Garmin GHP Reactor-Autopilotserie mit SmartPump Installatie gids

Type
Installatie gids
GHP
Reactor
SmartPump
Installatie-instructies
Belangrijke veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing
van uw vaartuig. De stuurautomaat is een hulpmiddel waarmee
u de boot beter kunt besturen. Dit ontheft u echter niet van uw
verantwoordelijkheid om de boot veilig te besturen. Voorkom
gevaarlijke navigatie en zorg ervoor dat het roer nooit
onbemand is.
Wees altijd in staat om snel de handmatige besturing van uw
boot over te nemen.
Oefen de bediening van de stuurautomaat op kalm en open
water dat vrij is van gevaren.
Wees voorzichtig met het bedienen van de stuurautomaat in de
buurt van gevaren op het water, zoals dokken, palen en andere
boten.
LET OP
Pas tijdens het gebruik op voor hete motoronderdelen en
elektromagnetische onderdelen en voorkom beklemming tussen
bewegende onderdelen.
Het niet in overeenstemming met deze instructies installeren en
onderhouden van dit toestel kan leiden tot schade of letsel.
KENNISGEVING
Om schade aan uw boot te voorkomen, moet de stuurautomaat
door een gekwalificeerde nautische installateur worden
gemonteerd. Voor een juiste installatie is speciale kennis van
hydraulische stuurinrichtingen en nautische elektronische
systemen vereist.
De installatie voorbereiden
De stuurautomaat bestaat uit diverse onderdelen. Lees alle
aandachtspunten betreffende de montage en aansluiting van de
onderdelen goed door voordat u met de installatie begint. Om de
installatiewerkzaamheden op de boot goed te plannen, moet u
weten hoe de onderdelen samenwerken.
Raadpleeg de schema's (Schema voedings-/
gegevensaansluiting) voor een beter begrip van de
aandachtspunten bij montage en aansluiting.
Leg bij het plannen van de installatie alle onderdelen op hun
plaats op de boot om te controleren of uw kabels lang genoeg
zijn om elk onderdeel te bereiken. Zo nodig zijn verlengkabels
(afzonderlijk te koop) voor verschillende onderdelen verkrijgbaar
bij uw Garmin
®
dealer of op www.garmin.com.
Noteer het serienummer van elk onderdeel ten behoeve van de
registratie en garantie.
Benodigd gereedschap
Veiligheidsbril
Boormachine en boren
Moersleutels
90 mm (3,5 in.) gatenzaag of slijptol
Draadtangen/strippers
Kruiskop- en platte schroevendraaiers
Kabelbinders
Waterdichte draadconnectors (draadmoeren) of krimpkousen
en een brander
Watervaste kit
Corrosieremmende spray voor boten
Draagbaar of handheld kompas (voor testen op magnetische
interferentie)
Hydraulische slang met krimpfittingen of vervangbare
fittingen die een minimale classificatie hebben van 1000
lbf/in
2
Hydraulische T-fittingen
Inline hydraulische terugslagkleppen
Hydraulische vloeistof
Schroefdraadkit
Hydraulisch ontluchtingsgereedschap
Smeermiddel tegen vastlopen (optioneel)
OPMERKING: Bij de hoofdonderdelen van de stuurautomaat
worden montageschroeven geleverd. Als de schroeven niet
geschikt zijn voor het montageoppervlak, moet u zelf voor de
juiste schroeven zorgen.
Overwegingen bij montage en aansluiting
De onderdelen van de stuurautomaat zijn via de meegeleverde
kabels aangesloten op elkaar en op de voeding. Controleer of
voor elk onderdeel de juiste kabel is gekozen en of elk
onderdeel op een goede plaats staat voordat u de onderdelen
monteert of aansluit.
Overwegingen betreffende de montage van de
roerbediening
KENNISGEVING
Dit toestel dient te worden gemonteerd op een locatie die niet
wordt blootgesteld aan extreme temperaturen of
omstandigheden. Het temperatuurbereik voor dit toestel wordt
vermeld in de productspecificaties. Langdurige blootstelling aan
temperaturen boven het opgegeven temperatuurbereik, in
opslag- of gebruiksomstandigheden, kan tot storingen in het
toestel leiden. Schade door extreme temperaturen en
gerelateerde gevolgen vallen niet onder de garantie.
Het montageoppervlak moet vlak zijn, zodat het toestel niet
wordt beschadigd wanneer het is gemonteerd.
Met de meegeleverde hardware en sjabloon kunt u het toestel
verzonken monteren op het dashboard. Als u het toestel op een
andere manier wilt monteren waarbij het scherm op gelijke
hoogte als het dashboard ligt, moet u een pakket voor vlakke
montage (installatie door een deskundige aanbevolen)
aanschaffen bij uw Garmin dealer.
Houd rekening met deze overwegingen wanneer u een
montagelocatie selecteert.
De montagelocatie moet zich op of onder ooghoogte
bevinden voor optimaal zicht tijdens het besturen van het
vaartuig.
Mei 2015
Gedrukt in Taiwan 190-01767-75_0B
De montagelocatie moet gemakkelijk toegang bieden tot de
knoppen op het toestel.
Het montageoppervlak moet sterk genoeg zijn om het
gewicht van het toestel te dragen en het te beschermen
tegen overmatige trillingen of schokken.
Teneinde interferentie met een magnetisch kompas te
voorkomen, mag het toestel niet dichter bij een kompas
worden geïnstalleerd dan op de kompasveilige afstand die is
vermeld in de productspecificaties.
Het gebied achter de montageplaats moet voldoende ruimte
bieden voor plaatsing en aansluiting van de kabels.
Aandachtspunten bij de aansluiting van de roerbediening
De roerbediening moet worden aangesloten op het NMEA
2000
®
netwerk.
Optionele NMEA
®
0183 toestellen, zoals windsensors,
watersnelheidsensors of GPS-toestellen, kunnen met een
gegevenskabel worden aangesloten op de roerbediening
(Overwegingen betreffende NMEA 0183 verbinding).
Aandachtspunten bij de montage en aansluiting van de
CCU
De CCU is de primaire sensor van de GHP Reactor
SmartPump stuurautomaat. Kies voor de beste prestaties
een montageplaats aan de hand van deze aandachtspunten.
U moet een handkompas gebruiken om op magnetische
interferentie te testen in de zone waar u de CCU wilt
monteren.
Als op de plaats waar u van plan bent de CCU te
installeren de naald van het handkompas beweegt, is daar
sprake van magnetische interferentie. Kies een andere
plaats en voer de controle opnieuw uit.
De CCU dient voor optimale prestaties op een solide
ondergrond te worden gemonteerd.
Hoewel de CCU op uw boot in elke richting kan worden
geplaatst, kunt u het instellen van het noorden in de
installatieprocedure overslaan als u bij het kiezen van een
montageplaats (optioneel) de volgende punten in acht
neemt.
De connectors op de CCU moeten in de richting van de
boeg wijzen.
De voet van de CCU moet loodrecht op de roll- en
pitch-as van de boot staan.
De CCU moet dicht bij het draaipunt van de boot
worden geplaatst, zo nodig iets dichter bij de voorkant.
De CCU-kabel verbindt de CCU met de SmartPump en is
5 m (16 ft.) lang.
Als de CCU-stuurautomaat niet op 5 m (16 ft.) van de
SmartPump kan worden geïnstalleerd, kunt u
verlengkabels aanschaffen bij uw lokale Garmin dealer of
op www.garmin.com.
Deze kabel mag niet worden ingekort.
De beste montageplaats bepalen
1
Maak een lijst van alle geschikte montageplaatsen voor de
CCU, waar zich binnen een afstand van 60 cm (2 ft.) geen
ijzeren onderdelen, magneten of hoogspanningsdraden
bevinden.
Binnen een afstand van 1,5 m (5 ft.) van deze locaties mogen
zich geen grote magneten, zoals van een subwoofer of
luidspreker, bevinden.
2
Bepaal het draaipunt van de boot en meet de afstand tussen
het draaipunt en elk van de geschikte montageplaatsen op
de in stap 1 gemaakte lijst.
3
Selecteer de locatie die het dichtst bij het draaipunt is
gelegen.
Als er meer locaties zijn op ongeveer dezelfde afstand van
het draaipunt, kiest u de locatie die het best voldoet aan al
deze aandachtspunten.
De beste locatie is de locatie die zich het dichtst bij het
draaipunt van de boot bevindt.
De beste locatie is de laagst mogelijke locatie in de boot.
De beste locatie is de locatie die iets meer naar de
voorkant van de boot toe ligt.
Overwegingen betreffende de montage van de pomp
Raadpleeg de hydraulische schema's in deze instructies om de
installatielocatie van de pomp te bepalen (Hydraulische
schema's).
Monteer de pomp op een plaats waar de hydraulische
stuurlijnen van de boot kunnen komen.
De pomp moet indien mogelijk in horizontale positie worden
gemonteerd.
Als de pomp in verticale positie moet worden gemonteerd,
moet deze met de aansluitingen van de pompkop naar boven
gericht worden gemonteerd.
De pomp heeft vijf hydraulische fittingen, maar slechts drie
daarvan worden gebruikt wanneer de aanbevolen
installatiemethode voor de pomp wordt gebruikt. Aan de hand
van de pompklep-illustratie in deze instructies kunt u bepalen
welke fittingenlay-out het meest geschikt is voor uw
installatielocatie (Kleppen en fittingen van de pomp).
Overwegingen betreffende de hydrauliek van de pomp
KENNISGEVING
Wanneer er een hydraulische leiding wordt toegevoegd aan het
systeem, gebruik dan alleen leidingen met machinaal
vervaardigde of zelf te vervangen fittingen met een minimum
belasting van 6.895 kPa (1000 lbf/in²).
Gebruik geen loodgieterstape voor hydraulische fittingen.
Gebruik een schroefdraadborging die speciaal is bedoeld voor
nautische toepassingen op alle pijpdraden in het hydraulische
systeem.
Gebruik de stuurautomaat nooit om de boot te besturen voordat
elk onderdeel van het hydraulische systeem is ontlucht.
Raadpleeg de hydraulische schema's vanaf Hydraulische
schema's om te bepalen op welke wijze de pomp het beste in de
hydraulische besturing van de boot kan worden geïnstalleerd.
Bij de aanbevolen methode is installatie van T-fittingen en
terugslagkleppen vereist, zodat de pomp kan worden verwijderd
voor onderhoud zonder dat het stuursysteem wordt
uitgeschakeld. Voor deze installatie hebt u slechts drie van de
vijf poorten in het pompspruitstuk nodig. Hoewel dit niet wordt
aanbevolen, kunnen alle vijf poorten worden gebruikt in plaats
van terugslagkleppen te installeren. Zie Kleppen en fittingen van
de pomp voor meer informatie over de fittingen en andere
verbindingsmethoden.
