[ DATA ] 9
DEG STAT
9.
[ DATA ] 9
DEG STAT
9.
[
ENTER
]
DEG STAT
0.00
= ? [
]
DEG STAT
6.13
n = ? [ n ]
DEG STAT
8.00
S = ? [ S ]
DEG STAT
2.59
Σx = ? [ 2ndF] [ Σx ]
DEG STAT
49.00
Σx
2
= ?
[ 2ndF ] [ Σx
2
]
DEG STAT
347.00
σ= ? [ 2ndF ] [ σ ]
DEG STAT
2.42 σ
CP
[ 2ndF ] [ CP ] 12
DEG STAT
12.
USL
CP
[
ENTER
] 2
DEG STAT
2.
LSL
CP
CP = ?
[
ENTER
]
DEG STAT
0.69
CPK
[ 2ndF ] [ CPK ]
DEG STAT
12.00
USL
CPK
[
ENTER
]
DEG STAT
2.00
LSL
CPK
CPK = ?
[
ENTER
]
DEG STAT
0.57
Remarque : La calculatrice mémorise les données entrées jusqu'à la
sortie du mode Statistiques. Les données sont conservées
même en cas d'extinction automatique ou manuelle de la
calculatrice.
Affichage des données de statistiques
Appuyez sur [DATA ] ou [
ENTER
] en mode édition (ED) pour afficher les
données statistiques entrées. (Si vous appuyez sur [ DATA ], le numéro
de données apparaît rapidement avant la valeur).
Ex.10 : Consultez les données entrées dans l'Ex. 9.
Méthode 1
1. Appuyez sur [2ndF ] [ EDIT ] pour passer en mode édition.
2. Appuyez une fois sur [DATA ] pour afficher la première valeur de
données.
DEG ED STAT
dAtA 1
1.5 secondes
→
DEG ED STAT
2.00
3. Continuez d'appuyez sur [ DATA ] pour afficher chaque valeur de
données. Vous voyez successivement apparaître data 2, 5.00,
data 3, 5.00, data 4, 5.00, data 5, 5.00, data 6, 9.00, data 7, 9.00,
data 8, 9.00.
Méthode 2
1. Appuyez une fois sur [
ENTER
] pour afficher la première valeur de
données.
DEG ED STAT
2.00
2. Continuez à appuyer sur [
ENTER
] pour afficher chaque valeur de
données. Vous verrez apparaître successivement 5.00, 5.00, 5.00,
5.00, 9.00, 9.00, 9.00.
Ajout d'une valeur de données
Ex. 11 : Pour ajouter une 9
ème
valeur de données égale à 10 au jeu de
données de l'Ex. 9.
1. Appuyez sur [DATA ] 10
DEG ED STAT
10.
La calculatrice met à jour les statistiques dès l'entrée des données.
Vous pouvez alors rappeler les statistiques pour obtenir :
= 6.56, n =
9.00, S = 2.74, Σx = 59.00, Σx
2
= 447.00, σ= 2.59.
Modification de données statistiques
Ex.12 : Modifiez la valeur de données 1 de l'Ex. 9 de 2 en 3.
Méthode 1
1. Appuyez sur 2 [ 2ndF ] [ DEL ] 3
Méthode 2
1. Appuyez sur [2ndF ] [ EDIT ]
DEG ED STAT
0.00
2. Appuyez sur 2 en appuyant sur [ DATA ]
ou [
ENTER
]
DEG ED STAT
2.00
3. Entrez 3 pour effacer 2.
DEG ED STAT
3.
4. Appuyez sur [
ENTER
] pour valider la modification.
5. Appuyez sur [2ndF ] [ EDIT ] pour quitter le mode Edition.
Ex.13 : A partir de l'Ex.9, supprimez la première valeur de données
(égale à 2).
Méthode 1
1. Appuyez sur 2 [ 2ndF ] [ DEL ] pour supprimer 2.
Méthode 2
1. Appuyez sur [2ndF ] [ EDIT ]
DEG ED STAT
0.00
2. Appuyez sur 2 en appuyant sur [ DATA ]
ou [
ENTER
].
DEG ED STAT
2.00
3. Appuyez sur [2ndF ] [ DEL ]
DEG ED STAT
5.00
4. Appuyez sur [2ndF ] [ EDIT ] pour quitter le mode édition.
Erreur de suppression
Si vous tentez de supprimer une valeur qui n'existe pas dans le jeu de
données,
dEL Error apparaît. (Les données existantes ne sont pas
modifiées.)
