worden op dezelfde positie vergeleken. Het heldere
(of donkere) deel wordt vervolgens in de foto gelaten. Afhankelijk van
de mate van overlap tussen kleuren worden de kleuren mogelijk
gemengd. Dit is afhankelijk van de helderheidsverhouding (of
donkerheidsverhouding) van de vergeleken opnamen.
5
Stel het [Aantal opnames] in.
Stel het aantal opnames in en druk
vervolgens op <0>.
U kunt 2 t/m 9 belichtingen instellen.
P Meervoudige belichtingN
228
6
Stel in welke opnamen er moeten
worden opgeslagen.
Als u alle afzonderlijke opnamen en
de samengevoegde opname met
meervoudige belichting wilt opslaan,
selecteert u [Alle beelden].
Druk vervolgens op <0>.
Als u alleen de samengevoegde
opname met meervoudige belichting
wilt opslaan, selecteert u [Alleen
res.]. Druk vervolgens op <0>.
7
Stel [Doorg. meerd.opn.] in.
Selecteer [1 opname] of [Continu]
en druk vervolgens op <0>.
Met [1 opname ] wordt het maken
van opnamen met meervoudige
belichting automatisch geannuleerd
nadat de opname is gemaakt.
Met [Continu] blijft u opnamen met
meervoudige belichting maken tot de
instelling in stap 3 wordt ingesteld op
[Uitschakelen].
8
Maak de eerste opname.
Wanneer [Aan:Fnc/bed] is ingesteld,
wordt de vastgelegde opname
weergegeven.
Het pictogram <P> knippert.
Het aantal resterende belichtingen
wordt tussen rechte haken [ ]
weergegeven in de zoeker of op het
scherm.
Wanneer u op de knop <x> drukt,
kunt u de vastgelegde opname
bekijken (pag. 232).
Aantal resterende opnamen
229
P Meervoudige belichtingN
9
Maak opeenvolgende opnamen.
Wanneer [
Aan:Fnc/bed
] is ingesteld,
wordt de samengevoegde opname met
meervoudige belichting weergegeven.
Bij Live View-opnamen worden de tot
dan toe samengevoegde opnamen
met meervoudige belichting
weergegeven. Als u op de knop
<B> drukt, wordt alleen de Live
View-opname weergegeven.
Nadat u het ingestelde aantal opnamen
hebt gemaakt, wordt het maken van
opnamen met meervoudige belichting
beëindigd. Bij continuopnamen stopt het
maken van opnamen nadat u met de
ontspanknop ingedrukt het ingestelde
aantal opnamen hebt gemaakt.
De opnamekwaliteit, ISO-snelheid, beeldstijl, hoge ISO-ruisreductie,
kleurruimte, enzovoort, die u voor de eerste afzonderlijke belichting hebt
ingesteld, zullen ook worden toegepast voor de volgende belichtingen.
U kunt bij meervoudige belichting niet gebruikmaken van bijsnijden of een ingestelde
aspect ratio. [
Volledig
] wordt toegepast voor [
z
4: Bijsn./aspectratio
] voor opname.
Tijdens de opnamen met meervoudige belichting worden de instellingen van
[
z
1: Lensafwijkingscorrectie
], [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie
helderheid
] en [
z
3: Lichte tonen prioriteit
] automatisch ingesteld op [
Uitschakelen
].
Als [z3: Beeldstijl] is ingesteld op [Auto], wordt [Standaard] toegepast
voor het maken van de opnamen.
Als [Aan:Fnc/bed] en [Additief], [Helder] of [Donker] beide zijn
ingesteld, kan de opname die tijdens het fotograferen wordt
weergegeven ruis vertonen. Wanneer u het ingestelde aantal opnamen
hebt gemaakt, wordt de ruisreductie toegepast en zal de definitieve
opname met meervoudige belichting minder ruis vertonen.
Indien u Live View-opnamen maakt terwijl [Aan:ContOpn] is ingesteld,
stopt de Live View-functie automatisch nadat u de eerste opname hebt
gemaakt. Vanaf de tweede opname moet u bij het maken van de
opnamen door de zoeker kijken.
Wanneer [Aan:Fnc/bed] wordt ingesteld, kunt u op de knop <x> drukken
om de tot dan toe gemaakte opnamen met meervoudige belichting te
bekijken of om de laatste afzonderlijke opname (pag. 232) te verwijderen.
P Meervoudige belichtingN
230
Bij meervoudige belichting geldt: hoe meer belichtingen er plaatsvinden,
hoe groter de kans is op ruis, afwijkende kleuren en strepen in de
opnamen. Aangezien er bij hogere ISO-snelheden meer ruis optreedt,
wordt aanbevolen opnamen te maken met een lage ISO-snelheid.
Als [Additief], [Helder] of [Donker] is ingesteld, neemt de
opnameverwerking na het maken van opnamen met meervoudige
belichting enige tijd in beslag. (De lees-/schrijfindicator brandt langer dan
gewoonlijk.)
Indien u Live View-opnamen maakt terwijl [Aan:Fnc/bed] en [Additief],
[Helder] of [Donker] beide zijn ingesteld, stopt de Live View-functie
automatisch wanneer u klaar bent met het maken van opnamen met
meervoudige belichting.
In stap 9 wijkt de helderheid en ruis van de opname met meervoudige
belichting die wordt weergegeven tijdens het maken van Live View-
opnamen af van de definitieve, vastgelegde opname met meervoudige
belichting.
Indien [Aan:ContOpn] is ingesteld, laat u de ontspanknop los nadat u
het ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt.
Wanneer u een van de volgende dingen doet, wordt het maken van
opnamen met meervoudige belichting geannuleerd: de aan-
uitschakelaar instellen op <2>, de accu vervangen, de kaart
vervangen of overschakelen naar het maken van movie-opnamen.
Als u tijdens het fotograferen de opnamemodus overschakelt naar <A>
of <w/x/y>, wordt het maken van opnamen met meervoudige
belichting beëindigd.
Wanneer u de camera met een pc of printer verbindt, kunt u geen
opnamen met meervoudige belichting maken. Wanneer u de camera
tijdens het fotograferen met een pc of printer verbindt, wordt het maken
van opnamen met meervoudige belichting beëindigd.
231
P Meervoudige belichtingN
U kunt een 1-opname die is vastgelegd op de kaart selecteren als de
eerste afzonderlijke opname. Het origineel van de geselecteerde 1-
opname blijft intact.
U kunt alleen 1-opnamen selecteren. U kunt geen 41/61-
of JPEG-opnamen selecteren.
1
Selecteer [Select. bld voor meerdere opn.].
De opnamen op de kaart worden
weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname te selecteren die als eerste
afzonderlijke opname moet wordt
gebruikt en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK].
Het bestandsnummer van de
geselecteerde opname wordt onder in
het scherm weergegeven.
3
Maak de opname.
Wanneer u de eerste opname selecteert, wordt
het aantal resterende opnamen dat is ingesteld
bij [
Aantal opnames
] met 1 verlaagd.
Bijvoorbeeld: als [
Aantal opnames
] is
ingesteld op 3, kunt u twee opnamen maken.
Opnamen met meervoudige belichting samenvoegen met
een opname die al op de kaart is opgeslagen
De volgende opties kunnen niet worden geselecteerd als de eerste afzonderlijke
opname: opnamen gemaakt met [
z
3: Lichte tonen prioriteit
] ingesteld op
[
Inschakelen
], opnamen waarvoor [
z
4: Bijsn./aspectratio
] is ingesteld op een andere
instelling dan [
Volledig
] (pag. 154) en opnamen met bijsnijdinformatie (pag. 411).
[
Uitschakelen
] wordt toegepast voor [
z
1: Lensafwijkingscorrectie
] en [
z
2: Auto
Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie helderheid
], ongeacht de instellingen van
de
1
-opname die als eerste afzonderlijke opname is geselecteerd.
De ISO-snelheid, beeldstijl, hoge ISO-ruisreductie, kleurruimte, enzovoort, die zijn ingesteld
voor de eerste
1
-opname zullen ook worden toegepast voor de volgende opnamen.
Als [
z
3: Beeldstijl
] Auto is voor de RAW-opname die als de eerste
1
opname is
geselecteerd, wordt Standaard toegepast voor het maken van de opnamen.
U kunt geen opname selecteren die met een andere camera is gemaakt.
P Meervoudige belichtingN
232
Wanneer [Aan:Fnc/bed] is ingesteld en
u nog niet het ingestelde aantal
opnamen hebt gemaakt, kunt u op de
knop <x> drukken om de tot dan toe
samengevoegde opname met
meervoudige belichting te bekijken.
U kunt de belichting en de weergave
controleren. (Niet mogelijk wanneer
[Aan:ContOpn] is ingesteld.)
Als u op de knop <L> drukt, worden de
bewerkingen weergegeven die u kunt
uitvoeren tijdens het maken van
opnamen met meervoudige belichting.
Meervoudige belichting controleren en verwijderen tijdens het fotograferen
U kunt bij het maken van opnamen met meervoudige belichting ook een
1-opname selecteren als eerste afzonderlijke opname.
Als u [Hef sel. op] selecteert, wordt de geselecteerde opname
geannuleerd.
Bewerking Omschrijving
q Laatste beeld
ongedaan maken
Verwijdert de laatste opname die u hebt gemaakt
(wanneer u een nieuwe opname maakt). Het aantal
resterende opnamen wordt met 1 verhoogd.
W Opslaan en afsluiten
Als [Bronbeelden opsl.: Alle beelden] is ingesteld,
worden alle afzonderlijke opnamen en de
samengevoegde opname met meervoudige belichting
opgeslagen voordat u afsluit.
Als [Bronbeelden opsl.: Alleen res.] is ingesteld,
wordt alleen de tot dan toe samengevoegde opname
met meervoudige belichting opgeslagen voordat u
afsluit.
r Afsluiten zonder
opslaan
Geen van de opnamen wordt opgeslagen voordat u
afsluit.
2 Terug naar vorige
scherm
Het scherm voordat u op de knop <L> drukte wordt
opnieuw weergegeven.
Tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichting kunt u alleen
opnamen met meervoudige belichting weergeven.
233
P Meervoudige belichtingN
Zijn er beperkingen ten aanzien van de opnamekwaliteit?
Alle instellingen voor opnamekwaliteit kunnen worden geselecteerd voor
JPEG-opnamen. Als
41
of
61
wordt ingesteld, wordt de
samengevoegde opname met meervoudige belichting een
1
-opname.
Kan ik opnamen samenvoegen die al op de kaart staan?
Met [
Select. bld voor meerdere opn.
] kunt u de eerste afzonderlijke opname
selecteren uit de opnamen die op de kaart zijn vastgelegd (pag. 231). Het samenvoegen
van meerdere opnamen die al op de kaart zijn vastgelegd, is niet mogelijk.
Is meervoudige belichting mogelijk bij het maken van Live View-opnamen?
Als [
Aan:Fnc/bed
] is ingesteld, kunt u Live View-opnamen met
meervoudige belichting maken (pag. 255). Houd er rekening mee dat
[
Volledig
] wordt toegepast voor [
z
4: Bijsn./aspectratio
] voor opnamen.
Welke bestandsnummers worden gebruikt voor het opslaan van
samengevoegde opnamen met meervoudige belichting?
Als alle opnamen moeten worden opgeslagen, krijgt de samengevoegde
opname met meervoudige belichting een serienummer achter het
bestandsnummer van de laatste afzonderlijke opname die wordt gebruikt
om de samengevoegde opname met meervoudige belichting te maken.
Is automatisch uitschakelen mogelijk tijdens het maken van
opnamen met meervoudige belichting?
Als [
5
2: Uitschakelen
] niet is ingesteld op [
Uitschakelen
] schakelt de camera
automatisch uit na 30 minuten niet gebruikt te zijn. Als de camera automatisch
uitschakelt, stopt het maken van opnamen met meervoudige belichting en
worden de instellingen die daarop betrekking hebben, geannuleerd.
Voordat u start met het maken van opnamen met meervoudige belichting,
wordt de functie voor automatisch uitschakelen actief volgens de instelling
hiervoor op de camera. Ook worden de instellingen voor opnamen met
meervoudige opnamen geannuleerd.
Veelgestelde vragen
Instelling voor
opnamekwaliteit
Enkele opname
Samengevoegde opname
met meervoudige belichting
JPEG
JPEG JPEG
1 1 1
41/61 41/61 1
1+JPEG 1+JPEG 1+JPEG
41/61+JPEG 41/61+JPEG 1+JPEG
234
Naar cameratrillingen die worden veroorzaakt door het klappen van de
spiegel wordt verwezen met de Engelse term 'mirror shock'. Wanneer
de spiegel wordt opgeklapt, blijft deze voor en tijdens het maken van de
foto omhoog, zodat er geen trillingen door het bewegen van de spiegel
ontstaan. Dit is handig bij het maken van close-ups (macrofotografie) en
opnamen met een supertelelens en bij lange sluitertijden.
1
Stel [Spiegel opklappen] in.
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [Spiegel opklappen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de gewenste instelling.
Wanneer u het menu afsluit, wordt
<2> weergegeven op het LCD-
paneel.
3
Maak de opname.
Als u [Druk 2x op V voor opname]
selecteert, drukt u de ontspanknop
helemaal in om de spiegel op te
klappen en drukt u de ontspanknop
vervolgens nogmaals volledig in om
een foto te maken.
Als u de optie [Opname * sec. na
drukken] selecteert, drukt u de
ontspanknop helemaal in om de
spiegel op te klappen. Er wordt een
foto gemaakt nadat de ingestelde tijd
is verstreken. U kunt kiezen uit
1/8 seconde, 1/4 seconde,
1/2 seconde en 1 of 2 seconden.
2 Spiegel opklappenN
235
2 Spiegel opklappenN
Gebruik een stevig statief dat geschikt is voor het gewicht van de
camera. Bevestig de camera stevig op het statief.
Het gebruik van een afstandsbediening wordt aanbevolen (pag. 237).
Naast het opklappen van de spiegel kan ook Stille LV-opname
(pag. 266) en Enkele stille opname (pag. 142) effectief zijn.
Bij gebruik van een opgeklapte spiegel wordt de instelling [Opname
* sec. na drukken] aanbevolen. Selecteer een langere tijd, zoals
[Opname 2 sec. na drukken], om extra tijd te nemen voor de
opname en de schok van de spiegel te reduceren.
Onscherpe foto's voorkomen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een
zonnige dag, kunt u de opname het beste meteen na het opklappen van
de spiegel maken.
Als [Druk 2x op V voor opname] is ingesteld, wordt het maken van
afzonderlijke opnamen geactiveerd, zelfs als de transportmodus is
ingesteld op continu.
Als [
z
4: Intervaltimer
] of [
z
4: Bulbtimer
] is ingesteld op [
Inschakelen
],
is het niet mogelijk om [
Druk 2x op
V
voor opname
] te selecteren.
Als u gebruikmaakt van [
Opname * sec. na drukken
] voor Ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen of HDR-opname, wordt de instelling [
Opname * sec. na
drukken
] alleen toegepast op de eerste opname. (Continue opnamen is van
toepassing op de tweede en volgende opnamen.)
Tijdens het opklappen van de spiegel zijn opname-instellingen en
menugebruik uitgeschakeld.
Wanneer [Opname * sec. na drukken] is ingesteld, kunt u ook de
zelfontspanner of bulbtimer gebruiken met opgeklapte spiegel.
Als er 30 seconden zijn verstreken nadat de spiegel is opgeklapt, klapt
deze weer automatisch omlaag. Als u de ontspanknop helemaal indrukt,
wordt de spiegel opnieuw opgeklapt.
Voor opnamen met vooraf opgeklapte spiegel wordt het gebruik van een statief en
de afstandsbediening RS-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar) of de afstandsbediening
met timer TC-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar) aangeraden (pag. 237).
U kunt voor opnamen met opgeklapte spiegel ook een
afstandsbediening gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 237). Het is
raadzaam om de afstandsbediening in te stellen op een vertraging van
2 seconden.
236
Als u de zelfontspanner, bulb of afstandsbediening gebruikt en niet door de
zoeker kijkt, kan het zijn dat er licht in de zoeker valt waardoor de opname
er donker uitziet. Om dit te voorkomen, gebruikt u de oculairafsluiting
(pag. 35) die aan de draagriem van de camera is bevestigd.
Tijdens Live View-opnamen en movie-opname is het niet nodig de
oculairafsluiting te bevestigen.
1
Verwijder de oogschelp.
Pak beide zijden van de oogschelp
beet en schuif de dop omhoog om
deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairafsluiting.
Schuif de oculairafsluiting omlaag in
de oculairgleuf om de dop te
bevestigen.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
verwijdert u de oculairafsluiting en
bevestigt u de oogschelp .
De oculairafsluiting gebruiken
237
U kunt de afstandsbediening RS-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar)
of de afstandsbediening met timer TC-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar)
of elk ander EOS-accessoire met een N3-aansluiting op de camera
aansluiten en er opnamen mee maken (pag. 454).
Raadpleeg de instructiehandleiding voor informatie over het gebruik van dit accessoire.
1
Open het aansluitingenklepje.
2
Sluit de stekker aan op de aansluiting
voor de afstandsbediening.
Sluit de stekker aan zoals in de
afbeelding wordt weergegeven.
Als u de stekker wilt verwijderen, pakt
u het zilverkleurige gedeelte vast en
trekt u vervolgens de stekker los.
F Een afstandsbediening gebruiken
R
Opnamen maken met de afstandsbediening
Met de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar)
kunt u opnamen maken tot op een afstand van circa 5 meter
van de camera. U kunt de opname direct maken of na een
vertraging van twee seconden.
U kunt ook de afstandsbediening RC-1 of RC-5
gebruiken.
1
Stel scherp op het onderwerp.
2
Zet de scherpstelmodusknop op
de lens op <MF>.
U kunt ook opnamen maken met <
f
>.
3
Druk op de knop <o>. (9)
R Opnamen maken met de afstandsbediening
238
4
Selecteer de zelfontspanner.
Terwijl u op het LCD-paneel of door
de zoeker kijkt, draait u aan het
instelwiel <5> om <Q> of <k>
te selecteren.
5
Druk op de verzendknop van de
afstandsbediening.
Richt de afstandsbediening op de
sensor voor de afstandsbediening
op de camera en druk op de
verzendknop.
Het lampje van de zelfontspanner
begint te branden en de opname
wordt gemaakt.
Afstands-
bediening
sensor
Tl- of ledverlichting kan ertoe leiden dat de camera niet goed functioneert
doordat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd. Houd de camera uit de
buurt van dergelijke lichtbronnen.
Als u een afstandsbediening voor een tv op de camera richt en op de
knoppen drukt, kan het gebeuren dat de sluiter wordt geactiveerd.
Als een flitser op een andere camera in de buurt van deze camera
afgaat, kan het gebeuren dat de sluiter per ongeluk wordt geactiveerd.
Stel de sensor van de afstandsbediening niet bloot aan flitslicht van een
flitser van een andere camera.
Opnamen maken met een afstandsbediening is ook mogelijk met apparaten
zoals een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) die is
uitgerust met een functie voor ontspanning op afstand.
239
Met de intervaltimer kunt u het opname-interval en het aantal opnamen
instellen. De camera blijft steeds een opname maken met het
ingestelde interval totdat het ingestelde aantal opnamen is gemaakt.
1
Selecteer [Intervaltimer].
Selecteer in het tabblad [z4] (het
tabblad [z2] in <A>)
[Intervaltimer] en druk op <0>.
2
Selecteer [Inschak.].
Selecteer [Inschak.] en druk
vervolgens op de knop <B>.
3
Stel het interval en aantal
opnamen in.
Selecteer uren, minuten, seconden of
aantal opnamen.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Stel het gewenste aantal in en druk
op <0> (u keert terug naar <s>).
Interval
Instelbaar van [00:00:01] t/m [99:59:59].
Aantal opnamen
Instelbaar van [01] t/m [99]. Als u [00] instelt, blijft de camera
opnamen maken tot u de intervaltimer stopt.
H Intervaltimeropnamen
H Intervaltimeropnamen
240
4
Selecteer [OK].
De intervaltimerinstellingen worden
weergegeven op het menuscherm.
Wanneer u het menu afsluit, wordt
<H> weergegeven op het
LCD-paneel.
5
Maak de opname.
De opnamen starten op basis van de
intervaltimerinstellingen.
Tijdens de intervaltimeropnamen
knippert <H>.
Nadat het ingestelde aantal opnamen
is gemaakt,worden de
intervaltimeropnamen stopgezet en
automatisch geannuleerd.
Interval
Aantal opnamen
Intervaltimer
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Proefopnamen maken wordt aanbevolen.
Nadat de intervaltimeropnamen zijn gestart, kunt u nog steeds de
ontspanknop helemaal indrukken om op de gebruikelijke wijze een opname
te maken. Vanaf 5 seconden voordat de volgende intervaltimeropname
wordt gemaakt, worden de instellingen voor opnamefunctie, menugebruik,
opnamen weergeven en andere handelingen echter opgeschort, en is de
camera gereed om opnamen te maken.
Als een foto wordt gemaakt of een opname wordt verwerkt als de
volgende Intervaltimeropname, wordt die intervaltimeropname
geannuleerd. Hierdoor wordt het aantal vastgelegde
intervaltimeropnamen lager dan het ingestelde aantal opnamen.
Automatisch uitschakelen werkt met de intervaltimer. De stroom wordt
ca. 1 min. voor de volgende opname automatisch ingeschakeld.
Intervaltimeropnamen kunnen worden gecombineerd met AEB,
witbalansbracketing, meervoudige belichting en HDR-modus.
U kunt de intervaltimeropnamen stopzetten door [Uitschakelen] te
selecteren of de aan-uitschakelaar op <2> te zetten.
241
H Intervaltimeropnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als de scherpstelmodusknop van de lens is ingesteld op <;AF>, maakt
de camera geen opnamen wanneer de scherpstelling niet wordt bereikt.
Instellen op <MF> en handmatig scherpstellen wordt aanbevolen.
Live View-opnamen, movie-opname of spiegel opklappen is niet mogelijk
in combinatie met de intervaltimer.
Bij langdurige intervaltimeropnamen wordt het gebruik van de DC-koppeling
DR-E6 (afzonderlijk verkrijgbaar) en de AC-adapter AC-E6N (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen om de camera van voeding te voorzien.
Als een lange belichting of sluitertijd langer dan het opname-interval is
ingesteld, kan de camera niet volgens het ingestelde interval opnamen
maken. De camera maakt daardoor minder opnamen dan het ingestelde
aantal intervaltimeropnamen. Ook kan het aantal opnamen afnemen
wanneer de sluitertijd en het opname-interval bijna gelijk zijn.
Als het opslaan op de kaart langer duurt dan het ingestelde opname-
interval, door de prestaties van de kaart of de opname-instellingen
enzovoort, kan de camera mogelijk niet volgens het ingestelde opname-
interval opnamen maken.
Als u de flitser gebruikt bij intervaltimeropnamen, stel dan een interval in
dat langer is dan de recycletijd van de flitser. Als u dit niet doet, en het
interval te kort is, werkt de flitser mogelijk niet.
Als het opname-interval te kort is, kan de camera mogelijk geen foto
maken of een opname vastleggen zonder automatische scherpstelling.
Intervaltimeropnamen worden geannuleerd en teruggezet op
[Uitschakelen] als u de aan-uitschakelaar op <2> zet, het scherm
voor Live View-opnamen of movie-opname weergeeft, de opnamemodus
instelt op <F> of een aangepaste opnamemodus, of EOS Utility (EOS-
software, pag. 504) gebruikt.
Na het starten van intervaltimeropnamen kunt u geen opnamen meer
maken met de afstandsbediening (pag. 237) of de functie ontspannen op
afstand gebruiken met een externe Speedlite voor EOS-camera's.
Als u tijdens intervaltimeropnamen uw oog niet op het zoekeroculair laat
rusten, kunt u het beste de oculairafsluiting bevestigen (pag. 236). Als er
onbedoeld licht uit de omgeving in de zoeker valt, kan dat een negatief
effect hebben op de belichting.
242
243
6
Opnamen maken met
de flitser
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u opnamen kunt
maken met een externe Speedlite uit de EX-serie
(afzonderlijk verkrijgbaar) en hoe u de flitsfuncties op
het menuscherm van de camera moet instellen.
De flitser kan niet worden gebruikt in combinatie met movie-
opnamen. Deze werkt dan niet.
AEB kan niet worden gebruikt met flitser.
244
Met een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) is
flitsfotografie net zo eenvoudig als het maken van normale opnamen.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-
serie voor gedetailleerde instructies.
Deze camera is een camera van het
type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de EX-serie.
Zie pagina 247-253 voor informatie over het instellen van de flitsfuncties
en persoonlijke voorkeuzen voor de flitser via het menu van de camera.
Flitsbelichtingscompensatie
Net als bij de gewone belichtingscompensatie kan ook
belichtingscompensatie voor flitslicht worden ingesteld. U kunt de
flitsbelichtingscompensatie instellen op maximaal ongeveer 3 stops
met tussenstappen van 1/3 stop.
Druk op de knop <m> van de camera en draai aan het
instelwiel <5> terwijl u in de zoeker of op het LCD-paneel kijkt.
FE-vergrendeling
Hiermee kunt u zorgen voor een juiste flitsbelichting voor een
bepaald gedeelte van het onderwerp. Richt het midden van de
zoeker op het onderwerp, druk op de knop <B> op de camera,
bepaal de compositie en maak de foto.
D Flitsfotografie
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Indien de camera moeite heeft met automatisch scherpstellen, kan de externe
Speedlite voor EOS-camera's zo nodig automatisch het AF-hulplicht activeren.
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 182) is ingesteld op iets anders dan [Uitschakelen], kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie voor
een donkerder opname is ingesteld.
245
D Flitsfotografie
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische A-TTL- of TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige
belichting) of <f> (AE met diafragmavoorkeuze) en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig flitsen
beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De synchronisatietijd met compacte flitsers van andere merken is
1/200 seconde en langzamer. Met grote studioflitsers moet u ervoor
zorgen dat u flitssynchronisatie altijd test voordat u opnamen maakt met
een ingestelde synchronisatiesnelheid tussen circa 1/60 seconde en
1/30 seconde. De flitsduur van dergelijke flitsers is langer dan die van
compacte flitsers en varieert per model.
Pc-aansluiting
De pc-aansluiting van de camera kan
worden gebruikt voor flitsers met een
synchronisatiesnoer. De pc-
aansluiting is voorzien van
schroefdraad om te voorkomen dat
het snoer per ongeluk losraakt.
De pc-aansluiting van de camera
heeft geen polariteit. U kunt elk
willekeurig synchronisatiesnoer
aansluiten, ongeacht de polariteit.
Live View-opnamen: waarschuwing
Als u een flitser van een ander merk gebruikt wanneer u Live View-
opnamen maakt, stelt u [z6: Stille LV-opname] in op [Uitschakelen]
(pag. 266). De flitser werkt niet als deze optie is ingesteld op [Modus 1]
of [Modus 2].
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Flitsers van een ander merk dan Canon
D Flitsfotografie
246
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Sluit op de pc-aansluiting van de camera geen flitser aan met een
uitgangsspanning van 250 V of meer.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitsschoen van de camera. Deze
werkt dan mogelijk niet.
Het is mogelijk om gelijktijdig een flitser op de flitserschoen en een andere
flitser op de pc-aansluiting aan te sluiten en te gebruiken.
247
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die compatibel is met de
flitsfunctie-instellingen, kunt u het menuscherm van de camera
gebruiken om de functies van de Speedlite en Persoonlijke voorkeuzen
in te stellen. Bevestig de Speedlite op de camera en schakel de
Speedlite in voordat u de flitsfuncties instelt.
Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over
functies van de Speedlite.
1
Selecteer [Externe Speedlite
besturing].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Externe Speedlite besturing]
en druk vervolgens op <0>.
Het scherm voor bediening van een
externe Speedlite wordt weergegeven.
2
Selecteer het gewenste item.
Selecteer de menuoptie die u wilt
instellen en druk op <0>.
Om flitsfotografie in te schakelen stelt
u [
Inschakelen
] in. Als u alleen het
AF-hulplicht wilt gebruiken, stelt u
[
Uitschakelen
] in.
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze
optie in op [
Evaluatief
]. Als [
Gemiddeld
] is
ingesteld, wordt het gemiddelde van de
gehele gemeten scène berekend.
Afhankelijk
van de scène kan flitsbelichtingscompensatie
nodig zijn. Deze instelling is voor
geavanceerde gebruikers.
3 De flitser instellenN
Flitsen
E-TTL II-meting
3 De flitser instellenN
248
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid
voor flitsfotografie instellen in de modus
AE met diafragmavoorkeur (f).
: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een
bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan worden gebruikt.
: 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen. De
achtergrond kan er echter donker uitzien, terwijl het onderwerp goed
door de flitser wordt belicht.
: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid staat vast op 1/200 sec. Dit is
doeltreffender tegen onscherpe opnamen en bewegingsonscherpte
dan [1/200-1/60 sec. auto]. Bij weinig licht wordt de achtergrond van
het onderwerp echter donkerder dan bij [1/200-1/60 sec. auto].
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
Als [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] is ingesteld, is snelle
synchronisatie niet mogelijk in de modus <f>.
249
3 De flitser instellenN
De schermweergave en instelopties kunnen verschillen,
afhankelijk van het model Speedlite, de actuele flitsmodus, de
persoonlijke voorkeuze-instellingen voor de Speedlite, enzovoort.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite om na te gaan
over welke functies uw Speedlite (afzonderlijk verkrijgbaar) beschikt.
Weergavevoorbeeld
Flitsmodus
U kunt de flitsmodus selecteren die geschikt is voor het maken van
opnamen met de flitser.
[E-TTL II-flitsmeting] is de
standaardmodus voor het maken van
opnamen met de automatische flitser
met Speedlites uit de EX-serie.
Met [Handmatig flitsen] stelt u het
[Flitssterkteniveau] van uw Speedlite
zelf in.
Raadpleeg voor informatie over andere
flitsmodi de instructiehandleiding van
een Speedlite die met deze functies
compatibel is.
Instellingen voor flitsfunctie
Flitsmodus
In-/uitzoomen flitser
(flitsdekking)
Flitsbelichtingscompensatie
Wireless functies/
Flitsratiobesturing
Sluiter sync.
Flitsbelichtingsbracketing
3 De flitser instellenN
250
Wireless functies/Flitsratiobesturing
Het is mogelijk om via radio- of optische
transmissie wireless (meerdere keren)
te flitsen.
Raadpleeg voor meer informatie over
wireless flitsen de instructiehandleiding
van een Speedlite die met deze functie
compatibel is.
Met een macroflitser (MR-14EX II,
enzovoort) die compatibel is met externe
flitsfunctie-instellingen, kunt u de flitsratio
instellen tussen flitslampen van
flitskoppen A en B, of wireless flitsen met
slaves gebruiken.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de macroflitser voor meer informatie over
flitsverhoudingbesturing.
In-/uitzoomen flitser (flitsdekking)
Omdat Speedlites een flitskop hebben
die kan zoomen, kunt u het flitsbereik
instellen. Normaliter stelt u dit in op
[Auto], zodat de camera automatisch het
flitsbereik instelt overeenkomstig de
brandpuntsafstand van de lens.
251
3 De flitser instellenN
Sluiter sync.
Normaal gesproken stelt u deze optie in
op [Synchronisatie 1e gordijn] zodat er
direct na de belichting wordt geflitst.
Als [Synchronisatie 2e gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat de
sluiter dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een
lange sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan de koplampen van een auto 's avonds die daardoor natuurlijker
aandoen. Met de 2e-gordijnsynchronisatie wordt er twee keer geflitst:
één keer wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt en opnieuw vlak
voor het einde van de belichting.
Als [
Hogesnelheidssynchronisatie
] is ingesteld, kan de flitser met alle
sluitertijden worden gebruikt. Dit is handig als u opnamen wilt maken met
achtergrondvervaging (open diafragma) op locaties zoals buiten bij daglicht.
Flitsbelichtingscompensatie
U kunt de flitsbelichtingscompensatie
instellen op maximaal ongeveer 3 stops
met tussenstappen van 1/3 stop.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de Speedlite voor meer informatie.
Flitsbelichtingsbracketing
Er worden drie opnamen gemaakt terwijl
de flitssterkte automatisch wordt
aangepast.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
een Speedlite die is uitgerust met
flitsbelichtingsbracketing voor details.
3 De flitser instellenN
252
Stel tijdens het gebruik van 2e-gordijnsynchronisatie de sluitertijd in op
1/25 seconde of langzamer. Als de sluitertijd 1/30 seconde of korter is,
zal automatisch 1e-gordijnsynchronisatie worden gebruikt, zelfs wanneer
[Synchronisatie 2e gordijn] is ingesteld.
Met een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met instellingen
voor flitsfunctie, kunt u alleen het volgende instellen: [Flitsen],
[E-TTL II meting] en [Flitsbelichtingscompensatie] in
[Flits functie instellingen]. (Op bepaalde Speedlites uit de EX-serie
kan ook [Sluitersynchronisatie] worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscompensatie op de Speedlite is ingesteld, kunt u de
flitsbelichtingscompensatie niet op de camera instellen. Als de
flitsbelichtingscompensatie met zowel de camera als de Speedlite is ingesteld,
heeft de instelling van de Speedlite voorrang op die van de camera.
253
3 De flitser instellenN
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over de
persoonlijke voorkeuze-instellingen van de Speedlite (afzonderlijk verkrijgbaar).
1
Selecteer [Flitser C.Fn instellingen].
2
Stel de gewenste functies in.
Selecteer het nummer en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer de instelling en druk
vervolgens op <0>.
1
Selecteer [Wis instellingen].
2
Selecteer de instellingen die
u wilt wissen.
Selecteer [Wis flitserinstellingen] of
[Wis alle SpeedliteC.Fn's] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster.
Vervolgens worden alle
flitsinstellingen of persoonlijke
voorkeuze-instellingen gewist.
Persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flits
Instellingen wissen
Wanneer de flitsvoorkeuze [Flits meetmethode] op een Speedlite uit de
EX-serie is ingesteld op [TTL-flitsmeting] (automatische flits), werkt de
Speedlite altijd op vol vermogen.
De persoonlijke voorkeuzefuncties van de Speedlite (P.Fn) kunnen niet
worden ingesteld of worden geannuleerd via het scherm [
Externe Speedlite
besturing
] op de camera. U dient deze in te stellen op de Speedlite.
254
255
7
Opnamen maken met het LCD-
scherm (Live View-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl
het beeld op het LCD-scherm
van de camera wordt
weergegeven. Dit heet 'Live
View-opnamen'.
U kunt Live View-opnamen
inschakelen door de schakelaar
voor Live View-/movie-opname
op <A> te zetten.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen maakt
terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen van de
camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben. U wordt
aangeraden een statief te gebruiken.
Op afstand Live View-opnamen maken
Als u EOS Utility (EOS-software, pag. 504) op uw computer
installeert, kunt u de camera op de computer aansluiten en op afstand
opnamen maken met behulp van het computerscherm. Raadpleeg de
EOS Utility instructiehandleiding voor meer informatie.
256
1
Zet de schakelaar voor Live View-/
movie-opnamen op <A>.
2
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
In het Live View-beeld wordt het
helderheidsniveau van de
daadwerkelijk gemaakte opname
nauwkeurig benaderd.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-methode (pag. 268).
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en de gemaakte
opname wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
Als de opnameweergave is beëindigd,
keert de camera automatisch terug naar
de Live View-opnamen.
Druk op de knop <0> om Live
View-opnamen te verlaten.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Het weergaveoppervlak van het beeld is circa 100% (wanneer de
opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73 bij full-frame).
In de opnamemodus <d/s/f/a/F> kunt u de scherptediepte
controleren door op de knop voor scherptedieptecontrole te drukken.
Tijdens continue opname wordt de belichting die voor de eerste opname
is ingesteld ook toegepast op alle volgende opnamen.
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 237)
gebruiken voor Live View-opnamen.
257
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [
z
5: Live View-opname.
] (het tabblad
[
z
3
] in <
A
>) in op [
Inschakelen
].
Maximum aantal Live View-opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E6N accu
en op de testnormen van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
De totale continue Live View-opnametijd met een volledig opgeladen accu
LP-E6N is als volgt: bij kamertemperatuur (23 °C): ca. 1 uur en 45 minuten,
bij lage temperaturen (0 °C): ca. 1 uur en 40 minuten.
Live View-opname inschakelen
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23 °C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Maximum aantal
opnamen
Circa 220 opnamen Circa 210 opnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
staan op pagina 277-278.
U kunt ook scherpstellen door op de knop <p> te drukken.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter
maar één opname gemaakt. Bovendien is de tijd die het duurt om de
opname te maken nadat u op de ontspanknop hebt gedrukt, iets langer
dan bij opnamen via de zoeker.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld na de periode die bij [52: Uitschakelen] is ingesteld
(pag. 69). Als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [Uitschakelen], wordt
het maken van Live View-opnamen na 30 minuten automatisch
beëindigd (de camera blijft ingeschakeld).
Met behulp van de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt
u het Live View-beeld op een tv-scherm weergeven (pag. 351). Houd er
rekening mee dat er geen geluid wordt uitgevoerd. Als de afbeelding niet
wordt weergegeven op het tv-scherm, stelt u [53: Videosysteem]
correct in op [Voor NTSC] of [Voor PAL] (afhankelijk van het
videosysteem van uw televisie).
A Opnamen maken met het LCD-scherm
258
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Informatiedisplay
ISO-snelheid
Maximum aantal opnamen/
resterende seconden op
zelfontspanner
Indicator belichtingsniveau
Diafragma
Sluitertijd
Accuniveau
Belichtingssimulatie
Transportmodus
Flitsbelichtingscompensatie
AF-methode
AF-punt (FlexiZone - Single)
AEB/FEB
Lichte tonen prioriteit
Histogram
Beeldstijl
Witbalans/
Witbalanscorrectie
Opnamemodus/
scènepictogram
HDR-opnamen/
Meervoudige belichting/
Ruisonderdrukking
bij meerdere opnamen
Eye-Fi-overdrachtstatus
Maximale opnamereeks
Meetmethode
AE-vergrendeling
Digitaal kompas
Indicator GPS-verbinding
Flitser gereed/
Flitser uit/Hi-speed synchronisatie
Opnamekwaliteit
Kaart
Auto Lighting
Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Belichtingscompensatie
Waarschuwing temperatuur
Bijsnijden/aspect ratio
Aantal resterende opnamen met
meervoudige belichting
Kaart voor opname
259
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Het histogram kan worden weergegeven als [z5: Bel.simulatie:
Inschakelen] (pag. 265) is ingesteld.
U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop <B> te
drukken (pag. 75). Als de AF-methode is ingesteld op [u +volgen] of als
de camera via een HDMI-kabel op een tv is aangesloten, kan de digitale
horizon niet worden weergegeven.
Wanneer <g> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live
View-beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke
opname.
Als <g> knippert, betekent dit dat het Live View-beeld vanwege te
donkere of te heldere lichtomstandigheden met een andere helderheid
wordt weergegeven dan het daadwerkelijke opnameresultaat. De
daadwerkelijke opname wordt echter met de ingestelde belichting
gemaakt. De ruis kan in het Live View-beeld zichtbaarder zijn dan in de
daadwerkelijke opname.
Als Ruisond. bij meerd. opn., Bulb-belichting of de flitser wordt gebruikt,
worden het pictogram <g> en het histogram grijs weergegeven (ter
referentie). Mogelijk wordt het histogram bij weinig of juist heel fel licht
niet goed weergegeven.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast.
Ook al voelt de camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met
hetzelfde lichaamsdeel een rode huid, blaren of eerstegraads brandwonden
veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen voor mensen
met bloedsomloopproblemen of met een zeer gevoelige huid, en wanneer
de camera wordt gebruikt in zeer warme locaties.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
260
In de opnamemodus <A> detecteert de camera het type scène en
wordt alles automatisch ingesteld. Het gedetecteerde type scène wordt
linksboven op het scherm weergegeven. Bij bepaalde scènes of
opnameomstandigheden komt het weergegeven pictogram mogelijk
niet overeen met de daadwerkelijke scène.
*1:Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op [
u
+volgen
].
Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het pictogram voor
Niet-portret weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt gedetecteerd.
*2:Wordt weergegeven wanneer de gebruikte lens over afstandsinformatie
beschikt. Met een tussenring of macrolens kan het zijn dat het weergegeven
pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3:Het pictogram van de gedetecteerde scène wordt weergegeven.
*4: Wordt weergegeven wanneer al deze omstandigheden van toepassing zijn: de
opnamescène is donker, het is een avondopname en de camera staat op een statief.
Scènepictogrammen
Onderwerp
Portret
*1
Niet-portret
Achtergrond-
kleur
Achtergrond
Beweging
Natuur-
en
buitenopname
Beweging
Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegenlicht
Inclusief
blauwe
lucht
Lichtblauw
Tegenlicht
Zonson-
dergang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donker-
blauw
Donker
Met
statief
*4*5 *3 *4*5 *3
261
A Opnamen maken met het LCD-scherm
*5:Wordt weergegeven met een van de onderstaande lenzen:
• EF300mm f/2.8L IS II USM EF400mm f/2.8L IS II USM
• EF500mm f/4L IS II USM EF600mm f/4L IS II USM
Image Stabilizer-lenzen (beeldstabilisatie) die in 2012 of later op de markt zijn gebracht.
*4+*5:Als de omstandigheden van zowel *4 als *5 van toepassing zijn, zal de
sluitertijd toenemen.
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de resultaten van de
huidige instellingen voor de beeldstijl, de witbalans en andere functies
in het Live View-beeld weergegeven, zodat u weet hoe de
daadwerkelijke opname eruit gaat zien.
De hieronder vermelde instellingen worden automatisch in de Live
View-opname weergegeven.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live View-opnamen
Beeldstijl
* Scherpte (sterkte), contrast, kleurverzadiging en kleurtoon worden
weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Meetmethode
Belichting (met [z5: Bel.simulatie: Inschakelen] ingesteld)
Scherptediepte (waarbij de knop voor scherptedieptecontrole
is ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Correctie chromatische afw.
Lichte tonen prioriteit
Bijsnijden/aspect ratio (controle opnamegebied)
Simulatie van de definitieve opname
262
U kunt fotograferen met een kleiner deel van de beeldsensor of
fotograferen met de ingestelde aspect ratio voor Live View-opnamen.
Om dit in te stellen met het menu, zie pagina 154. Om dit in te stellen
via het scherm Quick Control (Snel instellen), zie de volgende pagina.
Als u gebruikmaakt van [83:
Aangepaste bediening] om [Schakel
tussen bijsnijden/aspect] toe te wijzen
aan de knop <B>, drukt u gewoon
op de knop <B> terwijl het Live
View-beeld wordt weergegeven om de
instelling Bijsnijden/aspect ratio te
wisselen. Zie pagina 423 voor meer
informatie.
Wanneer de Live View-opname wordt weergegeven en u op de knop
<n>, <o>, <m> of <
b> drukt, wordt het scherm met
instellingen weergegeven op het LCD-scherm en kunt u aan het
instelwiel <6> of <5> draaien om de desbetreffende opnamefunctie
in te stellen.
Door op de knop <n> en vervolgens op de knop <B> te
drukken, kunt u de witbalans-shift en witbalansbracketing instellen.
Instellingen voor de opnamefunctie
Bijsnijden/aspect
B/q/R/f/y/i/A-instellingen
Als Bijsnijden/aspect ratio is ingesteld voor het maken van Live
View-opnamen, is het weergaveoppervlak van het beeld circa 100%
(wanneer de opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73).
