Documenttranscriptie
Hartelijk dank voor de aanschaf van dit Pioneer produkt. Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig door zodat u het apparaat op de juiste wijze
kunt bedienen. Bewaar de gebruiksaanwijzing voor het geval u deze in de toekomst nogmaals nodig heeft.
Het is mogelijk dat in bepaalde landen of gebieden de uitvoering van de netstekker en het stopkontakt verschilt van hetgeen in deze
gebuiksaanwijzing is afgebeeld. De aansluitmethode en bediening zijn in dergelijke gevallen echter precies hetzelfde.
K015 Du
BELANGRIJK
CAUTION
RISK OF ELECTRIC SHOCK
DO NOT OPEN
De lichtflash met pijlpuntsymbool in een
gelijkzijdige driehoek is bedoeld om de
aandacht van de gebruikers te trekken op
een niet geïsoleerde “gevaarlijke spanning”
in het toestel, welke voldoende kan zijn om
bij aanraking een elektrische shock te
veroorzaken.
WAARSCHUWING:
OM HET GEVAAR VOOR EEN ELEKTRISCHE
SHOCK TE VOORKOMEN, DEKSEL (OF RUG)
NIET VERWIJDEREN. AAN DE BINNENZIJDE
BEVINDEN ZICH GEEN ELEMENTEN DIE
DOOR DE GEBRUIKER KUNNEN BEDIEND
WORDEN. ENKEL DOOR GEKWALIFICEERD
PERSONEEL TE BEDIENEN.
WAARSCHUWING
Dit apparaat is niet waterdicht. Om brand of een
elektrische schok te voorkomen, mag u geen
voorwerp dat vloeistof bevat in de buurt van het
apparaat zetten (bijvoorbeeld een bloemenvaas) of
het apparaat op andere wijze blootstellen aan
waterdruppels, opspattend water, regen of vocht.
D3-4-2-1-3_A_Du
WAARSCHUWING
Het uitroepteken in een gelijkzijdige
driehoek is bedoeld om de aandacht van de
gebruiker te trekken op de aanwezigheid van
belangrijke bedienings- en
onderhoudsinstructies in de handleiding bij
dit toestel.
D3-4-2-1-1_Du
BELANGRIJKE INFORMATIE BETREFFENDE
DE VENTILATIE
Let er bij het installeren van het apparaat op dat er
voldoende vrije ruimte rondom het apparaat is om
een goede doorstroming van lucht te waarborgen
(tenminste 5 cm achter en 3 cm aan de zijkanten
van het apparaat).
WAARSCHUWING
Lees zorgvuldig de volgende informatie voordat u de
stekker de eerste maal in het stopcontact steekt.
De bedrijfsspanning van het apparaat verschilt
afhankelijk van het land waar het apparaat wordt
verkocht. Zorg dat de netspanning in het land waar
het apparaat wordt gebruikt overeenkomt met de
bedrijfsspanning (bijv. 230 V of 120 V) aangegeven
D3-4-2-1-4_A_Du
op de achterkant van het apparaat.
De gleuven en openingen in de behuizing van het
apparaat zijn aangebracht voor de ventilatie, zodat
een betrouwbare werking van het apparaat wordt
verkregen en oververhitting wordt voorkomen. Om
brand te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat
deze openingen nooit geblokkeerd worden of dat
ze afgedekt worden door voorwerpen (kranten,
tafelkleed, gordijn e.d.) of door gebruik van het
apparaat op een dik tapijt of een bed. D3-4-2-1-7b_A_Du
WAARSCHUWING
Gebruiksomgeving
Om brand te voorkomen, mag u geen open vuur
(zoals een brandende kaars) op de apparatuur
zetten.
D3-4-2-1-7a_A_Du
Temperatuur en vochtigheidsgraad op de plaats van
gebruik:
+5° – +35°C, minder dan 85% RH (ventilatieopeningen
niet afgedekt)
Zet het apparaat niet op een slecht geventileerde plaats
en stel het apparaat ook niet bloot aan hoge
vochtigheid of direct zonlicht (of sterke kunstmatige
D3-4-2-1-7c_A_Du
verlichting).
Deponeer dit product niet bij het gewone huishoudelijk afval wanneer u het wilt verwijderen. Er
bestaat een speciaal wettelijk voorgeschreven verzamelsysteem voor de juiste behandeling, het
opnieuw bruikbaar maken en de recycling van gebruikte elektronische producten.
In de 25 lidstaten van de EU, Zwitserland en Noorwegen kunnen particulieren hun gebruikte elektronische
producten gratis bij de daarvoor bestemde verzamelplaatsen of een verkooppunt (indien u aldaar een
gelijkwaardig nieuw product koopt) inleveren.
Indien u zich in een ander dan bovengenoemd land bevindt kunt u contact opnemen met de plaatselijke overheid
voor informatie over de juiste verwijdering van het product.
Zodoende zorgt u ervoor dat het verwijderde product op de juiste wijze wordt behandeld, opnieuw bruikbaar wordt
gemaakt, t gerecycleerd en het niet schadelijk is voor de gezondheid en het milieu.
Als de netstekker van dit apparaat niet geschikt is
voor het stopcontact dat u wilt gebruiken, moet u de
stekker verwijderen en een geschikte stekker
aanbrengen. Laat het vervangen en aanbrengen van
een nieuwe netstekker over aan vakkundig
onderhoudspersoneel. Als de verwijderde stekker
per ongeluk in een stopcontact zou worden
gestoken, kan dit resulteren in een ernstige
elektrische schok. Zorg er daarom voor dat de oude
stekker na het verwijderen op de juiste wijze wordt
weggegooid.
Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact
wanneer u het apparaat geruime tijd niet denkt te
gebruiken (bijv. wanneer u op vakantie gaat).
D3-4-2-2-1a_A_Du
LET OP
De POWER schakelaar van dit apparaat koppelt het
apparaat niet volledig los van het lichtnet. Aangezien
er na het uitschakelen van het apparaat nog een
kleine hoeveelheid stroom blijft lopen, moet u de
stekker uit het stopcontact halen om het apparaat
volledig van het lichtnet los te koppelen. Plaats het
apparaat zodanig dat de stekker in een noodgeval
gemakkelijk uit het stopcontact kan worden gehaald.
Om brand te voorkomen, moet u de stekker uit het
stopcontact halen wanneer u het apparaat langere
tijd niet denkt te gebruiken (bijv. wanneer u op
D3-4-2-2-2a_A_Du
vakantie gaat).
Dit product voldoet aan de laagspanningsrichtlijn
(73/23/EEG, gewijzigd bij 93/68/EEG), EMCrichtlijnen (89/336/EEG, gewijzigd bij 92/31/EEG en
D3-4-2-1-9a_Du
93/68/EEG).
WAARSCHUWING NETSNOER
Pak het netsnoer beet bij de stekker. Trek de stekker er
niet uit door aan het snoer te trekken en trek nooit aan
het netsnoer met natte handen aangezien dit
kortsluiting of een elektrische schok tot gevolg kan
hebben. Plaats geen toestel, meubelstuk o.i.d. op het
netsnoer, en klem het niet vast. Maak er nooit een
knoop in en en verbind het evenmin met andere
snoeren. De netsnoeren dienen zo te worden geleid dat
er niet per ongeluk iemand op gaat staan. Een
beschadigd netsnoer kan brand of een elektrische
schok veroorzaken. Kontroleer het netsnoer af en toe.
Wanneer u de indruk krijgt dat het beschadigd is, dient
u bij uw dichtstbijzijnde erkende PIONEER
onderhoudscentrum of uw dealer een nieuw snoer te
S002_Du
kopen.
WAARSCHUWINGEN I.V.M. HET GEBRUIK
Installatieplek
Installeer het toestel in een goed verluchte ruimte, waar het
niet aan hoge temperaturen of vocht wordt blootgesteld.
÷ Installeer het toestel niet in een ruimte die aan directe
zonnestralen is blootgesteld, of naast kachels of radiators.
De buitenkant en de interne bestanddelen kunnen door te
grote hitte worden beschadigd. De installatie van het
toestel in een vochtige of stoffige omgeving kan ook
stoornissen of ongelukken tot gevolg hebben. (Vermijd
plaatsing naast fornuizen, etc. waar het toestel aan vette
dampen, stoom of hitte zou kunnen worden blootgesteld.)
÷ Wanneer het toestel in een koffer of in een DJ-cabine wordt
gebruikt, moet het van de wanden worden verwijderd om
de warmteuitstraling te bevorderen.
86
<DRB1392>
Du
Het toestel schoonmaken
÷ Gebruik een poetsdoek om het stof en het vuil weg te
nemen.
÷ Wanneer de buitenkant erg vuil is, kunt u deze met een in
een neutraal, met vijf à zes keer zoveel water verdund
reinigingsmiddel gedrenkte en goed uitgewrongen zachte
doek schoonmaken en eindigen met een droge doek.
Gebruik geen meubelwas of vlekkenmiddelen.
÷ Gebruik nooit verdunners, benzeen, insecticiden of andere
chemische producten op of in de buurt van dit toestel, want
deze tasten de buitenkant aan.
KENMERKEN
WAARSCHUWINGEN I.V.M. HET GEBRUIK .......... 86
CONTROLEER DE ACCESSOIRES ............................ 87
KENMERKEN ............................................................. 87
VOOR GEBRUIK
AANSLUITINGEN ......................................................
AANSLUITINGENPANEEL ..................................
AANSLUITEN VAN APPARATUUR OP DE
INGANGEN ...........................................................
AANSLUITEN VAN EXTERNE EFFECTORS EN
ANDERE APPARATUUR OP DE UITGANGEN ..
BETREFFENDE DE MIDI-AANSLUITINGEN .......
AANSLUITEN VAN MICROFOONS EN
HOOFDTELEFOONS ............................................
AANSLUITEN VAN HET NETSNOER .................
BENAMING EN FUNCTIE VAN DE
BEDIENINGSORGANEN ...........................................
BEDIENINGSPANEEL ..........................................
DISPLAY ...............................................................
88
88
89
90
90
91
91
92
92
94
BEDIENING
BEDIENING VAN HET MENGPANEEL ..................... 96
BASISBEDIENING ................................................ 96
FADERSTARTFUNCTIE ....................................... 97
EFFECTFUNCTIES ..................................................... 98
TYPEN BEAT-EFFECTEN ..................................... 98
BEAT-EFFECTEN PRODUCEREN ...................... 100
TYPE GELUIDSKLEUREFFECT .......................... 101
GEBRUIK VAN DE GELUIDSKLEUREFFECTEN..... 101
EFFECTPARAMETERS ....................................... 102
MIDI-INSTELLINGEN ............................................... 103
SYNCHRONISEREN VAN AUDIOSIGNALEN
MET DE EXTERNE SEQUENCER OF GEBRUIK
VAN DE DJM-800 INFORMATIE VOOR DE
BEDIENING VAN DE EXTERNE SEQUENCER ... 103
MIDI-MELDINGEN ............................................. 103
PROGRAMMA VERANDEREN .......................... 104
SNAPSHOT ......................................................... 104
OVERIG
VERHELPEN VAN STORINGEN .............................. 105
TECHNISCHE GEGEVENS ...................................... 106
BLOKSCHEMA ......................................................... 128
1 Ontworpen voor een topkwaliteit geluid
De analoge signalen worden via de kortste circuitloop overgebracht en
via een 24-bit topkwaliteit A/D-omzetter omgezet in digitaal formaat
met 96 kHz bemonsteringsfrequentie. Dit betekent dat de signalen in
de best mogelijke toestand bij de digitale mengtrap binnenkomen. Het
mengen geschiedt door een 32-bit DSP, waarbij de geluidskwaliteit in
het geheel niet wordt aangetast, terwijl er een ideale filtering wordt
toegepast voor een optimaal geluid voor professionele DJ’s.
Deze voorzieningen zijn ondergebracht in een solide behuizing met
dubbele afscherming, in combinatie met een hoogwaardig
vermogensgedeelte en andere geavanceerde hifi-kenmerken die ook
in de DJM-1000 zijn toegepast, waardoor het apparaat een helder en
krachtig geluid kan leveren dat bij uitstek geschikt is voor weergave in
clubs.
2 Geluidskleureffecten
1) Harmonisch effect
Uitgerust met een “harmonisch effect” functie, een nieuwe vinding
bij deze apparatuur, die de toonaard van de track kan detecteren en in
een optimale afstelling voor de DJ voorziet.
Deze functie biedt een soepeler en natuurlijker DJ mengen in
vergelijking tot de vroegere modellen waarbij alleen DJ-weergave
met afstelling van het track-tempo mogelijk was.
2) Modulatie-effect
“Filter,” “crush” en “sweep” effecten zijn aan elk kanaal toegevoegd.
Deze zorgen voor meer toepassingsmogelijkheden voor de DJweergave door de gebruiker de effecten op een meer intuïtieve wijze
te laten toepassen. Tevens kunnen deze effecten gecombineerd
worden met “beat-effecten” waardoor tot 50 verschillende soorten
effecten geproduceerd kunnen worden die de gebruiker een
uitgebreid arsenaal ter beschikking stellen voor remix en DJweergave.
3 Beat-effecten
De “beat-effecten” die zo populair zijn op de DJM-600 zijn ook hier
weer beschikbaar. Deze effecten kunnen gekoppeld aan de BPM
(beats per minuut) telling worden toegepast, waardoor een groot
aantal geluiden gecreëerd kan worden.