Kleppen en fittingen van de pomp
De pomp kan op twee manieren worden aangesloten op de
hydraulische besturing. Bij de aanbevolen methode met drie
aansluitingen worden alleen de fittingen H1
À
en H2
Á
gebruikt,
en een T-connector die de verbinding tussen het roer en de
cilinder splitst. De fitting
Â
van de retourleiding wordt alleen op
het roer aangesloten. De controlekleppen
Ã
moeten niet
opnieuw worden geconfigureerd als de boot is uitgerust met een
gebalanceerde cilinder. Als de boot een niet-gebalanceerde
cilinder heeft, moeten de controlekleppen wel opnieuw worden
geconfigureerd (De pomp configureren voor een niet-
gebalanceerde cilinder). De bypassklep
Ä
wordt alleen voor
hydraulische ontluchting geopend en moet tijdens normaal
bedrijf geheel gesloten zijn.
2
Indien nodig kunnen de fittingen C1
Å
en C2
Æ
bij de
aanbevolen installatie met drie aansluitingen worden gebruikt in
plaats van de fittingen H1 en H2.
De pomp kan eventueel ook met alle vijf aansluitingen worden
geïnstalleerd. Hierbij worden fittingen C1 en C2 gebruikt voor de
aansluiting van de pomp op de cilinder, en worden de fittingen
H1 en H2 voor de verbinding tussen pomp en roer gebruikt. Dit
type installatie wordt niet aanbevolen omdat de pomp dan niet
voor onderhoud kan worden verwijderd zonder de besturing van
de boot uit te schakelen.
De pomp configureren voor een niet-gebalanceerde cilinder
KENNISGEVING
Houd alle onderdelen schoon en stofvrij tijdens het configureren
van de pomp voor een stuurinrichting met een niet-
gebalanceerde cilinder om te voorkomen dat de pomp
beschadigd raakt.
Als u de terugslagkleppen verwijdert nadat het hydraulische
systeem is ontlucht, moet dit opnieuw worden ontlucht. Door het
configureren van de terugslagklep komt er mogelijk weer lucht in
het hydraulische systeem.
Als de boot een besturing met niet-gebalanceerde cilinder heeft,
moet u de pomp configureren zodat deze goed met de besturing
werkt.
1
Verwijder de controlekleppen
À
van het pompspruitstuk.
2
Trek de zuigers
Á
uit het pompspruitstuk.
De pomp is in de fabriek ingesteld met de zuigers in de
gebalanceerde configuratie
Â
.
3
Verwijder de O-ringen
Ã
van de zuigers en gooi de ringen
weg.
Als u de O-ringen niet gemakkelijk van de zuigers kunt
trekken, zult u ze mogelijk moeten lossnijden.
4
Plaats de zuigers opnieuw in het pompspruitstuk in de niet-
gebalanceerde configuratie
Ä
.
5
Plaats de terugslagkleppen in het pompspruitstuk en draai ze
vast.
Aandachtspunten bij de Shadow Drive
montage
OPMERKING: De Shadow Drive is een sensor die u installeert
in de leidingen van de hydraulische stuurinrichting van uw boot.
Deze detecteert wanneer u handmatig de besturing van het roer
overneemt en schakelt de stuurautomaat uit.
De Shadow Drive moet horizontaal en zo vlak mogelijk
worden gemonteerd en stevig vastgezet met kabelbinders.
Monteer de Shadow Drive op een afstand van minimaal 305
mm (12 inch) van magnetische materialen of toestellen, zoals
luidsprekers en elektrische motoren.
Monteer de Shadow Drive dichter bij het roer dan bij de
pomp.
Monteer de Shadow Drive lager dan het roer, maar hoger
dan de pomp.
Sluit de Shadow Drive niet rechtstreeks aan op de fitting aan
de achterkant van het roer. Zorg voor een bepaalde
slanglengte tussen de fitting op het roer en de Shadow Drive.
Sluit de Shadow Drive niet rechtstreeks aan op een
hydraulische T-connector in de hydraulische leiding. Zorg
voor een bepaalde slanglengte tussen de T-connector en de
Shadow Drive.
Bij enkele bediening mag u geen T-connector tussen het roer
en de Shadow Drive plaatsen.
Bij dubbele bediening installeert u de Shadow Drive tussen
de pomp en de hydraulische T-connector naar het roer boven
en het roer onder, dichter bij het roer dan bij de T-connector.
Installeer de Shadow Drive ofwel in de stuurboordleiding of
de bakboordleiding.
Installeer de Shadow Drive niet in de retourleiding of de
hogedrukleiding, indien van toepassing.
Overwegingen bij montage en aansluiting van het alarm
Monteer het alarm in de buurt van de primaire bediening.
Het alarm kan onder het dashboard worden gemonteerd.
De bedrading van het alarm kan indien nodig worden
verlengd met een 28 AWG (0,08 mm
2
)-draad.
Aandachtspunten bij de NMEA 2000 verbinding
De CCU en de roerbediening moeten op een NMEA 2000
netwerk worden aangesloten.
Als er nog geen NMEA 2000 netwerk op uw boot is
geïnstalleerd, kunt u zelf een netwerk opzetten met de
meegeleverde NMEA 2000 kabels en connectors (Een
standaard NMEA 2000 netwerk voor de stuurautomaat
opzetten).
U kunt de geavanceerde functies van de stuurautomaat
gebruiken door optionele NMEA 2000 toestellen, zoals een
windsensor, een watersnelheidsensor of een GPS-toestel,
aan te sluiten op het NMEA 2000 netwerk.
Schema voedings-/gegevensaansluiting
WAARSCHUWING
Verwijder bij het aansluiten van de voedingskabel niet de
geïntegreerde zekeringhouder. Om het risico van letsel of
schade aan het product door brand of oververhitting te
voorkomen, dient de juiste zekering te worden gebruikt, zoals
vermeld in de productspecificaties. Als de voedingskabel wordt
aangesloten zonder gebruik van de juiste zekering, vervalt de
garantie op het product.
3
Onderdeel Beschrijving Belangrijke aandachtspunten
À
Roerbedie-
ning
Á
CCU De CCU kan in een willekeurige richting
worden bevestigd op een droge locatie
nabij het midden van de boot (Aandachts-
punten bij de montage en aansluiting van
de CCU).
Plaats de CCU niet in de buurt van
magnetische interferentie.
Â
Gegevens-
kabel roerbe-
diening
Installeer deze kabel alleen als u de stuur-
automaat aansluit op optionele NMEA
0183 toestellen, zoals een windsensor, een
watersnelheidsensor of een GPS-toestel
(Overwegingen betreffende NMEA 0183
verbinding).
Ã
NMEA 2000
netwerk
De roerbediening en de CCU moeten
worden aangesloten op een NMEA 2000
netwerk via de meegeleverde T-connectors
(Aandachtspunten bij de NMEA 2000
verbinding).
Als er geen bestaand NMEA 2000 netwerk
op uw boot is geïnstalleerd, kunt u zelf een
netwerk opzetten met de meegeleverde
kabels en connectors (Een standaard
NMEA 2000 netwerk voor de stuurauto-
maat opzetten).
Ä
CCU-kabel Als u deze kabel wilt verlengen naar de
ECU, hebt u mogelijk een verlengkabel
nodig (apart verkrijgbaar)(Aandachts-
punten bij de montage en aansluiting van
de CCU).
Deze kabel wordt aangesloten op het
alarm en de Shadow Drive.
Å
SmartPump In dit schema worden geen hydraulische
verbindingen getoond. Raadpleeg de
hydraulische schema's voor meer
informatie Hydraulische schema's.
Æ
NMEA 2000
voedingskabel
Installeer deze kabel alleen als u een
NMEA 2000 netwerk opzet. Gebruik deze
kabel niet als uw boot beschikt over een
bestaand NMEA 2000 netwerk.
De NMEA 2000 voedingskabel moet
worden aangesloten op een voedingsbron
van 9-16 V gelijkstroom.
Ç
Voedings-
kabel pomp
De pomp moet worden aangesloten op een
voedingsbron van 12 tot 24 VDC. Als u
deze kabel wilt verlengen, moet u de juiste
draaddiameter gebruiken (Voedingskabel
verlengen).
Onderdeel Beschrijving Belangrijke aandachtspunten
È
Alarm Het alarm geeft geluidssignalen van de
stuurautomaat, en moet nabij de roerbedie-
ning worden geïnstalleerd (Het alarm
installeren).
É
Shadow Drive De Shadow Drive moet correct worden
geïnstalleerd in de hydraulische bestu-
ringslijn en worden verbonden met de
CCU-kabel (Installatie van Shadow Drive).
Schema van onderdelen
Schema enkele bediening
OPMERKING: Dit schema is alleen bedoeld voor
planningsdoeleinden. Indien nodig, kunt u specifieke
aansluitingsschema's vinden in de gedetailleerde installatie-
instructies bij elk onderdeel.
Hydraulische verbindingen worden in dit schema niet
aangegeven.
Onderdeel Beschrijving Belangrijke aandachtspunten
À
Roerbediening
Á
SmartPump
Â
12 tot 24 VDC
accu
De pomp moet worden aangesloten op
een voedingsbron van 12 tot 24 VDC. Als
u deze kabel wilt verlengen, moet u de
juiste draaddiameter gebruiken (Voedings-
kabel verlengen).
De NMEA 2000 voedingskabel moet
worden aangesloten op een voedingsbron
van 9-16 V gelijkstroom.
Ã
CCU De CCU kan in een willekeurige richting
worden bevestigd op een droge locatie
nabij het midden van de boot (Aandachts-
punten bij de montage en aansluiting van
de CCU).
Plaats de CCU niet in de buurt van
magnetische interferentie.
Ä
NMEA 2000
netwerk
De roerbediening en de CCU moeten
worden aangesloten op een NMEA 2000
netwerk via de meegeleverde T-
connectors (Aandachtspunten bij de
NMEA 2000 verbinding).
Als er geen bestaand NMEA 2000 netwerk
op uw boot is geïnstalleerd, kunt u zelf een
netwerk opzetten met de meegeleverde
kabels en connectors (Een standaard
NMEA 2000 netwerk voor de stuurauto-
maat opzetten).
Richtlijnen voor schema met dubbele bediening
4
OPMERKING: Dit schema is alleen bedoeld voor
planningsdoeleinden. Indien nodig, kunt u specifieke
aansluitingsschema's vinden in de gedetailleerde installatie-
instructies bij elk onderdeel.
Hydraulische verbindingen worden in dit schema niet
aangegeven.
Onderdeel Beschrijving Belangrijke aandachtspunten
À
Roerbediening
Á
12 tot 24 VDC
accu
De pomp moet worden aangesloten op
een voedingsbron van 12 tot 24 VDC. Als
u deze kabel wilt verlengen, moet u de
juiste draaddiameter gebruiken (Voedings-
kabel verlengen).
De NMEA 2000 voedingskabel moet
worden aangesloten op een voedingsbron
van 9-16 V gelijkstroom.
Â
SmartPump
Ã
CCU De CCU kan in een willekeurige richting
worden bevestigd op een droge locatie
nabij het midden van de boot (Aandachts-
punten bij de montage en aansluiting van
de CCU).
Plaats de CCU niet in de buurt van
magnetische interferentie.
Ä
NMEA 2000
netwerk
De roerbediening en de CCU moeten
worden aangesloten op een NMEA 2000
netwerk via de meegeleverde T-
connectors (Aandachtspunten bij de
NMEA 2000 verbinding).