Ex.14 : Supprimez 7 du jeu de données de l'Ex.9.
1. Appuyez sur 7 [ 2ndF ] [ DEL ]
DEG STAT
dEL Error
2. Appuyez sur une touche pour effacer le
message.
DEG STAT
0.00
Ex.15 : Supprimez 5 × 5 du jeu de données de l'Ex.9.
1. Appuyez sur 5 [ x ] 5 [ 2ndF ] [ DEL ]
DEG STAT
dEL Error
2. Appuyez sur une touche pour effacer le
message.
DEG STAT
0.00
Méthode d'entrée de données pondérées
Plutôt que d'entrer individuellement chacune des données, vous
pouvez entrer la valeur et le nombre d'occurrences de cette valeur
(jusqu'à 255). Les données de l'Ex.9 peuvent être entrées comme suit :
Valeur Nombre d'occurrences
Autre méthode
2 1
[ DATA ] 2
5 4
[ DATA ] 5 [ × ] 4
9 3
[ DATA ] 9 [ × ] 3
Où valeur 1 = 2, valeurs 2 à 5 = 5, et valeurs 6 à 8 = 9.
Conditions d'erreur
L'indicateur FULL apparaît dans une des conditions suivantes.
L'entrée ultérieure de données n'est plus possible. Appuyez sur une
touche pour effacer l'indicateur. A condition de rester en mode
statistiques, les données entrées précédemment ne sont pas
modifiées.
•
Vous tentez d'entrer plus de 80 valeurs de données.
•
Le nombre d'occurrences d'une valeur de données est supérieur à
255
•
Le produit du nombre de valeurs de données et du nombre
d'occurrences est supérieur à 20400.
© Copyright 2002 Hewlett-Packard Development Company, L.P.
Toute reproduction, adaptation ou traduction sans accord préalable et
écrit est strictement interdite, sous couvert des lois sur la protection de
la propriété intellectuelle.
Imprimé en Chine. HDPMR178224 MWB
Référence HP : F2212-90007
hp 9s
Wetenschappelijke Rekenmachine
Algemeenheden
Voeding
Aan/uit
Om de rekenmachine aan te zetten, toets [ON/C].
Om de rekenmachine uit te zetten, toets [2ndF] [OFF].
Automatisch-uit functie
De rekenmachine schakelt zichzelf na een inactieve periode van
ongeveer 9 minuten.
De machine kan weer aangezet worden door de [ON/C] knop opnieuw
in te drukken.
De geheugeninhoud en op dat moment ingestelde modus (STAT, DEG,
CPLX, Base-n,enz.) worden behouden wanneer de machine wordt
uitgezet of wanneer zij zichzelf uitschakelt.
Vervanging van de Batterijen
De rekenmachine werkt op twee alkaline knoopbatterijen (GP76A of
LR44). Wanneer de uitlezing doffer wordt en slechter afleesbaar, is het
aan te raden de batterijen zo snel mogelijk te vervangen.
Om de batterijen te vervangen:
1. Verwijder het batterijdeksel en verwijder de oude batterijen
2. Plaats nieuwe batterijen, met de positieve kant naar buiten gekeerd
3. Plaats het batterijdeksel terug en druk [ON/C] om de machine aan
te zetten
Het Toetsenbord
Het merendeel van de toetsen heeft een dubbele functie
Functie 2 ──────
sin
–1
Functie 1 ───
sin
Eerste functies
Dit zijn de functies welke uitgevoerd worden wanneer de toets wordt
ingedrukt zonder voorafgaand [ 2ndF ] ingetoetst te hebben.
De uitgevoerde functie komt overeen met deze vermelde op de toets.
Tweede functies
Dit zijn de functies welke uitgevoerd worden wanneer de toets wordt
ingedrukt, voorafgegaan door [ 2ndF ].
De uitgevoerde functie is deze vermeld boven de toets.
Wanneer [ 2ndF ] wordt ingedrukt, zal de
2ndF indicator in het scherm
oplichten om aan te geven dat men gekozen heeft voor de tweede
functie van de volgend in te drukken toets.
Wanneer per ongeluk [ 2ndF ] wordt ingetoetst, kan dit ongedaan
worden gemaakt door nogmaals [ 2ndF ] aan te slaan en de
2ndF
indicator weer te doen verdwijnen.
