Garmin GNX™ 130 Handleiding

Type
Handleiding
GNX
120/130
Gebruikershandleiding
Maart 2016 190-01846-35_0B
Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke
toestemming van Garmin. Garmin behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van
deze handleiding zonder de verplichting te dragen personen of organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar
www.garmin.com voor de nieuwste updates en aanvullende informatie over het gebruik van dit product.
Garmin
®
, het Garmin logo en Nexus
®
zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen, geregistreerd in de Verenigde Staten en andere
landen. GNX
en GND
zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen. Deze handelsmerken mogen niet worden gebruikt zonder de
uitdrukkelijke toestemming van Garmin.
NMEA
®
, NMEA 2000
®
, en het NMEA 2000 logo zijn geregistreerde handelsmerken van National Maritime Electronics Association.
Inhoudsopgave
Inleiding........................................................................... 1
Overzicht van het toestel............................................................ 1
Ontgrendelen van bediening.................................................. 1
Profielen.......................................................................... 1
Een profiel selecteren................................................................. 1
Profielen herstellen naar de standaardinstellingen..................... 1
Instrumentpagina's........................................................ 1
De instrumentpagina's doorlopen............................................... 1
Auto Scroll gebruiken............................................................. 1
Een instrumentpagina toevoegen............................................... 1
Instrumentpagina verwijderen.....................................................1
De lay-out van instrumentpagina's wijzigen................................ 2
De gegevensvelden configureren............................................... 2
De gegevens filteren.............................................................. 2
De gegevensbijwerkfrequentie aanpassen............................ 2
Grafiekgegevensvelden configureren.................................... 2
Metergegevensvelden configureren...................................... 2
De racetimer gebruiken.............................................................. 2
Toestelconfiguratie........................................................ 2
Systeeminstellingen.................................................................... 2
Het type koers selecteren...................................................... 3
De zoemer configureren........................................................ 3
Het positieformaat configureren............................................. 3
Scherminstellingen..................................................................... 3
Gegevensbronnen configureren................................................. 3
Een gecombineerd netwerk oplossen........................................ 3
Bediening met toetsenblok........................................... 3
Een instrument instellen voor gebruik met het toetsenblok........ 3
De schermvolgorde op het toetsenblok instellen........................ 4
Toetsenblokvoorkeuzes instellen............................................... 4
Toetsenblokbediening op een instrument uitschakelen.............. 4
Appendix......................................................................... 4
Het toestel registreren................................................................ 4
Informatie over NMEA 2000 gegevenstypen.............................. 4
NMEA 0183 gegevenstypen....................................................... 4
Verklaring van afkortingen.......................................................... 4
Gegevenstypen...........................................................................5
Index................................................................................ 8
Inhoudsopgave i
Inleiding
WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
Overzicht van het toestel
OPMERKING: Bepaalde functies zijn alleen beschikbaar
wanneer de juiste sensors zijn verbonden met het toestel.
Met het scheepsinstrument kunt u gegevensbronnen van
sensors bekijken via een NMEA 2000
®
netwerk.
Hoewel het instrument NMEA
®
0183 gegevens niet rechtstreeks
kan ontvangen, kan het NMEA 0183 gegevens uit bronnen die
op een GNX 20 of GNX 21 toestel (afzonderlijk verkrijgbaar) in
hetzelfde NMEA 2000 netwerk zijn aangesloten, wel weergeven.
Het instrument kan ook gegevens van Nexus
®
instrumenten en
sensors ontvangen via een GND
10 toestel (afzonderlijk
verkrijgbaar).
Selecteer om terug te gaan naar het vorige menu of naar de
instrumentpagina.
Selecteer om het menu voor een instrumentpagina weer te
geven.
of Selecteer om door instrumentpagina's en menu's te bladeren.
Selecteer om de scherminstellingen weer te geven.
Selecteer twee keer om de schermverlichtingsinstellingen
weer te geven.
Houd ingedrukt om de uitschakelinstellingen weer te geven.
Ontgrendelen van bediening
Na één minuut wordt de bediening van het toestel automatisch
vergrendeld. Deze functie voorkomt dat knoppen per ongeluk
worden ingedrukt door spetters of druppels. Wanneer de
bediening is vergrendeld, verschijnt het pictogram wanneer u
een knop op het toestel selecteert.
OPMERKING: U kunt STEL IN > KNOPVERGRENDELING
selecteren om de vergrendelingsfunctie uit te schakelen.
Houd en tegelijk ingedrukt.