Als er geen bestaand NMEA 2000 netwerk
op uw boot is geïnstalleerd, kunt u zelf een
netwerk opzetten met de meegeleverde
kabels en connectors (Een standaard
NMEA 2000 netwerk voor de stuurauto-
maat opzetten).
Hydraulische schema's
KENNISGEVING
Indien de stuurinrichting van uw boot niet overeenkomt met een
van de hydraulische schema's in deze handleiding en u niet
zeker weet hoe u de pomp moet installeren, neem dan contact
op met Garmin Product Support.
Voordat u de pomp installeert, moet u bepalen welk type
hydraulische besturing in uw boot aanwezig is. Elke boot is
anders. Daarom moet u rekening houden met bepaalde
aspecten van het bestaande hydraulische schema voordat u
een montageplaats voor de pomp kiest.
Belangrijke aandachtspunten
De pomp moet opnieuw worden geconfigureerd als de boot is
uitgerust met een niet-gebalanceerde stuurcilinder (De pomp
configureren voor een niet-gebalanceerde cilinder).
Garmin raadt het gebruik van T-connectors aan voor de
aansluiting van de hydraulische leidingen op de pomp.
Voor het eenvoudig uitschakelen en verwijderen van de
pomp, raadt Garmin aan de terugslagkleppen te installeren in
de hydraulische leidingen tussen het pompspruitstuk en de T-
connectors.
Gebruik geen Teflon
®
tape voor hydraulische fittingen.
Gebruik een geschikte schroefdraadafdichting op alle
pijpdraden in het hydraulische systeem.
Schema enkel stuurwiel zonder stuurbekrachtiging
À
Shadow Drive
Á
Stuurboordleiding
Â
Retourleiding
Ã
Pomp
Ä
Bakboordleiding
Å
Terugslagkleppen
Æ
Roer
Ç
Stuurcilinder
Schema dubbele bediening zonder stuurbekrachtiging
À
Retourleiding
Á
Shadow Drive
Â
Stuurboordleiding
Ã
Bakboordleiding
Ä
Terugslagkleppen
Å
Pomp
Æ
Bovenste bediening
Ç
Onderste bediening
È
Stuurcilinder
Schema enkele bediening met stuurbekrachtiging
KENNISGEVING
De pomp moet voor een goede werking worden geïnstalleerd
tussen de cilinder en de stuurbekrachtiging.
OPMERKING: Het kan nodig zijn de stuurbekrachtiging te
verwijderen om bij de fittingen, slangen en ontluchtingsfitting te
kunnen komen.
5
À
Shadow Drive
Á
Stuurboordleiding
Â
Bakboordleiding
Ã
Retourleiding
Ä
Roer
Å
Stuurbekrachtiging
Æ
Terugslagkleppen
Ç
Pomp
È
Stuurcilinder
Schema enkele bediening met Uflex
®
MasterDrive
LET OP
Let op dat u bij het installeren van de pomp in een systeem met
een Uflex MasterDrive nooit de hogedrukleiding doorsnijdt die
de voeding met het roer verbindt om letsel of beschadiging van
eigendommen te voorkomen.
L
T
R
P
À
Roer
Á
Shadow Drive
Â
Stuurboordleiding
Ã
Stuurcilinders
Ä
Bakboordleiding
Å
Hogedrukleiding - NIET DOORKNIPPEN
Æ
Retourleiding
Ç
Terugslagkleppen
È
Uflex MasterDrive voedingseenheid
É
Pomp
Schema dubbele bediening met Uflex MasterDrive
LET OP
Let op dat u bij het installeren van de pomp in een systeem met
een Uflex MasterDrive nooit de hogedrukleiding doorsnijdt die
de voeding met het roer verbindt om letsel of beschadiging van
eigendommen te voorkomen.
L
T
R
P
L
T
R
P
À
Stuurcilinders
Á
Bakboordleiding
Â
Terugslagkleppen
Ã
Retourleiding
Ä
Pomp
Å
Shadow Drive
Æ
Stuurboordleiding
Ç
Bedieningen
È
Uflex MasterDrive voedingseenheid
É
Hogedrukleiding - NIET DOORKNIPPEN
Installatieprocedures
LET OP
Draag altijd een veiligheidsbril, oorbeschermers en een
stofmasker tijdens het boren, zagen en schuren.
KENNISGEVING
Controleer voordat u gaat boren of zagen wat zich aan de
andere kant van het oppervlak bevindt.
Wanneer u de installatie van de stuurautomaat hebt gepland en
aan alle vereisten voor montage en bedrading van uw specifieke
installatie hebt voldaan, kunt u de onderdelen monteren en
aansluiten.
Bediening installeren
Installeer de bediening verzonken in het dashboard naast het
roer en sluit deze aan op een NMEA 2000 netwerk.
U kunt de geavanceerde functies van de stuurautomaat
gebruiken als u optionele NMEA 2000 compatibele of
NMEA 0183 compatibele toestellen, zoals een windsensor,
watersnelheidsensor of GPS toestel, aansluit op het NMEA
2000 netwerk of aansluit op de bediening via NMEA 0183.
De roerbediening monteren
KENNISGEVING
Als u het toestel op glasvezel monteert, is het raadzaam om bij
het boren van de vier gaten met een kleine verzinkboor alleen in
de bovenste gellaag een kleine verdieping aan te brengen. U
voorkomt hiermee dat er scheuren in de gellaag ontstaan als de
schroeven worden aangedraaid.
Roestvrijstalen schroeven kunnen zich gaan binden wanneer ze
in het glasvezel worden geschroefd en te strak worden
aangedraaid. Garmin raadt het aanbrengen van zuurvrij
smeermiddel op schroeven aan voordat u deze installeert.
Kies eerst de plaats waar u de roerbediening wilt monteren
(Overwegingen betreffende de montage van de roerbediening).
1
Knip de sjabloon voor verzonken montage op maat en
controleer of deze past op de gekozen montageplaats.
De sjabloon voor verzonken montage wordt meegeleverd in
de verpakking van de roerbediening.
2
Bevestig de sjabloon op de gekozen montageplaats.
3
Als u het gat met een slijptol wilt maken in plaats van met
een gatenzaag van 90 mm (3,5 in.), moet u een boor van 10
6
mm (3/8 in.) gebruiken voor het voorboorgat, als beginpunt
voor het uitslijpen van het montageoppervlak.
4
Zaag met de gatenzaag of slijptol het montageoppervlak uit
langs de binnenkant van de streepjeslijn op de sjabloon.
5
Gebruik indien nodig een vijl en schuurpapier om het gat heel
precies op maat te krijgen.
6
Plaats de roerbediening in de opening en controleer of de
vier gaten op de sjabloon goed zijn afgetekend.
7
Als de montagegaten niet correct zijn, markeer dan de juiste
locaties voor de vier montagegaten.
8
Haal de roerbediening uit de opening.
9
Boor de vier voorboorgaten van 2,8 mm (
7
/
64
in.).
Als u de bediening monteert op een glasvezeloppervlak,
wordt aanbevolen om een kleine verzinkboor te gebruiken.
10
Verwijder de rest van de sjabloon.
11
Installeer de meegeleverde pakking aan de achterzijde van
het toestel.
U kunt rond de pakking watervaste kit aanbrengen om
lekkage achter het dashboard te voorkomen (optioneel).
12
Plaats de bediening in de opening.
13
Draai de bediening goed vast op de montageplaats met de
meegeleverde schroeven.
Als u de bediening monteert op een glasvezeloppervlak,
wordt aanbevolen om een zuurvrij smeermiddel te gebruiken.
14
Klik de decoratieve ring
À
op zijn plaats.
De CCU monteren
1
Kies de bevestigingsplek.
2
Gebruik de CCU als sjabloon en markeer de twee
voorboorgaten op het montageoppervlak.
3
Gebruik een boor van 3 mm (
1
/
8
in.) om de gaatjes te boren.
4
Gebruik de meegeleverde schroeven om de CCU op het
montageoppervlak te bevestigen.
De pomp installeren
De pomp monteren
Als uw boot een besturing met niet-gebalanceerde cilinder heeft,
moet u de pomp opnieuw configureren voordat u de pomp kunt
monteren (De pomp configureren voor een niet-gebalanceerde
cilinder).
Kies eerst een plaats voor de pomp (Overwegingen betreffende
de montage van de pomp) en bepaal welk bevestigingsmateriaal
u nodig hebt (Benodigd gereedschap).
1
Plaats de pomp op de gewenste montageplaats en teken de
montagegaten op de ondergrond af. Gebruik de pomp zelf
als sjabloon.
2
Gebruik een boortje dat geschikt is voor het
bevestigingsmateriaal en boor de vier gaten in het
bevestigingsoppervlak.
3
Gebruik het betreffende bevestigingsmateriaal om de pomp
op de plaats te bevestigen.
De hydraulische leidingen aansluiten op de pomp
Raadpleeg de indelingsschema's in Schema enkele bediening
met stuurbekrachtiging voor hulp.
1
Koppel de benodigde leidingen los van het hydraulische
systeem.
2
Voeg een T-connector toe aan de stuurboord- en
bakboordleidingen van het systeem tussen het roer en de
stuurcilinder.
OPMERKING: Als de boot een stuurbekrachtiging heeft,
voegt u de T-connectors toe tussen de stuurbekrachtiging en
de stuurcilinder.
3
Voer een van onderstaande handelingen uit:
Als de boot geen stuurbekrachtiging heeft, voegt u
voldoende hydraulische slang toe om de retourfitting op
het roer te verbinden met de pompfitting met het label T.
Als de boot wel stuurbekrachtiging heeft, moet reeds een
retourleiding aanwezig zijn tussen het roer en de
stuurbekrachtiging. Voeg een T-connector toe aan de
retourleiding van het systeem tussen de
stuurbekrachtiging en het roer.
4
Voeg hydraulische slang toe aan de ongebruikte fitting op
elke T-connector. Gebruik voldoende slang om de T-
connector te verbinden met de pompfittingen.
5
Verbind de T-connector van de stuurboordleiding met een
pompfitting met het label C1 of C2.
6
Verbind de T-connector van de bakboordleiding met de
pompfitting met het label C1 of C2 die u niet in stap 4 hebt
gebruikt.
7
Voer een van onderstaande handelingen uit:
Als de boot geen stuurbekrachtiging heeft, verbindt u de
retourfitting op het roer met de pompfitting met het label T.
Als de boot wel stuurbekrachtiging heeft, sluit u de T-
connector van de retourleiding aan op de pompfitting met
het label T.
8
Installeer de Shadow Drive in de hydraulische leiding aan
stuurboord of bakboord tussen het roer en de T-connector
(Installatie van Shadow Drive).
9
Installeer een terugslagklep (niet meegeleverd) op elke
hydraulische leiding die rechtstreeks met de pomp is
verbonden.
10
Plaats, indien dat nog niet is gebeurd, de meegeleverde
stoppen in de ongebruikte pompfittingen, draai ze vast en
verzegel ze.