Let op: [ A ], [ B ], [ C ], [ D ], [ E ], [ F ] zijn eerste functies in HEX modus.
Weergave symbolen
De volgende symbolen, weergegeven op het scherm, geven de status
van de rekenmachine weer.
DEG of RAD of GRAD: graden, radialen of 100-delige graden als eenheid
M
Een waarde is
opgeslagen in het
geugen
CPLX
Complexe getallen modus
E
Overflow of foutmelding
STAT
Statistische modus
–
Minus
2ndF
[2ndF] toets ingdrukt
( )
Berekening met haakjes
CP
Nauwkeurigheid
BIN
Binaire modus
CPK
Verwerking
OCT
Octale modus
σ
Afwijking
HEX
Hexadecimale modus
USL
Vaststellen van bovengrens
ED
Edit modus
LSL
Vaststellen van ondergrens
HYP
Hyperbolische modus
Weergave Formaten
De rekenmachine kan getallen weergeven in vier formaten: vlottende
komma, vaste komma, wetenschappelijke notatie en engineering
notatie.
Vlottende komma (Floating point)
Het vlottende komma formaat geeft een getal in decimale vorm weer,
gebruik maken van ten hoogste 10 cijfers. Overblijvende nullen worden
getrunceerd.
Indien het resultaat van een bewerking te groot is om weergegeven te
worden met behulp van 10 cijfers, schakelt de uitlezing automatisch
over naar wetenschappelijke notatie.
Wanneer het resultaat van een volgende bewerking klein genoeg is om
opnieuw met ten hoogste 10 cijfers te worden weergegeven, schakelt
de machine automatisch terug naar vlottende komma weergave.
Om handmatig de vlottende komma weergave in te stellen:
1. Druk [ 2ndF ] [ FIX ] [
•
]
DEG
0.
Vaste komma
Het vaste komma formaat, de wetenschappelijke notatie en
engineering notatie gebruiken een vast aantal decimale plaatsen om
getallen weer te geven.
Wanneer meer cijfers worden ingevoerd dan dit aantal plaatsen, zal de
invoer worden afgerond naar het correct aantal decimale plaatsen.
Vb. 1: Zet de uitlezing vast op 2 decimale plaatsen en voer dan 3.256 in.
1. Druk [ 2ndF ] [ FIX ] 2
DEG
0.00
2. Voer in 3.256 [
ENTER
]
DEG
3.26
Wanneer minder cijfers worden ingevoerd dan het aantal voorzien
plaatsen, zal de invoer worden opgevuld met nullen.
Vb. 2 : Zet de uitlezing vast op 4 decimale plaatsen en voer 4.23 in
1. Druk [ 2ndF ] [ FIX ] 4
DEG
0.0000
2. Voer in 4.23 [
ENTER
]
DEG
4.2300
Wetenschappelijke notatie
In wetenschappelijke notatie wordt het getal 891500 weergegeven als
8.915 × 10
05
, met 8.915 de mantisse en 5 de exponent van 10.
Vb. 3: Om 7132 ×
125 weer te geven in wetenschappelijke notatie:
1. Voer in 7132 [ × ] 125 [
ENTER
]
DEG
891500.
2. Druk [ F←→E ]
DEG
8.915
05
Een invoer kan worden omgezet naar wetenschappelijke notatie door
[EXP] in te toetsen na de mantisse te hebben ingevoerd.
Vb. 4: Voer in 4.82296 × 10
5
1. Toets in 4.82296 [ EXP ] 5
DEG
4.82296
05
Engineering notatie
Engineering notatie is vergelijkbaar met de wetenschappelijke notatie,
behalve dat de mantisse nu tot drie cijfers voor de komma kan hebben
en het exponent is steeds een veelvoud van drie.
Dit is handig wanneer eenheden moeten omgezet worden gebaseerd
op veelvouden van 10
3
.
Vb. 5: Zet 15V om naar 15000mV (V = Volts)
1. Voer in 15
DEG
15.
2. Druk twee maal [ ENG ]
DEG
15000.
– 03
Vb. 6: Zet 15V om naar 0.015KV (V = Volts)
1. Voer in 15
DEG
15.