Het pictogram verdwijnt wanneer de bediening wordt
ontgrendeld.
Profielen
Profielen zijn verzamelingen instrumentpagina's die kunnen
worden aangepast. Profielen kunnen worden samengesteld uit
instrumentpagina's met soortgelijke gegevens, zoals informatie
over GPS-koers en GPS-snelheid.
Tijdens de eerste installatie kunt u een ingesteld profiel
selecteren of een aangepast profiel maken. U kunt op elk
moment een ander profiel selecteren.
MOTORBOOT: Dit profiel geeft instrumenten weer die handig
zijn op een motorboot. Tot de beschikbare instrumenten
behoren informatie over GPS-snelheid, GPS-koers, diepte,
peiling naar via-punt, afstand tot volgend via-punt en
watertemperatuur.
ZEILTOCHT: Dit profiel geeft instrumenten weer die handig zijn
tijdens een zeiltocht. Tot de beschikbare
standaardinstrumenten behoren informatie over de ware
windsnelheid, GPS-snelheid, GPS-koers, peiling naar via-
punt, afstand tot volgend via-punt, ware windhoek en diepte.
ZEILRACE: Dit profiel geeft instrumenten weer die handig zijn
tijdens een zeilrace. Tot de beschikbare
standaardinstrumenten behoren informatie over GPS-
snelheid, ware windsnelheid, ware windhoek, voorliggende
koers, peiling naar via-punt en afstand tot volgend via-punt.
AANGEPAST: Met dit profiel kunt u de pagina aanpassen en
instrumenten weergeven die zijn afgestemd op uw specifieke
behoeften. De standaardpagina geeft informatie weer over de
snelheid over de grond (SOG).
Een profiel selecteren
1
Selecteer > STEL IN > PROFIELEN.
2
Selecteer een profiel.
Profielen herstellen naar de standaardinstel
lingen
U kunt profielen herstellen naar hun standaardinstellingen.
1
Selecteer > STEL IN > PROFIELEN > HERSTEL
STANDAARDINSTELLINGEN.
2
Selecteer HUIDIG PROFIEL of ALLE PROFIELEN.
Instrumentpagina's
De instrumentpagina's doorlopen
Selecteer op een instrumentpagina of .
Auto Scroll gebruiken
U kunt Auto Scroll gebruiken om automatisch door alle
instrumentpagina's te bladeren.
1
Selecteer > STEL IN > AUTO SCROLL.
2
Selecteer een optie:
Selecteer AUTO SCROLL om Auto Scroll in of uit te
schakelen.
Selecteer AUTO SCROLL INTERVAL om de
weergaveduur van elke instrumentpagina in te stellen.
Een instrumentpagina toevoegen
U kunt een aangepaste pagina maken. U kunt maximaal drie
instrumenten uit een instrumentverzameling weergeven op een
aangepaste pagina.
1
Selecteer > VOEG PAGINA TOE/VERWIJDER PAGINA
> VOEG PAGINA TOE.
2
Selecteer EEN FUNCTIE, TWEE FUNCTIES of DRIE
FUNCTIES.
3
Selecteer een verzameling instrumentpagina's.
4
Selecteer een aantal.
5
Selecteer indien nodig een lege functie.
6
Selecteer of om de instrumentpagina's te doorlopen.
7
Selecteer een instrumentpagina die u wilt toevoegen.
Instrumentpagina verwijderen
1
Selecteer de te verwijderen instrumentpagina.
2
Selecteer > VOEG PAGINA TOE/VERWIJDER PAGINA
> WIS PAGINA.
3
Selecteer JA.
Inleiding 1
De layout van instrumentpagina's wijzigen
OPMERKING: U kunt de lay-out van instrumentpagina's
wijzigen om maximaal drie gegevensvelden van aangesloten
instrumenten weer te geven.
1
Selecteer op de instrumentpagina die u wilt wijzigen >
WIJZIG HUIDIGE PAGINA > WIJZIG LAYOUT.
2
Selecteer het aantal velden dat u op de pagina wilt
weergeven.
3
Selecteer het te wijzigen veld.
4
Selecteer een categorie.
5
Selecteer de gegevens die in het veld moeten worden
getoond.
6
Herhaal stap 3 t/m 5 voor elk te wijzigen veld.
7
Selecteer OK.
De gegevensvelden configureren
Gegevens op een instrumentpagina kunnen op verschillende
manieren worden weergegeven, afhankelijk van de
instrumentpagina.