Wanneer u w (Deelmeting) of r (Spotmeting) instelt, wordt de
lichtmeetcirkel in het midden weergegeven.
263
Instellingen voor de opnamefunctie
In de modi <d> <s> <f> <a> <F> kunt u de AF-methode,
Transportmodus, Meetmethode, Bijsnijden/aspect ratio, Kaart voor
opslaan/weergeven en beeldkwaliteit, Witbalans, Beeldstijl en Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) instellen.
In de modus <A> kunnen alleen de vetgedrukte functies
worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q> (7).
De instelbare functies worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Gebruik <9> om een functie te
selecteren.
De instelling van de geselecteerde functie
wordt op het scherm weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> om de instelling te kiezen.
Stel de kwaliteit voor RAW-opnamen
in door op <0> te drukken.
Selecteer de kaart voor het opslaan/
weergeven van opnamen, witbalans-
shift/witbalansbracketing of
Beeldstijlparameters door op de knop
<B> te drukken.
Als u Automatische witbalans wilt
instellen, selecteert u [Q]en drukt u
vervolgens op <0>.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar de Live
View-modus.
Q Quick Control
Als [Bijsn./aspectratio] is ingesteld, kan [Opnamegebied] (pag. 154) kan
niet worden ingesteld.
264
z5
Wanneer de schakelaar voor Live View-
opnamen/movie-opname is ingesteld op
<A>, wordt het menu met Live View-
opties weergegeven op het tabblad
[z5] en [z6] (het tabblad [z3]
in <A>).
De instelbare functies in dit menuscherm zijn alleen van
toepassing bij Live View-opnamen. Ze gelden niet voor opnamen
met de zoeker (de instellingen worden dan uitgeschakeld).
Live View-opname
U kunt Live View-opname. instellen op [Inschakelen] of
[Uitschakelen].
AF-methode
U kunt [u+volgen] of [FlexiZone - Single] selecteren. Zie
pagina 268-272 voor meer informatie over de AF-methode.
Continue AF
De standaardinstelling is [Uitschakelen].
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld, stelt de camera continu
ruwweg op het onderwerp scherp. Hierdoor kan er sneller
daadwerkelijk worden scherpgesteld wanneer de ontspanknop half
wordt ingedrukt. Indien [Inschakelen] is geselecteerd, zal de lens
voortdurend zijn geactiveerd. Dit verbruikt meer accuvermogen.
Hierdoor wordt het aantal mogelijke opnamen verminderd door een
kortere levensduur van de accu).
Als u de scherpstelmodusknop op de lens tijdens Continue AF op
<MF> wilt zetten, moet u eerst Live View-opnamen stopzetten.
3 Menufunctie-instellingen
265
3 Menufunctie-instellingen
Raster weergeven
Met [3x3 l] of [6x4 m] kunt u rasterlijnen weergeven om u te
helpen de camera verticaal of horizontaal recht te houden. Met
[3x3+diag n] wordt het raster ook met diagonale lijnen
weergegeven om u te helpen de intersecties over het onderwerp uit
te lijnen voor een betere balans in de compositie.
BelichtingssimulatieN
Belichtingssimulatie toont en simuleert hoe licht de daadwerkelijke
opname (belichting) zal zijn.
Inschakelen (g)
De helderheid van de weergegeven opname is bijna gelijk aan de
werkelijke helderheid (belichting) van de gemaakte opname.
Wanneer u belichtingscompensatie instelt, wordt de helderheid
van de opname dienovereenkomstig aangepast.
Tijdens e (E/g)
De opname wordt normaliter weergegeven met de
standaardhelderheid zodat de Live View-opname gemakkelijk te
zien is. De weergave van de opname ligt alleen dicht bij de
werkelijke helderheid (belichting) van de uiteindelijke opname
wanneer u de knop voor Breedte-/dieptecontrole ingedrukt houdt.
Uitschakelen (E)
De opname wordt weergegeven met de standaardhelderheid zodat
de Live View-opname gemakkelijk te zien is. Ook wanneer u
belichtingscompensatie instelt, wordt de opname met de
standaardhelderheid weergegeven.
3 Menufunctie-instellingen
266
z6 N
Stille LV-opnameN
Modus 1
U kunt de cameraruis onderdrukken wanneer u opnamen maakt.
Het is ook mogelijk om continu opnamen te maken. Indien <o>
is ingesteld, kunt u opnamen maken met een maximale snelheid
bij continue opname van circa 5,0 beelden per seconde.
Modus 2
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts één
opname gemaakt. Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kan de camera
verder niet worden bediend. U kunt de overige camerafuncties pas weer
gebruiken als u de ontspanknop weer half indrukt. Opnamegeluiden
worden hierdoor geminimaliseerd. Ook wanneer continue opname is
ingesteld, kan er slechts één opname worden gemaakt.
•Uit
Zorg dat u [Uitschakelen] instelt wanneer u een TS-E-lens
gebruikt om de lens te verschuiven of te kantelen of wanneer u
een tussenring gebruikt. Indien [Modus 1] of [Modus 2] is
ingesteld, kan er mogelijk geen standaardbelichting worden
verkregen of is de belichting mogelijk onregelmatig.
Als u [Modus 1] gebruikt bij het maken van continue opnamen, wordt de
instelling [Uitschakelen] toegepast op de tweede en volgende opnamen.
Wanneer u opnamen maakt met een flitser, wordt de instelling
[Uitschakelen] toegepast ongeacht de instelling van [Stille LV-opname].
(Stille opname kan niet worden uitgevoerd.)
Wanneer u een flitseenheid gebruikt van een ander merk dan Canon,
stelt u deze optie in op [Uitschakelen]. De flitser werkt niet als deze
optie is ingesteld op [Modus 1] of [Modus 2].
Als [Modus 2] is ingesteld en u gebruikt een afstandsbediening
(pag. 237), gaat u op dezelfde manier te werk als bij [Modus 1].
267
3 Menufunctie-instellingen
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de AE-vergrendeling).
Als u een van de volgende handelingen verricht, worden Live View-
opnamen beëindigd. Als u weer wilt beginnen met Live View-opnamen,
drukt u op de knop <0>.
Het selecteren van [z3: Stofwisdata], [53: Sensorreiniging],
[54: Wis alle camera-instellingen] of [54: zfirmwarever.].
268
U kunt de AF-methode instellen op [u(gezicht) +volgen] (pag. 269) of
[FlexiZone - Single] (pag. 271), al naargelang wat bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp past.
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de
scherpstelmodusknop op de lens in op <MF>, vergroot u het beeld en
stelt u handmatig scherp (pag. 275).
Selecteer de AF-methode.
Selecteer in het tabblad [z5]
(het tabblad [z3] in <A>)
[AF-methode].
Selecteer de gewenste AF-methode
en druk op <0>.
Wanneer de Live View-opname wordt
weergegeven, kunt u op de knop
<o> drukken om de
AF-methode te selecteren.
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De AF-methode selecteren
269
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De camera detecteert en stelt scherp op gezichten van mensen.
Indien een gezicht beweegt, beweegt het AF-punt <p> mee om
het gezicht te volgen.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Selecteer een AF-punt.
Als er een gezicht wordt herkend,
wordt bovenop het gezicht waarop zal
worden scherpgesteld het kader <p>
weergegeven.
Wanneer meerdere gezichten worden
herkend, wordt <q> weergegeven.
Gebruik de pijltjestoetsen <9> om het
kader <q> te verplaatsen naar het
gezicht waarop u wilt scherpstellen.
Als er geen gezichten worden
gedetecteerd, schakelt de camera over
naar FlexiZone - Single (pag. 271).
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Als de scherpstelling is bereikt,
wordt het AF-punt groen en klinkt
er een pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 256).
u(gezicht)+volgen: c
Scherpstellen met AF (AF-methode)
270
Scherpstellen op andere onderwerpen dan gezichten van mensen
Druk op <9> of <0>; het AF-kader < > wordt in het midden
weergegeven. Gebruik vervolgens <9> om het AF-kader naar het
gewenste onderwerp te verplaatsen. Zodra het AF-kader < >
scherpstelling heeft bereikt wordt het onderwerp gevolgd, ook als
het onderwerp beweegt of als u de compositie wijzigt.
Als het gezicht van het onderwerp erg onscherp is, is
gezichtsherkenning niet mogelijk. Pas de scherpte handmatig aan
(pag. 275) zodat het gezicht kan worden gedetecteerd en gebruik
vervolgens de AF.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als
gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is of gedeeltelijk
is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht
dat zich dicht bij de rand van het beeld bevindt, wordt <p> of < > in dat
geval grijs weergegeven. Als u de ontspanknop half indrukt in deze
situatie, wordt op het onderwerp scherpgesteld met de methode
FlexiZone - Single.
De grootte van het AF-kader is afhankelijk van het onderwerp of de
instelling van [z4: Bijsn./aspectratio].
271
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De camera stelt met één AF-punt scherp. Dit is nuttig als u op een
specifiek onderwerp wilt scherpstellen.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het AF-punt < > wordt
weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
Gebruik <9> om het AF-punt te
verplaatsen naar de plek waarop u
wilt scherpstellen. (Het kan niet naar
de randen van de foto worden
verplaatst.)
Door op de knop <9>, <0> of
<L> te drukken wordt het AF-punt
weer naar het midden van het scherm
verplaatst.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 256).
FlexiZone - Single: d
AF-punt
Scherpstellen met AF (AF-methode)
272
AF-bediening
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Tijdens en na de AF-bediening kan de helderheid van de opname
veranderen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van het Live View-beeld
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan er mogelijk moeilijk
worden scherpgesteld. Als dit gebeurt, sluit u Live View-opname af
en stelt u eerst automatisch scherp bij de huidige lichtbron.
Opmerkingen bij AF
De grootte van het AF-punt is afhankelijk van de instelling van
[z4: Bijsn./aspectratio].
Bij movie-opnamen wordt het AF-punt groter weergegeven als
[Servo AF voor movies] is ingesteld op [Inschakelen].
Als het niet mogelijk is om automatisch scherp te stellen, zet u de
scherpstelmodusknop op de lens op <MF> en stelt u handmatig scherp
(pag. 275).
Als u wilt scherpstellen op een onderwerp dat zich meer naar de rand
van het beeld bevindt, richt u het middelste AF-punt op het onderwerp,
stelt u scherp, draait u de lens weer bij voor de oorspronkelijke
compositie en maakt u de opname.
De externe Speedlite activeert het AF-hulplicht niet. Maar als een
Speedlite uit de EX-serie wordt gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar) die is
uitgerust met een ledlamp, zal de ledlamp waar nodig worden
ingeschakeld als AF-hulplicht.
273
Scherpstellen met AF (AF-methode)
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer hoge lichten of schaduwpartijen
geen detail meer hebben.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld vensters
in een wolkenkrabber of toetsenborden).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
veranderen.
Avondopnamen of lichtpunten.
Opnamen bij tl- of led-licht wanneer het beeld flikkert.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel
tegenlicht (bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende
carrosserie).
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf door een AF-punt worden
gedekt (bijvoorbeeld een dier in een kooi, enzovoort)
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en niet stil
kunnen houden vanwege cameratrillingen of een onscherp
onderwerp.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focuslens een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (vlekken, strepen) is zichtbaar op het scherm tijdens AF.
Wanneer u AF met een van de volgende lenzen gebruikt, kan het langer
duren om scherp te stellen of wordt de juiste scherpstelling mogelijk niet
bereikt.
EF50mm f/1.4 USM, EF50mm f/1.8 II, EF50mm f/2.5 Compact Macro,
EF75-300mm f/4-5.6 III, EF75-300mm f/4-5.6 III USM
Voor informatie over niet langer ondersteunde lenzen gaat u naar de
Canon-website.
Scherpstellen met AF (AF-methode)
274
Wanneer u bij [FlexiZone - Single] op
de knop <u> drukt, wordt de opname
in de volgende volgorde vergroot, zodat
u de scherpstelling kunt controleren:
circa 6x, vervolgens circa 16x.
De opname wordt vergroot bij het AF-punt.
Als u de ontspanknop half indrukt, wordt er tijdens de vergrote
weergave met AF scherpgesteld.
Als het lastig is om in de vergrote weergave scherp te stellen, keert
u terug naar de normale weergave en gebruikt u AF.
Vergrote weergave voor FlexiZone - Single
Vergrote weergave is niet mogelijk met [u +volgen].
Als AF in de normale weergave wordt uitgevoerd en de weergave
vervolgens wordt vergroot, wordt er mogelijk geen nauwkeurige
scherpstelling bereikt.
De AF-snelheid is bij de normale weergave en de vergrote weergave
verschillend.
Continue AF (pag. 264) of Servo AF voor movies (pag. 313) werkt niet in
de vergrote weergave.
De weergaven [x6] en [x16] worden altijd gebruikt bij vergrotingen
wanneer [Volledig] is ingesteld, ongeacht de instelling bij [z4: Bijsn./
aspectratio].
In de vergrote weergave kan het vanwege camerabewegingen lastiger
zijn om scherp te stellen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Als [z4: Bijsn./aspectratio] is ingesteld op [1,3x (bijsnijden)] of
[1,6x (bijsnijden)], wordt [x1,3] of [x1,6] weergegeven bij het starten
van de vergrote weergave.
In de vergrote weergave is de belichting vergrendeld. (Sluitertijd en
diafragma worden rood weergegeven.)
275
Met handmatige scherpstelling (MF) kunt u het beeld vergroten en
nauwkeurig scherpstellen.
1
Zet de scherpstelmodusknop
op de lens op <MF>.
Draai aan de scherpstelring van de
lens om ruwweg scherp te stellen.
2
Geef het vergrotingskader weer.
Druk op de knop <u>.
Het vergrotingskader wordt
weergegeven.
3
Verplaats het vergrotingskader.
Gebruik <9> om het
vergrotingskader te verplaatsen naar
de positie waarop u wilt
scherpstellen.
Als u op de knop <9>, <0> of
<L> drukt, wordt het
vergrotingskader weer naar het
midden van het beeld verplaatst.
4
Vergroot het beeld.
Telkens wanneer u op de knop <u>
drukt, verandert de vergroting binnen
het kader in de volgende volgorde:
Tijdens vergrote weergave kunt u
<9> gebruiken om het vergrote deel
van het beeld te verplaatsen.
MF: Handmatig scherpstellen
Vergrotingskader
AE-vergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting (ca.)
Normale weergave
9
1x
9
6x
9
16x
MF: Handmatig scherpstellen
276
5
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote
opname kijkt aan de scherpstelring
van de lens om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u
op de knop <u> om naar de
normale weergave terug te keren.
6
Maak de opname.
Controleer de belichting en druk de
ontspanknop helemaal in om de foto
te maken (pag. 256).
Als [z4: Bijsn./aspectratio] is ingesteld op [1,3x (bijsnijden)] of
[1,6x (bijsnijden)], wordt [x1,3] of [x1,6] weergegeven bij het starten
van de vergrote weergave.
Wanneer [1,3x (bijsnijden)] of [1,6x (bijsnijden)] is ingesteld, wordt het
vergrotingskader groter weergegeven dan normaal.
In de vergrote weergave is de belichting vergrendeld. (Sluitertijd en
diafragma worden rood weergegeven.)
277
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de
opname tot gevolg hebben.
Als u langere tijd achtereen met Live View werkt, kan de interne
temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit
mogelijk afneemt. Schakel Live View-opnamen altijd uit wanneer u geen
opnamen maakt.
Als u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne
temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen.
Beëindig Live View-opnamen en wacht een paar minuten voordat u weer
begint met het maken van opnamen.
Witte <s> en rode <E> waarschuwingspictogrammen voor interne
temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van Live View-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een wit <s> of rood <E> pictogram.
Het witte pictogram <s> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's zal
verslechteren. Het wordt aanbevolen om tijdelijk te stoppen met het
maken van Live View-opnamen en de camera enige tijd te laten afkoelen
voordat u verder gaat met fotograferen.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat Live View-opnamen binnen
afzienbare tijd automatisch worden beëindigd. U kunt in dat geval geen
opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is
gedaald. Verlaat de Live View-modus of schakel de camera uit om deze
enige tijd te laten afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live View-
opnamen maakt, wordt het pictogram <s> of <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera altijd uit als u geen opnamen maakt.
Indien de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de
beeldkwaliteit van opnamen met een hoge ISO-snelheid achteruitgaan,
zelfs al voordat het witte pictogram <s> wordt weergegeven.
Opnameresultaten
In de vergrote weergave worden de sluitertijd en het diafragma rood
weergegeven. Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het
mogelijk dat de belichting niet naar wens is. Keer naar de normale
weergave terug voordat u een foto maakt.
Zelfs als u de foto in de vergrote weergave maakt, wordt de opname in
de normale weergave vastgelegd.
278
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
Live View-beeld
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live View-beeld mogelijk niet
de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar
zijn op het weergegeven Live View-beeld bij weinig licht. Maar wanneer
u de opname maakt, bevat de opgeslagen opname minder ruis.
(De beeldkwaliteit van het Live View-beeld is anders dan die van
de opgeslagen opname.)
Als de lichtbron (de verlichting) in het beeld verandert, kan het scherm gaan
flikkeren. Als dit gebeurt, sluit u de Live View-opname af en hervat u de
Live View-opname bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid van
de Live View-opname mogelijk even niet juist weergegeven. Wacht met het
maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Op de opname zelf wordt het
heldere gedeelte wél goed weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [52 LCD-helderheid] op een heldere
instelling zet, kan er (kleur)ruis in het Live View-beeld optreden. De ruis
of onregelmatige kleuren wordt echter niet in de opname vastgelegd.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het
daadwerkelijke beeld.
Persoonlijke voorkeuze
Tijdens het maken van Live View-opnamen werken sommige
persoonlijke voorkeuzen niet (instellingen worden ongeldig). Zie pagina
400-401 voor meer informatie.
Lens en flitser
Als de gebruikte lens Image Stabilizer (beeldstabilisatie) bevat en u de
IS-schakelaar op <1> zet, is dit altijd actief, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. De Image Stabilizer (Beeldstabilisatie)
vergt veel accustroom en kan het aantal mogelijke opnamen doen
afnemen. Als u een statief gebruikt of als Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) niet nodig is, wordt het aanbevolen om de
IS-schakelaar op <2> zetten.
De voorinstelling voor scherpstellen is voor het maken van Live
View-opnamen alleen beschikbaar bij gebruik van een (super)telelens
met een voorinstellingsmodus voor scherpstellen. Dergelijke lenzen zijn
sinds de tweede helft van 2011 verkrijgbaar.
FE-vergrendeling en Instellicht werken niet als er een externe Speedlite
wordt gebruikt.
279
8
Movie-opname
U kunt movie-opnamen
inschakelen door de schakelaar
voor Live View-/movie-opnamen
op <k> te zetten.
Zie pagina 5 voor kaarten waarop movies kunnen worden.
Wanneer u de camera in de hand houdt en movies
opneemt, kan het bewegen van de camera leiden tot
onscherpe opnamen. U wordt aangeraden een statief te
gebruiken.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-Definition
met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
280
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op <A>, <d> of <F>,
schakelt de camera over op automatische belichtingsregeling, met
instellingen die geschikt zijn voor de huidige lichtomstandigheden van
de scene. De belichting is dezelfde voor alle opnamemodi.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <A>, <d> of <F>.
2
Stel de schakelaar voor Live View-/
movie-opnamen in op <k>.
De reflexspiegel maakt een geluid en de
opname verschijnt op het LCD-scherm.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een movie opneemt, stelt u
handmatig of automatisch scherp
(pag. 268 - 276).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de huidige AF-methode.
4
Begin met opnemen.
Druk op de knop <0> om een
movie-opname te starten.
Terwijl de movie wordt opgenomen,
wordt de markering 'o' in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
Het geluid wordt opgenomen met de
ingebouwde microfoon.
Om de movie-opname te stoppen,
drukt u nogmaals op <0>.
k Movie-opname
/ Opnamen maken met automatische belichting
Movie-opname
Ingebouwde microfoon
281
k Movie-opname
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op <s> kunt u de sluitertijd
voor movie-opnamen handmatig instellen. De ISO-snelheid en het
diafragma worden automatisch ingesteld voor de juiste belichting voor
de lichtomstandigheden.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de schakelaar voor Live View-/
movie-opnamen in op <k>.
3
Stel de gewenste sluitertijd in.
Terwijl u op het LCD-scherm kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>. De
instelbare sluitertijden zijn afhankelijk
van de beeldsnelheid.
6 5 4:
1/4000 sec. - 1/30 sec.
8 7: 1/4000 sec. - 1/60 sec.
4
Stel scherp en start de
movie-opname.
De procedure is dezelfde als stap
3 en 4 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 280).
AE met sluitertijdvoorkeuze
Sluitertijd
Het wordt afgeraden om tijdens de movie-opname de sluitertijd aan te
passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen.
Bij het opnemen van een movie of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 seconde tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de
sluitertijd, hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal zien.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
k Movie-opname
282
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op <f>, kunt u het
diafragma handmatig instellen voor movie-opname. De ISO-snelheid en
de sluitertijd worden automatisch ingesteld voor de juiste belichting voor
de lichtomstandigheden.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel de schakelaar voor Live View-/
movie-opnamen in op <k>.
3
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u op het LCD-scherm kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
4
Stel scherp en start de movie-
opname.
De procedure is dezelfde als stap 3
en 4 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 280).
AE met diafragmavoorkeuze
Diafragma
U kunt het diafragma tijdens de movie-opname beter niet wijzigen, omdat
variaties in de belichting worden opgenomen vanwege de lenssturing van
het diafragma.
283
k Movie-opname
ISO-snelheid in modus <A>
De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen
ISO 100 en ISO 6400.
ISO-snelheid in de modi d>, <s>, <f> en <F>
De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen
ISO 100 en ISO 6400.
Als u bij [z2: ISO-snelheidsinst.] (pag. 161) in de modus d, f
of F in [ISO-snelh.bereik] de instelling [Maximum] instelt op
[H (12800)], wordt het automatische ISO-bereik verhoogd tot H
(gelijk aan ISO 12800). Ook al stelt u [Maximum] en [Minimum] in
op een kleiner bereik dan het standaard ISO-bereik (ISO 100 - ISO
6400), dan nog wordt het niet geactiveerd.
Als [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 187), ligt het automatische ISO-bereik tussen ISO 200 en 6400.
Onder [z2: ISO-snelheidsinst.] kunnen [Auto ISO-bereik] en
[Min. sluitertijd] niet voor movie-opnamen worden ingesteld
(pag. 162-163). [z2: ISO-snelheidsinst.] kan niet worden
geselecteerd in de modus <s>.
Indien [Minimum] is ingesteld op [L(50)] in [ISO-snelh.bereik] en u
overschakelt van foto's naar movie-opnamen, wordt de minimuminstelling
voor het automatische ISO-bereik voor movie-opname ISO 100. Dit kan niet
worden uitgebreid naar ISO 50.
k Movie-opname
284
Bij movie-opnamen in de modi A, d, s, f en F ondersteunt
deze camera de functie waarmee het ledlicht van de Speedlite
automatisch wordt ingeschakeld in slechte lichtomstandigheden.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de
EX-serie voor gedetailleerde instructies.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie met ledlamp
(afzonderlijk verkrijgbaar)
Opmerkingen bij de modi <A>, < d>, <s>, <f> en <F>
In de modus <A> wordt het scènepictogram voor de scène die door de
camera wordt gedetecteerd, linksboven in het scherm weergegeven
(pag. 285).
U kunt de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) door op de knop
<A> te drukken (behalve in de modus <A>, pag. 217). De
belichtingsinstelling wordt weergegeven gedurende het aantal seconden
dat is ingesteld bij [z6: Meettimer]. Als u de AE-vergrendeling hebt
toegepast tijdens movie-opname, kunt u deze annuleren door op de
knop <S> te drukken. (De instelling voor AE-vergrendeling blijft
behouden tot u op de knop <S> drukt.)
U kunt de belichtingscompensatie met ±3 stops instellen door de
schakelaar <R> naar links te zetten en aan het instelwiel <5> te
draaien (behalve in de modus <A>).
Als u de ontspanknop half indrukt, worden de ISO-snelheid en de
sluitertijd onder in het scherm weergegeven. Dit is de
belichtingsinstelling voor het maken van foto's (pag. 289). De
belichtingsinstelling voor movie-opname wordt niet weergegeven. De
belichtingsinstelling voor movie-opname kan afwijken van de
belichtingsinstelling voor foto's.
In de modi <A>, <d> en <F> worden de sluitertijd en het diafragma
niet vastgelegd in de Exif-informatie van de movie.
285
k Movie-opname
Tijdens het maken van movie-opnamen in de modus <A> wordt een
pictogram weergegeven dat de scène vertegenwoordigt die door de
camera is gedetecteerd en wordt de opname op die scène afgestemd.
Bij bepaalde scènes of opnameomstandigheden komt het weergegeven
pictogram mogelijk niet overeen met de daadwerkelijke scène.
*1: Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op [u+volgen].
Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het pictogram voor Niet-
portret weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt gedetecteerd.
*2: Wordt weergegeven wanneer de gebruikte lens over afstandsinformatie
beschikt. Met een tussenring of macrolens kan het zijn dat het weergegeven
pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3: Het pictogram van de gedetecteerde scène wordt weergegeven.
Scènepictogrammen
Onderwerp
Portret
*1
Niet-portret
Achter-
grondkleur
Achtergrond
Natuur- en
buitenopname
Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegenlicht
Inclusief blauwe
lucht
Lichtblauw
Tegenlicht
Zonsondergang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donkerblauw
Donker
k Movie-opname
286
U kunt de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid voor movie-
opnamen handmatig instellen. Het handmatig instellen van de belichting
voor movie-opname is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
2
Stel de schakelaar voor Live View-/
movie-opnamen in op <k>.
3
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <m>.
Het scherm ISO-snelheid wordt
geopend op het LCD-scherm.
Draai aan het instelwiel <6> om de
ISO-snelheid in te stellen.
Zie de volgende pagina voor
informatie over de ISO-snelheid.
4
Stel de sluitertijd en het
diafragma in.
Druk de ontspanknop half in en
controleer de indicator voor het
belichtingsniveau.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen. De instelbare
sluitertijden zijn afhankelijk van de
framerate.
6 5 4:
1/4000 sec. - 1/30 sec.
8 7: 1/4000 sec. - 1/60 sec.
Draai aan het instelwiel <5> om het
diafragma in te stellen.
Indien het niet kan worden ingesteld,
zet u de <R>-schakelaar naar
links en draait u aan het instelwiel
<6> of <5>.
Opnamen maken met handmatige belichting
Sluitertijd
Diafragma
287
k Movie-opname
5
Stel scherp en start de
movie-opname.
De procedure is dezelfde als stap
3 en 4 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 280).
ISO-snelheid in modus <a>
Als u [
Auto
] (
A
) selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en ISO 6400. Als u onder
[
z
2: ISO-snelheidsinst.
] bij [
ISO-snelh.bereik
] de waarde
[
Maximum
] instelt op [
H (12800)
] (pag. 161), wordt het automatische
ISO-bereik niet tot het maximum H uitgebreid. Ook al stelt u
[
Maximum
] en [
Minimum
] in op een kleiner bereik dan het standaard
ISO-bereik (ISO 100 - ISO 6400), dan nog wordt het niet geactiveerd.
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen van ISO 100 tot ISO
6400 in tussenstappen van 1/3 stop. Als u onder [z2: ISO-
snelheidsinst.] bij [ISO-snelh.bereik] de instelling [Maximum]
instelt op [H (12800)], wordt het maximum voor handmatige
instelling van de ISO-snelheid verhoogd tot H (gelijk aan ISO
12800). U kunt ook het [Maximum] en [Minimum] instellen op een
kleiner bereik dan het standaardbereik (ISO 100 - ISO 6400).
Als [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 187), wordt het automatische of handmatige ISO-bereik ISO
200 of hoger.
Onder [z2: ISO-snelheidsinst.] kunnen [Auto ISO-bereik] en
[Min. sluitertijd] niet voor movie-opnamen worden ingesteld
(pag. 162-163).
k Movie-opname
288
Als [Minimum] is ingesteld op [L(50)] in [ISO-snelh.bereik] en u
overschakelt van foto's naar movie-opname, is de minimuminstelling
voor het handmatig instelbare ISO-bereik voor movie-opname ISO 100.
Dit kan niet worden uitgebreid naar ISO 50.
Het wordt afgeraden om tijdens de movie-opname de sluitertijd of
het diafragma aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting
worden opgenomen.
Bij het opnemen van een movie of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 seconde tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter
de sluitertijd, hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp
eruit zal zien.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Als bij [83: Aangepaste bediening] de optie [s: Bel.comp. (vasth.,
dr. )] is ingesteld (pag. 423), kunt u de belichtingscompensatie
instellen terwijl Auto ISO is ingesteld.
Wanneer ISO Auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Wanneer u op de knop <A> drukt en vervolgens een nieuwe
beeldcompositie maakt, kunt u op de belichtingsniveau-indicator
(pag. 289) het verschil in het belichtingsniveau zien in vergelijking met
de eerste keer dat u op de knop <A> drukte.
Druk op de knop <B> om het histogram weer te geven.
289
k Movie-opname
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
* Heeft betrekking op één movieclip.
Informatiedisplay
Beeldstijl
Kaart
AF-punt (FlexiZone - Single)
Indicator belichtingsniveau
Diafragma
Sluitertijd
Witbalans
Movie-opnamemodus/
scènepictogram
:
Automatische belichting (
A
)
:
Automatische belichting (
d
/
F
)
:
Sluitertijdvoorkeuze
:
Diafragmavoorkeuze
:
Handmatige belichting
a
:
Time-lapse-movie
Opnamekwaliteit
Ledlamp
AF-methode
Waarschuwing temperatuur
Framerate
ISO-snelheid
Belichtingsmodus
L:
Automatische
belichting
:
AE met sluitertijd-
voorkeuze
:
AE met diafrag-
mavoorkeuze
K:
Handmatige
belichting
Opnameniveau:
handmatig
Opnameniveaumeter
Transportmodus
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Resterende tijd voor movie-opname*/
verstreken tijd
Windfilter
Demper
Maximum aantal opnamen/
resterende seconden op
zelfontspanner
Maximale opnamereeks
Compressiemethode
Servo AF voor movies
AE-vergrendeling
Eye-Fi-overdrachtstatus
Digitaal kompas
Indicator GPS-verbinding
Lichte tonen prioriteit
Movie-opnameformaat
Movie-opname
Belichtingscompensatie
Accuniveau
Tijdcode
Schrijfindicator
Histogram (modus a)
Kaart voor opname
k Movie-opname
290
U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop <
B
> te drukken (pag. 75).
Als de AF-methode is ingesteld op [u +volgen] of als de camera via
een HDMI-kabel (pag. 351) op een tv is aangesloten, kan de digitale
horizon niet worden weergegeven.
De digitale horizon, de rasterlijnen en het histogram kunnen tijdens
movie-opnamen niet worden weergegeven. (De weergave verdwijnt
wanneer u begint met de opname van een movie.)
Wanneer de movie-opname wordt gestart, wordt de resterende
opnameduur gewijzigd in de verstreken tijd.
Aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als u opnamen maakt van iets met fijne details, kunnen moiré en valse
kleuren ontstaan.
Zelfs als bij [51: Opn.functie+kaart/map sel.] de functie [Opn.functie]
is ingesteld op [Opsl. nr meerdere] (pag. 147), kan de movie niet op
zowel de CF-kaart <f> als de SD-kaart <g> worden opgenomen. Als
[Apart opslaan] of [Opsl. nr meerdere] is ingesteld, wordt de movie
opgeslagen op de kaart die is ingesteld voor [Weergave].
Als <
Q
> of <
Q
w
> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens de
movie-opname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Als u een movie opneemt bij TL- of ledverlichting, kan de movie flikkeren.
Het is raadzaam om enkele testmovies te maken en hierbij in te zoomen op de plaats
waarop u tijdens de movie-opname zult inzoomen. Zoomen tijdens het opnemen van
films kan ertoe leiden dat veranderingen in de belichting of mechanische geluiden
van de lens worden opgenomen of dat de beelden onscherp zijn.
Als een SD-kaart is geselecteerd als een kaart om opnamen op te slaan
en u geen movies kunt maken zelfs als er voldoende opslagruimte op de
kaart is, moet u de opnamen van de kaart naar bijvoorbeeld een
computer overbrengen en vervolgens de kaart formatteren.
Tijdens movie-opnamen kan het beeld niet worden vergroot, ook niet als
u op de knop <u> drukt.
Let erop dat u de ingebouwde microfoon (pag. 280) niet met uw vinger of
iets anders afdekt.
[Ruisond. bij meerd. opn.] (pag. 183) kan niet worden ingesteld.
Als u de HDMI-kabel tijdens movie-opnamen aansluit of loskoppelt,
wordt de movie-opname beëindigd.
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen zijn
te vinden op pagina 317-318.
Lees indien nodig ook de algemene aandachtspunten bij het maken
van Live View-opnamen op pagina 277-278.
291
k Movie-opname
Opmerkingen over movie-opnamen
Instellingen voor movie-opnamen staan op de menutabbladen [z4] en
[z5] (pag. 313). In de modus <A> worden de menutabbladen [z2]
en [z3] weergegeven.
Telkens wanneer u een movie opneemt, wordt er een moviebestand
gemaakt. Als het bestand groter is dan 4 GB, wordt er verder gegaan met
een nieuw bestand. Dit gebeurt telkens na ongeveer 4 GB.
Het beeldveld van de movie-opname is circa 100% (waarbij het movie-
opnameformaat is ingesteld op L).
U kunt het beeld ook scherpstellen door op de knop <p> te drukken.
Als onder [z5: Functie knop V] de optie [
/k] [q/k] is
geselecteerd, kunt u op de sluiterknop helemaal indrukken om de movie-
opname te starten of te stoppen (pag. 316).
Het geluid wordt door de ingebouwde microfoon van de camera in mono
opgenomen (pag. 280).
U kunt ook een stereogeluidsopname maken (door de stereo-
richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) aan te sluiten op de IN-
aansluiting van de externe microfoon (pag. 27) omdat de externe
microfoon prioriteit krijgt.
U kunt de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 237)
gebruiken om de movie-opname te starten en te stoppen indien de
transportmodus is ingesteld op <Q> of <k>. Stel de tijdschakelaar in
op <2> (vertraging van 2 seconden) en druk vervolgens op de
verzendknop. Als u de schakelaar hebt ingesteld op <o> (onmiddellijk
opnemen), wordt het maken van foto's ingeschakeld.
De totale opnametijd voor movies met een volledig opgeladen accu LP-
E6N is als volgt: bij kamertemperatuur (23 °C): ca. 1 uur en 30 min. , bij
lage temperaturen (0 °C): ca. 1 uur en 25 min. (met [z4: Servo AF
voor movies: Uitschakelen] ingesteld).
De voorinstelling voor scherpstellen is tijdens het maken van movie-
opnamen beschikbaar bij gebruik van een (super)telelens met een
voorinstellingsmodus voor scherpstellen. Dergelijke lenzen zijn sinds de
tweede helft van 2011 verkrijgbaar.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast.
Ook al voelt de camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met
hetzelfde lichaamsdeel een rode huid, blaren of eerstegraads brandwonden
veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen voor mensen met
bloedsomloopproblemen of met een zeer gevoelige huid, en wanneer de
camera wordt gebruikt in zeer warme locaties.
k Movie-opname
292
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van van
de huidige instellingen voor beeldstijl, witbalans en andere functies in
het beeld zichtbaar gemaakt, zodat u weet hoe de daadwerkelijke
opname eruit gaat zien.
Tijdens het maken van movie-opnamen worden de effecten van de
hieronder vermelde instellingen automatisch in het beeld weergegeven.
Simulatie van definitieve movie-opname
Beeldstijl
* Scherpte (sterkte), contrast, kleurverzadiging en kleurtoon worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Belichting
Scherptediepte (met uitzondering van time-lapse-movie-opname)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Correctie chromatische afw.
Lichte tonen prioriteit
Simulatie van de definitieve opname
293
k Movie-opname
Tijdens het maken van movie-opnamen
kunt u nog altijd foto's maken door de
ontspanknop volledig in te drukken.
Foto's nemen tijdens movie-opnamen
Als u tijdens movie-opname een foto maakt, staat de movie-opname
gedurende circa 1 seconde stil.
De gemaakte foto wordt op de kaart opgeslagen en de movie-
opname wordt automatisch hervat wanneer de Live View-opname
wordt weergegeven.
De movie en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke bestanden.
Als bij [51: Opn.functie+kaart/map sel.] de optie [Opn.functie]
(pag. 146) wordt ingesteld op [Standaard] of [Auto. kaartwissel],
worden movies en foto's op dezelfde kaart opgeslagen. Als [Apart
opslaan] of [Opsl. nr meerdere] is ingesteld, wordt de movie
opgeslagen op de kaart die is ingesteld voor [Weergave] (pag. 148).
De foto's worden opgeslagen met de opnamekwaliteit die is
ingesteld voor de betreffende kaart.
Functies die specifiek bedoeld zijn voor het maken van foto's,
worden hieronder weergegeven.
* Indien Lichte tonen prioriteit is ingesteld, begint het instelbare ISO-
snelheidsbereik bij ISO 200.
Foto's maken
Functie Instellingen
Opname-
kwaliteit
Zoals ingesteld bij [z1: Beeldkwalit.].
Wanneer het movie-opnameformaat [
1920x1080
] of [
1280x720
] is, is de
aspect ratio 16:9. Wanneer het formaat [
640x480
] is, is de aspect ratio 4:3
ISO-
snelheid*
•<A>: ISO 100 - ISO 3200
•<d>, <f> en <F>: ISO 100 - ISO 3200
•<s>: ISO 100 - ISO 6400
•<a>: Zie “ISO-snelheid in modus <a>” op pagina 287.
Belichtings-
instelling
•<
A
>, <
d
> en <
F
>: automatisch ingestelde sluitertijd en diafragma.
•<
s
>: handmatig ingestelde sluitertijd en automatisch ingesteld diafragma.
•<
f
>: handmatig ingesteld diafragma en automatisch ingestelde sluitertijd.
•<a>: handmatig ingestelde sluitertijd en diafragma.
k Movie-opname
294
Als [z5: Functie knop V] is ingesteld op [ /k] of [q/k]
(pag. 316), kunt u geen foto's maken.
Bij foto's maken tijdens movie-opnamen geldt circa 100% dekking met
L
,
w
en
x
(wanneer de opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG
73
).
AEB kan niet worden gebruikt.
Zelfs wanneer er een flitser wordt gebruikt, zal deze niet flitsen.
Het is mogelijk om continu foto's te maken tijdens movie-opname. Maar
de vastgelegde opnamen worden niet weergegeven op het scherm.
Movie-opname kan worden stopgezet afhankelijk van de
opnamekwaliteit van de foto's, het aantal opnamen tijdens movie-
opname, prestatie van de kaart, enzovoort.
Autofocus is mogelijk tijdens movie-opnamen. Het volgende kan zich
echter voordoen:
De scherpstelling kan er even flink naast zitten.
De helderheid van de movie-opname kan wijzigen.
De movie-opname ziet er kortstondig uit als een foto.
Tijdens het filmen wordt het geluid van de lens opgenomen.
Als er niet kan worden scherpgesteld, kunt u geen foto's maken.
Belichtingscompensatie tot ±3 stops kan worden toegepast voor het
maken van foto's tijdens movie-opname.
Als u continu foto's wilt maken terwijl u een movie opneemt, wordt een
snelle kaart aanbevolen. Het instellen van een lagere opnamekwaliteit
voor foto's en het maken van minder continue opnamen worden
eveneens aanbevolen.
U kunt foto's in alle transportmodi maken.
De zelfontspanner kan worden ingesteld voordat u met een movie-
opname begint. Tijdens movie-opnamen schakelt de camera over op het
maken van één opname in plaats van continue opnamen.
295
Indien u op de knop <n>, <o>, <m> of <b> drukt
terwijl de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, verschijnt
het scherm met instellingen op het LCD-scherm en kunt u het instelwiel
<6> of <5> gebruiken om de bijbehorende functie in te stellen.
Tijdens opname met handmatige belichting (pag. 286), kunt u op de
knop <m> drukken om de ISO-snelheid in te stellen.
Door op de knop <n> en vervolgens op de knop <B>
te drukken, kunt u de witbalans-shift en witbalansbracketing
instellen.
De volgende opties kunnen niet worden ingesteld: <q>
Meetmethode, <y> Flitsbelichtingscompensatie, <w>
HDR-modus en <P> Meerdere opnamen.
Instellingen voor de opnamefunctie
Instellingen met B/R/f/i/A
Instellingen voor de opnamefunctie
296
In de modi <d>, <s>, <f>, <a> en <F> kunnen de opties voor
AF-methode, Transportmodus, Movie-opnameformaat,
Opnameniveau (alleen handmatig instellen), Opnemen/afspelen,
kaart en beeldkwaliteit (foto's), Witbalans, Beeldstijl en Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) worden ingesteld.
In de modus <A> kunnen alleen de vetgedrukte functies worden
ingesteld.
1
Druk op de knop <Q> (7).
De instelbare functies worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Gebruik <9> om een functie te
selecteren.
De instelling van de geselecteerde
functie wordt op het scherm
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
6
> of <
5
>
om de instelling te kiezen.
Druk op <0> als u de beeldkwaliteit
op RAW wilt instellen.
Selecteer de kaart voor het opslaan/
weergeven van opnamen, witbalans-
shift/witbalansbracketing of
Beeldstijlparameters door op de knop
<
B
> te drukken.
Als u Automatische witbalans wilt
instellen, selecteert u [
Q
]en drukt u
vervolgens op <
0
>.
Als u op <0> drukt, keert de camera
terug naar het maken van movie-
opnamen.
Q Quick Control
Als u op de knop <Q> drukt voordat u de time-lapse-movie-opnamen start
(pag. 306), wordt het opnameniveau niet weergegeven.
297
Met [z4: Movie-opn.formaat] (het
tabblad [z2] in <A>) kunt u het
movieformaat, de framesnelheid per
seconde en de compressiemethode
instellen.
De op het scherm [Movie-opn. formaat]
weergegeven beeldsnelheid wisselt
automatisch, afhankelijk van de instelling
voor [53: Videosysteem] (pag. 467).
Beeldformaat
L 1920x1080
Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition). De aspect ratio is
16:9.
w 1280x720
HD-opnamekwaliteit (High-Definition). De aspect ratio is 16:9.
x 640x480
SD-opnamekwaliteit (Standard Definition). De aspect ratio is 4:3.
Framerate (fps: frames per seconde)
6 29,97 fps/8 59,94 fps
Voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
5 25,00 fps/7 50,00 fps
Voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL (Europa, Rusland,
China, Australië, enzovoort).
4 23,98 fps
Voornamelijk voor speelfilms.
3 Het movie-opnameformaat instellen
Als u de instellingen van [53: Videosysteem] wijzigt, dient u het
movie-opnameformaat opnieuw in te stellen.
3 Het movie-opnameformaat instellen
298
Compressiemethode
W ALL-I (voor bewerken/I-only)
Comprimeert één frame tegelijkertijd voor opname. Hoewel de
bestandsgrootte groter is dan bij IPB (standaard), is de movie
geschikter voor bewerken.
X IPB (standaard)
Comprimeert meerdere frames tegelijkertijd voor opname. Omdat de
bestandsgrootte kleiner is dan bij ALL-I (voor bewerken), kunt u
langer opnamen maken (met een kaart met dezelfde capaciteit).
(circa)
Totale opnametijd voor movies en bestandsgrootte per minuut
Movie-
opnamekwaliteit
Totale opnameduur op kaart
Bestands-
grootte
4 GB 8 GB 16 GB
L
65
4
W 5 minuten 11 min. 23 min. 654 MB/min.
