21
7. In koude weersomstandigheden of wanneer het
gereedschap gedurende een lange tijd niet is
gebruikt, laat u het gereedschap eerst opwarmen
door het onbelast te laten werken. Hierdoor zal
de smering worden verbeterd. Zonder degelijk
opwarmen, zal de hamerwerking moeilijk zijn.
8. Zorg er altijd voor dat u stevig staat.
Zorg ervoor dat er niemand zich onder u bevindt
wanneer u het gereedschap op een hoge plaats
gebruikt.
9. Houd het gereedschap met beide handen stevig
vast.
10. Houd uw handen uit de buurt van bewegende
delen.
11. Laat het gereedschap niet ingeschakeld liggen.
Bedien het gereedschap alleen wanneer u het
vasthoudt.
12. Richt het gereedschap niet op iemand in de
buurt terwijl het is ingeschakeld. De boor zou
eruit kunnen vliegen en iemand ernstig verwon-
den.
13. Raak de boor en onderdelen in de buurt van de
boor niet onmiddellijk na gebruik aan. Zij kunnen
bijzonder heet zijn en brandwonden op uw huid
veroorzaken.
14. Sommige materialen bevatten chemische stoffen
die giftig kunnen zijn. Neem voorzorgsmaatrege-
len tegen het inademen van stof en contact met
de huid. Volg de veiligheidsinstructies van de
leverancier van het materiaal op.
BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
WAARSCHUWING:
Laat u NIET misleiden door een vals gevoel van com-
fort en bekendheid met het gereedschap (na veelvul-
dig gebruik) en neem alle veiligheidsvoorschriften
van het betreffende product altijd strikt in acht. VER-
KEERD GEBRUIK of het niet volgen van de veilig-
heidsinstructies in deze gebruiksaanwijzing kan
leiden tot ernstig persoonlijk letsel.
BESCHRIJVING VAN DE FUNCTIES
LET OP:
•Controleer altijd of het gereedschap is uitgeschakeld
en de stekker uit het stopcontact is getrokken alvorens
de functies van het gereedschap te controleren of af te
stellen.
Aan- en uit-knoppen (Fig. 1)
LET OP:
•Controleer altijd, voordat u de stekker in het stopcon-
tact steekt, of de aan/uit-schakelaar op de juiste manier
schakelt en weer terugkeert naar de “UIT”-stand nadat
deze is losgelaten.
•De schakelaar kan in de “AAN”-stand vergrendeld wor-
den, hetgeen bij langdurig gebruik comfortabeler werkt.
Wees extra voorzichtig wanneer u de schakelaar in de
“AAN”-stand vergrendelt en houd het gereedschap
altijd stevig vast.
Om het gereedschap in te schakelen, knijpt u gewoon de
aan/uit-schakelaar in. De draaisnelheid van het gereed-
schap neemt toe naarmate u meer druk uitoefent op de
aan/uit-schakelaar. Laat de aan/uit-schakelaar los om
het gereedschap te stoppen. Om het gereedschap con-
tinu te laten werken, knijpt u eerst de aan/uit-schakelaar
in, drukt u daarna de vergrendelknop in, en laat u ten-
slotte de aan/uit-schakelaar los. Om vanuit de vergren-
delde werking het gereedschap te stoppen, knijpt u de
aan/uit-schakelaar helemaal in en laat u deze vervolgens
weer los.
Werking van de omkeerschakelaar (Fig. 2)
LET OP:
•Controleer altijd de draairichting alvorens het gereed-
schap te gebruiken.
•Gebruik de omkeerschakelaar alleen nadat het gereed-
schap volledig tot stilstand is gekomen. Als u de draai-
richting verandert voordat het gereedschap volledig
stilstaat, kan het gereedschap worden beschadigd.
•Als de aan/uit-schakelaar niet kan worden ingeknepen,
controleert u dat de omkeerschakelaar helemaal naar
de stand (kant A) of naar de stand (kant B) is
gezet.
Dit gereedschap is uitgerust met een omkeerschakelaar
waarmee u de draairichting kunt omkeren. Duw de
omkeerschakelaar naar stand (kant A) voor de draai-
richting rechtsom, of naar stand (kant B) voor de
draairichting linksom.
De werkingsfunctie kiezen (Fig. 3)
Dit gereedschap is uitgerust met een werkingsfunctie-
keuzeknop. Kies met de werkingsfunctie-keuzeknop één
van de twee beschikbare werkingsfuncties die het meest
geschikt is voor uw klus.
Voor alleen ronddraaien, draait u de werkingsfunctie-
keuzeknop zodat de pijlpunt op de knop naar het sym-
bool
m op het gereedschap wijst.
Voor ronddraaien met hameren draait u de werkingsfunc-
tie-keuzeknop zodat de pijlpunt op de knop naar het
symbool op het gereedschap wijst.
LET OP:
•Stel de werkingsfunctie-keuzeknop altijd volledig in op
het symbool van de juiste stand van uw keuze. Als u
het gereedschap bedient met de werkingsfunctie-keu-
zeknop ingesteld tussen de twee werkingsfunctiesym-
bolen in, kan het gereedschap beschadigd raken.
•Draai de werkingsfunctie-keuzeknop alleen nadat het
gereedschap volledig tot stilstand is gekomen.
Koppelbegrenzer
De koppelbegrenzer treedt in werking wanneer de motor
een bepaald koppel bereikt. De motor wordt dan ontkop-
peld van de uitgaande as. Wanneer dit gebeurt, zal de
boor ophouden met draaien.
LET OP:
•Schakel het gereedschap onmiddellijk uit wanneer de
koppelbegrenzer in werking treedt. Hiermee helpt u
vroegtijdige slijtage van het gereedschap voorkomen.
•Opzetstukken, zoals gatenzagen, die gemakkelijk
bekneld raken in het boorgat, mogen niet worden
gebruikt met dit gereedschap. Dit is omdat zij de kop-
pelbegrenzer te vaak in werking doen treden.