De pomp aansluiten op voeding
WAARSCHUWING
Verwijder bij het aansluiten van de voedingskabel niet de
geïntegreerde zekeringhouder. Om het risico van letsel of
schade aan het product door brand of oververhitting te
voorkomen, dient de juiste zekering te worden gebruikt, zoals
vermeld in de productspecificaties. Als de voedingskabel wordt
aangesloten zonder gebruik van de juiste zekering, vervalt de
garantie op het product.
Sluit indien mogelijk de voedingskabel van de pomp
rechtstreeks aan op de bootaccu. Hoewel dit niet wordt
aanbevolen, moet u een zekering van 40 A gebruiken als u de
voedingskabel aansluit op een accublok of een andere bron.
Als u de pomp via een zekeringautomaat of schakeling in de
nabijheid van de besturing wilt voeren, moet u een relais en
controledraad van de juiste grootte gebruiken. Verleng in dit
geval niet de voedingskabel van de pomp.
1
Leid het uiteinde met de connector van de voedingskabel
naar de pomp, maar sluit de kabel niet aan op de pomp.
2
Leid het gestripte draadeinde van de voedingskabel naar de
bootaccu.
7
AIs de kabel niet lang genoeg is, kan deze worden verlengd
door verbinding met een langere draad (Voedingskabel
verlengen).
Neem de waarschuwingen betreffende het verlengen van de
voedingskabel aan het begin van dit gedeelte in acht.
3
Sluit de zwarte draad (-) aan op de negatieve (-) accupool.
4
Sluit de rode draad (+) aan op de positieve (+) accupool.
5
Sluit de voedingskabel nu nog niet aan op de pomp.
Sluit de voedingskabel pas aan als u alle andere onderdelen
voor de stuurautomaat hebt geïnstalleerd om ongewenste
activiteit van de pomp te voorkomen.
Voedingskabel verlengen
Indien nodig kunt u de voedingskabel verlengen met een kabel
van de juiste dikte en lengte.
Onderdeel Beschrijving
À
Zekering
Á
Accu
Â
2,7 m (9 ft.) geen verlenging
Onderdeel Beschrijving
À
Verbinding
Á
10 AWG (5,26 mm²) verlengdraad
Â
Zekering
Ã
20,3 cm (8 inch)
Ä
Accu
Å
20,3 cm (8 inch)
Æ
Max. 4,6 m (15 ft.)
Onderdeel Beschrijving
À
Verbinding
Á
8 AWG (8,36 mm²) verlengdraad
Â
Zekering
Ã
20,3 cm (8 inch)
Ä
Accu
Å
20,3 cm (8 inch)
Æ
Max. 7 m (23 ft.)
Onderdeel Beschrijving
À
Verbinding
Á
6 AWG (13,29 mm²) verlengdraad
Â
Zekering
Ã
20,3 cm (8 inch)
Ä
Accu
Onderdeel Beschrijving
Å
20,3 cm (8 inch)
Æ
Max. 11 m (36 ft.)
Het hydraulische systeem ontluchten
KENNISGEVING
Dit is een algemene procedure voor het ontluchten van een
hydraulische stuurinrichting. Raadpleeg de instructies van de
fabrikant van de stuurinrichting voor meer specifieke informatie
over de ontluchting van het systeem.
Controleer voordat u het hydraulische systeem ontlucht of alle
slangaansluitingen zijn geïnstalleerd en volledig zijn
aangedraaid.
1
Selecteer een optie:
Als het vloeistofniveau in het roerreservoir te laag is, moet
u het reservoir bijvullen.
Als het roerreservoir te veel vloeistof bevat, verwijdert u
hydraulische vloeistof om overlopen tijdens het ontluchten
te voorkomen.
2
Plaats een bypassslang tussen de
cilinderontluchtingspoorten.
TIP: Als u voor deze bypass een transparante plastic slang
gebruikt, kunt u tijdens het ontluchten luchtbelletjes zien.
3
Draai het roer handmatig naar bakboord.
4
Open beide bypasskleppen bij de cilinderfittingen.
5
Open de bypassklep op het pompspruitstuk.
6
Draai het roer met de hand langzaam naar bakboord
gedurende drie minuten.
TIP: U kunt stoppen met draaien als u geen luchtbellen meer
door de bypassslang ziet passeren.
7
Schakel de stuurautomaat in en schakel de Shadow Drive uit.
Raadpleeg de documentatie bij de stuurautomaat voor meer
informatie over het uitschakelen van de Shadow Drive.
8
Houd (bakboord) op de roerbediening ten minste 10
seconden ingedrukt.
TIP: U kunt loslaten als u geen luchtbellen meer ziet
passeren door de bypassslang.
9
Sluit de beide bypasskleppen bij de cilinderfittingen.
10
Sluit de bypassklep op het pompspruitstuk.
11
Voeg indien nodig vloeistof toe aan het roerreservoir.
12
Herhaal de stappen 3 tot en met 11 voor de stuurboordkant.
13
Houd (bakboord) op de roerbediening ingedrukt tot de
besturing stopt en Hydr. pomp afgeslag. wordt
weergegeven op de roerbediening.
14
Houd de (stuurboord) op de roerbediening ingedrukt tot de
besturing stopt en Hydr. pomp afgeslag. wordt
weergegeven op de roerbediening.
15
Selecteer een optie:
Als Hydr. pomp afgeslag. niet wordt weergegeven
binnen 2 tot 3 seconden nadat de cilinder is gestopt,
herhaalt u de stappen 1-15 om het systeem nogmaals te
ontluchten.
Als Hydr. pomp afgeslag. wordt weergegeven binnen 2
tot 3 seconden nadat de cilinder is gestopt, is het systeem
ontlucht.
Schakel de Shadow Drive weer in nadat het hydraulische
systeem is ontlucht.
Corrosiebescherming
KENNISGEVING
Breng voor een lange levensduur van alle onderdelen minstens
twee keer per jaar een roestpreventiemiddel aan op de pomp.
8
Breng na de installatie van alle hydraulische en elektrische
verbindingen en na ontluchting van de hydraulische besturing
een corrosiebescherming met nautisch keurmerk aan op de
pomp.
Een Garmin roerfeedbacksensor installeren
Een roerfeedbacksensor, zoals de GRF
10 (afzonderlijk
verkrijgbaar), is niet vereist voor een correcte werking van de
stuurautomaat, maar verhoogt wel de prestaties, voorziet in een
roerindicatie op het scherm en verlengt de levensduur van de
SmartPump.
Volg de bij uw GRF roerfeedbacksensor geleverde installatie-
instructies om deze te verbinden met uw roerbediening en
stuurautomaat.
De CCU aansluiten
1
Leid het connectoruiteinde van de CCU-kabel naar de
SmartPump en sluit de kabel aan.
2
Leid de oranje en blauwe draden van het gestripte kabeldeel
van de CCU-kabel naar de plaats waar u het alarm wilt
installeren (Het alarm installeren).
Als de kabel niet lang genoeg is, kunt u de betreffende
draden verlengen door middel van een draad met een dikte
van 0,08 mm
2
(28 AWG).
3
Leid de bruine en zwarte draden van het gestripte deel van
de CCU-kabel naar de plaats waar u de Shadow Drive wilt
installeren (Installatie van Shadow Drive).
Als de kabel niet lang genoeg is, kunt u de betreffende
draden verlengen door middel van een draad met een dikte
van 0,08 mm
2
(28 AWG).
Installatie van Shadow Drive
De Shadow Drive aansluiten op het hydraulische systeem
Voordat u de Shadow Drive kunt installeren, dient u te bepalen
waar de Shadow Drive moet worden aangesloten op het
hydraulische stuursysteem van uw boot (Aandachtspunten bij de
Shadow Drive
montage).
Raadpleeg voor verdere hulp de schema's van het hydraulische
systeem (Hydraulische schema's).
Gebruik hydraulische connectors (niet inbegrepen) om de
Shadow Drive in de juiste hydraulische leiding te installeren.
De Shadow Drive aansluiten op de CCU
1
Leid het gestripte draadeinde van de CCU-kabel naar de
Shadow Drive.
Als de kabel niet lang genoeg is, kunt u de desbetreffende
draden verlengen met een 28 AWG-draad (0,08 mm²).
2
Verbind de kabels volgens het schema in deze tabel.
Kleur van draad Shadow Drive Kleur van draad CCU-kabel
Rood (+) Bruin (+)
Zwart (-) Zwart (-)
3
Soldeer en isoleer alle gestripte draadeinden.
Het alarm installeren
Voordat u het alarm kunt bevestigen, moet u een montageplaats
kiezen (Overwegingen bij montage en aansluiting van het
alarm).
1
Leid de alarmkabel naar het gestripte draadeinde van de
CCU-kabel.
Als de kabel niet lang genoeg is, kunt u de desbetreffende
draden verlengen met een draad van 0,08 mm
2
(28 AWG).
2
Verbind de kabels volgens het schema in deze tabel.
Kleur van alarmdraad Kleur van draad CCU-kabel
Wit (+) Oranje (+)
Zwart (-) Blauw (-)
3
Soldeer en isoleer alle gestripte draadeinden.
4
Bevestig het alarm met kabelbinders of andere
bevestigingsmaterialen (niet bijgeleverd).
NMEA 2000 en de stuurautomaatonderdelen
KENNISGEVING
Als u beschikt over een bestaand NMEA 2000 netwerk op uw
boot, hoort dit reeds te zijn aangesloten op de voeding. Sluit de
NMEA 2000 voedingskabel niet op een bestaand NMEA 2000
netwerk aan omdat er slechts één voedingsbron mag worden
aangesloten op een NMEA 2000 netwerk.
U kunt de roerbediening via een bestaand NMEA 2000 netwerk
aansluiten op de CCU. Als er geen bestaand NMEA 2000
netwerk op uw boot is geïnstalleerd, zijn alle benodigde
onderdelen voor het netwerk meegeleverd in het
stuurautomaatpakket (Een standaard NMEA 2000 netwerk voor
de stuurautomaat opzetten).
Om de geavanceerde functies van de stuurautomaat te
gebruiken, kunt u optionele NMEA 2000 toestellen, zoals een
GPS-toestel, aansluiten op het NMEA 2000 netwerk.
Als u niet vertrouwd bent met NMEA 2000, kunt u het beste het
hoofdstuk 'NMEA 2000 Network Fundamentals' van de
Technical Reference for NMEA 2000 Products lezen. Als u dit
document wilt downloaden, selecteert u Handleidingen op de
productpagina voor uw toestel op www.garmin.com.
Een standaard NMEA 2000 netwerk voor de stuurautomaat
opzetten
KENNISGEVING
Als u een NMEA 2000 voedingskabel installeert, moet u deze
verbinden met de contactschakelaar van de boot of via een
andere onderbrekingsschakelaar. NMEA 2000 toestellen zullen
uw accu leegtrekken indien de NMEA 2000 voedingskabel
rechtstreeks is aangesloten op de accu.
1
Verbind de drie T-connectors
À
met elkaar zoals getoond.
2
Sluit de meegeleverde NMEA 2000 voedingskabel
Á
aan op
een 9 tot 12 VDC voedingsbron
Â
via een schakelaar
Ã
.
