HP EliteBook 2170p Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
© Copyright 2012, 2013 Hewlett-Packard
Development Company, L. P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen. Het SD-logo is een
handelsmerk van de desbetreffende
eigenaar. Java is een handelsmerk van
Sun Microsystems, Inc. in de Verenigde
Staten. Microsoft en Windows zijn in de
Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Tweede editie: juni 2013
Eerste editie, oktober 2012
Artikelnummer van document: 703322-332
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle functies beschikbaar op uw
computer.
Neem voor de recentste informatie in deze
handleiding contact op met de
ondersteuning. Voor ondersteuning in de
VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/
contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning
gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/
us/en/wwcontact_us.html.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden
of anderszins gebruiken van een
softwareproduct dat vooraf op deze
computer is geïnstalleerd, bevestigt u dat u
gehouden bent aan de voorwaarden van de
HP EULA (End User License Agreement).
Als u niet akkoord gaat met deze
licentievoorwaarden, is uw enige
rechtsmogelijkheid om het volledige,
ongebruikte product (hardware en software)
binnen 14 dagen te retourneren en te
verzoeken om restitutie van het
aankoopbedrag op grond van het
restitutiebeleid dat op de plaats van
aankoop geldt.
Neem contact op met het lokale
verkooppunt (de verkoper) als u meer
informatie wilt of als u een verzoek om
volledige restitutie van het aankoopbedrag
van de computer wilt indienen.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer vrij te houden. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de
luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen
met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen
aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals
gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC
60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Welkom ............................................................................................................................................................ 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer ................................................................................................................ 4
Bovenkant ............................................................................................................................................ 4
Touchpad ............................................................................................................................. 4
Lampjes ............................................................................................................................... 5
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ................................................ 6
Toetsen ................................................................................................................................ 7
Voorkant ............................................................................................................................................... 8
Rechterkant .......................................................................................................................................... 9
Linkerkant ........................................................................................................................................... 10
Beeldscherm ...................................................................................................................................... 11
Onderkant ........................................................................................................................................... 13
3 Verbinding maken met een netwerk ............................................................................................................ 15
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................. 15
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 15
Knop voor draadloze communicatie gebruiken ................................................. 15
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................... 16
WLAN gebruiken ................................................................................................................ 16
Gebruikmaken van een internetprovider ........................................................... 16
WLAN configureren ........................................................................................... 17
Draadloze router configureren .......................................................................... 17
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 17
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN) .......................................... 18
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................... 18
SIM-kaart plaatsen en verwijderen .................................................................... 19
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 20
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................... 20
Met een lokaal netwerk (LAN) verbinden ........................................................................................... 21
4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten .......................................... 22
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 22
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ........................................................................ 22
EasyPoint-muisbesturing gebruiken .................................................................................. 22
v
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 22
Touchpad uit- en inschakelen ........................................................................... 23
Touchpadbewegingen gebruiken ...................................................................... 23
Tikken ............................................................................................... 23
Schuiven ........................................................................................... 24
Knijpen/zoomen ................................................................................ 24
Draaien (alleen bepaalde modellen) ................................................. 25
Klikken met twee vingers (alleen bepaalde modellen) ..................... 25
Snelle bewegingen (alleen bepaalde modellen) ............................... 26
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 26
Rechterrandveegbeweging ............................................................................... 26
Bovenrandveegbeweging .................................................................................. 27
Linkerrandveegbeweging .................................................................................. 27
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 28
Microsoft Windows 8-sneltoetsen gebruiken ..................................................................... 28
Sneltoetsen herkennen ...................................................................................................... 29
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................. 30
Ingebed numeriek toetsenblok gebruiken ......................................................... 30
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen .................. 32
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde
toetsenblok ....................................................................................... 32
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................ 32
5 Multimedia ..................................................................................................................................................... 33
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken .......................................................... 33
Audio .................................................................................................................................................. 33
Luidsprekers aansluiten ..................................................................................................... 33
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 33
Hoofdtelefoon aansluiten ................................................................................................... 34
Microfoon aansluiten .......................................................................................................... 34
Audiofuncties op de computer controleren ........................................................................ 34
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 35
Video .................................................................................................................................................. 35
VGA ................................................................................................................................... 36
DisplayPort (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 36
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 38
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 38
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 38
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 38
Intel Rapid Start Technology (enkel op bepaalde modellen) ............................ 39
vi
Slaapstand activeren en opheffen ..................................................................... 39
De door de gebruiker geïnitialiseerde hibernationstand inschakelen en
afsluiten ............................................................................................................. 39
Wachtwoord zetten voor beëindigen slaap- of sluimerstand ............................. 40
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken ............................ 40
Accuvoeding gebruiken ..................................................................................................... 40
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ............................................... 41
Accucontrole gebruiken ..................................................................................... 41
Acculading weergeven ...................................................................................... 41
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................. 41
Omgaan met een lage acculading .................................................................... 41
Lage acculading herkennen ............................................................. 42
Problemen met lage acculading verhelpen ...................................... 42
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................ 43
Accuvoeding besparen ...................................................................................... 44
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen) ... 44
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen) .... 45
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde
modellen) .......................................................................................................... 45
Externe netvoeding gebruiken ........................................................................................... 46
Netvoedingsadapter testen ............................................................................... 47
7 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 48
Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................. 48
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 48
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 48
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 49
Smart Card plaatsen .......................................................................................................... 49
Smart Card verwijderen ..................................................................................................... 50
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 50
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 51
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 51
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 51
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 52
De dockingconnector gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................ 52
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 54
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 54
Externe vaste schijven gebruiken ....................................................................................................... 55
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen) ........................................ 55
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen ...................................................................... 55
vii
De onderhoudsklep verwijderen ........................................................................ 55
De onderhoudsklep terugplaatsen. ................................................................... 56
Vaste schijf vervangen of upgraden .................................................................................. 57
Vaste schijf verwijderen .................................................................................... 57
Vaste schijf plaatsen ......................................................................................... 58
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 59
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 59
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 59
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................ 60
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ........................................................ 60
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf ............................................. 60
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................. 61
9 Beveiliging ..................................................................................................................................................... 62
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 62
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 63
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 63
Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 64
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................. 65
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren ............................................................ 67
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren ......................................................... 67
DriveLock-wachtwoord instellen ........................................................................ 68
DriveLock-wachtwoord invoeren ....................................................................... 69
DriveLock-wachtwoord wijzigen ........................................................................ 70
DriveLock-beveiliging verwijderen ..................................................................... 71
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken ................................................. 71
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ........................................ 71
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ....................................... 72
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 72
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 72
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 73
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 73
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................. 74
Locatie van de vingerafdruklezer ....................................................................................... 74
10 Onderhoud ................................................................................................................................................... 75
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ..................................................................................... 75
Uw computer reinigen ........................................................................................................................ 77
Reinigingsproducten .......................................................................................................... 77
Reinigingsprocedures ........................................................................................................ 78
Beeldscherm reinigen ....................................................................................... 78
viii
Zijkanten en deksel reinigen ............................................................................. 78
Touchpad en toetsenbord reinigen ................................................................... 78
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................... 79
SoftPaq Download Manager gebruiken .............................................................................................. 79
11 Back-up en herstel ...................................................................................................................................... 80
Een back-up maken van uw gegevens .............................................................................................. 80
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................... 81
Windows herstelprogramma’s gebruiken ........................................................................... 81
f11-herstelprogramma's gebruiken .................................................................................... 82
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) . . 83
Windows vernieuwen gebruiken voor snel en makkelijk herstellen ................................... 83
Verwijder alles en installeer Windows opnieuw ................................................................. 84
HP Software Setup gebruiken ........................................................................................... 84
12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics ................................................................... 85
Computer Setup gebruiken ................................................................................................................ 85
Computer Setup starten ..................................................................................................... 85
Navigeren en selecteren in Computer Setup ..................................................................... 85
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen ........................................................... 86
BIOS bijwerken .................................................................................................................. 86
BIOS-versie bepalen ......................................................................................... 87
BIOS-update downloaden ................................................................................. 87
Advanced System Diagnostics gebruiken .......................................................................................... 88
13 Ondersteuning ............................................................................................................................................ 90
Contact opnemen met de ondersteuning ........................................................................................... 90
Labels ................................................................................................................................................. 91
14 Specificaties ................................................................................................................................................ 92
Ingangsvermogen ............................................................................................................................... 92
Omgevingsvereisten ........................................................................................................................... 92
Bijlage A Reizen met de computer ................................................................................................................. 94
Bijlage B Problemen oplossen ....................................................................................................................... 96
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen ............................................................................... 96
Problemen oplossen ........................................................................................................................... 96
De computer kan niet worden ingeschakeld ...................................................................... 96
Het computerscherm is leeg .............................................................................................. 97
ix
De software werkt niet goed .............................................................................................. 97
De computer staat aan maar reageert niet ........................................................................ 97
De computer is ongewoon warm ....................................................................................... 97
Een extern apparaat werkt niet .......................................................................................... 98
De draadloze netwerkverbinding werkt niet ....................................................................... 98
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................................... 99
Bijlage C Elektrostatische ontlading ............................................................................................................ 100
Index ................................................................................................................................................................. 101
x
1Welkom
Nadat u de computer gebruiksklaar hebt gemaakt en hebt geregistreerd, moet u de volgende stappen
uitvoeren:
Neem even de tijd om de gedrukte basishandleiding voor Windows 8 door te nemen en de
nieuwe Windows®-functies te bekijken.
TIP: Als u snel terug wilt navigeren naar het beginscherm van de computer vanuit een open
app of het bureaublad van Windows, drukt u op de Windows-logotoets
op het toetsenbord.
Als u de Windows-logotoets opnieuw indrukt, keert u naar het vorige scherm terug.
Maak verbinding met internet: configureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u
verbinding kunt maken met internet. Zie
Verbinding maken met een netwerk op pagina 15 voor
meer informatie.
Uw antivirussoftware bijwerken: Bescherm uw computer tegen schade door virussen. De
software is vooraf geïnstalleerd op de computer. Zie
Antivirussoftware gebruiken op pagina 72
voor meer informatie.
Raak vertrouwd met de computer: maak kennis met de voorzieningen van uw computer.
Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 en Navigeren met het
toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten op pagina 22 voor aanvullende
informatie.
Zoek geïnstalleerde software: toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer
geïnstalleerde software.
Typ op het startscherm a, klik op Apps en selecteer uit de lijst met weergegeven opties. Voor
meer informatie over het gebruik van software die bij de computer is geleverd, raadpleegt u de
instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software, of
staan op de website van de fabrikant.
Maak een back-up van uw vaste schijf: Maak herstelschijven of een herstel-flashdrive. Zie
Back-up en herstel op pagina 80.
1
Informatie zoeken
De computer bevat verschillende hulpmiddelen voor de uitvoering van uiteenlopende taken.
Hulpmiddelen Informatie over
Poster Installatie-instructies
De computer gebruiksklaar maken
Onderdelen van de computer herkennen
Basishandleiding voor Windows 8 Overzicht van het gebruik van en de navigatie in Windows® 8.
Help en ondersteuning
Om Help en ondersteuning te openen, typt u h en
selecteert u Help en ondersteuning.
Neem voor de recentste informatie in deze handleiding
contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning
in de VS gaat u naar http://www.hp.com/go/contactHP.
Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie over het besturingssysteem
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
Krijgen van ondersteuning
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
Om deze handleiding te openen, selecteert u de app
HP Support Assistant in het startscherm, selecteert u
Deze computer en daarna
Gebruikershandleidingen.
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Handleiding voor veiligheid en comfort
Om deze handleiding te openen, selecteert u de app
HP Support Assistant in het startscherm, selecteert u
Deze computer en daarna
Gebruikershandleidingen.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding
en gezonde werkgewoonten
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning)
Dit boekje wordt bij de computer geleverd.
Telefoonnummers voor ondersteuning van HP
HP website
Neem voor de recentste informatie in deze handleiding
contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning
in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP.
Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie over ondersteuning
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
2 Hoofdstuk 1 Welkom
Hulpmiddelen Informatie over
Beperkte garantie*
Om deze handleiding te openen, selecteert u de app
HP Support Assistant in het startscherm, selecteert u
Deze computer en daarna Garantie en services.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*U vindt de beperkte garantie die van toepassing is op uw HP-product in de gebruikershandleidingen op uw computer en/of
op de cd/dvd in de verpakking. In sommige landen of regio's wordt door HP een gedrukte versie van de beperkte garantie
van HP meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u
een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments of schrijf naar:
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd., Boise, ID 83714, Verenigde Staten
Europa, Midden Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italië
Azië en Oceanië: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Wanneer u een gedrukt exemplaar van de garantie aanvraagt, geeft u ook het productnummer, de garantieperiode (te
vinden op het servicelabel) en uw naam en postadres op.
BELANGRIJK: Stuur uw HP product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Bovenkant
Touchpad
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Muisbesturing Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en
onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(2) Linkerknop van de muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(3) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee schakelt u het touchpad in en uit.
(4) Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of
activeren.
(5) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(6) Rechterknop van de muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
(7) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1)
Lampje voor draadloze communicatie
Uit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een adapter voor draadloze
communicatie (WLAN) en/of een Bluetooth®-apparaat,
is ingeschakeld (alleen bepaalde modellen).
Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie
zijn uitgeschakeld (alleen bepaalde modellen).