Voorbeelden van deze effecten zijn vertraging, echo, omgekeerde
vertraging, panorama, trance, filter, flanger, phaser, nagalm, robot,
koor, rol en omgekeerde rol.
4 Digitale IN/OUT
De digitale ingangsaansluitingen ondersteunen alle gangbare
bemonsteringsfrequenties (44,1/48/96 kHz) waardoor een DJ-systeem
kan worden opgezet waarbij er geen vermindering in de geluidskwaliteit
optreedt bij het aansluiten van de digitale componenten. Ook de digitale
uitgangsaansluitingen ondersteunen de bemonsteringsfrequenties 96
kHz/24 bit en 48 kHz/24 bit, waardoor het apparaat bijzonder geschikt is
voor opname in studio’s of voor andere gelegenheden waarbij een hoge
geluidskwaliteit gewenst is. (Ondersteunt alleen lineaire PCM.)
5 MIDI OUT
Praktisch alle regelaar- en schakelaarinformatie van de DJM-800 kan
in MIDI signaalformaat worden uitgevoerd, zodat externe apparatuur
via MIDI kan worden bediend.
6 Andere hoogtepunten
CONTROLEER DE
ACCESSOIRES
Gebruiksaanwijzing ............................................................... 1
Netsnoer ................................................................................. 1
¶ Door dit apparaat met behulp van een bedieningssignaalkabel op
een Pioneer CD-speler voor DJ-gebruik aan te sluiten, kan het
afspelen op de CD-speler gekoppeld worden aan de bediening
van de fader (“faderstart-weergave”).
¶ Ingebouwde “3-bands equalizer” met een niveauregeling over
een bereik van +6 dB tot –26 dB bij elke bandbreedte.
¶ “Kruisfader-toewijzing” functie voor een flexibele toewijzing van
de kanaalingangen aan de kruisfader.
¶ “Talk over” functie voor het automatisch verlagen van het
muziekvolume tijdens microfoon-invoer.
¶ “Fadercurve afstelling” functie voor het wijzigen van de
kruisfader- en kanaalfadercurves.
¶ “Microfoon-stop” functie voor het dempen van de microfoon-uitvoer
naar de cabinemonitor, waardoor ongewenste terugkoppeling wordt
voorkomen.
¶ Door het kanaalfadergedeelte te vervangen door de los verkrijgbare
draaivolumeregelaarkit DJC-800RV, kan de bediening via draaitype
regelaars worden uitgevoerd in plaats van schuifregelaars.
87
<DRB1392>
Du
Nederlands
INHOUDSOPGAVE
AANSLUITINGEN (AANSLUITINGENPANEEL)
AANSLUITINGEN
AANSLUITINGENPANEEL
1
2
3
4
5
6
7
SIGNAL GND
SIGNAL GND
MASTER 2
L
PHONO
REC
PHONO
LINE
8
L
LINE
PHONO
L
DIGITAL IN
LINE
CD
L
CD
L
POWER
OFF
ON
CONTROL
1GND
2HOT
R
R
DIGITAL
LINE
3COLD
AC IN
CONTROL
R
CONTROL
R
DIGITAL
LINE
DIGITAL
CD
CONTROL
R
MIDI OUT
DIGITAL OUT
fs (Hz)
DIGITAL
CD
48 k
96 k
MASTER ATT
0dB
-3dB
-6dB
-12dB
R
ADD CUT
MASTER 1 L
21
20
R
MIC SIGNAL
19
BOOTH
(TRS)
18 17
1. POWER schakelaar
2. MASTER 2 uitgangsaansluitingen
R
L
16
15
14
SEND
L(MONO)
R
RETURN
13
L(MONO)
12 11
10
9
13. RETURN aansluitingen
RCA-type uitgangsaansluitingen voor het maken van opnamen.
Ø6,3 mm klinkstekkertype ingangsaansluitingen.
Deze kunnen verbonden worden met de uitgangsaansluitingen van
externe effectors of andere gelijkwaardige apparaten.
Wanneer alleen het L-kanaal is aangesloten, zal het ingangssignaal
van het L-kanaal ook naar het R-kanaal worden gestuurd.
4. PHONO ingangsaansluitingen
14. SEND uitgangsaansluitingen
RCA-type phono-niveau (voor MM-element) ingangsaansluitingen.
Gebruik deze aansluitingen niet voor het invoeren van
lijnniveausignalen.
Ø6,3 mm klinkstekkertype uitgangsaansluitingen.
Deze kunnen verbonden worden met de ingangsaansluitingen van
externe effectors of andere gelijkwaardige apparaten. Wanneer alleen
het L-kanaal is aangesloten, wordt er een L+R monosignaal uitgevoerd.
RCA-type ongebalanceerde uitgang.
3. Opname-uitgangsaansluitingen (REC)
5. LINE ingangsaansluitingen
RCA-type lijnniveau-ingangsaansluitingen.
Hierop kan een cassettedeck of ander apparaat met een lijnniveauuitgangssignaal worden aangesloten.
6. Signaal-aardeaansluitingen (SIGNAL GND)
Sluit hierop de aarddraden van analoge spelers aan.
Dit is geen veiligheidsaarde-aansluiting.
7. CD ingangsaansluitingen
RCA-type lijnniveau-ingangsaansluitingen.
Hierop kan een DJ CD-speler of ander apparaat met een lijnniveauuitgangssignaal worden aangesloten.
8. DIGITAL IN aansluitingen
RCA-type digitale coaxiale ingangsaansluitingen.
Hierop kan een DJ CD-speler of ander apparaat met digitale coaxiale
uitgangsaansluitingen worden aangesloten.
9. MIDI OUT aansluiting
DIN-type uitgangsaansluiting.
Hierop kan een ander MIDI apparaat worden aangesloten (zie blz.
103).
10. DIGITAL OUT aansluiting
RCA-type digitale coaxiale uitgangsaansluiting.
Digitale audiohoofduitgang.
15. CONTROL aansluitingen
Ø3,5 mm mini-aansluiting. Deze kan verbonden worden met de
bedieningssignaal-aansluiting van een Pioneer DJ CD-speler.
Wanneer deze aansluiting is verbonden, kan de fader van de DJM800 gebruikt worden voor het starten/stoppen op de DJ CD-speler.
16. BOOTH monitor-uitgangsaansluitingen
Ø6,3 mm klinkstekkertype cabinemonitor-uitgangsaansluitingen.
Het geluidsniveau van deze aansluitingen wordt onafhankelijk
geregeld door de BOOTH MONITOR niveauregelaar, ongeacht de
stand van de MASTER LEVEL regelaar. (Deze aansluitingen leveren
TRS uitvoer, dus zij ondersteunen zowel gebalanceerde als
ongebalanceerde uitgangen.)
17. DIGITAL/LINE ingangskeuzeschakelaars
Gebruik deze schakelaars om de analoge ingang (LINE) of digitale
ingang (DIGITAL IN) te kiezen.
18. Hoofduitgangsniveau-verzwakkingsschakelaar
(MASTER ATT)
Gebruik deze schakelaar voor het verzwakken van de hoofduitgang 1
en 2 signalen. De instelbare waarden zijn 0 dB, –3 dB, –6 dB en –12 dB.
19. Microfoonsignaalschakelaar (MIC SIGNAL ADD/CUT)
Gebruik deze schakelaar om de bemonsteringsfrequentie van de
digitale uitgang op 96 kHz/24 bit of 48 kHz/24 bit in te stellen.
Wanneer deze schakelaar op [ADD] staat, zullen de geluiden van
microfoon 1 en microfoon 2 via de BOOTH monitoruitgangsaansluitingen worden uitgevoerd.
Wanneer de schakelaar op [CUT] staat, zullen de geluiden van
microfoon 1 en microfoon 2 niet via de BOOTH monitoruitgangsaansluitingen worden uitgevoerd.
12. DIGITAL/CD ingangskeuzeschakelaars
20. MASTER 1 uitgangsaansluitingen
Gebruik deze schakelaars om de analoge ingang (CD) of digitale
ingang (DIGITAL IN) te kiezen.
XLR-type (mannetjes-stekker) gebalanceerde uitgang.
÷ Bij gebruik van een snoer met RCA-type stekkers moet u de
stekkers rechtstreeks in de MASTER 2 aansluitingen steken zonder
XLR/RCA verloopstekkers te gebruiken.
11. Bemonsteringsfrequentie-keuzeschakelaar
(fs 48 k/96 k)
21. Netstroomingang (AC IN)
88
<DRB1392>
Du
Sluit hierop het bijgeleverde netsnoer aan en steek dan de stekker aan
het andere uiteinde in een stopcontact met de juiste netspanning.
AANSLUITINGEN (AANSLUITEN VAN APPARATUUR OP DE INGANGEN)
Schakel het apparaat altijd uit en haal de stekker uit het stopcontact voordat u begint met het maken of wijzigen van aansluitingen.
AANSLUITEN VAN APPARATUUR OP DE INGANGEN
Pioneer DJ CD-spelers
Aansluiten van andere lijnniveau-uitgangsapparaten
Verbind de audio-uitgangsaansluitingen van de DJ CD-speler met de
kanaal 1 of 2 CD ingangsaansluitingen of de kanaal 3 of 4 LINE
ingangsaansluitingen en sluit de bedieningssignaalkabel van de
speler op de bijbehorende CONTROL aansluiting van het kanaal aan.
Zet de DIGITAL/CD schakelaar of de DIGITAL/LINE schakelaar van
het aangesloten kanaal op [CD] of [LINE] en zet de
ingangskeuzeschakelaar op [CD/DIGITAL] of [LINE/DIGITAL].
Bij het maken van digitale aansluitingen verbindt u de digitale coaxiale
uitgangsaansluiting van de DJ CD-speler met een van de kanaal 1 tot 4
DIGITAL IN aansluitingen van de DJM-800 en daarna zet u de
bijbehorende DIGITAL/CD schakelaar of DIGITAL/LINE schakelaar van
het kanaal op [DIGITAL] en de ingangskeuzeschakelaar op [CD/
DIGITAL] of [LINE/DIGITAL].
Voor gebruik van een cassettedeck of andere CD-speler verbindt u de
audio-uitgangsaansluitingen van het betreffende apparaat met de
kanaal 3 of 4 LINE ingangsaansluitingen. Zet daarna de bijbehorende
DIGITAL/LINE schakelaar van het kanaal op [LINE] en de
ingangskeuzeschakelaar op [LINE/DIGITAL].
U kunt het apparaat ook op de LINE ingangsaansluiting van kanaal 1
aansluiten en dan de ingangskeuzeschakelaar van kanaal 1 op [LINE]
zetten.
Aansluiten van andere digitale uitgangsapparaten
Voor gebruik van een CD-speler of ander apparaat met digitale
aansluitingen verbindt u de digitale coaxiale uitgangsaansluitingen
van het betreffende apparaat met een van de kanaal 1 tot 4 DIGITAL
IN aansluitingen en daarna zet u de bijbehorende DIGITAL/CD
schakelaar of DIGITAL/LINE schakelaar van het kanaal op [DIGITAL]
en de ingangskeuzeschakelaar op [CD/DIGITAL] of [LINE/DIGITAL].
Analoge platenspelers
Sluit de audio-uitgangskabel van de analoge platenspeler aan op
een van de kanaal 2 tot 4 PHONO ingangsaansluitingen. Zet de
bijbehorende ingangskeuzeschakelaar van het kanaal op [PHONO].
De PHONO ingangen van de DJM-800 zijn geschikt voor MMelementen.
Sluit de aardkabel van de platenspeler op een van de SIGNAL GND
aansluitingen van de DJM-800 aan.
÷ Er is geen PHONO ingangsaansluiting voor kanaal 1.
DIGITAL/LINE schakelaar
DIGITAL/CD schakelaar
SIGNAL GND
SIGNAL GND
MASTER 2
PHONO
REC
L
PHONO
LINE
L
LINE
PHONO
L
DIGITAL IN
LINE
CD
Nederlands
Ingangskeuzeschakelaar
L
CD
L
POWER
OFF
ON
CONTROL
1GND
2HOT
R
R
3COLD
AC IN
CONTROL
R
DIGITAL
LINE
CONTROL
R
DIGITAL
LINE
CONTROL
R
DIGITAL
CD
DIGITAL
CD
MIDI OUT
DIGITAL OUT
fs (Hz)
48 k
96 k
MASTER ATT
0dB
-3dB
-6dB
-12dB
R
ADD CUT
MASTER 1 L
L
R
R
MIC SIGNAL
L
R
R
L
BOOTH
(TRS)
R
L
L
R
SEND
L(MONO)
L
R
R
L
RETURN
L(MONO)
R
CD-speler enz.
Analoge platenspeler
Analoge platenspeler
DJ CD-speler
DJ CD-speler
Cassettedeck enz.
89
<DRB1392>
Du
AANSLUITINGEN (AANSLUITEN VAN EXTERNE EFFECTORS EN ANDERE APPARATUUR OP DE UITGANGEN/BETREFFENDE DE MIDI-AANSLUITINGEN)
AANSLUITEN VAN EXTERNE EFFECTORS EN ANDERE APPARATUUR OP DE UITGANGEN
Hoofduitgang
Digitale uitgang
Dit apparaat is voorzien van een gebalanceerde uitgang MASTER 1
(geschikt voor XLR-stekkers) en een ongebalanceerde uitgang
MASTER 2 (geschikt voor RCA-stekkers).
Gebruik de MASTER ATT schakelaar om het uitgangsniveau aan te
passen aan de ingangsgevoeligheid van de gebruikte eindversterker.