Sluit de voedingskabel zo mogelijk aan op de
contactschakelaar van de boot, of leid de kabel via een inline
schakelaar (niet meegeleverd).
OPMERKING: De omvlochten aardedraad (blank) van de
NMEA 2000 voedingskabel moet worden verbonden met
dezelfde aarding als de zwarte draad van de NMEA 2000
voedingskabel.
3
Sluit de NMEA 2000 voedingskabel aan op een van de T-
connectors.
4
Sluit een van de meegeleverde NMEA 2000 netwerkkabels
Ä
aan op een van de T-connectors en de roerbediening
Å
.
5
Sluit de andere meegeleverde NMEA 2000 netwerkkabel aan
op de andere T-connector en de CCU
Æ
.
6
Sluit de mannelijke en vrouwelijke afsluitweerstanden
Ç
aan
op de uiteinden van de gecombineerde T-connectors.
9
De stuurautomaatonderdelen verbinden met het bestaande
NMEA 2000 netwerk
1
Bepaal waar u de roerbediening
À
en de CCU
Á
wilt
aansluiten op uw bestaande NMEA 2000 backbone
Â
.
2
Koppel op de plaats waar u de roerbediening wilt aansluiten
één kant van een NMEA 2000 T-connector
Ã
los van het
netwerk.
3
Sluit zo nodig een NMEA 2000 backboneverlengkabel (niet
bijgeleverd) aan op de kant waar de T-connector is
losgekoppeld, als de NMEA 2000 netwerkbackbone moet
worden verlengd.
4
Koppel een bijgeleverde Tconnector voor de roerbediening
aan op de NMEA 2000 backbone door deze aan te sluiten op
de kant waar de T-connector is losgekoppeld of op de
backboneverlengkabel.
5
Leid de bijgeleverde netwerkkabel
Ä
naar de roerbediening
en naar de onderkant van de T-connector die u in stap 4 hebt
toegevoegd.
Als de bijgeleverde netwerkkabel niet lang genoeg is, kunt u
een netwerkkabel van maximaal 6 m (20 ft.) gebruiken (niet
bijgeleverd).
6
Sluit de netwerkkabel aan op de roerbediening en de T-
connector.
7
Herhaal de stappen 2 tot en met 6 voor de CCU.
Optionele NMEA 2000 toestellen aansluiten op de
stuurautomaat
U kunt de geavanceerde functies van de stuurautomaat
gebruiken door optionele
NMEA 2000 compatibele toestellen,
zoals een windsensor, een watersnelheidsensor of een GPS-
toestel, aan te sluiten op het NMEA 2000 netwerk.
OPMERKING: Optionele toestellen die niet NMEA 2000
compatibel zijn, kunt u aansluiten op de roerbediening via
NMEA 0183 (Overwegingen betreffende NMEA 0183
verbinding).
1
Voeg een extra T-connector (niet meegeleverd) toe aan het
NMEA 2000 netwerk.
2
Volg de instructies die bij het toestel zijn geleverd om het
optionele NMEA 2000 toestel aan te sluiten op de T-
connector.
De stuurautomaat configureren
De stuurautomaat moet worden geconfigureerd en afgesteld op
de dynamiek van uw boot. Gebruik voor de configuratie van de
stuurautomaat de Dockside Wizard en de Sea Trial Wizard op
de bediening. Volg de instructies in deze wizards om de vereiste
configuratiestappen te voltooien.
De Dockside Wizard
KENNISGEVING
Als u de Dockside Wizard uitvoert terwijl uw boot op het droge
ligt, moet u zorgen dat het roer vrij kan bewegen om schade aan
het roer of andere voorwerpen te voorkomen.
U kunt de Dockside Wizard zowel in het water als op het droge
uitvoeren.
Als de boot in het water ligt, moet deze stationair draaien terwijl
u de wizard uitvoert.
De Dockside Wizard uitvoeren
KENNISGEVING
Als uw boot stuurbekrachtiging heeft, schakelt u de
stuurbekrachtiging in voordat u de Dockside Wizard uitvoert. Zo
voorkomt u beschadiging van de stuurinrichting.
1
Schakel de stuurautomaat in.
Als u de stuurautomaat voor het eerst inschakelt, wordt u
gevraagd om een korte configuratieprocedure uit te voeren.
2
Als de Dockside Wizard na de configuratieprocedure niet
automatisch wordt opgestart, selecteert u Menu > Stel in >
Dealerinstelling stuurautomaat > Wizards > Dockside
Wizard.
3
Selecteer het type vaartuig.
4
Kalibreer indien nodig de roersensor (Het roer kalibreren).
5
Test de stuurrichting (De stuurrichting testen).
6
Selecteer indien nodig de snelheidsbron (De bron van de
snelheid selecteren).
7
Controleer indien nodig de tachometer (De tachometer
controleren).
8
Test de bediening lock-to-lock.
9
Bekijk de resultaten van de Dockside Wizard (Het resultaat
van de Dockside Wizard bekijken).
Het roer kalibreren
OPMERKING: Als tijdens deze stappen een foutmelding wordt
gegeven, heeft de roerfeedbacksensor zijn limiet mogelijk
bereikt. In dat geval is de roerfeedbacksensor wellicht niet
correct geïnstalleerd. Als het probleem zich blijft voordoen, kunt
u doorgaan met kalibreren door het roer naar de uiterste positie
te bewegen waar geen fout wordt gemeld.
1
Plaats het roer zo dat de boot volledig naar stuurboord zou
varen en selecteer OK.
2
Nadat de stuurboordkalibratie is voltooid, plaatst u het roer
zodanig dat de boot volledig naar bakboord zou varen en
selecteert u OK.
3
Nadat de bakboordkalibratie is voltooid, plaatst u het roer in
de centrale stand, laat u het roer los en selecteert u Begin.
De stuurautomaat neemt de besturing van het roer over.
4
Laat het roer of de roerbediening los en laat de
stuurautomaat het roer kalibreren.
5
Selecteer een optie:
Als het kalibratieproces niet met succes is voltooid,
herhaalt u stap 1 t/m 4.
Als het kalibratieproces met succes is voltooid, selecteert
u OK.
De stuurrichting testen
1
Selecteer en , terwijl u op lage snelheid vaart.
Als u selecteert, moet het roer de boot naar links sturen.
Als u selecteert, moet het roer de boot naar rechts sturen.
2
Selecteer Doorgaan.
10
3
Selecteer een optie:
Als de boot tijdens de test in de juiste richting vaart,
selecteert u Ja.
Selecteer Nee als de boot bij de test van de stuurrichting
in de tegenovergestelde richting vaart en herhaal stap 1
t/m 3.
De bron van de snelheid selecteren
Selecteer een optie:
Als u een NMEA 2000 compatibele motor (of motoren) op
het NMEA 2000 netwerk hebt aangesloten, selecteert u
Tach. - NMEA 2000 of eigen.
Als er geen NMEA 2000 tachometergegevens
beschikbaar zijn of als deze onbruikbaar zijn, selecteert u
GPS als bron van snelheid.
Als u geen NMEA 2000 tachometer of GPS-toestel als
bron van snelheid hebt aangesloten, selecteert u Geen.
OPMERKING: Als de stuurautomaat met de instelling
Geen als bron van snelheid niet goed werkt, raadt Garmin
u aan een tachometer aan te sluiten via het NMEA 2000
netwerk of een GPS-toestel te gebruiken als de bron van
snelheid.
De tachometer controleren
Deze procedure wordt niet weergegeven als GPS of Geen is
geselecteerd als de snelheidsbron.
Hiermee kunt u bij draaiende motor(en) de RPM-waarden op
de bediening vergelijken met die op de tachometer (of
tachometers) op het dashboard van uw boot.
Als de RPM-waarden niet overeenkomen, is er mogelijk een
probleem met de NMEA 2000 snelheidsbron of de
aansluiting.
Het resultaat van de Dockside Wizard bekijken
De bediening geeft de waarden aan die u in de Dockside Wizard
hebt geselecteerd.
1
Bekijk het resultaat van de Dockside Wizard.
2
Selecteer eventuele onjuiste waarden en kies Selecteer.
3
Corrigeer de waarde.
4
Herhaal de stappen 2 en 3 voor elke waarde die u wilt
corrigeren.
5
Selecteer OK als u klaar bent.
De Sea Trial Wizard
Met de Sea Trial Wizard configureert u de belangrijkste
sensoren op de stuurautomaat. Het is heel belangrijk om de
wizard uit te voeren onder omstandigheden die geschikt zijn
voor uw boot.
Belangrijke overwegingen met betrekking tot de Sea Trial
Wizard
De Sea Trial Wizard moet in kalm water worden uitgevoerd. Wat
kalm water is, hangt af van de grootte en vorm van uw boot.
Voordat u begint met de Sea Trial Wizard, moet de boot zich
dan ook op een geschikte locatie bevinden.
De boot mag niet schommelen terwijl deze stil ligt of zeer
langzaam vaart.
De boot mag geen last hebben van de wind.
Terwijl u de Sea Trial Wizard uitvoert, moet u op de volgende
punten letten.
Het gewicht op de boot moet in balans zijn. Terwijl u de
stappen van de Sea Trial Wizard uitvoert, mag u niet
rondlopen op de boot.
De Sea Trial Wizard uitvoeren
1
Vaar met de boot naar een open stuk kalm water.
2
Selecteer Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat
> Wizards > Sea Trial Wizard.
3
Configureer indien nodig de RPM bij planeren.
Deze stap geldt alleen voor motorboten met planerende romp
waarvan de snelheidsbron is ingesteld op Tach. - NMEA
2000 of eigen.
4
Configureer indien nodig de planeersnelheid.
Deze stap geldt alleen voor motorboten met planerende romp
waarvan de snelheidsbron is ingesteld op GPS.
5
Configureer indien nodig de hoge RPM-limiet.
Deze stap geldt alleen voor motorboten waarvan de
snelheidsbron is ingesteld op Tach. - NMEA 2000 of eigen of
GPS.
6
Configureer indien nodig de maximumsnelheid.
Deze stap geldt alleen voor motorboten waarvan de
snelheidsbron is ingesteld op GPS.
7
Kalibreer het kompas (Het kompas kalibreren).
8
Voer de procedure Automatisch afstemmen uit (De
procedure Automatisch afstemmen uitvoeren).
9
Stel Noord (Het noorden instellen) in als GPS-
koersinformatie beschikbaar is, of stel de instelling voor de
voorliggende koers bij (De koersinstelling aanpassen) als er
geen GPS-koersinformatie beschikbaar is.
Het kompas kalibreren
1
Selecteer een optie:
Als u de kalibratie uitvoert als onderdeel van de Sea Trial
Wizard, selecteert u Begin.
Als u de kalibratie niet uitvoert als onderdeel van de Sea
Trial Wizard, selecteert u vanuit het koersscherm Menu >
Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat > Kompas
instellen > Kalibreer kompas > Begin.
2
Volg de instructies op de roerbediening op tot de kalibratie is
voltooid. Zorg er daarbij voor dat u de boot zo stabiel en vlak
mogelijk houdt.
Zorg dat de boot tijdens het kalibreren niet overhelt.
3
Selecteer een optie:
Selecteer OK als de kalibratie is voltooid.