65
4
X 16 minuten 33 min. 67 min. 225MB/min.
w
87 W 6 minuten 13 min. 26 min. 583MB/min.
87 X 19 min. 38 min. 1 u. 17 min. 196MB/min.
x65 X 48 min. 1 u. 37 min. 3 u. 14 min. 78MB/min.
Een stijging van de interne temperatuur van de camera (pag. 317) kan ertoe
leiden dat de movie-opname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd
die in de tabel wordt weergegeven, is bereikt.
299
3 Het movie-opnameformaat instellen
Moviebestanden die groter zijn dan 4 GB
Wanneer u een movie opneemt die groter is dan 4 GB,
kunt u zonder onderbreking blijven opnemen.
Tijdens movie-opnamen begint de verstreken opnametijd of de tijdcode
die in het movie-opnamescherm wordt weergegeven te knipperen circa
30 seconden voordat het bestand groter wordt dan 4 GB. Indien u
doorgaat tot de movie-opname en de bestandsgrootte 4 GB overschrijdt,
wordt er automatisch een nieuw moviebestand gemaakt en stopt de
verstreken opnametijd of de tijdcode met knipperen.
Wanneer u de movie afspeelt, moet u elk moviebestand afzonderlijk
afspelen. Movie-bestanden kunnen niet automatisch op volgorde
worden afgespeeld. Nadat een movie is afgespeeld, selecteert u de
volgende movie om af te spelen.
Tijdslimiet voor movie-opname
De maximale opnametijd van één movie bedraagt 29 min. en 59
sec. Als de movie-opnametijd 29 min. en 59 sec. heeft bereikt, stopt
de movie-opname automatisch. U kunt verder gaan met het
opnemen van een movie door op de knop <0> te drukken.
(Er wordt een nieuw moviebestand gemaakt.)
Als tijdens een movie-opname de bestandsgrootte de 4 GB overschrijdt,
wordt enige tijd 'buSY' weergegeven op het LCD-paneel. Foto opnemen is
niet mogelijk wanneer 'buSY' op het scherm wordt weergegeven.
300
U kunt movies opnemen terwijl u geluid
opneemt met de ingebouwde
monomicrofoon of de stereo-
richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk
verkrijgbaar).
U kunt het
geluidsopnameniveau naar wens instellen.
Instellingen voor geluidsopname vindt u
onder [z4: Geluidsopname] (het
tabblad [z2] in <A> ).
Auto : Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling functioneert
automatisch in reactie op het geluidsniveau.
Handmatig : Voor gevorderde gebruikers. U kunt het
geluidsopnameniveau instellen op een van 64 niveaus.
Selecteer [Opname niveau] en kijk op de niveaumeter
terwijl u aan instelwiel <5> draait om het
geluidsopnameniveau te regelen. Kijk op de
piekenindicator (circa 3 sec.) en pas het niveau
dusdanig aan dat de niveaumeter soms rechts van de
markering 12 (-12 dB) oplicht voor de hardste geluiden.
Indien dit meer is dan 0, wordt het geluid vervormd.
Uitschakelen : Er wordt geen geluid opgenomen.
3 De geluidsopname instellen
Geluidsopname/Geluidsopnameniveau
301
3 De geluidsopname instellen
Windfilter : Wanneer [Inschakelen] is ingesteld, wordt de windruis
bij buitenopnamen verminderd. Deze functie wordt
alleen geactiveerd bij gebruik van de ingebouwde
microfoon. De instelling [Inschakelen] vermindert ook
lage bastonen, dus stel Windfilter in op [Uitschakelen]
als er geen sprake is van wind. Er wordt dan een
natuurlijkere geluidsopname gemaakt dan met de
instelling [Inschakelen].
Demper : Hiermee wordt automatisch geluidsvervorming die
door harde geluiden ontstaat, onderdrukt. Ook als u
[Geluidsopname] instelt op [Automatisch] of
[Handmatig] en dan een opname maakt, kan er
geluidsvervorming optreden indien er een zeer hard
geluid is. In dergelijke gevallen wordt het aanbevolen
om de instelling [Inschakelen] te gebruiken.
Een microfoon gebruiken
Normaliter neemt de ingebouwde microfoon geluid in mono op.
U kunt ook een stereogeluidsopname maken (door de stereo-
richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) aan te sluiten op de
IN-aansluiting van de externe microfoon (pag. 27) omdat de externe
microfoon prioriteit krijgt.
Windfilter/Demper
In de modus <A> kan [Geluidsopname] worden ingesteld op [Aan] of
[Uit]. Indien [Aan] is ingesteld, wordt het geluidsopnameniveau
automatisch aangepast (zoals bij [Auto]), maar zal de windfilterfunctie
niet worden ingeschakeld.
De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet worden
aangepast.
Audio wordt opgenomen met een samplingfrequentie van 48 kHz/16-bits.
Als [z5: Stille bediening] is ingesteld op [h Inschak.] (pag. 302),
kunt u het geluidsopnameniveau aanpassen met het touch pad <h> om
de camerageluiden tijdens movie-opname te verminderen.
302
U kunt de instellingen van de ISO-snelheid, het geluidsopnameniveau,
enzovoort wijzigen zonder te veel geluid te maken terwijl u een movie opneemt.
Als [z5: Stille bediening] is ingesteld
op [Insch. h], kunt u het touch pad
<h> gebruiken op de binnenste ring
van het snelinstelwiel.
U tikt gewoon op de boven-, onder-,
linker-, of rechterkant van <h> voor
stille bediening.
Tijdens movie-opname kunt u op de knop <
Q
>
drukken om het scherm Quick Control (Snel
instellen) weer te geven en de onderstaande
instellingen te wijzigen met <
h
>.
*1: met Auto ISO ingesteld.
*2:
met [
Geluidsopname: Handm.inst.
] ingesteld.
3 Stille bedieningN
Instelbare functies
Opnamemodus
d/F sf a
Sluitertijd - k - k
Diafragma - - kk
Belichtingscompensatie
kkkk*
1
ISO-snelheid - - - k
Opnameniveau
*
2
kkkk
Als [z5: Stille bediening] is ingesteld op [Inschakelen h], kunt u de
Quick Control-instellingen tijdens movie-opname niet aanpassen met het
snelinstelwiel <5>.
Als u het diafragma stil aanpast met <h>, slaat de movie nog wel het
geluid van het veranderende diafragma op.
Als er zich water of stof op <h> bevindt, kan het zijn dat aanraking niet
werkt. In dergelijke gevallen, dient u een schone doek te gebruiken om
<h> schoon te maken. Indien de bediening dan nog steeds niet werkt,
dient u even te wachten en het later opnieuw te proberen.
Voordat u een movie opneemt, kunt u met <h> het [Opname niveau]
instellen om het geluidsopnameniveau te regelen.
303
De tijdcode is een tijdreferentie die
automatisch wordt opgenomen om de movie
te synchroniseren tijdens movie-opname. De
tijdcode wordt altijd opgenomen en wel met
de volgende eenheden: uren, minuten,
seconden en frames. De tijdcode wordt
voornamelijk gebruikt tijdens het bewerken
van de movie.
Gebruik [z5: Tijdcode] (tabblad [z3]
in <A>) om de tijdcode in te stellen.
Tijdens opn. : De tijdcode telt altijd alleen maar op terwijl u een movie
opneemt. De tijdcode telt verder in de volgorde van de
moviebestanden die zijn gemaakt.
Altijd : De tijdcode telt op, of u nu een movie opneemt of niet.
U kunt de starttijd van de tijdcode instellen.
Handmatige instelling : U kunt uren, minuten, seconden en frames
naar wens instellen.
Resetten : De tijd die is ingesteld met [Handmatige
instelling] en [Instellen op cameratijd]
wordt teruggezet op '00:00:00.' of '00:00:00:'
(pag. 305).
Instellen op cameratijd : Hiermee stelt u uren, minuten en seconden
zodanig in dat deze overeenkomen met de
interne klok van de camera. 'Frames' wordt
ingesteld op 00.
3 De tijdcode instellen
Count up
Instelling starttijd
Wanneer u tijdens movie-opnamen foto's maakt, ontstaat er een
discrepantie tussen de feitelijke tijd en de tijdcode.
Indien [Altijd] is ingesteld en u de tijd, zone of zomertijdinstelling wijzigt
(pag. 49), wordt de tijdcode hierdoor beïnvloed.
3 De tijdcode instellen
304
U kunt selecteren wat u wilt weergeven op het movie-opnamescherm.
Opn. tijd : Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van de
movie-opname.
Tijdcode : Geeft de tijdcode aan tijdens de movie-opname.
U kunt selecteren wat u wilt weergeven op het movieweergavescherm.
Opn. tijd : Geeft de opnametijd en weergavetijd weer tijdens de
movieweergave
Tijdcode : Geeft de tijdcode aan tijdens de movie-opname.
Movie opn. teller
Movie afs. teller
Tijdens movie-opname Tijdens movieweergave
Met [Tijdcode] ingesteld:
Ongeacht de instelling bij [Movie opn. teller] zal de tijdcode altijd
worden opgeslagen in het moviebestand (behalve tijdens time-lapse-
movie-opnamen).
De instelling [Movie afs. teller] onder [z5: Tijdcode] schakelt
synchroon met de instelling [x3: Movie afs. teller]. Bij het wijzigen van
de ene instelling wordt automatisch ook de andere gewijzigd.
'Frames' wordt niet weergegeven voor movie-opname of tijdens
movieweergave.
305
3 De tijdcode instellen
Indien de instelling voor framerate is ingesteld op 6(29,97 fps) of
8(59,94 fps), veroorzaakt het frame-aantal van de tijdcode een
afwijking tussen de werkelijke tijd en de tijdcode. Deze afwijking kan
automatisch worden gecorrigeerd. Deze correctiefunctie heet 'drop frame'.
Inschakelen : De afwijking wordt automatisch gecorrigeerd door
tijdcodenummers over te slaan (DF: Drop frame).
Uitschak. : De afwijking wordt niet gecorrigeerd (NDF: Non-drop
frame).
De tijdcode wordt als volgt weergegeven:
Inschakelen (DF) : 00:00:00. (Weergavetijd: 00:00:00.00)
Uitschakelen (NDF) : 00:00:00: (Weergavetijd: 00:00:00:00)
Drop frame
Indien de framerate is ingesteld op
4
(23,98 fps),
5
(25,00 fps) of
7
(50,00 fps), wordt drop frame niet gebruikt. (Als
4
is ingesteld of als
[
53: Videosysteem
] is ingesteld op [
Voor PAL
], wordt [
Drop frame]
niet
weergegeven.)
306
U kunt foto's die zijn gemaakt bij een ingestelde interval automatisch aan elkaar
plakken om zo een time-lapse-movie te maken. Een time-lapse-movie laat in een
veel kortere periode dan de werkelijke tijd zien hoe een onderwerp verandert. Dit is
geschikt voor observatie vanaf een vast punt van een veranderende omgeving,
groeiende planten, beweging van de hemellichamen, enz.
Time-lapse-movies worden opgenomen in L 6 W (NTSC) of
L 5 W (PAL). De framesnelheid wisselt automatisch, afhankelijk
van de instelling voor [53: Videosysteem] (pag. 467).
1
Selecteer de opnamemodus.
2
Stel de schakelaar voor Live View-/
movie-opnamen in op <k>.
Het beeld wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
3
Selecteer [Time-lapse-movie].
Selecteer op het tabblad [z5]
de optie [Time-lapse-movie]
(het tabblad [z3] in <A>) en
druk vervolgens op <0>.
Als [Time-lapse movie] niet
beschikbaar is, drukt u op de knop
<0> om movie-opname in te
schakelen. Voer vervolgens stap 3
opnieuw uit.
4
Selecteer [Inschak.].
Selecteer [Inschak.] en druk
vervolgens op <B>.
a Time-lapse-movies maken
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een intense
kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de beeldsensor of
de interne onderdelen van de camera.
307
a Time-lapse-movies maken
5
Stel het interval en aantal
opnamen in.
Controleer de [k: Vereiste tijd] and
[3: Afspeeltijd]
onderin het scherm
om het interval tussen de opnamen en
het aantal opnamen in te stellen.
Selecteer het in te stellen aantal (uren:
minuten: seconden/aantal opnamen).
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Selecteer het gewenste aantal en druk
op <0>. (U keert terug naar <s>.)
Opname-interval
Instelbaar van [00:00:01] t/m [99:59:59].
Aantal opnamen
Instelbaar van [0002] t/m [3600]. Stel een cijfer tegelijk in. Als 3600
is ingesteld, wordt de time-lapse-movie circa 2 min. voor NTSC en
ongeveer 2 minuten 24 seconden voor PAL.
6
Selecteer [OK].
Het scherm van stap 3 wordt opnieuw
weergegeven.
7
De instellingen controleren.
Met [Time-lapse-movie]
geselecteerd in stap 3 op het scherm,
drukt u op <0>.
De actuele instelling wordt weergegeven.
Vereiste tijd
Geeft de tijd aan die nodig is om het ingestelde aantal opnamen te
maken met het ingestelde interval. Als dit meer is dan 24 uur wordt
'*** dagen' weergegeven.
Afspeeltijd
Geeft de afspeeltijd (duur van de movie) aan van de time-lapse-movie die
wordt gemaakt van de foto's die met het ingestelde interval en in
L6W
(NTSC) of
L5W
(PAL) zijn gemaakt.
Vereiste tijd
Afspeeltijd
a Time-lapse-movies maken
308
Resterende kaarttijd
De totale lengte van een time-lapse-movie die kan worden
opgeslagen op de kaart op basis van de resterende capaciteit.
8
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm af te sluiten.
9
Lees het bericht.
Lees het bericht en selecteer [OK].
10
Maak proefopnamen.
Stel de belichting en opnamefuncties
in en druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen, net zoals bij het
maken van Live View-opnamen.
Druk de ontspanknop helemaal in om
proefopnamen te maken.
De proefopnamen worden
opgeslagen op de kaart.
Als er geen problemen met de
proefopnamen zijn, gaat u naar de
volgende stap.
Herhaal deze stap om opnieuw
proefopnamen te maken.
11
Druk op de knop <0>.
De camera is gereed om een time-
lapse-movie te starten.
Als u wilt terugkeren naar stap 9 drukt
u nogmaals op de knop <0>.
309
a Time-lapse-movies maken
12
Maak de time-lapse-movie.
Druk de ontspanknop half in en
controleer de scherpstelling en belichting.
Druk de ontspanknop helemaal in om het
maken van de time-lapse-movie te starten.
AF werkt niet tijdens de time-lapse-movie-
opnamen. De belichting die voor de eerste
opname is ingesteld, wordt ook toegepast
op alle volgende opnamen.
Tijdens het maken van de time-lapse-
movie wordt er niets weergegeven op
het LCD-scherm. <a> knippert op
het LCD-paneel.
Aangezien de elektronische sluiter wordt
gebruikt voor het maken van opnamen, klinkt
er geen geluid van de reflexspiegel en sluiter
tijdens de time-lapse-movie-opnamen.
Nadat het ingestelde aantal opnamen is
gemaakt, wordt de time-lapse-movie-opname
stopgezet en automatisch uitgeschakeld.
Time-lapse-movie
Resterende opnamen
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Proefopnamen maken wordt aanbevolen.
Ongeacht de instelling bij [z1: Beeldkwalit.] wordt de time-lapse-movie
opgenomen in L6W (NTSC) of L5W (PAL).
Als u de time-lapse-movie-opname wilt annuleren voordat deze is
voltooid, drukt u de ontspanknop helemaal in of drukt u op de knop
<0> knop ([Uitschakelen] wordt ingesteld). De time-lapse-movie die u
tot nu toe hebt gemaakt, wordt opgeslagen op de kaart.
U kunt de time-lapse-movie met deze camera op dezelfde manier
afspelen als u normale movies weergeeft.
Als de benodigde tijd voor het maken van opnamen 24 uur tot 48 uur is,
wordt '2 dagen' aangegeven. Als drie of meer dagen zijn vereist, wordt
het aantal dagen aangegeven in stappen van 24 uur.
Zelfs als de speelduur van een time-lapse-movie minder dan 1 sec. is,
wordt er nog steeds een moviebestand gemaakt. Voor [Afspeeltijd]
wordt '00:00:00' weergegeven.
Als het maken van opnamen lang duurt, wordt het gebruik van de
DC-koppeling DR-E6 (afzonderlijk verkrijgbaar) en de AC-adapter
AC-E6N (afzonderlijk verkrijgbaar) aanbevolen om de camera van
voeding te voorzien.
a Time-lapse-movies maken
310
Als time-lapse-movie is ingesteld op [Inschakelen] kunt u [z4: Movie-
opn.formaat] en [53: Videosysteem] niet instellen.
Als de camera met de interfacekabel op een computer of printer is
aangesloten of als er een HDMI-kabel op de camera is aangesloten, kunt
u [Inschakelen] niet selecteren.
De maximale ISO-snelheid is ISO 3200 in de modi <d>, <s>, <f>
en <F>, en in de modus <a> met Auto ISO ingesteld.
Bulbbelichting kan niet worden uitgevoerd. Als de opnamemodus is
ingesteld op <F>, is de werking hetzelfde als de modus <d>.
Servo AF voor movies werkt hier niet.
Als de sluitertijd is ingesteld op 1/30 seconde of langer, komt de
aangegeven belichting van de movie mogelijk niet overeen met de
belichting van de uiteindelijke movie.
Zoom tijdens de time-lapse-movie-opnamen niet in of uit met de lens.
Dit kan ertoe leiden dat het beeld onscherp wordt en dat de belichting
wijzigt en ook kan de abberatiecorrectie dan niet goed zijn werk doen.
Wanneer u een time-lapse-movie maakt bij flikkerend licht, kan het beeld
zichtbaar gaan flikkeren en kunnen horizontale strepen (ruis) of een
ongelijkmatige belichting het gevolg zijn.
De opname die tijdens het maken van een time-lapse-movie wordt
weergegeven en de uiteindelijke movie kunnen verschillen (wat betreft
flikkeringen, scherptediepte, enz.).
Als u de camera van links naar rechts beweegt ('pannen') of in de time-
lapse-movie een bewegend onderwerp volgt, kan het beeld er zeer
vervormd uitzien.
Tijdens de time-lapse movie-opnamen werkt automatisch uitschakelen
niet. Ook kunt u de opnamefunctie en menufunctie-instellingen niet
aanpassen en geen opnamen weergeven.
Er wordt voor time-lapse-movies geen geluid en tijdcode vastgelegd.
Ongeacht de instelling bij transportmodus wordt bij time-lapse-movie-
opnamen de enkelbeeldinstelling gebruikt.
De opname-instellingen bij de eerste opname worden ook toegepast op
de volgende opnamen.
Als een lange belichting of sluitertijd langer dan het opname-interval is
ingesteld, kan de camera niet met het ingestelde interval opnamen
maken. Opnamen kunnen niet worden uitgevoerd wanneer de sluitertijd
en het interval tussen de opnamen bijna hetzelfde zijn.
Als de volgende geplande opname niet mogelijk is, wordt deze
overgeslagen. Hierdoor wordt de tijdsduur van de time-lapse-movie korter.
311
a Time-lapse-movies maken
Als de tijd die het kost om op de kaart op te nemen vanwege de
ingestelde opnamefuncties of de prestaties van de kaart langer is dan
het interval tussen de opnamen, wordt een aantal opnamen mogelijk niet
met de ingestelde intervallen gemaakt.
De opnamen worden niet als foto's opgeslagen. Zelfs als u de time-
lapse-movie na slechts één opname al annuleert, wordt er een
moviebestand gemaakt.
Als er op de kaart niet genoeg vrije ruimte is voor het ingestelde aantal
opnamen, wordt [Afspeeltijd] rood weergegeven. Hoewel de camera
kan doorgaan met het maken van opnamen, wordt het opnemen gestopt
wanneer de kaart vol is.
Als u de camera aansluit op een computer met de bij de camera
geleverde interfacekabel en gebruikmaakt van EOS Utility (EOS-
software), stelt u [z5: Time-lapse-movie] in op [Uitschakelen]. Als
deze optie is ingesteld op [Inschakelen] kan de camera namelijk niet
communiceren met de computer.
Tijdens de time-lapse-movie-opnamen werkt de Image Stabilizer
(Beeldstabilisatie) van de lens niet.
Als de aan-uitschakelaar is ingesteld op <2> of de schakelaar voor
Live View-/movie-opnamen wordt bediend, worden de time-lapse-movie-
opnamen beëindigd en verandert de instelling in [Uitschakelen].
Zelfs wanneer er een flitser wordt gebruikt, zal deze niet flitsen.
De opnamemodus van de time-lapse-movie wordt geannuleerd en
de instelling wordt overgeschakeld naar [Uitschakelen] met een
van de volgende handelingen:
• Het selecteren van [z3: Stofwisdata], [53: Sensorreiniging],
[54: Wis alle camera-instellingen] of [54: zfirmwarever.].
• Het selecteren van de opnamemodi <w>, <x> of <y>.
Wanneer de time-lapse-movie-opname is voltooid, worden de instellingen
automatisch gewist en keert u terug naar de normale instellingen van
movie-opname. Houd er rekening mee dat als u de sluitertijd voor time-
lapse-movie-opnamen op langer dan 1/60 sec. of korter dan 1/4000 sec.
instelt en de instellingen automatisch worden gewist, de sluitertijd mogelijk
automatisch wordt gewijzigd in een snelheid binnen het instelbare bereik
voor normale movie-opnamen.
Als u een time-lapse-movie-opnameopname start terwijl de witte <s>
(pag. 317) wordt weergegeven, kan de beeldkwaliteit van de time-lapse-
movie afnemen.
a Time-lapse-movies maken
312
U kunt met een volledig opgeladen accu LP-E6N time-lapse-movie-
opnamen uitvoeren voor de duur in de onderstaande tabel (vanaf het begin
van opnamen totdat de accu leeg is).
Totale mogelijke tijd voor time-lapse-movie-opname
Kamertemperatuur
(23 °C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Opname-interval: 1 sec. 2 u. 15 min. 2 u. 10 min.
Opname-interval: 10 sec.
4 u. 5 min.
3 u. 55 min.
Als u de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 237) gebruikt,
kunt u de de time-lapse-movie-opname starten en stoppen indien de
transportmodus is ingesteld op
<Q> of <k>.
Bij gebruik van de afstandsbediening RC-6
Instelling camerastatus/
afstandsbediening
<2> (2 sec.
vertraging)
<o> (Onmiddellijk
opnemen)
Proefopnamescherm Naar opnameklaar Foto's maken
Opnameklaar
Naar
proefopnamescherm
Opname starten
Tijdens time-lapse
movie-opname
Opname beëindigen Opname beëindigen
313
z4
Wanneer de schakelaar voor Live View-/
movie-opnamen is ingesteld op <
k
>,
wordt het movie-opnamemenu
weergegeven onder de tabbladen [
z4
] en
[
z5
] (de tabbladen [
z2
] [
z3
] in <
A
>).
Servo AF voor movies
Tijdens het maken van een movie wordt door de camera continu
scherpgesteld op het onderwerp. De standaardinstelling is
[Uitschakelen].
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld:
De camera stelt voortdurend op het onderwerp scherp, ook
wanneer u de ontspanknop niet half indrukt.
Omdat de lens hierdoor altijd actief is, wordt er meer
accuvermogen verbruikt en neemt de movie-opnametijd
(pag. 291) af.
Bij bepaalde lenzen kan het geluid van de scherpstellende lens in
de movie hoorbaar zijn. Gebruik als dit gebeurt de stereo-
richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) om het
mechanische geluid van de lens in de movie te verminderen.
Als u de scherpstelmodusknop op de lens tijdens Servo AF voor
movies op <MF> wilt zetten, moet u eerst de schakelaar voor
Live View-/movie-opnamen op <A> zetten.
3 Menufunctie-instellingen
3 Menufunctie-instellingen
314
Als u de focus bij een bepaald punt wilt houden of als u wilt dat er
geen geluid van de lens wordt opgenomen, kunt u tijdelijk Servo
AF voor movies stoppen door op de knop te drukken die onder
[83: Aangepaste bediening] aan [Servo AF voor movies
gepauzeerd] of [AF-stop] is toegewezen. Wanneer u Servo AF
voor movies stopt, wordt het AF-punt grijs weergegeven.
Als onder [83: Aangepaste bediening] een knop wordt
toegewezen aan [Servo AF voor movies gepauzeerd]
(pag. 421), stopt Servo AF voor movies als die knop wordt
ingedrukt. Wanneer u nogmaals op de knop drukt, wordt
Servo AF voor movies hervat.
Als een knop wordt toegewezen aan [AF-stop] (pag. 419),
stopt Servo AF voor movies als die knop wordt ingedrukt.
Wanneer u de knop weer loslaat, wordt Servo AF voor
movies hervat.
Wanneer Servo AF voor movies wordt onderbroken als u
terugkeert naar movie-opnamen nadat u op de knop <M>
of <x> hebt gedrukt of na het uitvoeren van andere
handelingen zoals het wijzigen van de AF-methode,
wordt Servo AF voor movies automatisch hervat.
Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld:
Druk de ontspanknop half in of druk op de knop <p>
om scherp te stellen.
Aandachtspunten wanneer [Servo AF voor movies] is ingesteld
op [Inschakelen]
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Een snel bewegend onderwerp dat de camera nadert of van de
camera af beweegt.
Een onderwerp dat zich op korte afstand voor de camera beweegt.
Raadpleeg ook 'Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld' op pagina 273.
Servo AF voor movies wordt gepauzeerd tijdens zoomen of vergrote
weergave.
Als een onderwerp tijdens een movie-opname de camera nadert of van
de camera af beweegt, of als u de camera horizontaal of verticaal
beweegt ('pannen'), kan het moviebeeld kortstondig uitrekken of krimpen
(de beeldvergroting verandert).
315
3 Menufunctie-instellingen
AF-methode
U kunt [u+volgen] of [FlexiZone - Single] selecteren (pag. 269-272).
Raster weergeven
Met [3x3 l] of [6x4 m] kunt u rasterlijnen weergeven om u te
helpen de camera verticaal of horizontaal recht te houden. Ook met
[3x3+diag n] wordt het raster in combinatie met diagonale lijnen
weergegeven om u te helpen een uitgebalanceerde compositie te
bereiken door de kruispunten over het onderwerp uit te lijnen.
Houd er rekening mee dat het raster niet wordt weergegeven tijdens
het opnemen van movies.
Movie-opnameformaat
U kunt het movie-opnameformaat (beeldformaat, framerate en
compressiemethode) instellen. Zie pagina 297 voor meer informatie.
Geluidsopname
U kunt instellingen voor geluidsopname instellen. Zie pagina 300
voor meer informatie.
z5
Stille LV-opnameN
Deze functie is van toepassing op het maken van foto's.
Zie pagina 266 voor meer informatie.
3 Menufunctie-instellingen
316
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de AE-vergrendeling).
Tijdcode
U kunt de tijdcode instellen. Raadpleeg pagina 303 en 305 voor
meer informatie.
Stille bedieningN
Wanneer [h insch.] is ingesteld, kunt u het touch pad <h> en het
scherm Quick Control (Snel instellen) tijdens movie-opnamen
gebruiken om instellingen geluidloos te wijzigen. Zie pagina 302
voor meer informatie.
Functie knop VN
U kunt de functies instellen die tijdens het opnemen van movies
worden uitgevoerd wanneer u de ontspanknop half of volledig
indrukt.
Als [ /k] of [q/k] is ingesteld, kunt u behalve met de knop
<0> ook de movie-opname starten/stoppen door de ontspanknop
volledig in te drukken of door de afstandsbediening RS-80N3 of de
afstandsbediening met timer TC-80N3 te gebruiken (beide
afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 237). Met [ /k] of [q/k]
ingesteld, is het maken van foto's (pag. 293) echter niet mogelijk.
Instelling Half ingedrukt Helemaal ingedrukt
/z
Meten en AF Foto maken
q/z
Alleen meten Foto maken
/k
Meten en AF Movie-opname starten/stoppen
q/k
Alleen meten Movie-opname starten/stoppen
Tijdens movie-opnamen heeft de instelling bij [Functie knopV]
prioriteit op elke functie die aan de ontspanknop is toegewezen met
[83: Aangepaste bediening].
317
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen
Witte <s> en rode <E> waarschuwingspictogrammen voor interne
temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurige movie-
opname of bij een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er een witte <
s
> of
een rode <
E
>.
Het witte pictogram <
s
> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's zal
verslechteren. Het wordt aanbevolen om even te stoppen met fotograferen
en de camera enige tijd te laten afkoelen. De beeldkwaliteit van movies
wordt nauwelijks beïnvloed en u kunt dus nog steeds movies opnemen.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat movie-opname binnenkort
automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer
maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Schakel
de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur movie-opnamen
maakt, wordt het pictogram <
s
> of <
E
> eerder weergegeven. Schakel de
camera altijd uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als de gebruikte lens Image Stabilizer (beeldstabilisatie) bevat en u de
IS-schakelaar op <1> zet, is dit altijd actief, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
gebruikt accuvermogen waardoor de totale movie-opnametijd of het
maximum aantal mogelijke opnamen kan afnemen. Als u een statief
gebruikt of als Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, wordt het
aanbevolen om de IS-schakelaar op <2> zetten.
Met de ingebouwde microfoon worden ook het bedieningsgeluid en het
mechanische geluid van de camera opgenomen tijdens de opnamen.
Gebruik de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) om
dit soort geluiden in de movie te verminderen.
Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de IN-
aansluiting voor externe microfoons op de camera.
Bij movie-opname in de automatische belichtingsmodie AE met
sluiterprioriteit of AE met diafragmaprioriteit kan de movie tijdelijk vastlopen
als de helderheid verandert. In dat geval dient u movie-opnamen te maken
met AE met diafragmaprioriteit of handmatige belichting.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. De movie wordt bijna precies
zo opgenomen als deze wordt weergegeven op het LCD-scherm.
Bij weinig licht kunnen ruis of afwijkende kleuren zichtbaar zijn in de
opname. De movie wordt bijna precies zo opgenomen als deze wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Als u een movie afspeelt met andere apparaten kan de beeld- of
geluidskwaliteit afnemen of kan weergave zelfs niet mogelijk zijn (zelfs
als de apparaten MOV-bestanden ondersteunen).
318
Algemene aandachtspunten bij het maken van
movie-opnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt,
wordt tijdens movie-opname rechts in het scherm
mogelijk een indicator met vijf niveaus weergegeven.
Deze geeft aan hoeveel gegevens nog niet naar de
kaart zijn geschreven (beschikbare capaciteit van het
interne buffergeheugen). Hoe langzamer de kaart,
hoe sneller de indicator stijgt. Als de indicator vol
raakt, wordt de movie-opname automatisch gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de indicator ofwel niet
weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal nauwelijks omhoog
gaan. Maak eerst een paar testmovies om te zien of de schrijfsnelheid
van de kaart hoog genoeg is.
Als de indicator geeft aan dat de kaart vol is en de movie-opname
automatisch stopt, kan het gebeuren dat het geluid aan het einde van de
movie niet goed wordt opgenomen.
Als de schrijfsnelheid van de kaart afneemt (als gevolg van fragmentatie)
en de indicator verschijnt, kan formatteren (pag. 67) of low-level-
formattering van de SD-kaart (pag. 67-68) het probleem verhelpen.
Foto's maken tijdens movie-opnamen
Zie 'Beeldkwaliteit' op pagina 277 voor meer informatie over de
beeldkwaliteit van foto's.
Indicator
319
9
Opnamen weergeven
Dit hoofdstuk bevat informatie over hoe u foto's en
movies kunt weergeven en wissen, opnamen kunt
weergeven op een tv-scherm en over andere aan
weergave gerelateerde functies.
Opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen met een
ander toestel
Mogelijk geeft de camera opnamen die met een andere camera zijn
vastgelegd of met een computer zijn bewerkt, of waarvan de
bestandsnaam is gewijzigd niet goed weer.
320
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De laatst gemaakte of laatst bekeken
opname wordt weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u de opnamen in omgekeerde
volgorde wilt weergeven, draait u het
instelwiel <5> linksom. Wilt u de
opnamen in chronologische volgorde
weergeven, dan draait u het instelwiel
rechtsom.
Telkens als u op de knop <B>
drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
x Opnamen weergeven
Weergave van één opname
Geen
informatie
Weergave met
basisinformatie
Weergave met
opname-informatie
Bij het afspelen van RAW-opnamen die zijn gemaakt met [
z
4: Bijsn./aspectratio
]
(pag. 154) ingesteld, worden lijnen voor het opnamegebied weergegeven.
321
x Opnamen weergeven
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <
x
> om de
opnameweergave te beëindigen en om
meteen weer opnamen te kunnen maken.
Als het opname-informatiescherm wordt weergegeven (pag. 320), kunt
u <9> omhoog of omlaag kantelen om de onder in het scherm
weergegeven opname-informatie als volgt te wijzigen. Raadpleeg
pagina 323 en 324 voor meer informatie.
In de weergave van één opname en de
weergave van twee opnamen (pag. 332)
kunt u het raster over de
opnameweergave heen leggen.
Met [33: Weergaveraster] kunt u
[3x3 l], [6x4 m] of [3x3+diag n]
selecteren.
Deze functie is handig om de verticale en
horizontale kanteling en de compositie
van de opname te controleren.
Weergave met opname-informatie
3 Raster weergeven
Gedetailleerde informatie
Informatie over lensafwijkingscorrectie
Informatie over kleurruimte en ruisreductie
Beeldstijlinformatie 2
Informatie over lens/histogram
Informatie over witbalans
Beeldstijlinformatie 1
Tijdens de movieweergave wordt het raster niet weergegeven.
322
Weergave met basisinformatie
B: weergave met opname-informatie
Voorbeeldinformatie voor foto's
Sluitertijd
Mapnummer -
bestandsnummer
Classificatie
Eye-Fi-overdrachtstatus
Nummer van
de opname/
Totaal aantal
opgenomen
beelden
Beveilig beelden
Eye-Fi-overdracht voltooid
Accuniveau
Kaart
Opnamekwaliteit/
bewerkte opnamen/
bijsnijden
Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
Diafragma
Waarde voor
belichtingscompensatie
Als de opname is gemaakt met een andere camera, wordt bepaalde
opname-informatie mogelijk niet weergegeven.
Opnamen die zijn gemaakt met de EOS 5DS/EOS 5DS R kunt u
mogelijk niet op andere camera's weergeven.
323
B: weergave met opname-informatie
Weergave met opname-informatie
Gedetailleerde informatie
* Wanneer u opnamen maakt met beeldkwaliteit RAW+JPEG, wordt de grootte
van het RAW-beeldbestand weergegeven.
* Lijnen die het opnamegebied aangeven worden weergegeven voor opnamen
die zijn gemaakt met Bijsnijden/aspect ratio ingesteld en met RAW- of
RAW+JPEG ingesteld als beeldkwaliteit.
* Lijnen die het opnamegebied aangeven worden weergegeven voor opnamen
met bijsnijdinformatie (pag. 411).
* Tijdens het maken van opnamen met flitser zonder flitsbelichtingscompensatie
wordt <0> weergegeven.
*<w> en de aanpassing van het dynamisch bereik worden weergegeven bij
opnamen die in de HDR-modus zijn gemaakt.
* Bij opnamen met dubbele belichting wordt <P> weergegeven.
*<M> wordt weergegeven voor opnamen die zijn gemaakt met de instelling
Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen.
* Bij foto's die tijdens een movie-opname zijn gemaakt, wordt <G> weergegeven.
* Voor afbeeldingen die worden verwerkt (RAW-verwerkingsfunctie, gewijzigde grootte
of bijgesneden) en vervolgens worden opgeslagen, wordt <
u
> weergegeven.
* Voor opnamen die zijn bijgesneden en vervolgens zijn opgeslagen, wordt <
N
> weergegeven.
Waarde voor belichtingscompensatie
Sluitertijd
Opnamemodus/
Meerdere
opnamen
ISO-snelheid
Opnamedatum
en -tijd
Opnamekwaliteit/bewerkte
opnamen/bijsnijden
Histogram (Helderheid/RGB)
AF-fijnafstelling
Lichte tonen prioriteit
Meetmethode
Bestandsgrootte
Waarde
flitsbelichtingscompensatie/
HDR-modus/
Ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen
Beeldstijl/Instellingen
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Diafragma
Schuifbalk
Bijsnijden
Witbalanscorrectie/
correctiegegevens
Witbalans
B: weergave met opname-informatie
324
Informatie over lens/histogram
Informatie over lensafwijkingscorrectie
Histogramweergave
(helderheid)
Naam van lens
Brandpuntsafstand
Histogramweergave
(RGB)
Informatie over witbalans Beeldstijlinformatie 1
Beeldstijlinformatie 2
Informatie over kleurruimte
en ruisreductie
Als u GPS-ontvanger GP-E2 hebt gebruikt om GPS-informatie voor de opname vast te
leggen, kantelt u <
9
> omhoog of omlaag om het scherm 'GPS-informatie' weer te geven.
325
B: weergave met opname-informatie
< > en < > modi: sluitertijd, diafragma en ISO-snelheid worden niet
weergegeven.
Modus < >: diafragma en ISO-snelheid worden niet weergegeven.
Modus < >: sluitertijd en ISO-snelheid worden niet weergegeven.
Modus < > + Auto ISO: ISO-snelheid wordt niet weergegeven.
Overbelichtingswaarschuwing
Als [33: Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen],
knipperen de uitgebleekte overbelichte gedeelten. Voor meer detail
in de overbelichte, knipperende gedeelten stelt u de
belichtingscompensatie in op een negatieve waarde en maakt u de
foto opnieuw.
AF-puntweergave
Als [33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen], wordt het
AF-punt waarop is scherpgesteld rood. Als automatische AF-
puntselectie is ingesteld, worden er mogelijk meerdere AF-punten
weergegeven.
Voorbeeld van de movie-informatieweergave
Movie-opnamemodus/
time-lapse-movie
Bestandsgrootte
Sluitertijd
Compressiemethode
Movie-opnameformaat
Opnametijd/tijdcode
Movieweergave
Diafragma
Framerate
ISO-snelheid
B: weergave met opname-informatie
326
Histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het
belichtingsniveau en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is
geschikt voor controle van de kleurverzadiging en -gradatie. De
histogramweergave kan worden gewisseld met [33: Histogram].
Weergave van [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling
van het helderheidsniveau van de opname. De
horizontale as geeft het helderheidsniveau aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de
rechterkant) en de verticale as geeft aan
hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau
bestaan. Hoe meer pixels aan de linkerkant,
hoe donkerder de afbeelding. Hoe meer pixels
aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding.
Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u
in de donkere gedeelten weinig details kunnen
onderscheiden. Als er te veel pixels aan de
rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag.
De tussengelegen gradaties worden gereproduceerd. Aan de hand
van de opname en het helderheidshistogram van de opname kunt u
het patroon van het belichtingsniveau en de algehele gradatie
controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke
primaire kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De
horizontale as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de
verticale as geeft aan uit hoeveel pixels het helderheidsniveau van
elke kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe
donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de
rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels
aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve
kleuren. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren
oververzadigd en bevatten ze geen gradatie.
Aan de hand van het RGB-histogram van een opname kunt u de
kleurverzadiging, de kleurgradatie en het witbalanseffect
controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
327
In de indexweergave, waarbij 4, 9, 36 of 100 opnamen op één scherm
worden weergegeven, kunt u snel opnamen zoeken.
1
Druk op de knop <u>.
Tijdens het weergeven van opnamen of
wanneer de camera gereed is om opnamen
te maken, drukt u op de knop <
u
>.
[6u] wordt rechtsonder op het
scherm weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Draai het instelwiel <
6
> linksom.
Er verschijnt een index van 4 opnamen.
De geselecteerde opname wordt
gemarkeerd met een oranje kader.
Door het instelwiel <6> verder
linksom te draaien verandert de
weergave van 9, 36 naar 100 beelden.
Als u het instelwiel rechtsom draait,
wordt de weergave achtereenvolgens
ingesteld op 100, 36, 9, 4 en weergave
van één opname.
3
Selecteer een opname.
Gebruik <
9
> of het instelwiel <
5
> om
het oranje kader te verplaatsen en de
opname te selecteren.
Druk op de knop <
u
> om het pictogram
[
6u
] uit te schakelen en draai vervolgens
het instelwiel <
6
> om naar het volgende
scherm of vorige beeld te gaan.
Druk in de indexweergave op <
0
> om de
geselecteerde opname in een weergave van
één opname weer te geven.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)
B
BB
B
x Snel opnamen zoeken
328
In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <6>
draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren, al
naar gelang de ingestelde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer [Spring met 6] op het
tabblad [32] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Selecteer de sprongmethode en druk
vervolgens op <0>.
d: Geef beelden een voor een
weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
P: Geef alleen beveiligde
opnamen weer
k: Geef weer op classificatie
(pag. 337)
Draai aan het instelwiel <6>
om te selecteren.
I Door opnamen navigeren (opnamesprong)
329
x Snel opnamen zoeken
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
U kunt door de opnamen bladeren
met de ingestelde methode.
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Als u opnamen op map wilt zoeken, selecteert u [Map].
Als de kaart zowel movies als foto's bevat, selecteert u [Movies] of
[Foto's] om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde instelling
voor [Beveiligen] of [Classificatie], is het niet mogelijk om door de
opnamen te bladeren met het instelwiel <6>.
330
Opnamen kunnen op het LCD-scherm circa 1,5 tot 16x worden uitvergroot.
1
Vergroot het beeld.
De opname kan als volgt worden
vergroot: 1. Tijdens het weergeven
van opnamen (weergave van één
opname); 2. Tijdens de kijktijd na het
maken van opnamen; 3. Vanuit de
opnamemodus.
Druk op de knop <u>.
De vergrote weergave wordt
geactiveerd. Het vergrotingsgebied
en [6u] worden rechtsonder op
het scherm weergegeven.
De beeldvergroting neemt toe
wanneer u het instelwiel <6>
rechtsom draait. U kunt de opname
tot circa 16x vergroten.
De beeldvergroting neemt af wanneer
u het instelwiel <6> linksom draait.
Alleen in het geval van 1 en 3 wordt
door het instelwiel verder te draaien
de indexweergave weergegeven
(pag. 327).
2
Schuif over de opname.
Schuif met <9> in elke willekeurige
richting over de vergrote opname.
Als u de vergrote weergave wilt
beëindigen, drukt u op de knop <u>
of <x>. U gaat dan terug naar
weergave van één opname.
u Opnamen vergroten
Positie van vergroot gebied
Alleen in het geval van 1 en 3 kunt u aan het instelwiel <5> draaien om
een andere opname met dezelfde vergroting weer te geven.
Een movie kan niet worden vergroot.
331
u Opnamen vergroten
Wanneer u op het tabblad [33] de optie
[Vergroting (ca.)] selecteert, kunt u het
punt van waaruit wordt vergroot en het
startpunt voor de vergrote weergave
instellen.
1x (geen vergroting)
Het beeld wordt niet vergroot weergegeven. De vergrote weergave
start vanuit de weergave van één opname.
2x, 4x, 8x, 10x (vergroot vanuit centrum)
De vergrote weergave start vanuit het midden van het beeld, op de
ingestelde vergroting.
Ware grootte (v. ges. punt)
De pixels van de opname worden weergegeven op ongeveer 100%.
De vergrote weergave start bij het AF-punt waarop is scherpgesteld.
Als de foto is gemaakt met handmatige scherpstelling, start de
vergrote weergave vanuit het midden van het beeld.
Zelfde als ltste (centr.)
