3
Selecteer OK.
De configuratie testen en aanpassen
KENNISGEVING
Test de stuurautomaat bij een lage snelheid. Nadat de
stuurautomaat is getest en ingesteld bij een lage snelheid, dient
u de stuurautomaat bij een hogere snelheid te testen om
normale gebruiksomstandigheden te simuleren.
1
Vaar de boot in één richting met de stuurautomaat
ingeschakeld (in Heading Hold).
De boot kan licht schommelen, maar niet bovenmatig.
2
Draai de boot in één richting met de stuurautomaat en let op
hoe de boot zich houdt.
De boot moet rustig draaien, niet te snel of te langzaam.
Als u de boot draait met de stuurautomaat, moet de boot op
de gewenste koers komen met minimale overschrijding en
schommelingen van de koers.
3
Selecteer een optie:
• Als de boot te snel of te traag draait, past u de
acceleratiebeperking van de stuurautomaat aan
(Instellingen voor acceleratiebeperking aanpassen).
• Als de koers te zeer schommelt of als de boot de
koerswijziging niet corrigeert, moet u de
stuurautomaatversterking aanpassen (Instellingen
stuurautomaatversterking aanpassen).
• Als de boot rustig draait, de koers slechts lichtjes of
helemaal niet schommelt en de boot goed koers houdt,
dan is de configuratie goed en hoeft u verder geen
instellingen te wijzigen.
Instellingen voor acceleratiebeperking aanpassen
1
Schakel Dealermodus in (De dealerconfiguratie inschakelen).
2
Selecteer Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat
> Stuurautomaat afstemmen > Snelheidsbegrenzer.
3
Selecteer een optie:
• Verhoog de waarde als de stuurautomaat te snel draait.
• Verlaag de waarde als de stuurautomaat te langzaam
draait.
Als u de acceleratiebeperking handmatig aanpast, moet u
relatief kleine aanpassingen maken. Test de wijziging voordat
u verdere aanpassingen uitvoert.
4
Test de configuratie van de stuurautomaat.
5
Herhaal de stappen 3 en 4 totdat de stuurautomaat naar
wens werkt.
Instellingen stuurautomaatversterking aanpassen
1
Schakel Dealermodus (De dealerconfiguratie inschakelen) in.
2
Selecteer Menu > Stel in > Dealerinstelling stuurautomaat
> Stuurautomaat afstemmen > Roerversterking.
3
Selecteer een optie op basis van het type boot:
• Als u een zeilboot, een motorboot met waterverplaatsende
romp of een motorboot waarvan de snelheidsbron is
ingesteld op Geen hebt, selecteert u Versterking en stelt
u in hoe strak het roer de voorliggende koers vasthoudt en
koerswijzigingen maakt.
Als u deze waarde te hoog instelt, kan de stuurautomaat
overactief reageren door bij de geringste afwijking
voortdurend te proberen om de voorliggende koers aan te
passen. Een overactieve stuurautomaat kan de accu
sneller dan normaal leegtrekken.
• Als u een zeilboot, een motorboot met waterverplaatsende
romp of een motorboot waarvan de snelheidsbron is
ingesteld op Geen hebt, selecteert u Tegencorrectie en
stelt u in hoe nauwkeurig het roer het doorschieten bij het
draaien corrigeert.
Als u deze waarde te laag instelt, kan de stuurautomaat bij
het corrigeren van de oorspronkelijke draai de boot
opnieuw laten doorschieten bij het draaien.
• Als u een motorboot met planerende romp hebt waarvan
de snelheidsbron is ingesteld op Tach. - NMEA 2000 of
eigen of GPS, selecteert u Lage snelheid of Hoge
snelheid en stelt u in hoe nauwkeurig het roer de
voorliggende koers vasthoudt en bij een lage of hoge
snelheid draait.
Als u deze waarde te hoog instelt, kan de stuurautomaat
overactief reageren door bij de geringste afwijking
voortdurend te proberen om de voorliggende koers aan te
passen. Een overactieve stuurautomaat kan de accu
sneller dan normaal leegtrekken.
• Als u een motorboot met planerende romp hebt waarvan
de snelheidsbron is ingesteld op Tach. - NMEA 2000 of
eigen of GPS, selecteert u Tegencorr. lage snelh. of
Tegencorr. hoge snelh. en stelt u in hoe nauwkeurig het
roer het doorschieten bij het draaien corrigeert.
Als u deze waarde te laag instelt, kan de stuurautomaat bij
het corrigeren van de oorspronkelijke draai de boot
opnieuw laten doorschieten bij het draaien.
4
Test de configuratie van de stuurautomaat en herhaal de
stappen 2 en 3 totdat de stuurautomaat naar wens werkt.
Geavanceerde configuratie
Onder normale omstandigheden zijn er geen geavanceerde
configuratieopties beschikbaar op de bediening. Als u
geavanceerde configuratie-instellingen voor de stuurautomaat
wilt gebruiken, moet u eerst Dealermodus inschakelen (De
dealerconfiguratie inschakelen).
De dealerconfiguratie inschakelen
1
Selecteer in het startscherm Menu > Stel in > Systeem >
Systeeminformatie.
2
Houd de centertoets gedurende 5 seconden ingedrukt.
Dealermodus wordt geactiveerd.
3
Selecteer Terug > Terug.
De procedure is voltooid als de optie Dealerinstelling
stuurautomaat beschikbaar is in het instelscherm.
Geavanceerde configuratie-instellingen
U kunt zonder wizards de procedure voor automatisch
afstemmen uitvoeren, het kompas kalibreren en het noorden
bepalen op de stuurautomaat. U kunt ook elke instelling
afzonderlijk maken, zonder de configuratieprocedures te
doorlopen.
De geautomatiseerde configuratieprocedures handmatig
uitvoeren
1
Schakel Dealermodus (De dealerconfiguratie inschakelen) in.
2
Selecteer in het koersscherm Menu > Stel in >
Dealerinstelling stuurautomaat.
3
Selecteer een automatisch proces:
• Selecteer Kompas instellen > Kalibreer kompas om de
kompaskalibratieprocedures te starten (Het kompas
kalibreren).
• Selecteer Kompas instellen > Noord instellen om de
procedures voor het instellen van het noorden te starten
(Het noorden instellen).
• Selecteer Stuurautomaat afstemmen > Automatisch
afstemmen om de procedures voor automatische
afstemming van de stuurautomaat te starten (De
procedure Automatisch afstemmen uitvoeren).
4
Volg de instructies op het scherm.
Handmatig afzonderlijke configuratie-instellingen maken
Wanneer u bepaalde configuratie-instellingen maakt, is het
soms nodig andere instellingen te wijzigen. Zie het gedeelte
12