2. Druk [ 2ndF ] [ ← ] [ 2ndF ] [ ← ]
DEG
0.015
03
Volgorde van bewerkingen
Elke bewerking wordt uitgevoerd met inachtname van de hierna
vermelde volgorde:
1. Bewerkingen tussen haakjes.
2. Functies waarbij het nodig is de functietoets te gebruiken alvorens
een waarde in te voeren, bijvoorbeeld, [ DATA ] in statistische
modus, and [ EXP ].
3. Functies waarbij het nodig is een waarde in te voeren alvorens de
overeenkomstige functietoets kan ingedrukt worden, bijvoorbeeld,
cos, sin, tan, cos
–1
, sin
–1
, tan
–1
, log, ln, x
2
, x
–1
,
√
, π,
3
√
, x!, %,
RND, ENG,
, , en de eenheidconversie functietoetsen.
4. Delingen/breuken.
5. +/–
6. x
y
,
X
√
7. nPr, nCr
8. ×,
÷
9. +, –
Correcties
Wanneer een fout is opgetreden bij de invoer van een getal en men nog
geen bewerkingstoets heeft aangeslagen, volstaat het om [ CE ] te
drukken om de laatste invoer ongedaan te maken.
Het gewenste getal kan dan opnieuw ingevoerd worden. Ook kunnen
cijfers één voor één worden weggehaald door de backspace toets te
gebruiken: [ 00→0 ].
Vb. 7: Verander 12385 in 789
1. Voer in 12385
2. Toets [ CE ] 789
DEG
789.
Vb. 8: Verander 12385 in 123
1. Voer in 12385
2. Toets twee maal [ 00→0 ]
DEG
123.
In een reeks bewerkingen kunnen fouten in intermediaire resultaten
hersteld worden door [ON/C] te drukken.
Dit wist de bewerking zonder echter het geheugen te wissen.
Indien de verkeerde bewerkingstoets wordt ingedrukt, volstaat het
[ CE ] in te drukken en vervolgens de juiste toets aan te slaan.
Wisseltoets
[ 2ndF ] [ X
←→
Y ] aanslaan heeft als gevolg dat de huidig weergegeven
waarde wordt vervangen door de vorig weergegeven waarde.
123 [ + ] 456 [
ENTER
]
DEG
579.00
[ 2ndF ] [ X
←→
Y ]
DEG
456.00
123 + 456 = ?
[ 2ndF ] [ X
←→
Y ]
DEG
579.00
Nauwkeurigheid en capaciteit
Nauwkeurigheid: ±1 in het tiende cijfer.
Capaciteit: In het algemeen kunnen berekeningen worden
weergegeven als een mantisse bestaande uit maximaal 10 cijfers,
samen met een 2-cijferig exponent tot 10
±99
, of als een geheel getal
tussen –9999999999 en 9999999999.
Getallen als invoer voor een bepaalde functie dienen binnen de voor
die functie geldende interval te liggen (zoals in de volgende tabel wordt
weergegeven)
Functie Toelaatbaar invoerinterval
sin x, cos x, tan x
Deg:
x < 4.5 × 10
10
deg
Rad:
x < 2.5 × 10
8
π rad
Grad:
x < 5 × 10
10
grad
Also, for tan x:
Deg:
x ≠ 90 (2n +1)
Rad:
x ≠
2
(2n +1)
Grad:
x ≠ 100 (2n +1)
Met
n een geheel getal.
sin
–1
x, cos
–1
x
x ≦ 1
tan
–1
x
x < 1 × 10
100
sinh x, cosh x
x ≦ 230.2585092
tanh x
x < 1 × 10
100
sinh
–1
x
x < 5 × 10
99
cosh
–1
x
1
≦
x
< 5 × 10
99
tanh
–1
x
x < 1
log x, ln x 1 × 10
–99
≦ x < 1 x 10
100
10
x
–1 × 10
100
< x < 100
e
x
–1 × 10
100
< x ≦ 230.2585092
x 0 ≦ x < 1 × 10
100
x
2
x < 1 × 10
50
x
–1
│x│<1 × 10
100
, X ≠ 0
3
x
x < 1 × 10
100
X !
0
≦
x
≦
69, met x een geheel getal.