De vergroting is gelijk aan de laatste keer dat u de vergrote
weergave afsloot met de knop <x> of <u>. De vergrote
weergave start vanuit het midden van het beeld.
3 Instellingen voor vergroting
Voor opnamen die zijn gemaakt met de instelling [u+volgen] of
[FlexiZone - Single] (pag. 268) start de vergrote weergave vanuit het
midden van het beeld, zelfs als [Ware grootte (v. ges. punt)] is ingesteld.
332
U kunt twee opnamen naast elkaar op het LCD-scherm weergeven. In de weergave
van twee opnamen kunt u zowel de vergrote weergave of opnamesprong, als
beveiliging, classificatie en de wisfunctie van opnamen gebruiken.
1
Stel de weergave van twee
opnamen in.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <X>.
De 2-beeldindexweergave verschijnt. De
op dat moment geselecteerde opname
wordt gemarkeerd met een oranje kader.
2
Selecteer de opnamen die u met
elkaar wilt vergelijken.
Als u op <
0
> drukt, gaat het oranje
kader van het ene beeld naar het andere.
Draai aan het instelwiel <
5
> om een
opname te selecteren.
Herhaal deze procedure om de
andere opname te selecteren.
Als beelden links en rechts dezelfde
zijn, wordt het pictogram [ ] in de
linkerbovenhoek van beide
afbeeldingen weergegeven.
Als u op de knop <Q> drukt, kunt u
voor beide opnamen dezelfde
vergrotingsfactor en hetzelfde
vergrotingsgebied instellen. (Daarbij
worden de vergrotingsinstellingen
gebruikt van de opname die niet in
het oranje kader staat.)
Als u de knop <x> ingedrukt houdt,
gaat u naar de weergave van één
opname en wordt de opname in het
oranje kader weergegeven.
Als u wilt terugkeren naar de vorige
weergave, drukt u op de knop <X>.
X
Beelden vergelijken (weergave van twee opnamen)
Als u de weergegeven informatie wilt wijzigen, drukt u op de knop <
B
>.
Movies kunnen niet worden afgespeeld in de weergave van twee opnamen.
333
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer [Beeld roteren] op het
tabblad [31] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
opname te selecteren die u wilt draaien.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave (pag. 327).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
de opname als volgt rechtsom
geroteerd: 90° 9 270° 9 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
b De opname roteren
Als u voorafgaand aan het maken van verticale opnamen de optie
[51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 362), hoeft
u de opnamen niet meer op bovenstaande wijze te roteren.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD].
Een movie kan niet worden gedraaid.
334
U kunt belangrijke beelden beveiligen om te voorkomen dat deze per
ongeluk worden gewist met de wisfunctie van de camera.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer [Beveilig beelden] op het
tabblad [31] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Er wordt een opname weergegeven.
3
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname te selecteren die u wilt
beveiligen.
U kunt ook een foto of movie selecteren in
de indexweergave (pag. 327).
4
Beveilig de opname.
Druk op <0> om de geselecteerde
opname te beveiligen. Het pictogram
<K> wordt boven in het scherm
weergegeven.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3 en 4.
K Opnamen beveiligen
3 Eén opname beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
335
K Opnamen beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
beveiligen.
Wanneer u [
Alle beelden in map
] of [
Alle
beelden op kaart]
in [
31: Beveilig
beelden
] selecteert, worden alle beelden
in de map of op de kaart beveiligd.
Om de opnamebeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 67), worden ook beveiligde opnamen
verwijderd.
Movies kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 360), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
Wanneer [Alle beelden op kaart] of [Wis bev. alle beelden op kaart] is
geselecteerd, worden de beelden beveiligd of onbeschermd op de kaart
die is geselecteerd voor [Opn./weerg.] of [Weergave] onder
[51: Opn.functie+kaart/map sel.].
K Opnamen beveiligen
336
Tijdens de opnameweergave kunt u de knop <c> gebruiken om
een opname te beveiligen.
1
Selecteer [Functie knop m].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Functie knop m] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Beveiligen].
3
Selecteer een opname.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname te selecteren die u wilt
beveiligen.
U kunt ook een foto of movie selecteren in
de indexweergave (pag. 327).
4
Beveilig de opname.
Wanneer u op de knop <c>
drukt, wordt de opname beveiligd en
wordt het pictogram <K>
weergegeven.
Als u de beveiliging wilt opheffen,
drukt u nogmaals op <c>. Het
pictogram <K> verdwijnt dan.
Opnamen beveiligen met de knop <c>
337
U kunt opnamen (foto's en movies) beoordelen met een van de vijf
classificaties: l/m/n/o/p. Deze functie heet classificatie.
1
Selecteer een opname.
Draai tijdens de opnameweergave
aan het instelwiel <5> om de foto of
movie te selecteren die u wilt
classificeren.
U kunt ook een foto of movie
selecteren in de indexweergave
(pag. 327).
2
Classificeer de opname.
Telkens als u op de knop <c>
drukt, verandert de classificatie: l/
m/n/o/p/Geen.
Als u nog een opname wilt
classificeren, herhaalt u stap 1 en 2.
Classificaties instellen
Classificaties instellen met de knop <c>
Als [53: Functie knop m] is ingesteld op [Beveiligen], wijzigt u deze
instelling in [Classific.].
Als u op de <Q> knop drukt wanneer [Classificatie] is geselecteerd in
[53: Functie knop m], kunt u de classificaties instellen die worden
weergegeven wanneer u op de knop <c> drukt.
Classificaties instellen
338
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer [Classificatie] op het
tabblad [32] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om een
opname of movie te selecteren die u
wilt classificeren.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
één opname, draait u het instelwiel
<6> rechtsom.
3
Classificeer de opname.
Druk op <0>. Er wordt een blauw
markeringskader weergegeven, zoals
getoond in de schermafbeelding.
Draai aan het instelwiel <5> om een
classificatie te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als u een classificatie voor de
opname instelt, wordt het totaal
aantal opnamen naast de
classificatie opgeteld.
Als u nog een opname wilt
classificeren, herhaalt u stap 2 en 3.
3 Classificaties instellen via het menu
339
Classificaties instellen
Er kunnen in totaal maximaal 999 opnamen met een bepaalde classificatie
worden weergegeven. Indien er meer dan 999 opnamen zijn met een
bepaalde classificatie, wordt er [###] weergegeven.
Het voordeel van classificaties
Met [32: Spring met 6] kunt u alleen opnamen met een bepaalde
classificatie weergeven.
Met [32: Diavoorstelling] kunt u alleen opnamen met een bepaalde
classificatie weergeven.
Met Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 504) kunt u alleen
de opname met een bepaalde classificatie selecteren (alleen foto's).
Met Windows 8.1, Windows 8, Windows 7, enzovoort kunt u de
classificatie van elk bestand bekijken in de bestandsinformatieweergave
of in de meegeleverde opnameviewer (alleen JPEG-afbeeldingen).
340
Tijdens weergave kunt u op de knop <Q> drukken om de volgende
opties in te stellen: [J: Beveilig beelden], [b: Beeld roteren],
[9: Classificatie], [R: RAW-beeldverwerking] (alleen RAW-beelden),
[S: Wijzig formaat] (alleen JPEG-beelden), [N: Bijsnijden]
(alleen JPEG-beelden)], [ : Overbelichtingwaarsch.],
[ : AF-puntweergave] en [e: Spring met 6].
Voor movies kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt
worden weergegeven worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <Q>.
De opties voor Quick Control worden
weergegeven.
2
Selecteer een item en stel dit in.
Beweeg <9> omhoog of omlaag om
een functie te selecteren.
De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> om de
instelling te kiezen.
Druk voor RAW-beeldverwerking,
Wijzig formaat en Bijsnijden op <0>
en stel de functie in. Zie voor meer
informatie pagina 364 voor RAW-
beeldverwerking, pagina 369 voor
Wijzig formaat en pagina 371 voor
Bijsnijden. Druk op de knop <M>
om te annuleren.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om het
scherm Quick Control (Snel instellen)
af te sluiten.
Q Quick Control voor weergave
341
Q Quick Control voor weergave
Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien.
Als [AanD] of [Uit] is ingesteld, wordt de instelling [b Beeld roteren]
toegevoegd aan de opname, maar de camera zal de opname niet draaien
voor weergave.
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt er
overgeschakeld op de weergave van één opname en verschijnt het
scherm Sneltoetsen. Druk nogmaals op de knop <Q> om terug te keren
naar de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
opties dat u kunt selecteren beperkt zijn.
342
U kunt movies op de volgende drie manieren afspelen:
Als u de camera met HDMI-kabel HTC-
100 (afzonderlijk verkrijgbaar) op een
televisie aansluit, kunt u de foto's en
movies op de camera op de televisie
weergeven.
U kunt movies afspelen op het
LCD-scherm van de camera. U kunt
bovendien de eerste en laatste beelden
van een movie bewerken en de foto's en
movies op de kaart afspelen als
automatische diavoorstelling.
k Genieten van movies
Afspelen op een televisie
(pag. 351)
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 344 - 345)
Omdat harddiskrecorders geen HDMI IN-poort bevatten, kan de camera
niet met een HDMI-kabel op een dergelijke recorder worden aangesloten.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen movies en foto's niet worden weergegeven
of opgeslagen.
Een movie die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld.
343
k Genieten van movies
Als u een movie wilt afspelen of
bewerken, hebt u vooraf geïnstalleerde
of algemene software nodig die
compatibel is met de opname-indeling
van de movie.
Afspelen en bewerken op een computer
Als u een movie wilt afspelen of bewerken met commerciële software, hebt
u software nodig die compatibel is met MOV-movies. Voor meer informatie
over commerciële software van derden dient u de fabrikant van de software
te raadplegen.
344
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om een
opname weer te geven.
2
Selecteer een movie.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
movie te selecteren die u wilt afspelen.
Bij weergave van één opname geeft
het pictogram <s1>, dat
linksboven wordt weergegeven, aan
dat het om een movie gaat.
In de indexweergave geeft de perforatie
links van een miniatuur aan dat het een
movie is.
Movies kunnen niet in de
indexweergave worden weergegeven.
Druk op <
0
> om over te schakelen op
de weergave van één opname.
3
Druk in de weergave van één
opname op <0>.
Het movieweergavepaneel verschijnt
onder in het scherm.
4
Speel de movie af.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
De movie wordt afgespeeld.
U kunt de movieweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
U kunt tijdens de movieweergave het
geluidsvolume aanpassen door het
instelwiel <6> te draaien.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Movies afspelen
Luidspreker
De camera kan mogelijk geen movies afspelen die zijn opgenomen met een
andere camera.
345
k Movies afspelen
Movieweergavepaneel
Bewerking Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Pas de vertragingssnelheid aan door aan het instelwiel
<5> te draaien. De vertraagde snelheid wordt
rechtsboven in het scherm aangegeven.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie weergegeven.
3 Vorig beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt het vorige beeld
weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie teruggespoeld.
6 Volgend beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de movie beeld voor
beeld weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie weergegeven.
XBewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 346).
Weergavepositie
mm’ ss”
Weergavetijd (minuten:seconden met [Movie afs. teller:
Opn. tijd])
uu:mm:ss.ff (DF)
uu:mm:ss:ff (NDF)
Tijdcode (uren:minuten:seconden:frames met [Movie afs.
teller: Tijdcode])
9 Volume
Draai het instelwiel <6> om het volume van de
ingebouwde luidspreker van de camera aan te passen
(pag. 344).
32
Als u wilt terugkeren naar weergave van één opname,
drukt u op de knop <M>.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen LP-
E6N-accu bij kamertemperatuur (23 °C) is circa 3 uur en 20 minuten.
Als u de camera op een tv aansluit om een movie weer te geven
(pag. 351), dient u het geluidsvolume via de tv aan te passen. (Het
geluidsvolume kan niet worden aangepast door aan het instelwiel <6>
te draaien.) Als er sprake is van audiofeedback, plaatst u de camera
verder van de tv of zet u het geluid van de tv zachter.
Als u een foto neemt tijdens een movie-opname, wordt de foto tijdens de
movieweergave circa 1 seconde weergegeven.
346
U kunt de eerste en laatste beelden van een movie bewerken in
tussenstappen van circa 1 seconde. U kunt ook time-lapse-movies
bewerken.
1
Selecteer [X] in het
movieweergavescherm.
Het paneel voor moviebewerking
wordt onder aan het scherm
weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Kantel <9> naar links of rechts om
het vorige of volgende beeld te
bekijken. Houd de toets ingedrukt om
frames vooruit of terug te spoelen.
Draai aan het instelwiel <5> om de
movie beeld voor beeld weer te geven.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <0>. Het
deel dat boven in het scherm grijs is
gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte movie.
Selecteer [7] en druk op <0> om
de bewerkte movie af te spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Als u de bewerking wilt annuleren,
drukt u op de knop <M> en
selecteert u [OK] op het
bevestigingsvenster.
X
De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
347
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
4
Sla de bewerkte movie op.
Selecteer [W] en druk vervolgens op
<0>.
Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe
movie op te slaan, selecteert u
[Nieuw bestand]. Als u het bestand
wilt opslaan en het originele
moviebestand wilt overschrijven,
selecteert u [Overschrijven] en drukt
u vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsscherm om de bewerkte
movie op te slaan en terug te keren
naar het movieweergavescherm.
Aangezien bewerking in tussenstappen van circa 1 sec. wordt uitgevoerd
(de positie wordt aangegeven met [ ] boven aan het scherm), kan de
exacte positie waar de movie wordt bewerkt iets afwijken van de positie
die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als het accuniveau laag is, kunt u geen movies bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen accu.
Movies die met een andere camera zijn opgenomen, kunnen niet met
deze camera worden bewerkt.
348
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische
diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer [Diavoorstelling] op het
tabblad [32] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
afspelen.
Selecteer de gewenste optie in het
scherm en druk op <0>.
Alle bldn/Movies/Foto's/Beveiligen
Selecteer één van de volgende
opties: [jAlle bldn] [kMovies]
[zFoto's] [JBeveiligen]. Druk
vervolgens op <0>.
Datum/Map/Classificatie
Selecteer een van de volgende
opties: [iDatum] [
nMap]
[9Classificatie].
Wanneer <zH> wordt
gemarkeerd, drukt u op de knop
<B>.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven opnamen
Datum Map Classificatie
349
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Configureer [Stel in] naar wens.
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
Stel de [Weergaveduur] en
[Herhalen] voor foto's in.
Druk wanneer u klaar bent met
instellen op de knop <M>.
Optie Beschrijving van weergave
jAlle bldn
Alle foto's en movies op de geheugenkaart worden
weergegeven.
iDatum
De foto's en movies die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto's en movies in de geselecteerde map worden
weergegeven.
kMovies
Alleen de movies op de geheugenkaart worden
weergegeven.
zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
JBeveiligd
Alleen beveiligde foto's en movies op de geheugenkaart
worden weergegeven.
9Classificatie
Alleen foto's en movies met de geselecteerde classificatie
worden weergegeven.
Weergaveduur
Herhalen
De afbeeldingen op de kaart die is geselecteerd voor [
Opn./weerg.
] of [
Weergave
]
onder [
5
1: Opn.functie+kaart/map sel.
] worden weergegeven.
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
350
4
Start de diavoorstelling.
Selecteer [Start] en druk vervolgens
op <0>.
Nadat de tekst [Laden van beeld...]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
5
Beëindig de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten
en wilt terugkeren naar het
instellingenscherm, drukt u op de
knop <M>.
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens het
pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van de opname
weergegeven. Druk nogmaals op <0> om weer verder te gaan met de
diavoorstelling.
U kunt het weergaveformaat van foto's wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> drukken (pag. 320).
Tijdens de movieweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door
aan het instelwiel <6> te draaien.
Tijdens automatische weergave of pauze kunt u aan het instelwiel <5>
draaien om een andere opname te bekijken.
Tijdens de automatische weergave wordt de camera niet automatisch
uitgeschakeld.
De weergaveduur kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 351 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken.
351
Als u de camera met een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) op een
televisie aansluit, kunt u de foto's en movies op de camera op de
televisie weergeven. Voor de HDMI-kabel wordt HDMI-kabel HTC-100
(afzonderlijk verkrijgbaar) aanbevolen.
Als het beeld niet op het tv-scherm wordt weergegeven, controleert u of
[53: Videosysteem] correct is ingesteld op [Voor NTSC] of [Voor PAL]
(afhankelijk van de videostandaard van uw televisie).
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
5
Druk op de knop <x>.
De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie passend bij de aangesloten
televisie.
Als u de weergegeven informatie wilt
wijzigen, drukt u op de knop <B>.
Zie pagina 344 als u movies wilt
weergeven.
Opnamen op een televisie bekijken
Opnamen op een televisie bekijken
352
Als de tv die met de HDMI-kabel op de camera is aangesloten
compatibel is met HDMI CEC*, kunt u de afstandsbediening van de tv
gebruiken voor het bedienen van de weergaveopties.
* Een standaard-HDMI-functie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen
bedienen zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Stel [Ctrl over HDMI] in op
[Inschakelen].
Selecteer [Ctrl over HDMI] op het
tabblad [33] en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Sluit de camera aan op een tv.
Gebruik een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
De invoer van de tv wordt
automatisch overgeschakeld op de
HDMI-poort waarop de camera is
aangesloten. Als er niet automatisch
wordt overgeschakeld, gebruikt u de
afstandsbediening van de tv om de
HDMI IN-poort waarop de kabel is
aangesloten te selecteren.
Voor HDMI CEC-tv's
Pas het geluidsvolume van de movie aan via de tv. Het geluidsvolume
kan niet met de camera worden aangepast.
Schakel de camera en de tv uit voordat u de kabel tussen de camera en
de tv aansluit of verwijdert.
Op bepaalde tv's worden de weergegeven opnamen mogelijk afgesneden.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de movies mogelijk niet worden afgespeeld.
353
Opnamen op een televisie bekijken
3
Druk op de knop <x> op de
camera.
Op de tv wordt een opname
weergegeven. U kunt de
afstandsbediening van de tv
gebruiken om opnamen af te spelen.
4
Selecteer een opname.
Richt de afstandsbediening op de tv
en druk op de knop / om een
opname te selecteren.
5
Druk op Enter op de
afstandsbediening.
Het menu wordt weergegeven en u
kunt de afspeelopties uitvoeren die
links worden weergegeven.
Druk op de toets / op de
afstandsbediening om de gewenste
optie te selecteren en druk vervolgens
op Enter. Voor een diavoorstelling
drukt u op / om een optie te
selecteren. Druk vervolgens op Enter.
Als u [Terug] kiest en vervolgens op
Enter drukt, verdwijnt het menu en
kunt u de knop / gebruiken om
een opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Movieweergavemenu
: Terug
: 9-beeldindex
: Movie afspelen
: Diavoorstelling
:
Opname-info weergeven
: Roteren
In de weergave van twee opnamen (pag. 332) is afspelen via de
afstandsbediening van de tv niet mogelijk. Als u de afstandsbediening van
de tv wilt gebruiken voor weergave, drukt u eerst op de knop <X> om terug
te gaan naar de weergave van één opname.
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding inschakelen.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren wellicht niet naar behoren. In dit soort gevallen dient
[33: Ctrl over HDMI] in te stellen op [Uitschakelen]. Gebruik de
camera om de weergave te bedienen.
354
Opnamen die zich op een geheugenkaart bevinden, kunnen naar een
andere geheugenkaart worden gekopieerd.
1
Selecteer [Beeldkopie].
Selecteer [Beeldkopie] op het
tabblad [31] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Sel.Beeld].
Controleer het nummer van de
kopieerbron en doelkaart en de
capaciteit van de kaart.
Selecteer [Sel.beeld] en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer de map.
Selecteer de map met de foto die u
wilt kopiëren en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer de gewenste map aan de
hand van de opnamen rechts op het
scherm.
De opnamen in de geselecteerde
map worden weergegeven.
a Opnamen kopiëren
3 Eén opname kopiëren
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
De kopiebron is de kaart die is geselecteerd voor [Opn./weerg.] of
[Weergave] onder [51: Opn.functie+kaart/map sel.].
355
a Opnamen kopiëren
4
Selecteer de opnamen die u wilt
kopiëren.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Het pictogram [X] wordt linksboven
in het scherm weergegeven.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
één opname, draait u het instelwiel
<6> rechtsom.
Als u meer opnamen wilt kopiëren,
herhaalt u stap 4.
5
Druk op de knop <c>.
Wanneer alle opnamen die u wilt
kopiëren zijn geselecteerd, drukt u op
de knop <c>.
6
Selecteer [OK].
Controleer of de kaart waar de
beelden naartoe worden gekopieerd
en selecteer vervolgens [OK].
7
Selecteer de doelmap.
Selecteer de doelmap waar u
afbeeldingen naartoe wilt kopiëren en
druk vervolgens op <0>.
Als u een nieuwe map wilt maken,
selecteert u [Maak map].
Totaal aantal geselecteerde opnamen
a Opnamen kopiëren
356
8
Selecteer [OK].
Controleer de informatie van de
bronkaart en doelkaart en selecteer
vervolgens [OK].
Het kopiëren gaat van start en de
voortgang wordt weergegeven.
Als het kopiëren voltooid is, wordt het
resultaat weergegeven. Selecteer
[OK] om terug te keren naar het
scherm van stap 2.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart
tegelijk kopiëren.
Als u bij [x1: Beeldkopie] de optie
[Sel.n] of [Alle bldn] selecteert, kunt u
alle opnamen in een map of op een
geheugenkaart tegelijk kopiëren.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart kopiëren
357
a Opnamen kopiëren
De bestandsnaam van de gekopieerde opname is gelijk aan de
bestandsnaam van de bronopname.
Als [Sel.beeld] is ingesteld, is het niet mogelijk om opnamen uit
meerdere mappen tegelijk te kopiëren. Selecteer in elke map opnamen
om ze map voor map te kopiëren.
Wanneer een opname naar een doelmap/-kaart wordt gekopieerd waar
zich een opname bevindt met hetzelfde bestandsnummer, wordt het
volgende weergegeven: [Sla beeld over en ga door] [Vervang
bestaand beeld] [Annuleer kopie]. Selecteer de kopieermethode en
druk vervolgens op <0>.
•[Sla beeld over en ga door]: Iedere opname in de bronmap met
hetzelfde bestandsnummer als de opname in de doelmap wordt
overgeslagen en niet gekopieerd.
•[Vervang bestaand beeld]: Iedere opname in de doelmap met
hetzelfde bestandsnummer als de bronopname (inclusief beveiligde
opnamen) wordt overschreven.
Als een opname met een printopdracht (pag. 389) wordt
overgeschreven, moet u de printpdracht opnieuw instellen.
Wanneer de opname wordt gekopieerd, blijft de informatie over de
printopdracht, de beeldoverdracht en de fotoboekopdracht niet
behouden.
Tijdens het kopiëren is het niet mogelijk om opnamen te maken.
Selecteer [Annuleer] voordat u een opname maakt.
358
U kunt overbodige opnamen één voor één of in een batch selecteren en
wissen. Beveiligde opnamen (pag. 334) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze
niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te
voorkomen dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een
RAW+JPEG-afbeelding verwijdert, wordt zowel de RAW- als de
JPEG-afbeelding verwijderd.
1
Geef de opname weer die u wilt
wissen.
2
Druk op de knop <L>.
Het menu Wissen wordt
weergegeven.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
L Opnamen wissen
Eén opname wissen
Als u [83: Standaardwisoptie] instelt op [[Wissen] geselecteerd] kunt u
sneller opnamen wissen (pag. 412).
359
L Opnamen wissen
Door vinkjes <X> bij de te wissen opnamen te zetten, kunt u meerdere
opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer [Wis beelden] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Selecteer en wis
beelden].
Er wordt een opname weergegeven.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u
een opname selecteren in de weergave
van drie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van één opname,
draait u het instelwiel <
6
> rechtsom.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
wissen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste opname te kiezen en druk
vervolgens op <
0
>.
Er wordt linksboven in het scherm
een vinkje [X] weergegeven.
Herhaal stap 3 om andere opnamen
te selecteren die u wilt wissen.
4
Wis de opname.
Druk op de knop <L> en druk
vervolgens op [OK].
De geselecteerde opnamen worden
in één batch gewist.
3
Opnamen selecteren [
X
] die in een batch moeten worden gewist
L Opnamen wissen
360
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
wissen. Wanneer [31: Wis beelden] is ingesteld op [Alle beelden in
map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in de map of op
de kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u alle opnamen, met inbegrip van beveiligde opnamen, wilt wissen,
dient u de kaart te formatteren (pag. 67).
De foto's op de kaart die zijn geselecteerd voor [Opn./weerg.] of
[Weergave] onder [51: Opn.functie+kaart/map sel.] worden gewist.
361
De helderheid van het LCD-scherm wordt automatisch aangepast voor
een optimale weergave, afhankelijk van de hoeveelheid omgevingslicht.
U kunt ook het helderheidsniveau van de automatische aanpassing
instellen (lichter of donkerder) of de helderheid handmatig aanpassen.
1
Selecteer [LCD-helderheid].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [LCD-helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Auto] of [Handmatig].
Draai aan het instelwiel <6> om
een optie te selecteren.
3
Pas de helderheid aan.
Kijk naar het diagram met grijswaarden
en draai aan het instelwiel <
5
>. Druk
vervolgens op <
0
>.
U kunt [Auto] instellen op drie
niveaus, en [Handmatig] op zeven
niveaus.
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Automatische aanpassing Handmatige aanpassing
Let erop wanneer [Auto] is ingesteld dat de ronde, externe lichtsensor
(pag. 28) rechts op het LCD-scherm niet wordt geblokkeerd door uw vinger
of iets dergelijks.
Als u de belichting van de opname wilt controleren, raden we u aan om
naar het histogram te kijken (pag. 326).
Als u tijdens de weergave op de knop <
U
> drukt, wordt het scherm van
stap 2 weergegeven.
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen
362
Verticale opnamen worden automatisch geroteerd,
zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het
LCD-scherm van de camera of op de computer
worden weergegeven. U kunt de instelling voor
deze functie wijzigen.
1
Selecteer [Auto. roteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Auto. roteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de optie Auto. roteren in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
AanzD
De verticale opname wordt tijdens de weergave automatisch
gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
AanD
De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
Uit
De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid.
3 Verticale opnamen automatisch roteren
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl Auto. roteren was ingesteld op
[Uit], kunnen niet automatisch worden gedraaid. De opnamen kunnen zelfs
niet worden gedraaid als u de instelling later op [Aan] zet voor weergave.
De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid voor de kijktijd net
na het maken van de opname.
Als er een verticale opname is gemaakt terwijl de camera naar boven of
naar beneden werd gehouden, kan het zijn dat de opname niet
automatisch wordt gedraaid.
Als de verticale opname op het beeldscherm van de pc niet automatisch
wordt gedraaid, betekent dit dat de door u gebruikte software de opname
niet kan draaien. We raden u aan om de EOS-software te gebruiken.
363
10
Opnamen naverwerken
U kunt RAW-opnamen verwerken en het formaat van
JPEG-afbeeldingen wijzigen of deze bijsnijden.
Het pictogram M rechtsboven aan een paginatitel geeft
aan dat de functie alleen in de volgende modi kan worden
gebruikt: <d> <s> <f> <a> <F>.
De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken die zijn
gemaakt met een andere camera.
Wanneer de camera via de interfacekabel op een computer is
aangesloten, kunt u geen opnamen naverwerken op de manier
die in dit hoofdstuk wordt beschreven.
364
U kunt 1-bestanden verwerken met de camera en ze opslaan als
JPEG-bestanden. Aangezien het RAW-bestand zelf niet wordt
gewijzigd, kunt u het RAW-bestand volgens verschillende 'recepten'
verwerken om er vervolgens diverse JPEG-bestanden van te maken.
41- en 61-bestanden kunnen niet met de camera worden
verwerkt. Gebruik Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 504)
om die bestanden te verwerken.
1
Selecteer [RAW-beeldverwerking].
Selecteer [RAW-beeldverwerking]
op het tabblad [31] en druk
vervolgens op <0>.
1-opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om
de opname te selecteren die u wilt
verwerken.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
indexweergave.
3
Verwerk de opname.
Druk op <0> om de RAW-
verwerkingsopties weer te geven
(pag. 366).
Gebruik <
9
> om een optie te selecteren
en draai vervolgens aan het instelwiel
<
5
> om de instelling te wijzigen.
Instellingen als 'aanpassing
helderheid', 'witbalans', enz. worden
zichtbaar in de weergegeven opname.
Druk op de knop <B> om terug te
keren naar de instellingen van de
opname zoals ze waren toen de
opname werd gemaakt.
R
RAW-opnamen met de camera verwerken
N
365
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Het instellingenscherm
weergeven
Druk op <0> om het
instellingenscherm weer te geven.
Draai het instelwiel <5> of <6>
om de instelling te wijzigen. Druk op
<0> om het instellen te voltooien en
terug te gaan naar het vorige scherm.
4
Sla de opname op.
Selecteer [W] (Opslaan) en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] om de opname
op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap
en het nummer van het bestand
en selecteer [OK].
Als u nog een opname wilt
verwerken, herhaalt u stap 2 t/m 4.
Als u bij stap 3 op de knop <u> drukt, kunt u de opname vergroten. De
vergroting is afhankelijk van het aantal pixels voor [Beeldkwalit.] dat is
ingesteld bij [RAW-beeldverwerking]. Met <9> kunt u door de
vergrote opname schuiven.
Als u de vergrote weergave wilt beëindigen, drukt u nogmaals op de
knop <u>.
Er worden kaderlijnen om het opnamegebied weergegeven bij
opnamen die zijn gemaakt wanneer [z4: Bijsn./aspectratio]
(pag. 154) is ingesteld op een andere optie dan [Volledig].
JPEG-afbeeldingen die worden gegenereerd uit RAW-opnamen
worden opgeslagen met het ingestelde bijsnijdgebied.
Vergrote weergave
Bijsnijden/aspect ratio
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
366
Helderheid aanpassen
U kunt de helderheid van de opname aanpassen met maximaal ±1
stop in stappen van 1/3-stop. Het effect van de instelling is zichtbaar
in de weergegeven opname.
Witbalans (pag. 174)
U kunt de witbalans selecteren. Als u [Q] selecteert en op de knop
<B> drukt, selecteert u [Auto: Sfeerprioriteit] of [Auto:
Witprioriteit]. Als u [P] selecteert en drukt op de knop <B>
kunt u de kleurtemperatuur instellen. Het effect van de instelling is
zichtbaar in de weergegeven opname.
Beeldstijl (pag. 164)
U kunt de beeldstijl selecteren. Door op de knop <B> te
drukken, kunt u de scherpte en andere parameters aanpassen. Het
effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
(pag. 182)
U kunt de optie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) instellen. Het effect van de instelling is zichtbaar in de
weergegeven opname.
Hoge ISO-ruisreductie (pag. 183)
U kunt ruisreductie instellen voor hoge ISO-snelheden. Het effect
van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname. Als het
effect niet goed te zien is, vergroot u het beeld (pag 365).
Beeldkwaliteit (pag. 149)
U kunt de beeldkwaliteit instellen wanneer u de JPEG-afbeelding
genereert.
RAW-beeldverwerkingsopties
367
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Kleurruimte (pag. 193)
U kunt sRGB of Adobe RGB selecteren. Omdat het LCD-scherm
van de camera niet compatibel is met Adobe RGB, zal de opname er
niet heel anders uitzien, ongeacht de kleurruimte die is ingesteld.
Correctie helderheid randen (pag. 188)
Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het gecorrigeerde beeld
weergegeven. Als het effect niet goed te zien is, vergroot u het beeld
(pag. 365) en bekijkt u de hoeken van het beeld. De correctie van de
helderheid van de randen die met de camera wordt uitgevoerd, is
minder uitgesproken dan de correctie die met Digital Photo
Professional (EOS-software) wordt uitgevoerd en is mogelijk ook
minder goed zichtbaar. Gebruik in dat geval Digital Photo
Professional om de gecorrigeerde helderheid uit te voeren.
Vervormingscorrectie
De vervorming van het beeld als gevolg van lenseigenschappen kan
worden gecorrigeerd. Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het
gecorrigeerde beeld weergegeven. De randen van het beeld zijn
bijgesneden in het gecorrigeerde beeld.
Omdat de beeldresolutie mogelijk iets lager lijkt, kunt u bij Beeldstijl
de parameter [Scherpte] gebruiken om eventueel noodzakelijke
aanpassingen aan de scherpte aan te brengen.
Chromatische correctie (pag. 189)
Chromatische afwijkingen (kleurranden langs de omtrek van het
onderwerp) als gevolg van fysieke eigenschappen van de lens
kunnen worden gecorrigeerd. Indien [Inschakelen] is ingesteld,
wordt het gecorrigeerde beeld weergegeven. Als het effect niet goed
te zien is, vergroot u het beeld (pag 365).
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
368
Correctie helderheid randen, vervormingscorrectie en chromatische
correctie
Om correctie helderheid randen, vervormingscorrectie en chromatische
correctie uit te voeren met de camera, zijn de correctiegegevens voor de
gebruikte lens nodig. Als u bij het verwerken van RAW-opnamen in de
camera geen correctie kunt toepassen, gebruikt u EOS Utility (EOS-
software, pag. 504) om de correctiegegevens in de camera te registreren.
Verwerking van RAW-bestanden in de camera levert niet hetzelfde
resultaat op als verwerking met Digital Photo Professional.
Als u opnamen verwerkt terwijl [Vervorming] is ingesteld op
[Inschakelen], worden er geen gegevens over de AF-puntweergave
(pag. 325) en geen stofwisgegevens (pag. 375) aan de opname
toegevoegd.
369
U kunt het formaat van een JPEG-opname wijzigen om het aantal
pixels te reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand
opslaan. Het is alleen bij JPEG 3/K/5/a/b-opnamen mogelijk om
het formaat te wijzigen. Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen
kan niet worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer [Wijzig formaat] op het
tabblad [32] en druk vervolgens op
<0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname te selecteren waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
indexweergave.
3
Selecteer het gewenste
beeldformaat.
Druk op <0> om het beeldformaat
weer te geven.
Selecteer het gewenste beeldformaat
en druk op <0>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om het gewijzigde
beeldformaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een
opname wilt wijzigen, herhaalt u stap
2 t/m 4.
S
Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen
Doelgrootte
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen
370
Opties voor formaatwijziging op basis van het originele beeldformaat
Formaten voor kleinere afbeeldingen worden hieronder weergegeven.
(circa)
Origineel
beeldformaat
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
K 5 a b c
3 kkkkk
K
kkkk
5
kkk
a
kk
b
k
Beeldformaten
Beeldkwaliteit Volledig (3:2) 1,3x (bijsnijden) 1,6x (bijsnijden)
K
7680 x 5120
(39,3 megapixel)
6016 x 4000*
(24,1 megapixel)
4800 x 3200
(15,4 megapixel)
5
5760 x 3840
(22,1 megapixel)
4512 x 3008
(13,6 megapixel)
3616 x 2408*
(8,7 megapixel)
a
4320 x 2880
(12,4 megapixel)
3376 x 2256*
(7,6 megapixel)
2704 x 1808*
(4,9 megapixel)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixel)
1920 x 1280
(2,5 megapixel)
1920 x 1280
(2,5 megapixel)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
720 x 480
(350.000 pixels)
720 x 480
(350.000 pixels)
Beeldkwaliteit 1:1 (aspect ratio) 4:3 (aspect ratio) 16:9 (aspect ratio)
K
5120 x 5120
(26,2 megapixel)
6816 x 5120*
(34,9 megapixel)
7680 x 4320
(33,2 megapixel)
5
3840 x 3840
(14,7 megapixel)
5120 x 3840
(19,7 megapixel)
5760 x 3240
(18,7 megapixel)
a
2880 x 2880
(8,3 megapixel)
3840 x 2880
(11,1 megapixel)
4320 x 2432*
(10,5 megapixel)
b
1280 x 1280
(1,6 megapixel)
1712 x 1280*
(2,2 megapixel)
1920 x 1080
(2,1 megapixel)
c
480 x 480
(230.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 408*
(290.000 pixels)
De onderdelen die zijn gemarkeerd met een sterretje komen niet helemaal
overeen met de aspect ratio. De opname wordt iets bijgesneden.
371
U kunt een JPEG-opname bijsnijden en deze opslaan als een andere
opname. U kunt 3, K, 5, a en b JPEG-opnamen bijsnijden.
JPEG c- en RAW-opnamen kunnen niet worden bijgesneden.
1
Selecteer [Trimmen].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Trimmen] en druk vervolgens
op <0>.
Er wordt een afbeelding
weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname te selecteren die u wilt
bijsnijden.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
indexweergave.
3
Stel de grootte, aspect ratio,
positie en richting van het
bijsnijdkader in.
Druk op <0> om het bijsnijdkader
weer te geven.
Het gedeelte van de opname dat
binnen het bijsnijdkader valt, wordt
bijgesneden.
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Draai aan het instelwiel <6> om de grootte van het bijsnijdkader
te wijzigen. Hoe kleiner het bijsnijdkader, hoe meer vergroot de
bijgesneden afbeelding eruit zal zien.
De aspect ratio wijzigen
Draai aan het instelwiel <5> om de aspect ratio van het
bijsnijdkader te wijzigen. U kunt de aspect ratio als volgt selecteren:
[3:2], [16:9], [4:3] of [1:1].
N JPEG-opnamen bijsnijden
N JPEG-opnamen bijsnijden
372
Het bijsnijdkader verplaatsen
Met <9> kunt u het kader verticaal of horizontaal over de opname
schuiven. Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste gebied binnen
het kader wordt weergegeven.
De richting van het bijsnijdkader wijzigen
Wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het bijsnijdkader van
verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt u van
een verticale opname een horizontale opname maken.
4
Controleer het beeldgebied dat u
wilt bijsnijden.
Druk op de knop <Q>.
Het te bij te snijden beeldgebied
wordt weergegeven.
Druk nogmaals op de knop <Q> om
terug te gaan naar de oorspronkelijke
opname.
5
Sla de bijgesneden opname op.
Druk op <0> en kies [OK] om de
bijgesneden opname op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u nog een opname wilt bijsnijden,
herhaalt u stap 2 t/m 4.
Wanneer een bijgesneden opname wordt opgeslagen, kan deze niet
opnieuw worden verkleind of bijgesneden.
Informatie over de AF-puntweergave (pag. 325) en stofwisdata
(pag. 375) worden niet toegevoegd aan de bijgesneden opnamen.
373
11
Sensorreiniging
De voorzijde van de beeldsensor (low-pass-filter)
beschikt over een zelfreinigende sensor die
automatisch stof verwijdert.
Ook kunnen stofwisdata aan de opname worden
toegevoegd, zodat achtergebleven stofdeeltjes
automatisch kunnen worden verwijderd met Digital
Photo Professional (EOS-software, pag. 504).
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen, kan
er in zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne
onderdelen van de camera op de sensor terechtkomen. Als er na de
automatische sensorreiniging nog vlekken zichtbaar zijn, kunt u de
sensor het best laten reinigen door een Canon Service Center.
Zelfs als de zelfreinigende sensor actief is, kunt u de ontspanknop
half indrukken om het reinigen te onderbreken en direct foto's
maken.
374
Als u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, verwijdert de
zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de
sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat
u daar iets van merkt. U kunt de sensorreiniging echter ook handmatig
in- of uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [53] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK].
Op het scherm wordt aangegeven dat
de sensor wordt gereinigd. (Mogelijk
hoort u een zacht, kort geluid.) Er
klinkt een sluitergeluid, maar er wordt
geen foto gemaakt.
Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer vervolgens
[Uitschak.].
De sensor wordt niet meer gereinigd als u de aan-uitschakelaar op
<1> of <2> zet.
f Automatische sensorreiniging
De sensor nu reinigen
Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
rechtop en stabiel op een tafel of een ander plat oppervlak.
Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het
resultaat niet echt beter. Direct na het reinigen van de sensor is de optie
[Reinig nuf] tijdelijk niet beschikbaar.
375
De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er
nauwelijks stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof
achterblijft, kunt u stofwisdata aan de opname toevoegen om
naderhand stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional (EOS-
software, pag. 504) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch
te verwijderen.
Zorg voor een effen wit object, zoals een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van de lens in op 50 mm of meer.
Zet de scherpstelmodusknop op de lens op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (). Als de lens geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van de lens en
draait u de scherpstelring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Stofwisdata] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Nadat de automatische zelfreiniging
van de sensor is uitgevoerd, wordt
een bericht weergegeven. Tijdens de
reiniging hoort u een sluitergeluid,
maar er wordt geen foto gemaakt.
3
Stofwisdata toevoegen
N
Voorbereiding
De stofwisdata verzamelen
3 Stofwisdata toevoegenN
376
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van
20-30 cm met een effen wit object
zonder patroon en maak een opname.
De foto wordt in de
diafragmavoorkeuzemodus gemaakt
bij een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt
de camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er
een bericht weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt er een foutmelding
weergegeven. Volg de stappen bij
'Voorbereiding' op de voorgaande
pagina en selecteer vervolgens [
OK
].
Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige
JPEG- en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname
gaat maken, wordt het aanbevolen om eerst de stofwisdata bij te werken
door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de Digital Photo Professional Instructiehandleiding voor
informatie over het gebruik van dit programma
(EOS-software, pag. 504) voor het verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd,
is zo gering dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de
bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit
papier. Als het object een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien
en zodoende de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de EOS-
software nadelig beïnvloeden.
377
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u
handmatig verwijderen met een in de handel verkrijgbaar blaasbuisje of een
vergelijkbaar hulpmiddel. Haal de lens van de camera voordat u de sensor
gaat reinigen.
De beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u aan om fysieke reiniging
van de sensor bij een Canon Service Center te laten uitvoeren.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [53] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Reinig handmatig].
3
Selecteer [OK].
De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
'CLn' knippert op het LCD-paneel.
4
Reinig de sensor.
5
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als u een accu gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
Handmatige sensorreiniging is niet mogelijk als u batterijgreep BG-E11
(afzonderlijk verkrijgbaar) met AA/LR6-accu's gebruikt.
Als stroomvoorziening wordt het gebruik van de DC-koppeling DR-E6 (afzonderlijk
verkrijgbaar) en de AC-adapter AC-E6N (afzonderlijk verkrijgbaar) aanbevolen.
3 Handmatige sensorreinigingN
378
Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroom wordt
onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de sluitergordijnen of
de beeldsensor beschadigd raken.
De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
De accu verwijderen/plaatsen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de
sensor voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de lensvatting in de camera. Als de
stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de
sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit perslucht of -gas om de sensor schoon te maken.
De blaaskracht kan de sensor beschadigen en de gasnevel kan
op de sensor bevriezen en deze bekrassen.
Als het accuniveau laag wordt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een
pieptoon als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center laten reinigen.
379
12
Opnamen printen en
overbrengen naar een computer
Printen (pag. 382)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer en
de opnamen op de kaart printen. De camera is compatibel
met "wPictBridge", de standaard voor rechtstreeks printen.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 389)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, printen volgens uw printinstructies, zoals
de opnameselectie, het aantal exemplaren, enzovoort. U
kunt meerdere opnamen in één batch printen of printopties
maken voor een foto-ontwikkelaar.
Opnamen overbrengen naar een computer (pag. )393
U kunt de camera op een computer aansluiten en opnamen
die zich op de kaart bevinden vanuit de camera naar de
computer overbrengen.
Opnamen selecteren voor een fotoboek (pag. 397)
U kunt aangeven welke opnamen op de kaart moeten
worden geprint in een fotoboek.
