2.1.2 Algemene concepten van de casley-smith-pomp van de lymfatische circulatie
De lymfatische circulatie is niet alleen een systeem dat in geval van “overmatige volheid”
ingrijpt, maar maakt ook snelle absorptie van eiwitten en colloïden mogelijk.
Dankzij het lymfestelsel worden grote en onoplosbare plasmatische eiwitmoleculen die
normaliter niet door het veneuze stelsel kunnen worden gereabsorbeerd, weer in de
bloedcirculatie opgenomen.
De moleculen passeren het capillaire membraan op een manier die omgekeerd evenredig is
aan hun gewicht: de hoeveelheid albumine is in lymfe hoger, omdat albumine een lager
molecuulgewicht heeft dan globuline. Vanzelfsprekend betekenen veranderingen van de
capillaire permeabiliteit, die bijvoorbeeld door een toename van de intercapillaire hydrostatische
druk of toxisch-anoxische factoren worden veroorzaakt, dat deze verplaatsing toeneemt en de
lymfestroom of de lymfesamenstelling verandert.
Ter verdere verduidelijking geven wij hier de bevindingen van Rossing inzake dit onderwerp:
1. De intravasculaire massa’s van albumine en immunoglobuline hangen af van de
hoeveelheid die wordt gesynthetiseerd en van de hoeveelheid gefractioneerd
katabolisme.
2. De verhouding tussen de intravasculaire massa’s en de totale massa’s hangt af van de
transcapillaire lekkage en de extravasculaire hoeveelheid die terugkeert.
3. De hoeveelheid transcapillaire lekkage is omgekeerd evenredig met de moleculaire
gewichten van de eiwitten; de hoeveelheid transcapillaire lekkage neemt toe met de
filtratiedruk in de vaten, dat wil zeggen met het verlies op het niveau van de microvaten,
zoals bij diabetes mellitus wordt gezien.
4. De extravasculaire hoeveelheid die terugkeert, vormt een afspiegeling van het
lymfatische eiwittransport en is omgekeerd evenredig met de extravasculaire
passagetijd. Deze terugkeer is voor albumine en IgG even groot, en voor IgM wellicht
iets kleiner.
5. De extravasculaire passagetijd omvat een brede reeks van passagetijden: kort (lever,
nieren, longen), lang (huid, spieren, met maximale depositie van extravasculaire
proteïnen).
6. In de meeste gevallen van hypoproteïnemie verandert de verdeling van
intravasculaire/extravasculaire plasma-eiwitten ten gunste van de intravasculaire ruimte.
7. Extravasculaire, pathologische ophoping van plasmaproteïnen komt bij slechts enkele
ziekten voor, en wel wanneer de transcapillaire lekkage toeneemt zonder dat de
hoeveelheid lymfe die terugkeert, evenredig toeneemt. Dit kan worden gezien bij cirrose
met ascites, bij onbehandeld myxoedeem en bij sommige typen kanker, met name die
welke gepaard gaan met hepatopathie en ascites. In deze gevallen treedt de
extravasculaire ophoping van plasmaproteïnen op in het tumorweefsel en het
postoperatieve weefsel in de wonden.
De belangrijkste functies van het lymfestelsel zijn daarom: penetratie van de hiervoor
genoemde moleculen mogelijk maken, het voorkomen van lekkage van deze moleculen en het
bevorderen van de voortbeweging ervan.
Door de capillaire filtratie bevinden zich veel eiwitmoleculen en water in de bloedcirculatie,
terwijl er door osmode vloeistof kan uitreden, samenhangend met de hoeveelheid eiwit in het
interstitiële weefsel.
Het vocht wordt in het weefsel opgenomen, waarbij de endotheelcellen van de initiële
lymfevaten worden uitgerekt en de lymfatische interendotheliale juncties verder opengaan.
Ook andere bewegingen spelen een rol bij het “openhouden” van de juncties:
• musculaire bewegingen;
• ritmische contracties van de arteriën;
• de negatieve intrathoracale druk;