(2) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
(3) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(4) Touchpadlampje
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
Bovenkant 5
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpad aan/uit-knop Hiermee kunt u het touchpad in- en uitschakelen.
(2) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de
num lock- toets of esc om veelgebruikte systeemfuncties uit
te voeren.
(3)
Windows-logotoets Hiermee keert u terug naar het startscherm vanuit een
geopende app of het Windows-bureaublad.
OPMERKING: Als u de Windows-logotoets opnieuw
indrukt, keert u naar het vorige scherm terug.
(4) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets
om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(5) Ingebed numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie
uitgevoerd die wordt aangegeven door het pictogram in de
rechterbovenhoek van de toets.
(6)
Windows-applicatietoets Hiermee geeft u opties voor een geselecteerd object weer.
(7) num lk-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets,
wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of
uitgeschakeld.
Bovenkant 7
Voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Lampje voor draadloze communicatie Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een adapter voor draadloze
communicatie (WLAN) en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld (alleen bepaalde
modellen).
Oranje: alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn uitgeschakeld (alleen
bepaalde modellen).
(2)
Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld.
(3)
Lampje van de netvoedingsadapter/
accu
Wit: De computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is 90 tot 99%
opgeladen.
Oranje: De computer is aangesloten op een
externe voedingsbron en de accu is 0 tot 90%
opgeladen.
Knipperend oranje: Een accu die de enige
beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg.
Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau
bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: De accu is volledig opgeladen.
(4)
Lampje van de vaste schijf
Wit knipperend: er wordt geschreven naar of
gelezen van de vaste schijf.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de vaste
schijf geparkeerd.
(5) Luidsprekers (2) Geven het computergeluid weer door middel van SRS
Premium Sound of SRS Premium Sound PRO (alleen
bepaalde modellen).
OPMERKING: Als u de SRS Premium Sound-
software wilt gebruiken, typt u SRS in het startscherm
en selecteert u SRS Premium Sound.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Mediakaartlezer Leest gegevens van en schrijft gegevens naar digitale
geheugenkaarten zoals Secure Digital (SD).
(2)
Aan/uit-schakelaar
Als de computer is uitgeschakeld, verschuift u de
schakelaar om de computer in te schakelen.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort
op de schakelaar om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort
op de schakelaar om de sluimerstand te beëindigen.
VOORZICHTIG: als u de aan/uit-schakelaar verschuift en
ingedrukt houdt, gaan niet-opgeslagen gegevens verloren.
Als de computer niet meer reageert en de
afsluitprocedures van Windows® geen effect hebben,
houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt
om de computer uit te schakelen.
Zo komt u meer te weten over de instellingen voor het
energiebeheer:
Raadpleeg uw instellingen voor het energiebeheer voor
meer informatie over uw energiebeheer. Typ energie in
het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens
Energiebeheer.
(3)
USB 3.0-oplaadpoort Hierop sluit u een optioneel USB 3.0-apparaat aan. De
poort zorgt voor hogere USB-prestaties. Via de USB 3.0-
oplaadpoort kunnen ook bepaalde types mobiele telefoons
en MP3-spelers worden opgeladen, zelfs wanneer de
computer uit staat.
OPMERKING: via een USB-oplaadpoort (ook wel een
'USB-poort met eigen voeding' genoemd) kunnen
aangesloten USB-apparaten worden opgeladen. Via
standaard USB-poorten worden niet alle USB-apparaten
opgeladen of ze worden opgeladen met een lage
bedrijfsstroom. Sommige USB-apparaten moeten worden
gevoed en vereisen het gebruik van een poort met eigen
voeding.
Rechterkant 9
Onderdeel Beschrijving
(4)
RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(5)
Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector
aansluiten.
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Bevestigingspunt voor een
beveiligingskabel
Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare
beveiligingskabel aan de computer.
OPMERKING: van de beveiligingskabel moet in de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
(2)
Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(3)
USB-3.0-poort Hierop sluit u een optioneel USB 3.0-apparaat aan. De
poort zorgt voor hogere USB-prestaties.
OPMERKING: Zie
USB-apparaat gebruiken
op pagina 50 voor informatie over de verschillende types
USB-poorten.
(4) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de
computer werkt.
(5) Smart Card-lezer (alleen bepaalde
modellen)
Ondersteunt optionele smartcards.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(6)
DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal
weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of
projector, aan op het apparaat.
(7)
Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen
voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset
of een kabel van een televisietoestel aansluiten. U kunt
hierop ook de microfoon van een optionele
computerheadset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u
het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg voor meer
informatie over veiligheid de Informatie over voorschriften,
veiligheid en milieu Om de gebruikershandleidingen te
openen, selecteert u in het startscherm de app HP
Support Assistant, daarna Deze computer en
vervolgens Gebruikershandleidingen.
OPMERKING: Wanneer u een apparaat op deze
connector aansluit, worden de luidsprekers van de
computer uitgeschakeld.
OPMERKING: zorg dat de apparaatkabel een connector
met vier pinnen heeft die zowel audio-uit (hoofdtelefoon)
als audio-in (microfoon) ondersteunt.
Beeldscherm
Beeldscherm 11
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's,
wireless local-area networks) (alleen bepaalde modellen).
(2) WWAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's
(WWAN's, wireless wide-area networks) (alleen bepaalde
modellen).
(3) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(4) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(5) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Open Help en ondersteuning voor informatie over het gebruik
van de webcam. Typ op het startscherm h en selecteer Help en
ondersteuning.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie
over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om de gebruikershandleidingen te openen,
selecteert u de app HP Support Assistant in het startscherm, selecteert u Deze computer en daarna
Gebruikershandleidingen.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de
interne onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
(2)
Onderpaneel Biedt toegang tot de vasteschijfruimte, het slot voor de
WLAN-module, het slot voor de WWAN-module en de
geheugenmoduleslots.
VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat de computer
niet meer reageert, mag u de module voor draadloze
communicatie alleen vervangen door een module voor
draadloze communicatie die in uw land of regio is
goedgekeurd door de overheidsinstantie die
verantwoordelijk is voor draadloze communicatie. Als u
na het vervangen van de module een
waarschuwingsbericht krijgt, moet u de module
verwijderen om de computer weer normaal te laten
werken en vervolgens contact opnemen met de
ondersteuning via Help en ondersteuning. Typ op het
startscherm h en selecteer Help en ondersteuning.
(3)
Accuvergrendeling Hiermee maakt u de accu los van de computer
(4)
SIM-slot Ondersteunt een SIM-kaart (Subscriber Identity
Module) voor draadloze communicatie (alleen
bepaalde modellen). Het SIM-slot bevindt zich in de
accuruimte.
(5) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
Onderkant 13
Onderdeel Beschrijving
(6) Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(7)
Accu-ontgrendeling Hiermee kunt u de accu ontgrendelen.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
3 Verbinding maken met een netwerk
U kunt de computer meenemen waarnaar u maar wilt. Maar ook thuis kunt u met de computer en een
bekabelde of draadloze netwerkverbinding de wereld verkennen en u toegang verschaffen tot
miljoenen websites. In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe u zich met die wereld in verbinding
kunt stellen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
Apparaat met draadloze netwerkverbinding (WLAN): met dit apparaat kunt u de computer
aansluiten op LAN-netwerken (doorgaans Wi-Fi-netwerken, draadloze netwerken (WLAN) of
WLAN’s genoemd) op kantoor, thuis en op openbare plekken, zoals luchthavens, restaurants,
cafés, hotels en universiteiten. In een draadloos netwerk communiceert de computer met een
draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een WWAN-apparaat (Wireless
Wide-Area Network) waarmee u over een veel groter gebied een draadloze verbinding kunt
maken. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten zetten basisstations op (vergelijkbaar met
zendmasten voor mobiele telefonie), die dekking bieden in hele regio’s, provincies of zelfs
landen.
Bluetooth-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN)
opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals
computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN
communiceert elk apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief
korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Zie de informatie en koppelingen naar websites in Help en ondersteuning voor meer informatie over
de technologie voor draadloze communicatie. Typ op het startscherm h en selecteer Help en
ondersteuning.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met deze functies kunt u de apparaten voor draadloze communicatie in uw computer regelen:
Knop voor draadloze communicatie, schakelaar voor draadloze communicatie of toets voor
draadloze communicatie (in dit hoofdstuk ook wel knop voor draadloze communicatie genoemd).
Voorzieningen van het besturingssysteem
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer draadloze apparaten en een
of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle
apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze
communicatie (wit) wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor
Verbinding maken met een draadloos netwerk 15
draadloze communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat de apparaten voor draadloze communicatie bij aflevering zijn ingeschakeld, kunt u de knop
voor draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in
of uit te schakelen.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met
een netwerk, draadloze netwerken beheren en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de bedieningselementen van het besturingssysteem als volgt:
1. Typ op het startscherm n en selecteer Instellingen.
2. Typ in het zoekvak netwerk en delen en selecteer daarna Netwerkcentrum
Typ voor meer informatie op het startscherm h en selecteer daarna Help en ondersteuning.
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos LAN (WLAN). Een WLAN bestaat
uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze
router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: de begrippen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik
van draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en
accessoires, en waarmee belangrijke netwerkfuncties van elkaar kunnen worden gescheiden.
Een privé-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een
draadloze router, waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, printer en bestanden kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of
software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (van een serviceprovider, een openbaar netwerk of een bedrijfsnetwerk).
Gebruikmaken van een internetprovider
Als u thuis internet toegang instelt, moet u een account hebben bij een internetprovider (ISP). Neem
contact op met uw ISP om internetservice en een modem aan te schaffen. De internetprovider helpt u
bij het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel waarmee u de computer met
voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en het testen van de
internetservice.
OPMERKING: Van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang
tot internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
16 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
WLAN configureren
Als u een WLAN wilt instellen en verbinding wilt maken met internet, hebt u de volgende apparatuur
nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een abonnement voor internet met hoge
snelheid via een internetprovider;
een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2);
een computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
OPMERKING: sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw
internetprovider na wat voor type modem u hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten
op internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloze router configureren
Als u hulp nodig hebt bij het installeren van een WLAN-netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
OPMERKING: u wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze
communicatie eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de
router. Als de computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen
en vervolgens via uw draadloze netwerk toegang krijgen tot internet.
Draadloos netwerk beveiligen
Als u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk,
moet u altijd de beveiligingsvoorzieningen activeren om uw netwerk tegen ongeoorloofde toegang te
beveiligen. Draadloze netwerken in openbare ruimtes (hotspots) zoals cafés of vliegvelden zijn niet
altijd beveiligd. Als u bezorgd bent om de beveiliging van uw computer in een hotspot, beperkt u uw
netwerkactiviteiten tot niet-vertrouwelijke e-mail en eenvoudig surfen op internet.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 17
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten
onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw WLAN te
beveiligen:
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw
netwerk zijn verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel
software- als hardwarematige firewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een
combinatie van beide typen.
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
Codering voor draadloze communicatie maakt gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens
die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen en te ontsleutelen. Typ voor meer
informatie op het startscherm h en selecteer daarna Help en ondersteuning.
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om de notebookcomputer op het draadloze netwerk aan te sluiten:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat ingeschakeld is, brandt het
lampje voor draadloze communicatie. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u
op de knop voor draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
2. Tik op het Windows-bureaublad op het netwerkstatuspictogram in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en houd uw vinger erop, of klik met de rechtermuisknop op het
netwerkstatuspictogram.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het draadloze netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een
netwerkbeveiligingscode in te voeren. Voer de code in en klik vervolgens op OK om de
verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, bevindt u zich mogelijk buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt.
OPMERKING: Als u het WLAN waarmee u verbinding wilt maken niet ziet, klikt u op het
Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op het netwerkstatuspictogram en selecteert u
Netwerkcentrum openen. Klik op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er
verschijnt een lijst met opties om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee
te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak uiterst rechts op de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al
naargelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische
apparatuur of vaste obstakels zoals wanden en vloeren.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met HP mobiel breedband kan de computer WWAN's gebruiken om toegang te krijgen tot internet
vanaf meerdere locaties en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van
18 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
HP mobiel breedband heeft u een netwerkserviceprovider nodig (ook wel aanbieder van mobiele
netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een provider van mobiele telefonie
(telecomprovider). De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak
via mobiele telefonie.
Als uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de diensten van een
aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding
te houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met uw bedrijfsnetwerk, zelfs als u
onderweg bent of buiten het bereik van een Wi-Fi hotspot.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor
mobiel breedband te activeren. Het serienummer is afgedrukt op een label in de accuruimte van de
computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart
(subscriber identity module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over
het netwerk. Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de
SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP
mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt. De aanbieder van mobiele netwerkdiensten kan
ook een afzonderlijke SIM-kaart verstrekken, los van de computer.
Zie
SIM-kaart plaatsen en verwijderen op pagina 19 voor informatie over het plaatsen en
verwijderen van de SIM-kaart.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de diensten van een aanbieder
van mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met informatie over HP mobiel
breedband dat bij de computer is geleverd. Ga voor meer informatie naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband (alleen bepaalde regio's/landen).
SIM-kaart plaatsen en verwijderen
VOORZICHTIG: oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om
beschadiging van de connectoren te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Schakel de computer uit.