R→P
22
yx +
<
1 × 10
100
P→R
0
≦
r
<
1 × 10
100
Deg
:
│θ│
<
4.5 × 10
10
deg
Rad
:
│θ│
<
2.5 × 10
8
πrad
Grad
:
│θ│
<
5 × 10
10
grad
Ook, voor tan x:
Deg
:
│θ│ ≠ 90 (2n+1)
Rad
:
│θ│ ≠
2
(2n+1)
Grad
:
│θ│ ≠ 100 (2n+1)
Met
n een geheel getal.
│DD│, MM, SS.SS
< 1 × 10
100
,
0
≦ MM, SS.SS
x < 1 × 10
100
x
y
x
> 0 : –1 × 10
100
< y log x < 100
x = 0 : y
> 0
x
< 0 : y = n, 1/(2n+1), met n een geheel getal
maar –1 x 10
100
<
y
1
log
x 100
x
Y
y > 0 : x ≠ 0, –1 x 10
100
<
x
1
log y < 100
y = 0 : x > 0
y < 0 : x =2n+1, l/n, met n een geheel getal
verschillend van 0
maar –1 x 10
100
<
x
1
log
y 100
a
b
/c
Invoer
:het geheel getal, de teller en noemer
en breuksymbolen mogen in totaal niet
meer dan tien cijfers bevatten.
Resultaat
:Weergegeven als een breuk
wanneer het gehele getal, teller en noemer
elk kleiner zijn dan 1 × 10
10
.
nPr, nCr
0 ≦r≦n, n≦9999999999; n, r zijn gehele
getallen.
STAT x < 1 × 10
50
, Σ x < 1 × 10
100
0 ≦│Σx
2
│<1×10
100
; n, r zijn gehele getallen
:n ≠ 0, S:n>1,σ:n>0
Geldig interval= 1~ r, 1
≦n≦r, 80≦r≦20400
→DEC
0
≦ X ≦9999999999 (voor 0 of positief)
–9999999999
≦ X ≦ –1 (voor negatief)
→BIN
0
≦
X
≦
0111111111 (voor 0 of positief)
1000000000
≦ X ≦ 1111111111 (voor negatief)
→OCT
0
≦ X ≦ 3777777777 (voor 0 of positief)
4000000000
≦ X ≦ 7777777777 (voor negatief)
→HEX
0
≦ X ≦2540BE3FF (voor 0 of positief)
FDABF41C01 ≦ X ≦ FFFFFFFFFF (voor negatief)
Overflow en foutmeldingen
Het symbool E verschijnt wanneer één van de volgende situaties
voorkomt.Toets [ ON/C ] om het overflow of foutmeldingsymbool weg te
halen.
•
Wanneer getracht wordt een functie uit te voeren met een
invoerwaarde welke buiten het voor die functie toegestane interval
ligt.
•
Wanneer getracht wordt te delen door 0.
•
Wanneer de [ ( ] toets meer dan 15 maal is gebruikt in eenzelfde
uitdrukking.
•
Wanneer een resultaat (tussenliggend of eindresultaat) of de totale
in het geheugen opgeslagen waarde buiten ±9.999999999 × 10
99
valt
•
Wanneer er meer dan zes bewerkingen in uitvoer zijn.
Wanneer de rekenmachine blokkeert en niet meer reageert op het
aanslaan van toetsen, druk dan gelijktijdig [ M+ ] en [ ENG ].
Dit ontgrendelt de rekenmachine en zet alle ingestelde waarden weer
op hun default-waarde.
Basisbewerkingen
De volgende voorbeelden van basisbewerkingen gaan ervan uit dat de
machine in decimale modus staat met vlottende komma weergave.
Gemengde algebraïsche bewerkingen
1 + 2 × 3 = ? 1 [ + ] 2 [ × ] 3 [
ENTER
]
DEG
7.
–3.5 + 8
÷
2 = ? 3.5 [ +/– ] [ + ] 8 [
÷
] 2 [
ENTER
]
DEG
0.5
Bewerkingen met haakjes
Bewerkingen binnen de haakjes worden steeds eerst uitgevoerd. Een
totaal van 15 niveaus van inkapseling in eenzelfde berekening is
toegestaan.
Wanneer de eerste haakjes worden ingevoerd, zal het ( ) symbool in de
uitlezing verschijnen en daar blijven tot elk niveau geopend haakje
passend weer gesloten is.
( 5 – 2 × 1.5 ) × 3
+ 0.8 × (– 4 ) = ?