380
De procedure voor rechtstreeks printen kan volledig worden
uitgevoerd via het LCD-scherm van de camera.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera op een printer
aan.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Gebruik de kabelbescherming voor het
aansluiten van de kabel op de camera
(pag. 36). Sluit de kabel aan op de
digital-aansluiting van de camera en let
er daarbij op dat het symbool op de
stekker < > naar de achterkant
van de camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor
aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het printen voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
381
Het printen voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> linksboven op
het scherm geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
Controleer of de printer over een PictBridge-aansluiting beschikt.
Gebruik de meegeleverde interfacekabel of een interfacekabel van
Canon (pag. 454). Gebruik bij het aansluiten van de interfacekabel de
meegeleverde kabelbescherming (pag. 36).
U kunt movies niet printen.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Los het probleem op dat wordt weergegeven in de foutmelding
(pag. 388).
Printen is niet mogelijk als ruisonderdrukking bij meerdere opnamen of
de HDR-modus is ingesteld.
U kunt ook RAW-opnamen printen die met deze camera zijn gemaakt.
U kunt ook JPEG/RAW-opnamen printen die als [
z
4: Bijsn./aspectratio
]
(pag. 154) zijn ingesteld.
Als u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu
volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen accu kan maximaal
ongeveer 3 uur worden geprint.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert.
Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Bij direct printen wordt het gebruik van de DC-koppeling DR-E6
(afzonderlijk verkrijgbaar) en de AC-adapter AC-E6N (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen om de camera van voeding te voorzien.
382
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt
printen.
Controleer of linksboven in het LCD-
scherm het pictogram <w> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname te selecteren die u wilt
printen.
2
Druk op <
0
>.
Het scherm met printinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
w Printen
Pictogram aangesloten printer
Scherm met printinstellingen
*
Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld het printen van de
datum en het bestandsnummer en het bijsnijden, mogelijk niet worden geselecteerd.
Hiermee stelt u de printeffecten in (pag. 384).
Hiermee schakelt u het printen van datum of
bestandsnummer in of uit (pag. 385).
Hiermee stelt u het aantal te printen exemplaren in (pag. 385).
Hiermee stelt u het printgebied in (pag. 387).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in (pag. 383).
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee begint u met printen.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven.
383
w Printen
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met papiersoorten wordt
weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de
printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met printinstellingen
verschijnt weer.
*1: Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, lensnaam, opnamemodus, sluitertijd, het
diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans, enzovoort geprint.
*2:Wanneer u de printtaken volgens de aanwijzingen in 'Digital Print Order Format
(DPOF)' (pag. 389) hebt ingesteld, wordt het aanbevolen de prints te maken aan de
hand van de aanwijzingen in 'Rechtstreeks printen met DPOF' (pag. 392).
Q Het papierformaat instellen
Y De papiersoort instellen
U De pagina-indeling instellen
Randloos
Printen zonder rand. Als uw printer niet kan printen zonder
randen, wordt de opname met randen geprint.
Randen Printen met een witte rand rondom de opname.
Randenc
Hiermee wordt de opname-informatie*
1
bij printen van het
formaat 9 x 13 cm en groter geprint langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel te printen.
20-plusc
35-plusp
Hiermee worden 20 of 35 opnamen geprint als
miniatuurafbeeldingen op papier van A4- of Letter-formaat*
2
.
Hiermee wordt de opname-informatie
*1
geprint met [20-upc].
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen
van de printer.
w Printen
384
4
Stel de printeffecten in.
Stel ze indien nodig in. Ga naar stap 5
als u geen printeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de instelling en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer het gewenste printeffect en
druk vervolgens op <0>.
Als de pictogrammen <
ze
> helder
worden weergegeven, kunt u ook het
printeffect aanpassen (pag. 386).
* Wijzigingen in de printeffecten zijn zichtbaar in het beeld linksboven op het
scherm. Het beeld dat wordt geprint, kan er iets anders uitzien dan het
weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering. Dit geldt
ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 386.
Printeffect Omschrijving
EUit Er wordt geen automatische correctie toegepast.
EAan
Printen met de standaardkleuren van de printer. De Exif-
gegevens van de opname worden gebruikt voor het maken van
automatische correcties.
EVIVID
Hiermee wordt er geprint met een hogere verzadiging voor
levendige blauwe en groene tinten.
ENR
Beeldruis wordt vóór het printen verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden geprint in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0 Koele
toon
Opnamen worden geprint in zwart-wit, met koele, blauwachtige
zwarttinten.
0
Warme
toon
Opnamen worden geprint in zwart-wit, met warme, gelige
zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden geprint met de oorspronkelijke kleuren en
het oorspronkelijke contrast. Er worden geen automatische
kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De printkenmerken zijn dezelfde als voor de instelling
'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn fijnere aanpassingen voor
het printen mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De prints kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
385
w Printen
5
Stel het printen van de datum en
het bestandsnummer in.
Stel ze indien nodig in.
Selecteer <
I> en druk vervolgens
op <0>.
Stel de printinstellingen naar wens in
en druk vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Selecteer <
R> en druk vervolgens op
<0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met printen.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Bij de instelling [Standaard] voor printeffecten en andere opties worden
de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door de
fabrikant zijn ingesteld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer
voor de [Standaard]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het printen begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 387) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt geprint.
Als u het printen wilt beëindigen, drukt u op <
0> terwijl [Stop] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [54: Wis alle camera-instellingen] (pag. 70) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
w Printen
386
Selecteer het printeffect zoals beschreven
bij stap 4 op pagina 384. Als de
pictogrammen <ze> helder worden
weergegeven, kunt u op de knop <B>
drukken. Vervolgens kunt u het printeffect
aanpassen. De selectie die u bij stap 4
hebt gemaakt, bepaalt wat u kunt
aanpassen en wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [
Handmatig
] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid en
het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen
wordt weergegeven, drukt u op de knop <
B
>
om de positie van <
h
> te wijzigen. Draai aan het
instelwiel <
5
> om de niveaus voor schaduw
(0-127) en lichte plekken (128-255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht, waarbij het gezicht van de gefotografeerde
persoon er donker kan uitzien. Als [Aan] is ingesteld, wordt het
gezicht voor het printen helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[Aan] is ingesteld, worden rode ogen voor het printen gecorrigeerd.
e Printeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet op het
scherm weergegeven.
Selecteer [Detail inst.] om het [Contrast], de [Verzadiging], de
[Kleurtoon] en de [Kleurbalans] aan te passen. Gebruik <9> om de
[Kleurbalans] aan te passen. B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleurbalans van de opname wordt
aangepast aan de kleur van de omgeving waarnaar de opname wordt
verplaatst.
Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle
printeffecten hersteld.
387
w Printen
U kunt de opname bijsnijden en alleen
een vergrote versie van het bijgesneden
gedeelte printen, net alsof de compositie
opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in vlak voordat u de
opname print. Als u de printinstellingen
wijzigt nadat u het bijsnijden hebt
ingesteld, moet u het bijsnijden wellicht
opnieuw instellen voordat u kunt printen.
1 Selecteer [Trimmen] in het scherm met printinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en aspect ratio in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt
geprint. U kunt de aspect ratio van het bijsnijdkader wijzigen met
[
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Draai aan het instelwiel <6> om de grootte van het
bijsnijdkader te wijzigen. De vergroting van de opname neemt toe
naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Met <9> kunt u het kader verticaal of horizontaal over de
opname schuiven. Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste
gebied binnen het kader wordt weergegeven.
De stand van het bijsnijdkader wijzigen
Wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het bijsnijdkader
van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt
u van een horizontale opname een verticale print maken.
Opnamekanteling corrigeren
Als u aan het instelwiel <5> draait, kunt u de afbeelding tussen
-10 en +10 graden kantelen in stappen van 0,5 graad. Wanneer u
de opnamekanteling aanpast, wordt het pictogram <O> op het
scherm blauw.
3
Druk op <
0
> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
Het scherm met printinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname in het scherm met printinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
w Printen
388
Afhankelijk van de printer kunt u mogelijk een opname niet op een groot
formaat printen. Verklein in dat geval het formaat van de opname
(pag. 369) en print.
Als de aspect ratio van de opname afwijkt van de aspect ratio van het
printpapier, kan de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de
opname zonder randen te printen. Als de opname is bijgesneden, kan deze
er als print korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
Als u de opnamegegevens van een opname die is gemaakt bij een
uitgebreide ISO-snelheid (H) mee laat printen, wordt mogelijk niet de
juiste ISO-snelheid geprint.
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt geprint zoals u hebt opgegeven.
De geprinte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader verkleint.
Kijk op het LCD-scherm van de camera tijdens het bijsnijden van de
afbeelding. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet
correct weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het printen niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost (geen inkt,
geen papier, enzovoort) en [
Doorgaan
] hebt geselecteerd, gebruik dan de knoppen
op de printer om het printen te hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
printer voor meer informatie over het hervatten van het printen.
Foutmeldingen
Wanneer er tijdens het printen een fout optreedt, wordt er een foutmelding
op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <
0> om het
printen te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het printen
hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor informatie
over het oplossen van een printprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden geprint.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden geprint.
389
U kunt het printtype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden geprint , enzovoort.
De printinstellingen worden toegepast op alle opnamen die zijn
geselecteerd om te worden geprint. (Ze kunnen niet voor elke
opname afzonderlijk worden ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer [Printopties] op het
tabblad [31] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Stel in].
3
Stel de gewenste opties in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en [File
No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De printopties instellen
Afdruktype Datum Bestandsnummer
W Digital Print Order Format (DPOF)
390
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
Het scherm met printopties
verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het printen een
van de volgende opties: [Sel.beeld],
[Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard Er wordt één opname geprint per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
geprint per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als indexprints
gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname geprint.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
geprint.
Uit
Voor RAW-opnamen en movies kunt u de printopties niet gebruiken.
U kunt RAW-opnamen printen met PictBridge (pag. 379).
Als u een afbeelding met een groot formaat print met behulp van de instelling [
Index
] of
[
Beiden
] (pag. 392), wordt de index mogelijk bij sommige printers niet geprint. Verklein in
dat geval het formaat van de opname (pag. 369) en print de index opnieuw.
Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de
datum of het bestandsnummer niet wordt geprint. Dit is afhankelijk van
het afdruktype en printermodel.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u prints maakt met DPOF, gebruikt u de kaart waarvoor printopties
zijn ingesteld. Printen met de opgegeven printopties is niet mogelijk als u
opnamen van de kaart ophaalt en vervolgens probeert te printen.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en photofinishers de
opnamen niet printen zoals u hebt aangegeven. Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voordat u gaat printen. U kunt ook contact opnemen met uw foto-
ontwikkelaar voor informatie over compatibiliteit wanneer u prints bestelt.
Geef een nieuwe printopdracht niet voor een kaart met afbeeldingen
waarvoor de printopties met een andere camera zijn ingesteld. De
printopties kunnen mogelijk worden overschreven. Ook kan het zijn dat
de printopdracht niet mogelijk is. Dit is afhankelijk van het opnametype.
391
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.beeld
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de printtaak toe.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt u
een opname selecteren in de weergave
van drie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van één opname,
draait u het instelwiel <6> rechtsom.
Druk op de knop <M> om de
printopties op de kaart op te slaan.
Standaard/Beide
Druk op <0> om een printtaak voor één
print van de weergegeven opname te
plaatsen. Door aan het instelwiel <5>
te draaien, kunt u het aantal prints
instellen op maximaal 99.
Index
Druk op <0> om het vakje van een
vinkje <X> te voorzien. De opname
wordt aan de indexprint toegevoegd.
Pern
Selecteer [Markeer alle mappen] en selecteer de map. Er worden
printopties voor één print van alle opnamen in de map opgegeven.
Als u [Verwijder alles in de map] selecteert en de map selecteert,
worden de printopties voor alle opnamen in die map geannuleerd.
Alle bldn
Als u [
Markeer alles op de kaart
] selecteert, wordt van alle opnamen op
de kaart één print gemaakt. Als u [
Verwijder alles op de kaart
]
selecteert, worden de printopties voor alle opnamen op de kaart gewist.
Printopties opgeven
Aantal
Totaal aantal
geselecteerde opnamen
Vinkje
Indexpictogram
RAW-opnamen en movies worden niet aan de printopties toegevoegd,
zelfs als u [Pern] of [Alle bldn] hebt ingesteld.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen
printen per set printopties. Als u een groter aantal opgeeft, worden
mogelijk niet alle opnamen geprint.
392
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF printen.
1 Bereid het printen voor.
Zie pagina 380.
Volg de procedure 'De camera op een printer aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer [Printopties] op het tabblad [31].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is
aangesloten en printen mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 382).
Stel desgewenst de printeffecten in (pag. 384).
5 Selecteer [OK].
W
Voor DPOF geselecteerde opnamen rechtstreeks printen
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat printen.
Bepaalde printers printen mogelijk het bestandsnummer niet.
Als [
Randen
] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt geprint.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt geprint.
[Handmatig] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het printen hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt
printen, selecteert u [Hervat]. Het printen wordt echter in de volgende
gevallen niet hervat:
U hebt de printopdracht gewijzigd of opnamen verwijderd die waren
geselecteerd om te worden geprintt voordat u het printen hervatte.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het printen hervatte.
De resterende capaciteit van de kaart was te klein toen u het printen
onderbrak.
Zie pagina 388 als zich tijdens het printen problemen voordoen.
393
U kunt de camera op een computer aansluiten en opnamen die zich op
de kaart bevinden vanuit de camera naar de computer overbrengen. Dit
wordt een rechtstreekse beeldoverdracht genoemd.
De procedure voor rechtstreekse beeldoverdracht kan volledig via
het LCD-scherm van de camera worden uitgevoerd.
De opnamen die naar de computer worden verzonden, worden in de
map [Pictures/Afbeeldingen] of [My Pictures/Mijn afbeeldingen]
opgeslagen en in submappen geordend op opnamedatum.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Sluit de camera een computer aan.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Gebruik de kabelbescherming voor het
aansluiten van de kabel op de camera
(pag. 36). Sluit de kabel aan op de
digital-aansluiting van de camera en let
er daarbij op dat het symbool op de
stekker < > naar de achterkant
van de camera wijst.
Steek de stekker van het snoer in de
USB-poort van de computer.
d
Opnamen overbrengen naar een computer
Beeldoverdracht voorbereiden
Waarschuwing voor beeldoverdracht
Installeer voordat u de camera op een computer aansluit EOS Utility
(pag. 504) op uw computer.
Gebruik de meegeleverde interfacekabel of een interfacekabel van Canon
(pag. 454). Gebruik bij het aansluiten van de interfacekabel de
meegeleverde kabelbescherming (pag. 36).
d Opnamen overbrengen naar een computer
394
3
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Wanneer op de computer een scherm
verschijnt waarin u het programma
kunt selecteren, selecteert u [EOS
Utility].
Het scherm EOS Utility wordt op de
computer weergegeven.
Bij RAW+JPEG-opnamen kunt u
aangeven welke opname u wilt
overbrengen.
Selecteer op de volgende pagina bij stap
2 [RAW+JPEG-overbr.] en selecteer de
opname die u wilt overbrengen: [JPEG],
[RAW] of [RAW+JPEG].
3 RAW+JPEG-opnamen overbrengen
Gebruik EOS Utility niet wanneer het scherm EOS Utility wordt
weergegeven. Als er een ander scherm dan het hoofdvenster van EOS Utility
wordt weergegeven, wordt [Directe overdracht] uit stap 5 op pagina 396 niet
weergegeven. (De functie voor beeldoverdracht is dan niet beschikbaar.)
Als het scherm van EOS Utility niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
EOS Utility-instructiehandleiding.
Voordat u de kabel verwijdert, dient u de camera uit te schakelen. Pak bij
het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
395
d Opnamen overbrengen naar een computer
Sel.beeld
1
Selecteer [Beeldoverdracht].
Selecteer [Beeldoverdracht] op het
tabblad [32] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Beeldsel./overdr.].
3
Selecteer [Sel.Beeld].
4
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te kiezen en druk
vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de [
X
]
linksboven op het scherm weer te geven
en druk op <
0
>.
Als u op de knop <
u
> drukt en het instelwiel
<
6
> linksom draait, kunt u een opname
selecteren in de weergave van drie opnamen. Als
u wilt terugkeren naar de weergave van één
opname, draait u het instelwiel <
6
> rechtsom.
Herhaal stap 4 als u nog meer
opnamen wilt overbrengen.
3
Opnamen selecteren die moeten worden overgebracht
Als [Sel.beeld] is geselecteerd, krijgt u de overdrachtstatus van de
opname linksboven op het scherm te zien: Geen vinkje: niet
geselecteerd. X: geselecteerd voor overdracht. l: overdracht mislukt.
k: overdracht voltooid.
De procedures voor [RAW+JPEG-overbr.] (pag. 394) en stap 1 tot en
met 4 hierboven kunnen ook worden uitgevoerd wanneer de camera niet
op een computer is aangesloten.
d Opnamen overbrengen naar een computer
396
5
Verzend het beeld.
Controleer of het hoofdvenster van
EOS Utility op het computerscherm
wordt weergegeven.
Selecteer [Directe overdracht] en
druk op <0>.
Selecteer in het bevestigingsscherm
[OK], waarna de beelden naar de
computer worden overgebracht.
Ook beelden die met [Sel.n] en
[Alle bldn] zijn geselecteerd, kunnen
op deze manier worden overgebracht.
Sel.n
Selecteer [Sel.n] en vervolgens [Mapbeelden niet overgebr.].
Wanneer u een map selecteert, worden alle opnamen in die map
geselecteerd die nog niet naar de computer zijn overgebracht.
Als u [Mapbeelden overbr. fout] selecteert, worden in de actieve
map de beelden geselecteerd waarvan de overdracht is mislukt.
Als u [Wis map overbr. historie] selecteert, wordt de
overdrachtgeschiedenis van de beelden in de geselecteerde map
gewist. Wanneer de overdrachtgeschiedenis is gewist, kunt u
[Mapbeelden niet overgebr.] selecteren en alle beelden in de map
nogmaals verzenden.
Alle bldn
Als [Alle bldn] is geselecteerd en u [Kaartbeelden niet overgebr.]
selecteert, worden alle beelden geselecteerd die zich op de kaart
bevinden en nog niet naar een computer zijn overgebracht.
Een beschrijving van [Kaartbeelden overbrengfout] en [Wis kaart
overbreng historie] vindt u hierboven bij 'Sel.n'.
Als er een ander scherm dan het hoofdvenster van EOS Utility op de computer
wordt weergegeven, wordt [
Directe overdracht
] niet weergegeven.
Bepaalde menuopties zijn tijdens de beeldoverdracht niet beschikbaar.
U kunt ook movies overbrengen.
Er kunnen maximaal 9.999 opnamen tegelijk worden overgebracht.
Tijdens de beeldoverdracht kunt u foto's blijven maken.
397
U kunt aangeven welke opnamen (maximaal 998) u wilt hebben geprint
in een fotoboek. Als u EOS Utility (EOS-software) gebruikt om
opnamen over te brengen naar een computer, worden de
geselecteerde opnamen naar een speciale map gekopieerd. Deze
functie is handig als u online fotoboeken wilt bestellen.
1
Selecteer [Fotoboek instellen].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Fotoboek instellen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
3
Selecteer de gewenste opname
voor het fotoboek.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te kiezen en druk
vervolgens op <0>.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u
een opname selecteren in de weergave
van drie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van één opname,
draait u het instelwiel <
6
> rechtsom.
Herhaal stap 3 als u nog meer
opnamen wilt overbrengen. Het
aantal opgegeven afbeeldingen wordt
weergegeven.
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
Eén opname tegelijk opgeven
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
398
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart
tegelijk opgeven.
Wanneer [
x1: Fotoboek instellen
] is
ingesteld op [
Alle beelden in map
] of [
Alle
beelden op kaart
], worden alle opnamen in
de map of op de kaart opgegeven.
Als u de selectie wilt annuleren,
selecteert u [Verwijder alles in de map]
of [Verwijder alles op de kaart].
Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven
RAW-opnamen en movies kunnen niet worden geselecteerd.
Selecteer met deze camera geen opnamen die al op een andere camera
voor een ander fotoboek zijn geselecteerd. De fotoboekinstellingen
kunnen mogelijk worden overschreven.
399
13
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan
uw opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke
voorkeuzen.
Ook kunnen de huidige camera-instellingen worden
opgeslagen onder de posities <w> <x> <y> van
het programmakeuzewiel.
De functies die worden uitgelegd in dit hoofdstuk,
kunnen worden ingesteld en gebruikt in de volgende
opnamemodi: <d> <s> <f> <a> <F>.
400
3 Persoonlijke voorkeuzeN
81: Belichting
A LV-
opnamen
k
Movie-
opnamen
Belichtingsniveauverhogingen
pag. 402
k k
ISO-stappen k In
a
Bracketing automatisch annuleren
pag. 403
k (Foto met
witbalans-
bracketing
(WB-BKT))
Bracketingvolgorde k
Aantal bracketed opnamen
pag. 404
k
Veiligheidsshift
pag. 405
k
Zelfde belichting voor ander diafragma
pag. 406
k
82: Belichting
Sluitertijdbereik instellen
pag. 408
kk
Diafragmabereik instellen kk
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen werken niet tijdens Live View-
opnamen (LV) of movie-opnamen. (Instellingen zijn uitgeschakeld.)
401
3 Persoonlijke voorkeuzeN
Als u [84: Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] selecteert, worden alle
persoonlijke voorkeuzen gewist.
83: Overig
A LV-
opnamen
k
Movie-
opnamen
Waarschuwingen z in zoeker
pag. 409
Wielrichting bij Tv/Av
pag. 410
kk
Multifunctievergrendeling
kk
Aangepaste bediening
pag. 411
Afhankelijk van instelling
Voeg bijsnijdinformatie toe
k
Standaardwisoptie
pag. 412
(Tijdens weergave)
Lens intrekken als camera wordt uitgeschakeld
kk
84: Wissen
Zelfs als [84: Wis pers. voorkeuze(C.Fn)] wordt uitgevoerd, blijven de
instellingen voor [83: Aangepaste bediening] ongewijzigd.
402
Op het tabblad [
8
] kunt u een aantal
camerafuncties aan uw opnamevoorkeuren
aanpassen. Instellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden blauw
weergegeven.
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn1: Belichting
Belichtingsniveauverhogingen
1/3:1/3-stop
1/2:1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de
sluitertijd, het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscompensatie,
enzovoort. Deze instelling is effectief als u de belichting wilt
regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
ISO-stappen
1/3: 1/3-stop
1/1: 1-stop
U kunt de ISO-snelheid handmatig wijzigen in stappen van 1-stop.
Wanneer [1/2-stop] is ingesteld, wordt het belichtingsniveau weergegeven
zoals hieronder getoond.
Zelfs als [1/1] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld in
stappen van 1/3-stop wanneer Auto ISO is ingesteld.
403
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
Bracketing automatisch annuleren
ON: Inschakelen
Wanneer u de aan-uitschakelaar op <
2
> zet, worden de
instellingen voor AEB en WB-BKT geannuleerd. AEB wordt ook
geannuleerd als de flitser gereed is voor gebruik of als u overschakelt
naar movie-opname.
OFF: Uitschakelen
De instellingen voor AEB en WB-BKT worden geannuleerd, zelfs
wanneer u de aan-uitschakelaar op <
2
> zet. (Als de flitser gereed
is voor gebruik of als u overschakelt op de moviemodus, wordt AEB
tijdelijk geannuleerd; het AEB-bereik blijft echter behouden.)
Bracketingvolgorde
De volgorde van de opnamereeks voor AEB en WB-BKT kan worden
gewijzigd.
0-+: 0, -, +
-0+: -, 0, +
+0-: +, 0, -
AEB
Witbalansbracketing
Richting b/a Richting m/g
0 : Standaard-
belichting
0 : Standaardwitbalans 0 : Standaardwitbalans
- : Kortere
belichting
- : Meer blauw - : Meer magenta
+ : Verhoogde
belichting
+ : Meer amber + : Meer groen
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
404
Aantal bracketed opnamen
U kunt in plaats van het gebruikelijke aantal van 3 opnamen bij AEB en
witbalansbracketing ook kiezen voor 2, 5 of 7 opnamen.
Wanneer [Bracketingvolgorde: 0, -, +] is ingesteld, worden de
bracketed opnamen gemaakt zoals aangeduid in de tabel hieronder.
3: 3 opnamen
2: 2 opnamen
5: 5 opnamen
7: 7 opnamen
(tussenstappen van 1 stop)
1e
opname
2e
opname
3e
opname
4e
opname
5e
opname
6e
opname
7e
opname
3: 3 opnamen
Standaard
(0)
-1 +1
2: 2 opnamen
Standaard
(0)
±1
5: 5 opnamen
Standaard
(0)
-2 -1 +1 +2
7: 7 opnamen
Standaard
(0)
-3 -2 -1 +1 +2 +3
Wanneer [2 opnamen] is ingesteld, kunt u bij het instellen van het
AEB-bereik de plus- of minzijde selecteren. Witbalansbracketing instellen
resulteert in een kortere belichting in de richting van B/A of M/G.
405
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
Veiligheidsshift
OFF: Uitschakelen
Tv/Av: Sluitertijd/diafragma
Dit werkt in de modi AE met sluitertijdvoorkeuze (s) en AE met
diafragmavoorkeuze (f). Als de helderheid van het onderwerp
verandert en de standaardbelichting niet binnen het bereik van de
automatische belichting valt, wordt de handmatig opgegeven
instelling automatisch door de camera gewijzigd zodat een
standaardbelichting kan worden gebruikt.
ISO: ISO-snelheid
Dit werkt in de modi AE-programma (
d
), AE met sluitertijdvoorkeuze
(
s
) en AE met diafragmavoorkeuze (
f
). Als de helderheid van
het onderwerp verandert en de standaardbelichting niet binnen het
bereik van de automatische belichting valt, wordt de handmatig
ingestelde ISO-snelheid automatisch door de camera gewijzigd zodat
een standaardbelichting kan worden gebruikt.
Zelfs als onder [z2: ISO-snelheidsinst.] de standaardinstelling van
[ISO-snelh.bereik] of [Min. sluitertijd] is gewijzigd, wordt deze waarde
door de veiligheidsshift overschreven als er geen standaardbelichting
kan worden verkregen.
De minimale en maximale ISO-snelheden van de veiligheidsshift die
gebruikmaakt van de ISO-snelheid wordt bepaald met de instelling [Auto
ISO-bereik] (pag. 162). Als de handmatig ingestelde ISO-snelheid echter
hoger is dan de waarde van [Auto ISO-bereik], wordt de veiligheidsshift
toegepast tot aan de hoogte van de handmatig ingestelde ISO-snelheid.
Veiligheidsshift wordt indien nodig zelfs geactiveerd, als de flitser wordt
gebruikt.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
406
Zelfde belichting voor nieuw diafragma
Als de modus <
a
> (handmatige belichting) is ingesteld en de ISO-snelheid
handmatig wordt ingesteld (anders dan wanneer Auto ISO of H (12800) is
ingesteld), kan het maximale diafragmagetal (f-getal) in de volgende gevallen
in een hoger getal (kleiner diafragma) veranderen: 1. U wisselt van lens,
2. U bevestigt of verwijdert een extender, of 3. U gebruikt een zoomlens met
een veranderlijk maximaal diafragmagetal. Als u vervolgens opnamen maakt
met dezelfde belichtingsinstelling, raakt de opname onderbelicht naargelang
het maximale diafragmagetal wordt verhoogd. Door de ISO-snelheid of
sluitertijd (Tv) automatisch te laten wijzigen, kunt u echter dezelfde belichting
houden als zou worden verkregen voordat situatie 1, 2 of 3 zich voordeed.
OFF: Uitschakelen
Automatische wijzigingen van de instellingen om de opgegeven
belichting te behouden, worden niet toegepast. De ISO-snelheid,
de sluitertijd en het diafragma die al zijn ingesteld, worden voor
opnamen gebruikt. Als situatie 1, 2 of 3 zich voordoet en het
maximale diafragmagetal wordt verhoogd, past u de ISO-snelheid
en de sluitertijd aan voordat u opnamen gaat maken.
ISO: ISO-snelheid
Als situatie 1, 2 of 3 zich voordoet, wordt de ISO-snelheid
automatisch verhoogd om te compenseren voor de hoeveelheid
waarmee het maximale diafragma f-getal wordt verhoogd.
Hierdoor wordt dezelfde belichting verkregen als zou worden
verkregen voordat situatie 1, 2 of 3 zich voordeed.
Tv: Sluitertijd
Als situatie 1, 2 of 3 zich voordoet, wordt er automatisch een langere
sluitertijd ingesteld om te compenseren voor de hoeveelheid
waarmee het maximale diafragma f-getal wordt verhoogd. Hierdoor
wordt dezelfde belichting verkregen als zou worden verkregen
voordat situatie 1, 2 of 3 zich voordeed.
407
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
Deze functie werkt niet met macrolenzen waarvan het werkelijke
diafragmagetal (f-getal) verandert wanneer de vergroting wordt gewijzigd.
Deze functie werkt niet met movies.
Als [ISO-snelheid] is ingesteld en de belichting kan niet worden behouden
binnen het bereik dat met [ISO-snelh.bereik] is ingesteld, wordt de ISO-
snelheid automatisch binnen het ingestelde bereik aangepast.
Als [Sluitertijd] is ingesteld en de belichting kan niet worden behouden
binnen het bereik dat met [82: Sluitertijdbereik instellen] is ingesteld,
wordt de sluitertijd automatisch aangepast binnen het ingestelde bereik.
Als situatie 1, 2 of 3 zich voordoet en de camera wordt uitgeschakeld (de
aan/uit-schakelaar wordt ingesteld op <2>, enz.) terwijl de belichting
wordt behouden, wordt de standaardbelichting bijgewerkt naar de
belichting op het moment dat de camera wordt uitgeschakeld.
Deze functie werkt ook met wijzigingen in de hoogste f-getal (kleinste
diafragma).
Als u [ISO-snelheid] of [Sluitertijd] instelt, situatie 1, 2 of 3 zich
voordoet en vervolgens situatie 1, 2 of 3 weer ongedaan wordt gemaakt
zonder dat de ISO-snelheid, de sluitertijd of het diafragma handmatig
wordt gewijzigd en de camera dus weer terug is in de oorspronkelijke
staat, wordt de oorspronkelijke belichtingsinstelling hersteld.
Als [ISO-snelheid] is ingesteld en de ISO-snelheid toeneemt naar een
uitgebreide ISO-snelheid, kan de sluitertijd wijzigen om de belichting te
behouden.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
408
C.Fn2: Belichting
Sluitertijdbereik instellen
U kunt het sluitertijdbereik instellen. In de modi <s> <a> kunt u de
sluitertijd handmatig instellen binnen het sluitertijdenbereik dat u hebt
ingesteld. In de modi <d> <f
> wordt de sluitertijd automatisch
ingesteld binnen het sluitertijdenbereik dat u hebt ingesteld.
Kortste tijd
U kunt deze instellen op 1/8000 seconde tot 15 seconden
Langste tijd
U kunt deze instellen op 30 seconden tot 1/4000 seconde
Diafragmabereik instellen
U kunt het diafragmabereik instellen. In de modi <f> <a> <F> kunt
u het diafragma handmatig instellen binnen het diafragmabereik dat u
hebt ingesteld. In de modi <d> <s> wordt het diafragma automatisch
ingesteld binnen het diafragmabereik dat u hebt ingesteld.
Kleinste diafragma (maximaal f/)
U kunt dit instellen tussen f/91 en f/1,4.
Grootste diafragma (minimaal f/)
U kunt dit instellen tussen f/1.0 en f/64.
Het instelbare diafragmabereik verschilt afhankelijk van het grootste en
kleinste diafragma van de lens.
409
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn3: Overig
Waarschuwingen z in zoeker
Wanneer een van de volgende functies is ingesteld, wordt het
pictogram <z> rechtsonder in de zoeker (pag. 31) weergegeven.
Selecteer de functie waarvoor u het waarschuwingspictogram wilt
weergeven en druk op <0> om er een <X> bij te zetten. Selecteer
daarna [OK] om de instelling te registreren.
Als monochroom V is ingesteld
Wanneer de beeldstijl is ingesteld op [Monochroom] (pag. 166),
wordt het waarschuwingspictogram weergegeven.
Als WB is gecorrigeerd
Wanneer witbalanscorrectie (pag. 179) is ingesteld, wordt het
waarschuwingspictogram weergegeven.
Als directe instelling beeldkwaliteit is ingesteld
Wanneer u de opnamekwaliteit wijzigt met de functie voor directe
beeldkwaliteit (pag. 424), wordt het waarschuwingspictogram
weergegeven.
Als M is ingesteld
Wanneer [z3: Hoge ISO-ruisreductie] is ingesteld op [Ruisond.
bij meerd. opn.] (pag. 183) wordt het waarschuwingspictogram
weergegeven.
Als spotmeting is ingesteld
Wanneer de meetmethode is ingesteld op [Spotmeting]
(pag. 213), wordt het waarschuwingspictogram weergegeven.
Als u een van de geselecteerde [X] functies instelt, wordt <z> ook voor
de desbetreffende instelling weergegeven op het scherm Quick Control
(Snel instellen) (pag. 60) en het scherm Aangepast snel instellen
(pag. 427).
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
410
Wielrichting bij Tv/Av
: Normaal
: Omgekeerde richting
U kunt de richting omkeren waarin u het instelwiel moet draaien
om de sluitertijd en het diafragma in te stellen.
In de opnamemodus <a> is de draairichting van de instelwielen
<6> en <5> omgekeerd. In andere opnamemodi is alleen de
draairichting van het instelwiel <6> omgekeerd. De draairichting
van het instelwiel <5> in de modus <a> en de draairichting om
de belichtingscompensatie in te stellen in de modi <d>, <s> en
<f> blijven gelijk.
Multifunctievergrendeling
Wanneer de schakelaar <R> naar rechts staat, is het niet
mogelijk om een instelling per ongeluk te wijzigen met <6>, <5> of
<9>.
Selecteer de camerafunctie die u wilt vergrendelen en druk op <0>
om er een <X> bij te zetten. Selecteer [OK] om de instelling te
registreren.
6 Hoofdinstelwiel
5 Snelinstelwiel
9 Multifunctionele knop
Wanneer de schakelaar <R> is ingesteld en u een vergrendelde
camerafunctie probeert te gebruiken, wordt <L> in de zoeker en op het
LCD-paneel weergegeven. Ook wordt [LOCK] weergegeven op het
scherm Quick Control (Snel instellen) (pag. 60) en het scherm
Aangepast snel instellen (pag. 427).
Wanneer u deze vergrendelt, wordt standaard ook het instelwiel <5>
vergrendeld.
Ook als er een <X> bij het instelwiel <5> staat, kunt u <h> gebruiken.
411
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
Aangepaste bediening
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan
cameraknoppen of instelwielen. Zie pagina 413 voor meer informatie.
Voeg bijsnijdinformatie toe
Als u bijsnijdinformatie opgeeft, worden op de Live View-opname
verticale lijnen voor de ingestelde aspect ratio weergegeven. Dit biedt
u de mogelijkheid om de compositie te bepalen zoals bij middelgrote
en grote movieformaten (6x6 cm, 4x5 inch, enzovoort).
Wanneer u een opname maakt, wordt de aspect ratio (beeldverhouding) aan
de opname toegevoegd, zodat u deze kunt bijsnijden met de EOS-software.
(De opname wordt niet-bijgesneden op de kaart opgeslagen.)
Als u de opname naar een computer overbrengt, kunt u Digital Photo
Professional (EOS-software, pag. 504) gebruiken om de opname
eenvoudig te bij te snijden naar de ingestelde aspect ratio.
OFF : Uit 6:7 : Aspect ratio 6:7
6:6 : Aspect ratio 6:6 5:6 : Aspect ratio 10:12
3:4 : Aspect ratio 3:4 5:7 : Aspect ratio 5:7
4:5 : Aspect ratio 4:5
Als [z4: Bijsn./aspectratio] is ingesteld op een andere instelling dan
[Volledig] kan de bijsnijdinformatie niet worden ingesteld.
Bijsnijdinformatie wordt ook toegevoegd als u een opname maakt met
behulp van de zoeker. Het bijsnijdbereik wordt dan echter niet
weergegeven.
Zelfs als een RAW-opname met toegevoegde bijsnijdinformatie is
verwerkt met de camera (pag. 364), kan de JPEG-afbeelding niet als
de bijgesneden afbeelding worden opgeslagen.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
412
Standaardwisoptie
Wanneer u tijdens opnameweergave of weergave direct na de
opname op de knop <L> drukt, wordt het wismenu weergegeven
(pag. 358). U kunt aangeven of de optie [Annuleren] of [Wissen]
standaard moet zijn geselecteerd in dit scherm.
Als [Wissen] is ingesteld, kunt u de opname snel wissen door
eenvoudig op <0> te drukken.
: [Annuleren] geselecteerd
L : [Wissen] geselecteerd
Lens intrekken als camera wordt uitgeschakeld
Hiermee kunt u het intrekmechanisme van de lens configureren voor
het geval dat er een gemotoriseerde STM-lens (zoals EF40mm f/2.8
STM) op de camera is bevestigd. U kunt deze zodanig instellen dat de
bevestigde lens automatisch wordt ingetrokken wanneer de aan-
uitschakelaar van de camera wordt ingesteld op <2>.
ON: Inschakelen
OFF: Uitschakelen
Let erop dat u niet per ongeluk een opname wist wanneer [
Wissen
] is ingesteld.
Bij automatisch uitschakelen wordt de lens niet ingetrokken, ongeacht de
instelling.
Zorg ervoor dat de lens is ingetrokken voordat u deze verwijdert.
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld, wordt deze functie geactiveerd, hoe de
scherpstelmodusknop van de lens ook is ingesteld (op AF of MF).
413
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen of instelwielen.
1
Selecteer [83: Aangepaste
bediening].
Selecteer [Aangepaste bediening]
op het tabblad [83] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm Aangepaste bediening
voor de selectie van
bedieningsknoppen en instelwilen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een knop of instelwiel.
Selecteer een knop of instelwiel en
druk vervolgens <0>.
De naam van de knop of het wiel van
de camera en de toewijsbare functies
worden weergegeven.
3
Wijs een functie toe.
Selecteer een functie en druk
vervolgens op <0>.
Zodra het pictogram [z]
linksonder verschijnt, kunt u op de
knop <B> drukken en andere,
verwante opties instellen.
4
Verlaat de instelling.
Wanneer u op <0> drukt om de
instelling af te sluiten, verschijnt het
scherm uit stap 2 weer.
Druk op de knop <M> om de
instelling te sluiten.
83: Aangepaste bedieningN
Wanneer het scherm uit stap 2 wordt weergegeven, kunt u de instellingen
voor Aangepaste bediening terugzetten op de standaardinstellingen door
op de knop <L> te drukken. Zelfs wanneer u [84: Wis persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)] selecteert, worden de instellingen voor
[83: Aangepaste bediening] niet geannuleerd.
83: Aangepaste bedieningN
414
Toewijsbare functies voor knoppen/wielen op de camera
Functie
Pagina
Meten en AF-start 418 k k*
1
k*
1
AF-stop 419 kk
Naar ingestelde AF-functie gaan
420
ONE SHOT z AI SERVO k k
Naar geregistreerd AF-punt gaan
Directe AF-puntselectie
421
Directe AF-puntselectie: Verticaal
Servo AF voor movies gepauzeerd
Start meten
421
k
AE-vergrendeling k k
AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop)
422
k
AE-vergrendeling (vasthouden) k k
AE-vergrendeling, AF-stop k k
FE-vergrendeling
kk
ISO-snelheid instellen (knop
vasthouden, draaien)
ISO-snelheid instellen ( tijdens
meting)
Belichtingscompensatie (knop
indrukken en aan draaien)
423
Sluitertijdinstelling in M-modus
Diafragma-instelling in M-modus
AFBelichting
415
83: Aangepaste bedieningN
k
kk
k*
2
k*
2
k k
k*
3
k*
3
k k*
4
k
k k
k k k
k k k
k k
k
k
k
k k
k k
< > staat voor de 'AF-stopknop' op supertelelenzen die met Image
Stabilizer (Beeldstabilisatie) zijn uitgerust.
83: Aangepaste bedieningN
416
Toewijsbare functies voor knoppen/wielen op de camera
Functie
Pagina
Schakel tussen bijsnijden/aspect 423
Directe instelling beeldkwaliteit
424
Directe instelling beeldkwaliteit
(vasthouden)
Beeldkwaliteit
Beeldstijl 425
Scherptediepte-controle
425
Beeldstabilisatie starten
Menuweergave
Opnamefunctie registreren/oproepen k*
7
k*
7
Beeldweergave
426
Vergroten/verkleinen (SET indrukken,
draaien)
Cyclus:
y
g
/Transport • AF/WB •
q
Ontgrendelen bij indruk. knop
Instellingen voor flitsfunctie
Geen functie (uitgeschakeld) k k
OpnamenBewerking
417
83: Aangepaste bedieningN
k*
5
k*
6
k*
6
k*
6
k*
6
k
k
k
k k
k
k
k
k
k
k
k k k k k
< > staat voor de 'AF-stopknop' op supertelelenzen die met Image
Stabilizer (Beeldstabilisatie) zijn uitgerust.
83: Aangepaste bedieningN
418
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
worden de meting en de AF uitgevoerd.
*1: Wanneer die zijn toegewezen aan de knop
<p> of <A> kunt u door op de knop <B>
te drukken terwijl het instellingenscherm wordt
weergegeven de gedetailleerde AF-instellingen
instellen. Wanneer u bij het maken van opnamen
op de knop <p> of <A> drukt, wordt AF op
de ingestelde wijze uitgevoerd.
AF-startpunt
Wanneer [Geregistreerd AF-punt] is ingesteld, kunt u op de knop
<p> of <A> drukken om over te schakelen naar het
ingestelde AF-punt.
Het AF-punt vastleggen
1. Stel de AF-gebiedselectiemodus in op een van de volgende opties:
Eén punt Spot AF (handmatige selectie), Eén punts AF (handmatige
selectie), AF-puntuitbreiding (handmatige selectie ), AF-
puntuitbreiding (handmatige selectie, omringende punten), of 61-
punts automatische selectie-AF. Zone-AF (handmatige selectie van
een zone) kan niet worden geselecteerd.
2. Selecteer handmatig een AF-punt.
3. Houd de knop <S> ingedrukt en druk op de knop <U>. Er klinkt
een pieptoon. Het AF-punt is nu vastgelegd. Als de AF-
gebiedselectiemodus op iets anders dan 61-punts automatische
selectie-AF is ingesteld, knippert het ingestelde AF-punt.
: Meten en AF-start
Wanneer het AF-punt is vastgelegd, wordt het volgende weergegeven:
61-punts automatische selectie-AF: HP (HP: Home Position,
startpunt)
Spot-AF, 1 pt AF, AF-gebied uitbr.: SEL (midden), SEL HP
(buiten midden)
Als u het ingestelde AF-punt wilt annuleren, houdt u de knop <S>
ingedrukt en drukt u op de knop <m>. Het ingestelde AF-punt wordt
ook geannuleerd als u [54: Wis alle camera-instellingen] selecteert.
419
83: Aangepaste bedieningN
AF-kenmerken AI Servo (pag. 109)
Druk op de knop <p> of <A> om AF uit te voeren met de
ingestelde case van [Case1] tot [Case6].
AF-gebruik (pag. 86)
Druk op de knop <p> of <A> om AF uit te voeren met de
ingestelde AF-bediening.
AF-gebiedselectiemodus (pag. 90)
Druk op de knop <p> of <A> om AF uit te voeren met de
ingestelde AF-gebiedselectiemodus.