2. Klap het beeldscherm dicht.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 43).
Verbinding maken met een draadloos netwerk 19
7. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed
vastzit.
OPMERKING: bekijk de afbeelding in de accuruimte om te bepalen hoe de SIM-kaart in de
computer moet worden geplaatst.
8. Breng de accu opnieuw aan.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt
teruggeplaatst.
9. Sluit de externe voeding weer aan.
10. Sluit de externe apparaten weer aan.
11. Schakel de computer in.
Als u een SIM-kaart wilt verwijderen, drukt u de SIM-kaart iets naar binnen en verwijder u deze
vervolgens uit het slot.
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten
geven locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Zie de helpfunctie van de HP GPS and Location software voor meer informatie.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie een binnen klein bereik, ter vervanging van
fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden
aangesloten:
Computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
Telefoons (mobiele telefoon, draadloze telefoon, smart phone)
Weergaveapparaten (printer, camera)
20 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
Muis
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal
Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de
helpfunctie van de Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van
Bluetooth-apparaten.
Met een lokaal netwerk (LAN) verbinden
WAARSCHUWING! Om de kans op elektrische schokken, brand of beschadiging van de
apparatuur te beperken, mag u geen modemkabel of telefoonkabel in de RJ-45-netwerkconnector
steken.
Gebruik een LAN-verbinding als u de computer direct op een router in uw huis (in plaats van
draadloos werken), of als u de computer op een bestaand netwerk in uw kantoor wilt aansluiten.
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig.
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router.
OPMERKING: als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat
de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met
het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
Met een lokaal netwerk (LAN) verbinden 21
4 Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en
aanwijsapparaten
Op de computer kunt u niet alleen navigeren met het toetsenbord en de muis, maar ook met
aanraakbewegingen (alleen bepaalde modellen). Aanraakbewegingen kunt u gebruiken op het
TouchPad van uw computer of op een touchscreen (alleen bepaalde modellen).
Zie de Windows 8 Beginnershandleiding die bij de computer is geleverd. De handleiding bevat
informatie over algemene taken met het Touchpad, aanraakscherm of het toetsenbord.
Bepaalde computermodellen hebben speciale actietoetsen of sneltoetsfuncties op het toetsenbord
waarmee u veelvoorkomende taken kunt uitvoeren.
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te
schaffen) externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de
computer.
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de muis in Windows te openen:
Typ op het startscherm muis, klik op Instellingen en selecteer vervolgens Muis.
EasyPoint-muisbesturing gebruiken
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen.
Gebruik de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en
rechterknop op een externe muis gebruikt.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de knoppen op
een externe muis zou gebruiken.
22 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het
touchpad.
Touchpadbewegingen gebruiken
Middels het touchpad of aanraakscherm (alleen bepaalde modellen) kunt u het aanwijsapparaat op
het scherm bewegen door met uw vingers de actie van de aanwijzer te besturen.
TIP: bij computers met een aanraakscherm kunt u de bewegingen uitvoeren op het scherm, op het
touchpad of een combinatie van beide.
Het touchpad ondersteunt een aantal bewegingen. Om touchpadbewegingen te gebruiken, plaatst u
twee vingers gelijktijdig op het touchpad.
OPMERKING: Touchpadbewegingen worden niet in alle programma's ondersteund.
1. Typ op het startscherm muis, klik op Instellingen en selecteer Muis uit de lijst met
toepassingen.
2. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen, selecteer het apparaat in het venster dat wordt
weergegeven en klik vervolgens op Instellingen.
3. Klik op een beweging om de demonstratie op te starten.
U schakelt de bewegingen als volgt uit of in:
1. Typ op het startscherm muis, klik op Instellingen en selecteer Muis uit de lijst met
toepassingen.
2. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen, selecteer het apparaat in het venster dat wordt
weergegeven en klik vervolgens op Instellingen.
3. Schakel het selectievakje in of uit naast de beweging die u wilt in- of uitschakelen.
4. Klik op Toepassen en daarna op OK.
Tikken
Als u een selectie wilt maken op het scherm kunt u de tikfunctie gebruiken op het Touchpad.
Wijs een item op het scherm aan en tik met één vinger op de touchpadzone om een selectie te
maken. Dubbeltik op een item om het te openen.
Cursorbesturing gebruiken 23
Schuiven
Met schuiven kunt u op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij bewegen.
Plaats twee vingers iets uit elkaar op de touchpadzone en sleep ze naar boven, onder, links of
rechts.
Knijpen/zoomen
Door te knijpen en te zoomen kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna van elkaar af
te bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna naar elkaar
toe te bewegen.
24 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Draaien (alleen bepaalde modellen)
U kunt met uw vingers items zoals foto's draaien.
Wijs een object aan door de wijsvinger van uw linkerhand op de touchpadzone te plaatsen.
Gebruik vervolgens de wijsvinger van uw rechterhand om een draaiende beweging te maken
van twaalf uur naar drie uur. Voor een omgekeerde draaiing beweegt u uw rechterwijsvinger van
drie uur naar twaalf uur.
OPMERKING: Draaien is bedoeld voor bepaalde apps waarin u een object of afbeelding kunt
bewegen. U kunt dit mogelijk niet voor alle apps gebruiken.
Klikken met twee vingers (alleen bepaalde modellen)
Door te klikken met twee vingers kunt u menuopties voor een object op het scherm selecteren.
Plaats twee vingers op de touchpadzone en druk om het optiemenu voor het geselecteerde
object weer te geven.
Cursorbesturing gebruiken 25
Snelle bewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met een snelle beweging kunt u door schermen navigeren of snel door documenten bladeren.
Plaats drie vingers op de touchpadzone en beweeg ze snel omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts.
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met randveegbewegingen krijgt u toegang tot werkbalken op de computer voor taken zoals het
wijzigen van instellingen en het zoeken of gebruiken van apps.
Rechterrandveegbeweging
Met de rechterrandveegbeweging krijgt u toegang tot de charms, waarmee u kunt zoeken, delen,
apps starten, en waarmee u toegang krijgt tot apparaten of instellingen kunt wijzigen.
Veeg met uw vinger voorzichtig vanaf de rechter rand om de charms weer te geven.
26 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Bovenrandveegbeweging
Met de bovenrandveegbeweging opent u de vanaf het startscherm beschikbare apps.
BELANGRIJK: Wanneer een app actief is, wordt de functie van de bovenrandveegbeweging door
de app bepaald.
Veeg met uw vinger voorzichtig vanaf de bovenrand om de beschikbare apps weer te geven.
Linkerrandveegbeweging
Met de linkerrandveegbeweging krijgt u toegang tot de recent geopende apps, zodat u hier snel van
kunt wisselen.
Veeg uw vingers langzaam vanaf de linker rand van het Touchpad om van recent geopende
apps te wisselen.
Cursorbesturing gebruiken 27
Toetsenbord gebruiken
Met het toetsenbord en de muis kunt u typen, items selecteren, schuiven en dezelfde functies
uitvoeren als bij het gebruik van aanraakbewegingen. Met de actietoetsen en sneltoetsen op het
toetsenbord kunt u specifieke functies uitvoeren.
TIP: Met de toets met het Windows-logo op het toetsenbord kunt u vanuit een geopende app
of het Windows-bureaublad snel terugkeren naar het startscherm. Als u de Windows-logotoets
opnieuw indrukt, keert u naar het vorige scherm terug.
OPMERKING: Afhankelijk van het land of de regio waarin u woont, is het mogelijk dat uw
toetsenbord andere toetsen en toetsenbordfuncties heeft dan de toetsen en functies die in dit
gedeelte worden beschreven.
Microsoft Windows 8-sneltoetsen gebruiken
Microsoft Windows 8 beschikt over sneltoetsen om snel acties uit te voeren. Er zijn verschillende
sneltoetsen beschikbaar om u met Windows 8-functies te helpen. Druk tegelijkertijd op de Windows-
logotets
en op de toets om de actie uit te voeren.
Raadpleeg de gebruikershandleiding in Help en ondersteuning voor meer informatie over de
sneltoetsen in Windows 8. Typ op het startscherm h en selecteer Help en ondersteuning.
Sneltoets Toets Beschrijving
Hiermee keert u vanuit een open app of het bureaublad terug naar
het startscherm. Als u de Windows-logotoets opnieuw indrukt, keert
u naar het vorige scherm terug.
+ c Hiermee opent u de charms.
+ d Hiermee opent u het Windows-bureaublad.
28 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Sneltoets Toets Beschrijving
+ TAB Hiermee schakelt u tussen open apps.
OPMERKING: Druk net zo lang op deze toetsencombinatie totdat
de door u gewenste app wordt geopend.
ALT + f4 Hiermee sluit u een actieve app.
Sneltoetsen herkennen
Een sneltoets is een combinatie van de fn-toets (2) en ofwel de esc-toets (1) of een van de
functietoetsen (3).
Het gebruik van een sneltoets:
Druk kort op fn en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetscombinatie.
Sneltoetscombinati
e
Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u systeeminformatie weer.
fn+f2 Hiermee opent u het venster met afdrukopties van het actieve programma in Windows.
fn+f3 Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het
beeldscherm en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus
wordt geactiveerd.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de
slaapstand staat, wordt de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens in het geheugen
opgeslagen op de vaste schijf.
De functie van de sneltoets fn+f3 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld de sneltoets fn+f3
zodanig instellen dat u hiermee de hibernationstand activeert in plaats van de slaapstand. In alle
vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term Slaapstandknop naar de sneltoets fn
+f3.
Toetsenbord gebruiken 29
Sneltoetscombinati
e
Beschrijving
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om
videogegevens van de computer te ontvangen. De sneltoets fn+f4 kan ook schakelen tussen andere
apparaten die beeldgegevens van de computer ontvangen.
fn+f5 Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
fn+f6 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
fn+f7 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
fn+f9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f11 Hiermee schakelt u de toetsenbordlampjes in- of uit (alleen bepaalde modellen).
OPMERKING: Het toetsenbordlampje is bij levering standaard ingeschakeld. Schakel het
toetsenbordlampje uit om energie te besparen.
fn+f12 Hiermee schakelt u de voorziening voor draadloze communicatie in of uit.
OPMERKING: met deze toets kunt u geen draadloze verbinding tot stand brengen. Als u een
draadloze verbinding tot stand wilt brengen, moet er een draadloos netwerk zijn ingesteld.
Toetsenblokken gebruiken
De computer is voorzien van een geïntegreerd numeriek toetsenblok. De computer ondersteunt
tevens een optioneel extern numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een
numeriek toetsenblok.
Ingebed numeriek toetsenblok gebruiken
30 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Onderdeel Beschrijving
(1) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets,
wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: het ingebedde numerieke toetsenblok
functioneert niet wanneer een extern toetsenbord of een extern
toetsenblok is aangesloten op de computer.
(2) Ingebed numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd die
wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek
van de toets.
(3) num lk-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets, wordt het
ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: de toetsenblokfunctie die actief is op het
moment dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw
actief wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.
Toetsenbord gebruiken 31
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het ingebedde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn
+num lk om het toetsenblok uit te schakelen.
OPMERKING: het geïntegreerde numerieke toetsenblok wordt uitgeschakeld wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde
numerieke toetsenblok en de numerieke functie.
Als u de navigatiefunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken terwijl het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Ga als volgt te werk als u de standaardfunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken wanneer
het toetsenblok is ingeschakeld:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel
of niet zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld in de fabriek.)
Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
32 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
5 Multimedia
De computer beschikt mogelijk over het volgende:
Geïntegreerde luidspreker(s)
Geïntegreerde microfoon(s)
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of -toetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media
gebruiken
Afhankelijk van uw computermodel beschikt u mogelijk over de volgende bedieningselementen voor
het afspelen van media waarmee u een mediabestand kunt afspelen, pauzeren, vooruit spoelen of
terugspoelen:
Mediaknoppen
Sneltoetsen voor het instellen van media (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie
met de fn-toets)
Mediatoetsen
Audio
Op uw computer van HP kunt u muziek-cd’s afspelen, muziek downloaden en beluisteren, audio-
inhoud van internet (inclusief radio) streamen, audio opnemen, of audio en video mixen om
multimedia te maken. Om uw luisterervaring te verbeteren sluit u externe audioapparaten, zoals
luidsprekers of hoofdtelefoons, aan.
Luidsprekers aansluiten
U kunt bekabelde luidsprekers op de computer aansluiten door deze op een USB-poort (of de audio-
uitgang) op de computer of een dockingstation aan te sluiten.
Volg de instructies van de fabrikant van het apparaat om draadloze luidsprekers op uw computer aan
te sluiten. Pas eerst het geluidsvolume aan voordat u audioapparaten aansluit.
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van uw computermodel kunt u het volume aanpassen met:
volumeknoppen;
Sneltoetsen voor het instellen van het volume (specifieke toetsen die worden ingedrukt in
combinatie met de fn-toets)
volumetoetsen.
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken 33
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor aanvullende informatie over veiligheid. Om de gebruikershandleidingen te openen, selecteert u
de app HP Support Assistant in het startscherm, selecteert u Deze computer en daarna
Gebruikershandleidingen.
OPMERKING: U kunt het geluidsvolume ook aanpassen via het besturingssysteem en via bepaalde
programma's.
OPMERKING: Raadpleeg het gedeelte Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor
informatie over het type volumebesturing van uw computer.