Als het kalibratieproces niet met succes is voltooid,
selecteert u Opnieuw en herhaalt u stap 1 t/m 3.
Als de kalibratie is voltooid, worden kalibratiewaarden
weergegeven. U kunt deze waarden gebruiken om de kwaliteit
van het kalibratieproces te bepalen.
Kompaskalibratiewaarden
Als het kompaskalibratieproces is voltooid, kunt u aan de hand
van de resultaten op de roerbediening bepalen hoe succesvol
de kalibratie is.
Magnetische omgeving: Geeft de mate van vervorming van het
aardmagneetveld op de montageplaats aan.
Een waarde van 100 geeft aan dat het toestel geen
magnetische interferentie ondervindt op de
montageplaats.
Als deze waarde laag is, moet u de CCU mogelijk
verplaatsen en het kompas nogmaals kalibreren.
Een waarde van 100 is ideaal, maar is niet noodzakelijk
voor een juiste werking van de stuurautomaat. Als de
CCU is geïnstalleerd op een optimale locatie op uw boot,
kunt u verder gaan met het configureren van de
stuurautomaat en de werking ervan later nogmaals
evalueren.
Kalibratiekwaliteit: Geeft aan hoe vlak de ligging van de boot
was tijdens het kalibreren van het kompas.
Een waarde van 100 geeft aan dat de boot volkomen vlak
heeft gelegen tijdens het kalibreren van het kompas.
Als deze waarde laag is, moet u het kompas mogelijk
opnieuw kalibreren.
De procedure Automatisch afstemmen uitvoeren
Voer deze procedure uit op open water.
11
1
Pas uw snelheid aan zodat de boot op normale kruissnelheid
vaart zodat u goed kunt corrigeren.
2
Selecteer een optie:
Als u de kalibratie uitvoert als onderdeel van de Sea Trial
Wizard, selecteert u Begin.
Als u de kalibratie niet uitvoert als onderdeel van de Sea
Trial Wizard, selecteert u vanuit het koersscherm Menu >
Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat >
Stuurautomaat afstemmen > Automatisch afstemmen
> Begin.
De boot voert een aantal zigzagbewegingen uit terwijl
Automatisch afstemmen wordt uitgevoerd.
3
Nadat de procedure is voltooid, volgt u de instructies op het
scherm.
4
Selecteer een optie:
Als de procedure Automatisch afstemmen niet met
succes is voltooid en u de maximale kruissnelheid nog
niet hebt bereikt, verhoogt u de snelheid en herhaalt u
stap 1 t/m 3 tot de procedure Automatisch afstemmen
met succes is voltooid.
Als de procedure Automatisch afstemmen niet met
succes is voltooid en u wel de maximale kruissnelheid
hebt bereikt, verlaagt u de snelheid tot de initiële snelheid
voor Automatisch afstemmen en selecteert u Alt.
automatisch afstemmen om een alternatieve procedure
te starten.
Als de procedure Automatisch afstemmen is voltooid, worden de
versterkingswaarden weergegeven. Aan de hand van deze
waarden kunt u de kwaliteit van de procedure Automatisch
afstemmen bepalen.
Versterkingswaarden voor automatisch afstemmen
Als de procedure voor automatisch afstemmen is voltooid, kunt
u op de roerbediening de versterkingswaarden bekijken. U kunt
deze getallen noteren en raadplegen als u de procedure voor
automatisch afstemmen later wilt uitvoeren of als u de
versterkingsinstellingen handmatig wilt aanpassen (niet
aanbevolen) (Instellingen stuurautomaatversterking aanpassen).
Versterking: Stelt in hoe strak de stuurautomaat de
voorliggende koers vasthoudt en hoe snel koerswijzigingen
worden gemaakt.
Tegencorrectie: Stelt in hoe snel de stuurautomaat oversturing
na een koerswijziging corrigeert.
Het noorden instellen
Voer deze procedure uit op open water.
OPMERKING: Als u de instructies hebt gevolgd bij het
installeren van de CCU, is deze procedure wellicht niet nodig
(Aandachtspunten bij de montage en aansluiting van de CCU).
Deze procedure wordt weergegeven als op de stuurautomaat
een optioneel GPS-toestel is aangesloten (Optionele NMEA
2000 toestellen aansluiten op de stuurautomaat) en dit toestel
een GPS-positie heeft verkregen. Tijdens deze procedure wordt
de koersinformatie van de GPS gebruikt om op de
stuurautomaat het noorden te kalibreren.
Als u geen GPS-toestel hebt aangesloten, wordt u gevraagd om
de instelling voor de voorliggende koers bij te stellen (De
koersinstelling aanpassen).
1
Breng uw boot op kruissnelheid en vaar in een rechte lijn.
2
Selecteer een optie:
Als u de kalibratie uitvoert als onderdeel van de Sea Trial
Wizard, selecteert u Begin.
Als u deze procedure niet uitvoert als onderdeel van de
Sea Trial Wizard, selecteert u vanuit het koersscherm
Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat >
Kompas instellen > Noord instellen > Begin.
3
Blijf met de boot op kruissnelheid in een rechte lijn varen en
volg de instructies op het scherm.
4
Selecteer een optie:
Selecteer OK als de kalibratie is voltooid.
Als de kalibratie niet met succes is voltooid, herhaalt u
stap 1 t/m 3.
De koersinstelling aanpassen
Deze procedure wordt alleen weergegeven als op uw
stuurautomaat geen optioneel GPS-toestel is aangesloten
(Optionele NMEA 2000 toestellen aansluiten op de
stuurautomaat). Als op de stuurautomaat een GPS-toestel is
aangesloten dat een GPS-positie heeft verkregen, wordt u
gevraagd om in plaats daarvan het noorden in te stellen (Het
noorden instellen).
1
Zoek het noorden met een handkompas.
2
Selecteer een optie:
Als u deze procedure uitvoert als onderdeel van de Sea
Trial Wizard, past u de koersinstelling aan totdat het
noorden gelijk staat met het noorden op het magnetische
kompas.
Als u de kalibratie niet uitvoert als onderdeel van de Sea
Trial Wizard, selecteert u vanuit het koersscherm Menu >
Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat > Kompas
instellen > Kleine koersaanpassing en stelt u de
instelling voor de voorliggende koers bij tot deze
overeenkomt met het noorden op het magnetische
kompas.
3
Selecteer OK.
De configuratie testen en aanpassen
KENNISGEVING
Test de stuurautomaat bij een lage snelheid. Nadat de
stuurautomaat is getest en ingesteld bij een lage snelheid, dient
u de stuurautomaat bij een hogere snelheid te testen om
normale gebruiksomstandigheden te simuleren.
1
Vaar de boot in één richting met de stuurautomaat
ingeschakeld (in Heading Hold).
De boot kan licht schommelen, maar niet bovenmatig.
2
Draai de boot in één richting met de stuurautomaat en let op
hoe de boot zich houdt.
De boot moet rustig draaien, niet te snel of te langzaam.
Als u de boot draait met de stuurautomaat, moet de boot op
de gewenste koers komen met minimale overschrijding en
schommelingen van de koers.
3
Selecteer een optie:
Als de boot te snel of te traag draait, past u de
acceleratiebeperking van de stuurautomaat aan
(Instellingen voor acceleratiebeperking aanpassen).
Als de koers te zeer schommelt of als de boot de
koerswijziging niet corrigeert, moet u de
stuurautomaatversterking aanpassen (Instellingen
stuurautomaatversterking aanpassen).
Als de boot rustig draait, de koers slechts lichtjes of
helemaal niet schommelt en de boot goed koers houdt,
dan is de configuratie goed en hoeft u verder geen
instellingen te wijzigen.
Instellingen voor acceleratiebeperking aanpassen
1
Schakel Dealermodus in (De dealerconfiguratie inschakelen).
2
Selecteer Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat
> Stuurautomaat afstemmen > Snelheidsbegrenzer.
3
Selecteer een optie:
Verhoog de waarde als de stuurautomaat te snel draait.
Verlaag de waarde als de stuurautomaat te langzaam
draait.
12
Als u de acceleratiebeperking handmatig aanpast, moet u
relatief kleine aanpassingen maken. Test de wijziging voordat
u verdere aanpassingen uitvoert.
4
Test de configuratie van de stuurautomaat.
5
Herhaal de stappen 3 en 4 totdat de stuurautomaat naar
wens werkt.
Instellingen stuurautomaatversterking aanpassen
1
Schakel Dealermodus (De dealerconfiguratie inschakelen) in.
2
Selecteer Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat
> Stuurautomaat afstemmen > Roerversterking.
3
Selecteer een optie op basis van het type boot:
Als u een zeilboot, een motorboot met waterverplaatsende
romp of een motorboot waarvan de snelheidsbron is
ingesteld op Geen hebt, selecteert u Versterking en stelt
u in hoe strak het roer de voorliggende koers vasthoudt en
koerswijzigingen maakt.
Als u deze waarde te hoog instelt, kan de stuurautomaat
overactief reageren door bij de geringste afwijking
voortdurend te proberen om de voorliggende koers aan te
passen. Een overactieve stuurautomaat kan de accu
sneller dan normaal leegtrekken.
Als u een zeilboot, een motorboot met waterverplaatsende
romp of een motorboot waarvan de snelheidsbron is
ingesteld op Geen hebt, selecteert u Tegencorrectie en
stelt u in hoe nauwkeurig het roer het doorschieten bij het
draaien corrigeert.
Als u deze waarde te laag instelt, kan de stuurautomaat bij
het corrigeren van de oorspronkelijke draai de boot
opnieuw laten doorschieten bij het draaien.
Als u een motorboot met planerende romp hebt waarvan
de snelheidsbron is ingesteld op Tach. - NMEA 2000 of
eigen of GPS, selecteert u Lage snelheid of Hoge
snelheid en stelt u in hoe nauwkeurig het roer de
voorliggende koers vasthoudt en bij een lage of hoge
snelheid draait.
Als u deze waarde te hoog instelt, kan de stuurautomaat
overactief reageren door bij de geringste afwijking
voortdurend te proberen om de voorliggende koers aan te
passen. Een overactieve stuurautomaat kan de accu
sneller dan normaal leegtrekken.
Als u een motorboot met planerende romp hebt waarvan
de snelheidsbron is ingesteld op Tach. - NMEA 2000 of
eigen of GPS, selecteert u Tegencorr. lage snelh. of
Tegencorr. hoge snelh. en stelt u in hoe nauwkeurig het
roer het doorschieten bij het draaien corrigeert.
Als u deze waarde te laag instelt, kan de stuurautomaat bij
het corrigeren van de oorspronkelijke draai de boot
opnieuw laten doorschieten bij het draaien.
4
Test de configuratie van de stuurautomaat en herhaal de
stappen 2 en 3 totdat de stuurautomaat naar wens werkt.
Geavanceerde configuratie
Onder normale omstandigheden zijn er geen geavanceerde
configuratieopties beschikbaar op de bediening. Als u
geavanceerde configuratie-instellingen voor de stuurautomaat
wilt gebruiken, moet u eerst Dealermodus inschakelen (De
dealerconfiguratie inschakelen).