[ ( ] 5 [ – ] 2 [ × ] 1.5 [ ) ] [ × ] 3
[ + ] 0.8 [ × ] 4 [ +/– ] [
ENTER
]
DEG
2.8
2 × ( 7 + 6 × ( 5 +
4 )) = ?
2 [ × ] [ ( ] 7 [ + ] 6 [ × ] [ ( ] 5 [ + ]
4 [
ENTER
]
DEG
122.
Let op: het is onnodig [ ) ] aan te slaan voor [
ENTER
].
Herhalen van een bewerking
Men kan het laatst ingevoerde getal herhalen, dan wel de laatst
uitgevoerde bewerking, door [ ENTER ] te drukken.
Herhalen van het laatste getal
3 [ × ] [
ENTER
]
DEG
9.
[
ENTER
]
DEG
27.
3 × 3 = ?
3 × 3 × 3 = ?
3 × 3 × 3 × 3 = ?
[
ENTER
]
DEG
81.
Herhalen van de laatste algebraïsche bewerking
321 [ + ] 357 [
ENTER
]
DEG
678.
321 + 357 = ?
654 + 357 = ?
654 [
ENTER
]
DEG
1011.
579 [ – ] 159 [
ENTER
]
DEG
420.
579 – 159 = ?
456 – 159 = ?
456 [
ENTER
]
DEG
297.
3 [ × ] 6 [ × ] 45 [
ENTER
]
DEG
810.
23 [
ENTER
]
DEG
414.
18 × 45 = ?
18 × 23 = ?
18 × (0.5x10
2
) = ?
0.5 [ EXP ] 2 [
ENTER
]
DEG
900.
96 [
÷
] 8 [
ENTER
]
DEG
12.
75 [
ENTER
]
DEG
9.375
96
÷
8 = ?
75
÷
8 = ?
(1.2x10
2
)
÷
8 = ?
1.2 [ EXP ] 2 [
ENTER
]
DEG
15.
Percentage Bewerkingen
120 [ × ] 30 [ 2ndF ] [ % ]
[
ENTER
]
DEG
36.
30% van 120 = ?
70% van 120 = ?
70 [ 2ndF ] [ % ] [
ENTER
]
DEG
84.
88 is 55% van welk
getal?
88 [
÷
] 55 [ 2ndF ] [ % ]
[
ENTER
]
DEG
160.
30% bijgeteld bij
120 = ?
120 [ + ] 30 [ 2ndF ] [ % ]
[
ENTER
]
DEG
156.
30% korting op
120 = ?
120 [ – ] 30 [ 2ndF ] [ % ]
[
ENTER
]
DEG
84.
Bewerkingen gebruik makend van het geheugen
•
Het M symbool verschijnt wanneer een getal in het geheugen is
opgeslagen.
•
Het uit het geheugen oproepen van de opgeslagen waarde wist het
geheugen niet.
•
Het geheugen is niet beschikbaar in statistische modus.
•
Om het weergegeven getal naar het geheugen weg te schrijven,
toets [ X→M ].
•
Om het geheugen te wissen, toets [ 0 ] [ X→M ], of [ CE ] [ X→M ], in
die volgorde.
[ CE ] [ X→M ]
DEG
0.
3 [ × ] 5 [ M+ ]
M
DEG
15.
56 [
÷
] 7 [ M+ ]
M
DEG
8.
74 [ – ] 8 [ × ] 7 [ M+ ]
M
DEG
18.
[ MR ]
M
DEG
41.
3 × 5
+ 56
÷
7
+ 74 – 8 × 7
Totaal = ?
0 [ X→M ]
DEG
0.
Basis Wiskundige Bewerkingen
De volgende berekeningsvoorbeelden veronderstellen dat de uitlezing
standaard plaatsvindt met 2 decimale plaatsen.
Reciproque waarde, Facultei
25.1
1
= ?
1.25 [ 2ndF ] [ x
–1
] [
ENTER
]
DEG
0.80
5! = ? 5 [ 2ndF ] [ x! ] [
ENTER
]
DEG
120.00
Kwadraat, vierkantswortel, derde machtswortel, Machten, overige
wortels
2
2
+ 3
4
= ? 2 [ x
2
] [ + ] 3 [ x
y
] 4 [
ENTER
]
DEG
85.00
5 ×
3
27
+
34
= ?
5 [ × ] 27 [ 2ndF ] [
3
√
] [ + ] 34
[
√
] [
ENTER
]
DEG
20.83
9
72
= ?