Hoofdtelefoon aansluiten
U kunt bekabelde hoofdtelefoons aansluiten op de hoofdtelefoonconnector op de computer.
Volg de instructies van de fabrikant van het apparaat om een draadloze hoofdtelefoon op uw
computer aan te sluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor aanvullende informatie over veiligheid.
Microfoon aansluiten
Sluit een microfoon aan op de microfoonconnector op de computer om audio op te nemen. Voor
optimale resultaten tijdens de opname spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op in
een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Audiofuncties op de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Typ op het startscherm c en selecteer Configuratiescherm in de lijst met applicaties.
2. Selecteer Hardware en geluiden en daarna Geluid.
Wanneer het venster Geluid verschijnt, selecteert u het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen het gewenste geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en
klik daarna op Testen.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Typ op het startscherm g en selecteer daarna Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon. Sla het bestand op uw Windows-
bureaublad op.
3. Open een multimediaprogramma en speel het opgenomen geluid af.
Zo bevestigt of wijzigt u de audio-instellingen op de computer:
1. Typ op het startscherm c en selecteer Configuratiescherm in de lijst met applicaties.
2. Selecteer Hardware en geluiden en daarna Geluid.
34 Hoofdstuk 5 Multimedia
Webcam (alleen bepaalde modellen)
Sommige computers hebben een geïntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde
software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt eerst
een voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en die vervolgens opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
videobeelden vastleggen en delen;
video streamen met software voor expresberichten;
foto's maken.
Beheerders kunnen het beveiligingsniveau voor gezichtsherkenning instellen in de wizard Security
Manager Setup of de ProtectTools Administrative Console. Raadpleeg de helpfunctie van de Face
Recognition software voor meer informatie. Om de gebruikershandleidingen te openen, selecteert u
de app HP Support Assistant in het startscherm, selecteert u Deze computer en daarna
Gebruikershandleidingen. Raadpleeg de help bij de app voor meer informatie over het gebruik van
de webcam.
Video
Uw computer van HP is een krachtig videoapparaat waarmee u streaming video van uw favoriete
websites kunt bekijken en video en films kunt downloaden om deze op uw computer te bekijken
zonder dat u een netwerkverbinding nodig hebt.
Om uw kijkgenot te verbeteren, gebruikt u een van de videopoorten op de computer om een externe
monitor, projector of tv aan te sluiten.
Uw computer heeft een of meer van de volgende externe videopoorten:
VGA
HDMI (High Definition Multimedia Interface)
DisplayPort
BELANGRIJK: Let op dat het externe apparaat met de juiste kabel aan de juiste poort is
aangesloten. Raadpleeg bij vragen de instructies van de fabrikant van het apparaat.
OPMERKING: Raadpleeg het gedeelte Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor
informatie over de videopoorten van uw computer.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 35
VGA
De externe-monitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern
VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of VGA-projector.
Ga als volgt te werk om een VGA-weergaveapparaat aan te sluiten op de externemonitorpoort.
1. Sluit de VGA-kabel van de monitor of projector zoals aangeduid aan op de VGA-poort op de
computer.
2. Druk op fn+f4 om het beeld tussen vier weergavestanden te schakelen:
PC screen only (Alleen computerscherm): hiermee wordt het beeld alleen weergegeven
op het beeldscherm van de computer.
Duplicate (Dubbel): hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de
computer als het externe apparaat.
Extend (Uitspreiden): hiermee wordt het beeld uitgespreid weergegeven op de computer
en het externe apparaat.
Second screen only (Alleen het tweede scherm): hiermee wordt het beeld alleen
weergegeven op het externe apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergavestand.
OPMERKING: Pas de schermresolutie van het externe apparaat aan, vooral als u kiest voor de
optie Extend (Uitspreiden). Typ c in het startscherm en selecteer Configuratiescherm in de lijst met
apps. Selecteer Vormgeving en persoonlijke instellingen. Om de beste resultaten te krijgen, moet
u onder Beeldscherm de optie Schermresolutie aanpassen selecteren.
DisplayPort (alleen bepaalde modellen)
Via de DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De
DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
OPMERKING: als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de DisplayPort, heeft u een
(afzonderlijk aan te schaffen) DisplayPort-kabel nodig.
36 Hoofdstuk 5 Multimedia
OPMERKING: Op de DisplayPort van de computer kan één DisplayPort-apparaat worden
aangesloten. De op het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden
weergegeven op het DisplayPort-apparaat.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de DisplayPort-kabel aan op de DisplayPort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het video-apparaat.
3. Druk op fn+f4 om het computerschermbeeld te schakelen tussen vier weergavestanden:
PC screen only (Alleen computerscherm): hiermee wordt het beeld alleen weergegeven
op het beeldscherm van de computer.
Duplicate (Dubbel): hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de
computer als het externe apparaat.
Extend (Uitspreiden): hiermee wordt het beeld uitgespreid weergegeven op de computer
en het externe apparaat.
Second screen only (Alleen het tweede scherm): hiermee wordt het beeld alleen
weergegeven op het externe apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergavestand.
OPMERKING: Pas de schermresolutie van het externe apparaat aan, vooral als u kiest voor de
optie Extend (Uitspreiden). Typ op het startscherm c en selecteer Configuratiescherm in de lijst met
applicaties. Selecteer Vormgeving en persoonlijke instellingen. Om de beste resultaten te krijgen,
moet u onder Beeldscherm de optie Schermresolutie aanpassen selecteren.
OPMERKING: Als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorontgrendelknop omlaag
om de kabel los te maken op de computer.
Video 37
6 Energiebeheer
OPMERKING: Een computer kan een aan/uit-knop of een aan/uit-schakelaar hebben. De term aan/
uit-knop verwijst in deze handleiding naar beide typen bedieningselementen.
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Schakel de computer uit in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort (Universal Serial Bus) kan worden
aangesloten.
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het
gebruik van de opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: Als de computer in de slaap- of sluimerstand staat, moet u eerst de slaap- of
sluimerstand beëindigen voordat u de computer kunt uitschakelen door de aan/uit-knop kort in te
drukken.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Wijs op het startscherm de hoek rechtsboven of rechtsonder op het beeldscherm aan.
3. Klik op Instellingen, klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer van de externe voeding los.
Verwijder de accu (bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu).
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
De slaapstand wordt ingeschakeld in de fabriek.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen.
38 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
VOORZICHTIG: U mag de slaapstand niet activeren terwijl er wordt gelezen van of geschreven
naar een schijf of een externe mediakaart. Hiermee voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van computerfuncties is niet
mogelijk wanneer de computer in de slaapstand staat.
Intel Rapid Start Technology (enkel op bepaalde modellen)
Op bepaalde modellen is de functie Intel RST (Rapid Start Technology) standaard ingeschakeld. Met
de Rapid Start Technology kan de computer snel opnieuw hervatten vanuit stand-by.
Rapid Start Technology beheert uw energiebesparingsopties als volgt:
Slaapstand: Met de Rapid Start Technology kunt u de slaapstand selecteren. Om de slaapstand
af te sluiten, drukt u op een willekeurige toets en activeert u het Touchpad of drukt u kort op de
aan/uit-knop.
Sluimerstand: Rapid Start Technology activeert de sluimerstand na een periode van inactiviteit
in de slaapstand als de computer op accuvoeding of op externe netvoeding werkt, of als de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt. Nadat de hibernationstand is geïnitialiseerd, drukt u op de
aan/uit-knop om uw werk te hervatten.
OPMERKING: U kunt Rapid Start Technology uitschakelen in Setup Utility (BIOS)
(Setupprogramma (BIOS)). Als u de sluimerstand handmatig wilt kunnen activeren, moet deze
voorziening worden ingeschakeld via Energiebeheer. Zie
De door de gebruiker geïnitialiseerde
hibernationstand inschakelen en afsluiten op pagina 39.
Slaapstand activeren en opheffen
Als de computer aan staat, kunt u de slaapstand op een van de volgende manieren activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wijs op het startscherm de hoek rechtsboven of rechtsonder op het beeldscherm aan. Wanneer
de lijst met charms wordt geopend, klikt u achtereenvolgens op Instellingen, het pictogram
Energie en Slaapstand.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
Als de computer uit de slaapstand komt, gaan de aan/uit-lampjes branden en uw werk verschijnt op
het scherm op het punt waar u was gestopt met werken.
OPMERKING: Als u een wachtwoord op de computer ingesteld heeft voor het beëindigen van de
slaapstand, dan moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat u de computer weer kunt
gebruiken.
De door de gebruiker geïnitialiseerde hibernationstand inschakelen en afsluiten
U kunt inschakelen dat de gebruiker de sluimerstand kan activeren en tevens andere energie-
instellingen en time-outs wijzigen. Dit doet u als volgt:
1. Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Het gedrag van de aan/uit-knop bepalen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Selecteer bij Actie als ik op de aan/uit-knop druk de optie Sluimerstand.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Opties voor energiebeheer instellen 39
Als u de sluimerstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop. De aan/uit-lampjes gaan
branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken.
OPMERKING: Als u een wachtwoord op de computer ingesteld heeft voor het beëindigen van de
sluimerstand, moet uw Windows-wachtwoord worden ingevoerd voordat uw werk weer op het scherm
verschijnt.
Wachtwoord zetten voor beëindigen slaap- of sluimerstand
Zo stelt u in dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen van de slaap- of
sluimerstand:
1. Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
2. Selecteer in het linkerdeelvenster Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Stel het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount in of wijzig het wachtwoord en volgt u de instructies op het scherm. Als u
een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of wijzigen, gaat u naar step 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken
De energiemeter bevindt zich op het Windows bureaublad. Met behulp van de energiemeter krijgt u
snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u de resterende acculading bekijken.
Beweeg de aanwijzer over het pictogram van de energiemeter op het Windows-bureaublad om
de acculading en het huidige energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen tot
Energiebeheer of om het energiebeheerschema te wijzigen. U kunt ook op het startscherm
energie typen en achtereenvolgens , Instellingen en Energiebeheer selecteren.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram
ook een bericht weer.
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken:
de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele
accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De computer wordt door een accu gevoed als die niet is aangesloten op externe netvoeding. De
accuwerktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, programma's die worden uitgevoerd, de helderheid van het beeldscherm, externe
apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren. Als u de accu in de computer laat
zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen.
Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Als er een opgeladen accu
in de computer is geplaatst en de computer op externe netvoeding werkt, schakelt de computer
automatisch over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de
computer of als er een stroomstoring plaatsvindt.
40 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
OPMERKING: wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
De HP Support Assistant levert de hulpmiddelen en informatie over de accu.
Hulpprogramma Accucontrole voor het testen van de accuprestaties;
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan teneinde de levensduur van de accu te maximaliseren;
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Voor informatie over de accu selecteert u de app HP Support Assistant in het startscherm en
selecteert u vervolgens Battery and performance (Accu en prestaties).
Accucontrole gebruiken
Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Voor informatie over de accu selecteert u de app HP Support Assistant in het startscherm en
selecteert u vervolgens Battery and performance (Accu en prestaties).
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren, en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram in het systeemvak van het Windows-
bureaublad, aan de rechterkant van de taakbalk.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen (als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft).
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
Selecteer de instelling Energiebesparing in Energiebeheer.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
Opties voor energiebeheer instellen 41
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer. Voorkeuren die u in Energiebeheer
instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de
acculading aan.
– of –
Het accumeterpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk geeft een
melding van een lage of kritische accu weer.
OPMERKING: Zie Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken op pagina 40
voor meer informatie over de energiemeter.
Als de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand
staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met lage acculading verhelpen
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
Netvoedingsadapter;
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat;
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft.
Lage acculading verhelpen wanneer geen externe voedingsbron beschikbaar is
Om een lage acculading te verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is, slaat u uw werk
op en schakelt u de computer uit.
42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accu plaatsen of verwijderen
U plaatst de accu als volgt:
1. Plaats de accu in de accuruimte (1).
2. Verschuif de accuontgrendeling (2) en vervolgens de andere accuontgrendeling (3) om de accu
vast op zijn plaats te zetten.
U verwijdert de accu als volgt:
Opties voor energiebeheer instellen 43
VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de
computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op, activeer de hibernationstand of
schakel de computer uit voordat u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u
dat er gegevens verloren gaan.
1. Verschuif de accuontgrendeling (1) en vervolgens de andere accuontgrendeling (2) om de accu
te ontgrendelen.
2. Verwijder de accu (3) uit de computer.
Accuvoeding besparen
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Selecteer in Energiebeheer instellingen voor laag energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Stop alle optionele externe mediakaarten die u niet gebruikt, schakel ze uit of verwijder ze.
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Activeer de slaapstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen om schade
aan de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de door de gebruiker vervangbare accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voor u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen)
WAARSCHUWING! Verminder het risico van brand of brandwonden: u mag de accu niet uit elkaar
halen, verpletteren of doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe contactpunten; laat
de accu niet in aanraking komen met water of vuur.
Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor het correct afvoeren van afgedankte
accu's. Om de gebruikershandleidingen te openen, selecteert u de app HP Support Assistant in het
startscherm, selecteert u Deze computer en daarna Gebruikershandleidingen. Voor informatie
over de accu selecteert u de app HP Support Assistant in het startscherm en selecteert u
vervolgens Battery and performance (Accu en prestaties).
