24
EIGENSCHAPPEN
1. MONO INPUT – sluit een microfoon of
instrument op lijnniveau aan op deze
vormen van input met behulp van een
standaard ¼ inch snoer.
2. STEREO INPUT – stereo paar ¼” TRS-
aansluitingen. Als u alleen op de
linkerbus aansluit, zal de input werken in
de monomodus (het monosignaal zal op
beide inputkanalen weergegeven
worden).
3. LEVEL – regelt het geluidsniveau van het kanaal (pre-fader en pre-
EQ gain). Pas dit zodanig aan dat de PEAK LED zo weinig mogelijk
gaat branden tijdens de luidste delen van het nummer.
4. AUX SEND-UITGANGEN – de AUX 1 (MON)-uitgang kan worden
aangesloten op de ingang van een externe versterker of actieve
luidspreker. Gebruik de AUX2-uitgang om de AUX2 post-faderbus
te verbinden met de ingangen van een stereo multi-effectprocessor.
5. AUX RETURN-INGANGEN – u kunt gebruik maken van deze
stereo 1/4”-koptelefooningangen om het stereo-signaal van een
effectprocessor naar de Main Mix terug te sturen. U kunt ze ook
gebruiken als een extra hulpingang.
6. HI EQ (TREBLE) – past de hoge frequenties van het kanaal aan
7. MID EQ – past de frequenties in het middenbereik van het kanaal
aan.
8. LOW EQ (BASS) – past de lage (bas) frequenties van het kanaal
aan.
9. CTRL ROOM-UITGANG – deze 1/4”-koptelefoonuitgangen
versturen hun signaal naar een paar actieve monitorluidsprekers of
naar een PA-systeem.
10. MAIN MIX-UITGANGEN – stereo-signaal dat wordt gecontroleerd door de Main
Level-knop.
11. AUX-INGANG – sluit hierop een cd-speler, cassette-speler, DAT, iPod of
andere lijnniveaubron aan.
12. AUX-UITGANG – deze RCA-aansluiting stuurt het Main Mix-signaal naar een
tapedeck of een DAT-recorder.
13. PHONES – stuurt het signal naar een koptelefoon.
14. FOOTSWITCH JACK – ¼ inch steker gebruikt om een externe voetschakelaar
aan te sluiten om de interne effectmodule in of uit te schakelen.
15. PEAK LED – wanneer de LED brandt, is dit een waarschuwing dat u
signaalverzadiging en mogelijke vervorming bereikt. Verminder het inputniveau
om vervorming te vermijden.
16. PAN/BAL – pan- en balansregelaar om het mono- of stereo-beeld van het
signaal.
17. CHANNEL VOLUME – past het geluidsniveau aan van het kanaal.
18. AUX – regelt het niveau van het signaal dat naar de AUX-bussen wordt
verstuurd. AUX1 is PRE(MON)-FADER, gebruikt voor monitortoepassingen,
terwijl AUX2 POST(FX)-FADER is, gebruikt met effectprocessoren.
19. PHONES/CONTROL ROOM LEVEL – regelt het signaal dat naar de Control
Room- en de Koptelefoonuitgang wordt gestuurd.
20. AUX IN – regelt het signaal, afkomstig van de AUX IN.
21. UITGANGSNIVEAUMETERS – het signaalniveau, weergeven in twee
kolommen van 8 LED's.
22. AUX RETURNS – controleren het volume van het bewerkte signaal dat naar de bus met de Main Mix wordt
gestuurd.
23. MAIN/AUX – bij het induwen van de knop AUX TO CONTROL ROOM, wordt het AUX IN-signaal naar de Control
Room-uitgang gestuurd en het niveau door de Control Room-knop aangepast. Als u de knop AUX TO MAIN MIX
indrukt, dan wordt het AUX IN-signaal naar de MAIN-uitgang gestuurd en door de MAIN MIX LEVEL-knop
aangepast.
24. AUX TO MAIN – verstuurt het AUX-signaal naar de MAIN-uitgang.
25. SCHAKELAAR PHANTOM PWR (spookstroom) – past +48 Volt toe op alleen de XLR MIC-input. Wanneer er
geen condensermicrofoons worden gebruikt, moet u ervoor zorgen dat de spookstroom niet verbonden is.
26. PHANTOM LED – geeft aan wanneer de fantoomvoeding is ingeschakeld.
27. POWER LED – de LED geeft aan wanneer de stroom ingeschakeld is.
28. LINE/MUTE-SCHAKELAAR – de uitgang van kanalen 7/8 worden gedempt als deze schakelaar is ingeschakeld.
Bij het loslaten van deze knop, wordt het LINE IN-signaal naar de Main Mix gestuurd.
29. DISPLAY – geeft de geselecteerde effectvoorinstelling weer.
30. PROGRAMMA (DUW) – pas deze knop aan om het effect te kiezen dat u wilt gebruiken en duw deze knop in om
de voorinstelling te activeren.
31. PEAK LED – de LED gaat branden wanneer het ingangssignaal te sterk is.
32. FX MUTE-SCHAKELAAR – Activeert of deactiveert de effecten.
1
2
4
5
9
10
11
12
13
14
17
19
20
21
22
23
24
25
26
27
30
28
29
31
32