Als u het huidige geselecteerde AF-punt wilt blijven gebruiken als u op
de knop <p> of <A> knop drukt, stelt u [AF-startpunt] in op
[Handmatig geselecteerd AF-punt]. Als u de huidige ingestelde AI
Servo AF-kenmerken, AF-bediening en AF-gebiedselectiemodus wilt
bewaren, selecteert u [Huidige instelling behouden].
De AF stopt wanneer u de knop die aan deze functie is toegewezen
ingedrukt houdt. Dit is handig wanneer u de automatische
scherpstelling wilt stoppen tijdens AI Servo AF.
: AF-stop
Als [24: AF-punt op basis van richting] is ingesteld op [aAparte
AF-ptn:gebied+pt] of [Aparte AF-ptn:alleen pt], kunt u de AF-punten
die worden gebruikt afzonderlijk vastleggen voor verticale (cameragreep
boven of onder) en horizontale opnamen.
Als [AF-startpunt: Geregistreerd AF-punt] en [AF-
gebiedselectiemodus] beide zijn ingesteld, wordt [Geregistreerd
AF-punt] geactiveerd.
83: Aangepaste bedieningN
420
Nadat u deze functie hebt ingesteld en aan een knop hebt toegewezen,
kunt u de volgende instellingen toepassen door de toegewezen AF-
knop ingedrukt te houden: AF-gebiedselectiemodus (pag. 90),
Trackinggevoeligheid (pag. 114), Versnelling/vertraging tracking (pag.
115), AF-punt aut. schak. (pag. 116), Servo 1e beeldvoorkeur (pag. 118)
en Servo 2e beeldvoorkeur (pag. 119). Dit is handig wanneer u de
AF-kenmerken wilt wijzigen tijdens AI Servo AF.
*2:Op het instellingenscherm drukt u op de knop
<B> om het scherm met gedetailleerde
instellingen weer te geven. Draai aan het instelwiel
<5> of <6> om de parameter te selecteren die
u wilt instellen en druk op <0> om er een vinkje
[X] bij te zetten. Als u een parameter selecteert en
op <0> drukt, kunt u de parameter instellen.
Als u op de knop <L> drukt, worden de
standaardinstellingen hersteld.
U kunt de AF-bediening wisselen. Wanneer u in de modus 1-beeld AF
de knop ingedrukt houdt waaraan deze functie is toegewezen, schakelt
de camera over naar de modus AI Servo AF. In de modus AI Servo AF
schakelt de camera alleen over naar de modus 1-beeld AF wanneer u
de knop ingedrukt houdt. Dit is handig als u steeds heen en weer moet
schakelen tussen 1-beeld AF en AI Servo AF voor een onderwerp dat
steeds beweegt en dan weer tot stilstand komt.
Wanneer u tijdens een meting op de knop drukt die aan deze functie is
toegewezen, kan het scherpstelpunt worden ingesteld op het
geregistreerde AF-punt.
*3:Wanneer u in het instellingenscherm op de knop <B> drukt, kunt u [Alleen bij
vasthouden schakelen] of [Elke keer schak. bij drk. knop] selecteren. Zie pagina
418 voor informatie over het registreren van het AF-punt.
: Naar ingestelde AF-functie gaan
: ONE SHOT z AI SERVO
: Naar ingesteld AF-punt gaan
421
83: Aangepaste bedieningN
Tijdens een meting kunt u een AF-punt rechtstreeks met het instelwiel
<9> of <5> selecteren, zonder op de knop <S> te drukken. Met het
instelwiel <5> kunt u een AF-punt links of rechts selecteren.
(Herhalende reeks voor Zone-AF.)
*4:Wanneer u in het instellingenscherm van de multicontroller op de knop <B> drukt,
kunt u op het midden van <9> drukken om [Naar middelste AF-punt gaan] of
[Naar geregistreerd AF-punt gaan] te selecteren. Zie pagina 418 voor informatie
over het registreren van het AF-punt.
Tijdens een meting, kunt u aan het instelwiel <5> draaien om
rechtstreeks een bovenste of onderste AF-punt te selecteren zonder op
de knop <S> te hoeven drukken. (Herhalende reeks voor Zone-AF.)
Bij Servo AF voor movies kunt u de AF pauzeren door op de knop voor
scherptedieptecontrole of <0> te drukken. Druk nogmaals op de knop
om Servo AF voor movies te hervatten.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt lichtmeting uitgevoerd
(AF wordt niet uitgevoerd).
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt u de
belichting tijdens de meting vergrendelen (AE-vergrendeling). Dit is handig
wanneer u de opname op meerdere gebieden wilt scherpstellen en meten
of een aantal opnamen wilt maken met dezelfde belichtingsinstelling.
: Directe AF-puntselectie
: Directe AF-puntselectie: Verticaal
: Servo AF voor movies gepauzeerd
: Start meten
: AE-vergrendeling
Om het diafragma te wijzigen in de modus <a> wanneer [Directe
AF-puntselectie], [Selectie directe AF-pt: vertic.] of [ISO-sn. inst.
( bij mtr)] (pag. 422) is toegewezen aan <5>, draait u aan het instelwiel
<6> terwijl u de knop <a> ingedrukt houdt.
83: Aangepaste bedieningN
422
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) wanneer u de
ontspanknop indrukt.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt u
de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling). De AE-vergrendeling
blijft actief totdat u nogmaals op de knop drukt. Dit is handig wanneer u
de opname op meerdere gebieden wilt scherpstellen en meten of een
aantal opnamen wilt maken met dezelfde belichtingsinstelling.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt u
de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) en de AF stoppen. Dit is
handig als u tijdens AI Servo AF wilt dat de belichting wordt vergrendeld
op het moment dat de AF stopt.
Wanneer u bij fotografie met flits op de knop drukt die aan deze functie
is toegewezen, wordt er voorgeflitst en wordt de vereiste flitsoutput
(FE-vergrendeling) vastgelegd.
U kunt de ISO-snelheid instellen door <0> ingedrukt te houden en
aan het instelwiel <6> te draaien.
Als deze functie wordt gebruikt terwijl Auto ISO is ingesteld, dient de
ISO-snelheid handmatig te worden ingesteld. Auto ISO kan niet worden
ingesteld. Als u deze functie in de modus <a> gebruikt, kunt u de
belichting aanpassen via de ISO-snelheid en daarbij de ingestelde
sluitertijd en het diafragma behouden.
Tijdens meting kunt u de ISO-snelheid instellen door aan het instelwiel
<5> te draaien. Het instelbare bereik is hetzelfde als met .
: AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop)
: AE-vergrendeling (vasthouden)
: AE-vergrendeling, AF-stop
: FE-vergrendeling
: ISO-snelheid instellen (knop vasthouden en aan draaien)
: ISO-snelheid instellen ( bij meten)
Als [AE-vergr. (bij ingedrukte knop)] aan de ontspanknop is toegewezen,
functioneren knoppen die aan [AE-vergrendeling] of [AE-vergr. (vasth.)]
zijn toegewezen ook als [AE-vergr. (bij ingedrukte knop)].
423
83: Aangepaste bedieningN
U kunt de belichtingscompensatie instellen door <0> ingedrukt te
houden en aan het instelwiel <6> te draaien. Dit is handig wanneer u
de belichtingscompensatie wilt instellen terwijl <a> handmatige
belichting en Auto ISO zijn ingesteld.
In de modus <a> (handmatige belichting) kunt u de sluitertijd instellen
met het instelwiel <6> of <5>.
In de modus <a> (handmatige belichting) kunt u het diafragma
instellen met het instelwiel <5> of <6>.
Wanneer u op de knop <B> drukt, kunt u overschakelen van
fotograferen in full-frame naar fotograferen met een kleiner beeld (circa
1,3 x of 1,6 x) of opnamen maken met de ingestelde aspect ratio
(1:1, 4:3 of 16:9). Wanneer u op de knop <B> drukt, wordt er van
instelling gewisseld.
*5:Op het instellingenscherm drukt u op de knop
<B> om het scherm met gedetailleerde
instellingen weer te geven. Draai aan het instelwiel
<5> om de instelling te selecteren die u wilt
instellen en druk op <0> om er een vinkje [X] bij
te zetten.
: Belichtingscompensatie (knop indrukken en aan draaien)
: Sluitertijdinstelling in M-modus
: Diafragma-instelling in M-modus
: Schakel tussen bijsnijden/aspect
De bewerkingen voor [ISO-sn. inst. (vasth., dr.)] (pag. 422) en
[Bel.comp. (vasth., dr.)] zijn zelfs mogelijk wanneer de schakelaar
<R> naar rechts staat (Multifunctievergrendeling, pag. 59).
83: Aangepaste bedieningN
424
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
schakelt u meteen over op de hier ingestelde opnamekwaliteit. Terwijl
deze wijziging is van kracht is, knippert de opnamekwaliteit
(JPEG/RAW) in de zoeker (als [Weerg./verberg. in zoeker] bij
[Beeldkwaliteit] is aangevinkt). Na de opname wordt de instelling
Directe inst. beeldkwaliteit geannuleerd en wordt de opnamekwaliteit
weer ingesteld op de voorgaande waarde.
*6:Wanneer u op het instellingenscherm op de knop <B> drukt, kunt u de
opnamekwaliteit voor deze functie selecteren.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
schakelt u meteen over op de hier ingestelde opnamekwaliteit. Terwijl
deze wijziging is van kracht is, knippert de opnamekwaliteit (JPEG/
RAW) in de zoeker (als [Weerg./verberg. in zoeker] bij
[Beeldkwaliteit] is aangevinkt). Ook na de opnamen wordt de instelling
Directe inst. beeldkwaliteit niet geannuleerd. Als u wilt teruggaan naar
de vorige instelling voor opnamekwaliteit, drukt u nogmaals op de knop
die aan deze functie is toegewezen.
*6:U kunt de opnamekwaliteit voor deze functie selecteren door op de knop <B> op
het instellingenscherm te drukken.
Druk op <0> om het instellingenscherm voor beeldkwaliteit (pag. 149)
op het LCD-scherm weer te geven.
: Directe instelling beeldkwaliteit
: Directe instelling beeldkwaliteit (vasthouden)
: Beeldkwaliteit
Indien RAW of RAW+JPEG is ingesteld voor de opnamekwaliteit die wordt
gewisseld met [Directe inst. beeldkwaliteit] en [Dir. inst. beeldkw
(vasth.)], is [Ruisond. bij meerd. opn.] (pag. 183) na de wisseling niet
meer actief. Voor [z3: Hoge ISO-ruisreductie] wordt [Standaard]
toegepast bij het maken van de opnamen.
Als de opnamekwaliteit is ingeschakeld met de Directe instelling
beeldkwaliteit kunt u <z> in de zoeker weergeven (pag. 409).
425
83: Aangepaste bedieningN
Druk op <0> om het scherm voor het selecteren van de beeldstijl op
het LCD-scherm weer te geven (pag. 164).
Wanneer u op de knop voor scherptedieptecontrole drukt, wordt het
diafragma verkleind en kunt u de scherptediepte controleren (pag. 209).
Als u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen wanneer de
IS-schakelaar op de lens wordt ingesteld op <1>, wordt de Image
Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens gebruikt (pag. 55).
Wanneer u op <0> drukt, wordt het menu op het LCD-scherm
weergegeven.
U kunt de voornaamste opnamefuncties handmatig instellen, zoals
sluitertijd, diafragma, ISO-snelheid, meetmethode en de AF-
gebiedselectiemodus en ze op de camera vastleggen. Alleen wanneer
u de knop die aan deze functie is toegewezen ingedrukt houdt, kunt u
de vastgelegde opnamefunctie-instellingen oproepen en gebruiken.
*7:Op het instellingenscherm drukt u op de knop
<B> om de gedetailleerde instellingen weer te
geven. Draai aan het instelwiel <5> of <6> om
de functie die u wilt vastleggen te selecteren en
druk op <0> om er een vinkje [X] bij te zetten.
Als u een functie selecteert en op <0> drukt, kunt
u de instelling aanpassen. Als u op de knop <L>
drukt, worden de standaardinstellingen hersteld.
Door [Huid. inst. registreren] te selecteren,
worden de huidige instellingen van de camera
vastgelegd. Zie pagina 418 voor informatie over het
registreren van het AF-punt.
: Beeldstijl
: Scherptedieptecontrole
: Beeldstabilisatie starten
: Menu weergeven
: Opnamefunctie registreren/oproepen
83: Aangepaste bedieningN
426
Wanneer u op <0> drukt, worden de opnamen weergegeven.
Druk op <0> om de opnamen die zich op de kaart bevinden te
vergroten of te verkleinen. Zie pagina 330 voor de procedure. Tijdens
het maken van Live View- of movie-opnamen (met uitzondering
u+volgen), kunt u ook het beeld vergroten (pag. 274 en 275).
Als u op de knop <B> drukt, verandert de instelbare functie in deze
volgorde: y
g9Rf9Bq.
Zelfs wanneer de schakelaar <R> naar rechts staat, kunt u de
bedieningsknoppen en draaiknoppen van de camera die worden
beperkt door [83: Multifunctievergrendeling] alleen gebruiken
wanneer u de knop voor scherptedieptecontrole indrukt.
Wanneer u op <0> drukt, wordt het scherm van de flitsfunctie-
instellingen weergegeven.
Gebruik deze instelling wanneer u geen functie aan de knop wilt
toewijzen.
: Opnamen weergeven
: Vergroten/verkleinen (SET indrukken en draaien aan )
: Cyclus: yg/Transport AF/WB q
: Ontgrendelen bij indrukken knop
: Flitsfunctie-instellingen
: Geen functie (uitgeschakeld)
427
Op het standaardscherm Quick Control (Snel instellen) (pag. 60),
worden vooraf bepaalde opnamefuncties weergegeven in de
standaardindeling. Op het scherm Aangepast snel instellen kunt u het
scherm naar wens met opnamefuncties en een andere indeling
aanpassen. Dit wordt 'Aangepast snel instellen' genoemd.
Op deze pagina wordt uitgelegd hoe u de indeling van het scherm
Aangepast snel instellen kunt wijzigen. Op pagina 61 wordt beschreven
hoe u het scherm Quick Control (Snel instellen) gebruikt en op pagina
442 hoe u het scherm Aangepast snel instellen weergeeft.
1
Selecteer [Aangepast snel
instellen].
Selecteer [Aangepast snel
instellen] op het tabblad [53] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Start indeling
bewerken].
3
Lees de gebruiksprocedure en
selecteer [OK].
Q : Voeg item toe
L : Verwijder
s : Selecteer en bevestig
Items die worden weergegeven op
het scherm worden standaard
weergegeven aan de linkerkant.
Aangepast snel instellen
Aangepast snel instellen
428
4
Voeg een item toe.
Druk op de knop <Q>.
Draai aan het instelwiel <5> of
gebruik <9> om het gewenste item te
kiezen en druk vervolgens op <0>.
Als u een item wilt verwijderen,
selecteert u het en drukt u vervolgens
op de knop <L>. Selecteer anders
[Wis alle items] in stap 2.
Voor items waarvoor u de grootte van
het pictogram kunt instellen, draait u
aan het instelwiel <5> of gebruikt u
<9> om de grootte te selecteren en
drukt u vervolgens op <0>.
Zie voor items die kunnen worden
gepositioneerd en voor
weergavegrootten pagina 430.
5
Positioneer het item.
Gebruik <6>, <5> of <9> om
het item (omlijst met richtingspijlen)
naar de gewenste positie te
verplaatsen.
Als u de grootte wilt wijzigen, drukt u
op de knop <B> om deze te
wijzigen.
Druk op <0> om het item te
plaatsen. Als er reeds een item op die
positie staat, wordt dit overschreven
(verwijderd).
Als u een item naar een andere
positie wilt verplaatsen, selecteert u
het item en druk op <0> om het te
verplaatsen.
Als u eerst alle items wilt verwijderen die standaard worden weergegeven,
selecteert u [Wis alle items] bij stap 2 en gaat u vervolgens naar stap 4.
429
Aangepast snel instellen
Herhaal stap 4 en 5 om andere items
naar wens te positioneren.
Als u een item dat al in positie is wilt
verwijderen, selecteert u het en drukt
u op de knop <L>.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten. Het scherm van
stap 2 wordt opnieuw weergegeven.
7
Bekijk het instellingenscherm.
Controleer onder
[53: Weergaveopties z-knop] of
[Scherm Aangepast snel instellen]
is ingeschakeld (pag. 442).
Druk op de knop <B> om het
scherm Aangepast snel instellen
weer te geven (pag. 442) en
controleer de indeling.
Druk op de knop <Q> om het
scherm Quick Control (Snel instellen)
af te sluiten (pag. 61).
Als u in stap 2 [Zet standaardindeling terug.] selecteert, wordt het
scherm Aangepast snel instellen teruggezet naar de standaardindeling
(pag. 427).
Als u [Wis alle items] selecteert, worden alle items verwijderd. Het
scherm wordt dan leeg.
Voorbeeldindeling
Voorbeeldscherm
Het resetten van het scherm Aangepast snel instellen of het wissen van alle items
Aangepast snel instellen
430
Beschikbare items en grootten voor de schermindeling
(Verticale x horizontale cellen)
Item en grootte 1x1 1x2 1x3 2x2 2x3
Opnamemodus k k
Sluitertijd k k
Diafragma k k
ISO-snelheid k k
Belichtingscompensatie/
AEB-instelling
k k k
Flitsbelichtingscompensatie k k k
Beeldstijl k k
Witbalans k k
WB Shift/Bkt. k k
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
k
Aangepaste bediening k
Automatisch scherpstellen k k
AF-puntselectie k k
Meetmethode k
Transportmodus k
Opnamefunctie/
kaartselectie
kk k
Datum/tijd/zone k k k
Externe Speedlite besturing k
Lichte tonen prioriteit k
Raster in zoeker k
Sensorreiniging k
Afhankelijk van de items kan de hoeveelheid weergegeven informatie
en instelbare functies voor Quick Control variëren als gevolg van hun
weergavegrootten.
Hetzelfde item kan niet op meerdere posities op het scherm
worden geplaatst.
431
Aangepast snel instellen
U kunt ook in de modus <A> Aangepast snel instellen instellen en het
scherm Aangepast snel instellen weergeven.
Functies zoals [Bel.comp./AEB], die niet op het menuscherm voor de
modus <A> worden weergegeven, worden echter niet weergegeven
op het scherm Aangepast snel instellen. Ook worden [ISO-snelheid] en
andere functies die niet kunnen worden ingesteld in het scherm Quick
Control (Snel instellen) in de modus <A> grijs weergegeven.
Niet weergegeven
Belichtingscompensatie/AEB, Flitsbelichtingscompensatie,
Witbalans Shift/Bracketing, Aangepaste bediening, Externe
Speedlite besturing, Lichte tonen prioriteit
Grijs weergegeven (niet in te stellen met het scherm Quick Control
(Snel instellen))
Sluitertijd, Diafragma, ISO-snelheid, Beeldstijl, Witbalans, Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), AF-bediening,
AF-puntselectie, Meetmethode
Instellingen voor de modus <
A
> en weergaveomstandigheden
432
Op het tabblad My Menu kunt u menuopties en persoonlijke voorkeuzen
vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt. U kunt ook de
vastgelegde menu tabbladen een naam geven en op de knop <M>
drukken om het tabblad My Menu als eerste weer te geven.
1
Selecteer [My Menu-tab
toevoegen].
Selecteer op het tabblad [9] de optie
[My Menu-tab toevoegen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Het tabblad [MY MENU1] wordt
gemaakt.
U kunt nieuwe menutabbladen maken
(vijf is het maximum) door stap 1 en 2
opnieuw uit te voeren.
1
Selecteer [Configureer: MY
MENU*].
Draai aan het instelwiel <6> om
[Configureer: MY MENU*] te
selecteren (tabblad voor het
registreren van menu-items) en druk
vervolgens op <0>.
3 My Menu vastleggenN
My Menu-tabblad toevoegen
Menu-items op de My Menu-tabbladen vastleggen
433
3 My Menu vastleggenN
2
Selecteer [Selecteer te registr. items].
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het gewenste item en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster.
U kunt maximaal zes items
vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap 2.
U kunt items onder het menutabblad
sorteren en verwijderen en het
menutabblad een andere naam geven of
verwijderen.
Sorteer geregistreerde items
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer geregistreerde items] en het item waarvan u de
volgorde wilt wijzigen. Druk vervolgens op <0>. Draai, als [z]
wordt weergegeven, aan <5> om de volgorde te wijzigen en druk
vervolgens op <0>.
Verwijder geselecteerde items/Verwijder alle items op tab
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder
geselecteerde items] verwijdert u één item tegelijk; met [Verwijder
alle items op tab] verwijdert u alle vastgelegde items in één keer.
Instellingen van het My Menu-tabblad
3 My Menu vastleggenN
434
Verwijder tab
U kunt het My Menu-tabblad dat momenteel wordt weergegeven
verwijderen. Selecteer [Verwijder tab] om het [MY MENU*]-tabblad
te verwijderen.
Hernoem tab
U kunt de naam van het My Menu-tabblad veranderen van het
oorspronkelijke [MY MENU*].
1
Selecteer [Hernoem tab].
2
Voer tekst in.
Druk op de knop <L> om onnodige
tekens te wissen.
Druk op de knop <Q>. Het tekstpalet
wordt met een kleurkader
gemarkeerd en er kan tekst worden
ingevoerd.
Gebruik het instelwiel <5> of <9>
om het vakje te verplaatsen en
selecteer het gewenste teken. Druk
vervolgens op <0> om het in te
voeren.
U kunt maximaal 16 tekens invoeren.
3
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> en
selecteert u [OK].
De naam wordt opgeslagen.
435
3 My Menu vastleggenN
U kunt al mijn My Menu-tabbladen en
alle My Menu-items verwijderen.
Verwijder alle My Menu-tabs
U kunt al mijn My Menu-tabbladen verwijderen. Wanneer u
[Verwijder alle My Menu-tabs] selecteert, worden alle tabbladen
van [MY MENU] tot [MY MENU5] verwijderd en wordt het tabblad
[9] teruggezet naar de standaardinstelling.
Verwijder alle items
U kunt alle items verwijderen die op de tabbladen [MY MENU1] tot
[My MENU5] zijn vastgelegd en de tabbladen zelf behouden. De
menutabbladen blijven aanwezig. Wanneer [Verwijder alle items]
wordt geselecteerd, worden alle items die op alle gemaakte
tabbladen zijn vastgelegd, verwijderd.
Verwijder alle My Menu-tabs/Verwijder alle items
Als u [Verwijder tab] of [Verwijder alle My Menu-tabs] gebruikt, worden de
tabbladnamen die zijn gewijzigd met [Hernoem tab] ook verwijderd.
3 My Menu vastleggenN
436
U kunt [Menuweergave] selecteren om
het menuscherm in te stellen dat als
eerste wordt weergegeven wanneer u op
de knop <M> drukt.
Normale weergave
Hiermee wordt het laatst weergegeven menuscherm weergegeven.
Weergave van My Menu-tab
Hiermee wordt My Menu weergegeven met het tabblad [9]
geselecteerd.
Alleen My Menu-tab weergeven
Hiermee wordt alleen het tabblad [9] weergegeven. (De tabbladen
z, 2, 3, 5 en 8 worden niet weergegeven.)
Menuweergave-instellingen
437
U kunt de huidige camera-instellingen, zoals de opnamemodus,
menufuncties en persoonlijke voorkeuzen, onder de stand <
w
>, <
x
> en
<
y
> van het programmakeuzewiel instellen als aangepaste opnamemodi.
1
Selecteer [Aangep.
opnamemodus (C1-C3)].
Selecteer [Aangep. opnamemodus
(C1-C3)] op het tabblad [54] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer
[Registreer instellingen].
3
Registreer de aangepaste
opnamemodus.
Selecteer de aangepaste
opnamemodus die u wilt vastleggen
en druk op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster.
De huidige camera-instellingen
(pag. 438-439) worden vastgelegd
onder de stand C* van het
programmakeuzewiel.
Als u een instelling wijzigt terwijl u opnamen maakt in de modus <w>,
<x> of <y>, kan de respectieve aangepaste opnamemodus
automatisch worden bijgewerkt met die gewijzigde instellingen. U kunt
Automatisch bijwerken gebruiken door bij stap 2 [Inst. aut. bijw.] in te
stellen op [Inschakelen].
Als u bij stap 2 de optie [Wis instellingen] selecteert, worden de
instellingen van de respectieve modi teruggezet op de
standaardinstellingen zonder vastgelegde aangepaste opnamemodi.
w:
Aangepaste opnamemodi instellen
N
Automatisch bijwerken
Opgeslagen aangepaste opnamemodi annuleren
w: Aangepaste opnamemodi instellenN
438
Opnamefuncties
Opnamemodus, Sluitertijd, Diafragma, ISO-snelheid, AF-modus,
AF-gebiedselectiemodus, AF-punt, Transportmodus, Meetmethode,
Waarde belichtingscompensatie, Waarde flitsbelichtingscompensatie
Menufuncties
[z1] Beeldkwaliteit, Kijktijd, Pieptoon, Ontspan sluiter zonder
kaart, Lensafwijkingscorrectie, Flitsen, E-TTL II-flitsmeting,
Flitssynchronisatiesnelheid in Av-modus
[z2] Belichtingscompensatie/AEB, ISO-snelheidsinstellingen,
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid),
Witbalans, Handmatige witbalans, Witbalans Shift/
Bracketing, Kleurruimte
[z3] Beeldstijl, Ruisreductie lange sluitertijd, Hoge ISO-
ruisreductie, Lichte tonen prioriteit, Meerdere opnamen
(instellingen), HDR-modus (instellingen)
[z4] Intervaltimer, Bulbtimer, Antiknipperopname, Spiegel
opklappen, Bijsnijden/aspect ratio
[z5 (Live View-opnamen)]
Live View-opname, AF-methode, Continue AF,
Rasterweergave, Belichtingsimulatie
[z6 (Live View-opnamen)]
Stille LV-opname, Meettimer
[z4 (Movie)]
Servo AF voor movies, AF-methode, Rasterweergave,
Movie-opnameformaat, Geluidsopname
[z5 (Movie)]
Stille LV-opname, Meettimer, Movie-opnameteller,
Movieafspeelteller, Stille bediening, Functie knop V,
Time-lapse-movie (instellingen)
[21] Case 1, Case 2, Case 3, Case 4, Case 5, Case 6
[22] AI Servo 1e beeldvoorkeur, AI Servo 2e beeldvoorkeur
Vast te leggen instellingen
439
w: Aangepaste opnamemodi instellenN
[23] Lens elektronische MF, AF-hulplicht, 1-beeld AF
ontspanvoorkeur
[24] Lenssturing bij AF onmogelijk, Selecteerbaar AF-punt, AF-
gebiedselectiemodus, Selectiemethode AF-gebied, AF-punt
op basis van richting, Eerste AF-punt AI Servo AF,
Automatische AF-puntselectie: EOS iTR AF
[25] Handmatige AF-puntselectiepatroon, AF-puntweergave
tijdens focus, Zoekerweergaveverlichting, AF-fijnafstelling
[x2] Diavoorstelling (instellingen), Spring met 6
[x3] Overbel. waarsch., AF-puntweerg., Weergaveraster,
Histogram, Movie afs. teller, Vergroting (ca.)
[51] Bestandsnummer, Auto. roteren, Eye-Fi instellingen
[52] Uitschakelen, LCD-helderheid, Zoekerweergave
[53] Automatische reiniging, Weergaveopties z-knop,
Functieknop m
[81] Belichtingsniveauverhogingen, ISO-stappen, Bracketing autom.
annuleren, Bracketingvolgorde, Aantal bracketed opnamen,
Veiligheidsshift, Zelfde belichting voor ander diafragma
[82] Sluitertijdbereik instellen, Diafragmabereik instellen
[83] Wielrichting bij tv/AV, Multifunctievergrendeling, Aangepaste
bediening, Voeg bijsnijdinformatie toe, Standaardwisoptie,
Lens intrekken bij uit
My Menu-instellingen worden niet vastgelegd onder Aangepaste
opnamemodi.
Zelfs wanneer het programmakeuzewiel is ingesteld op <w>, <x> of
<y>, kunt u instellingen voor de opnamefunctie en menu-instellingen
wijzigen.
Druk op de knop <B> om te controleren welke opnamemodi zijn
vastgelegd onder <w>, <x> en <y> (pag. 442-444).
440
441
14
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
Certificaatlogo
Selecteer [54: Certificaatlogo weergeven] en druk op <0> om
een aantal logo's van certificaten van de camera weer te geven.
Andere certificaatlogo's zijn te vinden in deze
instructiehandleiding, op de camerabehuizing en op de verpakking
van de camera.
442
Wanneer de camera klaar is voor
gebruik, kunt u met een druk op de knop
<B> als volgt van scherm wisselen:
Camera-instellingen, digitale horizon
(pag. 75), scherm Quick Control (Snel
instellen) (pag. 60) en scherm
Aangepast snel instellen (pag. 427).
Op het tabblad [53] kunt u met
[Weergaveopties z-knop]
aangeven welke opties moeten worden
weergegeven wanneer u op de knop
<B> drukt.
Selecteer de gewenste optie en druk
op <0> om er een <X> bij te zetten.
Selecteer [OK] als u klaar bent met
selecteren.
B-knopfuncties
Camera-instellingen
Digitale horizon
Scherm Quick Control (Snel instellen)
Scherm Aangepast
snel instellen
443
B-knopfuncties
* Dit pictogram wordt weergegeven wanneer de overdracht van bepaalde
opnamen is mislukt.
Camera-instellingen
Als u de camera uitschakelt terwijl de digitale horizon, het schermuick
Control (Snel instellen) of het scherm Aangepast snel instellen wordt
weergegeven, wordt dit scherm opnieuw weergegeven wanneer u de
camera weer inschakelt. Als u deze functie wilt annuleren, drukt u een
aantal keer op de knop <B> totdat het scherm leeg is en schakelt u
vervolgens de camera uit.
U kunt de [X] niet voor alle vier weergaveopties verwijderen.
Het voorbeeldscherm [Geeft camera-inst. weer] wordt voor alle talen in
het Engels weergegeven.
Ook als u de selectie van [Digitale horizon] opheft zodat deze optie niet
wordt weergegeven, wordt deze voor Live View-opnamen en movie-
opnamen toch weergegeven wanneer u op de knop <B> drukt.
Terwijl het scherm Quick Control (Snel instellen) of Aangepast snel
instellen wordt weergegeven, kunt u met een druk op de knop <Q> een
functie instellen via Quick Control (Snel instellen) (pag. 61).
(pag. 193)
(pag. 179 en 180)
De opnamemodi die
zijn vastgelegd onder
wxy
van het
programmakeuzewiel
(pag. 437)
(pag. 44 en 151)
(pag. 185)
(pag. 183)
(pag. 134)
(pag. 178)
Overdracht van
bepaalde opnamen is
mislukt* (pag. 395)
(pag. 196)
B-knopfuncties
444
Voor het scherm Aangepast snel instellen, zie pagina 427.
Het scherm Quick Control (Snel instellen)
Scherm Aangepast snel instellen
AE-vergrendeling
Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
Belichtingscompensatie
Aangepaste bediening
Pictogram kaartselectie
Kaartindicator
Opnamekwaliteit
Maximum aantal opnamen
Maximale opnamereeks/
Aantal resterende opnamen
met meervoudige belichting
Meervoudige belichting/HDR/
Ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Flitser gereed/FE-vergrendeling/
High-speed synchronisatie
Diafragma
Sluitertijd
Opnamemodus
Belichtingscompensatie
Witbalanscorrectie
Beeldstijl
Automatisch scherpstellen
Pictogram Quick Control
(Snel instellen)
Accuniveau
Eye-Fi-overdrachtstatus
Status GPS-ontvangst
Transportmodus
Meetmethode
Witbalans
Indicator
belichtingsniveau
445
B-knopfuncties
Wanneer u op de knop <n>, <o>, <m> of <S> drukt,
wordt het instellingenscherm weergegeven en kunt u gebruikmaken
van <6>, <5>, <9> of <B> om instellingen te configureren.
Knopfuncties voor de schermen Quick Control
(Snel instellen) en Aangepast snel instellen
Meetmethode/witbalans AF-bediening/transportmodus
AF-puntselectie
ISO snelheid/
flitsbelichtingscompensatie
446
U kunt de status van de accu controleren op het LCD-scherm. Elke
LP-E6N/LP-E6-accu heeft een uniek serienummer en u kunt meerdere
accu's registreren in de camera. Wanneer u deze functie gebruikt, kunt
u de geschatte resterende capaciteit en de gebruiksgeschiedenis van
de geregistreerde accu bekijken.
Selecteer [Accu-info].
Selecteer [Accu-info] op het tabblad
[53] en druk vervolgens op <0>.
Het scherm Accu-info wordt
weergegeven.
(Groen): De oplaadprestaties van de accu zijn in orde.
(Groen): De oplaadprestaties van de accu zijn een beetje afgenomen.
(Rood): Het wordt aanbevolen een nieuwe accu te kopen.
3 De accugegevens controleren
Model van de accu of stroomvoorziening
die u gebruikt.
Het accuniveau (pag. 48) wordt
weergegeven, samen met de resterende
capaciteit van de accu in stappen van 1%.
Het aantal opnamen dat is gemaakt met de
huidige accu. Deze waarde wordt opnieuw
ingesteld wanneer de accu opnieuw is opgeladen.
Het oplaadprestatieniveau van de accu wordt
aangegeven met een van drie niveaus.
Accupositie
Het gebruik van een originele Canon-accu van het type LP-E6N/LP-E6
wordt aanbevolen. Als u een accu van een ander merk dan Canon gebruikt,
zijn de prestaties van de camera mogelijk niet optimaal of kunnen er
storingen optreden.
De sluitertelling is het aantal foto's dat werd genomen. (Movies worden
niet meegeteld.)
De accugegevens worden ook weergegeven voor accu LP-E6N/LP-E6 in
de batterijgreep BG-E11 (afzonderlijk verkrijgbaar). Als AA/R6-accu's
worden gebruikt, wordt alleen het accuniveau weergegeven.
447
3 De accugegevens controleren
U kunt maximaal zes LP-E6N/LP-E6-accu's registreren in de camera.
Als u meerdere accu's wilt registreren in de camera, volgt u voor elke
accu de onderstaande procedure.
1
Druk op de knop <B>.
Druk, terwijl het scherm Accu-info wordt
weergegeven, op de knop <
B
>.
Het scherm met de accugeschiedenis
wordt weergegeven.
Als de accu niet is geregistreerd,
wordt deze grijs weergegeven.
2
Selecteer [Registreer].
Het bevestigingsdialoogvenster wordt
weergegeven.
3
Selecteer [OK].
De accu wordt geregistreerd en het
scherm met de accugeschiedenis
verschijnt weer.
Het voorheen grijze accunummer
wordt nu wit weergegeven.
Druk op de knop <M>. Het scherm
Accu-info verschijnt weer.
Accu's registreren in de camera
Als voor de accu een communicatiefoutbericht wordt weergegeven, volgt u
de aanwijzingen in het bericht.
De accu kan niet worden vastgelegd als batterijgreep BG-E11
(afzonderlijk verkrijgbaar) met AA/R6-batterijen is bevestigd of de
camera wordt gevoed door de DC-koppeling DR-E6 (afzonderlijk
verkrijgbaar) en de AC-adapter AC-E6N (afzonderlijk verkrijgbaar).
Als er al zes accu's zijn geregistreerd, kunt u [Registreer] niet
selecteren. Zie pagina 449 als u overbodige accugegevens wilt
verwijderen.
3 De accugegevens controleren
448
Het is handig om de serienummers op alle geregistreerde LP-E6N/LP-E6-accu's te
vermelden. Dit kunt u doen met behulp van in de winkel verkrijgbare etiketten.
1
Schrijf het serienummer
op een etiket.
Schrijf het serienummer op het
scherm met de accugeschiedenis
over op een etiket van ongeveer
25 x 15 mm.
2
Haal de accu uit de camera en
plak het etiket op de accu.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Open het accucompartiment en
verwijder de accu.
Plak het etiket zoals aangegeven in
de illustratie (op de zijde zonder
elektrische contactpunten).
Herhaal deze procedure voor alle
accu's, zodat het serienummer altijd
goed zichtbaar is.
Serienummers op accu's vermelden
Serienummer
b29fda30
Plak het etiket niet op een ander deel dan het deel dat wordt
weergegeven in de illustratie bij stap 2. Als u dit doet, kunt u de accu
mogelijk niet meer plaatsen of de camera niet meer inschakelen.
Als u batterijgreep BG-E11 gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar), laat het
etiket mogelijk los wanneer u de accu herhaaldelijk plaatst en verwijdert.
Als het label loslaat, kunt u er een nieuw label op plakken.
449
3 De accugegevens controleren
U kunt nagaan wat de resterende capaciteit van een accu is (zelfs
wanneer deze zich niet in de camera bevindt) en wanneer de accu voor
het laatst is gebruikt.
Zoek het serienummer op.
Zoek het etiket met het gewenste
serienummer en kijk bij hetzelfde
serienummer op het scherm met de
accugeschiedenis.
U kunt de resterende capaciteit van
de desbetreffende accu controleren
en nagaan wanneer de accu voor het
laatst is gebruikt.
1 Selecteer [Verwijder info].
Voer stap 2 op pagina 447 uit om [Verwijder info] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
2 Selecteer de accugegevens die u wilt verwijderen.
Selecteer de accugegevens die u wilt verwijderen en druk
vervolgens op <0>.
[X] wordt weergegeven.
Herhaal deze procedure als u nog een accu wilt verwijderen.
3 Druk op de knop <L>.
Het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven.
4 Selecteer [OK].
De accugegevens worden verwijderd en het scherm uit stap 1
verschijnt weer.
De resterende capaciteit van een geregistreerde accu controleren
Serienummer
Datum laatste
gebruik
Resterende capaciteit van
een accu
De gegevens van de geregistreerde accu verwijderen
450
Met de DC-koppeling DR-E6 en de AC-adapter AC-E6N (beide
afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de camera aansluiten op een gewoon
stopcontact.
1
Sluit de stekker van de DC-koppeling
aan.
Plaats de stekker van de
DC-koppeling in de aansluiting
op de AC-adapter.
2
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals
afgebeeld in de illustratie.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
3
Plaats het snoer in de groef.
Plaats het snoer van de
DC-koppeling voorzichtig in de groef,
zonder het snoer te beschadigen.
4
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje van het
accucompartiment en het deksel van
het DC-koppelingssnoer.
Plaats de DC-koppeling zodat deze
vastklikt en leid het snoer door de
snoeropening.
Sluit het klepje.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Aansluitpunt voor
DC-koppelingskabel
Plaats of verwijder het netsnoer of de DC-koppeling nooit wanneer de
aan-uitschakelaar van de camera op <1> staat.
451
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-
kaart kunt u opnamen via een wireless netwerk automatisch naar een
pc overbrengen of naar een online service uploaden.
De beeldoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie
over het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het
oplossen van eventuele problemen met de beeldoverdracht, raadpleegt
u de instructiehandleiding bij de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met
de fabrikant van de kaart.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-
kaartfuncties (waaronder wireless overdracht) niet
gegarandeerd. Neem bij problemen met een Eye-Fi-kaart
contact op met de fabrikant van de kaart. In bepaalde landen
of regio's is het gebruik van Eye-Fi-kaarten aan goedkeuring
onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de kaart
niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de
kaart als het onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor
gebruik in uw gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 43).
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad <51> de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Schakel Eye-Fi-overdracht in.
Selecteer [Eye-Fi trans.] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u [Uit] instelt, vindt er geen
automatische overdracht plaats,
ook niet als er een Eye-Fi-kaart is
geplaatst (pictogram voor de
overdrachtstatus I).
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
452
4
Geef de verbindingsinformatie
weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
5
Controleer de instelling
[Toegangspunt SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt
weergegeven voor [Toegangspunt
SSID:].
U kunt ook het MAC-adres en de
firmwareversie van de Eye-Fi-kaart
controleren.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
De opname wordt overgebracht en
het pictogram [H] verandert van grijs
(Niet verbonden) in een van de
onderstaande pictogrammen.
Voor overgebrachte opnamen wordt
[O] weergegeven in de weergave
met opname-informatie (pag. 323).
H(Grijs) Niet verbonden : geen verbinding met het
toegangspunt.
H(Knipperend) Verbinden... : verbinding met het toegangspunt
wordt tot stand gebracht.
H(Verlicht) Verbonden :
er is verbinding met het
toegangspunt.
H(d) Verplaatsen... : de opnameoverdracht naar het
toegangspunt wordt uitgevoerd.
Overdrachtsstatus
453
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als ' ' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen
van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit], zendt de kaart wellicht nog
steeds een signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere
plaatsen waar wireless gegevensoverdracht verboden is, dient u de
Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Als de beeldoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de
Eye-Fi-kaart en de computer. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het wireless LAN kan de
beeldoverdracht langer duren of worden onderbroken.
De Eye-Fi -kaart kan heet worden bij het verzenden.
De accu raakt sneller leeg.
Tijdens de beeldoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
Als u een andere wireless-LAN-kaart dan een Eye-Fi-kaart plaatst, wordt
[Eye-Fi instellingen] niet weergegeven. Ook wordt het statuspictogram
<H> voor overdracht dan niet weergegeven.
454
Systeemschema
Hoekzoeker C
Handriem E2
Leren cameratas
EH20-L
Beschermende
doek PC-E1
Acculader voor
in de auto
CBC-E6
Laadkabel voor in
de auto CB-570
AC-adapter
AC-E6N
*
5
DC-koppeling
DR-E6
*
5
Accu LP-E6N*
1
Acculader
LC-E6E
Brede draagriem
Oogschelp
Eg
Standaard-
accessoires
Kabelbescherming
Dioptrische
aanpassingslenzen
Eg
Niet-beslaand
oculair Eg
Batterijgreep
BG-E11
Batterijmagazijn
BGM-E11A voor
AA/LR6-accu's
(bevestigd aan BG-E11)
Batterijmagazijn
BGM-E11L voor
LP-E6N/LP-E6
(bevestigd aan BG-E11)
ST-E2
270EX II
430EX III-RT/
430EX III
ST-E3-RT
Macro Ring Lite
MR-14EX II
Macro Twin Lite
MT-26EX-RT
600EX II-RT
455
Systeemschema
Stereo-
richtmicrofoon
DM-E1
Connect Station CS100
*1: Accu LP-E6 kan ook worden gebruikt.
*2:
Als de GP-E2 met een kabel wilt gebruiken, dient de firmware van de GP-E2 te worden bijgewerkt
naar versie 2.0.0 of hoger en dient interfacekabel IFC-40AB II of IFC-150AB II te worden gebruikt.
*3: Als u het oudere model WFT-E7 (niet versie 2) wilt gebruiken, dient de firmware te worden
bijgewerkt en dient interfacekabel IFC-40AB II of IFC-150AB II te worden gebruikt.
*4:
Bij gebruik van IFC-500U II is de communicatiesnelheid vergelijkbaar met Hi-Speed USB (USB 2.0).
*5: De AC-adapterset ACK-E6 kan ook worden gebruikt.
* Alle opgegeven kabellengten zijn bij benadering.