Als de STEREO/MONO schakelaar van het bedieningspaneel op
[MONO] staat, zal de hoofduitvoer een mono-combinatie van de L+R
kanalen zijn.
Dit is een coaxiale digitale uitgangsaansluiting, geschikt voor RCAstekkers. De bemonsteringsfrequentie kan worden ingesteld op 96
kHz/24 bit of 48 kHz/24 bit om deze aan te passen aan het aangesloten
apparaat.
Externe effector
Gebruik een kabel met Ø6,3 mm klinkstekkers om de SEND
aansluitingen van het DJ-mengpaneel te verbinden met de
ingangsaansluitingen van de effector.
Bij gebruik van een effector met een mono-ingang hoeft alleen de Lkanaal uitgang van het DJ-mengpaneel te worden aangesloten. In dit
geval zal het gemengde L+R audiosignaal naar de effector worden
gestuurd. Gebruik vervolgens een kabel met Ø6,3 mm klinkstekkers
om de RETURN aansluitingen van het DJ-mengpaneel te verbinden
met de uitgangsaansluitingen van de effector.
Als de effector alleen een mono-uitgang heeft, dient deze op de Lkanaal ingang van het DJ-mengpaneel te worden aangesloten. Het
signaal van de effector zal naar de L en R kanalen worden gestuurd.
Bij gebruik van een externe effector moet de effectkeuzeschakelaar
op [SND/RTN] worden gezet.
Cabinemonitor-uitgang
Dit is een TRS uitgang geschikt voor Ø6,3 mm klinkstekkers. Het
geluidsvolume voor deze uitgang wordt geregeld met de BOOTH
MONITOR niveauregelaar, onafhankelijk van de instelling van het
hoofduitgangsniveau.
Opname-uitgang
Dit zijn uitgangsaansluitingen voor het maken van opnamen,
geschikt voor RCA-stekkers.
Eindversterker
(ingangsaansluitingen voor
RCA-stekkers)
Cassettedeck
(opname-apparaat met analoge
ingang)
AV-versterker met digitale ingang
(opname-apparaat met digitale ingang)
Bemonsteringsfrequentie-keuzeschakelaar
R
L
L
R
SIGNAL GND
SIGNAL GND
MASTER 2
L
REC
PHONO
PHONO
LINE
L
LINE
PHONO
L
DIGITAL IN
LINE
CD
CD
L
L
POWER
OFF
ON
CONTROL
1GND
2HOT
R
R
3COLD
AC IN
DIGITAL
LINE
CONTROL
R
CONTROL
R
DIGITAL
LINE
DIGITAL
CD
CONTROL
R
DIGITAL
CD
MIDI OUT
DIGITAL OUT
fs (Hz)
48 k
96 k
MASTER ATT -3dB0dB
-6dB
-12dB
R
MASTER 1 L
ADD CUT
MIC SIGNAL
R
BOOTH
(TRS)
L
R
SEND
L(MONO)
R
RETURN
L(MONO)
MASTER ATT
schakelaar
Eindversterker
(ingangsaansluitingen voor
XLR-stekkers)
Eindversterker
(voor cabinemonitor)
BETREFFENDE DE MIDI-AANSLUITINGEN
Zie blz. 103 voor verdere informatie over de functie van de MIDI-aansluitingen.
90
<DRB1392>
Du
Externe effector
AANSLUITINGEN (AANSLUITEN VAN MICROFOONS EN HOOFDTELEFOONS/AANSLUITEN VAN HET NETSNOER)
AANSLUITEN VAN MICROFOONS EN HOOFDTELEFOONS
Microfoon
Hoofdtelefoon
Op de MIC 1 aansluiting aan de bovenkant van het bedieningspaneel
kan een microfoon met een Ø6,3 mm klinkstekker of een XLR-stekker
worden aangesloten.
Op de MIC 2 aansluiting aan de bovenkant van het bedieningspaneel
kan een microfoon met een Ø6,3 mm klinkstekker worden
aangesloten.
¶ Als de MIC SIGNAL schakelaar op het aansluitingenpaneel op
[CUT] staat, zal er geen microfoongeluid via de BOOTH monitoruitgangsaansluitingen worden uitgevoerd.
Op de PHONES aansluiting aan de bovenkant van het
bedieningspaneel kan een hoofdtelefoon met een Ø6,3 mm stereo
klinkstekker worden aangesloten.
HEADPHONES
MONO SPLIT
STEREO
MIXING
CUE
Microfoon 1
MASTER
LEVEL
0
(Microfoon 1)
PHONES
MIC
MIC 1
MIC 2
Hoofdtelefoon
MIC 1
LEVEL
0
MIC 2
LEVEL
Microfoon 2
0
Nederlands
HI
+6
-12
EQ
LOW
+6
-12
MIC
OFF ON TALK
OVER
AANSLUITEN VAN HET NETSNOER
Sluit het netsnoer als laatste aan.
÷ Nadat alle andere aansluitingen zijn voltooid, sluit u het bijgeleverde netsnoer op de netingang aan de achterkant van het apparaat aan en
steekt dan de stekker in een normaal stopcontact of in een netuitgang op de achterkant van de versterker.
÷ Gebruik alleen het bijgeleverde netsnoer.
91
<DRB1392>
Du
BENAMING EN FUNCTIE VAN DE BEDIENINGSORGANEN (BEDIENINGSPANEEL)
BENAMING EN FUNCTIE VAN DE BEDIENINGSORGANEN
BEDIENINGSPANEEL
POWER
MASTER
MIC
MIC 1
CD
/DIGITAL
MIC 2
9
11
TRIM
OVER
1
2
3
CD
/DIGITAL
LINE
0
MIC 2
LEVEL
4
0
2
2
2
2
1
1
1
1
12
MID
LOW
7
8
-26
+6
MID
-26
+6
+6
13
-26
–7
14
–15
+6
13
–7
LOW
14
–10
–15
–24
–24
dB
dB
COLOR
42
43
+6
COLOR
42
43
–2
EQ
–3
-26
15
+6
43
COLOR
42
-26
+6
13
24 32
–5
–7
LOW
14
–15
–24
15
0
–1
–10
dB -26
+6
1
12
MID
–5
–24
15
+6
–3
–5
LOW
–10
-26
–2
EQ
–3
-26
–7
2
0
–1
–2
EQ
12
MID
–1
–5
14
–15
SWEEP
0
7
4
dB -26
OFF ON TALK
OVER
HARMONIC
13
LOW
–10
MIC
12
–3
–5
–7
+6
-12
+6
–2
EQ
–3
EQ
-26
–1
HI
+6
-12
0
44
HI
4
+6
23
10
+9
7
HI
4
-26
0
OVER
10
+9
7
HI
4
0
10
11
TRIM
10
+9
7
HI
PHONO
OVER
4
–2
6
10
11
TRIM
LEVEL
LINE
/DIGITAL
PHONO
OVER
10
+9
7
–1
5
10
11
TRIM
OVER
10
MIC 1
LEVEL
LINE
/DIGITAL
PHONO
PROFESSIONAL MIXER
–10
BEAT
–15
–24
-26
15
+6
COLOR
42
43
L
dB
R
BALANCE
MIDI START
/STOP
AUTO/TAP
34
TAP
16
CUE
33
SOUND COLOR FX
CRUSH
35
FILTER
LOW
41
17
FADER START
1
2
3
4
CUE
STEREO
MIXING
29
CUE
LOW
HI
CUE
16
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
28
LOW
HI
CUE
16
HEADPHONES
MONO SPLIT
LOW
HI
HI
CUE
16
16
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
L
25 R
CUE
16
MONO
STEREO
18 19
18 19
PHASER
REVERB
ROBOT
CHORUS
ROLL
REV ROLL
DELAY
BOOTH MONITOR
26 2 3
SND/RTN
4 MIC
CF.A
CF.B
1
MASTER
0
27
37
TIME
CH FADER
20
MASTER
LEVEL
36
BEAT EFFECTS
FLANGER
FILTER
TRANS
PAN
REV DLY
ECHO
18 19 18 19
30
CROSS FADER
38
LEVEL/DEPTH
21
0
A THRU B
A THRU B
A THRU B
A THRU B
MIN
CROSS FADER ASSIGN
PHONES
31
22
A
Microfoon-invoer bedieningsgedeelte
1. Microfoon 1 ingangsaansluiting (MIC 1)
Sluit hierop een microfoon aan met een XLR of klinkstekker.
2. Microfoon 2 ingangsaansluiting (MIC 2)
Sluit hierop een microfoon aan met een klinkstekker.
3. Microfoon 1 niveauregelaar (MIC 1 LEVEL)
Voor het instellen van het volume van microfoon 1. (instelbereik –∞
tot 0 dB)
MAX
ON/OFF
39
40
B
8. Microfoon-functiekeuzeschakelaar (MIC)
OFF:
Er wordt geen microfoongeluid uitgevoerd.
ON:
Het microfoongeluid wordt normaal uitgevoerd.
TALK OVER:
Het microfoongeluid wordt uitgevoerd; wanneer er geluid naar de
microfooningang wordt gevoerd, zal de TALK OVER functie in
werking treden en wordt de uitvoer van alle geluid, behalve het
geluid van de microfoon, met 20 dB verzwakt.
4. Microfoon 2 niveauregelaar (MIC 2 LEVEL)
Voor het instellen van het volume van microfoon 2. (instelbereik –∞
tot 0 dB)
Kanaal-invoer bedieningsgedeelte
5. Microfoon-hogetonenregelaar (HI)
9. Kanaal 1 ingangskeuzeschakelaar
Voor het instellen van de hoge frequenties (hoge tonen) van
microfoon 1 en 2. (instelbereik –12 dB tot +6 dB)
CD/DIGITAL:
Voor het instellen van de basfrequenties (lage tonen) van microfoon
1 en 2. (instelbereik –12 dB tot +6 dB)
Voor het kiezen van de CD ingangsaansluitingen (analoge lijnniveauingang) of de DIGITAL ingangsaansluitingen.
LINE:
Voor het kiezen van de LINE ingangsaansluitingen.
7. Microfoonfunctie-indicator
10. Kanaal 2 tot 4 ingangskeuzeschakelaars
6. Microfoon-lagetonenregelaar (LOW)
Licht op wanneer de microfoonfunctie is ingeschakeld; knippert
wanneer de TALK OVER functie is ingeschakeld.
92
<DRB1392>
Du
CD/DIGITAL (kanaal 2):
Voor het kiezen van de CD ingangsaansluitingen (analoge lijnniveauingang) of de DIGITAL ingangsaansluitingen.
LINE/DIGITAL (kanaal 3 en 4):
Voor het kiezen van de LINE ingangsaansluitingen (analoge
lijnniveau-ingang) of de DIGITAL ingangsaansluitingen.
PHONO:
Voor het kiezen van de PHONO ingangsaansluitingen (analoge
platenspeler-ingang).
BENAMING EN FUNCTIE VAN DE BEDIENINGSORGANEN (BEDIENINGSPANEEL)
11. TRIM regelaar
21. Kruisfader-curveschakelaar (CROSS FADER)
Voor het instellen van het ingangsniveau van elk kanaal.
(instelbereik: –∞ tot +9 dB, middenstand is ongeveer 0 dB)
Voor het instellen van de middenfrequenties (middentonen) van elk
kanaal. (instelbereik: –26 dB tot +6 dB)
Gebruik deze schakelaar om een van de drie typen kruisfadercurven
te kiezen.
¶ Bij de linker instelling zal er een snel stijgende signaalcurve zijn.
(Zodra de kruisfader-schuifregelaar de [A] kant verlaat, zal het [B]
geluid weergegeven worden.)
¶ Bij de rechter instelling is er een gelijkmatige en neutrale stijging
van de curve gedurende de verschuiving van de kruisfader.
¶ Bij de middelste instelling zal er een curve zijn die tussen de
hierboven twee beschreven curven in ligt.
14. Kanaal-lagetonenregelaar (LOW)
22. Kruisfader-schuifregelaar
Voor het instellen van de basfrequenties (lage tonen) van elk kanaal.
(instelbereik: –26 dB tot +6 dB)
Het geluid toegewezen aan de [A] en [B] kant wordt uitgevoerd
overeenkomstig de instelling van de CROSS FADER ASSIGN
schakelaar en de instelling voor de kruisfadercurve die gekozen is
met de CROSS FADER curveschakelaar.
Voor het instellen van de hoge frequenties (hoge tonen) van elk
kanaal. (instelbereik: –26 dB tot +6 dB)
13. Kanaal-middentonenregelaar (MID)
15. Kanaalniveau-indicators
Deze indicators tonen het huidige niveau voor elk kanaal, met een
twee-seconden piekvasthoudfunctie.
16. Hoofdtelefoon CUE toetsen/indicators
Gebruik deze toetsen om de bron te kiezen die u via de hoofdtelefoon
wilt beluisteren: kanaal 1 tot 4, MASTER of effector. Als gelijktijdig
meerdere toetsen worden ingedrukt, zullen de gekozen
geluidsbronnen gemengd worden. Druk nog een keer op de toets om
de gekozen bron te annuleren. De niet gekozen toetsen lichten donker
op en de toetsen van de gekozen bronnen lichten helder op.
Fader-bedieningsgedeelte
Hoofduitvoer-bedieningsgedeelte
23. Hoofduitvoer-niveauregelaar (MASTER LEVEL)
Gebruik deze regelaar om het hoofduitvoerniveau in te stellen.