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde modellen)
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct
wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status Zwak heeft bereikt. Als de
accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-id. Een
bericht verwijst u naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen van een
vervangende accu.
Opties voor energiebeheer instellen 45
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de computeraccu aan boord van vliegtuigen niet op.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde netvoedingsadapter of een compatibele
netvoedingsadapter die bij HP is aangeschaft.
OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies, die u vindt in de doos van de computer, voor
informatie over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel
docking- of uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer onder de volgende omstandigheden op een externe voedingsbron aan:
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of bd (alleen bepaalde modellen);
wanneer u Schijfdefragmentatie uitvoert;
Wanneer u een back-up of herstelactie uitvoert
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
Begint de accu op te laden.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
Wanneer u de computer van externe netvoeding los koppelt:
Schakelt de computer over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
46 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een van de volgende symptomen vertoont nadat de
computer op de netvoeding aangesloten is:
De computer wordt niet ingeschakeld.
Het display wordt niet ingeschakeld.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Zo test u de netvoedingsadapter:
OPMERKING: de volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker
vervangbare accu.
1. Schakel de computer uit.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter op de computer aan en steek daarna de stekker van de adapter in
een stopcontact.
4. Schakel de computer in.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
Opties voor energiebeheer instellen 47
7 Externe kaarten en apparaten
Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de types digitale
kaarten die worden ondersteund op de computer
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de digitale kaart,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
2. Klik in het Windows-bureaublad op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
48 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze daarna uit het slot (2).
OPMERKING: als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term smart card verwijst in dit hoofdstuk zowel naar smart cards als Java™
Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een
microchip met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal
computers, een besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien
van beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard-Smart
Cards worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Zie Help en
ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards. Typ op het
startscherm h en selecteer Help en ondersteuning.
Smart Card plaatsen
1. Houd de het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de
kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de
pincode van de Smart Card.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 49
Smart Card verwijderen
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart vervolgens voorzichtig uit de Smart
Card-lezer.
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste één USB-poort die ondersteuning biedt voor apparaten met USB 1.0,
1.1, 2.0 of 3.0. Uw computer kan ook een USB-laadpoort hebben die een extern apparaat van stroom
voorziet. Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer
kunnen worden gebruikt.
50 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een USB-connector te voorkomen.
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om aan te geven dat het apparaat wordt herkend
door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een USB-connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik in het Window-bureaublad op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
Optionele externe apparaten gebruiken 51
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van
schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Schakel het apparaat uit.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en
koppelt u het los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting
wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u vervolgens
de stekker uit het stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-
poort met eigen voeding op de computer.
Verwisselbare USB-stations zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vaste-schijfmodule
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
MultiBay-apparaat
De dockingconnector gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een
optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden
gebruikt.
OPMERKING: De volgende afbeelding kan enigszins afwijken van uw computer of
dockingapparaat.
52 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
Optionele externe apparaten gebruiken 53
8 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten
worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert.
Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de
desbetreffende procedures.
Neem deze voorzorgsmaatregelen in acht:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los
voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet
of de computer is afgesloten of in de slaap- of sluimerstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet als een optionele
optische-schijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven
wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een
schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.
Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur
met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden ntgenstralen gebruikt in
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
54 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Externe vaste schijven gebruiken
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren
gaan of het systeem vastloopt:
Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een vaste schijf plaatst of
vervangt.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen)
Intel® Smart Response Technology (SRT) is een cachefunctie van Intel® Rapid Storage Technology
(RST) die de prestaties van het computersysteem aanzienlijk verbetert. Met SRT kunnen computers
met een SSD de mSATA-module gebruiken als cachegeheugen tussen het systeemgeheugen en de
vaste schijf. Hierdoor hebt u een vaste schijf (of een RAID-volume) voor maximale opslagcapaciteit,
terwijl u tegelijkertijd betere systeemprestaties hebt dankzij de SSD.
Als u een vaste schijf toevoegt of vervangt, en van plan bent om een RAID-volume in te stellen, moet
u SRT tijdelijk uitschakelen, het RAID-volume instellen en SRT vervolgens weer inschakelen. U
schakelt SRT als volgt tijdelijk uit:
1. Typ in het startscherm Intel en selecteer Intel Rapid Storage Technology.
2. Klik op de koppeling Versnelling en daarna op de koppeling Versnelling uitschakelen.
3. Wacht tot de versnellingsmodus is voltooid.
4. Klik op de koppeling Reset to Available (Herstellen naar beschikbaar).
BELANGRIJK: U moet SRT tijdelijk uitschakelen wanneer u de RAID-modus wijzigt. Breng de
wijziging aan en schakel SRT opnieuw in. Als u deze functie niet tijdelijk uitschakelt, kunt u geen
wijzigingen aanbrengen in de RAID-volumes.
OPMERKING: HP ondersteunt SRT met zelfversleutelende schijven (SED's) niet.
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren
gaan of het systeem vastloopt:
Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een vaste schijf plaatst of
vervangt.
Als u niet zeker weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer
aan door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het
besturingssysteem.
De onderhoudsklep verwijderen
Verwijder het onderpaneel om toegang te krijgen tot de geheugenmoduleslots, de vaste schijf en
andere componenten.
U verwijdert de onderhoudsklep als volgt:
1. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 43).
2. Draai de twee schroeven los (1).
Externe vaste schijven gebruiken 55
3. Schuif het onderpaneel in de richting van de voorkant van de computer (2) en breng het omhoog
(3) om het paneel te verwijderen.
De onderhoudsklep terugplaatsen.
Plaats het onderpaneel terug nadat u toegang heeft gehad tot de geheugenmoduleslots, de vaste
schijf en andere componenten.
Plaats de onderhoudsklep als volgt terug:
1. Kantel het onderpaneel omlaag (1), zodat de voorrand van het onderpaneel zich vlak bij de
voorrand van de computer bevindt.
2. Plaats de uitlijningslipjes op de voorrand van het onderpaneel in de uitsparingen op de
computer.
3. Schuif het onderpaneel in de richting van de accuruimte (2) tot het onderpaneel vastklikt.
56 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
4. Draai de schroeven (3) vast om het onderpaneel vast te zetten.
5. Plaats de accu (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 43).
Vaste schijf vervangen of upgraden
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vaste-schijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet zeker weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer
aan door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het
besturingssysteem.
Vaste schijf verwijderen
U verwijdert een vaste schijf als volgt:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 43).
5. Verwijder de onderhoudsklep (zie
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 55).
6. Verwijder de vier schroeven van de vaste schijf (1).
Externe vaste schijven gebruiken 57
7. Trek aan het lipje van de vaste schijf (2) om de vaste schijf uit de vasteschijfruimte te tillen.
Vaste schijf plaatsen
U plaatst de vaste schijf als volgt:
1. Laat de vaste schijf (1) in de vasteschijfruimte zakken totdat de vaste schijf vastzit.
2. Breng de vier schroeven (2) weer aan om de vaste schijf te bevestigen.
58 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
3. Plaats de onderhoudsklep terug (zie De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 55).
4. Plaats de accu terug (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 43).
5. Keer de computer weer om en sluit de netvoeding en de externe apparaten weer aan op de
computer.
6. Schakel de computer in.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie's nachts wordt uitgevoerd of op een ander
tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Typ op het startscherm schijf, klik op Instellingen en selecteer Uw station defragmenteren
en optimaliseren.
3. Klik op Optimaliseren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Typ op het
startscherm h en selecteer Help en ondersteuning.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Typ op het startscherm schijf, klik op Instellingen en selecteer Schijfruimte vrijmaken door
overbodige bestanden te verwijderen.
2. Volg de instructies op het scherm.
Externe vaste schijven gebruiken 59
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP 3D DriveGuard beschermt de vaste-schijfeenheid door deze te parkeren en gegevensverzoeken
te blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vaste schijf door HP 3D DriveGuard weer vrijgegeven
voor normale werking.
OPMERKING: Omdat SSD's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D
DriveGuard niet nodig.
OPMERKING: Vaste schijven in de ruimte voor de primaire of secundaire vaste schijf worden
beschermd door HP 3D DriveGuard. Vaste schijven die in een optioneel dockingapparaat zijn
geïnstalleerd of op een USB-poort zijn aangesloten, worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Zie de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het vasteschijflampje op de computer verandert van kleur, ten teken dat een schijf in de ruimte van
de primaire vaste schijf of een schijf in de ruimte van de secundaire vaste schijf (alleen bepaalde
modellen) is geparkeerd. Om te zien of de schijfeenheden worden beschermd en of een schijfeenheid
is geparkeerd, gebruikt u het pictogram op het Windows-bureaublad, in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk:
Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven
over het pictogram van de vaste schijf.
Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven
over het pictogram van de vaste schijf.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het
pictogram van de vaste schijf.
Als het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk niet is ingeschakeld, volgt u
de volgende stappen om het in te schakelen:
1. Typ op het startscherm c en selecteer Configuratiescherm.
2. Selecteer Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
3. Klik in de rij Icon in system tray (Pictogram in systeemvak) op Show (Weergeven).
4. Klik op OK.
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
De computer gaat niet over in de slaapstand.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Waarschuwingen in Energiebeheer,
worden niet geactiveerd.
60 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand te activeren voordat u de computer
verplaatst.
HP 3D DriveGuard software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard
niet kunt in- of uitschakelen. Leden van de groep Administrators kunnen de gebruikersrechten
van andere gebruikers aanpassen.
Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard.
U start de software en wijzigt instellingen als volgt:
1. Dubbelklik op het pictogram op het Windows-bureaublad, in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
– of –
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk en selecteer Instellingen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
Externe vaste schijven gebruiken 61
9 Beveiliging
Computer beveiligen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows-computers draaiende Setup-hulpprogramma (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens tegen diverse risico's beschermen.
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt
of gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van alle
vertrouwelijke bestanden en deze verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Bepaalde voorzieningen die in dit hoofdstuk worden genoemd, zijn mogelijk niet
beschikbaar op uw computer.
OPMERKING: uw computer ondersteunt Computrace, een online service voor opsporing en herstel
in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt
gestolen, kan Computrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U
kunt Computrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te
nemen. Informatie over het bestellen van de Computrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
OPMERKING: Als er een webcam op de computer is geïnstalleerd of aangesloten en als het
programma voor gezichtsherkenning is geïnstalleerd, kunt u het beveiligingsniveau voor
gezichtsherkenning instellen om een evenwicht te vinden tussen het gebruiksgemak en de
moeilijkheidsgraad om de beveiliging van de computer te schenden. Raadpleeg de helpfunctie van
de Face Recognition software.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager (alleen bepaalde
modellen), in combinatie met een wachtwoord, smart card,
contactloze kaart, geregistreerde scènes voor
gezichtsverificatie, geregistreerde vingerafdrukken of andere
verificatie van aanmeldingsgegevens.
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optische-schijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts Windows-gebruikerswachtwoord
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Drive Encryption for HP ProtectTools
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer
Setup en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
62 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van de cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verscheidene typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt
beveiligen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma Computer
Setup, dat geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup en
beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging, dat een HP ProtectTools Security Manager-
wachtwoord is, kan in Computer Setup worden ingeschakeld om naast de gebruikelijke HP
ProtectTools-functies BIOS-wachtwoordbescherming te bieden. Het wachtwoord voor
geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde
beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP
SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het programma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet
meer worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
functies van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Met dit wachtwoord kan geen toegang
worden verkregen tot de inhoud van Computer Setup.
Wachtwoorden gebruiken 63
Wachtwoord Functie
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Voor informatie over het instellen van een wachtwoord voor de Windows-beheerder of voor een Windows-gebruiker, typt u
h in het startscherm en kiest u Help en ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
TPM Embedded Security Device (Apparaat voor TPM
geïntegreerde beveiliging - alleen bepaalde modellen)
Available/Hidden
Als het beheerderswachtwoord is ingesteld, kunt u
Available (Beschikbaar) selecteren.
Als u Hidden (Verborgen) selecteert, is het TPM-
apparaat niet zichtbaar in het besturingssysteem.
TPM Status (TPM-status - alleen bepaalde modellen) Ingeschakeld/uitgeschakeld
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als
TPM Embedded Security Device (Apparaat voor TPM
geïntegreerde beveiliging) is ingesteld op Hidden
(Verborgen), is deze optie verborgen.
Deze waarde geeft de huidige fysieke toestand van de
TPM aan. De toestand is "ingeschakeld" of
"uitgeschakeld" en wordt bepaald door de instelling van
Embedded Security State (Toestand van geïntegreerde
beveiliging).
Embedded Security Device (Toestand van geïntegreerde
beveiliging - alleen bepaalde modellen)
No Operation/Disabled/ Enabled (Niet in bedrijf/
Uitgeschakeld/Ingeschakeld)
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als
TPM Security Device is ingesteld op Hidden
(Verborgen), is deze optie verborgen.
U kunt de TPM-functie in- of uitschakelen.
De volgende keer dat de computer wordt opgestart
nadat de TPM-functie is ingesteld, wordt deze waarde
ingesteld op No Operation (Geen bedrijf).
64 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoord Functie
TPM Set to Factory Defaults (TPM ingesteld op
fabrieksinstellingen - alleen bepaalde modellen)
No/Yes
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als
TPM Security Device is ingesteld op Hidden
(Verborgen), is deze optie verborgen.