72 [ 2ndF ] [
X
√
] 9 [
ENTER
]
DEG
1.61
Logaritmes and e-machten
ln7 + log100 = ? 7 [ ln ] [ + ] 100 [ log ] [
ENTER
]
DEG
3.95
10
2
= ? 2 [ 2ndF ] [ 10
x
] [
ENTER
]
DEG
100.00
e
5
– e
–2
= ?
5 [ 2ndF ] [ e
x
] [ – ] 2 [+/–]
[ 2ndF ] [ e
x
] [
ENTER
]
DEG
148.28
Breukbewerkingen
Breuken worden als volgt weergegeven:
5
」
12
=
12
5
56
∪
5
」
12
= 56
12
5
Let op: De weergave is afgekapt als het geheel getal, teller, noemer en
het breuksymbool samen meer dan 10 cijfers beslaan.
Toets [ 2ndF ] [→
d
/c ] om de weergegeven waarde naar een
oneigenlijke breuk om te zetten.
2 [ a
b
/c ] 3 [ + ] 7 [ a
b
/c ] 3
[ a
b
/c ] 5 [
ENTER
]
DEG
8
∪
4
」
15
3
2
+ 7
5
3
= 8
15
4
=
15
124
[ 2ndF ] [→
d
/c ]
DEG
124
」
15
Wanneer [ a
b
/c ] wordt ingedrukt na [
ENTER
], of wanneer een breuk
gecombineerd werd met een devimaal weergegeven getal, wordt het
resultaat weergegeven als een decimaal getal.
5 [ a
b
/c ] 4 [ a
b
/c ] 9 [ + ] 3
[ a
b
/c ] 3 [ a
b
/c ] 4 [
ENTER
]
DEG
9
∪
7
」
36
5
9
4
+ 3
4
3
= 9
36
7
= 9.19
[ a
b
/c ]
DEG
9.19
8
9
4
+ 3.75 = 12.19
8 [ a
b
/c ] 4 [ a
b
/c ] 9 [ + ] 3.75
[
ENTER
]
DEG
12.19
Waar mogelijk wordt een breuk herleid tot zijn eenvoudigste vorm na
het indrukken van [ + ], [ – ], [ × ], [
÷
] of [
ENTER
].
3
21
119
= 8
3
2
3 [ a
b
/c ] 119 [ a
b
/c ] 21
[
ENTER
]
DEG
8
∪
2
」
3
Een resultaat wordt weergegeven in decimaal formaat als het geheel
getal, teller, noemer en breuksymbool samen meer dan 10 cijfers
beslaan.
12345
16
5
+5
13
6
=
12350.77
12345 [ a
b
/c ] 5 [ a
b
/c ] 16 [ + ]
5 [ a
b
/c ] 6 [ a
b
/c ] 13 [
ENTER
]
DEG
12350.77
Omzetten van hoekgrootheden
Men kan een eenhedensysteem voor hoekgrootheden opleggen:
graden (DEG), radialen (RAD), of 100-delige graden (GRAD).
Een waarde uitgedrukt in een systeem kan ook omgezet worden naar
de overeenkomstige waarde in een ander systeem.
De relatie tussen de hoekgrootheden is:
180° =
π
radialen = 200 grads
•
Om van het éne systeem over te stappen naar het andere, druk
[ DRG ] net zolang tot het gewenste systeem wordt aangeduid in
het scherm.
•
Na een hoekgrootte te hebben ingevoerd, druk herhaaldelijk
[ 2ndF ] [ DRG→] tot de waarde is omgezet naar de gewenste
eenheid.
90
DEG
90.
[ 2ndF ] [ DRG→]
RAD
1.57
90° (deg)
= ? (rad)
= ? (grad)
[ 2ndF ] [ DRG→]
GRAD
100.00
Trigonometrische functies en hun inverse
Alvorens een trigonometrische of invers-trigonometrische bewerking
uit te voeren, dient men zich ervan te vergewissen dat het gewenste
eenheidsysteem is ingesteld.
3 sin 85° = ? 3 [ × ] 85 [ sin ] [
ENTER
]
DEG
2.99
cos (
4
rad) = ?
[ 2ndF ] [
π
] [
÷
] 4 [
ENTER
]
[ cos ]
RAD
0.71
tan 150 grad = ? 150 [ tan ]
GRAD
–1.00