(instelbereik: –∞ tot 0 dB)
De hoofduitvoer is het totaal van het geluid van de kanalen die met de
CROSS FADER ASSIGN schakelaar op [THRU] zijn ingesteld, het
signaal dat via de kruisfader loopt en de signalen van microfoon 1 en
microfoon 2 (als de effectkeuzeschakelaar op [SND/RTN] staat, zal
ook de RETURN invoer worden toegevoegd).
17. Faderstarttoets/indicator (FADER START 1 tot 4)
24. Hoofdniveau-indicators (MASTER L, R)
Voor gebruik van de faderstart/terug-naar-cue functie voor het kanaal
waarop een DJ CD-speler is aangesloten. De toets licht op wanneer
deze is ingeschakeld. Als de functie geactiveerd is, zal de werking
verschillen afhankelijk van de instelling van de CROSS FADER
ASSIGN schakelaar.
¶ Wanneer de CROSS FADER ASSIGN schakelaar is ingesteld op [A]
of [B], is de werking van de faderstarttoets gekoppeld aan de
werking van de kruisfader (en niet gekoppeld aan de kanaalfader).
¶ Wanneer de CROSS FADER ASSIGN schakelaar is ingesteld op
[THRU], is de werking van de faderstarttoets gekoppeld aan de
werking van de kanaalfader (en niet gekoppeld aan de kruisfader).
Deze segmentindicators geven het uitgangsniveau van de L- en Rkanalen aan. De indicators hebben een twee-seconden
piekvasthoudfunctie.
25. Hoofdbalansregelaar (BALANCE)
Voor het instellen van de L/R kanaalbalans van de hoofduitgang,
cabinemonitor-uitgang, opname-uitgang en digitale uitgang.
26. STEREO/MONO keuzeschakelaar voor de
hoofduitvoer
Als deze schakelaar op [MONO] wordt gezet, zal de hoofduitvoer een
mono-combinatie van L+R worden.
18. Kanaalfader-schuifregelaar
Voor het instellen van het geluidsvolume van elk kanaal.
(instelbereik: –∞ tot 0 dB)
De uitvoer gebeurt overeenkomstig de kanaalfadercurve die met de
CH FADER curveschakelaar is ingesteld.
19. CROSS FADER ASSIGN schakelaar
Deze schakelaar wijst de uitvoer van elk kanaal toe aan de rechter- of
linkerkant van de kruisfader (als er meerdere kanalen aan dezelfde
kant zijn toegewezen, zal het resultaat het gecombineerde totaal van
die kanalen zijn).
A:
Het gekozen kanaal wordt toegewezen aan de A (linker) kant van de
kruisfader.
THRU:
De uitvoer van de kanaalfader wordt naar de hoofduitvoer gestuurd,
zonder dat deze via de kruisfader loopt.
B:
Het gekozen kanaal wordt toegewezen aan de B (rechter) kant van de
kruisfader.
20. Kanaalfader-curveschakelaar (CH FADER)
Gebruik deze schakelaar om een van de drie typen kanaalfadercurven
te kiezen. Deze instelling geldt voor de kanalen 1 tot 4.
¶ Bij de linker instelling zal er een snel stijgende curve zijn naarmate
de kanaalfader haar verre positie bereikt.
¶ Bij de rechter instelling is er een gelijkmatige en neutrale stijging
van de curve gedurende de verschuiving van de kanaalfader.
¶ Bij de middelste instelling zal er een curve zijn die tussen de
hierboven twee beschreven curven in ligt.
Cabinemonitor-bedieningsgedeelte
27. BOOTH MONITOR niveauregelaar
Gebruik deze regelaar om het volume van de cabinemonitor-uitgang
in te stellen.
Het volume kan onafhankelijk van het hoofduitgangsvolume worden
ingesteld. (instelbereik: –∞ tot 0 dB)
Hoofdtelefoon-uitgangsgedeelte
28. Hoofdtelefoon-uitgangsschakelaar
(MONO SPLIT/STEREO)
MONO SPLIT:
De geluidsbron die gekozen is met de hoofdtelefoon CUE toets wordt
uitgevoerd via het L-kanaal en het hoofdgeluid wordt uitgevoerd via
het R-kanaal (alleen wanneer [MASTER] gekozen is met de
hoofdtelefoon CUE toets).
STEREO:
De geluidsbron die gekozen is met de hoofdtelefoon CUE toets wordt
in stereo uitgevoerd.
29. Hoofdtelefoon-mengregelaar (MIXING)
Als de regelaar naar rechts (in de richting van [MASTER]) wordt
gedraaid, zal het hoofdgeluid via de hoofdtelefoon worden
weergegeven (alleen wanneer [MASTER] gekozen is met de
hoofdtelefoon CUE toets); als de regelaar naar links (in de richting
van [CUE] wordt gedraaid), zal het geluid van de hoofdtelefoon een
menging zijn van het geluid van de effectmonitor en het kanaal dat
gekozen is met de hoofdtelefoon CUE toets.
93
<DRB1392>
Du
Nederlands
12. Kanaal-hogetonenregelaar (HI)
BENAMING EN FUNCTIE VAN DE BEDIENINGSORGANEN (BEDIENINGSPANEEL/DISPLAY)
30. Hoofdtelefoon-niveauregelaar (LEVEL)
Voor het instellen van het uitgangsniveau
hoofdtelefoonaansluiting. (instelbereik: –∞ tot 0 dB)
van
de
31. Hoofdelefoonaansluiting (PHONES)
BPM tellergedeelte
32. Beat-keuzetoetsen (2 BEAT 3)
3 (Beat verhogen): Voor het verdubbelen van de berekende BPM.
2 (Beat verlagen): Voor het halveren van de berekende BPM.
(blz. 100)
¶ Sommige effecten kunnen op “3/4” worden ingesteld.
33. MIDI start/stoptoets (MIDI START/STOP)
Gebruik deze toets om de MIDI bedieningsfunctie om te schakelen
tussen start en stop (blz. 103).
Wanneer deze toets geactiveerd wordt, zal het [MIDI START (STOP)]
bericht gedurende 2 seconden op het display verschijnen.
MIDI SNAP SHOT:
Als de MIDI START/STOP toets ingedrukt wordt gehouden, zal er een
momentopname naar het externe MIDI apparaat worden gestuurd.
Geluidskleureffecten-bedieningsgedeelte
41. Geluidskleureffect-keuzetoetsen/indicators
(HARMONIC, SWEEP, FILTER, CRUSH)
Gebruik deze toetsen voor het in/uitschakelen van de geluidskleureffecten (blz. 101). De toets voor de gekozen functie gaat knipperen
en het effect wordt gelijk op de kanalen 1 tot 4 toegepast. Wanneer
een knipperende toets wordt ingedrukt, zal deze blijven branden en
wordt het effect uitgeschakeld. Bij het inschakelen van het apparaat
komen alle effecten op uit te staan (de indicators lichten op).
42. Harmonie-indicators
Wanneer [HARMONIC] is ingeschakeld, zullen deze indicators
oplichten en verandert de kleur van de indicator overeenkomstig de
status van het effect (blz. 101).
43. Geluidskleureffect-parameterregelaar (COLOR)
Voor het instellen van de kwantitatieve parameters voor het effect dat
gekozen is met de geluidskleureffect-keuzetoetsen (blz. 101, 102).
44. Display
Zie blz. 94 tot 95 voor verdere informatie.
34. BPM meetmethodetoets (AUTO/TAP)
Bij enkele malen indrukken van deze toets schakelt de BPM
meetmethode telkens om tussen [AUTO] en [TAP].
AUTO:
De [AUTO] indicator licht op het display op en de BPM wordt
automatisch berekend.
TAP:
De [TAP] indicator licht op het display op en de BPM wordt berekend
via handmatige invoer met de TAP toets.
DISPLAY
EFFECT SELECT
1
35. TAP toets
De BPM wordt berekend op basis van de intervallen waarop de TAP
toets wordt ingedrukt. Als in de AUTO stand op de TAP toets wordt
gedrukt, zal de meetmethode automatisch overschakelen naar de
TAP meetmethode (handmatige invoer).
CH SELECT
1
MIC
Beat-effect-gedeelte
2
A
3
B
4
2
MST
PARAMETER
36. Effectkeuzeschakelaar (DELAY, ECHO, REV DLY
(REVERSE DELAY), PAN, TRANS, FILTER,
FLANGER, PHASER, REVERB, ROBOT (ROBOT
VOCODER), CHORUS, ROLL, REV ROLL
(REVERSE ROLL), SND/RTN (SEND/RETURN))
AUTO
TAP
MIDI
BPM
%
4
Gebruik deze schakelaar om het gewenste effect te kiezen (blz. 98).
Wanneer een externe effector op de SEND en RETURN aansluitingen
is aangesloten, zet u de schakelaar op [SND/RTN].
37. Effectkanaal-keuzeschakelaar
(1, 2, 3, 4, MIC, CF.A, CF.B, MASTER)
Gebruik deze schakelaar om het kanaal te kiezen waarop de effecten
worden toegepast (blz. 100). Wanneer [MIC] wordt gekozen, zullen de
effecten op microfoon 1 en microfoon 2 worden toegepast.
38. Effectparameter 1 regelaar [TIME (PARAMETER 1)]
Voor het instellen van de tijdparameter voor het gekozen effect (blz.
100, 102).
¶ Als de TIME regelaar wordt rondgedraaid terwijl de TAP toets
ingedrukt wordt gehouden, kan handmatig een directe BPM
worden ingesteld.
¶ Als de TIME regelaar wordt rondgedraaid terwijl de TAP toets en
de AUTO/TAP toets ingedrukt worden gehouden, kan de BPM in
eenheden van 0,1 worden ingesteld.
39. Effectparameter 2 regelaar
[LEVEL/DEPTH (PARAMETER 2)]
Voor het instellen van de kwantitatieve parameters voor het gekozen
effect (blz. 100, 102).
40. Effecttoets/indicator (ON/OFF)
Voor het in/uitschakelen van het gekozen effect (blz. 100). Wanneer
het apparaat wordt ingeschakeld, komen de effecten op OFF te staan
en licht de toets op. Als de effecten geactiveerd worden (ON), begint
de toets te knipperen.
94
<DRB1392>
Du
3
1. Effectdisplay-gedeelte
De <EFFECT SELECT> indicator brandt voortdurend en het
alfanumerieke display (zeven tekens op twee regels) toont de naam
van het effect zoals hieronder is aangegeven. Wanneer een van de
bedieningshandelingen wordt uitgevoerd die is aangegeven in de
tabel, zullen de bijbehorende tekens twee seconden getoond worden,
waarna het display weer de oorspronkelijke effectnaam aangeeft.
Bedieningshandeling
Rij boven/
onder
Display
Boven
MIDI
Onder
START
Boven
MIDI
Onder
STOP
Boven
SNAP
Onder
SHOT
Bij MIDI start
Bij MIDI stop
MIDI snapshot
BENAMING EN FUNCTIE VAN DE BEDIENINGSORGANEN (DISPLAY)
De <CH SELECT> indicator brandt voortdurend en er licht een rood
kader op rondom de nummerpositie die correspondeert met de
gekozen kanaaleffect-keuzetoets.
3. Parameterdisplay-gedeelte
<PARAMETER>:
De <PARAMETER> indicator brandt voortdurend.
AUTO/TAP:
[AUTO] licht op wanneer de BPM meetmethode op AUTO is
ingesteld en [TAP] licht op wanneer de BPM meetmethode op
handmatig (TAP) is ingesteld.
BPM tellerdisplay (3 cijfers):
In de AUTO stand wordt de automatisch gedetecteerde BPM waarde
aangegeven. Als de BPM telling niet automatisch gedetecteerd kan
worden, knippert de voorheen gedetecteerde waarde op het display.
In de handmatige (TAP) stand wordt de BPM waarde aangegeven die
is opgegeven via TAP invoer enz.
BPM:
Brandt voortdurend.
MIDI:
Geeft de MIDI start/stopstatus aan.
¶ De indicator licht op nadat de MIDI startopdracht is verzonden.
¶ De indicator dooft nadat de MIDI stopopdracht is verzonden.
Effectkeuzeschakelaar
DELAY
ECHO
REV DLY
PAN
TRANS
FILTER
FLANGER
PHASER
REVERB
ROBOT
CHORUS
ROLL
REV ROLL
SND/RTN
Parameter 1 display (5 cijfers):
Dit display toont de parameters die voor elk effect van toepassing
zijn. Wanneer de beat-keuzetoetsen (BEAT 2, 3) worden ingedrukt,
zal de bijbehorende meervoudige beat-verandering voor 1 seconde
worden getoond. Als de beat-keuzetoetsen (BEAT 2, 3) gebruikt
worden voor het opgeven van een waarde die buiten het
parameterbereik valt, zal het huidige nummer knipperen maar niet
veranderen.
Eenheid-display (%/ms):
Licht op overeenkomstig de eenheid die voor elk effect wordt
gebruikt.
4. Beatdisplay-gedeelte
Dit display toont de plaats van parameter 1 ten opzichte van BPM (1/1
beat). De onderste rij licht voortdurend op. Wanneer de plaats van
parameter 1 een bepaalde drempelwaarde bereikt, zal de
bijbehorende indicator oplichten. Wanneer parameter 1 tussen de
drempelwaarden in ligt, zal de indicator knipperen. Alhoewel het
display zeven feitelijke indicators bevat, kunnen de twee uiteinden
ook als indicators beschouwd worden, wat betekent dat er negen
posities gestipuleerd kunnen worden. Wanneer de waarden bij de
uiteinden zijn, zullen er geen indicators oplichten.