EOS Solution Disk
Interfacekabel IFC-150U II
(1,5 m)
Interfacekabel IFC-500U II*
4
(4,7 m)
Kaartlezer
CF-kaart
SD-/SDHC-/SDXC-geheugenkaart
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
Tv/video
Toegangspunt
wireless LAN
EF-lenzen
Afstandsbediening
RC-6
Computer
USB-poort
Met PictBridge compatibele printer
Afstands-
bediening
met timer
TC-80N3
Wireless
afstands-
bediening
LC-5
Afstands-
bediening
RS-80N3
Wireless File
Transmitter
WFT-E7 (versie 2)/
WFT-E7*
3
Ethernetpoort
Wireless LAN-adapter
GPS-ontvanger
GP-E2*
2
456
o:
Automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
Foto-opnamen
Functie A d s f a F
Alle selecteerbare instellingen voor beeldkwaliteit
kkkkkk
Bijsnijden/aspect ratio
kkkkk
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/Auto ISO
okkkkk
Handmatig ingesteld
kkkkk
Beeldstijl
Automatisch ingesteld/Automatisch
okkkkk
Handmatige selectie
kkkkk
Witbalans
Automatisch
okkkkk
Vooraf ingesteld
kkkkk
Handmatig
kkkkk
Instelling van kleurtemperatuur
kkkkk
Correctie/Bracketing
kkkkk
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
okkkkk
Ruisred. lange sluitertijd
kkkkk
Hoge ISO-ruisreductie
okkkkk
Lichte tonen prioriteit
kkkkk
Lensafwijkingscorrectie
Correctie helderheid randen
kkkkkk
Correctie chromatische afw.
kkkkkk
Antiknipperopname
*
1
okkkkk
Kleurruimte
sRGB
okkkkk
Adobe RGB
kkkkk
AF
One-Shot AF
*
1
kkkkk
AI Servo AF
*
1
kkkkk
AI Focus AF
*
1
okkkkk
AF-gebiedselectiemodus
*
1
kkkkk
AF-punt
okkkkk
Handmatige scherpstelling
kkkkkk
AF-fijnafstelling
*
1
kkkkk
u (gezicht)+volgen
*
2
kkkkkk
FlexiZone - Single
*
2
kkkkkk
Continue AF
*
2
kkkkkk
457
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*1: Alleen instelbaar bij opnamen met de zoeker.
*2: Alleen instelbaar tijdens Live View-opnamen.
*3: Alleen instelbaar wanneer Auto ISO is ingesteld.
*4: Met Auto ISO kunt u een vaste ISO-snelheid instellen.
Functie A d s f a F
Lichtmeting
Meervlaksmeting
okkkkk
Deelmeting
kkkkk
Spotmeting
kkkkk
Centrum gewicht gemiddeld
kkkkk
Belichting
Programmakeuze
k
Belichtingscompensatie
kkkk
*
3
AEB
kkkk
AE-vergrendeling
kkk
*
4
Scherptediepte-controle
kkkkk
HDR-opnamen
kkkk
Meerdere opnamen
kkkkk
Intervaltimer
*
1
kkkkk
Bulbtimer
k
Spiegel opklappen
*
1
kkkkk
Transport
Enkelbeeld
kkkkkk
Continue opname met hoge snelheid
kkkkkk
Continu opname met lage snelheid
kkkkkk
Stille enkele opname
kkkkkk
Stille continue opname
kkkkkk
Zelfontspanner (10 sec.)/Afstandsbediening
kkkkkk
Zelfontspanner (2 sec.)/Afstandsbediening
kkkkkk
Externe
Speedlite
Flitsbelichtingscompensatie
kkkkk
FE-vergrendeling
*
1
kkkkk
Functie-instelling]
kkkkk
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
kkkkk
Live View-opname
kkkkkk
Quick Control
kkkkkk
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
458
o
: Automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
Movie-opname
Functie
Movies Foto's
*
1
A d/F s f a A d/F/s/f a
y
k
M y
k
M
Alle selecteerbare instellingen voor
beeldkwaliteit (movie)
kkkkk
Alle selecteerbare instellingen voor
beeldkwaliteit (foto's)
kkk
Time-lapse-movie
kkkkk
ISO-
snelheid
Automatisch ingesteld/
Auto ISO
ooooko o k
Handmatig ingesteld
k k
Beeldstijl
Automatisch ingesteld/
Automatisch
okkkko k k
Handmatige selectie
kkkk kk
Witbalans
Automatisch
okkkko k k
Vooraf ingesteld
kkkk kk
Handmatig
kkkk kk
Instelling van
kleurtemperatuur
kkkk kk
Correctie
kkkk kk
Bracketing
kk
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
okkkko k k
Ruisred. lange sluitertijd
Hoge ISO-ruisreductie
*
2
okkkko k k
Lichte tonen prioriteit
kkkk kk
Lensafwij-
kings-
correctie
Correctie helderheid
randen
k k kkkk k k
Correctie chromatische
afw.
k k kkkk k k
Kleurruimte
sRGB
o o oooo k k
Adobe RGB
kk
AF
u+volgen
k k kkkk k k
FlexiZone - Single
k k kkkk k k
Handmatige scherpstelling
k k kkkk k k
Servo AF voor movies
k k kkkk k k
459
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*1: Geeft aan dat er foto's worden gemaakt tijdens de movie-opname.
*2: Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen kan niet worden ingesteld.
*3: Met Auto ISO kunt u een vaste ISO-snelheid instellen.
*4: Alleen instelbaar wanneer Auto ISO is ingesteld.
*5: Werkt alleen voordat er een movie-opname wordt gestart.
Functie
Movies Foto's
*
1
A d/F s f a A d/F/s/f a
y
k
M y
k
M
Lichtmeting
oooooo o o
Belichting
Programmakeuze
AE-vergrendeling
kkk*
3
k *
3
Belichtingscompensatie
kkkk
*
4
kk
*
4
AEB
Scherptediepte-controle
Transport
Enkelbeeld
kk k
Continue opname met
hoge snelheid
kk k
Continu opname met
lage snelheid
kk k
Stille enkele opname
kk k
Stille continue opname
kk k
Zelfontsp.:10sec/
Afstandsbed.
*
5
kk k
Zelfontsp.:2sec/
Afstandsbed.
*
5
kk k
Externe Speedlite
Geluidsopname
kkkkk
Tijdcode
kkkkk
Quick Control
kkkkkk k k
460
z: Opname 1 (rood) Pagina
Menu-instellingen
Opnamen met de zoeker en Live View-opnamen
Beeldkwaliteit
1/41/61
149
73/83/7K/8K/75/85/7a/
8a/b/c
Kijktijd
Uit/2 sec./4 sec./8 sec./Vastzetten 70
Pieptoon
Inschakelen/Uitschakelen 69
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen/Uitschakelen 44
Lensafwijkingscorrectie
Helderheid randen: Inschakelen/Uitschakelen
188
Chromatische aberratie: Inschakelen/
Uitschakelen
Externe Speedlite
besturing
Flitsen/E-TTL II meting/Flitssync.snelheid
AV-modus/Flitsfunctie-instellingen/Flitser C.Fn
instellingen/Wis instellingen
247
Grijze menuopties worden niet weergegeven in de modus <A>.
Wat er in [z1: Beeldkwaliteit] wordt weergegeven, is afhankelijk van
de instelling [Opn.functie] (pag. 146) bij [51: Opn.functie+kaart/map
sel.]. Als [Apart opslaan] is ingesteld, stelt u de beeldkwaliteit voor elke
kaart in.
Met het maken van movie-opnamen worden bepaalde menu-items niet
weergegeven. Ook het tabblad [z6] wordt niet weergegeven.
461
Menu-instellingen
z: Opname 2 (rood) Pagina
* Tijdens movie-opnamen is [Bel.comp./AEB] ingesteld op [Bel.comp].
z: Opname 3 (rood)
Belichtingscompensatie/
AEB-instelling*
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops
(AEB: ±3 stops)
214
215
ISO-snelheidsinstelling
ISO-snelheid/ISO-snelheidsbereik/
Auto ISO-bereik/Kortste sluitertijd
158
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Uitschakelen/Zwak/Standaard/Hoog
182
Uitges. in modus M of B
Witbalans
Q (Sfeerprioriteit)/Q
w
(Witprioriteit) /W/
E/R/Y/U/D/O/P (circa 2500 -
10000)
174
Handmatige witbalans De witbalans handmatig instellen 176
WB Shift/Bkt.
Witbalanscorrectie: B/A/M/G-correctie,
elk negen niveaus
179
Witbalansbracketing: B/A- en M/G-correctie,
stappen van één niveau, ±drie niveaus
Kleurruimte sRGB/Adobe RGB 193
Beeldstijl
DAutomatisch/PStandaard/QPortret/
RLandschap/u Gedetailleerd/
SNeutraal/UNatuurlijk/
VMonochroom/WGebruiker 1-3
164
Ruisred. lange
sluitertijd
Uitschakelen/Auto/Inschakelen 185
Hoge ISO-ruisreductie
Uitschakelen/Zwak/Standaard/Sterk/
Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen
183
Lichte tonen prioriteit Uitschakelen/Inschakelen 187
Stofwisdata
Gegevens verkrijgen voor gebruik door EOS-
software om stofvlekken te verwijderen
375
Meerdere opnamen
Meerdere opnamen/Meerdere opnamen/
Aantal opnamen/Bronbeelden opslaan/
Doorgaan meervoudige belichting
226
HDR-modus
Dyn. bereik aanp./Effect/Continue HDR/Beeld
aut. uitl./Bronbeelden opsl.
221
Menu-instellingen
462
z: Opname 4* (rood) Pagina
* In de modus <A> vindt u deze menuopties onder [z2].
z: Opname 5* (rood)
* In de modus <A> vindt u deze menuopties onder [z3].
z: Opname 6 (rood)
Intervaltimer
Uitschakelen/Inschakelen
(interval/aantal opnamen)
239
Bulbtimer Uitschakelen/Inschakelen (belichtingstijd) 219
Antiknipperopname Uitschakelen/Inschakelen 191
Spiegel opklappen
Uitschakelen/Druk 2x op V voor opname/
Opname 1/8 sec na drukken/Opname 1/4 sec
na drukken/Opname 1/2 sec na drukken/
Opname 1 sec na drukken/Opname 2 sec
na drukken
234
Bijsnijden/aspect ratio
Volledig/1,3 x (bijsnijden)/1,6 x (bijsnijden)/
1:1 (aspect ratio)/4:3 (aspect ratio)/
16:9 (aspect ratio)
154
Live View-opname
Inschakelen/Uitschakelen 257
AF-methode
u+volgen/FlexiZone - Single 268
Continue AF
Uitschakelen/Inschakelen 264
Raster weergeven
Uit/3x3 l/6x4 m/3x3+diagonaal n 265
Belichtingssimulatie Inschakelen/Tijdens e/Uitschakelen 265
Stille LV-opname Modus 1/Modus 2/Uitschakelen 266
Meettimer
4 sec./8 sec./16 sec./30 sec./1 min./
10 min./30 min.
267
463
Menu-instellingen
2: AF1 (paars) Pagina
2: AF2 (paars)
2: AF3 (paars)
Case 1 Veelzijdige universele instelling 110
Case 2
Onderwerpen blijven volgen en
obstakels negeren
110
Case 3
Direct scherpstellen op onderw. plots. in
AF-punt.
111
Case 4
Voor onderwerpen die snel versnellen
of vertragen
111
Case 5
Voor onregelmatige beweging in willek.
richting.
112
Case 6
Voor onregelmatige bewegingen en
snelheidsverand.
113
AI servo 1e
beeldvoorkeur
Ontspanvoorkeur/Gelijke voorkeur/
Scherpstelvoorkeur
118
AI servo 2e
beeldvoorkeur
Opnamesnelheidvoorkeur/Gelijke voorkeur/
Scherpstelvoorkeur
119
Lens elektronische MF
Inschakelen na One-Shot AF/Uitschakelen na
One-Shot AF/Uitschakelen in AF-modus
120
AF-hulplicht
Inschakelen/Uitschakelen/Alleen IR
AF-hulplicht
121
Ontspanvoor. One-Shot
AF
Ontspanvoorkeur/Scherpstelvoorkeur 122
Menu-instellingen
464
2: AF4 (paars) Pagina
2: AF5 (paars)
Obj.sturing bij AF
onmogelijk
Continu scherpstellen/Stop scherpstellen 123
Selecteerbaar AF-punt
61 punten/Alleen kruisvormige AF-punten/15
punten/9 punten
124
Sel. AF-
gebiedselectiemodus
Handmatige selectie: Spot-AF/Handmatige
selectie: 1 punt AF/AF-gebied uitbreiden: /
AF-gebied uitbreiden: omliggende/Handmatige
selectie: Zone-AF/Handmatige selectie:
61-punts automatische selectie-AF
125
Selectiemethode AF-
gebied
S 9 M-Fn-knop / S 9 Hoofdinstelwiel 126
AF-punt op basis van
richting
Gelijk voor verticaal/horizontaal /
Aparte AF-punten: gebied+punt /
Aparte AF-punten: alleen punt
126
Eerste AF-punt,
AI Servo AF
Eerste AF-punt geselecteerd /
Handmatig AF-punt/Auto
128
Auto AF-puntselectie:
EOS iTR AF
Inschakelen / Uitschakelen 129
Handm.
AF-puntsel.patroon
Stopt bij rand AF-gebied / Continue 130
AF-punt weerg. tijdens
focus
Geselecteerd (constant) / Alles (constant) /
Gesel. (pre-AF, scherp) / Geselecteerd
(scherp) / Weergave uit
131
Zoekerweergave-
verlichting
Auto / Inschakelen / Uitschakelen
132
AF-punt tijdens AI Servo AF: Niet verlicht /
Verlicht
AF-fijnafstelling
Uitschakelen / Alles even veel / Per lens
afstellen
134
465
Menu-instellingen
3: Weergave 1 (blauw) Pagina
3: Weergave 2 (blauw)
3: Weergave 3 (blauw)
* Deze instelling is gekoppeld aan de [Tijdcode] die is opgegeven bij [Movie afs.
teller] op het tabblad [z5 (Movie)].
Beveilig beelden
Beveilig beelden 334
Beeld roteren
Opnamen roteren 333
Wis beelden
Wis beelden 358
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden afgedrukt (DPOF)
392
Fotoboek instellen
Opnamen selecteren voor een fotoboek 397
Beeldkopie
Opnamen kopiëren tussen kaarten 354
RAW-beeldverwerking 1-bestanden verwerken 364
Bijsnijden
Gedeeltelijk JPEG-afbeeldingen bijsnijden 371
Wijzig formaat
Aantal pixels van JPEG-opname reduceren 369
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p 337
Diavoorstelling
Weergavebeschrijving instellen/Weergaveduur/
Herhalen en automatische weergave starten
348
Beeldoverdracht
Foto's selecteren en overbrengen/RAW+JPEG-overbr.
395
Spring met 6
1 beeld/10 beelden/100 beelden/Datum/Map/
Movies/Foto's/Beveiligen/Classificatie
328
Overbelichtingswaarsc
Uitschakelen/Inschakelen 325
AF-puntweergave
Uitschakelen/Inschakelen 325
Weergaveraster
Uit/3x3 l/6x4 m/3x3+diagonaal n 321
Histogram
Helderheid/RGB 326
Movieafspeelteller*
Opnametijd/Tijdcode 304
Vergroting (circa)
1x (geen vergroting)/2x (vergroot vanuit centrum)/4x
(vergroot vanuit centrum)/8x (vergroot vanuit centrum)/
16x (vergroot vanuit centrum)/Ware grootte (vanuit
geselecteerd punt)/Zelfde als laatste (centrum)
331
Ctrl over HDMI
Uitschakelen/Inschakelen 352
Menu-instellingen
466
5: Instellingen 1 (geel) pagina
5: Instellingen 2 (geel)
Opn.functie+kaart/
map sel.
Opnamefunctie:
Standaard/Automatische kaartwissel/Apart
opslaan/Opslag naar meerdere
146
Opnemen/weergave/Weergave: f/g 148
Map: Een map maken en selecteren 194
Bestandsnummer
Continu/Auto. reset/Handm. reset 199
Bestandsnaam
Code voorinst./Gebr.inst. 1/Gebr.inst. 2 196
Auto. roteren
Aan zD/Aan D/Uit 362
Kaart formatteren
Gegevens op de kaart wissen door te
formatteren
67
Eye-Fi-instellingen
Weergegeven wanneer een in de handel
verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst.
451
Uitschakelen
1 min./2 min./4 min./8 min./15 min./30 min./
Uitschakelen
69
LCD-helderheid
Automatisch: aanpassing tot een van drie
helderheidsniveaus
361
Handmatig: aanpassing tot een van zeven
helderheidsniveaus
Datum/tijd/zone
Datum (jaar, maand, dag)/Tijd (uren, minuten,
seconden)/Zomertijd/Tijdzone
49
TaalK
De interfacetaal selecteren 51
Zoekerweergave
Digitale horizon: verbergen/weergeven 75
Rasterweergave: verbergen/weergeven 74
Weergeven/verbergen in zoeker:
Accu/Witbalans/Transportmodus/AF-
bediening/Meetmethode/Beeldkwaliteit/
Knipperdetectie
77
Instellingen
GPS-systeem
In te stellen wanneer de GPS-ontvanger GP-
E2 (afzonderlijk verkrijgbaar) is bevestigd
-
467
Menu-instellingen
5: Instellingen 3 (geel) pagina
Videosysteem Voor NTSC/Voor PAL
297
351
Accugegevens
Voeding/Resterende capaciteit/Sluiterteller/
Laadprestatie/Accuregistratie/Serienummer/
Accugeschiedenis
446
Sensorreiniging
Automatische reiniging f: Inschakelen/
Uitschakelen
374
Reinig nu f
Reinig handmatig 377
Weergaveopties z-
knop
Geeft camera-instellingen weer/Digitale horizon/
Scherm Quick Control (Snel instellen)/Scherm
Aangepast snel instellen
442
Aangepast snel
instellen
Aanpassen van de functies en indeling voor
het scherm Quick Control (Snel instellen)
427
Functie knop m
Classificatie/Beveiligen
337
336
Communicatie-
instellingen
Weergegeven wanneer Wireless File
Transmitter WFT-E7 (Versie 2, afzonderlijk
verkrijgbaar) is aangesloten.
-
Controleer, wanneer u een GPS-voorziening of Wireless File Transmitter
gebruikt, de wet- en regelgeving van het land of de streek waar u het
apparaat gebruikt en gebruik het apparaat in overeenstemming hiermee.
Houd er rekening mee dat wanneer u GPS-ontvanger GP-E2
(afzonderlijk verkrijgbaar) met een kabel
aansluit, de onderstaande
voorbereidingen nodig zijn.
- Werk de GP-E2-firmware bij naar versie 2.0.0 of hoger.
(De aansluitkabel kan niet worden gebruikt met een firmware-versie
die ouder is dan versie 2.0.0.)
- Interfacekabel IFC-40AB II of IFC-150AB II (beide afzonderlijk
verkrijgbaar) moet worden gebruikt.
Bij het gebruik van de GP-E2 op de flitsschoen
zijn de bovenstaande
voorbereidingen niet nodig. Raadpleeg voor het bijwerken van de
GP-E2-firmware de website van Canon.
Menu-instellingen
468
5: Instellingen 4 (geel) pagina
8: Persoonlijke voorkeuzen (oranje)
9: My Menu (groen)
Aangep.
opnamemodus (C1-C3)
De huidige camera-instellingen vastleggen op
positie w, x en y van het
programmakeuzewiel.
437
Wis alle camera-
instellingen
De camera wordt ingesteld op de
standaardinstellingen
70
Copyrightinformatie
Geef copyrightinfo weer/Voer naam van auteur
in/Voer copyrightdetails in/
Verwijder copyrightinfo
201
Certificaatlogo
weergeven
Sommige van de certificeringslogo's van de
camera worden weergegeven
441
z firmwarever.
Selecteer deze optie om de firmware van
camera, lens, Speedlite of Wireless File
Transmitter bij te werken
-
C.Fn1: belichting
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
402
C.Fn2: Belichting 408
C.Fn3: Overig 409
C.Fn4: Wissen
Hiermee wist u alle persoonlijke voorkeuze-
instellingen
401
My Menu-tab
toevoegen
My Menu-tabbladen toevoegen 1-5 432
Verwijder alle My
Menu-tabbladen
Verwijder alle My Menu-tabbladen 435
Verwijder alle items
Alle items op My Menu-tabbladen 1-5
verwijderen
435
Menuweergave
Normale weergave/Weergave van My Menu-
tab/Alleen My Menu-tab weergeven
436
469
Menu-instellingen
z: Opname 4
*1
(Movie) (rood) pagina
*1: In de modus <A> vindt u deze menuopties onder [z2].
*2: In de modus <A> zijn de instellingen bij [Geluidsopname]: [Aan] [Uit].
Movie-opname
Servo AF voor movies Inschakelen/Uitschakelen 313
AF-methode
u+volgen/FlexiZone - Single 315
Raster weergeven
Uit/3x3 l/6x4 m/3x3+diagonaal n 315
Movie-opnameformaat
1920x1080/1280x720/640x480
NTSC: 59,94p/29,97p/23,98p
PAL: 50,00p/25,00p
ALL-I (voor bewerken)/IPB (standaard)
297
Geluidsopname*
2
Geluidsopname: Automatisch/Handmatig/
Uitschakelen
300
Opnameniveau
Windfilter: Uitschakelen/Inschakelen
Demper: Uitschakelen/Inschakelen
Menu-instellingen
470
z: Opname 5*
1
(Movie) (rood) pagina
*1: In de modus <A> vindt u deze menuopties onder [z3].
*2: Deze instelling is gekoppeld aan [Movie afs. teller] op het tabblad [x3].
*3: Weergegeven wanneer 8 (59,94 fps) of 6 (29,97 fps) is ingesteld.
Stille LV-opname Modus 1/Modus 2/Uitschakelen 315
Meettimer
4 sec./8 sec./16 sec./30 sec./1 min./
10 min./30 min.
316
Tijdcode
Count up/Instelling starttijd/Movie-
opnameteller/Movieafspeelteller
*2
/
Drop frame
*3
303
Stille bediening
h insch./h uitsch. 302
Functie knop V
/z/q/z//k/q/k 316
Time-lapse-movie
Uitschakelen/Inschakelen (Interval/Aantal
opnamen/Vereiste tijd/Afspeeltijd/Resterende
kaarttijd)
306
471
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Indien de resterende capaciteit van de accu 94% of hoger is, wordt de
accu niet opgeladen (pag. 446).
Gebruik alleen echte Canon-accu's van het type LP-E6N/LP-E6.
Als (1) de acculader of de accu een probleem heeft of (2) er geen
communicatie met de accu kon plaatsvinden (met een accu van een ander
merk dan Canon), stopt het beveiligingscircuit met opladen en knippert het
oplaadlampje snel oranje. Verwijder in geval van (1) het netsnoer van de
oplader uit het stopcontact. Haal de accu uit de oplader en plaats deze
vervolgens terug. Wacht een paar minuten en steek de stekker vervolgens
weer in het stopcontact. Als het probleem aanhoudt, neemt u contact op
met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Als de interne temperatuur van de accu die in de oplader is geplaatst
hoog is, wordt de accu om veiligheidsredenen niet opgeladen (lampje
is uit). Als de temperatuur van de accu tijdens het opladen om welke
reden dan ook te hoog wordt, wordt het opladen automatisch
stopgezet (lampje knippert). Wanneer de temperatuur van de accu
weer daalt, wordt het opladen automatisch hervat.
Controleer of het klepje van het accucompartiment is gesloten (pag. 42).
Controleer of de accu correct in de camera is geplaatst (pag. 42).
Laad de accu op (pag. 40).
Controleer of het klepje van de kaartsleuf is gesloten (pag. 43).
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De accu wordt niet opgeladen.
Het lampje van de oplader knippert snel.
Het lampje van de oplader knippert niet.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar op <
1
> staat.
Problemen oplossen
472
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de kaart wordt
opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator aan of blijft deze een paar seconden knipperen.
Wanneer de opname is voltooid, wordt de camera automatisch uitgeschakeld.
Gebruik alleen echte Canon-accu's van het type LP-E6N/LP-E6.
Verwijder de accu en plaats deze weer terug (pag. 42).
Als de contactpunten van de accu vuil zijn, maakt u deze schoon met
een zachte doek.
Gebruik een volledig opgeladen accu (pag. 40).
Mogelijk presteert de accu niet meer helemaal naar behoren.
Zie [5
3: Accu-info
] om de oplaadprestaties van de accu te controleren (pag. 446).
Als de prestaties van de accu slecht zijn, vervangt u de accu door een nieuwe.
Het maximum aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de
volgende bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van de lens wordt gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer gedurende een langere tijd doorlopend Live View-opnamen of
movie-opnamen worden gemaakt.
Wanneer de communicatiefunctie van de Eye-Fi-kaart actief is.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt dat de camera
zichzelf uitschakelt, stelt u [5
2: Uitschakelen
] in op [
Deactiveren
] (pag. 69).
Zelfs als [
5
2: Uitschakelen
] is ingesteld op [
Uitschakelen
], wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld als de camera gedurende 30 minuten niet is
gebruikt. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.)
De lees-/schrijfindicator blijft branden of knipperen, zelfs
wanneer de aan-uitschakelaar op <2> staat.
[Wordt op deze accu het Canon-logo weergegeven?]
wordt weergegeven.
De accu raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
473
Problemen oplossen
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-S- of EF-M-
lenzen (pag. 52).
Plaats een opgeladen accu in de camera (pag. 40).
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 43).
Als u een SD-kaart gebruikt, zet u het schuifje voor schrijfbeveiliging
op de stand voor schrijven/wissen (pag. 43).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 43 en 358).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om opnieuw
scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 55 en 141).
Zie pagina 46 of 487 als er een kaart gerelateerde foutmelding wordt
weergegeven.
Stel de AF-bediening in op 1-beeld AF (pag. 87). Focusvergrendeling
is niet mogelijk in de AI Servo AF-modus of als servo in werking treedt
in de modus AI Focus AF (pag. 83).
Opnamegerelateerde problemen
De lens kan niet worden bevestigd.
De zoeker is donker.
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De kaart kan niet worden gebruikt.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de compositie
van de opname niet opnieuw bepalen.
Problemen oplossen
474
Als [z4: Spiegel opklappen] is ingesteld op [Druk 2x op V voor
opname], stelt u deze optie in op [Uitschakelen].
Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <AF> (pag. 52).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegen van de camera te
voorkomen (pag. 54-55).
Als de lens een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u de
IS-schakelaar in op <1>.
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 206), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 158),
gebruik een flitser (pag. 244) of gebruik een statief.
Zie "Onscherpe foto's voorkomen" op pagina 235.
Het aantal bruikbare AF-punten en -patronen kan variëren, afhankelijk
van de gebruikte lens. De lenzen zijn onderverdeeld in negen
groepen, van A tot I. Ga na tot welke groep uw lens behoort. Een lens
uit groep F tot H heeft minder bruikbare AF-punten (pag. 103-104).
Voor informatie over het oplichten of knipperen van AF-punten
wanneer u op de knop <S> drukt, zie pagina 94.
Het AF-punt bij het vastgelegde gebied knippert (pag. 94 en 418).
Het handmatig geselecteerde AF-punt (of de zone) en het ingestelde
AF-punt worden weergegeven (pag. 93 en 418).
Ik moet de sluiterknop tweemaal volledig indrukken om een
foto te maken.
De opname is niet scherp.
Er zijn minder AF-punten.
Het AF-punt knippert of er worden twee AF-punten weergegeven.
475
Problemen oplossen
De AF-punten lichten rood op wanneer er is scherpgesteld in
omstandigheden met weinig licht.
In de modi <d>, <s>, <f>, <a> en <F> kunt u instellen of de
AF-punten rood oplichten wanneer scherpstelling is bereikt (pag. 132).
De snelheid van continue opname neemt mogelijk af op basis van de
sluitertijd, het diafragma, de omstandigheden van het onderwerp, de
helderheid, de lens, het gebruik van de flitser, de temperatuur, het type
accu, het resterende accuniveau, enzovoort (pag. 143).
Bij het gebruik van AI Servo AF neemt de snelheid voor continue
opname mogelijk af. Dit is afhankelijk van het onderwerp en de
gebruikte lens (pag. 143).
Als u gebruikmaakt van accu LP-E6 en opnamen maken bij lage
temperaturen (de accutemperatuur is laag), kan de snelheid van
continue opnamen met hoge snelheid afnemen (pag. 143).
De snelheid bij continue opnamen kan afnemen als het resterende
accuniveau laag is of als u opnamen maakt bij weinig licht (pag. 143).
Als u batterijgreep BG-E11 (afzonderlijk verkrijgbaar) met AA/R6-
accu's gebruikt, is de maximale snelheid bij continue opnamen circa
3,0 beelden per seconde voor continue opnamen met hoge snelheid.
Als u [z4: Antiknipperopname] instelt op [Inschakelen] en
opnamen maken bij een flikkerende lichtbron kan de snelheid van
continue opnamen afnemen, kan het interval tussen de opnamen
mogelijk afwijken en kan de ontspanvertraging mogelijk langer worden
(pag. 191).
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details
(bijvoorbeeld een grasveld), is het bestand groter en de
daadwerkelijke maximale opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt
vermeld op pagina 151.
De AF-punten lichten niet rood op.
De snelheid van continue opnamen is laag.
De maximale opnamereeks is lager bij continue opnamen.
Problemen oplossen
476
Tijdens het maken van opnamen met de zoeker kunt u geen foto's
maken in de aspect ratio 4:3 of 16:9, zelfs wanneer dit is ingesteld.
Tijdens het maken van Live View-opnamen kunt u opnamen maken in
de aspect ratio 4:3 en 16:9 (pag. 154).
Als [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen], ligt
het instelbare ISO-bereik tussen ISO 200 en 6400. Zelfs als u het
instelbereik voor de ISO-snelheid uitbreidt bij [ISO-snelh.bereik], is
het niet mogelijk om L (gelijk aan ISO 50) en H (gelijk aan ISO 12800)
te selecteren. Wanneer [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op
[Uitschakelen] kan ISO 100/125/160, L of H worden ingesteld
(pag. 187).
Stel [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie
helderheid
] in op [
Uitschakelen
]. Wanneer [
Zwak
], [
Standaard
] of
[
Hoog
] is ingesteld, kan de opname nog steeds licht uitvallen, zelfs
wanneer u een kleinere belichtingscompensatie of
flitsbelichtingscompensatie hebt ingesteld (pag. 182).
Zie pagina 211 om de belichtingscompensatie in te stellen.
Zelfs als een belichtingscompensatie wordt uitgevoerd, wordt deze
niet toegepast voor flitsfotografie.
Ik kan geen opnamen maken in de aspect ratio 4:3 of 16:9.
ISO 100 kan niet worden ingesteld. De ISO-snelheid kan niet worden verhoogd.
Ik heb een kleinere belichtingscompensatie ingesteld, maar
de opname valt nog steeds te licht uit.
Ik kan de belichtingscompensatie niet instellen als zowel
handmatige belichting als Auto ISO zijn ingesteld.
477
Problemen oplossen
Als de opnamekwaliteit is ingesteld op RAW of RAW+JPEG kunt u
geen [Ruisond. bij meerd. opn.] instellen.
Als [Aan:ContOpn] is ingesteld, zijn Live View-weergave, weergave
direct na de opname en opnameweergave niet mogelijk tijdens het
maken van opnamen (pag. 226).
Indien u Live View-opnamen maakt terwijl [Aan:ContOpn] is
ingesteld, stopt de Live View-functie automatisch nadat u de eerste
opname hebt gemaakt. Maak de tweede en volgende opnamen terwijl
u door de zoeker kijkt.
Wanneer de opnamekwaliteit is ingesteld op 41 of 61, worden
meerdere opnamen gemaakt met opnamekwaliteit in 1 (pag. 233).
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt
de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie)
om zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten.
U kunt een lange sluitertijd voorkomen door bij [z1: Externe
Speedlite besturing] de optie [Flitssync.snelheid AV-modus] in te
stellen op [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 248).
Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen kan niet worden ingesteld.
Het Live View-beeld of de movie-opname wordt niet weergegeven
tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichting.
Live View-opname wordt beëindigd wanneer de modus Meerdere
opnames wordt gekozen.
Meerdere opnamen worden gemaakt met opnamekwaliteit
1
.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie met de
flitser, neemt de sluitertijd toe.
Problemen oplossen
478
Controleer of de flitser (of het pc-synchronisatiesnoer) goed is
bevestigd op de camera.
Als u een flitser van een ander merk gebruikt wanneer u Live View-
opnamen maakt, stelt u [z6: Stille LV-opname] in op [Uitschakelen]
(pag. 266).
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie,
werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 245).
Wanneer de flitsvoorkeuze voor [Flits meetmethode] is ingesteld op
[TTL-flitsmeting] (automatische flits), werkt de flitser altijd op vol
vermogen (pag. 253).
Als flitsbelichtingscompensatie al is ingesteld op de externe Speedlite,
kan flitsbelichtingscompensatie niet meer worden ingesteld op de
camera. Wanneer de flitsbelichtingscompensatie van de externe
Speedlite wordt geannuleerd (ingesteld op 0), kan de
flitsbelichtingscompensatie van de camera weer worden ingesteld.
Stel onder [z1: Externe Speedlite besturing] de functie
[Flitssync.snelheid in AV-modus] in op [Automatisch] (pag. 248).
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee
geluiden (pag. 257).
De flitser werkt niet.
De flitser werkt altijd op vol vermogen.
De flitsbelichtingscompensatie kan niet worden ingesteld.
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus <
f
>.
De sluiter maakt bij Live View-opnamen twee opnamegeluiden.
479
Problemen oplossen
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is. Als
het witte pictogram < > wordt weergegeven, kan de beeldkwaliteit
van foto's afnemen. Als het rode pictogram <E> wordt weergegeven,
geeft dit aan dat de Live View-opname of movie-opname binnen
afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 277 en 317).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de movie-opname
mogelijk automatisch beëindigd. Zie pagina 5 voor kaarten waarop
movies kunnen worden. Ga naar de website van de fabrikant van de
kaart als u wilt weten wat de schrijfsnelheid van de kaart is.
Als de movie-opnametijd 29 min. 59 sec. bereikt, wordt de movie-
opname automatisch gestopt.
Als de opnamemodus <A>, <d>, <s>, <f> of <F> is, wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld. In de modus <a> kunt u de ISO-
snelheid naar wens instellen (pag. 287).
Tijdens Live View- of movie-opnamen wordt er een witte of
rode E weergegeven.
De movie-opname wordt automatisch beëindigd.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor movie-opname.
Problemen oplossen
480
Als u een movie opneemt met handmatige belichting ingesteld op L
(gelijk aan ISO 50), wordt de ISO-snelheid veranderd in ISO 100. Ook
als u terugschakelt naar fotograferen, wordt de ISO-snelheid niet
teruggezet naar L.
Als u tijdens de movie-opname de sluitertijd of het diafragma aanpast,
worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen.
Door de lens tijdens movie-opname in- of uit te zoomen, kunnen er
veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of het maximale
diafragma van de lens verandert of niet. Als gevolg daarvan worden
de wijzigingen in de belichting mogelijk opgenomen.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere
lichtbronnen tijdens movie-opname. Bovendien kunnen veranderingen
in de belichting (helderheid) of de kleurtoon worden opgenomen. In de
modus <a> of <s> kan een lange sluitertijd het probleem
verminderen. Het probleem kan beter zichtbaar zijn in time-lapse-
movie-opnamen.
Als u de camera naar links of rechts beweegt ('pannen') of een
bewegend voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien. Het
probleem kan beter zichtbaar zijn in time-lapse-movie-opnamen.
De handmatig ingestelde ISO-snelheid verandert wanneer u
overschakelt op de moviemodus.
De belichting verandert tijdens de movie-opname.
De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien
tijdens de movie-opname.
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens movie-opname.
481
Problemen oplossen
Om foto's te maken tijdens movie-opnamen, is het raadzaam om een
CF-kaart te gebruiken die compatibel is met UDMA-
overdrachtsnelheden, of een UHS-I SD-kaart.
Ook het instellen van een lagere beeldkwaliteit voor foto's of het
maken van minder continue opnamen kan het probleem verhelpen.
Wanneer u tijdens movie-opnamen foto's maakt, ontstaat er een
discrepantie tussen de feitelijke tijd en de tijdcode. Als u een movie wilt
bewerken aan de hand van de tijdcode, is het raadzaam om tijdens het
filmen geen foto's te maken.
Schuif de schakelaar <R> naar links (ontgrendeling, pag. 59).
Controleer de instelling [83: Multifunctievergrendeling] (pag. 410).
Controleer de instelling [83: Aangepaste bediening] (pag. 413).
Als ik foto's maak tijdens movie-opnamen, stopt de movie-opname.
De tijdcode klopt niet.
Problemen met de bediening
Ik kan de instelling niet wijzigen met <6>, <5> of <9>.
Een knop op de camera of niet werkt zoals verwacht.
Problemen oplossen
482
In de modus <A> worden alleen bepaalde tabbladen en menuopties
weergegeven. Stel de opnamemodus in op <d>, <s>, <f>, <a>
of <F> (pag. 64).
Op het tabblad [9] is [Menuweergave] ingesteld op [Alleen My
Menu-tab weergeven] (pag. 436).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 193).
Selecteer bij [51: Bestandsnaam] de unieke bestandsnaam van de
camera of de bestandsnaam die is vermeld onder Gebruikersinstelling
1 (pag. 196).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 199).
Controleer of juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 49).
Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 49-50).
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft minder tabbladen en opties weer.
Het eerste teken van de bestandsnaam
is een onderstrepingsteken ('_').
Het vierde teken in de bestandsnaam verandert.
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist.
483
Problemen oplossen
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden opgeslagen in de opnamegegevens als
opname-informatie. Wanneer u print, kunt u ook de datum en tijd op de
opname printen door gebruik te maken van de datum en tijd die in de
opname-informatie zijn opgeslagen (pag. 385 en 389).
Als het aantal opnamen op de kaart hoger is dan het maximum aantal
opnamen dat door de camera kan worden weergegeven, wordt [###]
weergegeven (pag. 339).
Bij lage temperaturen kan de weergavesnelheid van AF-punten trager
worden door de eigenschappen van het AF-puntweergavemiddel
(vloeibare kristallen). De weergavesnelheid zal bij kamertemperatuur
weer normaal zijn.
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
[Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer er een
Eye-Fi-kaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een
schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in de LOCK-stand staat, kunt u de
verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u de Eye-Fi-
overdracht niet uitschakelen (pag. 451).
De datum en tijd staan niet op de opname.
[###] wordt weergegeven.
Het AF-punt wordt langzaam weergegeven in de zoeker.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
Problemen oplossen
484
[33: Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 325).
[33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 325).
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 334).
Movies die op een computer zijn bewerkt, kunnen niet worden
afgespeeld op de camera.
Als u tijdens movie-opname aan de instelwielen draait of de lens
instelt, wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen. Het gebruik
van de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt
aanbevolen (pag. 301).
Als er tijdens movie-opname met automatische belichting een
aanzienlijke verandering in het belichtingsniveau is, wordt de opname
kort onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. Gebruik in die
gevallen de modus <a> (pag. 286).
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
Er wordt een rood vakje weergegeven op de opname.
De opname kan niet worden gewist.
De movie kan niet worden afgespeeld.
U kunt het geluid van de camera horen wanneer de movie
wordt afgespeeld.
De movie-opname bevat momenten dat deze stilstaat.
485
Problemen oplossen
Controleer of [53: Videosysteem] correct is ingesteld op [Voor
NTSC] of [Voor PAL] (afhankelijk van het videosysteem van uw tv).
Controleer of de stekker van de HDMI-kabel volledig in de aansluiting
is gestoken (pag. 351).
Wanneer de bestandsgrootte van de movie 4 GB bereikt, wordt er
automatisch een ander moviebestand gemaakt (pag. 299).
Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem van
de computer worden CF-kaarten of SDXC-kaarten met een grote
capaciteit mogelijk niet correct herkend. In dat geval moet u uw
camera en de computer met de interfacekabel op elkaar aansluiten en
de opnamen overbrengen naar uw computer met behulp van EOS
Utility (EOS-software, pag. 504).
41- en 61-bestanden kunnen niet met de camera worden
verwerkt. Verwerk de opname met de EOS-software Digital Photo
Professional (pag. 504).
JPEG c, 1, 41- en 61-opnamen kunnen niet met de
camera worden verkleind of bijgesneden (pag.369, 371).
Geen beeld op de televisie.
Er zijn verschillende moviebestanden voor één movie-opname.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Ik kan de RAW-opname niet verwerken.
Ik kan het beeldformaat niet aanpassen en het beeld niet bijsnijden.
Problemen oplossen
486
Als u [Reinig nuf] hebt geselecteerd, maakt de sluiter een geluid,
maar er wordt geen opname gemaakt (pag. 374).
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1> en
<2> schakelt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven (pag. 47).
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze
instructiehandleiding worden alle beschikbare printeffecten vermeld
(pag. 384).
Als u EOS Utility (EOS-software) gebruikt, stelt u
[z5: Time-lapse-movie] in op [Uitschakelen] (pag. 306).
Installeer de EOS-software (cd-rom EOS Solution Disk) op de
computer (pag. 504).
Controleer of het hoofdvenster van EOS Utility wordt weergegeven.
Problemen met sensorreiniging
De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor.
Automatische sensorreiniging werkt niet.
Problemen met printen
Er zijn minder printeffecten dan wordt vermeld in
de instructiehandleiding.
Problemen bij aansluiten op een computer
De communicatie tussen de aangesloten
camera en computer werkt niet.
Ik kan geen beelden overbrengen naar een computer.
487
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutmelding
weergegeven. Volg de instructies op
het scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact op
met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nummer
Foutmelding en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig
lenscontacten.
Maak de elektrische contactpunten op de camera en de lens
schoon, gebruik een lens van Canon of verwijder de accu en plaats
deze weer terug (pag. 25, 26 en 42).
02
Geen toegang tot kaart*. Herplaats/vervang kaart* of formatteer
kaart* met deze camera.
Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart of
formatteer de kaart (pag. 43 en 67).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart* vol is. Vervang kaart*.
Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 43, 67 en 358).
06
Kon de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in
(pag. 47).
10, 20
30, 40
50, 60
70, 80
99
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats de
accu.
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in,
verwijder de accu en plaats deze opnieuw of gebruik een lens van
Canon (pag. 42 en 47).
Foutnummer
Oorzaak en tegenmaatregelen
488
•Type
Type: Digitale single-lens AF/AE-spiegelreflexcamera
Opnamemedia: CF-kaarten (Type I, UDMA 7 ondersteund)
SD-/SDHC*-/SDXC*-geheugenkaarten
* Compatibel met UHS-I-kaarten.
Grootte beeldsensor: Circa 36,0 x 24,0 mm
Compatibele lenzen: Canon EF-lenzen
* Uitgezonderd EF-S- en EF-M-lenzen
(De equivalente brandpuntsafstand bij 35 mm is zoals
aangegeven op de lens)
Lensvatting: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 50,6 megapixel
* Afgerond naar het dichtstbijzijnde 10.000-tal.
Aspect ratio: 3:2
Stofwisfunctie: Automatisch/Handmatig, Stofwisdata toevoegen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel),
Gelijktijdige opname RAW+JPEG mogelijk
Vastgelegde pixels
(bij full-frame):
L (Groot) : circa 50,3 megapixel (8688 x 5792)
M1 (Middelgroot 1)
: circa 39,3 megapixel (7680 x 5120)
M2 (Middelgroot 2)
: circa 22,1 megapixel (5760 x 3840)
S1 (Klein 1) : circa 12,4 megapixel (4320 x 2880)
S2 (Klein 2) : circa 2,5 megapixel (1920 x 1280)
S1 (Klein 3) : circa 0,35 megapixel (720 x 480)
RAW : circa 50,3 megapixel (8688 x 5792)
M-RAW : circa 28,0 megapixel (6480 x 4320)
S-RAW : circa 12,4 megapixel (4320 x 2880)
Bijsnijden/aspect ratio: Opnamen maken met een kleiner deel van de sensor en
opnamen maken met de ingestelde aspect ratio mogelijk.