De dealerconfiguratie inschakelen
1
Selecteer in het startscherm Menu > Stel in > Systeem >
Systeeminformatie.
2
Houd de centertoets gedurende 5 seconden ingedrukt.
Dealermodus wordt geactiveerd.
3
Selecteer Terug > Terug.
De procedure is voltooid als de optie Dealerinstelling
stuurautomaat beschikbaar is in het instelscherm.
Geavanceerde configuratie-instellingen
U kunt zonder wizards de procedure voor automatisch
afstemmen uitvoeren, het kompas kalibreren en het noorden
bepalen op de stuurautomaat. U kunt ook elke instelling
afzonderlijk maken, zonder de configuratieprocedures te
doorlopen.
De geautomatiseerde configuratieprocedures handmatig
uitvoeren
1
Schakel Dealermodus (De dealerconfiguratie inschakelen) in.
2
Selecteer in het koersscherm Menu > Stel in >
Dealerinstelling stuurautomaat.
3
Selecteer een automatisch proces:
Selecteer Kompas instellen > Kalibreer kompas om de
kompaskalibratieprocedures te starten (Het kompas
kalibreren).
Selecteer Kompas instellen > Noord instellen om de
procedures voor het instellen van het noorden te starten
(Het noorden instellen).
Selecteer Stuurautomaat afstemmen > Automatisch
afstemmen om de procedures voor automatische
afstemming van de stuurautomaat te starten (De
procedure Automatisch afstemmen uitvoeren).
4
Volg de instructies op het scherm.
Handmatig afzonderlijke configuratie-instellingen maken
Wanneer u bepaalde configuratie-instellingen maakt, is het
soms nodig andere instellingen te wijzigen. Zie het gedeelte
over gedetailleerde configuratie-instellingen (Gedetailleerde
configuratie-instellingen) voordat u een instelling wijzigt.
1
Schakel Dealermodus in (De dealerconfiguratie inschakelen).
2
Selecteer in het startscherm Menu > Stel in >
Dealerinstelling stuurautomaat.
3
Selecteer een instellingscategorie.
4
Selecteer een instelling die u wilt wijzigen.
Een beschrijving van alle instellingen vindt u in de appendix
(Gedetailleerde configuratie-instellingen).
5
Wijzig de waarde van de instelling.
Appendix
NMEA 0183 aansluitingsschema's
Deze bedradingsschema's zijn voorbeelden van verschillende
situaties die u kunt tegenkomen tijdens het aansluiten van uw
NMEA 0183 toestel op de bediening.
Overwegingen betreffende NMEA 0183 verbinding
Raadpleeg de installatie-instructies die bij uw NMEA 0183
compatibele toestel zijn geleverd voor informatie over het
herkennen van de polen A (+) en B (-) van de zendende (Tx)
en de ontvangende draad (Rx).
Als u NMEA 0183 toestellen aansluit met twee zendende en
twee ontvangende draden, is het niet nodig om de NMEA
2000 bus en het NMEA 0183 toestel op een
gemeenschappelijke aarding aan te sluiten.
Als u een NMEA 0183 toestel met slechts één zendende
draad (Tx) of slechts één ontvangende draad (Rx) aansluit,
moeten de NMEA 2000 bus en het NMEA 0183 toestel wel
op een gemeenschappelijke aarding worden aangesloten.
13
Tweerichtings NMEA 0183 communicatie
À
NMEA 2000 netwerk (levert voeding aan de bediening)
Á
Voedingsbron van 12 Vdc
Â
Bediening
Ã
NMEA 0183 compatibel toestel
Draad Kleur en functie van draad
bediening
Functie van draad NMEA
0183 compatibel toestel
Ê
n.v.t. Voeding
Ë
n.v.t. NMEA 0183 aarde
Ì
Blauw — Tx/A (+) Rx/A (+)
Í
Wit — Tx/B (-) Rx/B (-)
Î
Bruin — Rx/A (+) Tx/A (+)
Ï
Groen — Rx/B (-) Tx/B (-)
OPMERKING: Als u een NMEA 0183 toestel aansluit met twee
zendende en twee ontvangende leidingen, is het niet nodig om
de NMEA 2000 bus en het NMEA 0183 toestel op een
gemeenschappelijke aarding aan te sluiten.
Slechts één ontvangende draad
Als uw NMEA 0183 compatibele toestel slechts één
ontvangende draad (Rx) heeft, moet deze worden aangesloten
op de blauwe draad (Tx/A) van de stuurautomaat, en moet de
witte draad (Tx/B) van de stuurautomaat niet worden
aangesloten.
À
NMEA 2000 netwerk (levert voeding aan de bediening)
Á
Voedingsbron van 12 Vdc
Â
Bediening
Ã
NMEA 0183 compatibel toestel
Draad Kleur en functie van draad
bediening
Functie van draad NMEA
0183 compatibel toestel
Ê
n.v.t. Voeding
Ë
n.v.t. NMEA 0183 aarde
Ì
Blauw — Tx/A (+) Rx
Í
Wit — niet aangesloten n.v.t.
Î
Bruin — Rx/A (+) Tx/A (+)
Ï
Groen — Rx/B (-) Tx/B (-)
OPMERKING: Als u een NMEA 0183 toestel met slechts één
ontvangende draad (Rx) aansluit, moeten de NMEA 2000 bus
en het NMEA 0183 toestel op een gemeenschappelijke aarding
worden aangesloten.
Slechts één zendende draad
Als uw NMEA 0183 compatibele toestel slechts één zendende
draad (Tx) heeft, moet deze worden aangesloten op de bruine
draad (Rx/A) van de bediening. Sluit de groene draad (Rx/B)
van de bediening aan op NMEA 0183 aarde.
À
NMEA 2000 netwerk (levert voeding aan de bediening)
Á
Voedingsbron van 12 Vdc
Â
Bediening
Ã
NMEA 0183 compatibel toestel
Draad Kleur en functie van draad
besturing
Functie van draad NMEA
0183 compatibel toestel
Ê
n.v.t. Voeding
Ë
Groen — Rx/B (-) (aansluiten op
NMEA 0183 aarde)
NMEA 0183 aarde
Ì
Blauw — Tx/A (+) Rx/A (+)
Í
Wit — Tx/B (-) Rx/B (-)
Î
Bruin — Rx/A (+) Tx/A (+)
OPMERKING: Als u een NMEA 0183 toestel met slechts één
zendende draad (Tx) aansluit, moeten de NMEA 2000 bus en
het NMEA 0183 toestel op een gemeenschappelijke aarding
worden aangesloten.
Specificaties
SmartPump
Specificatie Waarde
Afmetingen (H × B × D) 197 x 190 x 244 mm (7,75 × 7,48 × 9,61 in.)
Gewicht 7,5 kg (16,5 lb.)
Temperatuurbereik Van -15° tot 55°C (van 5° tot 131°F)
Materiaal ECU (Electronics Control Unit): Volledig
afgedicht, aluminiumlegering
Steun: Koolstofstaal
Spruitstuk: Aluminiumlegering
Motor: Aluminiumlegering
Lengte voedingskabel 2,7 m (9 ft.)
Ingangsspanning Van 11,5 tot 30 V gelijkstroom
Zekering 40 A, plat
Stroomverbruik Stand-by: Minder dan 1 A
Normaal gebruik: 5 tot 10 A
Piek: 34 A
CCU
Specificatie Waarde
Afmetingen (L × B × H) 170 x 90 x 50 mm (6,7 x 3,5 x 2 in.)
Gewicht 200 g (7 oz.)
Temperatuurbereik Van -15° tot 70°C (van 5° tot 158°F)
Materiaal Volledig afgedicht, schokbestendig
kunststof
Waterbestendigheid IEC 60529 IPX7*
Lengte CCU-kabel 5 m (16 ft.)
NMEA 2000 ingangsspanning Van 9 tot 16 V gelijkstroom
14
Specificatie Waarde
NMEA 2000 LEN 4 (200 mA)
*Het toestel is bestand tegen incidentele blootstelling aan water tot een
diepte van 1 meter gedurende maximaal 30 minuten. Ga voor meer
informatie naar www.garmin.com/waterrating.
Bediening
Specificatie Waarde
Afmetingen zonder zonneklep
(H × B × D)
110 x 115 x 30 mm (4,33 x 4,53 x
1,18 in.)
Afmetingen met zonneklep (H ×
B × D)
115 x 120 x 35,5 mm (4,53 x 4,72 x
1,40 in.)
Gewicht zonder zonneklep 247 g (8,71 oz.)
Gewicht met zonneklep 283 g (9,98 oz.)
Temperatuurbereik Van -15° tot 70°C (van 5° tot 158°F)
Kompasveilige afstand 209 mm (8,25 inch)
Materiaal Behuizing: Volledig afgedicht polycar-
bonaat
Lens: Glas met antireflecterende
behandeling
Waterbestendigheid IEC 60529 IPX7*
Stroomverbruik 2,5 W max.
Max. voedingsspanning 32 V gelijkstroom
NMEA 2000 ingangsspanning 9 tot 16 V gelijkstroom
NMEA 2000 (LEN) 6 (300 mA bij 9 V gelijkstroom)
*Het toestel is bestand tegen incidentele blootstelling aan water tot een
diepte van 1 meter gedurende maximaal 30 minuten. Ga voor meer
informatie naar www.garmin.com/waterrating.
Alarm
Specificatie Afmetingen
Afmetingen (L×diameter) 23 × 25 mm (
29
/
32
× 1 inch)
Gewicht 68 g (2,4 oz.)
Temperatuurbereik Van -15 tot 60°C (5 tot 140 °F)
Kabellengte 3,0 m (10 ft.)
NMEA 2000 PGN-informatie
CCU
Type PGN Beschrijving
Zenden en
ontvangen
059392 ISO bevestiging
059904 ISO aanvraag
060928 ISO adresreservering
126208 NMEA: Opdracht/Aanvraag/Bevestiging
(groepfunctie)
126464 PGN-lijst verzenden en ontvangen (groep-
functie)
126996 Productinformatie
127257 Gedragsgegevens zenden/ontvangen
127251 Draaisnelheid zenden/ontvangen
Alleen zenden 127250 Voorliggende koers van vaartuig
Alleen
ontvangen
127258 Magnetische variatie
127488 Motorparameters: Snelle update
128259 Watersnelheid
129025 Positie: Snelle update
129026 COG en SOG: Snelle update
129283 Koersfout
129284 Navigatiegegevens
130306 Windgegevens
Bediening
Type PGN Beschrijving
Zenden en
ontvangen
059392 ISO Bevestiging
059904 ISO Aanvraag
060928 ISO Adresreservering
126208 NMEA - Opdracht/Aanvraag/Bevestiging
(groepfunctie)
126464 PGN List Group-functie verzenden/
ontvangen
126996 Productinformatie
Alleen zenden 128259 Watersnelheid
129025 Positie - Snelle update
129026 COG & SOG - Snelle update
129283 Koersafwijking
129284 Navigatiegegevens
129540 GNSS-satellieten in weergavemodus
130306 Windgegevens
Alleen
ontvangen
127245 Roergegevens
127250 Koers van schip
127488 Motorparameters - Snelle update
128259 Watersnelheid
129025 Positie - Snelle update
129029 GNSS-positiegegevens
129283 Koersafwijking
129284 Navigatiegegevens
129285 Navigatie - Route/WP-gegevens
130306 Windgegevens
130576 Status kleine vaartuigen
NMEA 0183 informatie
Als optionele NMEA 0183 compatibele toestellen op de
stuurautomaat zijn aangesloten, worden op de stuurautomaat de
volgende NMEA 0183 telegrammen gebruikt.