Als Embedded Security State (Status van
geïntegreerde beveiliging) is ingesteld op Enabled
(Ingeschakeld), selecteert u Yes (Ja) om de
fabrieksinstellingen van de TPM te herstellen. Druk
daarna op f10 om de instellingen op te slaan en het
programma af te sluiten. Het bevestigingsbericht Clear
the TPM (TPM wissen) verschijnt. Druk op f1 om de
TPM te resetten of druk op f2 om de actie te annuleren.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
Wachtwoorden gebruiken 65
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u
op enter.
8. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
66 Hoofdstuk 9 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ uw wachtwoord (met dezelfde toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt ingesteld) achter de
prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) en druk op enter. Na drie
mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan
alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-
beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot
deze schijf te krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden
als de schijf in de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-
beveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het
hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd.
Wachtwoorden gebruiken 67
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Klik op Wachtwoord DriveLock instellen (wereldwijd).
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en
druk vervolgens op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
12. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
68 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het
gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het
wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 69
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Change Password (Wachtwoord
wijzigen).
6. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
7. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
70 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password(DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
7. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
8. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de
voorzieningen van Automatische DriveLock.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
Wachtwoorden gebruiken 71
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunt u
deze mogelijk blootstellen aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem,
programma's en hulpprogramma's uitschakelen, of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunt u de meeste virussen detecteren, vernietigen en in veel gevallen
eventueel aangerichte schade herstellen. Om uw computer te blijven beschermen tegen nieuw
ontdekte virussen, moet antivirussoftware bijgehouden worden.
Er is op uw computer mogelijk een antivirusprogramma vooraf geïnstalleerd. Wij raden u aan om een
door u gekozen antivirusprogramma te gebruiken om uw computer volledig te beveiligen.
Typ virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning voor meer informatie. Typ op het
startscherm h en selecteer Help en ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een
firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan
een oplossing zijn die zowel uit hardware als software bestaat.
72 Hoofdstuk 9 Beveiliging
U kunt twee soorten firewalls in overweging nemen:
hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is
geïnstalleerd;
netwerkgebaseerde firewalls die tussen de ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geïnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall op een systeem is geïnstalleerd, worden alle gegevens die vanaf en naar het
systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker
gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het
geval is, zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren,
het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-
mailberichten blokkeren. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u
het probleem volledig wilt oplossen.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Installeer
alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te
beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
Het is mogelijk dat updates van het besturingssysteem en andere software beschikbaar zijn gekomen
nadat de computer is verzonden. Volg deze richtlijnen om er zeker van te zijn dat alle beschikbare
updates op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
Voer Windows Update daarna elke maand uit.
Zodra updates van Windows en andere Microsoft-programma's beschikbaar zijn, moeten deze
worden gedownload van de Microsoft-website en via de koppeling Updates in Help en
ondersteuning. Als u Help en ondersteuning wilt openen vanuit het startscherm, typt u h en
selecteert u Help en ondersteuning.
Optionele beveiligingskabel installeren
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt
gestolen.
OPMERKING: Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders
uitzien dan op de afbeelding in dit gedeelte. Zie het gedeelte
Vertrouwd raken met de computer
op pagina 4 voor de plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
Essentiële beveiligingsupdates installeren 73
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Op bepaalde computermodellen zijn geïntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Stel een
gebruikersaccount met een wachtwoord in op de computer om de vingerafdruklezer te gebruiken. U
kunt zich bij deze account aanmelden op de computer door de gekozen vinger over de lezer te halen.
U kunt de vingerafdruklezer ook gebruiken om wachtwoordvelden in te vullen op websites en in
andere programma's waarvoor aanmelding vereist is. Raadpleeg de helpfunctie van de
vingerafdruksoftware voor instructies.
Nadat u een identiteit voor de vingerafdruksoftware hebt gedefinieerd, kunt u een Single Sign On-
service instellen zodat u de vingerafdruklezer kunt gebruiken om aanmeldingsgegevens te maken
voor elke applicatie waarvoor u een gebruikersnaam en wachtwoord moet opgeven.
Locatie van de vingerafdruklezer
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor die zich bevindt in een van de volgende gedeelten
van uw computer:
aan de onderkant van het touchpad;
aan de rechterkant van het toetsenbord;
aan de rechterbovenkant van het scherm;
aan de linkerkant van het scherm.
Al naar gelang uw computermodel kan de lezer horizontaal of verticaal zijn geplaatst. In beide
gevallen geldt dat u uw vinger langs de metalen sensor moet vegen. Raadpleeg het gedeelte
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor de plaats van de lezer op uw computer.
74 Hoofdstuk 9 Beveiliging
10 Onderhoud
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment. U kunt de capaciteit van de computer
vergroten door een geheugenmodule in het beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te
plaatsen of door een upgrade van de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule uit te voeren.
WAARSCHUWING! Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het
stopcontact en verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Een elektrostatische ontlading kan elektronische onderdelen beschadigen. Zorg
dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken voor u een
procedure start.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren
gaan of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u een geheugenmodule aan de computer toevoegt of uit de computer
verwijdert. Verwijder een geheugenmodule niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand
of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
OPMERKING: als u bij het toevoegen van een tweede geheugenmodule een tweekanaals
configuratie wilt gebruiken, moet u zorgen dat beide geheugenmodules gelijk zijn.
OPMERKING: het primaire geheugen bevindt zich in het onderste geheugenmoduleslot en het
uitbreidingsgeheugen bevindt zich in het bovenste geheugenmoduleslot.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 43).
4. Verwijder de onderhoudsklep (zie
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 55).
5. Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule kantelt naar boven.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 75
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet
aan.
Bewaar verwijderde geheugenmodules in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
6. Plaats een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
76 Hoofdstuk 10 Onderhoud
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de geheugenmodule, totdat de borgklemmetjes
vastklikken.
VOORZICHTIG: zorg dat u de geheugenmodule niet buigt om schade aan de
geheugenmodule te voorkomen.
7. Plaats de onderhoudsklep terug (zie De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 55).
8. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 43).
9. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
10. Schakel de computer in.
Uw computer reinigen
Reinigingsproducten
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw computer:
Dimethylbenzylammoniumchloride met een maximale concentratie van 0,3 procent
(bijvoorbeeld: bacteriedodende wegwerpdoekjes. Deze doekjes zijn onder veel merknamen in
de handel verkrijgbaar.)
Glasreinigingsmiddel zonder alcohol
Water met milde zeepoplossing
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (antistatische doek zonder olie)
Antistatische veegdoekjes
Uw computer reinigen 77
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende reinigingsproducten niet:
sterke oplosmiddelen, zoals alcohol, aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride en
koolwaterstoffen, deze kunnen het oppervlak van de computer permanent beschadigen.
Vezelachtig materiaal, zoals papieren doekjes, die de computer kunnen bekrassen. In de loop van de
tijd kunnen er vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen achterblijven.
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw
computer.
WAARSCHUWING! Om elektrische schokken of schade aan onderdelen te voorkomen, reinigt u
uw computer niet wanneer deze ingeschakeld is:
Schakel de computer uit.
Koppel de externe voedingsbron los.
Koppel alle externe apparaten los.
VOORZICHTIG: Sproei geen reinigingsmiddelen of vloeistoffen rechtstreeks op de computer. Als er
vloeistoffen op het oppervlak terecht komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Beeldscherm reinigen
Veeg het beeldscherm schoon met een zacht, pluisvrij doekje dat u bevochtigt in een alcoholvrij
glasreinigingsmiddel. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten en deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen en desinfecteren van de zijkanten en het deksel een zachte microvezel-
doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of
gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
OPMERKING: Wanneer u het deksel van de computer reinigt, moet u het vuil verwijderen door
ronddraaiende bewegingen te maken.
Touchpad en toetsenbord reinigen
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op
het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
VOORZICHTIG: Zorg er tijdens het reinigen van het touchpad en toetsenbord voor dat er geen
vloeistoffen tussen de toetsen terecht komt. Hierdoor kunnen er interne onderdelen beschadigd
raken.
Gebruik voor het reinigen en desinfecteren van het touchpad en toetsenbord een zachte
microvezel-doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde
reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te
verwijderen, gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
78 Hoofdstuk 10 Onderhoud
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's.
Ga naar
http://www.hp.com/support om de recentste versies te downloaden. U kunt zich ook
aanmelden voor het ontvangen van automatische updateberichten wanneer nieuwe updates
beschikbaar komen.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot
SoftPaq-informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is.
Met dit hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en
uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand
gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download
Manager kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs
beschikbaar zijn om te worden gedownload.
SoftPaq Download Manager controleert de HP FTP-site op updates van de database en software. Als
updates worden gevonden, worden deze gedownload en automatisch toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager
wilt gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload
en geïnstalleerd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies
voor het downloaden en installeren van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
Typ in het startscherm s. Typ in het zoekvak softpaq en selecteer daarna HP SoftPaq
Download Manager. Volg de instructies om SoftPaqs te downloaden.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
Programma's en stuurprogramma's bijwerken 79
11 Back-up en herstel
Ter bescherming van uw informatie gebruikt u Back-up maken en terugzetten van Windows om back-
ups te maken van afzonderlijke bestanden en mappen, om back-ups te maken van de volledige vaste
schijf (alleen bepaalde modellen), om systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen) met
behulp van de geïnstalleerde optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele
externe optische-schijfeenheid, of om systeemherstelpunten te maken. In het geval van een
systeemfout kunt u de back-upbestanden gebruiken om de inhoud van de computer terug te zetten.
Typ op het startscherm herstellen, klik op Instellingen en selecteer uit de lijst met weergegeven
opties.
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies over verscheidene back-up- en herstelopties zoekt u
naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning. Typ op het startscherm h en selecteer Help en
ondersteuning.
In het geval van een onstabiel systeem raadt HP aan om de herstelprocedures af te drukken en deze
te bewaren voor toekomstig gebruik.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Typ op het startscherm h en
selecteer Help en ondersteuning.
Een back-up maken van uw gegevens
Bij een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up. U moet
onmiddellijk na de initiële systeeminstallatie systeemherstelmedia en uw initiële back-up maken. Als u
nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven
maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Als u nieuwe software en
gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken om altijd
een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Met de systeemherstelmedia (alleen
bepaalde modellen) kunt u de computer opstarten en het besturingssysteem herstellen wanneer het
systeem instabiel is geworden of niet meer werkt. In het geval dat het systeem niet meer werkt, kunt
u de eerste en volgende back-ups gebruiken om uw gegevens en instellingen te herstellen.
Typ op het startscherm back-up, klik op Instellingen en selecteer Back-ups van uw bestanden
opslaan met Bestandsgeschiedenis.
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf of op een
netwerkschijfeenheid.
Houd bij het maken van back-ups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de bibliotheek Documenten en maak hiervan periodiek een
back-up.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname
van uw instellingen te maken. Een schermafbeelding kan veel tijd besparen als u opnieuw uw
voorkeuren moet instellen.
80 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
U maakt als volgt een back-up met behulp van Back-up maken en terugzetten:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-
upproces start.
OPMERKING: Het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Typ op het startscherm back-up, klik op Instellingen en selecteer uit de lijst met weergegeven
opties.
2. Volg de instructies op het scherm om de back-up in te stellen, een systeemimage te maken
(alleen bepaalde modellen) of systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen).
Systeemherstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit, beschikt de computer over de volgende
hulpprogramma's om uw bestanden te herstellen:
Hulpprogramma’s voor herstel: U kunt ‘Back-up maken en terugzetten’ van Windows gebruiken
om gegevens te herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. U kunt ook
gebruikmaken van Windows Opstartherstel om problemen te verhelpen die voorkomen dat
Windows correct opstart.
f11 herstelprogramma's: Met de f11-herstelprogramma's kunt u de oorspronkelijke kopie van de
vaste schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-besturingssysteem en alle
softwareprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte systeemherstelmedia
(alleen bepaalde modellen) niet kunt gebruiken, moet u een dvd met het besturingssysteem Windows
7 aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen.
Raadpleeg
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)
op pagina 83 voor aanvullende informatie.
Windows herstelprogramma’s gebruiken
Ga als volgt te werk als u informatie wilt herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt:
Typ op het startscherm h en selecteer Help en ondersteuning.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Windows Opstartherstel:
Systeemherstelactie uitvoeren 81
VOORZICHTIG: Sommige opties van Opstartherstel wissen en formatteren de vaste schijf volledig.
Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer,
worden definitief verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid, herstelt de herstelprocedure het
besturingssysteem en de stuurprogramma’s, software en hulpprogramma’s vanaf de back-up die voor
herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP herstelpartitie en de Windows-partitie aanwezig zijn.
Typ in het startscherm v en selecteer Verkenner.
– of –
Typ in het startscherm c en selecteer Computer.
OPMERKING: Als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie niet vermeld staan, moet u het
besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de media met het
besturingssysteem Windows 8 en de media Stuurprogrammaherstel (beide afzonderlijk aan te
schaffen). Raadpleeg
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan
te schaffen) op pagina 83 voor aanvullende informatie.
3. Als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie wel vermeld staan, start u de computer opnieuw
op. Druk als Windows is opgestart op de shift-toets en klik op Opnieuw opstarten.
