• De montagelocatie moet gemakkelijk toegang bieden tot de
knoppen op het toestel.
• Het montageoppervlak moet sterk genoeg zijn om het
gewicht van het toestel te dragen en het te beschermen
tegen overmatige trillingen of schokken.
• Teneinde interferentie met een magnetisch kompas te
voorkomen, mag het toestel niet dichter bij een kompas
worden geïnstalleerd dan op de kompasveilige afstand die is
vermeld in de productspecificaties.
• Het gebied achter de montageplaats moet voldoende ruimte
bieden voor plaatsing en aansluiting van de kabels.
Aandachtspunten bij de aansluiting van de roerbediening
• De roerbediening moet worden aangesloten op het NMEA
2000
®
netwerk.
• Optionele NMEA
®
0183 toestellen, zoals windsensors,
watersnelheidsensors of GPS-toestellen, kunnen met een
gegevenskabel worden aangesloten op de roerbediening
(Overwegingen betreffende NMEA 0183 verbinding).
Aandachtspunten bij de montage en aansluiting van de
CCU
• De CCU is de primaire sensor van de GHP Reactor
SmartPump stuurautomaat. Kies voor de beste prestaties
een montageplaats aan de hand van deze aandachtspunten.
◦ U moet een handkompas gebruiken om op magnetische
interferentie te testen in de zone waar u de CCU wilt
monteren.
Als op de plaats waar u van plan bent de CCU te
installeren de naald van het handkompas beweegt, is daar
sprake van magnetische interferentie. Kies een andere
plaats en voer de controle opnieuw uit.
◦ De CCU dient voor optimale prestaties op een solide
ondergrond te worden gemonteerd.
◦ Hoewel de CCU op uw boot in elke richting kan worden
geplaatst, kunt u het instellen van het noorden in de
installatieprocedure overslaan als u bij het kiezen van een
montageplaats (optioneel) de volgende punten in acht
neemt.
◦ De connectors op de CCU moeten in de richting van de
boeg wijzen.
◦ De voet van de CCU moet loodrecht op de roll- en
pitch-as van de boot staan.
◦ De CCU moet dicht bij het draaipunt van de boot
worden geplaatst, zo nodig iets dichter bij de voorkant.
• De CCU-kabel verbindt de CCU met de SmartPump en is
5 m (16 ft.) lang.
◦ Als de CCU-stuurautomaat niet op 5 m (16 ft.) van de
SmartPump kan worden geïnstalleerd, kunt u
verlengkabels aanschaffen bij uw lokale Garmin dealer of
op www.garmin.com.
◦ Deze kabel mag niet worden ingekort.
De beste montageplaats bepalen
1
Maak een lijst van alle geschikte montageplaatsen voor de
CCU, waar zich binnen een afstand van 60 cm (2 ft.) geen
ijzeren onderdelen, magneten of hoogspanningsdraden
bevinden.
Binnen een afstand van 1,5 m (5 ft.) van deze locaties mogen
zich geen grote magneten, zoals van een subwoofer of
luidspreker, bevinden.
2
Bepaal het draaipunt van de boot en meet de afstand tussen
het draaipunt en elk van de geschikte montageplaatsen op
de in stap 1 gemaakte lijst.
3
Selecteer de locatie die het dichtst bij het draaipunt is
gelegen.
Als er meer locaties zijn op ongeveer dezelfde afstand van
het draaipunt, kiest u de locatie die het best voldoet aan al
deze aandachtspunten.
• De beste locatie is de locatie die zich het dichtst bij het
draaipunt van de boot bevindt.
• De beste locatie is de laagst mogelijke locatie in de boot.
• De beste locatie is de locatie die iets meer naar de
voorkant van de boot toe ligt.
Overwegingen betreffende de montage van de pomp
Raadpleeg de hydraulische schema's in deze instructies om de
installatielocatie van de pomp te bepalen (Hydraulische
schema's).
• Monteer de pomp op een plaats waar de hydraulische
stuurlijnen van de boot kunnen komen.
• De pomp moet indien mogelijk in horizontale positie worden
gemonteerd.
• Als de pomp in verticale positie moet worden gemonteerd,
moet deze met de aansluitingen van de pompkop naar boven
gericht worden gemonteerd.
• De pomp heeft vijf hydraulische fittingen, maar slechts drie
daarvan worden gebruikt wanneer de aanbevolen
installatiemethode voor de pomp wordt gebruikt. Aan de hand
van de pompklep-illustratie in deze instructies kunt u bepalen
welke fittingenlay-out het meest geschikt is voor uw
installatielocatie (Kleppen en fittingen van de pomp).
Overwegingen betreffende de hydrauliek van de pomp
KENNISGEVING
Wanneer er een hydraulische leiding wordt toegevoegd aan het
systeem, gebruik dan alleen leidingen met machinaal
vervaardigde of zelf te vervangen fittingen met een minimum
belasting van 6.895 kPa (1000 lbf/in²).
Gebruik geen loodgieterstape voor hydraulische fittingen.
Gebruik een schroefdraadborging die speciaal is bedoeld voor
nautische toepassingen op alle pijpdraden in het hydraulische
systeem.
Gebruik de stuurautomaat nooit om de boot te besturen voordat
elk onderdeel van het hydraulische systeem is ontlucht.
Raadpleeg de hydraulische schema's vanaf Hydraulische
schema's om te bepalen op welke wijze de pomp het beste in de
hydraulische besturing van de boot kan worden geïnstalleerd.
Bij de aanbevolen methode is installatie van T-fittingen en
terugslagkleppen vereist, zodat de pomp kan worden verwijderd
voor onderhoud zonder dat het stuursysteem wordt
uitgeschakeld. Voor deze installatie hebt u slechts drie van de
vijf poorten in het pompspruitstuk nodig. Hoewel dit niet wordt
aanbevolen, kunnen alle vijf poorten worden gebruikt in plaats
van terugslagkleppen te installeren. Zie Kleppen en fittingen van
de pomp voor meer informatie over de fittingen en andere
verbindingsmethoden.
Kleppen en fittingen van de pomp
De pomp kan op twee manieren worden aangesloten op de
hydraulische besturing. Bij de aanbevolen methode met drie
aansluitingen worden alleen de fittingen H1
À
en H2
Á
gebruikt,
en een T-connector die de verbinding tussen het roer en de
cilinder splitst. De fitting
Â
van de retourleiding wordt alleen op
het roer aangesloten. De controlekleppen
Ã
moeten niet
opnieuw worden geconfigureerd als de boot is uitgerust met een
gebalanceerde cilinder. Als de boot een niet-gebalanceerde
cilinder heeft, moeten de controlekleppen wel opnieuw worden
geconfigureerd (De pomp configureren voor een niet-
gebalanceerde cilinder). De bypassklep
Ä
wordt alleen voor
hydraulische ontluchting geopend en moet tijdens normaal
bedrijf geheel gesloten zijn.
2