Type Telegram
Zenden hdg
Ontvangen wpl
gga
grme
gsa
gsv
rmc
bod
bwc
dtm
gll
rmb
vhw
mwv
xte
15
Fout- en waarschuwingsberichten
Foutbericht Oorzaak Actie van stuurauto-
maat
Lage ECU-
spanning
De pompvoedingsspan-
ning is langer dan 6
seconden tot lager dan 10
V gelijkstroom gedaald.
Er klinkt een alarm
gedurende 5
seconden
De normale werking
wordt hervat
Stuurautomaat
ontvangt geen
navigatiegege-
vens. Stuurauto-
maat heeft vaste
voorliggende
koers.
De stuurautomaat
ontvangt geen geldige
navigatiegegevens tijdens
het uitvoeren van een
Route-naar-manoeuvre.
Dit bericht wordt ook
weergegeven als de
navigatie wordt gestopt op
een kaartplotter voordat
de stuurautomaat wordt
gedeactiveerd.
Er klinkt een alarm
gedurende 5
seconden
Stuurautomaat
schakelt over naar
vaste voorliggende
koers
Geen verbinding
met stuurauto-
maat
De roerbesturing heeft
geen verbinding meer met
de CCU.
N.v.t.
Geen windgege-
vens (alleen
zeilboot)
De stuurautomaat
ontvangt geen geldige
windgegevens meer.
Er klinkt een alarm
gedurende 5
seconden
Stuurautomaat
schakelt over naar
vaste voorliggende
koers
Lage GHC
toevoerspanning
Het voedingsspanningsni-
veau is gedaald tot onder
de waarde die is
opgegeven in het menu
voor het laagspannings-
alarm.
N.v.t.
Fout: Hoge ECU-
spanning
De pompvoedingsspan-
ning is tot boven 33,5 V
gelijkstroom gestegen.
Er klinkt een alarm
gedurende 5
seconden
De ECU wordt uitge-
schakeld
Fout: ECU-
spanning is snel
gedaald
De ECU-spanning is snel
gedaald tot lager dan 7,0
V gelijkstroom.
Er klinkt een alarm
gedurende 5
seconden
De fout wordt
opgeheven wanneer
de ECU-spanning tot
boven 7,3 V gelijk-
stroom is gestegen.
Fout: Hoge ECU-
temperatuur
De ECU-temperatuur is
gestegen tot hoger dan
100°C (212°F).
Er klinkt een alarm
gedurende 5
seconden
De ECU wordt uitge-
schakeld
Fout: Communi-
catie tussen ECU
en CCU
verbroken (bij
ingeschakelde
stuurautomaat)
Time-out van communi-
catie tussen de CCU en
de pomp.
De roerbesturing
piept en de stuurau-
tomaat schakelt over
naar stand-by.
Gedetailleerde configuratie-instellingen
Hoewel de configuratie meestal met een wizard wordt
uitgevoerd, kunt u elke instelling handmatig wijzigen om de
stuurautomaat af te stellen.
Geavanceerde configuratie-instellingen zijn alleen beschikbaar
als u Dealermodus gebruikt (De dealerconfiguratie inschakelen).
Gebruikersinstellingen zijn beschikbaar tijdens normale activiteit
van de stuurautomaat. Zie voor meer informatie het gedeelte
over configuratie in de gebruikershandleiding die bij de
stuurautomaat is geleverd.
OPMERKING: Afhankelijk van de configuratie van de
stuurautomaat, zijn bepaalde instellingen niet beschikbaar.
OPMERKING: Als u op een motorboot de instelling Bron
snelheid inschakelt, moet u de van toepassing zijnde
instellingen voor Controleer tachometer, Lage RPM-limiet, Hoge
RPM-limiet, Planeer-RPM, Planeersnelheid of Maximum
snelheid controleren voordat u de stuurautomaat automatisch
afstemt (De procedure Automatisch afstemmen uitvoeren).
Instellingen voor het afstemmen van de stuurautomaat
Selecteer Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat
om het scherm met de instellingen voor het afstemmen van de
stuurautomaat te openen.
Snelheidsbegrenzer: Hiermee beperkt u de snelheid waarmee
de stuurautomaat koerswijzigingen maakt. Verhoog het
percentage om de snelheid van koerswijzigingen te
beperken. Verlaag het percentage om de snelheid van
koerswijzigingen te verhogen.
De bron van de snelheid instellen
OPMERKING: De bron van de snelheid kan alleen voor
motorboten worden ingesteld.
Selecteer Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat >
Bron snelheid instellen om het scherm met instellingen te
openen.
Bron snelheid: Hiermee kunt u de gewenste bron selecteren.
Controleer tachometer: Hiermee kunt u de RPM-waarden op
de bediening vergelijken met die van de tachometers op het
dashboard van uw boot.
Planeer-RPM: Hiermee past u de RPM-waarden op de
bediening aan als uw boot overgaat van verplaatsing naar
planeersnelheid. Als de waarde niet overeenkomt met de
waarde op de bediening, kunt u deze waarde aanpassen.
Planeersnelheid: Hiermee past u de planeersnelheid van uw
boot aan. Als de waarde niet overeenkomt met de waarde op
de bediening, kunt u deze waarde aanpassen.
Lage RPM-limiet: Hiermee past u het laagste RPM-punt van uw
boot aan. Als de waarde niet overeenkomt met de waarde op
de bediening, kunt u deze waarde aanpassen.
Hoge RPM-limiet: Hiermee past u het hoogste RPM-punt van
uw boot aan. Als de waarde niet overeenkomt met de waarde
op de bediening, kunt u deze waarde aanpassen.
Maximum snelheid: Hiermee past u de maximumsnelheid van
uw boot aan. Als de waarde niet overeenkomt met de waarde
op de bediening, kunt u deze waarde aanpassen.
Instellingen voor de roerversterking
OPMERKING: Als u deze waarde te hoog of te laag instelt, kan
de stuurautomaat overactief reageren door bij de geringste
afwijking voortdurend te proberen om de voorliggende koers aan
te passen. Een overactieve stuurautomaat zorgt voor snelle
slijtage van de pomp en trekt ook de accu sneller leeg dan
normaal.
Selecteer Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat >
Roerversterking.
OPMERKING: Deze instellingen gelden uitsluitend voor
zeilboten, motorboten met waterverplaatsende romp en
motorboten waarvan de bron van snelheid is ingesteld op Geen.
Versterking: Hiermee stelt u in hoe strak het roer de
voorliggende koers vasthoudt en koerswijzigingen maakt.
Tegencorrectie: Hiermee stelt u in hoe strak het roer een
overschrijding van de koerswijziging corrigeert. Als u een te
hoge waarde instelt, kan de stuurautomaat een
koerswijziging overschrijden bij een poging de
oorspronkelijke koerswijziging te corrigeren.
OPMERKING: Deze instellingen gelden uitsluitend voor
motorboten met planerende romp waarvan de snelheidsbron is
ingesteld op Tach. - NMEA 2000 of eigen of GPS.
16
Lage snelheid: Hiermee kunt u de roerversterking bij lage
snelheden instellen. Deze instelling is van toepassing als het
vaartuig onder de planeersnelheid vaart.
Tegencorr. lage snelh.: Hiermee kunt u de tegencorrectie voor
de roerversterking bij lage snelheden instellen. Deze
instelling is van toepassing als het vaartuig onder de
planeersnelheid vaart.
Hoge snelheid: Met deze instelling kunt u de roerversterking bij
hoge snelheden instellen. Deze instelling is van toepassing
als het vaartuig boven de planeersnelheid vaart.
Tegencorr. hoge snelh.: Met deze instelling kunt u de
tegencorrectie voor de roerversterking bij hoge snelheden
instellen. Deze instelling is van toepassing als het vaartuig
boven de planeersnelheid vaart.
De besturing instellen
Selecteer Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat >
Stuursysteem instellen om het scherm met instellingen te
openen.
Control. stuurrichting: Hiermee stelt u de richting in waarin het
roer moet bewegen om het vaartuig naar bakboord en naar
stuurboord te draaien. U kunt de stuurrichting vervolgens
testen en omdraaien.
Instellingen voor de roersensor
OPMERKING: Instellingen voor de roersensor zijn alleen van
toepassing als er een roersensor op de stuurautomaat is
aangesloten.
Selecteer Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat >
Stuursysteem instellen > Roersensor instellen om het
scherm met instellingen te openen.
Max. hoek bakboord: Hiermee stelt u de maximale hoek in die
door het roer naar bakboord wordt gemaakt.
Max. hoek stuurboord: Hiermee stelt u de maximale hoek in
die door het roer naar stuurboord wordt gemaakt.
Kalibreer roersensor: Hiermee start u een procedure waarmee
de maximale bewegingsuitslag van het roer wordt bepaald en
de roerpositiesensor wordt gekalibreerd. Als tijdens kalibratie
een fout ontstaat, heeft de roerpositiesensor waarschijnlijk de
maximumwaarde bereikt. De sensor is mogelijk niet goed
geïnstalleerd. Als het probleem zich blijft voordoen, kunt u
deze fout overslaan door het roer naar de uiterste positie te
bewegen waar geen fout wordt gemeld.
Kalibreer midden roer: Hiermee start u een procedure
waarmee de middenpositie van het roer wordt bepaald.
Gebruik deze kalibratie als de roerpositieaanduiding op het
scherm niet overeenkomt met de echte middenpositie op uw
boot.
Het toestel registreren
Vul de onlineregistratie nog vandaag in, zodat wij u beter
kunnen helpen.
Ga naar http://my.garmin.com.
Bewaar uw originele aankoopbewijs of een fotokopie op een
veilige plek.
Contact opnemen met Garmin Product Support
Ga naar www.garmin.com/support en klik op Contact
Support voor ondersteuningsinformatie in uw regio.
Bel in de VS met (913) 397.8200 of (800) 800.1020.
Bel in het VK met 0808 2380000.
Bel in Europa met +44 (0) 870.8501241.
17
Garmin
®
en het Garmin logo zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen, geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. GHP
, GHC
, Reactor
en Shadow Drive
zijn
handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen. Deze handelsmerken mogen niet worden gebruikt zonder de uitdrukkelijke toestemming van Garmin.
NMEA
®
, NMEA 2000
®
en het NMEA 2000 logo zijn handelsmerken van de National Maritime Electronics Association. Uflex
®
en MasterDrive
zijn gedeponeerde handelsmerken van de UltraFlex Group. Teflon
®
is een handelsmerk van DuPont
.
© 2015 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen www.garmin.com/support
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18

Garmin GHP Reactor-Autopilotserie mit SmartPump Installatie gids

Type
Installatie gids