4. Selecteer Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's zoekt u naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning. Typ op het startscherm
h en selecteer Help en ondersteuning.
f11-herstelprogramma's gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste
schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op
de computer worden definitief verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het
besturingssysteem en HP programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd
opnieuw. Software die niet in de fabriek is geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP Herstelpartitie aanwezig is. Typ in het startscherm c en
selecteer Computer.
OPMERKING: Als de HP herstelpartitie niet vermeld staat, moet u het besturingssysteem en
de programma's herstellen met behulp van de media met het besturingssysteem Windows 8 en
de media Stuurprogrammaherstel (beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg
Media met het
besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) op pagina 83 voor
aanvullende informatie.
3. Als de HP herstelpartitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op esc
wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het
startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
82 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
4. Druk op f11 als het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het
scherm wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan
te schaffen)
Ga naar http://www.hp.com/support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm
om een dvd met besturingssysteem Windows 8 te bestellen. U kunt de dvd ook telefonisch bestellen
bij onze Klantenondersteuning. Raadpleeg voor contactinformatie het boekje Worldwide Telephone
Numbers (Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning) dat bij de computer is geleverd.
VOORZICHTIG: Als u media met het besturingssysteem Windows 8 gebruikt, wordt de inhoud van
de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft
gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd.
Wanneer het formatteren gereed is, herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de
stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's.
U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows 8:
OPMERKING: Dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats vervolgens de dvd met het Windows 8-
besturingssysteem in de optische schijfeenheid voordat het Windows-besturingssysteem wordt
geladen.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als dit wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
Wanneer de herstelprocedure is voltooid:
1. Verwijder de media met het besturingssysteem Windows 8 en plaats de media
Stuurprogrammaherstel.
2. Installeer eerst de stuurprogramma's voor de hardware, en vervolgens de aanbevolen
toepassingen.
Windows vernieuwen gebruiken voor snel en makkelijk herstellen
Als uw computer niet goed meer werkt en u het systeem stabiel wilt krijgen, kunt u de optie Windows
vernieuwen gebruiken om een schoon systeem te krijgen en al uw belangrijke gegevens te bewaren.
BELANGRIJK: Vernieuwen verwijdert alle traditionele toepassingen die niet oorspronkelijk in de
fabriek geïnstalleerd waren.
OPMERKING: Tijdens Vernieuwen wordt een lijst opgeslagen met alle verwijderde applicaties
zodat u snel kunt zien wat u mogelijk opnieuw moet installeren. Zie Help en ondersteuning voor
instructies over het opnieuw installeren van traditionele applicaties. Typ op het startscherm h en
selecteer Help en ondersteuning.
OPMERKING: Mogelijk wordt bij gebruik van Vernieuwen om uw toestemming of wachtwoord
gevraagd. Zie Help en ondersteuning van Windows voor meer informatie. Typ op het startscherm h
en selecteer Help en ondersteuning.
Systeemherstelactie uitvoeren 83
U start Vernieuwen als volgt:
1. Wijs op het startscherm de hoek rechtsboven of rechtsonder op het beeldscherm aan om de
charms weer te geven.
2. Klik op Instellingen.
3. Klik in de hoek rechtsonder op het beeldscherm op Wijzig PC-instellingen en selecteer op het
scherm PC-instellingen Algemeen.
4. Selecteer daarna onder Vernieuw de pc zonder dat dit van invloed is op bestanden de optie
Aan de slag en volg de instructies op het scherm.
Verwijder alles en installeer Windows opnieuw
Soms wilt u uw computer een gedetailleerde herformatteren of wilt u persoonlijke informatie
verwijderen voordat de computer wegdoet of recyclet. In deze sectie wordt een methode beschreven
om de computer snel en eenvoudig in zijn oorspronkelijke staat terug te brengen. Met deze optie
verwijdert u alle persoonlijke gegevens, apps en instellingen van de computer en installeert u
Windows opnieuw.
BELANGRIJK: Met deze optie worden geen back-ups van uw gegevens gemaakt. Maak, voordat u
deze optie gebruikt, back-ups van alle persoonlijke gegevens die u wilt bewaren.
U start deze optie op met de toets f11 of vanaf het startscherm.
U gebruikt de toets f11 als volgt:
1. Druk tijdens het opstarten van de computer op f11.
– of –
Houd f11 ingedrukt terwijl u de computer aanzet.
2. Selecteer uit het menu met opstartopties Problemen oplossen.
3. Selecteer De pc opnieuw instellen en volg de instructies op het scherm.
Via het startscherm doet u dit als volgt:
1. Wijs op het startscherm de hoek rechtsboven of rechtsonder op het beeldscherm aan om de
charms weer te geven.
2. Klik op Instellingen.
3. Klik in de hoek rechtsonder op het beeldscherm op Wijzig PC-instellingen en selecteer op het
scherm PC-instellingen Algemeen.
4. Selecteer onder Verwijder alles en installeer Windows opnieuw de optie Aan de slag en volg
de instructies op het scherm.
HP Software Setup gebruiken
HP Software Setup kan gebruikt worden voor het opnieuw installeren van stuurprogramma's of het
selecteren van software die is beschadigd of van het systeem is verwijderd.
1. Typ in het startscherm HP Software Setup en selecteer Apps.
2. Open HP Software Setup.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm om stuurprogramma's opnieuw te installeren of software te
selecteren.
84 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
12 Computer Setup (BIOS) en Advanced
System Diagnostics
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de
communicatie tussen alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden,
beeldscherm, toetsenbord, muis en printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types
geïnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen
en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: Wees zeer voorzichtig wanneer u wijzigingen aanbrengt in Computer Setup. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Navigeren en selecteren in Computer Setup
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen
en drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op
het onderdeel te klikken.
Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de
toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van de
cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Computer Setup gebruiken 85
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te
sluiten:
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit
(Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vaste-
schijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardinstellingen herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
BIOS bijwerken
Geüpdate versies van het BIOS zijn beschikbaar via de website van HP.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
SoftPaq's worden genoemd.
86 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en over het oplossen van problemen.
BIOS-versie bepalen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS) genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
1. Start Computer Setup.
2. Gebruik de cursorbesturing of de pijltoetsen om File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) te selecteren.
3. Als u Computer Setup wilt afsluiten zonder uw wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram
Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt
en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
terwijl de computer op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een
optionele voedingsbron. Volg tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de sluimerstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Typ op het startscherm h en selecteer Help en ondersteuning.
2. Typ in het zoekvak Help en ondersteuning onderhouden en volg de instructies op het scherm
om uw computer te identificeren en toegang te krijgen tot de BIOS-update die u wilt downloaden.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt
herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze
naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waarnaar de BIOS-update wordt
gedownload. U moet naar dit pad gaan om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van
het systeem-BIOS.
Computer Setup gebruiken 87
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u
als volgt te werk:
1. Typ in het startscherm v en selecteer Verkenner.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is voltooid, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Advanced System Diagnostics gebruiken
Met Advanced System Diagnostics kunt u diagnosetests uitvoeren om vast te stellen of de hardware
van de computer naar behoren werkt. De volgende diagnosetests zijn beschikbaar in Advanced
System Diagnostics:
System Tune-Up (Systeemoptimalisatie): deze groep aanvullende tests controleert de computer
om er zeker van te zijn dat de hoofdcomponenten correct werken. System Tune-Up voert
langere en uitgebreidere tests uit voor de geheugenmodules, de SMART-kenmerken van de
vaste schijf, het oppervlak van de vaste schijf, de accu (en de accukalibratie), het
videogeheugen en de status van de WLAN-module.
Start-up test (Opstarttest): deze test analyseert de hoofdcomponenten van de computer die
vereist zijn om de computer op te starten.
Run-in test: deze test herhaalt de opstarttest en controleert op onvoorziene problemen die de
opstarttest niet detecteert.
Hard disk test (Vasteschijftest): deze test analyseert de fysieke conditie van de vaste schijf en
controleert alle gegevens in elke sector van de vaste schijf. Als de test een beschadigde sector
detecteert, wordt geprobeerd de gegevens naar een goede sector te verplaatsen.
Memory test (Geheugentest): deze test analyseert de fysieke conditie van de
geheugenmodules. Als er een fout wordt gemeld, vervangt u de geheugenmodules onmiddellijk.
Battery test (Accutest): met deze test wordt de toestand van de accu geanalyseerd en wordt zo
nodig de accu gekalibreerd. Als de accu de test niet doorstaat, neemt u contact op met
ondersteuning van HP om het probleem te melden en een vervangende accu aan te schaffen.
BIOS-beheer: U kunt de versie van het BIOS op het systeem bijwerken of terugdraaien. Tijdens
het proces mag u de voeding niet afsluiten of verwijderen. U krijgt een bevestigingsscherm te
zien voor uw BIOS wordt aangepast. Selecteer BIOS-update, BIOS terugdraaien of Terug
naar hoofdmenu.
In het venster Advanced System Diagnostics kunt u systeeminformatie en foutenlogbestanden
weergeven of talen selecteren.
88 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
U start Advanced System Diagnostics als volgt:
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op. Druk op esc terwijl het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op het
scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f2.
2. Klik op de diagnosetest die u wilt uitvoeren en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: als u een diagnosetest die wordt uitgevoerd wilt stoppen, drukt u op esc.
Advanced System Diagnostics gebruiken 89
13 Ondersteuning
Contact opnemen met de ondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in Help en ondersteuning geen uitsluitsel geeft
over uw vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Hier kunt u:
Online chatten met een HP technicus.
OPMERKING: ondersteuning via chat is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het
Engels.
gebruikmaken van ondersteuning via e-mail;
Telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken.
een HP servicecentrum opzoeken.
90 Hoofdstuk 13 Ondersteuning
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt.
Servicelabel: bevat belangrijke informatie, waaronder:
Onderdeel
(1) Productnaam
(2) Serienummer (s/n)
(3) Artikelnummer/productnummer (p/n)
(4) Garantieperiode
(5) Modelbeschrijving
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de ondersteuning. Het
servicelabel bevindt zich in de accuruimte.
Label met kennisgevingen-Bevat kennisgevingen over het gebruik van de computer. Het label
met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Label(s) met keurmerk voor apparatuur voor draadloze communicatie (alleen bepaalde
modellen): deze labels bevatten informatie over optionele apparaten voor draadloze
communicatie, en de keurmerken van een aantal landen of regio's waarin deze apparaten zijn
goedgekeurd voor gebruik. Als uw computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor
draadloze communicatie, is de computer voorzien van een of meer van deze certificeringslabels.
U kunt deze informatie nodig hebben wanneer u de computer in het buitenland gebruikt. De
draadloze certificatielabels bevinden zich in de accuruimte.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van de SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Servicelabel van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat het
serienummer van de HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Labels 91
14 Specificaties
Ingangsvermogen
Omgevingsvereisten
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt
reizen met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron
voor gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben.
Hoewel de computer kan worden gevoed via een aparte voedingsbron voor gelijkstroom, wordt u
dringend aangeraden de computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een
voedingsbron voor gelijkstroom die door HP is geleverd en goedgekeurd voor gebruik met deze
computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 18,5 V gelijkspanning bij 3,5 A - 65 W
19,5 V gelijkspanning bij 3,33 A - 65 W
19,0 V gelijkspanning bij 4,74 A - 90 W
19,5 V gelijkspanning bij 4,62 A - 90 W
OPMERKING: Dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: De bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met
kennisgevingen.
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf (schrijven naar optische schijf) 5°C tot 35°C 41°F tot 95°F
Buiten bedrijf -20°C tot 60°C -4°F tot 140°F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
92 Hoofdstuk 14 Specificaties
Factor Metrisch VS
In bedrijf -15 m tot 3.048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
Omgevingsvereisten 93
A Reizen met de computer
Neem voor optimale resultaten de volgende transportrichtlijnen in acht:
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals digitale kaarten.
VOORZICHTIG: Verwijder media uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid uit de
schijfhouder haalt en voordat u de schijfeenheid vervoert, verstuurt of opbergt. Zo beperkt u
het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid en het risico van
gegevensverlies.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Schakel de computer uit.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up afzonderlijk op de computer.
Wanneer u met het vliegtuig reist, neemt u de computer mee als handbagage en checkt u de
computer niet in met de rest van de bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en
detectorstaven. In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden
röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Elke luchtvaartmaatschappij heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten.
Overleg vooraf met de luchtvaartmaatschappij als u de computer in het vliegtuig wilt gebruiken.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Als de computer is voorzien van een apparaat voor draadloze communicatie of een HP module
voor mobiel breedband, bijvoorbeeld via 802.11b/g, GSM (Global System for Mobile
Communications) of GPRS (General Packet Radio Service), moet u er rekening mee houden dat
het gebruik van deze apparaten in bepaalde omgevingen niet is toegestaan. Dit kan het geval
zijn aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt van explosieven en op gevaarlijke
locaties. Als u niet zeker weet wat het beleid is voor het gebruik van een bepaald apparaat, kunt
u het beste vooraf toestemming vragen voordat u het apparaat gebruikt.
Ga als volgt te werk als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Vraag de douanebepalingen voor computers op voor de landen/regio's die u gaat
bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt
gebruiken. De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
94 Bijlage A Reizen met de computer
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere
apparaten zijn bedoeld, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
95
B Problemen oplossen
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen
Raadpleeg Help en ondersteuning voor aanvullende informatie en koppelingen naar websites.