1 Effectdisplay
3 Parameterdisplay
Boven/
Minimum- Maximum- StandaardEffectnaam
Eenheid 1
2
3
onder
waarde
waarde
waarde
Boven
DELAY
1
4 000
500
ms
1/8 1/4 1/2
Onder
Boven
ECHO
1
4 000
500
ms
1/8 1/4 1/2
Onder
Boven
REVERSE
10
4 000
500
ms
1/8 1/4 1/2
Onder
DELAY
Boven
PAN
10
16 000
500
ms 1/16 1/8 1/4
Onder
Boven
TRANS
10
16 000
500
ms 1/16 1/8 1/4
Onder
Boven
FILTER
10
32 000
2 000
ms
1/4 1/2 1/1
Onder
Boven
FLANGER
10
32 000
2 000
ms
1/4 1/2 1/1
Onder
Boven
PHASER
10
32 000
2 000
ms
1/4 1/2 1/1
Onder
Boven
REVERB
1
100
50
%
10
20
30
Onder
Boven
ROBOT
–100
100
0
%
— –100 –66
Onder
Boven
CHORUS
10
32 000
2 000
ms
1/4 1/2 1/1
Onder
Boven
ROLL
10
4 000
500
ms 1/16 1/8 1/4
Onder
Boven
REVERSE
10
4 000
500
ms 1/16 1/8 1/4
Onder
ROLL
Boven
SEND/
Onder
RETURN
4 Beatdisplay
4
5
6
7
8
9
3/4
1/1
2/1
4/1
8/1
16/1
3/4
1/1
2/1
4/1
8/1
16/1
3/4
1/1
2/1
4/1
8/1
16/1
1/2
1/1
2/1
4/1
8/1
16/1
1/2
1/1
2/1
4/1
8/1
16/1
2/1
4/1
8/1
16/1 32/1 64/1
2/1
4/1
8/1
16/1 32/1 64/1
2/1
4/1
8/1
16/1 32/1 64/1
40
50
60
70
80
90
–50
0
26
50
100
—
2/1
4/1
8/1
16/1 32/1 64/1
1/2
1/1
2/1
4/1
8/1
16/1
1/2
1/1
2/1
4/1
8/1
16/1
De grijze onderdelen
worden niet getoond.
95
<DRB1392>
Du
Nederlands
2. Kanaalkeuzedisplay-gedeelte
BEDIENING VAN HET MENGPANEEL (BASISBEDIENING)
BEDIENING VAN HET MENGPANEEL
[Kiezen van stereo of mono]
BASISBEDIENING
Als de STEREO/MONO schakelaar op [MONO] staat, zal de
hoofduitvoer een mono-combinatie van de L+R kanalen zijn.
1 POWER
2
7
MASTER
LEVEL
3
TRIM
4
HI, MID, LOW
8
BALANCE
5
[Microfoon-invoer]
1. Om een microfoon te gebruiken, zet u de MIC schakelaar
op [ON] of [TALK OVER].
¶ Als de schakelaar op [TALK OVER] wordt gezet, zal telkens
wanneer een geluid van meer dan –15 dB bij de microfooningang wordt gedetecteerd, de uitvoer van alle geluidsbronnen,
met uitzondering van het geluid van de microfoon, met 20 dB
verzwakt worden.
2. Gebruik de MIC 1 LEVEL regelaar om het geluidsvolume
van MIC 1 in te stellen en gebruik de MIC 2 LEVEL regelaar
om het geluidsvolume van MIC 2 in te stellen.
3. Gebruik de microfoontoonregelaars (HI, LOW) om de klank
van het microfoongeluid in te stellen.
¶ De microfoontoonregelaars werken gelijktijdig voor microfoon
1 en 2.
6
[Cabinemonitor-uitvoer]
1. Zet de POWER schakelaar op het achterpaneel op ON.
2. Stel de ingangskeuzeschakelaar voor het gewenste kanaal
in om de aangesloten apparatuur te kiezen.
¶ Wanneer u de CD ingang of LINE ingang wilt gebruiken, moet
de DIGITAL/CD schakelaar of de DIGITAL/LINE schakelaar van
het aansluitingenpaneel op [CD] of [LINE] worden gezet.
¶ Wanneer u een DIGITAL ingang wilt gebruiken, moet de
DIGITAL/CD schakelaar of de DIGITAL/LINE schakelaar van het
aansluitingenpaneel op [DIGITAL] worden gezet.
3. Gebruik de TRIM regelaar om het ingangsniveau in te stellen.
4. Gebruik de kanaaltoonregelaars (HI, MID, LOW) om de
klank in te stellen.
5. Gebruik de kanaalfader-schuifregelaar om het
geluidsvolume van het gekozen kanaal in te stellen.
6. Om de kruisfader op het gekozen kanaal te gebruiken, zet u
de CROSS FADER ASSIGN schakelaar op kruisfaderkanaal
A of kanaal B en bedient dan de kruisfader-schuifregelaar.
¶ Wanneer u de kruisfader niet gebruikt, zet u de CROSS FADER
ASSIGN schakelaar op [THRU].
7. Gebruik de MASTER LEVEL regelaar om het totale
geluidsvolume in te stellen.
8. Gebruik de BALANCE regelaar om de geluidsbalans tussen
het rechter en linker kanaal in te stellen.
Microfoon-invoer
Cabinemonitor-uitvoer
1. Kies met de MIC SIGNAL schakelaar van het
aansluitingenpaneel of de microfoongeluiden wel of niet
naar de cabinemonitor uitgevoerd moeten worden.
¶ Als de schakelaar op [ADD] staat worden de microfoongeluiden
naar de cabinemonitor uitgevoerd en als de schakelaar op [CUT]
staat worden de microfoongeluiden niet naar de cabinemonitor
uitgevoerd.
2. Gebruik de BOOTH MONITOR regelaar om het
geluidsvolume in te stellen.
¶ De BOOTH MONITOR regelaar kan gebruikt worden om het
geluidsvolume onafhankelijk van de MASTER LEVEL regelaar
in te stellen.
[Hoofdtelefoon-uitvoer]
1. Gebruik de CUE toetsen (kanalen 1 tot 4, MASTER,
effector) om de bron te kiezen.
¶ De gekozen CUE toets licht helder op.
2. Stel de hoofdtelefoonschakelaar (MONO SPLIT/STEREO) in.
¶ Als de schakelaar in de [MONO SPLIT] stand wordt gezet, zal
het linker kanaal het geluid uitvoeren dat met de CUE toets is
gekozen, terwijl het rechter kanaal het hoofdgeluid uitvoert
(alleen wanneer de CUE toets voor de [MASTER] op ON staat).
¶ Als de schakelaar in de [STEREO] stand wordt gezet, zal het
geluid dat gekozen is met de CUE toets in stereo worden
uitgevoerd.
3. Als [MONO SPLIT] is gekozen, gebruik dan de MIXING
regelaar om de balans tussen het geluid van het linker
kanaal (het geluid gekozen met de CUE toets) en het
rechter kanaal (hoofdgeluid – alleen wanneer de CUE toets
voor de [MASTER] op ON staat) in te stellen.
¶ Als de MIXING regelaar naar rechts wordt gedraaid (naar
[MASTER]), neemt het hoofdgeluid toe (alleen wanneer de CUE
toets voor de [MASTER] op ON staat); wanneer de regelaar naar
links wordt gedraaid (naar [CUE]), wordt het geluid dat gekozen
is met de CUE toets uitgevoerd.
4. Gebruik de LEVEL regelaar om het geluidsvolume van de
hoofdtelefoon in te stellen.
STEREO/
MONO
[Kiezen van de fadercurve]
Voor de verandering van het geluidsvolume als reactie op de bediening
van de fader kan gekozen worden uit drie verschillende curven.
7 Gebruik de CH FADER schakelaar om de gewenste
kanaalfadercurve te kiezen.
Hoofdtelefoon-uitvoer
96
<DRB1392>
Du
Fadercurve
¶ Bij de linker instelling zal er een snel stijgende curve zijn
naarmate de kanaalfader haar verre positie bereikt.
¶ Bij de rechter instelling is er een gelijkmatige en neutrale
stijging van de curve gedurende de verschuiving van de
kanaalfader.
BEDIENING VAN HET MENGPANEEL (FADERSTARTFUNCTIE)
7 Gebruik de CROSS FADER curveschakelaar om de
gewenste kruisfadercurve te kiezen.
¶ Bij de linker instelling zal er een snel stijgende signaalcurve
zijn. (Zodra de kruisfader-schuifregelaar de [A] kant verlaat, zal
het [B] geluid weergegeven worden.)
¶ Bij de rechter instelling is er een gelijkmatige en neutrale
stijging van de curve gedurende de verschuiving van de
kruisfader.
¶ Bij de middelste instelling zal er een curve zijn die tussen de
hierboven twee beschreven curven in ligt.
¶ Deze instelling levert gelijke curve-effecten voor de kanten A en
B.
FADERSTARTFUNCTIE
Wanneer u dit apparaat door middel van een los verkrijgbare
bedieningssignaalkabel op een Pioneer DJ CD-speler aansluit, kunt u
de kanaalfader en de kruisfader gebruiken voor het beginnen met
afspelen van een CD.
Als de kanaalfader- of kruisfader-schuifregelaar van het mengpaneel
wordt verschoven, wordt de CD-speler uit de pauzestand gehaald en
zal automatisch – en onmiddellijk – gestart worden met de weergave
van de gekozen track. Wanneer de faderschuifregelaar in de
oorspronkelijke stand wordt teruggezet, zal de CD-speler terugkeren
naar het cue-punt (terug-naar-cue), zodat “sampler” weergave
mogelijk is.
Kruisfader-start weergave en terug-naar-cue weergave
Als de CD-speler die aan kanaal A van de kruisfader is toegewezen bij
het cue-punt in de paraatstand staat, kunt u de kruisfaderschuifregelaar vanaf de rechterkant (B kant) naar de linkerkant (A
kant) verschuiven voor het automatisch starten met afspelen van de
kanaal A CD-speler.
Wanneer de kruisfader-schuifregelaar de linkerkant (A kant) bereikt,
zal de CD-speler die is toegewezen aan kanaal B terugkeren naar het
cue-punt (terug-naar-cue functie). Wanneer de CD-speler die aan
kanaal B is toegewezen bij het cue-punt in de paraatstand staat, kunt
u de kruisfader-schuifregelaar vanaf de linkerkant (A kant) naar de
rechterkant (B kant) verschuiven voor het automatisch starten met
afspelen van de kanaal B CD-speler. Wanneer de kruisfaderschuifregelaar de rechterkant (B kant) bereikt, zal de CD-speler die is
toegewezen aan kanaal A terugkeren naar het cue-punt (terug-naarcue functie).
* De terug-naar-cue actie wordt ook uitgevoerd als de
ingangskeuzeschakelaar niet op [CD/DIGITAL] of [LINE/DIGITAL]
staat.
[Gebruik van de kanaalfader om te starten
met afspelen]
1. Druk op de FADER START toets van het kanaal (1 tot 4) dat
is aangesloten op de CD-speler die u wilt bedienen.
¶ De toets van het gekozen kanaal licht op.
2. Zet de kanaalfader-schuifregelaar op “0”.
3. Stel een cue-punt op de CD-speler in en zet de speler bij
het cue-punt in de paraatstand.
¶ Als er reeds een cue-punt is ingesteld, hoeft de CD-speler niet
bij het cue-punt in de paraatstand te worden gezet.
4. Wanneer u wilt beginnen met afspelen, verschuift u de
kanaalfader-schuifregelaar.
¶ De CD-speler begint met afspelen.
¶ Nadat het afspelen is begonnen, kunt u de kanaalfaderschuifregelaar terug naar [0] schuiven om de CD-speler te laten
terugkeren naar het cue-punt en daar in de paraatstand te
zetten (terug-naar-cue).
* Deze functie van de kanaalfader werkt alleen wanneer de CROSS
FADER ASSIGN schakelaar op [THRU] staat.
[Gebruik van de kruisfader om te starten
met afspelen]
FADER
START 1
1, 2, 3, 4
CROSS
FADER 2
ASSIGN
A / THRU / B
3
5
1. Druk op de FADER START toets van het kanaal (1 tot 4) dat
is aangesloten op de CD-speler die u wilt bedienen.
¶ De toets van het gekozen kanaal licht op.
2. Zet de CROSS FADER ASSIGN schakelaar van het gekozen
kanaal op [A] of [B].
¶ Kies [A] voor toewijzing aan kanaal A (linkerkant) van de
kruisfader.
¶ Kies [B] voor toewijzing aan kanaal B (rechterkant) van de
kruisfader.
3. Schuif de kruisfader-schuifregelaar zo ver mogelijk naar de
tegenovergestelde kant van de CD-speler die u wilt laten
starten.
4. Stel een cue-punt op de CD-speler in en zet de speler bij
het cue-punt in de paraatstand.
¶ Als er reeds een cue-punt is ingesteld, hoeft de CD-speler niet
bij het cue-punt in de paraatstand te worden gezet.
5. Wanneer u wilt beginnen met afspelen, verschuift u de
kruisfader-schuifregelaar.
FADER
START 1
1, 2, 3, 4
2
4
¶ De CD-speler begint met afspelen.
¶ Nadat het afspelen is begonnen, kunt u de kruisfaderschuifregelaar
helemaal
terugschuiven
naar
de
tegenovergestelde kant om de CD-speler die aan die kant is
toegewezen te laten terugkeren naar het cue-punt en daar in de
paraatstand te zetten (terug-naar-cue).
Opmerking:
De faderstartfunctie werkt niet wanneer er enkel digitale
verbindingen zijn gemaakt; om de faderstartfunctie te kunnen
gebruiken, moet u tevens de analoge aansluitingen van de CD-speler
aansluiten.
97
<DRB1392>
Du
Nederlands
¶ Bij de middelste instelling zal er een curve zijn die tussen de
hierboven twee beschreven curven in ligt.
¶ Deze instelling geldt voor de kanalen 1 tot 4.
EFFECTFUNCTIES (TYPEN BEAT-EFFECTEN)
EFFECTFUNCTIES
Dit apparaat kan beat-effecten produceren die gekoppeld zijn aan de
BPM en geluidskleureffecten die gekoppeld zijn aan de COLOR
regelaars van de kanalen, voor een totaal van 18 basiseffecten
(inclusief [SND/RTN]). Bovendien kunt u de parameters van elk soort
effect veranderen, wat een uitzonderlijk groot aantal effectvariaties
oplevert.
De grote variëteit aan beat-effecten wordt verkregen door de tijdelijke
parameter via de TIME regelaar (Parameter 1) te variëren en de
kwantitatieve parameter via de LEVEL/DEPTH regelaar (Parameter 2).
Veranderingen in de geluidskleureffecten kunnen worden toegevoegd
door de stand van de COLOR regelaars te wijzigen. Via het combineren
van de beat-effecten en geluidskleureffecten wordt een nog groter
scala aan uitvoeringseffecten verwezenlijkt.
TYPEN BEAT-EFFECTEN
3. REVERSE DELAY (enkelvoudig herhalingsgeluid)
Met deze functie kunt u een omgekeerd vertraagd geluid met
een beat van 1/8, 1/4, 1/2, 3/4, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1 of 16/1 snel en
gemakkelijk toevoegen.
Voorbeeld
Oorspronkelijk
1 beat
1/1
omgekeerde
vertraging
1 beat
1. DELAY (enkelvoudig herhalingsgeluid)
Met deze functie kunt u een vertraagd geluid met een beat van
1/8, 1/4, 1/2, 3/4, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1 of 16/1 snel en gemakkelijk
toevoegen. Wanneer bijvoorbeeld een 1/2 beat vertragingsgeluid
wordt toegevoegd, zullen vier beats acht beats worden. Ook zal
door toevoeging van een 3/4 beat vertragingsgeluid het ritme
gesyncopeerd worden.
Voorbeeld
Oorspronkelijk
(4 beats)
4. Automatische PAN (L-R BALANCE)
Met deze functie worden de geluiden in eenheden van 1/16,
1/8, 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1 of 16/1 over de rechter en linker
kanalen verdeeld, synchroon met het ritme (automatische
beat-pan).
Er kan ook een korte automatische pan worden uitgevoerd, om
de geluiden heel snel over rechts/links te verdelen; een effect
dat onmogelijk met de hand kan worden verwezenlijkt.
Voorbeeld
Automatische
beat-pan
Midden
(stereo)
1/2 vertraging
(8 beats)
1 cyclus = 1/16, 1/8, 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1,
8/1 of 16/1 beat
Korte automatische pan
2. ECHO (meervoudig herhalingsgeluid)
Met deze functie kunt u een echogeluid met een beat van 1/8, 1/4,
1/2, 3/4, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1 of 16/1 snel en gemakkelijk toevoegen.
Wanneer bijvoorbeeld een echogeluid van 1/1 beat gebruikt
wordt om het ingangsgeluid af te snijden, zal er een geluid
synchroon met de beat samen met de fade-out herhaald worden.
Door een echo van 1/1 beat aan de microfoon toe te voegen, zal
het microfoongeluid synchroon met de muziekbeat herhaald
worden.
Als een echo van 1/1 beat op het vocale gedeelte van een track
wordt toegepast, krijgt het liedje een effect dat op een
“kringloop” lijkt.
Midden
(stereo)
5. Automatische TRANS
In eenheden van 1/16, 1/8, 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1 of 16/1 beat
wordt het geluid automatisch afgesneden, synchroon met het
ritme.
Voorbeeld
Afsnijden
Afsnijden
Voorbeeld
Tijd
1 beat
98
<DRB1392>
Du
1 beat
Afsnijden van
ingangsgeluid
1 cyclus = 1/16, 1/8, 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1,
8/1 of 16/1 beat
EFFECTFUNCTIES (TYPEN BEAT-EFFECTEN)
6. FILTER
12. ROLL
In eenheden van 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1, 16/1, 32/1 of 64/1 beat
wordt de filterfrequentie verschoven, waardoor de
geluidskleuring aanzienlijk wordt veranderd.
Geluiden van 1/16, 1/8, 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1 of 16/1 beat
worden herhaaldelijk opgenomen en uitgevoerd. Wanneer de
geluiden worden veranderd van 1/1 naar 1/2 of 1/4 beat,
synchroon met de beat, kan een rolgeluideffect worden
verkregen.
Voorbeeld
Voorbeeld
Oorspronkelijk
Frequentie
1 cyclus = 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1,
16/1, 32/1 of 64/1 beat
Effect AAN
1/1 rol
7. FLANGER
In eenheden van 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1, 16/1, 32/1 of 64/1 beat
wordt snel en gemakkelijk 1 cyclus van het flanger-effect
geproduceerd.
Herhalen
Voorbeeld
13. REVERSE ROLL
Korte
vertraging
1 cyclus = 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1,
16/1, 32/1 of 64/1 beat
Geluiden van 1/16, 1/8, 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1 of 16/1 beat
worden herhaaldelijk opgenomen, dan omgekeerd, en
uitgevoerd. Wanneer de geluiden worden veranderd van 1/1
naar 1/2 of 1/4 beat, synchroon met de beat, kan een
omgekeerd weergave-rolgeluideffect worden verkregen.
Voorbeeld
8. PHASER
In eenheden van 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1, 16/1, 32/1 of 64/1 beat
wordt snel en gemakkelijk 1 cyclus van het phaser-effect
geproduceerd.
Oorspronkelijk
Faseverschuiving
Nederlands
Effect AAN
Voorbeeld
1/1 omgekeerde
rol
Omgekeerd herhalen
1 cyclus = 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1, 8/1,
16/1, 32/1 of 64/1 beat
14. SEND/RETURN
9. REVERB
Produceert een nagalmeffect.
Door een sampler of effector aan te sluiten kan een grote
variëteit aan andere effecten worden gecreëerd.
10. ROBOT
De ingangsgeluiden worden weergegeven alsof ze door een
robot worden voortgebracht.
11. CHORUS
Levert een koorgeluid, synchroon met 1/8, 1/4, 1/2, 1/1, 2/1, 4/1,
8/1 of 16/1 beat. Het geproduceerde geluid heeft veel
ruimtelijkheid alsof dezelfde toonhoogte door meerdere
bronnen wordt voortgebracht.
99
<DRB1392>
Du
EFFECTFUNCTIES (BEAT-EFFECTEN PRODUCEREN)
BEAT-EFFECTEN PRODUCEREN
Voorbeeld van display-aanduidingen
EFFECT SELECT
Effectnaam: DELAY
4 BEAT 2, 3
1 AUTO/TAP
TAP
CH SELECT
1
MIC
2
3
TIME
2
A
3
B
4
MST
Effectkanaal-selectie: CH 1
PARAMETER
AUTO
TAP
MIDI
BPM
%
LEVEL/DEPTH
BPM waarde: 120 BPM
Parameter 1: 500 ms
Beat-veelvoud: 1/1
5 ON/OFF
Met de beat-effecten kunnen de effecttijden onmiddellijk
gesynchroniseerd worden met de BPM (beats per minuut), waardoor
zelfs tijdens live-uitvoeringen een groot scala aan effecten kan
worden geproduceerd, synchroon met het huidige ritme.
2. Zet de effectkeuzeschakelaar op het gewenste effect.
1. Druk op de AUTO/TAP toets om de BPM (beats per minuut
= tracksnelheid) meetmethode in te stellen.
3. Zet de effectkanaal-keuzeschakelaar op het kanaal waarop
u het effect wilt toepassen.
AUTO:De BPM van het muziekingangssignaal wordt automatisch
gedetecteerd.
TAP: De BPM wordt handmatig ingevoerd door tikken op de TAP
toets.
¶ Bij het inschakelen van het apparaat komt de functie in de
[AUTO] stand te staan.
¶ De indicator voor de gekozen instelling [AUTO/TAP] licht op
het display op.
¶ Als de BPM van een track niet automatisch gedetecteerd kan
worden, zal de BPM teller van het display knipperen.
¶ Het effectieve bereik in de AUTO stand is 70 tot 180 BPM.
Het is mogelijk dat bij sommige tracks geen nauwkeurige
meting kan worden uitgevoerd.
In dit geval kunt u de TAP stand gebruiken voor het handmatig
invoeren van de BPM.
¶ De kanaalnaamindicator op het display toont de naam van het
gekozen kanaal met een rood kader eromheen.
¶ Als [MIC] wordt gekozen, zal het effect op microfoon 1 en
microfoon 2 worden toegepast.
[Gebruik van de TAP toets voor het handmatig
invoeren van de BPM]
Als tweemaal of vaker op de TAP toets wordt gedrukt,
synchroon met de beat (1/4 noten), zal de BPM worden
opgenomen als de gemiddelde waarde die gedurende
dat interval is vastgesteld.
¶ Wanneer de BPM functie is ingesteld op [AUTO], zal bij
tikken op de TAP toets de BPM functie overschakelen naar
de TAP stand en wordt het interval gemeten waarop de TAP
toets wordt ingedrukt.
¶ Als de BPM via de TAP toets wordt ingesteld, wordt het
beat-veelvoud “1/1” (of “4/1”, afhankelijk van het gekozen
effect) en de tijd voor 1 beat (1/4 noten) of 4 beats wordt als
de effecttijd ingesteld.
¶ Als de TIME regelaar wordt rondgedraaid terwijl de TAP
toets ingedrukt wordt gehouden, kan handmatig een directe
BPM worden ingesteld.
Als de TIME regelaar wordt rondgedraaid terwijl de TAP
toets en de AUTO/TAP toets ingedrukt worden gehouden,
kan de BPM in eenheden van 0,1 worden ingesteld.
100
<DRB1392>
Du
¶ Op het display wordt de naam van het gekozen effect
aangegeven.
¶ Zie blz. 98 tot 99 voor verdere informatie over de diverse
effecten.
4. Druk op de BEAT toets (2, 3) om het beat-veelvoud te
kiezen waarmee het effect gesynchroniseerd moet worden.
¶ Als 3 wordt ingedrukt zal de beat-telling die berekend is op
basis van de BPM verdubbeld worden en als 2 wordt ingedrukt
zal de beat-telling die berekend is op basis van de BPM
gehalveerd worden (bij sommige effecten is ook de “3/4”
instelling mogelijk).
¶ Het veelvoud van de gekozen beat (parameter 1 positie) wordt
in zeven gedeelten op het display aangegeven (zie blz. 95).
¶ De effecttijd die correspondeert met het beat-veelvoud wordt
automatisch ingesteld.
Voorbeeld: Bij BPM = 120
1/1 = 500 ms
1/2 = 250 ms
2/1 = 1 000 ms
5. Zet de ON/OFF toets op ON om het effect in te schakelen.
¶ Telkens wanneer op de toets wordt gedrukt, zal het effect
omschakelen tussen ON/OFF (bij het inschakelen van het
apparaat komt de functie op OFF te staan).
¶ De ON/OFF toets knippert wanneer het effect op ON staat.
Parameter 1
Gebruik de TIME (PARAMETER 1) regelaar om de tijdelijke parameter
(tijd) voor het gekozen effect in te stellen.
Zie blz. 102 voor verdere informatie over de invloed die het
ronddraaien van de TIME (PARAMETER 1) regelaar heeft op
parameter 1.
Parameter 2
Gebruik de LEVEL/DEPTH (PARAMETER 2) regelaar om de
kwantitatieve parameter (tijd) voor het gekozen effect in te stellen.
Zie blz. 102 voor verdere informatie over de invloed die het
ronddraaien van de LEVEL/DEPTH (PARAMETER 2) regelaar heeft op
parameter 2.
EFFECTFUNCTIES (TYPE GELUIDSKLEUREFFECT/GEBRUIK VAN DE GELUIDSKLEUREFFECTEN)
TYPE GELUIDSKLEUREFFECT
1. HARMONIC
GEBRUIK VAN DE
GELUIDSKLEUREFFECTEN
Detecteert een afwijking in het ingangsgeluid van de absolute
toonhoogte en compenseert automatisch naar de
dichtstbijzijnde toonaard.
Door de regelaar te draaien kan de toonhoogte/toonaard
afgesteld worden binnen een bereik van ±6 halftonen.
1
HARMONIC,
SWEEP,
FILTER,
CRUSH
COLOR
Ingangsgeluid
Gecompenseerd geluid
LOW
HI
2 COLOR
Met deze functie wordt de frequentie van het filter verschoven,
waardoor grote veranderingen in de toon teweeg worden
gebracht. Wanneer de regelaar naar rechts wordt gedraaid,
wordt het effect van een banddoorlaatfilter geproduceerd en
wanneer de regelaar naar links wordt gedraaid, wordt het
effect van een scherpfilter geproduceerd.
Scherpfilter
Banddoorlaatfilter
COLOR
LOW
1 kHz
HI
Frequentie
1 kHz
Frequentie
3. CRUSH
Dit effect zal het geluid enigszins “verbrijzelen” waardoor een
bepaald accent aan het geluid wordt toegevoegd.
4. FILTER
De filterfrequentie wordt verschoven, met een sterke
verandering in de toon tot gevolg.
Draai de regelaar naar rechts voor hoogdoorlaatfilter-effecten
en naar links voor laagdoorlaatfilter-effecten.
Laagdoorlaatfilter
Hoogdoorlaatfilter
COLOR
LOW
Frequentie
HI
De geluidskleureffecten zijn gekoppeld aan de COLOR effectparameterregelaar voor elk kanaal.
* De geluidskleureffecten worden niet op de microfooninvoer
toegepast.
1. Druk op de geluidskleureffect-keuzetoetsen (HARMONIC,
SWEEP, FILTER, CRUSH) voor het gewenste effect.
HARMONIC:
Voor het toepassen van een toonhoogte-verschuivingseffect
overeenkomstig de toonaard van de track.
SWEEP:
De track wordt door het filter geleid en uitgevoerd.
CRUSH:
Het geluid van de track wordt uitgevoerd via een
“verbrijzelingseffect”.
FILTER:
De track wordt gefilterd en uitgevoerd.
¶ De toets voor het gekozen effect knippert.
¶ Het gekozen effect wordt gelijk op de kanalen 1 tot 4 toegepast.
¶ Wanneer een knipperende toets wordt ingedrukt, zal deze
blijven branden en wordt het effect uitgeschakeld.
¶ Bij het inschakelen van het apparaat komen alle effecten op uit
te staan (de indicators lichten op).
2. Gebruik de geluidskleureffect-parameterregelaar (COLOR)
om de kwantitatieve parameter voor het effect in te
stellen.
¶ De parameter kan onafhankelijk voor elk kanaal worden
ingesteld.
¶ De kleur van de harmonie-indicator verandert om de toestand
van het harmonisch effect aan te geven.
Rood: Komt niet overeen met de frequentie van de
toonaardschaal.
Groen: Komt overeen met de frequentie van de toonaardschaal.
Frequentie
101
<DRB1392>
Du
Nederlands
2. SWEEP
EFFECTFUNCTIES (EFFECTPARAMETERS)
EFFECTPARAMETERS
Beat-effect
Naam
Parameter van beat-schakelaar
Parameter 1 (TIME regelaar)
Inhoud
Instelbereik (eenheid)
1 DELAY
Instellen van de vertragingstijd van
1/8 tot 16/1 per 1 beat BPM tijd.
Instellen van de
vertragingstijd.
1 tot 4 000 (ms)
2 ECHO (*1)
Instellen van de vertragingstijd van
1/8 tot 16/1 per 1 beat BPM tijd.
Instellen van de
vertragingstijd.
1 tot 4 000 (ms)
3 REVERSE DELAY
Instellen van de vertragingstijd van
1/8 tot 16/1 per 1 beat BPM tijd.
Instellen van de
vertragingstijd.
10 tot 4 000 (ms)
4 PAN
Instellen van de tijd van 1/16 tot 16/1
per 1 beat BPM tijd voor de
verdeling over rechts/links.
Instellen van de afsnijtijd van 1/16
tot 16/1 per 1 beat BPM tijd.
Instellen van de
effecttijd.
10 tot 16 000 (ms)
Instellen van de
effecttijd.
10 tot 16 000 (ms)
De cyclus van de afsnijfrequentieverschuiving wordt ingesteld in
eenheden 1/4 tot 64/1 ten opzichte
van 1 beat BPM.
De cyclus van de flangerverschuiving wordt ingesteld in
eenheden 1/4 tot 64/1 ten opzichte
van 1 beat BPM.
Instellen van de
cyclus voor de
afsnijtijdverschuiving.
Instellen van de
cyclus voor de
flangereffectverschuiving.
10 tot 32 000 (ms)
8 PHASER
De cyclus van het phaser-effect
wordt ingesteld in eenheden 1/4 tot
64/1 ten opzichte van 1 beat BPM.
Instellen van de
cyclus voor de
fase-effectverschuiving.
10 tot 32 000 (ms)
9 REVERB (*1)
De hoeveelheid nagalm wordt
ingesteld van 1 tot 100%.
Instellen van de
hoeveelheid
nagalmeffect.
Instellen van de
toonhoogte van het
robotgeluideffect.
Instellen van de
cyclus van de
koorgeluidharmonie.
Instellen van de
effecttijd.
Instellen van de
effecttijd.
—
1 tot 100 (%)
5 TRANS
6 FILTER
7 FLANGER
10 ROBOT
11
12
13
14
Instellen van de toonhoogte van het
robotgeluideffect binnen een bereik
van –100 tot +100 %.
CHORUS
De cyclus van de koorgeluid-waver
wordt ingesteld in eenheden 1/4 tot
64/1 ten opzichte van 1 beat BPM.
ROLL (*2)
De effecttijd wordt ingesteld als 1/16
tot 16/1 ten opzichte van 1 beat BPM.
REVERSE ROLL (*2) De effecttijd wordt ingesteld als 1/16
tot 16/1 ten opzichte van 1 beat BPM.
SEND/RETURN
—
10 tot 32 000 (ms)
–100 tot +100 (%)
10 tot 32 000 (ms)
1 tot 4 000 (ms)
1 tot 4 000 (ms)
—
Parameter 2
(MIX/DEPTH regelaar)
Instellen van de balans tussen het
oorspronkelijke geluid en het
vertragingsgeluid.
Instellen van de balans tussen het
oorspronkelijke geluid en het
echogeluid.
Instellen van de balans tussen het
oorspronkelijke geluid en het
vertragingsgeluid.
Instellen van de balans tussen het
oorspronkelijke geluid en het
effectgeluid.
Instellen van de balans tussen het
oorspronkelijke geluid en het
effectgeluid.
De hoeveelheid effect wordt
verhoogd wanneer de regelaar naar
rechts wordt gedraaid.
De hoeveelheid effect wordt
verhoogd wanneer de regelaar naar
rechts wordt gedraaid. Wanneer de
regelaar volledig naar links wordt
gedraaid, wordt alleen het
oorspronkelijke geluid uitgevoerd.
De hoeveelheid effect wordt
verhoogd wanneer de regelaar naar
rechts wordt gedraaid. Wanneer de
regelaar volledig naar links wordt
gedraaid, wordt alleen het
oorspronkelijke geluid uitgevoerd.
Instellen van de balans tussen het
oorspronkelijke geluid en het
effectgeluid.
De hoeveelheid effect wordt
verhoogd wanneer de regelaar naar
rechts wordt gedraaid.
Instellen van de balans van het
koorgeluid.
Instellen van de balans tussen het
oorspronkelijke geluid en het rolgeluid.
Instellen van de balans tussen het
oorspronkelijke geluid en het rolgeluid.
Instellen van het volume van het
RETURN ingangsgeluid.
(*1) Wanneer de effectmonitor is ingeschakeld maar er geen geluid vanaf het kanaal naar de hoofduitgang wordt uitgevoerd, zal het effectgeluid
niet hoorbaar zijn.
(*2) Wanneer het effect wordt uitgeschakeld (OFF), zal het effectgeluid niet hoorbaar zijn, ook als de monitor op effector is ingesteld.
Geluidskleureffecten
Naam
Parameter (COLOR regelaar)
1 HARMONIC
Instellen van de hoeveelheid toonhoogte-verschuiving in ±6 halftonen. Draai de regelaar naar rechts om de
toonhoogte-verschuiving met +6 halftonen te vermeerderen en draai de regelaar naar links om de toonhoogteverschuiving met –6 halftonen te verminderen.
2 SWEEP
Instellen van de afsnijfrequentie van het filter. Draai de regelaar naar rechts voor een banddoorlaatfiltereffect; draai de
regelaar naar links voor een scherpfiltereffect.
3 CRUSH
Instellen van de hoeveelheid “verbrijzeling” van het ingangsgeluid. Draai de regelaar naar links om de
laagbereikgeluiden te versterken en naar rechts om de hoogbereikgeluiden te versterken.
4 FILTER
Instellen van de afsnijfrequentie van het filter. Draai de regelaar naar rechts om het hoogdoorlaatfilter te veranderen
en draai de regelaar naar links om het laagdoorlaatfilter te veranderen.
102
<DRB1392>
Du
MIDI-INSTELLINGEN
MIDI-INSTELLINGEN
MIDI is de afkorting voor “Musical Instrument Digital Interface” en
verwijst naar een protocol dat ontwikkeld is voor de uitwisseling van
gegevens tussen elektronische instrumenten en computers.
Voor het aansluiten van apparatuur met MIDI aansluitingen hebt u
een MIDI kabel nodig voor het verzenden en ontvangen van de
gegevens.
De DJM-800 maakt gebruik van het MIDI protocol voor het verzenden
en ontvangen van de gegevens die betrekking hebben op de
bediening van de apparatuur en de BPM (timingklok).
SYNCHRONISEREN VAN
AUDIOSIGNALEN MET DE EXTERNE
SEQUENCER OF GEBRUIK VAN DE DJM800 INFORMATIE VOOR DE BEDIENING
VAN DE EXTERNE SEQUENCER
1. Verbind de MIDI OUT aansluiting van de DJM-800 met
behulp van een los verkrijgbare MIDI kabel met de MIDI IN
aansluiting van de MIDI sequencer.
DJ CD-speler
¶ Zet de synchronisatiemodus van de MIDI sequencer op “slave”.
¶ MIDI sequencers die geen MIDI timingklok ondersteunen
kunnen niet gesynchroniseerd worden.
¶ Synchronisatie is wellicht niet mogelijk als de BPM van de track
niet gedetecteerd kan worden of stabiel meetbaar is.
¶ BPM waarden ingesteld met de TAP functie kunnen ook
gebruikt worden voor uitvoeren van de timingklok.
MIDI sequencer
OUT
Audio
IN
IN
BPM
=120
BPM
=120
MIDI OUT
2. Druk op de MIDI START/STOP toets.
¶ Het uitvoerbereik van de MIDI timingklok is 40 tot 250 BPM.
Opmerking:
¶ Bij sommige tracks is een nauwkeurige meting van de BPM
misschien niet mogelijk.
[Instellen van het MIDI kanaal]
MIDI START
/STOP
Het MIDI kanaal (1 tot 16) kan worden ingesteld en in het geheugen
worden opgeslagen.
1. Terwijl u de MIDI START/STOP toets ingedrukt houdt, zet
u de netschakelaar op ON.
¶ Het display toont [MIDI CH SETTING] en het apparaat komt in
de MIDI instelstand te staan.
TIME
2. Draai aan de TIME regelaar om het MIDI kanaal te kiezen.
3. Druk op de MIDI START/STOP toets.
¶ Het gekozen MIDI kanaal wordt vastgelegd.
DJM-800
Nederlands
4. Schakel het apparaat uit.
MIDI-MELDINGEN
Categorie
CH1
CH2
CH3
Naam van schakelaar
Type schakelaar
TRIM
HI
MID
LOW
COLOR
CUE
FADER
CF ASSIGN
TRIM
HI
MID
LOW
COLOR
CUE
FADER
CF ASSIGN
TRIM
HI
MID
LOW
COLOR
CUE
FADER
CF ASSIGN
VR
VR
VR
VR
VR
BUTTON
VR
SW
VR
VR
VR
VR
VR
BUTTON
VR
SW
VR
VR
VR
VR
VR
BUTTON
VR
SW
MIDI-melding
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
MSB
01
02
03
04
05
46
11
41
06
07
08
09
0A
47
12
42
0C
0E
0F
15
16
48
13
43
LSB
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
Opmerkingen
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
OFF=0, ON=127
0 tot 127
0, 64, 127
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
OFF=0, ON=127
0 tot 127
0, 64, 127
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
OFF=0, ON=127
0 tot 127
0, 64, 127
103
<DRB1392>
Du
MIDI-INSTELLINGEN
Categorie
Naam van schakelaar
CH4
CROSS FADER
FADER CURVE
MASTER
BOOTH
EFFECT
MIC
(SOUND COLOR
FX)
(FADER START)
(HEAD PHONES)
MIDI
MIDI-melding
Type schakelaar
MSB
TRIM
HI
MID
LOW
COLOR
CUE
FADER
CF ASSIGN
CROSS FADER
CH CURVE
CROSS CURVE
MASTER LEVEL
BALANCE
CUE
MONITOR
BEAT LEFT
BEAT RIGHT
AUTO/TAP
TAP
CUE
EFFECT SELECT
CH SELECT
TIME
VR
VR
VR
VR
VR
BUTTON
VR
SW
VR
SW
SW
VR
VR
BUTTON
VR
BUTTON
BUTTON
BUTTON
BUTTON
BUTTON
SW
SW
SW
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Cn
Cn
Bn
50
51
5C
52
53
49
14
44
0B
5E
5F
18
17
4A
19
4C
4D
45
4E
4B
pc
pc
0D
MSB
LEVEL/DEPTH
EFFECT ON/OFF
HI
LOW
HARMONIC
SWEEP
CRUSH
FILTER
1
2
3
4
MIXING
LEVEL
START
STOP
VR
BUTTON
VR
VR
BUTTON
BUTTON
BUTTON
BUTTON
BUTTON
BUTTON
BUTTON
BUTTON
VR
VR
BUTTON
BUTTON
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
Bn
FA
FC
5B
40
1E
1F
54
55
56
57
58
59
5A
5D
1B
1A
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
0
LSB
0
EFFSEL2 EFFSEL1 EFFSEL0 EFFCH2 EFFCH1 EFFCH0
• EFFECT SEL
EFFSEL2
0
0
—
0
1
1
1
1
—
—
—
—
—
—
104
<DRB1392>
Du
BEAT
EFFSEL1
0
1
—
1
0
0
1
1
—
—
—
—
—
—
EFFSEL0
1
0
—
1
0
1
0
1
—
—
—
—
—
—
DELAY
ECHO
REV DELAY
PAN
TRANS
FILTER
FLANGER
PHASER
REVERB
ROBOT
CHORUS
ROLL
REV ROLL
SND/RTN
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
0 tot 127
OFF=0, ON=127
0 tot 127
0, 64, 127
0 tot 127
0, 64, 127
0, 64, 127
0 tot 127
0 tot 127
OFF=0, ON=127
0 tot 127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
dd
Bn
2D
LSB
Zie “PROGRAMMA
VERANDEREN” hieronder.
TIME waarde; FLANGER, PHASER,
CHORUS, FILTER veranderen naar 1/2
waarde; negatieve waarden worden
omgezet in positieve waarden.
0 tot 127
OFF=0, ON=127
0 tot 127
0 tot 127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
OFF=0, ON=127
0 tot 127
0 tot 127
• EFFECT SEL
PROGRAMMA VERANDEREN
MSB
Opmerkingen
LSB
EFFCH2
0
0
0
1
1
1
1
—
EFFCH1
0
1
1
0
0
1
1
—
EFFCH0
1
0
1
0
1
0
1
—
1
2
3
4
MIC
CF.A
CF.B
MST
SNAPSHOT
Als de DJM-800 is ingesteld met parameters voor een bepaald doel,
kunnen die groep parameters als een snapshot worden opgenomen.
Wanneer een shapshot van de huidige status wordt opgenomen,
zullen alle meldingen voor de wijziging van de regeling en het
programma worden overgebracht. Houd de MIDI START/STOP toets
ingedrukt om de snapshot over te zenden.
VERHELPEN VAN STORINGEN
VERHELPEN VAN STORINGEN
Onjuist uitgevoerde bewerkingen worden vaak voor defecten of storingen aanzien. Als u denkt dat er werkelijk iets mis is met dit toestel,
moet u eerst onderstaande punten controleren. Soms moet de oorzaak van het probleem bij een ander toestel worden gezocht. U moet
dus alle aangesloten elektrische apparaten controleren.
Indien het probleem, zelfs na controle van onderstaande punten, niet kan worden opgelost, moet u met uw verkoper of dichtsbijzijnde
PIONEER service center contact opnemen.
Mogelijke oorzaak
Maatregelen
÷ Het netsnoer is niet aangesloten.
÷ Sluit het netsnoer op een stopcontact aan.
Geen geluid of het geluidsvolume is
erg laag.
÷ De ingangskeuzeschakelaar staat in de
verkeerde stand.
÷ De DIGITAL/CD ingangskeuzeschakelaar of
de DIGITAL/LINE ingangskeuzeschakelaar op
het achterpaneel staat in de verkeerde stand.
÷ Kies het weergave-apparaat met de
ingangskeuzeschakelaar.
÷ Zet de DIGITAL/CD ingangskeuzeschakelaar of
de DIGITAL/LINE ingangskeuzeschakelaar op
het achterpaneel in de stand die overeenkomt
met het apparaat dat wordt weergegeven.
÷ Corrigeer de aansluitingen.
÷ De aansluitkabels zijn verkeerd aangesloten
of de kabels zitten los.
÷ De aansluitbussen of de stekkers zijn vuil.
÷ De hoofduitgang-verzwakkingsschakelaar
(MASTER ATT) op het achterpaneel staat op
–12 dB enz.
÷ Maak de aansluitbussen/stekkers schoon
voordat u de aansluitingen maakt.
÷ Stel de hoofduitgang-verzwakkingsschakelaar
(MASTER ATT) op het achterpaneel juist in.
Microfoongeluid is niet in de
BOOTH uitvoer hoorbaar.
÷ De MIC SIGNAL schakelaar op het
achterpaneel staat op [CUT].
÷ Zet de MIC SIGNAL schakelaar op het
achterpaneel op [ADD].
Geen digitale uitvoer.
÷ De bemonsteringsfrequentie (fs) van de
digitale uitgang komt niet overeen met de
specificaties van de aangesloten apparatuur.
÷ Stel de bemonsteringsfrequentie-keuzeschakelaar
op het achterpaneel in overeenkomstig de
specificaties van de aangesloten apparatuur.
Geluid is vervormd.
÷ Het hoofduitgangsniveau is te hoog.
÷ Stel de hoofduitvoer-niveauregelaar (MASTER
LEVEL) of de uitgangsverzwakkingsschakelaar
(MASTER ATT) op het achterpaneel correct in.
÷ Stel de TRIM regelaar zodanig in dat het
ingangsniveau 0 dB nadert op de kanaalniveauindicator.
÷ Het ingangsniveau is te hoog.
Kruisfader werkt niet.
÷ De CROSS FADER ASSIGN schakelaar ([A],
[THRU], [B]) is niet juist ingesteld.
÷ Stel de CROSS FADER ASSIGN schakelaar voor
het gewenste kanaal correct in.
Faderstart met de CD-speler is niet
mogelijk.
÷ De FADER START toets staat op OFF.
÷ De CONTROL aansluiting op het
achterpaneel is niet met de CD-speler
verbonden.
÷ Alleen de CONTROL aansluiting op het
achterpaneel is met de CD-speler verbonden.
÷ Zet de FADER START toets op ON.
÷ Verbind de CONTROL aansluiting van het
mengpaneel met een bedieningssignaalkabel
met de CD-speler.
÷ Verbind de CONTROL aansluitingen en ook de
analoge ingangsaansluitingen.
Effecten werken niet.
÷ De instelling van de effectkanaalkeuzeschakelaar is verkeerd.
÷ De effectparameter 2 regelaar (LEVEL/
DEPTH) staat op [MIN].
÷ Kies correct het kanaal waarop u de effecten
wilt toepassen.
÷ Stel de effectparameter 2 regelaar (LEVEL/
DEPTH) juist in.
Externe effector werkt niet.
÷ De effectkeuzeschakelaar staat niet op [SND/
RTN].
÷ De effector is niet op de SEND/RETURN
aansluitingen op het achterpaneel aangesloten.
÷ De effectkanaal-keuzeschakelaar is verkeerd
ingesteld.
÷ Zet de effectkeuzeschakelaar op [SND/RTN].
Geluid van externe effector is
vervormd.
÷ Het ingangsniveau van de externe effector is
te hoog.
÷ Verlaag het uitgangsniveau van de externe
effector.
BPM kan niet gemeten worden.
Gemeten BPM-waarde is niet juist.
÷ Het ingangsniveau is te hoog of te laag.
÷ Stel de TRIM regelaar zodanig in dat het
ingangsniveau 0 dB nadert op de kanaalniveauindicator.
÷ Stel de andere kanalen eveneens zodanig in dat
het ingangsniveau 0 dB nadert op de
kanaalniveau-indicator.
÷ Tik op de TAP toets om de BPM handmatig in te
stellen.
÷ De BPM kan bij sommige tracks niet juist
gemeten worden.
÷ Sluit de effector op de SEND/RETURN
aansluitingen op het achterpaneel aan.
÷ Gebruik de effectkanaal-keuzeschakelaar om de
geluidsbron te kiezen waarop u de effecten wilt
toepassen.
Gemeten BPM-waarde verschilt van
de waarde die op de CD staat.
÷ Er kunnen verschillen zijn als gevolg van de
BPM detectiemethode die gebruikt wordt.
÷ Er zijn geen maatregelen nodig.
MIDI sequencer kan niet
gesynchroniseerd worden.
÷ De synchronisatiemodus van de MIDI
sequencer staat niet op “slave”.
÷ De MIDI sequencer is niet geschikt voor
gebruik met dit apparaat.
÷ Zet de synchronisatiemodus van de MIDI
sequencer op “slave”.
÷ MIDI sequencers die geen MIDI timingklok
ondersteunen kunnen niet gesynchroniseerd worden.
Bij statische elektriciteit of andere externe interferentie kunnen er storingen in het apparaat optreden. Om de normale werking te herstellen,
schakelt u het apparaat uit en dan weer in.
105
<DRB1392>
Du
Nederlands
Storing
Geen stroom.
TECHNISCHE GEGEVENS
TECHNISCHE GEGEVENS
1. Algemeen
3. Ingangs-/uitgangsaansluitingen
Stroomvoorziening .......... 220 V tot 240 V wisselstroom, 50 Hz/60 Hz
Stroomverbruik ............................................................................. 30 W
Bedrijfstemperatuur ...................................................... +5 ˚C tot +35 ˚C
Bedrijfsvochtigheid ....................... 5 % tot 85 % (zonder condensatie)
Gewicht ........................................................................................ 7,5 kg
Maximale afmetingen ......................... 320 (B) × 381 (D) × 108 (H) mm
PHONO ingangsaansluitingen
RCA tulpstekkerbussen .................................................................. 3
LINE/CD ingangsaansluitingen
RCA tulpstekkerbussen .................................................................. 4
LINE ingangsaansluitingen
RCA tulpstekkerbussen .................................................................. 1
MIC ingangsaansluitingen
XLR aansluiting/klinkstekkerbus (Ø6,3 mm) .................................. 1
Klinkstekkerbus (Ø6,3 mm) ............................................................ 1
DIGITAL coaxiale ingangsaansluitingen
RCA tulpstekkerbussen .................................................................. 4
RETURN ingangsaansluitingen
Klinkstekkerbussen (Ø6,3 mm) ...................................................... 1
MASTER uitgangsaansluitingen
XLR aansluitingen ........................................................................... 1
RCA tulpstekkerbussen .................................................................. 1
BOOTH uitgangsaansluitingen
Klinkstekkerbussen (Ø6,3 mm) ...................................................... 1
REC uitgangsaansluitingen
RCA tulpstekkerbussen .................................................................. 1
SEND uitgangsaansluitingen
Klinkstekkerbussen (Ø6,3 mm) ...................................................... 1
DIGITAL coaxiale uitgangsaansluiting
RCA tulpstekkerbus ........................................................................ 1
MIDI OUT aansluiting
5-polige DIN .................................................................................... 1
PHONES uitgangsaansluiting
Stereo-klinkstekkerbus (Ø6,3 mm) ................................................. 1
CONTROL aansluiting
Mini-klinkstekkerbussen (Ø3,5 mm) .............................................. 4
2. Audiogedeelte
Bemonsteringsfrequentie ........................................................... 96 kHz
A/D, D/A-omzetter ........................................................................ 24 bit
Frequentiebereik
LINE ........................................................................ 20 Hz tot 20 kHz
MIC ......................................................................... 20 Hz tot 20 kHz
PHONO ........................................................ 20 Hz tot 20 kHz (RIAA)
S/R-verhouding (bij nomimaal vermogen)
LINE ....................................................................................... 104 dB
PHONO .................................................................................... 88 dB
MIC .......................................................................................... 84 dB
Vervorming (LINE-MASTER 1) ................................................. 0,005 %
Standaard ingangsniveau/ingangsimpedantie
PHONO 2 tot 4 ........................................................... –52 dBu/47 kΩ
MIC 1, MIC 2 ............................................................... –52 dBu/3 kΩ
LINE, LINE/CD 1 tot 4 ................................................ –12 dBu/22 kΩ
RETURN .................................................................... –12 dBu/22 kΩ
Standaard uitgangsniveau/belastingsimpedantie/uitgangsimpedantie
MASTER 1 ........................................ +2 dBu/600 Ω/10 Ω of minder
MASTER 2 .......................................................... +2 dBu/10 kΩ/1 kΩ
REC ..................................................................... –8 dBu/10 kΩ/1 kΩ
BOOTH ............................................................. +2 dBu/600 Ω/600 Ω
SEND ................................................................ –12 dBu/10 kΩ/1 kΩ
PHONES .......................................... +8,5 dBu/32 Ω/22 Ω of minder
Nominaal uitgangsniveau/belastingsimpedantie
MASTER 1 ................................................................ +22 dBu/600 Ω
MASTER 2 ................................................................. +20 dBu/10 kΩ
Overspraak (LINE) ........................................................................ 88 dB
Kanaal-equalizerverloop
HI ............................................................. –26 dB tot +6 dB (13 kHz)
MID ............................................................ –26 dB tot +6 dB (1 kHz)
LOW ........................................................... –26 dB tot +6 dB (70 Hz)
Microfoon-equalizerverloop
HI .............................................................. –12 dB tot +6 dB (10 kHz)
LOW ......................................................... –12 dB tot +6 dB (100 Hz)
4. Accessoires
Gebruiksaanwijzing ............................................................................. 1
Netsnoer ............................................................................................... 1
Wijzigingen in technische gegevens en ontwerp voorbehouden,
zonder voorafgaande kennisgeving.
Uitgegeven door Pioneer Corporation.
Copyright © 2005 Pioneer Corporation.
Alle rechten voorbehouden.
106
<DRB1392>
Du