3/ OPLADEN VAN DE BOOSTER
De booster moet altijd opgeladen blijven wanneer hij niet gebruikt wordt.
Controleer, alvorens uw booster op te laden, of de kabels apart opgerold zijn op de twee haspels van de booster zoals getoond
op de foto van de woordenlijst.
Alle FACOM boosters moeten in een geventileerde, droge ruimte opgeladen worden.
Gebruik uitsluitend de FACOM oplader B12.1B-CH 12V 2A voor het opladen van uw BOOSTER.
Sluit de “sigarenaansteker” stekker aan op de oplader in de booster.
Sluit de oplader aan op het spanningsnet.
Het gele controlelampje links geeft aan dat de booster opgeladen wordt.
Het groene controlelampje in het midden geeft aan dat de booster opgeladen is.
Het rode controlelampje rechts geeft aan dat de oplader niet goed is aangesloten op de booster.
Wanneer de booster is opgeladen, moet men deze laten opladen.
De B12.1B-CH is voorzien van een “FLOATING” modus die de booster opgeladen laat zonder het risico deze te beschadigen.
4/ CONTROLE VAN HET LAADNIVEAU
Om het laadniveau van uw booster te controleren, moet u nakijken of deze niet op zijn oplader is aangesloten.
Druk op de controleknop van het laadniveau.
Wanneer de accu’s volledig zijn opgeladen, geeft de voltmeter 13 V aan.
De booster mag niet gebruikt worden wanneer de naald zich tijdens de spanningstest in de gele of groene zone bevindt.
De voltmeter voor het controleren van het laadniveau kan ook gebruikt worden om te kijken of de dynamo van het voertuig oplaadt.
20 seconden na het starten van het voertuig moet de voltmeter 14V tot 14,4V aangeven bij 2000 toeren per minuut.
5/ GEBRUIK VAN DE BOOSTER
Voor de booster te gaan gebruiken, moet u controleren:
- Of het voertuig niet kan bewegen, de transmissie in de neutrale stand staat, het voertuig geen problemen heeft en in
goede mechanische staat verkeert.
- Of de operator(s) goed opgeleid zijn en het gebruik van de booster kennen.
- Of de procedures van de fabrikant van het voertuig in acht genomen zijn.
- Controleer of het laadniveau van de booster voldoende is.
- Controleer of de booster op een stevige ondergrond staat, ofwel op de grond, ofwel op het voertuig.
- Controleren of de vermogensschakelaar op OFF staat en of de sleutel uit de schakelaar gehaald is.
- Sluit als eerste de rode plusklem + aan op de plusklem + van het voertuig en vervolgens de zwarte minklem – .
- Controleren of het alarm niet afgaat. Als het alarm afgaat, onmiddellijk de booster losmaken en op de juiste wijze aansluiten.
- Controleer of de booster en zijn kabels en verder alle andere voorwerpen en personen niet in contact komen of zich in de
buurt bevinden van een bewegend orgaan in de motor. (Zoals de distributieriem)
- De vermogensschakelaar op “ON” zetten.
- Start het voertuig.
Kijkuitdatudestartmotornooitlangerdan8secondenachterelkaarinschakelt.
- Als meerdere pogingen nodig zijn voor het starten van het voertuig, wacht dan 3 minuten na iedere poging.
- Controleer of tussen twee pogingen het laadniveau voldoende is.
- Na het starten de vermogensschakelaar op “OFF” zetten en de sleutel uit de schakelaar halen.
- Maak dezwarteminklem–alseerstelos en bergt de kabel en de klem op en maak vervolgens de rode plusklem + los en
berg de kabel en de klem op.