3.
Druk op
en dan op / om de be-
reidingsduur in te stellen.
Het apparaat begint na enkele seconden
automatisch te werken.
4. Als de ingestelde duurtijd is verstreken,
weerklinkt er een geluidssignaal en scha-
kelt de magnetron automatisch uit.
5. Draai de knop voor de ovenfuncties naar
de stand UIT (“0”).
Let op! Stel het apparaat nooit in werking
als er zich geen voedsel in bevindt.
Als de magnetronfunctie geactiveerd
is, kunt u:
• het vermogen wijzigen.
•
het vermogen controleren. Druk op
.
Als u de deur van de oven opent, stopt de
functie. Raak
aan om de functie weer
te starten.
De Combi-functie instellen
1. Verdraai de functieknop om een ovenfunc-
tie te selecteren.
In het display verschijnt een standaard-
temperatuur.
2. Verander de temperatuur.
3. Activeer de magnetronfunctie. Zie "Mag-
netronfunctie instellen".
4. Als de ingestelde tijd is afgelopen klinkt er
een geluidsignaal en gaan de ovenfunctie
en de magnetronfunctie automatisch uit.
5. Draai de functieknop naar de uit-stand
(“0”).
Magnetron
Informatie over bediening
Algemeen:
• Na het uitschakelen van het apparaat laat u
het voedsel een paar minuten rusten (zie
“magnetrontabellen: rusttijd”).
• Verwijder de verpakking van aluminiumfolie,
metalen bakjes, enz. voordat u het voedsel
bereidt.
Bakken:
• Kook het eten zo mogelijk bedekt met mate-
riaal dat geschikt is voor gebruik in de mag-
netron. Bereid voedsel slechts zonder het te
bedekken als u een korst wilt behouden.
• Zorg dat u de gerechten niet te lang kookt,
door het vermogen en de tijd te hoog in te
stellen. Het voedsel kan uitdrogen, verbran-
den of op sommige plekken hard worden.
• Gebruik het apparaat niet om eieren in hun
schaal en slakken te beriden, omdat ze kun-
nen barsten. Bij gebakken eieren, moet u
het eigeel eerst doorprikken.
• Prik eten met 'vel' of 'schil', zoals aardappe-
len, tomaten, worstjes, een paar keer met
een vork in voordat u het in de magnetron
plaatst, zodat het eten niet barst.
• Voor gekoeld of bevroren eten is een lange-
re bereidingstijd nodig.
• Gerechten met saus moeten van tijd tot tijd
worden geroerd.
• Groenten met een stevige structuur, zoals
wortel, doperwten of bloemkool, moeten in
water worden gekookt.
• Draai grotere stukken halverwege de berei-
dingstijd om.
• Snij groenten zo mogelijk in stukjes van ge-
lijke grootte.
• Gebruik platte, brede schalen of borden.
• Gebruik geen kookgerei gemaakt van porse-
lein, keramisch materiaal of aardewerk met
kleine gaatjes, bijv. op handgrepen of onge-
glazuurde bodems. Er kan vocht in de ope-
ningen komen, waardoor het kookgerei bij
verhitting kan barsten.
Vlees, gevogelte, vis ontdooien:
• Plaats het bevroren, uitgepakte voedsel op
een klein omgekeerd bord met een bakje er-
onder of op een ontdooirek of plastic zeef,
zodat de dooivloeistof kan weglopen.
• Draai het voedsel halverwege de ontdooitijd
om. Verdeel de stukken zo mogelijk opnieuw
en verwijder de stukken die al zijn ontdooid.
Boter, gebakjes, kwark ontdooien:
• Ontdooi nooit volledig in het apparaat, maar
bij kamertemperatuur. Dit geeft een meer
gelijkmatig resultaat. Verwijder metalen of
aluminium verpakking of onderdelen volledig
voordat u begint te ontdooien.
10
www.zanussi.com