Volledig/Ca. 1,3x (bijsnijden)/Ca. 1,6x (bijsnijden)/
1:1 (aspect ratio)/4:3 (aspect ratio)/16:9 (aspect ratio)
Specificaties
489
Specificaties
Opnamefunctie: Standaard, Auto. kaartwissel, Apart opslaan, Opsl. nr
meerdere
Een map maken en
selecteren:
Mogelijk
Bestandsnaam: Code voorinst./Gebr.inst. 1/Gebr.inst. 2
Bestandsnummering: Continu, Auto. reset, Handm. reset
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Auto, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal,
Gedetailleerd, Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Witbalans: Auto (Sfeerprioriteit), Auto (Witprioriteit), Vooraf
ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt, Kunstlicht, Wit
TL-licht, Flitser), Handmatig, Kleurtemp. (circa 2500-
10000 K), witbalanscorrectie en witbalansbracketing
aanwezig
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens van de flitser
mogelijk
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie:
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
aanwezig
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Lensafwijkingscorrectie: Helderheid randen, Chromatische correctie
•Zoeker
Type: Pentaprisma met vast oogniveau
Dekking: Verticaal/horizontaal circa 100% (met gezichtspunt van
circa 21 mm, full-frame)
Vergroting: Circa 0,71x (-1 m
-1
met een lens van 50mm bij oneindig)
Eye point: Circa 21mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -
1 m
-1
)
Ingebouwde dioptrische
aanpassing:
Circa -3,0 - +1,0 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast
Raster weergeven: Beschikbaar
Digitale horizon: Beschikbaar
Weergave functie-
instellingen:
Accu, Witbalans, Transportmodus, AF-bediening,
Meetmethode, Beeldkwaliteit: JPEG/RAW,
Knipperdetectie, Waarschuwingssymbool !
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole: Beschikbaar
Specificaties
490
Automatische scherpstelling
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie met de
speciale AF-sensor
AF-punten: 61 (Kruistype AF-punt: max. 41 punten)
* Het aantal beschikbare AF-punten en dubbele
kruistypepunten varieert per lens.
* Dubbele scherpstelling op basis van kruismetingen bij
f/2.8 met 5 AF-punten verticaal in het midden uitgelijnd.
(AF-groep: Wanneer lenzen uit groep A worden gebruikt)
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV -2 - 18 (Voorwaarden: middelste AF-punt met
f/2.8-gevoeligheid, One-Shot AF, kamertemperatuur,
ISO 100)
Scherpstelling: 1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF, Handmatige
scherpstelling (MF)
AF-gebied-
selectiemodus
Eénpunts Spot AF (handmatige selectie), Eénpunts AF
(handmatige selectie), AF-puntuitbreiding (handmatige
selectie; omhoog, omlaag, links en rechts), AF-
puntuitbreiding (handmatige selectie; omringen), Zone-
AF (handmatige zoneselectie), 61-punts automatische
selectie-AF
Condities voor
automatische AF-
puntselectie:
Op basis van EOS iTR AF-instelling
(Hiermee is AF mogelijk met informatie over gezichten/
kleuren)
* iTR: Intelligent Tracking and Recognition
AF-configuratietool: Case 1 - 6
Kenmerken AI Servo
AF:
Trackinggevoeligheid, Versnellen/vertragen tracking,
AF-punt automatische schakeling
Persoonlijke voorkeuzen
voor automatisch
scherpstellen:
16 functies
AF-fijnafstelling: AF-fijnafstelling (Alles even veel, Per lens afstellen)
AF-hulplicht: geactiveerd door de externe Speedlite voor EOS-camera's
Belichting
Meetmethode: Circa 150.000-pixel RGB+IR-meetsensor en 252-zone
TTL-meting bij maximaal diafragma
EOS iSA-systeem (Intelligent Subject Analysis)
Meervlaksmeting (koppelbaar aan elk AF-punt)
Deelmeting (circa 6,1% van de zoeker in het midden)
Spotmeting (circa 1,3% van de zoeker in het midden)
Centrum gewicht gemiddeld
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
491
Specificaties
Belichtingscontrole: AE-programma (Scene Intelligent Auto, Programma),
AE met sluitervoorkeur, AE met diafragmavoorkeur,
handmatige belichting, bulb-belichting
ISO-snelheid
(Aanbevolen
belichtingindex):
Scene Intelligent Auto: automatisch ingesteld tussen
ISO 100 en ISO 3200
P, Tv, Av, M, B: Auto ISO, ISO 100 - 6400 (in stappen
van 1/3- of hele stops), of ISO uitbreiding tot L (gelijk aan
ISO 50) of H (gelijk aan ISO 12800)
ISO-snelheidsinstellingen:
ISO-snelheidsbereik, Automatisch ISO-bereik en
automatische kortste sluitertijd instelbaar
Belichtingscompensatie:
Handmatig:
± 5 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AEB:
±3 stops met tussenstappen van 1/3
of 1/2 stop (kan worden gecombineerd
met handmatige belichtingscompensatie)
AE-vergrendeling: Automatisch:
toegepast in 1-beeld AF-modus met
evaluatieve meting als scherpstelling is bereikt
Handmatig: met AE-vergrendelknop
Antiknipperen: Mogelijk
Intervaltimer: Opname-interval en aantal opnamen instelbaar
Bulbtimer: Bulb-belichtingstijd instelbaar
HDR-opnamen
Dynamisch bereik aanpassen:
Automatisch, ±1, ±2, ±3
Effecten: Natuurlijk, Kunst, Kunst helder, Kunst oliev., Kunst
embossed
Beeld automatisch uitlijnen:
Beschikbaar
Meervoudige belichting
Opnamemethode: Functie/bediening, prioriteit continue opnamen
Aantal opnamen met
meervoudige belichting: 2 tot 9
Instelling meerdere opnamen:
Additief, Gemiddeld, Helder, Donker
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijd:
1/8000 sec. tot 30 sec. (totale sluitertijdenbereik;
beschikbaar bereik varieert per opnamemodus),
Bulb, X-synchronisatie bij 1/200 sec.
Transportsysteem
Transportmodus:
Enkelbeeld, Continue opname met hoge snelheid, Continue
opname met lage snelheid, Stille enkele opname, Stille
continue opname, Zelfontspanner (10 sec.)/afstandsbediening,
Zelfontspanner (2 sec.)/afstandsbediening
Specificaties
492
Continue-
opnamesnelheid:
Continue opname met hoge snelheid:
max. circa 5 opnamen/seconde
Stille continue opname:
max. circa 3 opnamen/seconde
Stille continue opname:
max. circa 3 opnamen/seconde
Max. opnamereeks
(bij full-frame):
JPEG Groot/Fijn: circa 31 opnamen (circa 510 opnamen)
RAW: circa 12 opnamen (circa 14 opnamen)
RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 12 opnamen
(circa 12 opnamen)
* De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van
Canon (ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een
CF-kaart van 8 GB.
* De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een
CF-kaart van het type UDM-modus 7 en zijn gebaseerd
op de testnormen van Canon.
Externe Speedlite
Compatibele Speedlites: Speedlites uit de EX-serie
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtings-
compensatie: ±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
FE-vergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Beschikbaar
Flitsbesturing:
Flitsfunctie-instellingen, Persoonlijke voorkeuzen voor flitser
Live View-opnamen
Scherpstelmethode: Contrastdetectie AF-systeem (Gezicht+volgen,
FlexiZone - Single )
Handmatige scherpstelling (circa 6x en 16x vergrote
weergave mogelijk voor scherpstellingscontrole)
Continue AF: Beschikbaar
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV 0 - 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Meetmethode:
Meervlaksmeting (315 zones), deelmeting (circa 6,4% van
Live View-scherm), spotmeting (circa 2,8% van Live View-
scherm), gemiddelde meting met nadruk op het midden
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Stille opname: Beschikbaar (Modus 1 en 2)
Raster weergeven: 3 typen
493
Specificaties
Movie-opname
Opname-indeling: MOV
Movies: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Audio: Lineaire PCM
Grootte en framerate
van opname:
Full HD (1920x1080): 29,97p/25,00p/23,98p
HD (1280x720) : 59,94p/50,00p
VGA (640x480) : 29,97p/25,00p
Compressiemethode: ALL-I (voor bewerken/I-only), IPB (standaard)
Bestandsgrootte: Full HD (29,97p/25,00p/23,98p)/ALL-I
: circa 654 MB/min.
Full HD (29.97p/25.00p/23.98p) (standaard)
: circa 225 MB/min.
HD (59,94p/50,00p)/ALL-I : circa 583 MB/min.
HD (59,94p/50,00p)/IPB (standaard) : circa 196 MB/min.
VGA (29,97p/25,00p)/IPB (standaard) : circa 78 MB/min.
Kaartvereisten:(schrijf/
leessnelheid):
[CF-kaart]
ALL-I: 30 MB/sec. of sneller, IPB: 10 MB/sec. of sneller
[SD-kaart]
ALL-I: 20 MB/sec. of sneller, IPB: 6 MB/sec. of sneller
Scherpstelmethode:
Contrastdetectie AF-systeem (Gezicht+volgen, FlexiZone - Single )
Handmatige scherpstelling (circa 6x en 16x vergrote
weergave mogelijk voor scherpstellingscontrole)
Servo AF voor movies: Mogelijk
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV 0 - 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Meetmethode: Gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmethode.
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Belichtingscontrole:
Opnamen maken met automatische belichting (AE-programma
voor movie-opname), AE met sluitertijdvoorkeuze, AE met
diafragmavoorkeuze, Handmatige belichting
Belichtingscompensatie:
±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
ISO-snelheid
(aanbevolen
belichtingindex)
:
Scene Intelligent Auto, Tv: Automatisch ingesteld tussen
ISO 100 en ISO 6400
P, Av, B: Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en ISO
6400, uitbreidbaar tot H (gelijk aan ISO 12800)
M: Auto ISO (automatisch ingesteld tussen ISO 100 - 6400),
ISO 100 - 6400 handmatig ingesteld (met tussenstappen van
1/3 of volledige stop), uitbreidbaar tot H (gelijk aan ISO 12800)
Tijdcode: Ondersteund
Drop frames: Compatibel met 59,94p/29,97p
Specificaties
494
Geluidsopname: Ingebouwde monomicrofoon, aansluiting voor externe
stereomicrofoon aanwezig
Geluidsopnameniveau instelbaar, windfilter aanwezig,
demper aanwezig
Raster weergeven: 3 typen
Time-lapse-movie: Opname-interval en instelbaar aantal opnamen
Vereiste opnameperiode, afspeelduur en resterende
capaciteit van de kaart worden weergegeven
Foto-opnamen: Mogelijk
•LCD-scherm
Type: TFT LCD-kleurenscherm
Schermformaat en
punten:
Breedte 8,1 cm (3,2 inch) (3:2) met circa 1,04 miljoen
beeldpunten
Aanpassing helderheid:
Automatisch (Donker, Standaard, Helder), Handmatig (7 niveaus)
Digitale horizon: Beschikbaar
Interfacetalen: 25
Helpweergave: Mogelijk
•Weergave
Weergaveformaat voor
opnamen:
Weergave van één opname (zonder opname-
informatie), Weergave van één opname (met
eenvoudige informatie), Weergave van één opname
(met opname-informatie: Gedetailleerde informatie,
Lens/Histogram, Witbalans, Beeldstijl 1, Beeldstijl 2,
Kleurruimte/Ruisreductie, Lenscorrectie),
Indexweergave (4/9/36/100 opnamen), Weergave van
twee opnamen
Overbelichtingswaarschuwing
: Overbelichte gedeelten knipperen
Weergave AF-punt: Beschikbaar
Raster weergeven: 3 typen
Opnamen vergroten: Circa 1,5x - 16x, aanvankelijke vergroting en positie voor
uitvergroting instelbaar
Navigatiemethode: Eén opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op
opnamedatum, op map, op movies, op foto's, op
beveiligde opnamen, op classificatie
Beeldrotatie: Beschikbaar
Classificatie: Beschikbaar
Movieweergave: Ingeschakeld (LCD-scherm, HDMI)
Ingebouwde luidspreker
Diavoorstelling: Alle opnamen, op datum, op map, op movies, op foto's,
op classificatie
Wisbeveiliging: Mogelijk
Opnamen kopiëren: Mogelijk
495
Specificaties
Naverwerking van beelden
RAW-bestandsverwerking
in de camera:
Helderheidscorrectie, Witbalans, Beeldstijl, Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Hoge
ISO-ruisreductie, JPEG-opnamekwaliteit, Kleurruimte,
Correctie helderheid randen, Vervormingscorrectie en
Chromatische correctie
Wijzig formaat: Beschikbaar
Bijsnijden: Beschikbaar
Direct printen
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden geprint: JPEG- en RAW-opnamen
Printopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
Beeldoverdracht
Overdraagbare
bestanden: Foto's (JPEG, RAW, RAW+JPEG), movies
Persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuze: 16
Aangepast snel
instellen: Beschikbaar
My Menu: Er kunnen maximaal 5 schermen worden vastgelegd
Aangepaste
opnamemodus:
Vastleggen onder stand C1, C2 of C3 van het
programmakeuzewiel
Copyrightinformatie: Tekstinvoer en invoegen mogelijk
Interface
DIGITAL-aansluiting: SuperSpeed USB (USB 3.0 )
Computercommunicatie, direct printen, Wireless File
Transmitter WFT-E7 (Ver. 2), GPS-ontvanger GP-E2,
Connect Station CS100-verbinding
HDMI mini
OUT-aansluiting:
Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel
met CEC
IN-aansluiting externe
microfoon: Stereomini-aansluiting van 3,5 mm diameter
Aansluiting
afstandsbediening: Voor afstandsbedieningen van het type N3
Wireless
afstandsbediening: Compatibel met afstandsbediening RC-6
Eye-Fi-kaart: Ondersteund
Specificaties
496
Voeding
Accu: Accu LP-E6N/LP-E6, aantal 1
* Wisselstroom bruikbaar met een gewoon stopcontact.
* Als batterijgreep BG-E11 is bevestigd, kunnen AA/R6-
accu's worden gebruikt.
Accugegevens: Resterende capaciteit, sluitertelling, laadprestaties en
accuregistratie mogelijk
Maximum aantal
opnamen:
Bij het maken van opnamen met de zoeker:
Circa 700 opnamen bij kamertemperatuur (23°C),
circa 660 opnamen bij lage temperaturen (0°C)
Met Live View-opnamen:
circa 220 opnamen bij kamertemperatuur (23°C),
circa 210 opnamen bij lage temperaturen (0°C)
* Met een volledig opgeladen accu LP-E6N
Movie-opnametijd: In totaal ca. 1 uur en 30 min. bij kamertemperatuur
(23°C)
In totaal ca. 1 uur en 25 min. bij lage temperaturen (0°C)
* Met een volledig opgeladen accu LP-E6N
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D): Circa 152,0 x 116,4 x 76,4 mm
Gewicht: Circa 930 g (Op basis van CIPA-richtlijnen)
Circa 845 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur: 0°C - 40°C
Luchtvochtigheid tijdens
gebruik:
85% of lager
497
Specificaties
Alle bovenstaande specificaties gelden voor zowel de EOS 5DS als de EOS 5DS R.
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en de
testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn gebaseerd
op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder voorafgaande
kennisgeving worden gewijzigd.
Als zich een probleem voordoet met een lens van een ander merk dat is bevestigd
op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van de lens.
498
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc. die zijn gedeponeerd
in de Verenigde Staten en andere landen.
CompactFlash is een handelsmerk van SanDisk Corporation.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-standaard en
kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het decoderen van voor
MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een persoonlijk en niet-commercieel
doeleinde of (2) door een videoleverancier die krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om
MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander
gebruik van de MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
499
Het gebruik van originele Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires.
Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit product en/of
ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door accessoires
die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van een accu).
Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg zijn van
defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke reparaties
aanvragen tegen vergoeding.
De accu's LP-E6N en LP-E6 zijn uitsluitend geschikt voor producten van
Canon. Wanneer u deze oplaadt met een acculader of een ander product
dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen
waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
500
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie en
EER (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product in
overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2012/19/EU),
de richtlijn 2006/66/EG betreffende batterijen en accu's
en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin deze
richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het normale
huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een
chemisch symbool gedrukt staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn
betreffende batterijen en accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat
(Hg = kwik, Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke
drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor
de recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen
en accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan
met EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige
gevolgen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Uw medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op www.canon-europe.com/weee
, of
www.canon-europe.com/battery
.
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR
EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ.
HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE
LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
501
15
Opnamen downloaden
naar een computer
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u opnamen van de
camera naar uw computer kunt downloaden. Daarnaast
vindt u in dit hoofdstuk een overzicht van de software
die op de EOS Solution Disk (cd-rom) staat. Bovendien
leest u in dit hoofdstuk hoe u de software op uw
computer installeert.
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
EOS Solution Disk
(software)
502
U kunt de EOS-software gebruiken om de opnamen op de camera naar
uw computer te downloaden. Dit kan op twee manieren.
1
Installeer de software (pag. 505).
2
Gebruik de meegeleverde
interfacekabel om de camera op
een computer aan te sluiten.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Gebruik de kabelbescherming voor het
aansluiten van de kabel op de camera
(pag. 36). Sluit de kabel aan op de
digital-aansluiting van de camera en let
er daarbij op dat het symbool op de
stekker < > naar de achterkant
van de camera wijst.
Steek de stekker van het snoer in de
USB-poort van de computer.
3
Gebruik EOS Utility om de
opnamen over te zetten.
Raadpleeg de EOS Utility
instructiehandleiding voor meer
informatie.
Opnamen downloaden naar een computer
Downloaden door de camera op de computer aan te sluiten
Gebruik de meegeleverde interfacekabel of een interfacekabel van Canon
(pag. 454). Gebruik bij het aansluiten van de interfacekabel de meegeleverde
kabelbescherming (pag. 36).
503
Opnamen downloaden naar een computer
U kunt ook een kaartlezer gebruiken om opnamen naar uw computer
te downloaden.
1
Installeer de software (pag. 505).
2
Plaats de kaart in de kaartlezer.
3
Gebruik Digital Photo Professional
om de opnamen te downloaden.
Raadpleeg de Digital Photo
Professional-instructiehandleiding
voor meer informatie.
Opnamen downloaden met een kaartlezer
Als u opnamen van de camera via een kaartlezer naar uw computer wilt
downloaden zonder gebruik van de EOS-software, kopieert u de map DCIM
op de kaart naar uw computer.
504
EOS Solution Disk
Deze cd bevat de volgende software voor EOS-camera's.
Communicatiesoftware voor de camera en de computer
Opnamen (foto’s/movies) die met de camera zijn gemaakt downloaden naar
uw computer.
De camera instellen vanaf uw computer.
Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en printen op uw computer.
Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen.
Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot
professionals. Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk RAW-
opnamen maken.
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Deze software is bedoeld voor gevorderde gebruikers die ervaring hebben met
het bewerken van opnamen.
U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke opnamekenmerken en
een origineel beeldstijlbestand maken/opslaan.
Softwareoverzicht
a EOS Utility
b Digital Photo Professional
c Picture Style Editor
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
De software die bij eerdere camera's is geleverd, biedt mogelijk geen
ondersteuning voor foto's en moviebestanden die met deze camera worden
gemaakt. Gebruik de software die bij deze camera wordt geleverd.
505
Compatibele besturingssystemen
1 Controleer of de camera niet op de computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk in het cd-romstation.
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie
te starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure
te voltooien.
Installeer Microsoft Silverlight als daarom wordt gevraagd.
5 Klik op [Finish/Voltooien] als de installatie is voltooid.
6 Verwijder de cd.
De software installeren
De software op Windows installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software
hebt geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste
manier worden geïnstalleerd.
Als een oudere versie is geïnstalleerd, volgt u de onderstaande
stappen
om de software opnieuw te installeren. (De nieuwere versie
overschrijft de vorige versie.)
Windows 8 Windows 7Windows 8.1
De software installeren
506
Compatibele besturingssystemen
1 Controleer of de camera niet op de computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk in het cd-romstation.
Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het cd-
rompictogram en dubbelklik vervolgens op [setup].
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie
te starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure
te voltooien.
5
Wanneer de installatie is voltooid, klikt u op [
Restart/Opnieuw starten
].
6 Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart.
De software op Macintosh installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software
hebt geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste
manier worden geïnstalleerd.
Als een oudere versie is geïnstalleerd, volgt u de onderstaande
stappen
om de software opnieuw te installeren. (De nieuwere versie
overschrijft de vorige versie.)
MAC OS X 10.8 - 10.10
507
508
509
Index
Numeriek
1:1 (aspect ratio) ...................154, 262
1,3x (bijsnijden).....................154, 262
1,6x (bijsnijden).....................154, 262
1280x720 (movie) .........................297
16:9 (aspect ratio) .................154, 262
1920x1080 (movie) .......................297
1-beeld AF ......................................87
4:3 (aspect ratio) ...................154, 262
61-punts automatische selectie-AF
..................................................91, 97
640x480 (movie) ...........................297
A
A (Scene Intelligent Auto)............80
Aangepast snel instellen ...............427
Aangepaste bediening ..................413
Aangepaste opnamemodus..........437
AC-adapter....................................450
Accessoires.......................................3
Accu ............................40, 42, 48, 446
Adobe RGB...................................193
AE met diafragmavoorkeuze
..............................................208, 282
AE met sluitertijdvoorkeuze
..............................................206, 281
AEB (Bracketing met automatische
belichting)..............................215, 403
AE-programma......................204, 280
Programmakeuze .....................205
AE-vergrendeling ..........................217
AF ...................................................85
Aanpassen................................118
AF-configuratietool ...................109
AF-gebiedselectiemodus
........................................90, 92, 95
AF-groep...................................100
AF-hulplicht...............................121
AF-ON-knop (AF-start)
....................................55, 414, 416
AF-punt.....................90, 93, 95, 99
AF-puntregistratie .................... 418
AF-puntuitbreiding................ 90, 95
Compositie opnieuw bepalen
........................................... 83, 217
Directe AF-puntselectie............ 421
f/8 AF-limiet........................ 99, 104
Gebied AF-kader.................. 91, 97
Gelaatsinformatie ..................... 129
Handmatige scherpstelling (MF)
......................................... 141, 275
Kleurinformatie......................... 129
Lastige onderwerpen voor AF
......................................... 140, 273
Pieptoon..................................... 69
Scherpstelling op basis van
dubbele kruismetingen............... 99
Scherpstelling op basis van
kruismetingen............................. 99
Spot-AF-punt........................ 31, 95
Automatische scherpstelling
AF-fijnafstelling ........................ 134
AF-kader......................................... 97
Afstandsbediening........................ 237
AI FOCUS (AI Focus AF) ............... 88
AI SERVO (AI Servo AF)................ 88
AF-punten lichten rood op
........................................... 89, 132
AF-sensor .................................. 99
Automatisch wisselen tussen AF-
punten ...................................... 116
Indicator AF-bediening....... 89, 132
Trackinggevoeligheid ............... 114
Versneld/vertraagd
tracking .................................... 115
Alles even veel aanpassen........... 134
ALL-I (Voor bewerken/I-only)........ 298
Altijd.............................................. 303
Antiknipperopname ...................... 191
Apart opslaan (CF en SD) ............ 147
Aspect ratio .......................... 154, 262
Auto (D) ................................... 165
510
Index
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid).........79, 182
Auto. reset ....................................200
Autofocus 9 AF
Automatische kaartwissel .............147
Automatische scherpstelling
AF-bediening .............................. 86
AF-methode......................268, 315
AF-puntselectie .................. 93, 421
Onscherpte ...................54, 55, 474
Automatische selectie (AF)............. 91
Automatische weergave ............... 348
AV (AE met diafragmavoorkeuze)
..............................................208, 282
B
B (Bulb)................................. 218, 280
Batterijgreep ...................48, 446, 454
Beeldstijl .......................164, 168, 172
Belichting behouden voor nieuwe
diafragma......................................406
Belichtingscompensatie................214
Belichtingscompensatie met
Auto ISO .......................................211
Belichtingsniveauverhogingen......402
Belichtingssimulatie ......................265
Beschikbare functies volgens
opnamemodus..............................456
Bestandsextensie .........................198
Bestandsgrootte............151, 298, 323
Bestandsnaam ..............................196
Onderstrepingsteken "_"
...193, 198
Bijsnijden (opnamen)....................371
Bijsnijden (tijdens opname)...154, 262
Bijsnijden (voor printen)................387
Bijsnijdinformatie...........................411
Bracketing
AEB (Bracketing met automatische
belichting) .........................215, 403
FEB (Flitsbelichtingbracketing)
................................................. 251
WB-BKT (Witbalansbracketing)
......................................... 180, 403
Bulb-belichting.............................. 218
Bulbtimer.................................. 219
buSY (BUSY) ............................... 153
C
w Aangepaste opnamemodus) .. 437
Camera
Bewegingsonscherpte ............... 54
Camera vasthouden .................. 54
Camera-instellingen wissen....... 70
Instellingenscherm................... 443
Camera-instellingen wissen
Aangepast snel instellen.......... 428
Aangepaste bediening
(knoppen en instelwielen) ........ 413
AI Servo AF-kenmerken .......... 117
Camerafunctie-instellingen ........ 70
My menu .................................. 435
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
................................................. 401
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
voor flitsen ............................... 253
Centrum gewicht gemiddeld......... 213
CF-kaart 9 Kaarten
Chromatische correctie ................ 189
Classificatie .................................. 337
CLn............................................... 377
Continue AF ................................. 264
Continue opname......................... 142
Continue opname met hoge snelheid
..................................................... 142
Continue opname met lage snelheid
..................................................... 142
Contrast................................ 170, 182
Copyrightinformatie ...................... 201
Correctie helderheid randen......... 188
Creatieve foto ............... 164, 221, 226
D
D+ ................................................ 187
511
Index
Datum/tijd........................................49
DC-koppeling ................................450
De camera-instellingen wissen .......70
Deelmeting....................................212
Demper .........................................301
Details (Scherpte) .........................170
Diafragma verkleinen ....................209
Diavoorstelling ..............................348
Dichtgelopen overbelichte gedeelten
......................................................325
Digitale aansluiting
..........................27, 36, 380, 393, 502
Digitale horizon .........................75, 76
Dioptrische aanpassing...................54
Direct printen.................................379
Directe instelling beeldkwaliteit
..............................................153, 424
Directe selectie van AF-punt.........421
Doorlopende bestandsnummering
......................................................199
DPOF
(Digital Print Order Format)...........389
Drempel (Scherpte).......................170
E
Eén punt Spot AF......................90, 95
Eén-punts AF....................90, 95, 271
Eerste AF-punten..........................128
Enkelbeeld ....................................142
Err ...........................................29, 487
exFAT..............................................68
Externe Speedlite 9 Flitser
Eye-Fi-kaarten ..............................451
F
FEB ...............................................251
FE-vergrendeling ..........................244
Fijn (opnamekwaliteit)...........149, 151
Fijnafstelling..................................134
Filtereffecten .................................171
Firmware .......................................468
Flitser (Speedlite) ......................... 243
Contact voor flitssynchronisatie . 26
Externe Speedlite..................... 244
FEB
(Flitsbelichtingbracketing) ........ 251
FE-vergrendeling ..................... 244
Flitsbelichtingscompensatie
......................................... 244, 251
Flitsbesturing............................ 247
Flitsmodus................................ 249
Flitssynchronisatiesnelheid
......................................... 245, 248
Flitssynchronisatiesnelheid
in Av-modus ............................. 248
Handmatig flitsen ..................... 249
Persoonlijke voorkeuzen.......... 253
Sluitersynchronisatie
(1e/2e-gordijn).......................... 251
Flitsers van een ander merk......... 245
Flitsschoen ............................. 26, 244
Focus-indicator............................... 80
Focusinstellingsknop .. 6, 52, 141, 275
Focusvergrendeling........................ 83
Formaat wijzigen .......................... 369
Formatteren (kaart initialiseren) ..... 67
Fotoboek instellen ........................ 397
Foutcodes..................................... 487
Framerate..................................... 297
Full Auto-stand ............................... 80
Full HD (Full High-Definition) (movie)
............................................. 279, 297
G
Gebied AF-kader ...................... 91, 97
Gebruiker (W)........................... 166
Gedetailleerd (u) ..................... 165
Gedetailleerde informatie (opnamen)
..................................................... 323
Gedimde menu-items ..................... 66
Geheugenkaarten 9 Kaarten
512
Index
Gemiddeld
(opnamekwaliteit).................. 151, 369
Gevoeligheid 9 ISO-snelheid
Groot (opnamekwaliteit)........151, 369
H
Half indrukken.................................55
Handm. reset ................................200
Handmatige belichting ..........210, 286
Handmatige scherpstelling (MF)..141,
275
Handmatige selectie van
AF-punt ...............................90, 93, 95
Handmatige witbalans ..................176
HD (movie)....................................297
HDMI............................... 36, 342, 351
HDMI CEC ....................................352
HDR ..............................................221
Helemaal indrukken ........................55
Help ................................................78
Histogram
(Helderheid/RGB) .........258, 289, 326
Hoge ISO-ruisreductie ..................183
Hoofdinstelwiel................................56
I
ICC-profiel.....................................193
Indexweergave ............................. 327
Indicator
belichtingsniveau ......30, 32, 258, 289
INFO.-knop .....60, 258, 289, 320, 442
Instelwielen
Hoofdinstelwiel ...........................56
Snelinstelwiel.............................. 57
Intervaltimer ..................................239
IPB (Standaard) ............................ 298
ISO-snelheid .................158, 283, 287
Automatisch instellen (Auto).....160
Bereik automatisch instellen.....162
Bereik handmatig instellen .......161
Instellingsstappen.....................402
ISO vergroten ...........................161
Minimale sluitertijd ................... 163
iTR AF .......................................... 129
J
JPEG.................................... 149, 151
K
Kaarten........................... 5, 25, 43, 67
Formatteren ............................... 67
Kaartwaarschuwing ................... 44
Low-levelformattering ................ 68
Problemen oplossen ............ 46, 68
Schrijfbeveiliging ........................ 43
Kabel ........ 3, 351, 380, 393, 454, 502
Bescherming .............................. 36
Kijktijd............................................. 70
Klein (opnamekwaliteit)........ 151, 369
Kleurruimte ................................... 193
Kleurtemperatuur ................. 174, 178
Kleurtoon...................................... 170
Kleurverzadiging .......................... 170
L
Lader ........................................ 34, 40
Landschap (R)......................... 165
Lange belichtingstijden................. 218
LCD-paneel .................................... 29
Verlichting .................................. 59
LCD-scherm ................................... 25
Aanpassing helderheid ............ 361
Digitale horizon .................... 75, 76
Menuweergave .................. 64, 460
Opname-instellingen.......... 60, 444
Opnamen weergeven .............. 319
Lees-/schrijfindicator ................ 45, 46
Lens ......................................... 25, 52
Chromatische
correctie ................................... 189
Correctie helderheid
randen...................................... 188
Groep voor bruikbare AF-punten
................................................. 100
513
Index
Scherpstelmodusknop
................................6, 52, 141, 275
Lensontgrendeling ..........................53
Lichte tonen prioriteit.....................187
Live View
Raster weergeven ....................265
Live View-opnamen ................84, 255
Belichtingssimulatie ..................265
Bijsnijden/aspect ratio...............262
FlexiZone - Single.....................271
Gezicht+volgen.........................269
Handmatige scherpstelling .......275
Informatiedisplay ......................258
Maximum aantal opnamen .......257
Meettimer..................................267
Quick Control............................263
Stille opname ............................266
LOCK ......................................59, 410
Luidspreker .............................28, 344
M
M (Handmatige belichting)....210, 286
Maken/selecteren van mappen
..............................................194, 195
Maximale opnamereeks........151, 153
Maximum aantal opnamen
........................................48, 151, 257
Meervlaksmeting...........................212
Meervoudige belichting .................226
Meetmethode................................212
Meettimer ........................55, 267, 316
Menu ...............................................64
Instellingen ...............................460
Instellingsprocedure ...................65
My Menu...................................432
M-Fn........................92, 126, 415, 417
Microfoon ..............................280, 301
Mogelijke opnametijd
(movie) ..................................291, 298
Monochrome opnamen.................384
Monochroom (V) ......................166
Movies...........................................279
AE met diafragmavoorkeuze.... 282
AE met sluitertijdvoorkeuze ..... 281
AE-vergrendeling ..................... 284
AF-methode ..................... 295, 315
Altijd ......................................... 303
Bestandsgrootte ............... 298, 299
Compressiemethode................ 298
Count up .................................. 303
Demper .................................... 301
Drop frame ............................... 305
Eerste en laatste
beeld uit movie verwijderen ..... 346
Foto's ....................................... 293
Framesnelheid ......................... 297
Geluidsopname........................ 300
Genieten van movies ............... 342
Informatieweergave ................. 289
Instelling starttijd ...................... 303
Meettimer ................................. 316
Microfoon ......................... 280, 301
Movie-opnameknop ......... 280, 316
Op een tv bekijken ........... 342, 351
Opname met automatische
belichting.................................. 280
Opname met handmatige belichting
................................................. 286
Opnamegrootte ........................ 297
Opnameteller/afspeelteller ....... 304
Opnametijd............................... 298
Quick Control ........................... 296
Raster ...................................... 315
Servo AF .................................. 313
Stille bediening......................... 302
Stille opname ........................... 315
Tijdcode ................................... 303
Tijdens opname........................ 303
Time-lapse ............................... 306
Weergave......................... 342, 344
Windfilter .................................. 301
Movies in High-Definition (HD)..... 297
M-RAW
(Gemiddeld RAW) ........ 149, 151, 152
514
Index
Multicontroller .................................58
Multifunctie..............92, 126, 415, 417
Multifunctievergrendeling........59, 410
My Menu .......................................432
N
Natuurlijk (U)............................ 166
Neutraal (S) .............................165
Nomenclatuur .................................26
Normaal
(opnamekwaliteit).................. 149, 151
NTSC ............................297, 351, 467
O
Oculairafsluiting ......................35, 236
Omgevingslichtsensor ............28, 361
Onderstrepingsteken '_' ........193, 198
ONE SHOT (1-beeld AF)................87
Ontspan sluiter zonder kaart...........44
Ontspanknop .................................. 55
Oogschelp..................................... 236
Op een tv bekijken ................342, 351
Opladen ..........................................40
Opnamefunctie .............................146
Opnamegebied .............................154
Opname-instellingen...............60, 444
Opnamekwaliteit ...................149, 297
Opnamemodi ..................................33
Av (AE met diafragmavoorkeuze)
................................................. 208
B (Bulb) .................................... 218
w (Aangepaste opnamemodus)
................................................. 437
M (Handmatige belichting) .......210
P (AE-programma) ...................204
Tv (AE met sluitertijdvoorkeuze)
................................................. 206
A (Scene Intelligent Auto) .......80
Opnamen
AF-puntweergave ..................... 325
Automatische reset...................200
Automatische rotatie.................362
Automatische weergave .......... 348
Bestandsnummering................ 199
Beveiligen ................................ 334
Classificatie.............................. 337
Diavoorstelling ......................... 348
Doorlopende bestandsnummering
................................................. 199
Formaat ................... 151, 298, 323
Handmatige reset .................... 200
Handmatig roteren ................... 333
Histogram ................................ 326
Indexweergave ........................ 327
Kopiëren .................................. 354
Op een tv bekijken ........... 342, 351
Opname-informatie .................. 322
Opnamen downloaden
(naar een computer) ................ 502
Opnamesprong
(door beelden navigeren)......... 328
Overbelichtingswaarschuwing . 325
Overdracht ............................... 393
Vergroting ................................ 330
Weergave van twee opnamen . 332
Weergeven .............................. 319
Wissen ..................................... 358
Opnamen beveiligen .................... 334
Opnamen downloaden
(naar een computer)..................... 502
Opnamen maken met de
afstandsbediening........................ 237
Opnameniveau............................. 300
Opnamerichting vastleggen ......... 126
Opnamesprong ............................ 328
Opslaan naar meerdere ............... 147
Overbelichtingswaarschuwing...... 325
P
P (AE-programma) ............... 204, 280
PAL............................... 297, 351, 467
Pc-aansluiting............................... 245
Per lens afstellen.......................... 136
Persoonlijke voorkeuze........ 400, 402
515
Index
Persoonlijke witbalans ..................177
PictBridge......................................379
Pictogram..........................................8
M (Creatieve modi) pictogram.........8
3 pictogram ................................8
Pieptoon............................69, 81, 144
Pixels ............................149, 151, 157
Portret (Q) ................................165
Printen...........................................379
Bijsnijden ..................................387
Direct printen ............................379
Fotoboek instellen ....................397
Kantelcorrectie..........................387
Pagina-indeling.........................383
Papierinstellingen .....................383
Printeffecten .............................384
Printopties (DPOF) ...................389
Prioriteit voor tonen.......................187
Problemen oplossen .....................471
Programmakeuzewiel ...............33, 56
Q
Q
(Quick Control)........61, 263, 296, 340
R
Raster .....................74, 265, 315, 321
RAW..............................149, 151, 152
RAW+JPEG ..........................149, 151
RAW-beeldverwerking ..................364
Reiniging (beeldsensor) ................373
Riem................................................35
Roteren (opname).................333, 362
Ruisond. bij meerd. opn................183
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid ...................183
Lange belichtingstijden .............185
Ruisreductie lange sluitertijd.........185
S
Scene Intelligent Auto.....................80
Scènepictogrammen.............260, 285
Scherpstellen 9 AF, Handmatige
scherpstelling (MF)
Scherpstellen kruismeting .............. 99
Scherpstelling op basis van dubbele
kruismetingen ................................. 99
Scherpstelpunt
(AF-punt) ...................... 90, 93, 95, 99
Scherpte ....................................... 170
Scherptedieptecontrole ................ 209
SD (VGA/movie)........................... 297
SD-, SDHC-, SDXC-kaarten 9
Kaarten
Sensorreiniging ............................ 373
Sepia (Monochroom).................... 171
Servo AF .......................... 83, 88, 313
Sfeerprioriteit (AWB) .................... 175
Simulatie definitieve opname 261, 292
Sluitersynchronisatie .................... 251
Snelinstelwiel.................................. 57
Software ....................................... 504
Specificaties ................................. 488
Spiegel opklappen ........................ 234
Spot-AF-punt ............................ 31, 95
Spotmeting ................................... 213
S-RAW (Klein RAW)..... 149, 151, 152
sRGB............................................ 193
Standaard (IPB)............................ 298
Standaard (P) .......................... 165
Standaardinstellingen tabellen
..................................... 70, 71, 72, 73
Statiefbevestigingspunt .................. 28
Sterkte (Scherpte) ........................ 170
Stille opname
Enkele stille opname................ 142
Stille continue opname............. 142
Stille LV-opname .............. 266, 315
Stof op opnamen voorkomen ....... 373
Stofwisdata ................................... 375
Stopcontact................................... 450
Storingen ...................................... 471
Synchronisatie 1e-gordijn............. 251
Synchronisatie 2e-gordijn............. 251
516
Index
Systeemschema ...........................454
T
Taal .................................................51
Tas ................................................109
Temperatuurwaarschuwing...277, 317
Tijdcode ........................................303
Tijdens opname ............................303
Tijdzone ..........................................49
Time-lapse-movie .........................306
Toningeffect (monochroom) ..........171
Touch pad ...............................58, 302
Trackinggevoeligheid ....................114
Transportmodus............................142
Tv (AE met sluiterijdvoorkeuze)
..............................................206, 281
U
Uitleg...............................................78
Uitschakelen .............................47, 69
Ultra-DMA (UDMA) .........................44
USB (DIGITAL)
aansluiting.........27, 36, 380, 393, 502
V
Veiligheidsmaatregelen...................20
Veiligheidsshift ..............................405
Vergroting .....................274, 275, 330
Startpositie................................ 331
Verkleinde weergave ....................327
Verlichting (AF-punt) .....................132
Verlichting (LCD-paneel).................59
Versneld/vertraagd
tracking .........................................115
Verticale opnamen automatisch
roteren .......................................... 362
VGA (movie) .................................297
Videosysteem ............... 297, 351, 467
Voeding...........................................47
Accugegevens.......................... 446
Accuniveau ........................ 48, 446
Laadprestatie ........................... 446
Maximum aantal opnamen
................................... 48, 151, 257
Opladen ..................................... 40
Stopcontact .............................. 450
Uitschakelen ........................ 47, 69
Volledig (3:2) ........................ 154, 262
Volume (movieweergave)............. 345
Voor bewerken (ALL-I) ................. 298
W
Waarschuwingspictogram ............ 409
Weergave..................................... 319
Weergave met opname-informatie
..................................................... 322
Weergave van één opname ......... 320
Weergave van twee opnamen ..... 332
Windfilter ...................................... 301
Wissen van opnamen................... 358
Witbalans (WB) ............................ 174
Aangepast................................ 176
Auto ......................................... 175
Bracketing................................ 180
Correctie .................................. 179
Kleurtemperatuurinstelling ....... 178
Persoonlijk ............................... 177
Witprioriteit (AWB)........................ 175
Z
Zelfontspanner ..................... 144, 238
10 sec./2 sec............................ 144
Zoeker ............................................ 31
Digitale horizon .......................... 76
Dioptrische aanpassing ............. 54
Informatieweergave ................... 77
Raster ........................................ 74
Zomertijd ........................................ 50
Zone-AF ................................... 91, 96
Zwart-witopnamen........ 166, 171, 384
517
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
Bovenkerkerweg 59, 1185 XB Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het
dichtstbijzijnde Canon-kantoor.
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
De beschrijvingen in deze instructiehandleiding zijn in november 2017
geactualiseerd. Voor informatie over de compatibiliteit met producten van na deze
datum kunt u zich wenden tot een Canon Service Center. Raadpleeg de website van
Canon voor de meest recente instructiehandleiding.
CEL-SV9GA282 © CANON INC. 2017
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446
  • Page 447 447
  • Page 448 448
  • Page 449 449
  • Page 450 450
  • Page 451 451
  • Page 452 452
  • Page 453 453
  • Page 454 454
  • Page 455 455
  • Page 456 456
  • Page 457 457
  • Page 458 458
  • Page 459 459
  • Page 460 460
  • Page 461 461
  • Page 462 462
  • Page 463 463
  • Page 464 464
  • Page 465 465
  • Page 466 466
  • Page 467 467
  • Page 468 468
  • Page 469 469
  • Page 470 470
  • Page 471 471
  • Page 472 472
  • Page 473 473
  • Page 474 474
  • Page 475 475
  • Page 476 476
  • Page 477 477
  • Page 478 478
  • Page 479 479
  • Page 480 480
  • Page 481 481
  • Page 482 482
  • Page 483 483
  • Page 484 484
  • Page 485 485
  • Page 486 486
  • Page 487 487
  • Page 488 488
  • Page 489 489
  • Page 490 490
  • Page 491 491
  • Page 492 492
  • Page 493 493
  • Page 494 494
  • Page 495 495
  • Page 496 496
  • Page 497 497
  • Page 498 498
  • Page 499 499
  • Page 500 500
  • Page 501 501
  • Page 502 502
  • Page 503 503
  • Page 504 504
  • Page 505 505
  • Page 506 506
  • Page 507 507
  • Page 508 508
  • Page 509 509
  • Page 510 510
  • Page 511 511
  • Page 512 512
  • Page 513 513
  • Page 514 514
  • Page 515 515
  • Page 516 516
  • Page 517 517
  • Page 518 518

Canon EOS 5DS R Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor