Documenttranscriptie
p
GB
100 % recycling paper.
Bleached
without
chlorine.
GB
Imprint
These operating instructions are published by Conrad Electronic GmbH, KlausConrad-Str. 1, 92240 Hirschau/Germany
No reproduction (including translation) is permitted in whole or part e.g. photocopy, microfilming or storage in electronic data processing equipment, without
the express written consent of the publisher.
The operating instructions reflect the current technical specifications at time of
print. We reserve the right to change the technical or physical specifications.
© Copyright 1998 by Conrad Electronic GmbH. Printed in Germany.
100%
papier
recyclé.
Blanchi
sans chlore.
F
Cette notice est une publication de la société Conrad Electronic GmbH, Klaus-Conrad-Str. 1, 92240 Hirschau/Allemagne.
Tous droits réservés, y compris traduction. Toute reproduction, quel que soit le
type, par exemple photocopies, microfilms ou saisie dans des traitements de texte
electronique est soumise à une autorisation préalable écrite de l`éditeur.
Impression, même partielle, interdite.
Cette notice est conforme à la règlementation en vigueur lors de l´impression.
Données techniques et conditionnement soumis à modifications sans aucun préalable.
© Copyright 1998 par Conrad Electronic GmbH. Imprimé en Allemagne.
D
100 % Recycling-Papier.
Chlorfrei
gebleicht.
Note de l´éditeur
Impressum
Diese Bedienungsanleitung ist eine Publikation der Conrad Electronic GmbH.
Alle Rechte einschließlich Übersetzung vorbehalten. Reproduktionen jeder Art, z. B.
Fotokopie, Mikroverfilmung, oder die Erfassung in elektronischen Datenverarbeitungsanlagen, bedürfen der schriftlichen Genehmigung des Herausgebers.
Nachdruck, auch auszugsweise, verboten.
Diese Bedienungsanleitung entspricht dem technischen Stand bei Drucklegung.
Änderung in Technik und Ausstattung vorbehalten.
© Copyright 1998 by Conrad Electronic GmbH. Printed in Germany.
NL
100 % Recycling-papier.
Chloorvrij
gebleekt.
Impressum
Deze gebruiksaanwijzing is een publikatie van Conrad Electronic Ned BV.
Alle rechten, inclusief de vertaling, voorbehouden. Reprodukties van welke aard
dan ook, fotokopie, microfilm of opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, alleen met schriftelijke toestemming van de uitgever.
Nadruk, ook in uittreksel, verboden.
Deze gebruiksaanwijzing voldoet aan de technische eisen bij het ter perse gaan.
Wijzigingen in techniek en uitrusting voorbehouden.
© Copyright 1998 by Conrad Electronic Ned BV. Printed in Germany.
*185-06-98/30-M
O P E R ATING
I NST RU CT I ONS
Multi-Measurement
Station MS-9160
Page 2 - 45
Item-No.: 10 97 70
F
N OT I CE
D ´EM PLOI
Station Multimètre
MS-9160
No de commande: 10 97 70
D
Page 46 - 94
B E D I E NU NGSA NLEI TUNG
Multimeßstation MS-9160
Best.-Nr.: 10 97 70
NL
Seite 95 - 140
G E B R UIK SA A NW I JZ ING
Universeel Meetsysteem
MS-9160
Best.-Nr.: 10 97 70
Pagina 141 - 186
Widerstandsmessung: 40 MOhm, Überlastschutz : 250 VDC/AC
Durchgangsprüfung:
Überlastschutz 250 VDC/AC
Logikmessung:
Überlastschutz 250 VDC/AC
Kapazitätsmessung:
400 uF
Induktivitätsmessung: 400 mH
NL
Universeel Meetsysteem MS-9160
Let op! Beslist lezen!
Lees deze gebruiksaanwijzing zorgvuldig door. Bij schades die ontstaan
door het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing vervalt het recht op
garantie, bovendien bestaat er bij het niet opvolgen ervan levensgevaar! Wij zijn niet verantwoordelijk voor schades die daaruit resulteren.
Bewaar deze gebruiksaanwijzing zorgvuldig.
Inhoudsopgave
Achtung!
1.
pagina
Gebruik waarvoor de meter bedoeld is .....................................141
Die Meßfunktionen Kapazitätsmessung und Induktivitätsmessung sind
nicht gegen Überlast oder zu hohe Eingangsspannung(en) geschützt.
Eine Überschreitung der max. zulässigen Eingangsgrößen führt zur
Beschädigung des Meßgerätes bzw. zu einer Gefährdung des Lebens
des Benutzers.
2.
Het universele meetsysteem MS 9160, voorstelling ..................142
3.
Aanwijzingen betreffende de veiligheid ...................................143
4.
Ingebruikneming .........................................................................149
5.
Werken met de MS 9160 .............................................................150
5.1 Werken met de frequentieteller.................................................151
5.2 Werken met de functiegenerator...............................................157
5.3 Werken met de netvoeding (DC)................................................162
5.4 Werken met de digitale multimeter...........................................164
5.5 Onderhoud en kalibrering ..........................................................180
6.
Technische gegevens, toleranties, vervangen
van de batterij bij de DMM.........................................................181
1. Gebruik waarvoor het multifunctionele
meetsysteem bedoeld is
– Meten en weergeven van frequenties tot max. 1300 MHz door de
ingebouwde frequentieteller
– Produceren van sinus-, rechthoek-, driehoek- en/of TTL-signalen door
de ingebouwde signaalfunctiegenerator tot max. 10 MHz
– Omvormen van een 230-V-wisselspanning in de gelijkspanningen
5V/2A, 15V/1A en 0 tot 30V/0 tot 3A door de ingebouwde netvoeding
140
141
– Met de digitale multimeter meten van gelijkspanningen tot maximaal
1000 VDC, TRUE RMS (echte effectieve waarde) - meten van wisselspanningen tot max. 750 VACrms, meten van gelijk- en wisselstromen
(True rms) tot max. 20 A, max. 30 s lang (gezekerd), meten van weerstanden tot max. 40 Ohm, meten van capaciteiten tot max. 400 uF,
meten van inductiviteiten tot max. 400 mH, doorgangstest en logictest.
-
Het meten onder ongunstige omgevingscondities is niet toegestaan.
Ongunstige omgevingscondities zijn:
-
natheid of te hoge luchtvochtigheid
-
stof en brandbare gassen, dampen of oplosmiddelen
-
onweer resp. onweerachtige omstandigheden zoals sterke elektrostatische velden, enz.
Een andere toepassing dan hierboven beschreven leidt tot beschadiging
van dit produkt, bovendien gaat dit gepaard met gevaren, zoals b.v.
kortsluiting, brand, elektrische schok enz. het totale produkt mag niet
veranderd resp. omgebouwd worden. U dient zich beslist te houden aan
de aanwijzingen betreffende de veiligheid!
gestabiliseerde regelbare gelijkspanning van 0 tot 30 V bij een stroom
van 0 tot 30 A tot uw beschikking. Via een brug kan de regelbare netvoedingsuitgaang „geaard“ worden.
4. De digitale multimeter meet spanningen tot 1000 VDC en 750 VAC,
verder stromen tot 20 A DC/AC, weerstanden tot 40 Ohm, capaciteiten tot 400 uF en inductiviteiten tot max. 400 mH. Hij heeft een ingebouwde logic-tester en bezit speciale functies zoals een RS-232-interface voor aansluiting op een PC, Data-Hold en MIN/MAX-waarde-aanduiding, REL = relatief (=referentiewaardemeting), 5-voudig-meetwaardegeheugen (=MEM=memory), R-H voor handmatige bereikskeuze, dubbel display (=EXT) en CMP = Comparison (= vergelijkingsmeting).
3. Aanwijzingen betreffende de veiligheid
3.1
CE-aanduiding; het multimeetstation MA-9160 is EMV-getest en
voldoet aan de richtlijn 89/336/EWG; bovendien is het getest op
veiligheid en voldoet aan de laagspanningsrichtlijn 73/23/EWG.
3.2
Het universele meetsysteem is opgebouwd en getest in beschermingsklasse 1 volgens VDE 0411 resp. VDE 0550 en heeft de fabriek
in veiligheidstechnisch perfecte staat verlaten. Om dit zo te houden dient u zich beslist houden aan de aanwijzingen betreffende
de veiligheid en aan de waarschuwingen die in deze gebruiksaanwijzing staan. Het station is voorzien van een VDE-getest netsnoer
met aarding en mag daarom alleen gebruikt worden via 230-V-wisselspanning met aarding resp. daarop aangesloten worden.
3.3
Stroommetingen met de ingebouwde multimeter mogen alleen
uitgevoerd worden in stroomcircuits die zelf met 16 A afgezekerd
zijn resp. waarin geen spanningen > 250 VDC/VACrms resp. vermogens > 4000 VA kunnen voorkomen. De meter mag niet gebruikt
worden in installaties uit de overspanningscategorie III volgens IEC
664. De meter en de meetsnoeren zijn niet beschermd tegen lichtboogexplosies (IEC 1010-2-031, hfst. 13.101).
3.4
U dient er op te letten dat de aardleiding (geel/groen) noch in het
netsnoer noch in het apparaat resp. in het stroomnet onderbroken
wordt, aangezien er bij een onderbroken aardleiding levensgevaar
bestaat. U dient er verder op te letten dat de isolatie noch beschadigd nog vernield wordt.
2. Het MS-9160 Universele Systeem
Het MS-91260 Universele Meetsysteem is een compact, krachtig meetsysteem voor verschillende toepassingsgebieden, zoals laboratoria, servicewerkplaatsen, scholen, hobby, enz. Dit „All-in-One“-instrument (Alles in
een) bevat een functiegenerator, een frequentieteller, een gelijkspanningsnetvoeding met twee vaste en een variabele uitgangsspanning en
een volwaardige multimeter (galvanisch gescheiden).
De apparaten elk apart:
1. De functiegenerator levert 7 (zeven) verschillende curvevormen:
sinus, driehoek, rechthoek, gebogen sinus (met de wijzers van de klok
mee, tegen de wijzers van de klok in), puls en TTL-niveau (rechthoek).
De functiegenerator realiseert deze vormen in zeven trappen van 0,2
Hz tot 10 MHz.
2. De frequentieteller is in staat frequenties van 5 Hz tot 1300 MHz te
meten en weer te geven op het 8-cijferige LED-display.
3. De gelijkspanningsnetvoeding levert twee gestabiliseerde vaste spanningen, eenmaal 5 V/2 A en eenmaal 15 V/1 A. Verder staat er een
142
143
3.5
Meetsystemen en bijbehorende accessoires horen niet thuis in kinderhanden!
3.6
In commerciële instellingen dient u zich te houden aan de ARBOvoorschriften.
3.7
In scholen, opleidingsinstituten, hobby- en doe-het-zelf-werkplaatsen dient het gebruik van meetsystemen en accessoires te
geschieden onder toezicht van geschoold personeel.
3.8
Bij het openen van deksels of het verwijderen van onderdelen,
behalve als dat met de hand mogelijk is, kunnen spanningvoerende onderdelen blootgelegd worden. Ook aansluitingen kunnen
spanningvoerend zijn. Voor een afregeling, onderhoud, inbouwen
of vervangen van onderdelen of modules, moet het apparaat van
alle spanningsbronnen losgemaakt zijn, als het openen van het
apparaat noodzakelijk is. Als daarna een afregeling, onderhoud of
reparatie van het apparaat in geopende toestand onder spanning
noodzakelijk is, mag dit alleen door een vakman gebeuren, die
met de daaraan verbonden gevaren resp. de betreffende voorschriften vertrouwd is (VDE-0100, VDE-0701, VDE-0683).
3.9
Condensatoren in het apparaat kunnen nog geladen zijn, zelfs als
het apparaat van alle spanningsbronnen en meetcircuits losgemaakt is.
3.10 U dient zich er van te overtuigen dat er ter vervanging alleen zekeringen van het aangegeven type en de aangegeven nominale
stroomsterkte gebruikt worden. Het gebruik van gerepareerde
zekeringen of het overbruggen van de zekeringhouder is niet toegestaan. Voor het vervangen van de zekeringen maakt u de meter
los van het meetcircuit en schakelt u hem uit resp. maakt u het
complete systeem los van het net (stekker er uittrekken). Verwijder
alle aangesloten snoeren en testpunten. Voor het vervangen van
de zekeringen voor de DMM verwijdert u het 2e deksel van boven
voorzichtig (met een middelgrote schroevedraaier). Verwijder de
defecte zekering (en) door de zekeringhouderkap tegen de wijzers
van de klok in er uit te draaien en vervang de zekering door een
zekering van het zelfde type en dezelfde nominale stroomsterkte:
0,8 A flink, 250 V; gebruikelijke aanduiding: F0,8/250V resp. 20 A
flink, 250 V, gebruikelijke aanduiding F20A/250V (types BUS-
144
SMANN). Nadat u de zekeringen vervangen hebt, draait u de zekeringhouderkap met de nieuwe zekering(en) met de wijzers van de
klok mee weer voorzichtig in de zekeringhouder. Aansluitend sluit
u het „zekeringvak“ weer zorgvuldig. Voor het vervangen van een
zekering voor het meetsysteem maakt u met een passende schroevedraaier het deksel voor de omschakeling van de voedingsspanning met de ingelegde zekering voorzichtig los (let op de
inkeping), verwijdert u de defecte zekering en vervangt u deze
door een zekering van het zelfde type en de zelfde nominale
stroomsterkte. Voor het voedingsspanningsbereik van 220 tot 240
Volt geldt: 1A traag/250 V, gebruikelijke aanduiding: T1A/250V.
Nadat de zekering vervangen is, klikt u het deksel weer in de zekeringhouder. De actuele voedingsspanning moet overeenkomen
met de pijlmarkering.
Let op!
Neem de meter/het meetsysteem pas weer in gebruik, als de behuizing
veilig gesloten en dichtgeschroefd is.
3.11 Werk met deze meter niet in ruimtes of bij ongunstige omgevingscondities, waarin/-bij brandbare gassen, dampen of stof aanwezig
(kunnen) zijn. Vermijd voor uw eigen veiligheid beslist het vochtig
of nat worden van het meetsysteem/van de meter resp. van de
aansluit-/meetsnoeren.
3.12 Wees bijzonder voorzichtig bij het omgaan met spanningen > 25 V
wissel- (= AC) resp. > 35 V gelijkspanning (= DC). Reeds bij deze
spanningen kunt u bij het aanraken van elektrische leidingen een
levensgevaarlijke schok krijgen! Schakel eerst de spanningsbron
stroomloos, verbind de meter met de aansluitingen van de te
meten spanningsbron, stel de meter in op het benodigde spanningsmeetbereik en schakel daarna de spanningsbron in.
Na beëindiging van de meting schakelt u de spanningsbron
stroomloos en verwijdert u de meetsnoeren van de aansluitingen
van de spanningsbron.
3.13 Zorg er voor ieder spanningsmeting voor dat de meter zich niet in
het stroommeetbereik bevindt.
3.14 Voor iedere omschakeling van het meetbereik moet u de testpunten van het meetobject verwijderen.
145
3.15 Controleer voor iedere meting uw meter resp. de meetsnoeren op
beschadiging(en).
3.16 Gebruik voor het meten alleen de meetsnoeren die met het apparaat meegeleverd zijn. Alleen deze snoeren zijn toegestaan.
3.17 Om een elektrische schok te voorkomen, moet u er op letten dat u
de testpunten en de te meten aansluitingen (meetpunten) tijdens
de meting niet, ook niet indirect, aanraakt.
3.18 De spanning tussen een willekeurige bus van de digitale multimeter en aarde mag niet groter zijn dan 500 VDC of VACrms. De spanning aan een willekeurige bus van de frequentieteller mag niet
groter zijn dan 35 VDC resp. VACrms tegen aarde.
3.19 Schakel uw meetsysteem nooit gelijk in, als het van een koude naar
een warme ruimte gebracht wordt. Het daarbij ontstane kondenswater kan onder ongunstige omstandigheden uw systeem vernielen. Laat het systeem oningeschakeld op kamertemperatuur
komen
.
3.20 Bij het werken met netvoedingen is het dragen van metalen of
geleidende sieraden zoals kettingen, armbanden, ringen e.d. verboden.
3.21 Netvoedingen zijn niet toegestaan voor het gebruik op mensen of
dieren.
3.22 Bij de serieschakeling van de uitgangen van een of meerdere netvoedingen worden levensgevaarlijke spanningen ( >35 VDC) gegenereerd. Wees bijzonder voorzichtig bij het omgaan met spanningen > 25 V wissel- (= AC) resp. > 35 V gelijkspanning (= DC). Reeds
bij deze spanningen kunt u bij het aanraken van elektrische leidingen een levensgevaarlijke schok krijgen!
3.23 Luchtspleten van netvoedingen mogen niet afgedekt worden! U
dient de apparaten op een harde, moeilijk ontvlambare ondergrond te zetten, zodat de lucht ongehinderd de apparaten binnen
kan komen. De koeling van het apparaat geschiedt door een ventilator aan de rechter kant van het apparaat en door convectie
(warmtestroming).
146
3.24 U mag netvoedingen en de daar op aangesloten verbruikers niet
gebruiken zonder toezicht. U dient maatregelen te treffen ter
bescherming en beveiliging van de aangesloten verbruikers ten
opzichte van werkingen van de netvoedingen (b.v. overspanning,
uitval van de netvoeding) en van de van de gebruikers zelf uitgaande werkingen en gevaren (b.v. ontoelaatbaar hoog stroomverbruik).
3.25 In het geval van een fout kunnen netvoedingen spanningen boven
50 V gelijkspanning afgeven, waar gevaar van uitgaat, ook als de
afgegeven uitgangsspanningen van de apparaten lager liggen.
3.26 Bij het werken onder spanning mag alleen nadrukkelijk daarvoor
toegestaan gereedschap gebruikt worden.
3.27 De uitgangen van de netvoedingen (uitgangsbussen/-klemmen) en
daar op aangesloten snoeren moeten beschermd worden tegen
directe aanraking. Daartoe moeten de gebruikte snoeren voldoende isolatie bezitten, b.v. diëlektrische sterkte en de contactplaatsen moeten beveiligd zijn tegen aanraken (veiligheidsbussen).
3.28 Het gebruik van blanke metalen leidingen en contacten dient vermeden te worden. Al deze plaatsen moeten door geschikte, moeilijk ontvlambare isolatie of andere maatregelen afgedekt te worden en daardoor beschermd te worden tegen directe aanraking.
Ook de elektriciteit geleidende delen van de aangesloten verbruikers moeten door soortelijke maatregelen tegen directe aanraking
beschermd worden.
3.29 Als er aangenomen kan worden dat werking zonder gevaar niet
meer mogelijk is, dient het apparaat buiten werking gesteld te
worden en beschermd te worden tegen het per ongeluk in werking stellen door derden. U kunt er van uitgaan dat gebruik zonder gevaar niet meer mogelijk is als:
- het apparaat zichtbaar beschadigd is
- het apparaat niet meer werkt en
- het apparaat langere tijd onder ongunstige omstandigheden
opgeslagen is of
- na transport onder moeilijke omstandigheden.
147
3.30 Om het gevaar van een eventuele elektrische schok te verminderen
resp. om het optimaal functioneren van het meetsysteem te garanderen, moet de behuizing resp. het chassis elektrisch geaard worden (geaarde wandkontaktdoos). De centrale aard-(randaarde-)
aansluiting bevindt zich aan de achterzijde van de behuizing, in de
„koude stekker“-bus. De meegeleverde voedingskabel, voorzien
van een geaarde stekker, moet met een VDE-goedgekeurde wandkontaktdoos verbonden worden.
3.31 De BNC-bussen op de frequentieteller en opde functiegenerator
zijn spanningsvrij, d.w.z. ze zijn niet met de aardleiding verbonden.
Let op!
Alleen voor gebruik binnenshuis!
Bij het openen of sluiten van de behuizing moet het apparaat van alle
spanningsbronnen losgemaakt zijn. Om het risico van extra bronnen
van gevaar uit te sluiten, moet u nooit zelf onderdelen of modules vervangen resp. geen zogenaamde verbeteringen aan dit universele meetsysteem uitvoeren. Hierdoor kan het apparaat beschadigd worden en
vervalt ieder recht op garantie.
Waarschuwingen en bijbehorende symbolen!
In deze gebruiksaanwijzing zult u de volgende veiligheidssymbolen
aantreffen:
= Met dit symbool wordt de gebruiker aangespoord de gebruiksaanwijzing zorgvuldig door te lezen, om beschadiging van het
apparaat uit te sluiten
= De bliksemflits symboliseert een gevaarlijke spanning!
= Het aardingsteken geeft een aardingspunt aan.
CAT II = overspanningscategorie II
148
U dient zich beslist te houden aan de opmerkingen waarin deze tekens
voorkomen resp. aan teksten die aangeduid worden met „Let op!“ of
„Aanwijzing!“.
4. INGEBRUIKNEMING
4.1 Uitpakken van het apparaat en controle
Nadat u het apparaat uitgepakt hebt, dient u te controleren of alle
accessoires er zijn en of het apparaat onbeschadigd is.
4.2 Voedingsspanningsingang
De EURO-gegoten stekker-bus, de netzekering alsmede de omschakeling van de voedingsspanning bevinden zich aan de achterzijde
van de behuizing. Verbind het meegeleverde gegoten stekkersnoer
met het meetstation en de geaarde stekker met een geaarde wandkontaktdoos. Let er steeds op dat het snoer goed contact maakt,
zowel met het meetstation als met de kontaktdoos.
4.3 Hoogte en soort netvoeding
Het apparaat werkt in een voedingsspanningsbereik van 220 tot 240
V wisselspanning bij een toelaatbare tolerantie van + 10%, bij een
frequentie van 50 Hz of 60 Hz.
4.4 Omschakelen van de voedingsspanning
Let op!
Maak het apparaat voor het omschakelen beslist los van alle meetcircuits en in de eerste plaats van het net. Haal de stekker uit de wandkontaktdoos, verwijder de voedingskabel uit het apparaat en overtuig
u ervan, dat het universele meetsysteem absoluut spanningloos is en
zich in geen enkel meetcircuit (schakeling) meer bevindt.
Nu haalt u de zekeringhouder er uit (met een passende schroevedraaier
er uit wippen). Let op de pijlmarkering en steek de houder rechthoekig
gedraaid, de gewenste voedingsspanning wijzend op de pijlmarkering,
terug in de houder. Verbind aansluitend de meter opnieuw met het net
(zie ook netvoedingsingang).
4.5 Voorgeschreven netzekering
De stroomsterkte van de netzekering bedraagt bij een voedingsspanning van 220 tot 240 VAC 1 A, bij een diëlektrische sterkte van
149
250 V. De initiatiekarakteristiek van de zekering is „traag“ (gebruikelijke aanduiding: T1/250 V of 1 AT/250 V).
FREQUENCY COUNTER
OFF
ON
4.6 Zekeringen van de digitale multimeter
Voor het 400 mA-bereik (en daaronder) heeft de voorgeschreven
zekering de volgende aanduiding: F 0,8A/250 V of 800mAF/25V. Voor
het 20-A-meetbereik geldt; F 20A/250V of 20AF/250V. De zekeringen
bevinden zich in de achterzijde van de behuizing, boven de netstekker onder het deksel dat los- c.q. vastgeklikt kan worden.
FUNCTION GENERATOR
OFF
ON
RS 23 2C
FUSE
FUSE
220V/2A
250V /20A
100
220
240
120
POWER FUSE : 250 V / 1A
4.7 Opstelling van het apparaat
Om het display (weergave) van de DMM en de bedieningselementen
op de frontplaat optimaal in beeld te krijgen, resp. om afleesfouten
te vermijden, wordt er aanbevolen de beide uitklapbare stelvoetjes
onder de frontplaat uit te klappen en het apparaat minstens 30 cm
van de muur verwijderd op te stellen (de vrije marge van 30 cm geldt
ook bij andere manieren van opstellen).
5. Werken met de MS 9160
Achteraanzicht van de MS 9160
Voorwoord
Voordat u met het meten begint, dient u de gebruiksaanwijzing zorgvuldig door te lezen. Overtuig u ervan, dat het apparaat volgens punt 4
op- en ingesteld resp. aangesloten is.
De nu volgende handleiding is onderverdeeld in vier hoofdgroepen:
5.1 De frequentieteller
5.2 De frequentiegenerator
5.2 De gelijkspanningsvoeding
5.4 De digitale multimeter
5.1 Werken met de frequentieteller
Bedieningselementen van de frequentieteller*
1.
2.
3.
4.
5.
Totaalaanzicht van de frontplaat van de MS 9160 met de bedieningselementen
150
LED-aanduiding (display)
Ingangsbus A voor 5 Hz tot 100 MHz aan 1 Ohm
Ingangsbus B voor 0,2 Hz tot 100 MHz aan 50 Ohm
Ingangsbus C voor 100 MHz tot 1300 MHz aan 50 Ohm
Functietoetsenblok I: ATTEN = afzwakker voor inkomend signaal
CHAN = kanaalkeuze tussen A, B en C
GATE = instelling van de poorttijd tussen
0,1s, 1s en 10s
HOLD = vasthouden van een frequentiewaarde
6. Functietoetsenblok II FREQ = aanduiding van de metwaarde in Hz,
KHz of MHz
151
PERI
A/B
A=>B
A-B
A+B
TOT
=
=
=
=
=
=
aanduiding van de periodeduur in us
Verhouding A/B
Tijdintervalmeting
Verschil tussen kanaal A en kanaal B
Som van de kanalen A en (plus) B
totaal = impulsteller
* De voedingsschakelaar voor de frequentieteller bevindt zich aan de
achterzijde van de behuizing van de MS 9160.
Let op!
Controleer de juiste positie van de voedingsspanningsschakelaar in de
voedingsingangsmodule aan de achterkant van de behuizing. Controleer of er zich een voorgeschreven zekering in de zekering bevindt, beiden onder inachtneming van de aanwijzingen betreffende de veiligheid
(voedingsstekker er uit trekken!).
Overtuig u er van, dat u de juiste voedingsspanningsschakelaar gebruikt.
Het apparaat heeft voor het feilloos functioneren een opwarmfase
(Warm up) van ca. 20 min. nodig.
Voorbereidingen
a) Basispositie voor inschakelen
- Controleer de BNC-bus op beschadiging of kortsluiting (door te
kijken).
- Zet de displaykeuzeschakelaar in de positie FC (zonder deze in te
drukken).
Deze schakelaar bevindt zich op het bedieningsveld van de functiegenerator helemaal rechts onder (onder het ronde venster).
- Schakel de frequentieteller in. De schakelaar bevindt zich aan de achterzijde van het meetstation. Direct na het inschakelen volgt de
navolgende zelftest in een relatief korte tijd:
Eerst verschijnen alle LED’s en segmenten resp. de decimale punten,
aansluitend dient er „PASS_ALL“ en daarna „UC 1300“ op het LED display (= aanduiding van de lichtsegmenten) leesbaar te zijn.
- Stel de Gate-tijd (poorttijd) in op 1 seconde (s), druk daarvoor op de
toets GATE, tot het LED achter „1“ oplicht.
152
- Druk op de toets CHAN voor Channel = kanaal, tot het LED achter „A“
oplicht.
- Nu leest u op het display „0.0000000“; rechts darnaast leest u de maateenheid MHz.
b) Metingen
- Afhankelijk van in welk frequentiebereik u de meter wilt uitvoeren,
kiest u of kanaal A, B of C door het indrukken van de toets CHAN.
In positie CHAN A worden frequenties vanaf 10 Hz tot 100 MHz
gemeten, net als bij kanaal B. Kanaal C geldt voor frequenties van 100
MHz tot 1300 MHz.
- Instellen van de Gate-tijd. Om een zo hoog mogelijke resolutie te
bereiken, kiest u een passende Gate-tijd.
- HOLD-Functie
Als de toets „HOLD“ ingedrukt wordt, wordt de laatst afgelezen frequentie „ingevroren“, d.w.z. vastgehouden (Hold). Ook nog, als het
BNC-snoer van het meetobject losgemaakt wordt.
- Afzwakker (voorverdeler 1/20) = ATTEN = Attenuator.
Als het inkomende signaalniveau groter is dan 300 mV, moet u deze
toets in drukken. Bij niveaus kleiner dan 300 mV moet u deze toets
niet indrukken.
- Resolutie
De resolutie = aantal posities na de komma, is afhankelijk van de
poorttijd (GATE) en de frequentie: poorttijd 0,1 s tot 5 cijfers na de
‘komma’, poorttijd 1 s tot 6 cijfers na de ‘komma’, poorttijd 10 s max.
7 cijfers na de ‘komma’.
- PERI = periodeduurmeting
na het indrukken van de toets PERI wordt niet de frequentie in KHz
aangeduid, maar de periodeduur (= tijd voor een trilling) in us (=
microseconde = exp. -6).
- A/B = verhoudingsmeting
Na het indrukken van de toets A/B wordt de verhouding van kanaal
A gedeeld door kanaal B getoond. B.v.: op kanaal A „staat“ 100 kHz
(uit de functiegenerator). Op kanaal B staat de zelfde frequentie; dan
wordt er, voor zo er beide frequenties absoluut gelijk zijn, op het disaplay“1.0000000“ getoond.
153
- A - B = verschilmeting
Na het indrukken van de toets A - B wordt het verschil uit A min B
geteld.
- A + B = optellen van A en B
Na het indrukken van deze toets wordt het totaal van A + B geteld.
- Tijdsintervalmeting A=> B
Na het indrukken van de toets A=> B wordt het tijdsinterval tussen A
en B in us (microsecondes) getoond.
- TOT = „Totaalmeting“ = impulstellerwerking
Als u tijdimpulsen van elektrische schakelingen wilt tellen, kiest u
deze werkingssoort, die via de toets TOT (= totaal) geactiveerd wordt.
TOTAAL betekent, dat de pulsen opgeteld worden.
c) Tonen van uitgangsfrequenties van de signaalgenerator op het LEDdisplay
- Om de frequenties van de signaalgenerator op het LED-Display af te
kunnen lezen, moet u op de omschakelaar rechts onder op de signaalgenerator drukken.
- Omdat de signaalgenerator max. 10 MHz kan genereren = opwekken,
moet u kanaal A kiezen, dat tot 100 MHz kan tellen.
- Terwijl u de generatorfrequentie van de ingebouwde signaalgenerator meet, is de BNC-bus van kanaal A „niet bezet“, d.w.z. ook als u
een externe (= van buiten) frequentie in kanaal A invoert, meet u
steeds alleen de frequentie van de ingebouwde generator, zo lang de
omschakelaar F/C - F/G ingedrukt is („op F/G staat“).
- Schakel de frequentiegenerator in, let daarbij beslist op punt 5.2.
d) meten van externe frequenties
1. Schakel het meetstation en de teller in.
Lees de gemeten frequentie met de bijbehorende maateenheid
af op het LED-display.
e) Meten van de periodeduur
1. Schakel het meetstation en de teller in.
2. Kies kanaal A, B of C door op toets CHAN te drukken.
3. Druk eenmaal op de toets PERI.
4. Verbind een afgeschermde signaalleiding met intacte BNC-stekker(s) met de ingangsbus van het ingestelde kanaal.
5. Lees de periodeduur T van het signaal in de maateenheid us (=
microseconde) af op het display. Ter herinnering: f = 1/T resp. T = 1/f.
f) Weergave van de verhouding van kanaal A gedeeld door kanaal B =
A/B
1. Schakel het meetstation en de frequentieteller in.
2. Druk op de toets A/B.
3. Verbind twee afgeschermde signaalleidingen, ieder met intacte
BNC- stekker(s) met de BNC-bussen van de kanalen A en B.
4. Lees het resultaat op het display.
g) Meting van het tijdinterval van A => B
Een meting wordt gestart door het invoeren van een signaal in
kanaal A en gestopt door het invoeren van een signaal in kanaal B.
Het verschil in looptijd wordt aangegeven in us. Als men b.v. in
kanaal A 100 KHz van de ingebouwde signaalgenerator invoert en in
kanaal B 10 KHz, ontstaat er een interval van 100 us.
1. Schakel het meetstation en de frequentieteller in.
2.
Kies het kanaal door het indrukken van de toets CHAN.
2. Druk op de toets A =>B.
3.
Stel de passende Gate-tijd (poorttijd) in.
4.
Verbind een afgeschermde signaalleiding met intacte BNC-stekker(s) met de ingangsbus van het ingestelde kanaal.
3. Verbind twee afgeschermde signaalleidingen, ieder met intacte
BNC-stekker(s) met de BNC-bussen van de kanalen A en B.
5.
154
6.
Kies de juiste instelling van de voorverdeler (ATTEN). Bij signalen
met een amplitude > 300 mVrms moet de demper resp. de voorverdeler geactiveerd zijn. In dit geval wordt het ingangssignaal
door 20 gedeeld, om de meetfout verkleinen.
4. Lees de meetwaarde af op het LED-segmentdisplay.
h) Meting van het verschil van kanaal A min kanaal B
1. Schakel het meetstation en de frequentieteller in.
2. Druk op de toets A - B.
155
3. Verbind twee afgeschermde signaalleidingen, ieder met intacte
BNC- stekker(s) met de BNC-bussen van de kanalen A en B.
5.2 De functiegenerator
4. Lees het resultaat uit A - B af op het display.
i) Weergave van de optelling van kanaal A + kanaal B (A en B)
1. Schakel het meetstation en de teller in.
2. Druk op de toets A + B.
3. Verbind twee afgeschermde signaalleidingen, ieder met intacte
BNC- stekker(s) met de BNC-bussen van de kanalen A en B.
4. Lees het resultaat van het totaal uit kanaal A + kanaal B af op het
display.
k) Werking als impulsteller = optelling van aparte impulsen (TTL) of
rechthoeksignalen
1. Schakel het meetsysteem MS-9160 en de frequentieteller in.
2. Druk eenmaal op de toets TOT, om ten eerste de werkingssoort
„impulsteller“ te activeren en ten tweede de tellerstand te initialiseren = terugzetten = Reset.
3. Verbind een afgeschermde signaalleiding met intacte BNC-stekker(s) met de ingangsbus van kanaal A of kanaal B.
4. Als het ingangsniveau boven de waarde van 300 mVrms komt,
drukt u op de toets ATTEN, om het signaal eerst met een factor 20
te verkleinen en ten tweede om de meetfout zo veel mogelijk te
verkleinen.
5. Als de impulstelling beëindigd is resp. als u de tellerstand wilt aflezen, drukt u op de toets HOLD om het display „in te vriezen“.
l) Signaalontvangstgevoeligheid van de frequentieteller Kanaal A en B:
100
60
70
80
Hz
MHz
MHz
MHz
tot 60
tot 70
tot 80
tot 100
MHz<
MHz
MHz
MHz
Kanaal C:
100 MHz tot 1,3 GHz
156
20 mVeff
30 mVeff
50 mVeff
70 mVeff
< 25 mVeff
Werking van de functiegenerator (FG)
1. VCF ingangsbus
8. Omschakelaar voor frequentiebereiken
2. FG-uitgangsbus
9. Steller voor SWEEP-(band)-breedte
3. TTL-niveau-uitgang
10. Steller voor SWEEP-(band)-snelheid
4. Amplitude-stelknop
11. Omschakelaar voor amplitude-impedantie
5. Schakelaar voor curve-
12. Frequentie-instelling met schaalverdeling vormen
6. OFF-Set-stelknop
13 Display-omschakelaar teller/generator
7. Symmetrie-stelknop
Let op!
Controleer voor het inschakelen van het apparaat de juiste positie van
de voedingsspanningsschakelaar en of de juiste zekering geplaatst is.
Overtuig u ervan, dat u de juiste voedingsschakelaar gebruikt aan de
achterzijde van de behuizing voor het inschakelen van de functiegenerator.
Voor het juist functioneren van de generator is een opwarmperiode
(Warm up Time) van ca. 30 min. noodzakelijk.
157
Voorbereiding
a) Basisinstelling
- Controleer de contacten van de BNC-bussen op beschadiging resp. op
kortsluiting
- Zet de displayschakelaar op de positie F/G. De schakelaar bevindt zich
rechts onder op de functiegenerator.
- Zet de functieschakelaar (Function) op sinusfunctie
- Zet de frequentiekeuzeschakelaar „FREQUENCY“ op 1 kHz
x 100k
x 1M
x 10M
ca. 10 kHz (10 kHz) tot 100 kHz
ca. 100 kHz (10 kHz) tot 1 MHz
ca. 1 MHz (110 kHz) tot 10 MHz
Aanwijzing!
De waarden tussen haakjes worden bereikt als de frequentiestelknop
praktisch tegen de linker aanslag staat. Ze zijn afhankelijk van de uitgangsamplitude en van de aangesloten belasting aan de generatoruitgang.
- Zet de frequentie-instelknop (schaalverdeling) op de positie 1.0
- Druk op alle stelknoppen als AMP, OFFSET, SYM, SWEEP (WIDTH en
RATE), tot ze allemaal ‘ingeklikt’ zijn.
- Stel op de frequentieteller de schakelaar Hi/Lo op Lo en de Gatetijd op
1 s (onderste LED-regel, middelste LED).
- Zet de uitgangsimpedantie op de gewenste waarde (50 of 600 Ohm)
- Schakel de displayschakelaar (rechts onder op de FG) in de positie F/G,
als dat nog niet gebeurd is.
- Als u frequentie wilt meten, moet u letten op punt c) van de functiegeneratorhandleiding.
b) Vormen van de uitgangscurven
De generator is in staat drie standaard-basiscurvevormen SINUS,
RECHTHOEK en DRIEHOEK te leveren. Druk hiertoe op een van de schakelaars onder FUNCTION:
: sinuscurve
: rechthoek
: driehoek
c) Frequentiebereik
Druk op een van de zeven toetsen onder FREQUENCY, om het
gevraagde frequentiebereik in te stellen. De te kiezen bereiken kunt
u uit onderstaande tabe halen:
Schakelaarpositie
Frequentiebereik
x
x
x
x
ca.
ca.
ca.
ca.
158
10
100
1k
10k
1 Hz tot 10 Hz
10 Hz (2 Hz) tot 100 Hz
100 Hz (10 Hz) tot 1 kHz
1 kHz (100 Hz) tot 10 kHz
- Op het LED-display kunt u nu de frequentie van de generator aflezen.
d) Voltage controlled Frequency VCF = spanningsgestuurde frequentiebeïnvloeding
- De uitgangsfrequentie van de generator kan veranderd worden door
het aanwezig zijn van een externe spanning aan de VDF-ingang
(BNC).
- Bij een ingangsspanning tussen 0 en 10 VDC kan de uitgangsfrequentie tot 1:20 veranderd worden, afhankelijk van de positie van de
frequentiebereikstoets.
- Om met de VCF-functie te kunnen werken, is het noodzakelijk de frequentiestelknop (schaalverdeling) tegen de linker aanslag (twee deelstreepjes rechts naast „0,1“ te zetten en de externe gelijkspanning
met de VCF-bus (BNC) te verbinden (let op de polariteit „+“ binnen).
e) Instelling van de uitgangsamplitude (hoogte van de uitgangsspanning)
- De hoogte van de uitgangsspanning bij open uitgang bedraagt 20 Vss
Aan 50 Ohm resp. aan 600 Ohm kan de uitgangsspanning tot ca. de
helft, dus 10 Vss gehalveerd worden.
- De amplitude van de uitgangsspanning wordt ingesteld met de snelknop AMP.
159
- Door aan deze knop te trekken wordt deze amplitude vastgezet op 20 dB.
- Om een perfecte curvevorm te garanderen in het bereik van1 MHz
tot 2 MHz, stelt u de regelaar „AMP“ in op kleiner dan 5 Vss.
f) OFFSET-instelling
- Het gelijkspanningsniveau van het uitgangssignaal kan met de stelknop OFFSET in het bereik van ± 10 V veranderd worden.
- Om het gelijkspanningsniveau in te stellen, trekt u aan deze stelknop.
Naar rechts draaien betekent positieve spanning, naar links draaien
betekent negatieve spanning.
- Als de stelknop ingedrukt is, heeft de uitgangsspanning geen gelijkspanningsgedeelte.
g) Symmetrie-instelling
- De symmetrie van de uitgangsspanning kan in het bereik 1 : 10 resp.
10 : 1 veranderd worden. De stelknop heeft als aanduiding SYM.
- Om de symmetrie van de curvevormen te veranderen, trekt u de stelknop SYM uit en draait u hem langzaam naar links (tegen de wijzers
van de klok in = CCW) of naar rechts (met de wijzers van de klok mee
= CW). De curvevormen die hieruit ontstaan haalt u uit de tabel.
BASIC WAVEFORMS
CLOCK WISE (CW)
COUNTER CLOCKWISE (CCW)
SINE
SKEWED SINE
SKEWED SINE
SQUARE
PULSE
PULSE
AANWIJZING!
Denk er aan dat door deze verandering van de symmetrie de frequentie
verandert en daarom bijgesteld moet worden.
h) SWEEP-instelling (Wobbler)
- Om de ingebouwde frequentiewobbler (Sweep) te activeren, trekt u
de stelknop SWEEP WIDTH uit en u kunt de breedte van het wobblesignaal in het bereik 100 : 1 met deze stelknop veranderen.
- Om het maximum van de breedte te bereiken, draait u de frequentiestelknop (met schaalverdeling) tot aan de linker aanslag en de breedteregelaar tot aan de rechter aanslag.
- Om de snelheid van het wobblesignaal te veranderen, draait u de
SWEEP RATE stelknop langzaam naar links resp. naar rechts. U krijgt
een lineair wobblesignaal.
- Een logaritmisch wobblesignaal wordt mogelijk gemaakt door de
SWEEP RATE stelknop uit te trekken.
i) TTL-uitgang
- Het TTL-niveau staat ter beschikking aan de TTL-OUT-bus (BNC). Een
TTL-niveau is een „onsymmetrisch rechthoeksignaal“. Onsymmetrisch,
omdat in tegenstelling tot de sinus of het „echte rechthoeksignaal“
het signaalverloop niet door de nul loopt, d.w.z. het heeft geen negatieve spanningswaarden (negatieve logic uitgezonderd).
- De TTL-uitgang is in staat in de HIGH-status 20 eenheidslasten en in
de LOW-status 15 eenheidslasten te „voeren“.
- Een eenheidslast bedraagt in de HIGH-status 40 uA en in de LOW-status 1,6 mA.
j) Uitgangsimpedantie
TRIANGLE
160
SAWTOOTH
SAWTOOTH
- De uitgangsimpedantie aan de generatoruitgang F/G OUT bedraagt,
afhankelijk van de stand van de 50/600-W-schakelaar, 50Ohm of 600
Ohm.
161
5.3 De gelijkspanningsnetvoeding
b) Draai de stelknop voor de stroomgebrenzing (CURRENT) in de middenpositie.
c) Schakel de voedingsschakelaar in (POWER).
d) De LEDs onder de opschriften 5 V resp. 15 V lichten op.
e) Sluit uw lasten aan op de 5V- resp. de 15V-uitgang.
f) Schakel de display-schakelaar op „V“ (aflezen van spanning) en stel
de gewenste uitgangsspanning in.
g) Sluit nu uw last (verbruiker) aan op de uitgangsklemmen „+“ en „-“
van de regelbare uitgang. Let daarbij op de polariteit van de verbruiker.
1. verlicht 3 1/2-cijferig
17 mm hoog LCD-display
6. aansluiting op aarde
2. spanningsinstelling
7. vaste spanningsuitgang 5 V/2A
3. displayschakelaar V/A
8. vaste spanningsaansluiting 15V/1A
4. nethoofdschakelaar
9. regeluitgang 0-30 V/0-3 A
5. instelbare stroombegrenzing
Let op! Voorzorgsmaatregelen!
Controleer voor het inschakelen van het apparaat de juiste positie van
de voedingsspannings-keuzeschakelaar en of de juiste zekering
gebruikt wordt. Bescherm het apparaat tegen vallen of andere mechanische beschadigingen door vallende voorwerpen. Sluit de „+“ en „-“klemmen niet kort.
Overschrijd nooit de max. toelaatbare belasting van 2,5 Ohm aan de
5V/2A uitgang resp. 15 Ohm aan de 15V/1A-uitgang.
Let op!
Alle uitgangen zijn niet geaard. Andere uitgangen kunnen of via de
aardbus (chassis = aarding via behuizing) aan de frontplaat (rechts
onder) geaard worden of blijven niet geaard.
Kenmerk van de stroombegrenzing
Alle 3 uitgangen zijn, ieder op zich, beschermd tegen overbelasting en
kortsluiting door een aparte stroombegrenzingsschakeling.
a) Uitgang 0 tot 30 V, 3 A: beschermd door stroombegrenzing. Als de
uitgangsstroom door een verbruiker boven de 3 A komt, dan wordt
de uitgangsspanning teruggeregeld (bij kortsluiting tot op ca. 0,2 V).
b) Vaste spanningsuitgang 5V/2A: beschermd door een vaste stroomgrens (stabilisatorschakeling). Als de laststroom de waarde van 2,2 A
overschrijdt, wordt de uitgangsspanning teruggeregeld.
c) Vaste spanningsjuitgang 15V/1A: beschermd door een vaste stroomgrens (stabilisatorschakeling). Als de laststroom de waarde van 1,2 A
overschrijdt, wordt de uitgangsspanning teruggeregeld.
Basisinstellingen
a) Overtuig u ervan, dat er geen belasting op de aansluitklemmen van
de netvoeding bevindt, voordat u de voedingskabel aansluit.
162
163
5.4 De digitale multimeter
capaciteiten en spanningloze inductiviteiten (spoelen, smoorkleppen,
trafo’s enz.) gemeten worden
8. Draaischakelaar voor het instellen van de verschillende werkingssoorten (spanningsmeting, stroommeting enz.)
9. A-ingangsbus voor het meten van gelijk- en wisselstromen tot max.
20 A
10.mA-ingang. Via deze ingang kunnen gelijk- en wisselstromen tot
max. 400 mA gemeten worden.
11.Com (-)-ingangsbus (COM- resp. minaansluiting)
12.V-Ohm-(+)-ingangsbus (= plusaansluiting)
13.LCD-Display (3-cijferig, grootste aanduidingswaarde: 3999)
14.Analoge bargraph
15.Bargraph-streep-onderverdeling
16.Overload „OL“-aanduiding
Als er „OL“ op het display verschijnt betekent dit Overflow = bereiksoverschrijding.
Let op!
5.4.1 Bedieningselementen
Houd u aan de max. ingangsgroottes.
1. Apparaat Aan/Uit
2. Druktoets voor function (= functie)
met deze toets stelt u de verschillende sub-functies in, zoals MIN/MAX, REL, DUAL, enz.
3. Set/Reset-toets. Met deze toets wordt het apparaat weer teruggezet
naar de basissituatie (reset = terugzetten)
4. DC/AC-toets. Met deze toets schakelt u om van de meting van gelijknaar wisselgroottes of ook bij de weerstandsmeting van de eigenlijke
weerstandsmeting naar de doorgangstest
17.Auto-Hold. „A“ staat voor kleine display
18.Data-Hold. Data-Hold betekent het „invriezen“ van de gemeten
waarde
19.MIN = Minimum. Zodra dit symbool op het display verschijnt, wordt
de op dat moment laagste waarde getoond (b.v. bij het ontladen van
accu’s).
5. Up-toets („plus“-toets)
20.MAX = maximum. Zodra dit symbool op het display verschijnt, wordt
de op dat moment hoogste meetwaarde getoond, b.v. spanningsverhogingen.
6. Down-toets (‘min-toets)
21.REL = relatief
7. Capaciteits- en inductiviteitsvoet. In deze voet kunnen ongeladen!
22.MEM = Memory = meetwaarde-geheugen
164
165
23.RCL = Recall = oproepen van de opgeslagen meetwaarde
24.R-H = Range-Hold = Auto-Range uitgeschakeld, handmatige bereikskeuze, met uitzondering van het capaciteitsmeetbereik CAP
25.EXT = Extern. Bij deze functie kunnen tegelijkertijd twee verschillende werkingssoorten afgelezen worden, b.v. secundaire spanning van
een transformator < 125 VACrms en netfrequentie
26.CMP = Comparison = vergelijkingsmeting
27. „
„ = inductiviteit
28.AC = symbool voor wisselspanning of -stroom
29. (•) = symbool voor akoestische doorgangstester
30. „ - „ = minteken resp. symbool voor negatieve polariteit
31.CAP = Capaciteit. CAP staat voor Capacitance = capaciteit => meten
van condensatoren
32.LOGI = Logic-test. Als u de logic-testfunctie kiest, verschijnt dit symbool op het display.
33.Tweede „kleine“ display voor de functie DUAL-Display
34.= Batterijsymbool. Als dit symbool op het display verschijnt, wordt het
tijd de batterij te vervangen.
35.Verschillende maateenheden
36.Referentienummer; dit dient voor de nummering van het geheugen
bij de functie MEM (= Memory = geheugen) en bij RCL (= Recall =
oproepen van het geheugen).
5.4.2 Gebruik van de multimeter
A) Inbouwen/vervangen van de batterij
Opdat uw meter zonder problemen functioneert, moet deze voorzien
zijn van een 9-V-blokbatterij. Als het symbool voor het vervangen van de
batterij op het display verschijnt (na ca. 60 bedrijfsuren) moet u de batterij vervangen. Hiertoe handelt u als volgt:
Het batterijvak bevindt zich onder het bovenste deksel (aan de achterzijde van de behuizing), dat met twee schroeven links en rechts bevestigd is.
166
Let op!
Maak de MS-9160 beslist los van alle meetcircuits, voordat u de batterij
vervangt. Schakel het apparaat beslist uit met de hoofdschakelaar, die
zich in het bedieningsveld van de gelijkspanningsnetvoeding bevindt
(POWER). Haal de stekker uit de wandkontaktdoos.
Pas als u zich ervan overtuigd hebt dat de MS-9160 losgekoppeld is van
het net en met geen enkel stroomcircuit meer verbonden is, kunt u
beginnen met het vervangen van de batterij. Draai de beide kruiskopschroeven voorzichtig met een passende kruiskopschroevedraaier los
en haal het deksel er behoedzaam af. Verwijder de verbruikte batterij (9V-blok). Deze is verbonden met een batterijclip. Maak deze clip voorzichtig los van de oude batterij en verbind hem daarna met de juiste
poling met een nieuwe, niet gebruikte batterij. Schuif het blok in het
batterijvak tot aan de aanslag en schroef het deksel weer voorzichtig
vast.
Let op!
Gebruik de meter nooit in geopende toestand! Levensgevaarlijk! Laat
geen verbruikte batterijen in het apparaat zitten, aangezien zelfs tegen
uitlopen beschermde batterijen kunnen roesten, waardoor er chemicaliën vrij kunnen komen die schadelijk zijn voor uw gezondheid resp. het
batterijvak kunnen beschadigen. Verbruikte batterijen zijn klein chemisch afval en moeten daarom milieuvriendelijk verwijderd worden. U
kunt ze inleveren bij inzamelplaatsen in winkels, chemokar e.d. Schakel
de meter uit, als u hem niet meer nodig hebt.
B) Aansluiten van de meetsnoeren
Gebruik voor uw metingen steeds alleen de meegeleverde meetsnoeren.
Let voor iedere aansluiting op de toestand van de aansluitstekker(s)
resp. van de testpunten en kijk of de isolatie nog onbeschadigd is.
Deze meetsnoeren zijn toegelaten voor spanningen tot max. 1000 V.
Uw meter is eveneens ontworpen voor spanningen tot max. 1000 VDC
resp. 750 VACrms (rms = effectief = eff). Wees bijzonder voorzichtig bij
het omgaan met spanningen > 25 V wissel- resp. > 35 V gelijkspanning.
167
Let op!
Overschrijd nooit de max. ingangsgroottes, aangezien er onder ongunstige omstandigheden voor u een levensgevaarlijke situatie kan ontstaan.
C) Ingebruikneming
C.1 Basisinstellingen
Druk op de AAN-toets (1). Het display wordt nu verlicht. Om een functie
uit te kiezen, draait u de functieschakelaar in de gewenste positie. Nu
kunt u „normale“ functies zonder extra functies uitvoeren.
Om een dergelijke speciale functie te kiezen, drukt u op de toets FUNCTION (2). Door herhaald drukken op deze toets worden de verschillende
sub-functies op het display getoond. Als u het menu wilt verlaten, drukt
u twee keer op de Set/Reset-toets: eenmaal betekent het kiezen van de
sub-functie, twee maal betekent terugzetten.
C.2 Toetsbezettingen
a) De POWER-toets schakelt de meter zowel aan als uit: als u een keer
op de toets drukt, wordt de meter ingeschakeld, drukt u een tweede
keer, dan wordt de DMM uitgeschakeld. Nadat de meter ca. 8 minuten niet meer gebruikt is, vooral als de aanduiding op het display
nauwelijks verandert (bij open meetsnoeren) schakelt de zog. AutoPower-Off-functie de multimeter af, om energie te sparen. De multimeter moet dan uit- en weer opnieuw ingeschakeld worden.
b) FUNCTION
het symbool A-H verschijnt op het display, zodra het apparaat ingeschakeld wordt. Als u op de FUNCTION-toets drukt, komt u in de subfuncties. De volgende symbolen verschijnen dan op het display: D-H> MIN -> REL -> CMP -> R-H > EXT -> MEM -> RCL.
c) Set/Reset
Om een gekozen sub-functie te activeren, d.w.z. in te schakelen,
drukt u eenmaal op deze toets. Drukt u nogmaals op deze toets
(Reset = terugzetten), dan stelt u opnieuw de basisinstelling in.
d) DCW/AC (•)
e) Druk op deze toets, als de werkingssoortenschakelaar op spanningsof op stroommeting staat en u b.v. van gelijkspanningsmeting (DC)
168
wilt omschakelen op wisselspanningsmeting (AC). Deze toets moet
ook ingedrukt worden, als de meetfunctieschakelaar op @ staat en u
van akoestische doorgangstest om wilt schakelen op weerstandsmeting.
f) UP/DOWN
Druk op een van beide toetsen om in de sub-functie REL of CMP de
referentiewaarde in wilt stellen, resp. in de sub-functies MEM of RCL
(Recall Memory) de opgeslagen waarde wilt oproepen.
C.3 Voet-resp. busbezetting
a) Steek de ontladen! condensator met de juiste poling resp. de spanningloze inductiviteit (spoel) spanningloos in de bussen. Let er op dat
de aansluitingen lang genoeg zijn, omdat het anders kan leiden tot
foutieve metingen.
b) Werkingssoortenschakelaar = meetfunctieschakelaar (8)
Let op!
De werkingssoortenschakelaar mag tijdens de meting nooit verdraaid
worden, omdat daardoor de meter vernield kan worden resp. er voor u
levensgevaar kan ontstaan.
In een halve cirkel gerangschikt kunt u hier kiezen uit de verschillende
basismeetbereiken door te draaien aan de schakelaar:
mV
V
400 mA
20 A
@
W
mH
CAP
LOGIC
=
=
=
=
=
=
=
=
=
millivolt AC/DC (milli = 10 exp. -3)
Volt AC/DC
milliampère AC/DC
Ampère AC/DC
doorgangstest/
weerstandsmeting
inductiviteitsmeting
capaciteitsmeting
logictest
c) 20-A-bus
Voor gelijk-of wisselstroommetingen tot max.! 20 A moet het rode
meetsnoer hier ingestoken worden.
169
Let op!
De werkingssoortenschakelaar mag bij de stroommeting in geen geval
op spanningsmeting (mV of V) of andere schakelposities, zoals stroommeting (mA of A), staan.
d) mA-bus
Voor gelijk- of wisselstroommetingen tot max.! 400 mA moet het
rode meetsnoer hier ingestoken worden, maar alleen, als de werkingssoortenschakelaar in de positie „400 mA“ staat.
e) COM = Common-bus
Hier moet voor alle metingen, behalve bij capaciteits- en inductiviteitsmetingen, het zwarte meetsnoer ingestoken worden (Commonbus betekent min- of „-“ massa-bus)
f) V/W-bus
In deze bus moet het rode meetsnoer gestoken worden, als u spannings- of weerstandsmetingen, doorgangs- of logic-tests uitvoert.
C.4 Display (weergave) - Uitleg en symbolen
a) Digitaal display
het display kan tot „3999“ weergeven, waarbij de polariteit (-) automatisch weergegeven wordt (bij negatieve spanningen resp. bij
omgekeerde polariteit). Er zijn verder drie posities voor de decimale
punt.
b) Analoge bargraph
De analoge bargraph bestaat uit 43 segmenten. Hij bezit een hogere
meetsnelheid dan het digitale display. Daardoor zijn meetwaardetendenzen makkelijker te onderkennen. Als het meetbereik overschreden wordt, wordt er „OL“, voor Overload = overschrijding, aangegeven, het display ‘knippert’ als waarschuwing.
c) Auto-Hold en Dual-Display „d“
Bij de metingen „gelijkspanningsmeting“, „stroommeting“, „weerstandsmeting“, „doorgangstest“ en „capaciteitsmeting“ (CAP) is de
Auto-Hold-functie actief. Op het kleine display wordt de meetwaarde
weergegeven, die 4 - 5 s daarvoor op het „grote“ display te zien was.
De Auto-Hold-functie zelf is te herkennen door de letter ‘A“ voor de
kleine aanduiding. „d“ voor Dual-Display verschijnt links voor het
kleine display, als u een wisselspannings- (= ACV) of logicmeting
170
(LOGIC) uitvoert. In de volgende tabel kunt u zien welke metingen/aanduidingen er mogelijk zijn:
Meetfunctie
Hoofddisplay
(grote display)
Subdisplay
(kleine Anzeige)
Wisselspanning (AC)
wisselspanning
dB(m)
Logictest (LOGIC)
Hi/Lo
gelijkspanning
d) Data-Hold „D-H“
met D-H wordt een meetwaarde bevroren (vastgehouden).
e) MIN (= Minimum)
Druk eenmaal op deze toets: de kleinste meetwaarde wordt op het
tweede (DUAL) display weergegeven, terwijl u met het „normale“
display doorgaat met de meting.
f) MAX (= Maximum)
Druk eenmaal op de Set/Reset-toets: de grootste meetwaarde wordt
nu op het tweede display weergegeven, terwijl u met het grote display doorgaat met de meting.
g) REL (= Relatief)
Deze instelling maakt het voor u mogelijk een referentiewaarde te
vergelijken met een volgende meetwaarde. Handel als volgt:
1.Druk eerst net zo lang op de „Functie“-toets totdat op het display
„REL“ verschijnt.
2.Stel nu met de „UP“ en de „DOWN“-toets de polariteit van de referentiewaarde en het meetbereik in. Na iedere invoer moet u ter bevestiging eenmaal op de Set/Reset-toets drukken.
Volgorde van indrukken van de toetsen:
=> Functie => display „REL“ =>
=> instelling ± (met UP-/DOWN-toetsen)
=> SET/RESET =>
=> instelling 1e cijfer
=> SET/RESET =>
=> instelling 2e cijfer
=> SET/RESET =>
=> Instelling 3e cijfer
=> SET/RESET =>
=> Instelling 4e cijfer
=> SET/RESET =>
=> instelling van het meetbereik (geen automatische wisseling van
bereik) => SET/RESET => => Weergave op het kleine display toont de
referentiewaarde.
171
De meter zal nu het verschil tussen de opgeslagen waarde en de volgende meetwaarde op het kleine display weergeven, terwijl de actuele
meetwaarde op het grote display afgelezen kan worden.
Voorbeeld: De referentiewaarde bedraagt 100,0 V; de actuele aflezing
bedraagt 90 V (grote display). Op het kleine display kan het verschil = 10 V afgelezen worden. Als de volgende actuele meetwaarde 100,0 V
bedraagt, zal het verschil „0V“ zijn. Dan leest u op het kleine display
0000. Het display kan maximaal 3999 weergeven.
Let op!
Bij de REL-functie functioneert de RESET via de SET/RESET-toets niet. Om
deze functie te verlaten, gebruikt u of de meetfunctieschakelaar of de
functietoets (FUNCTION) of een van de andere toetsen.
h) MEM (= Memory = geheugen)
Bij deze functie kunt u max. 5 meetwaarden (referentiewaarden) opslaan. Handel daartoe als volgt:
1. Druk zo lang op de functietoets, tot er MEM op het display verschijnt
2. Druk op de UP-/DOWN-toetsen, om een referentienummer tussen 0
en 4 te kiezen.
3. Druk op de Set/Reset-toets om de waarde op te slaan.
Als u meerdere referentiewaarden onder hetzelfde referentienummer „opslaat“, wordt steeds de vorige waarde gewist.
i) RCL (= memory Recall = „weergeven“)
Deze functie leest de opgeslagen referentiewaarden uit het geheugen. Handel daartoe als volgt:
1. Druk op de „UP“- (omhoog) of de „DOWN“- (omlaag)toets om het
gewenste referentienummer te kiezen.
2. Druk nu op de Set/Reset-toets om de opgeslagen waarde af te lezen.
De afgelezen waarde wordt op het kleine display weergegeven.
k) R-H = Range-Hold, wat zoveel betekent als het bereik vasthouden
Met deze toets is het mogelijk de Auto-Range-mode te verlaten en in
de ingestelde werkingssoort (spannings-, stroom-, weerstandsmeting
enz.) het meetbereik handmatig (= met de hand) vast te leggen/zelf
172
te bepalen door het indrukken van de toetsen UP resp. DOWN. Deze
functie is niet beschikbaar bij het meten van condensatoren (CAP).
l) EXT (=Extern)
In deze functie kunt u twee verschillende werkingssoorten gelijktijdig
aflezen, de ene op het grote display, de andere op het kleine display.
let hierbij op de volgende tabel:
Werkingssoort
Hoofddisplay
Kleine display
Wisselspanning
Logictest
Spanningsaanduiding frequentie-aanduiding
Hi/Lo
frequentie-aanduiding
m) CMP (= Comparison = vergelijking)
In deze subfunctie kunt u een maximum/minimum-vergelijking
maken, doordat u de hoogste en de laatste opgeslagen referentiewaarde met de actuele meetwaarde vergelijkt. Om deze functie te
verlaten, drukt u even kort op de werkingssoortenschakelaar. Stel
eerst het gewenste meetbereik in. Aansluitend handelt u volgens
onderstaand voorbeeld:
Volgorde van indrukken van de toetsen:
=> FUNCTION
=> AANDUIDING „CMP“ en „MIN“ =>
=> Instellen van de polariteit ± (Up/Down) => SET/RESET =>
=> instelling 1e cijfer
=> SET/RESET =>
=> instelling 2e cijfer
=> SET/RESET =>
=> instelling 3e cijfer
=> SET/RESET =>
=> instelling 4e cijfer
=> SET/RESET =>
=> aanduiding „CMP“ en „MAX“
=>
=> instelling ±
=> SET/RESET =>
=> instelling 1e cijfer
=> SET/RESET =>
=> instelling 2e cijfer
=> SET/RESET =>
=> instelling 3e cijfer
=> SET/RESET =>
=> instelling 4e cijfer
=> SET/RESET =>
=> aanduiding van „CMP“, MIN“ of „MAX“ en „LO“ of „HI“ of „PASS“
op het kleine display
=> het apparaat is klaar voor een vergelijkingsmeting.
Aanwijzing!
Bij de Logic-functie High/Low functioneert de COMP-functie niet.
173
n) Aanduiding van het referentienummer
Het referentienummer is maatgevend voor de functies MEM en RCL.
Door op de toetsen UP (+) of DOWN (-) te drukken worden de nummers opgeroepen.
mH
uH
W
kW
MW
=
=
=
=
=
milliHenry (exp. -3)
microHenry (exp. -6)
Ohm
kiloOhm (exp. 3)
MegaOhm (exp. 6)
C.5 Display-aanduidingen resp. symbolen boven de werkingssoorten
a) „
„ inductiviteitsmeting. Het meetbereik bedraagt 0,01 mH tot
max. 400 mH (399).
b) (•) Doorgangstest
met deze functie kunt u de „doorgang“ van spanningloze leidingen,
steekverbindingen of zekeringen akoestisch en optisch (aanduiding
van de meetwaarde) controleren.
c) „-“ negatieve polariteit
Bij verwisselde meetsnoeren resp. bij negatieve polariteit verschijnt er
een „-“-teken voor de meetwaarde.
5.4.3 Uitvoeren van metingen
A)
Spanningsmeting
Let op!
Overschrijd in geen geval de max. toelaatbare ingangsgroottes. Max.
1000 VDC resp. 750 VACrms.
Raak geen schakelingen of onderdelen van schakelingen aan, als u daarin spanningen > 25 VACrms of 35 VDC meet.
Voor het meten van gelijk- of wisselspanningen handelt u als volgt;
d) CAP Capaciteitsmeting
Het capaciteitsmeetbereik maakt metingen mogelijk van ontladen
condensatoren van 4 nF tot 400 nF
1. Stel de draaischakelaar in op de gewenste positie (mV of V)
e) LOGIC-test
met deze functie kunt u alle logic-niveaus meten en weergeven
(tonen)
3. Druk op de DC/AC-toets, afhankelijk van of u gelijkspanning of wisselspanning wilt meten. Zodra er op het display „AC“ verschijnt,
bevindt u zich in het wisselspanningsmeetbereik.
f) Aanduiding vervangen batterij
Een alkaline 9-V-blokbatterij heeft in deze meter een gemiddelde
houdbaarheid van ca. 60 uur. Ca. 8 uur voordat de batterij leeg is verschijnt het symbool voor het vervangen van de batterij op het display.
Tussen de aparte meetcycli wordt iedere keer een batterij-check uitgevoerd.
4. Verbind de testpunten met het meetobject (last, schakeling enz.).
Elk van de vijf spanningsbereiken, of het nu om wissel- of gelijkspanning gaat, geeft een ingangsweerstand van 10 MOhm (parallel aan <
100 pF). De wisselspanningsingang is AC-gekoppeld. Zodra bij de gelijkspanningsmeting een „-“ voor de meetwaarde verschijnt, is de
gemeten spanning negatief (of de meetsnoeren zijn verwisseld).
g) Alle overige symbolen, die voor verschillende maateenheden staan:
AC
DC
mV
V
mA
A
kHz
uF
nF
174
=
=
=
=
=
=
=
=
=
wisselgrootte
gelijkgrootte
millivolt (exp. -3)
Volt
milliampère (exp. -3)
Ampère
kilohertz (exp. 3)
microfarad (exp. -6)
Nanofarad (exp. -9)
2. Verbind het rode meetsnoer met de V/Ohm-bus (+) en het zwarte
meetsnoer met de COM-bus (-)
B) Stroommeting
Voor het meten van gelijk- of wisselstromen handelt u als volgt:
1. Stel de draaischakelaar in op stroommeting (400 mA of 20A)
2. Verbind het rode meetsnoer met de mA-bus, als u stromen tot max.
400 mA wilt meten, resp. met de A-bus, als u stromen tot max. 20 A
wilt meten.
3. Druk op de DC/AC-toets afhankelijk van of u gelijkstroom of wisselstroom wilt meten. Zodra er op het display „AC“ verschijnt, bevindt u
zich in het wisselstroommeetbereik.
175
4. Verbind het meetsnoer in serie met het meetobject (zie onderstaande tekening).
Let op!
Meet geen stromen in meetcircuits, waarin spanningen > 250 VDC resp.
VACrms kunnen optreden. Meet in geen geval stromen > 20 A. meet
alleen in stroomcircuits, die zelf met 16 A afgezekerd zijn resp. waarin
geen vermogens > 4000 VA kunnen optreden. Metingen van stromen
gelijk aan 20 A mogen max. 30s lang en slechts in intervallen van 15
minuten (afkoelfase voor de shunt = shuntweerstand) uitgevoerd worden.
C) Doorgangstest
Met deze functie kunnen spanningloze leidingen, zekeringen, schakelingen enz. akoestisch op doorgang getest worden. Voor deze meting
handelt u als volgt:
1. Stel de draaischakelaar in op.
2. Verbind het rode meetsnoer met de V/Ohm-bus (+) en het zwarte
meetsnoer met de COM-bus (-).
3. Aansluitend verbindt u de testpunten met het meetobject.
Let op!
Meet geen geladen condensatoren, omdat anders door een mogelijke
ontlading uw meter vernield kan worden.
D) Weerstandsmeting
Let op!
Overtuig u er van, dat alle te meten schakelingsdelen, schakelingen en
modules alsmede andere meetobjecten spanningloos zijn.
176
1. Stel de meetfunctieschakelaar in op weerstandsmeting (Ohm).
2. Verbind het rode meetsnoer met de V/Ohm-bus (+) en het zwarte
meetsnoer met de COM-bus (-).
3. Nu verbindt u de testpunten met het meetobject.
De weerstand van de meetsnoeren is normaal gesproken verwaarloosbaar klein (ca. 0,1 tot 0,2 Ohm). Deze lage waarde kan echter in
het onderste meetbereik reeds tot onnauwkeurigheden leiden. Om
deze „meetfouten“ te compenseren kunt u met de functie „REL“
deze weerstand „aftrekken“, d.w.z. de aanduiding relativeren resp.
op „0“ stellen.
Als u een weerstandsmeting uitvoert, moet u er op letten dat de
meetpunten, die u met de testpunten aanraakt, vrij zijn van vuil, olie,
soldeerlak of dergelijke. Dergelijke omstandigheden kunnen de
meetwaarde vervalsen.
Bij weerstanden > ca. 4 MOhm kan het zijn, dat het display wat tijd
nodig heeft om te stabiliseren.
Zodra er „OL“ op het display verschijnt en de bargraph knippert, hebt
u het meetbereik overschreden resp. is het meettraject onderbroken.
E) Inductiviteitsmeting
Voor het meten van inductiviteiten handelt u als volgt:
1. Stel de draaischakelaar in op „400mH„.
2. Metingen kunnen alleen met de meetbus op de meter uitgevoerd
worden.
Met de functie „R-H“ kunt u tussen twee meetbereiken handmatig
heen- en terugschakelen. Als de functie „R-H“ niet ingesteld is, stelt
de meter zich automatisch (= Auto-Range) in.
Let op!
Let er bij de inductiviteitsmeting beslist op dat de spoel resp. de schakeling waarin deze eventueel ingebouwd is, beslist spanningloos moet
zijn. Alle aanwezige capaciteiten moeten ontladen zijn.
F) Capaciteitsmeting
Voor het meten van capaciteiten handelt u als volgt:
1. Ontlaad iedere condensator, voordat u deze met de meter verbindt.
177
Let op!
Bij het kortsluiten van condensatoren kunnen er energierijke ontladingen plaatsvinden. Voorzichtig! Levensgevaarlijk! Raak geen aansluitingen aan bij condensatoren met spanningen > 35 VDC resp. 25 VAC. Voorzichtig in ruimtes waarin zich stof, brandbare gassen, dampen of vloeistoffen (kunnen) bevinden. => Gevaar voor explosies!
6. Terwijl nu het zwarte meetsnoer met de massa verbonden blijft,
wordt de rode testpunt van het positieve stroomvoorzieningspunt
losgemaakt. U kunt nu de betreffende meetpunten met de rode testpunt „afvragen“, de multimeter zal daarop de „3 bereiken“ weergeven.
- als het niveau boven 70% van de opgeslagen voedingsspanning
ligt, wordt er „Hi“ weergegeven;
2. Stel de meetfunctieschakelaar (8) in op „CAP“.
- als het niveau onder 30% van de opgeslagen voedingsspanning
ligt, wordt er „Lo“ weergegeven;
3.Metingen kunnen nu met de meetbus op de meter uitgevoerd worden.
Let bij unipolaire condensatoren (gepoold) op de juiste polariteit.
- ligt het niveau daarentegen tussen 31% en 69% van de opgeslagen
voedingsspanning b.v. 5 V), dan wordt er „—-“ weergegeven.
G) Gebruik van de analoge bargraph
De bargraph is makkelijk te bedienen en te snappen. Hij kan vergeleken worden met de wijzer van een analoge meter, zonder de mechanische nadelen ervan. Hij is bijzonder geschikt voor meetsignalen die
snel veranderen, waarvoor het digitale display te „langzaam“ is. Op
deze manier kunnen ook tendenzen van een meetwaardeverandering snel erkend en geëvalueerd worden. Bij overload of overschrijding van het meetbereik gaan alle bargraphaanduidingselementen
knipperen.
H) Logic-test
Deze meetfunctie is bedoeld voor het vaststellen van logic-niveaus in
digitale schakelingen.
In de werkingssoort „LOGIC“ kunt u niet werken met de sub-functies
„MAX“, „MIN“ en Data-Hold = „D-H’. Voordat u bij het eventueel verlaten van de Logic- functie de meetbereikschakelaar gebruikt, moet u
eenmaal op de SET/RESET- toets drukken, zodat er op het display „rdY“
verschijnt.
l) Gebruik van de multimeter in combinatie met een computer
a) Aansluiting
Verbind de RS-2332-interfacekabel (nul-modem-kabel) van de multimeter (achterkant van de behuizing onder het onderste deksel) met
een seriële interface van de computer. Schakel nu de meter in.
1. Schakel de meter in.
b) Gebruik van de software
Deze multimeter werkt op iedere computer met een RS-232-interface, maar de software is alleen geschikt voor IBM-compatible computers.
Het gebruik van de software is als volgt beschreven:
2. Stel de meetfunctieschakelaar (8) in op HIGH/LOW. Op het display verschijnt „rdY“, wat zoveel betekent als ready = klaar.
1. Doe de diskette in de drive. Kopieer de „files“ of op de harde schijf of
maak een „back-up“-kopie van de diskette.
3. Verbind de meetsnoeren met de COM-bus (zwarte snoer) en met de
V/Ω- bus (rode snoer).
2. Druk op de toets „Enter“.
4. Verbind nu het andere einde van het zwarte meetsnoer met de
„massa“ van de digitale schakeling = „-“ (normaal gesproken). De
punt van het rode meetsnoer moet verbonden worden met de positieve voedingsspanning (V+ of Vcc).
5. Als de verbindingen tot stand gebracht zijn, drukt u eenmaal op de
Set/Reset-toets.
178
3. Als u het programma tijdens de uitvoering wilt stoppen of onderbre
ken, druk dan op CRTL + BREAK op het toetsenbord van uw computer.
Data-overdracht
Zodra de multimeter ingeschakeld is, is de interface „klaar voor
gebruik“. Via het commando [D] van de computer wordt de data-overdracht gestart.
179
U dient op het volgende te letten, als u uw eigen software maakt:
Een dataformaat is 14 bit lang. De samenstelling luidt als volgt;
BYTE 1 2 3 4 5 6 7 8 9 A B C D E
vb. 1 D C - 3 , 9 9 9 V
CR
vb.2 O H M 3 , 9 9 9 M o h m CR
Programmavoorbeeld in BASIC voor het eenvoudig aflezen van de
multimeter:
10 OPEN „COM1:1200,n,7,2,RS,CS,DS,CD“ AS#2
20 A$=“D“
30 PRINT #2,A$
40 IN$=INPUT$(14,#2)
50 PRINT IN$
60 CLOSE#2
70 END
Bijzondere kenmerken
ters):
Overdrachtsnelheid
Character code
Pariteit
Stop-bits
6.Technische gegevens (algemeen en DMM) en
meettoleranties (bij de multimeter = DMM)
6.1 Technische gegevens
A) Meetstation algemeen
Ingangsspanning
Vermogensopname
: ca. 120 vA
Netzekering
: voor het spanningsbereik van 220tot 240
VAC geldt 1 A, traag/250, gebruikelijke
aanduiding T1A/250V; afmeting van de
zekering: 6 x 30 mm
Gewicht
: ca. 12,5 kg
Afmetingen (bxhxd)
: 380x 185 x 370 mm (zonder meetsnoeren
en stelvoeten ingeklapt)
voor de data-overdracht (communicatieparame:
:
:
:
1200 baud
7-bit ASCII
geen
2
: 100/120/220 of 240 VAC/50 of 60 Hz,
afhankelijk van de positie van de spanningskeuze-“schakelaar“ (zekeringshouder-kap)
B) frequentieteller
Kanaal A
: 5 Hz tot 100 MHz
5.5 Onderhoud en kalibrering
Kanaal B
: 5 Hz tot 100 MHz
Om de precisie van de multimeter gedurende een langere periode te
garanderen, moet deze jaarlijks eenmaal gekalibreerd worden. Het vervangen van de zekering is beschreven onder 3. (Aanwijzingen betreffende de veiligheid).
Het vervangen van de batterij vindt u onder 4.4.1.
Voor het schoonmaken van het apparaat resp. van het display-venster
neemt u een schone, niet pluizende, antistatische, droge doek.
Kanaal C
: 100 MHz tot 1,3 GHz (= 1300 MHz)
Ingangsimpedantie
: kanalen A en B 1MΩ (II tot 100 pF kanaal
C: 50 Ω
Ingangsgevoeligheid
: 70 mVrms voor kanalen A en B, 35 mVrms
voor kanaal C
Max. ingangsniveau
: kanalen A, B en C 3Vrms (= 3eff)
Let op!
Resolutie (van display)
Gebruik voor het schoonmaken geen koolstofhoudende schoonmaakmiddelen of benzine, alcohol of dergelijke. Daardoor wordt het oppervlak van de meter aangetast. Bovendien zijn de dampen schadelijk voor
de gezondheid en explosief. Gebruik voor het schoonmaken ook geen
gereedschap met scherpe kanten, schroevedraaiers of metalen borstels
of dergelijke.
Gate Time (poorttijd)
: 1 Hz, 10 Hz, 100 Hz
I
I
I
: 10 s,
1 s, 100ms = 0,1 s
180
Standaard tijdbasis
: frequentie 10 MHz; stabiliteit 5 ppm (0
oC tot +40 °C)
LED-aanduiding (display)
: 8-digit-LED (8-cijferig) met de aanduidingen van de maateenheden
181
Periodeduurmeting
: kanalen A en B: 0,1 s tot 10 s min. resolutie 1 us tot 0,1 ps, afhankelijk van de
poorttijd kanaal C: 0,1 s tot 10s; min.
resolutie 0,1ps, afhankelijk van de poorttijd
Verschilmeting A-B
: min. resolutie 100 Hz tot 100 uHz, afh.
van poorttijd en ingangssignaal
Optellen van A + B
: min. resolutie 100 Hz tot 100 nHz, afh.
van poorttijd en ingangssignaal
TijdintervalA=>B
: bereik 100 ns tot 10 s, min. resolutie 100 ns
Overflowaanduiding
: „OVER“
C) Functiegenerator
Curvevormen
: sinus, rechthoek, driehoek, „skewed“
sinus, hellend, puls, TTL-niveau (rechthoek)
TTL-niveau
- Stijg-/daaltijd
: < 30ns (bij 1 kHz)
- Uitgangsniveau
: >3
Sweep frequentie
(Wobblefrequentie)
- Wobble-tijd
: 20 ms tot 2 s
- Afbuigingssoort
: lineair/logaritmisch (schakelbaar)
- Bandbreedte
: > 100 tot 1
- Sweep-uitgang (ext) = VCF-ingang
D) Gelijkspanningsnetvoeding
Uitgang A
Uitgang B Uitgang C
Uitgangsspanning
: 0 - 30 V
5 V (vast)
Uitgangsstroom
: 0-3A
2 A -“-
Bromspanning
: 1 mV max.
2 mV max. 2 mV max.
15 V (vast)
1 A -“-
Frequentie
: 1 Hz tot 10MHz in 7 bereiken
VCF-spanningsniveau
: 0 TOT 10 VDC (MAAR MAX.: + 15VDC)
Lastafregeling
: 0,1%+5mV
0,1%+70mV 0,1%+35mV
Uitgangsimpedantie
: 50W + 10%, 600W + 10%
Steekverbindingen
: BNC
Naregeling bij netschommelingen
: 0,1%+5mV
0,1%+30mV 0,1%+30mV
Amplitude
: 2 Vss tot 20 Vss (zonder belasting)
1 Vss tot 10 Vss aan 50 Ohm
Stroombegrenzing
: tot 3,2 A
2,2 A (typ.) 1,2 A(typ.)
Fold Back Fold Back
Afzwakker (demping)
: -20dB
Display
Variabel frequentiebereik
: 20 tot 1 of meer
Variabel symmetriebereik
: 3 tot 1 of meer
Variabel offsetbereik
: max. + 10 VDC
: 3 1/2-cijferig
LCD display
voor V en A
verlicht
LED-aanduiding
: LED voor LED voor „AAN“LED voor „UIT“
stroombegrenzing
Sinusfunctie
- Ruisfactor
- Amplitudefout
Rechthoekfunctie
- Symmetrie
- Stijg-/daaltijd
Driehoekfunctie
- Lineairiteit
182
: kleiner dan 1% (bij 100 kHz)
: + 0,3 dB
: < + 3% (bij 1 kHz)
: < 150 ns (bij 1 kHz)
: < 1% (tot 100 kHz)
< 5% (100 kHz tot 2 MHz)
< 10% (2 MHz tot 10 MHz)
E) digitale multimeter
Technische gegevens, algemeen
Display
: 3-cijferig LCD-display tot 3999, met automatische polariteitsaanduiding
Max. meetsnelheid
: 10 metingen per seconde
Ingangsweerstand
: 10 MΩ
183
Max. ingangsstroom AC/DC : 20 A
Werktemperatuur
: -10 oC tot +40 oC, bij een rel. luchtvochtigheid van < 75%, niet kondenserend
Opslagtemperatuur
: -10 oC tot +50 oC, bij een rel. luchtvochtigheid van < 80%, niet kondenserend
Wisselspanning
40 mA
±(2,5%+3dgts)
10 uA
True RMS =
400 mA
±(2,5%+3dgts)
100 uA
4A
±(2%+5dgts)
1 mA
20 A
±(2%+5dgts)
10 mA
echte eff. waarde
Crestfactor 3
Temperatuur voor gegarandeerde precisie
: +23 oC + 5K
Frequentie van de wisselstroom:
40 Hz tot 10 kHz in het 40mA- en 400 mA-bereik
Batterijtype
: NEDA 1604 9V of 6F22 9V, alkaline-type
40 Hz tot 1 kHz in het 4A- en 20-A-bereik
6.2 meettoleranties bij de multimeter
400 Ω
±(0,5%+1dgt)
0,1 Ω
4 kΩ
±(0,5%+1dgt)
1Ω
40 kΩ
400 kΩ
4 MΩ
±(0,5%+1dgt)
±(0,5%+1dgt)
±(0,5%+1dgt)
10 Ω
100 Ω
1kΩ
40 MΩ
±(1%+2dgts)
10 kΩ
Capaciteit
4nF
40nF
400nF
4uF
40uF
400uF
±(2%+3dgts)
±(2%+3dgts)
±(2%+3dgts)
±(3%+5dgts)
±(3%+5dgts)
±(3%+5dgts)
1pF
10pF
100pF
1nF
10nF
100nF
inductiviteit
40 mH
400 mH
±(3%+20dgts)
±(3%+10dgts)
10 uH
100 uH
Doorgangstester:
akoestisch signaal bij weerstanden
kleiner dan 30 Ohm, meetspanning 2,0 VDC max.
Weerstand
Aanduiding van de precisie in +(% van de aflezing + aantal posities =
digits = dgt(s)); precisie 1 jaar lang bij een temperatuur van +23 oC ± 5K,
bij een relatieve luchtvochtigheid van minder dan 75%. De opwarmtijd
bedraagt 1 minuut.
Werkingssoort
gelijkspanning
Wisselspanning
True RMS =
echte eff. waarde
Crestfaktor 3
Meetbereik
Precisie
400
4
40
400
1000
mV
V
V
V
V
±(0,3%+1dgt)
±(0,3%+1dgt)
±(0,3%+1dgt)
±(0,3%+1dgt)
±(0,5%+1dgt)
400
4
40
400
750
mV
V
V
V
V
±(2,5%+5dgts)
±(2,5%+5dgts)
±(2,5%+5dgts)
±(1,0%+3dgts)
±(1,0%+3dgts)
Resolutie
100 uV
1 mV
10 mV
100 mV
1 V
100
1
10
100
1 V
uV
mV
mV
mV
Frequentie van de wisselspanning:
40 bis 10 kHz van mV-bereik tot 40 V
40 Hz bis 1 kHz van 400 V- bis 750-V-bereik
Gelijkstroom
184
40 mA
400 mA
4A
20 A
±(0,8%+1dgt)
±(0,8%+1dgt)
±(1,5%+5dgts)
±(1,5%+5dgts)
10 uA
100 uA
1 mA
10 mA
6.3 Maximale ingangsgroottes, bescherming tegen
overbelasting (multimeter)
Spanningsmeting
: 1000 VDC resp. 750 VAC
Stroommeting
: 400 mA AC/DC in het 400 mA-bereik
20 A in het 20A-bereik, max. 30 s lang met
een aaneensluitende afkoelfase van min.
15 min., max. 250 VDC/VACrms
185
Weerstandsmeting
: 40 MOhm,
overbelastingsbescherming:250 VDC/AC
Doorgangstest
: overbelastingsbescherming 250 VDC/AC
Logic-meting
: overbelastingsbescherming 250 VDC/AC
Capaciteitsmeting
: 400 uF
Inductiviteitsmeting
: 400 mH
Let op!
De meetfuncties capaciteitsmeting en inductiviteitsmeting zijn niet
beschermd tegen overbelasting of tegen te hoge ingangsspanning(en).
Het overschrijden van de max. toelaatbare ingangsgroottes leidt tot
beschadiging van de meter resp. tot het in gevaar brengen van het
leven van de gebruiker.
186
187