Typ op het startscherm h en selecteer Help en ondersteuning.
OPMERKING: Voor sommige controle- en reparatieprogramma's is een internetverbinding
vereist. HP biedt ook aanvullende programma's waarvoor geen internetverbinding vereist is.
Neem contact op met de ondersteuning van HP. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Kies uit de volgende typen ondersteuning:
Online chatten met een HP technicus.
OPMERKING: chatten is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
Stuur een e-mail naar ondersteuning van HP.
telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning van HP opzoeken;
een HP servicecentrum opzoeken.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende
suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende
voeding levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit
de computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of
het netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
96 Bijlage B Problemen oplossen
Het computerscherm is leeg
Als u de computer niet heeft uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de
volgende instellingen de oorzaak vormen:
De computer staat mogelijk in de slaapstand. Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort
op de aan/uit-knop. De slaapstand is een energiebesparende voorziening waarbij het
beeldscherm wordt uitgeschakeld. De slaapstand kan automatisch worden geactiveerd als de
computer is ingeschakeld maar niet wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft
bereikt. Om deze en andere voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op
het pictogram Accu op het Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk, en klikt u vervolgens op Voorkeuren.
De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn+f4 om de
weergave te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt
dat wanneer een optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten
op de computer, het beeld kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe
weergaveapparaat of op beide apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn+f4 drukt, wordt
de weergave afwisselend geschakeld tussen het beeldscherm van de computer, een of meer
externe beeldschermen en gelijktijdige weergave op alle apparaten.
De software werkt niet goed
Als de software niet of abnormaal reageert, start u de computer opnieuw op door de rechterkant van
het scherm aan te wijzen. Wanneer de emoticons worden weergegeven, klikt u op Instellingen. Klik
op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten. Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten
aan de hand van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte,
De computer staat aan maar
reageert niet op pagina 97.
De computer staat aan maar reageert niet
Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het
toetsenbord, voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde,
totdat de computer wordt afgesloten:
VOORZICHTIG: noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen
gegevens.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer
de computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening.
Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur.
Zorg dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de
computer.
Problemen oplossen 97
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer vrij te houden. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de
luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen
met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen
aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals
gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC
60950).
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
Controleer of het apparaat, met name als het een ouder apparaat betreft, compatibel is met het
besturingssysteem.
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of
deactiveren, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding op het
Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om apparaten te
activeren, schakelt u het selectievakje van de menuoptie in. Om het apparaat te deactiveren,
schakelt u het selectievakje uit.
Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.
Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.
Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of
de lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw
in.
98 Bijlage B Problemen oplossen
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld,
drukt u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire
beeldscherm wordt:
a. Klik in het Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het
bureaublad van de computer en selecteer Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Problemen oplossen 99
C Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is de ontlading van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar
in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u ontvangt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens
een metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit
vanaf vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het
risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of
installeren van onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer
loskoppelt. Pas daarna kunt u de behuizing openen.
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig
mogelijk hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet
statisch geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning van HP als u meer wilt weten over statische elektriciteit of
hulp nodig heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
100 Bijlage C Elektrostatische ontlading
Index
A
aan/uit-knop 38
Aan/uit-lampjes 8
aan/uit-schakelaar 38
Aan/uit-schakelaar, herkennen 9
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 22
accu
afvoeren 45
lage acculading 41
ontladen 41
opbergen 44
resterende lading weergeven
41
vervangen 45
voeding besparen 44
Accu, vergrendeling 13
Accucontrole 41
accu-informatie, zoeken 41
Acculampje 8
accu-ontgrendeling 14
accuruimte 91
Accuruimte, herkennen 13
accutemperatuur 44
Accu vervangen 43
accuvoeding 40
Advanced System Diagnostics
88
Afsluiten 38
Antennes voor draadloze
communicatie, herkennen 12
Antivirussoftware 72
Audiofuncties controleren 34
Audio-ingang (microfooningang)
herkennen 11
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang)
herkennen 11
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 71
verwijderen 72
B
Backup and Restore (Back-up en
herstel) 81
bedieningselementen voor
draadloze communicatie
besturingssysteem 15
knop 15
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 18
Beeldschermen, schakelen
tussen 30
Beeldschermhelderheid, toetsen
30
Beeldscherm schakelen 30
Beheerderswachtwoord 63
beschrijfbare media 39
besparen, voeding 44
Beveiliging, draadloze
communicatie 17
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt herkennen 10
Bevestigingspunt
beveiligingskabel 10
BIOS
update downloaden 87
updaten 86
versie bepalen 87
Bluetooth, label 91
Bluetooth-apparaat 15, 20
C
Caps Lock-lampje, herkennen 5
computer, reizen met 44
Computer, reizen met 94
computer opnieuw instellen 84
Computer reageert niet 38
Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoord
65
DriveLock-wachtwoord 67
fabrieksinstellingen herstellen
86
navigeren en selecteren 85
Connector, docking 52
Connector, netvoeding 10
Controleren, audiofuncties 34
D
Digitale kaart
ondersteunde types 48
plaatsen 48
verwijderen 48
DisplayPort, aansluiten 36
DisplayPort herkennen 11
Dockingconnector 52
Dockingconnector, herkennen 14
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 18
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 18
benodigde apparatuur 17
Beveiliging 17
functioneel bereik 18
gebruiken 16
Openbare WLAN, verbinding
maken 18
Draadloze communicatie, lampje
5
Draaien, touchpadbeweging 25
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 67
instellen 68
invoeren 69
verwijderen 71
wijzigen 70
E
een accu opbergen 44
elektrostatische ontlading 100
Esc-toets herkennen 7
Essentiële updates, software 73
Externe apparaten 51
Externe monitor, poort 36
externemonitorpoort 10
externe netvoeding gebruiken 46
Externe schijfeenheid 52
F
F11-herstelprogramma 82
face recognition 62
Index 101
Firewallsoftware 72
fn-toets, herkennen 29
fn-toets herkennen 7
Functietoetsen, herkennen 7
G
gebruiken
externe netvoeding 46
standen voor
energiebesparing 38
Gebruikerswachtwoord 64
geheugenmodule
herkennen 13
invoeren 76
vervangen 75
verwijderen 75
Geluidsvolume
aanpassen 33
knoppen 33
toetsen 33
Geluid uit, toets herkennen 30
Gezichtsherkenning 35
GPS 20
H
herstellen 83
herstellen, vaste schijf 82
herstelpartitie 82
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 11
HP 3D DriveGuard 60
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 19
Hubs 50
I
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 11
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
11
netwerk 10
RJ-45 (netwerk) 10
in-/uitzoomen,
Touchpadbeweging 24
informatie over kennisgevingen
label met kennisgevingen 91
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 91
ingangsvermogen 92
Ingebed numeriek toetsenblok,
herkennen 7, 30
Installatie van draadloos netwerk
17
Instellingen Computer Setup
fabrieksinstellingen herstellen
86
navigeren en selecteren 85
Interne microfoons, herkennen
12
Internetverbinding instellen 17
J
Java Card
definitie 49
plaatsen 49
verwijderen 50
K
Kabels
USB 51
knijpen, Touchpadbeweging 24
knoppen
Linkerknop muisbesturing 4
media 33
Rechterknop muisbesturing 4
voeding 38
Knoppen
geluidsvolume 33
linkerknop van touchpad 4
rechterknop van touchpad 4
knop voor draadloze
communicatie 15
kritiek lage acculading 38
L
label met keurmerk voor draadloze
communicatie 91
labels
Bluetooth 91
HP module voor mobiel
breedband 91
kennisgevingen 91
keurmerk voor draadloze
communicatie 91
serienummer 91
SIM-kaart 91
WLAN 91
lage acculading 41
lampjes
accu 8
draadloos 8
webcam 12
Lampjes
aan/uit 8
Caps Lock 5
draadloze communicatie 5
Num Lock 5
touchpad 5
vaste schijf 8
Lampjes, vaste schijf 60
lampje voor draadloze
communicatie 8, 15
lampje voor geïntegreerde
webcam herkennen 12
leesbare media 39
Luchthavenbeveiliging 54
M
Media afspelen,
bedieningselementen 33
Mediakaartlezer, herkennen 9
Mediasneltoetsen 33
Microfooningang (audio-ingang)
herkennen 11
muis, extern
voorkeuren instellen 22
muisbesturing 4
N
netvoedingsadapter testen 47
Netvoedingsadapter testen 47
Netvoedingsconnector
herkennen 10
Netwerkconnector, herkennen 10
Num lk-toets, herkennen 31
Num lock, extern toetsenblok 32
Num Lock, lampje 5
O
Omgevingsvereisten 92
Onderdelen
beeldscherm 11
bovenkant 4
linkerkant 10
onderkant 13
rechterkant 9
voorkant 8
Onderhoud
schijfdefragmentatie 59
schijfopruiming 59
onderhoudsklep 13
onderhoudsklep, verwijderen of
plaatsen 55
102 Index
ontgrendelingen, accu 14
Openbare WLAN, verbinding
maken 18
opnieuw instellen
computer 84
stappen 84
Opties voor energiebeheer
instellen 38
Optionele externe apparaten
gebruiken 51
Optische-schijfeenheid 52
P
poorten
DisplayPort 11, 36
externe monitor 10
Poorten
externe monitor 36
VGA 36
Problemen, oplossen 96
Problemen oplossen, extern
beeldscherm 99
productnaam en productnummer
van computer 91
R
recyclen
computer 84
reizen met computer 44, 91
Reizen met de computer 94
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 10
S
Schakelaar
voeding 9
Schakelaar, aan/uit 38
Schijfdefragmentatie, software 59
Schijfeenheden
externe 52
gebruiken 55
hanteren 54
optische 52
vaste 52
schijfmedia 39
Schijfopruiming, software 59
schuiven, Touchpadbeweging 24
serienummer 91
serienummer, computer 91
SIM-kaart
invoeren 19
SIM-slot herkennen 13
Slaapstand
activeren 39
opheffen 39
Slots
SIM-kaart 13
Sluimerstand
activeren 39
opheffen 39
Smart Card
definitie 49
plaatsen 49
verwijderen 50
sneltoets
gebruiken 29
sneltoetsen
accu laden 29
beschrijving 29
draadloos 30
geluidsvolume aanpassen 30
Geluidsvolume verhogen 30
geluidsvolume verlagen 30
helderheid van beeldscherm
verhogen 30
helderheid van beeldscherm
verlagen 30
schakelen tussen
beeldschermen 30
Slaapstand 29
toetsenbordlampje 30
uitgeschakeld
luidsprekergeluid 30
sneltoetsen, media 33
SoftPaqs, downloaden 79
Software
antivirus 72
essentiële updates 73
firewall 72
schijfdefragmentatie 59
schijfopruiming 59
standen voor energiebesparing
38
T
temperatuur 44
toetsen
media 33
Toetsen
esc 7
fn 7
functie 7
geluidsvolume 33
media 33
Windows-applicaties 7
Windows-logo 7
Toetsenblok
herkennen 30
ingebed numeriek 7
Toetsenblok, extern
gebruiken 32
num lock 32
Toetsenbord, toets voor
achtergrondverlichting 30
toetsenbord sneltoetsen,
herkennen 29
Toets voor draadloze
communicatie herkennen 30
Touchpad
aan/uit-knop 6
gebruiken 22
knoppen 4
Touchpadbewegingen
draaien 25
inzoomen 24
knijpen 24
schuiven 24
Touchpadlampje, herkennen 5
Touchpadzone
herkennen 4
U
Uitschakelen, computer 38
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 85
USB-3.0-poort 10
USB-apparaten
beschrijving 50
verwijderen 51
USB-apparatuur
aansluiten 51
USB-hubs 50
USB-kabel aansluiten 51
USB-laadpoort 9
USB-poorten herkennen 9, 10
uw computer onderhouden 77
uw computer reinigen 77
V
vaste schijf
externe 52
Index 103
Vaste schijf
HP 3D DriveGuard 60
plaatsen 58
verwijderen 57
vaste schijf, herkennen 13
Vaste schijf, lampje 8
vaste schijf herstellen 82
vasteschijflampje 60
Ventilatieopeningen, herkennen
10, 13
Verbinding maken met draadloos
netwerk (WLAN) 18
Vergrendelingen, accu 13
vernieuwen 83
verwijder alles en installeer
Windows opnieuw 84
VGA-poort, verbinding maken
met 36
Video 35
Vingerafdruklezer 74
Vingerafdruklezer, herkennen 6
voeding
accu 40
besparen 44
opties 38
Volumetoetsen herkennen 30
W
Wachtwoorden
beheerder 63
BIOS-beheerder 65
DriveLock 67
gebruiker 64
wachtwoord zetten voor
beëindigen slaap- of
sluimerstand 40
webcam 12, 35
webcam, herkennen 12
webcamlampje, herkennen 12
Windows
opnieuw installeren 84
opnieuw instellen 84
optie Verwijder alles en
installeer opnieuw 84
Vernieuwen 83
Windows 8, dvd met
besturingssysteem 83
Windows-applicatietoets,
herkennen 7
Windows-logotoets, herkennen 7
WLAN-antennes, herkennen 12
WLAN-apparaat 16, 91
WLAN label 91
WWAN-antennes, herkennen 12
WWAN-apparaat 15, 19
104 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114

HP EliteBook 2170p Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding