EUROBREEZE
NEDERLANDS
Gids voor de installateur
Pagina 3
De volgende instructies ze gelden voor de beide montagemogelijkheden,
al hebben ze betrekking op de installatie van de aandrijving met de draaias
van de motorreductor in het midden.
4.4. MONTAGEVOLGORDE
Begin met het installeren met de kanteldeur gesloten en de aandrijving
ontgrendeld (zie hoofdstuk 8).
Bepaal de positie van de aandrijfas als volgt:
kanteldeur met enkel deurblad (g. 8)
De draaias van de aandrijfas moet, met de kanteldeur gesloten,
ongeveer 10 cm onder de rotatieas van de deur komen. Het beve-
stigingspunt van de telescopische armen moet zo dicht mogelijk bij
het bevestigingspunt van de arm van de deur zitten.
kanteldeur met scharnierend deurblad (g. 9)
De draaias van de aandrijfas moet, met de kanteldeur gesloten,
ongeveer 10 cm onder de draaias van de scharnieren van de deur
komen (ref. a).
Het bevestigingspunt van de telescopische armen moet zo dicht
mogelijk bij het bevestigingspunt van de scharnieren van de deur
zitten (ref. b).
kanteldeur met horizontale geleiders (g. 10)
De draaias van de aandrijfas moet samenvallen met de middellijn
tussen de twee lagers.
Het bevestigingspunt van de telescopische armen moet zo dicht
mogelijk bij het verbindingspunt van de bovenste en de verticale
geleiders komen.
Bevestig de basisplaat verticaal op de versterkingen van het deurblad
met schroeven die geschikt zijn voor de structuur van de deur; het
wordt aanbevolen bouten en moeren te gebruiken.
Plaats de basisplaat zo dat het uiteinde met de markering “E” naar
boven is gericht. Deze markering geeft aan waar de apparatuur
moet worden geplaatst.
De basisplaat heeft een aantal gaten Ø 8mm waarmee, zodra hij
bevestigd is, de aandrijving op verschillende hoogten kan worden
geïnstalleerd.
Controleer of de plaats waar de basisplaat wordt gemonteerd
het mogelijk maakt de aandrijving zo te installeren dat de eerder
vastgestelde positie van de as in acht wordt genomen.
Als er twee aandrijvingen op dezelfde deur worden geïnstalleerd,
moeten allebei de assen op één lijn zijn, op dezelfde hoogte.
Bevestig de aandrijving met behulp van de bijgeleverde schroeven
op de basisplaat, zoals aangegeven in g.11.
Las de bovenste bevestigingsbeugel van de telescopische armen
vast op de plaats die is vastgesteld volgens de instructies van het
betreffende type kanteldeur.
Als gebogen armen worden geïnstalleerd, kunnen de beugels re-
chtstreeks op de bestaande armen van de deur worden gelast.
Bevestig de buitenpoten van de telescopische armen op de beugels
met behulp van de bijgeleverde pennen en schroeven, zoals in g.
11.
Zet de aandrijfstangen goed op de as en zaag ze op maat zoals
aangegeven in g. 6 en 7.
Als (niet voor Slave) eindschakelaars worden gebruikt, zet dan
eerst de nokken erin, zoals in g. 11.
Zet de beugels in de aandrijfstangen en zet ze met schroeven op het
deurblad vast, en zorg er daarbij voor dat ze goed op één lijn zitten.
Zet de palletjes op de bussen van de aandrijfstangen vast.
Zet de kanteldeur open en regel de lengte van de telescopische
armen als volgt:
rechte armen (g. 12)
Zaag de huls vlakbij de aandrijfstang af (ref. A). Steek de arm in de
huls en zaag hem vlakbij de draaias af (ref. B).
gebogen armen (g. 13)
Plaats de telescopische arm zoals aangeduid in guur 13. Zaag de
huls af op punt A en de arm op punt B.
Zorg dat er bij de aanslagpunten ongeveer 1 cm speling over-
blijft.
Bevestig de arm aan de aandrijfstang en las hem stevig vast.
4.5. AFSTELLING VAN DE CONTRAGEWICHTEN
Controleer, wanneer de mechanische installatie is voltooid, of de kan-
teldeur is uitgebalanceerd; het evenwicht kan zijn veranderd door het
gewicht van de aandrijving en de accessoires; stel, indien nodig, de
contragewichten af.
De deur is goed uitgebalanceerd als hij, wanneer hij half open staat (45°)
en met de aandrijving ontgrendeld, in balans is.
Controleer daarnaast of, als de deur met de hand wordt bewogen, de deur
1.
a–
b–
c–
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
a–
a–
10.
soepel open en dicht gaat, zonder haperingen of schokken.
5. MONTAGE VAN DE MOTORREDUCTORGROEP
Afhankelijk van de vereisten kan de motorreductorgroep op twee wijzen
worden gemonteerd:
Met de draaias bovenaan (g. 14)
De kaarthouder wordt aan de motorreductor bevestigd met behulp
van 4 schroeven die in de moeren in de speciale geleiders worden
vastgedraaid.
Met de draaias onderaan (g. 15)
De kaarthouder wordt op de behuizing van de elektrische motor
bevestigd met behulp van 4 schroeven.
De behuizing is zo gemaakt dat beide types uitvoeringen erin passen (let
op dat de ontgrendeling op verschillende plaatsen komt te zitten).
6. INBEDRIJFSTELLING
6.1. AANSLUITING ELEKTRONISCHE KAART
Alvorens een willekeurige ingreep op de elektronische apparatuur uit
te voeren (aansluitingen, programmering onderhoud) moet altijd de
stroomvoorziening worden uitgeschakeld.
Volg de punten 10, 11, 12, 13, 14 van de ALGEMENE VEILIGHEID-
SVOORSCHRIFTEN.
Leg de leidingen aan overeenkomstig de aanwijzingen van g. 3, en sluit
de gekozen accessoires aan op de elektronische apparatuur.
Houd de voedingskabels altijd gescheiden van de kabels voor de be-
diening en de beveiliging (drukknop, ontvanger, fotocellen etc.). Gebruik
verschillende beschermingsmantels om iedere elektrische storing te
vermijden.
Volg vervolgens de instructies van de elektronische apparatuur en pro-
grammeer de apparatuur volgens de eigen wensen.
6.2. CONTROLE VAN DE DRAAIRICHTING
Schakel de stroomtoevoer naar de installatie uit.
Zet de deur met de hand half open.
Vergrendel de aandrijving (zie hoofdstuk 9)
Schakel de stroomtoevoer weer in.
Geef een openingsimpuls (START) en controleer of de deur hierdoor
wordt geopend.
Als de deur wordt gesloten, moeten op het klemmenblok van de kaart
de fasen van de elektrische motor worden omgedraaid (bruine en zwarte
kabels).
Als twee aandrijvingen zijn geïnstalleerd moeten op de klemmen
“COM, OP,CL” van de besturingskaart en van de kaart van de
verlichting, kabels met dezelfde kleur worden aangesloten;
als de fasen moeten worden omgedraaid, moeten ze bij beide
motoren worden omgedraaid.
6.3. AFSTELLING VAN DE (niet voor Slave)
EINDSCHAKELAARS
Open de deur tot het gewenste punt; stel de nok zo in dat hij de micro-
schakelaar FCA inschakelt (g. 11).
Sluit de deur; stel de nok zo in dat hij de microschakelaar FCC in-
schakelt (g. 11).
Als een besturingscentrale met vertraging wordt gebruikt, vervroeg
dan de activering van de microschakelaars.
Draai de schroeven op de nokken vast.
6.4. MONTAGE BEHUIZING
Zet de behuizing vast door de vier schroeven aan de zijkant vast te
draaien.
Druk de twee kunststof doppen in de niet door de aandrijfas gebruikte
gaten aan de zijkant van de behuizing.
Druk de kunststof dop in het gat aan de voorkant van de behuizing dat
niet wordt gebruikt voor toegang tot het ontgrendelingssysteem.
7. TEST VAN HET AUTOMATISCHE SYSTEEM
Controleer vervolgens nauwgezet of het automatische systeem en alle
daarop aangesloten accessoires goed werken.
Geef de klant de pagina “Gebruikersgids” en toon hoe het automatische
systeem moet werken en hoe hij moet worden gebruikt.
8. HANDBEDIENDE WERKING
De aandrijving is uitgerust met een ontgrendeling voor noodgevallen die
van binnenuit kan worden bediend; er kan, op verzoek, een slot op het
deurblad worden aangebracht waarmee de ontgrendeling van buitenaf
kan worden bediend.
Als de deur met de hand moet worden bediend omdat de elektrische
voeding is uitgevallen of omdat het automatische systeem niet goed
werkt, dient het ontgrendelingsmechanisme te worden gebruikt, en wel
•
•
1.
2.
3.
4.
5.
•
•
•
•
•
•