1
Selecteer > CONFIGUREER GEGEVENSVELDEN.
2
Selecteer een gegevensveld.
3
Selecteer een configuratieoptie.
4
Pas de configuratie aan.
De gegevens filteren
Sommige gegevenstypen kunnen worden gefilterd om te
regelen hoe snel het scheepsinstrument reageert op wijzigingen
in de gegevens (Gegevenstypen, pagina 5).
1
Selecteer in het scherm met de gegevens die u wilt filteren
> CONFIGUREER GEGEVENSVELDEN.
2
Selecteer een gegevensveld.
3
Selecteer FILTERINSTELLING.
4
Wijzig de filterinstelling.
Door het filter op "0" in te stellen wordt filteren
uitgeschakeld.
Hoe hoger de filterinstelling, hoe trager het instrument
wijzigingen in de ontvangen gegevens weergeeft.
Als u bijvoorbeeld de filterinstelling voor
windsnelheidgegevens verhoogt, reageert het instrument
trager op korte windstoten en wordt een constantere
windsnelheid weergegeven.
De gegevensbijwerkfrequentie aanpassen
U kunt de frequentie waarmee het scheepsinstrument
bijgewerkte gegevens weergeeft aanpassen.
1
Selecteer in het scherm met de gegevens die u wilt
aanpassen > CONFIGUREER GEGEVENSVELDEN.
2
Selecteer een gegevensveld.
3
Selecteer BIJWERKFREQUENTIE.
4
Selecteer een bijwerkfrequentie.
Naast elke selectie worden voorbeelden gegeven van
bijwerkfrequenties.
Grafiekgegevensvelden configureren
Op sommige instrumentpagina's met één functie worden
grafiekgegevens weergegeven (Gegevenstypen, pagina 5).
U kunt instellen hoe gegevens worden weergegeven in de
grafieken.
1
Selecteer op een instrumentpagina met een grafiek >
CONFIGUREER GEGEVENSVELDEN >
GRAFIEKINSTELLINGEN.
OPMERKING: Het menu-item GRAFIEKINSTELLINGEN
wordt niet weergegeven op instrumentpagina's zonder
grafiek.
2
Selecteer een optie:
Als u de weergaveduur van de grafiekgegevens wilt
instellen, selecteert u DUUR VAN GRAFIEK.
Als u de schaal voor de waarden van de grafiekgegevens
wilt instellen, selecteert u SCHAAL VAN GRAFIEK.
Metergegevensvelden configureren
Sommige gegevenstypen die op een instrumentpagina met twee
functies als laatste functie worden weergegeven, kunnen als
meter worden weergegeven (Gegevenstypen, pagina 5). U
kunt instellen hoe gegevens worden weergegeven op de meter.
1
Selecteer op een instrumentpagina met een grafiek >
CONFIGUREER GEGEVENSVELDEN >
METERINSTELLINGEN.
OPMERKING: Het menu-item METERINSTELLINGEN wordt
niet weergegeven op instrumentpagina's zonder meter.
2
Selecteer een waarde om de grenzen van de meter aan te
passen.
De racetimer gebruiken
Als u de racetimer op een pagina wilt weergeven, voegt u deze
toe als een gegevensveld vanuit de categorie ZEILEN.
U kunt de racetimer gebruiken om af te tellen naar een race, en
vervolgens de duur van een race te meten. De racetimer wordt
gesynchroniseerd met andere GNX instrumenten en
compatibele Garmin
®
kaartplotters in hetzelfde NMEA 2000
netwerk.
TIP: Om het racetimerscherm snel te openen, houdt u
ingedrukt op een hoofdpagina. Deze snelkoppeling werkt vanaf
elke pagina, ongeacht of de racetimer is toegevoegd aan de
pagina.
1
Selecteer op een pagina met de racetimer als gegevensveld
> CONFIGUREER GEGEVENSVELDEN >
RACETIMERINSTELLINGEN.
2
Selecteer een optie:
Als het toestel zich in de preracemodus bevindt en de
timer niet loopt, selecteert u START om de preracetimer te
starten, HERSTEL om de preracetimer te herstellen of
STEL IN om de oorspronkelijke preracetimerwaarde te
wijzigen.
Als de preracetimer loopt (aftelt), selecteert u of om
de timer een minuut vooruit of achteruit te zetten, of
selecteert u STOP om de preracetimer te stoppen.
Als de racetimer loopt (optelt), selecteert u STOP om de
racetimer te stoppen of om de timer terug te zetten op
0:00.
Toestelconfiguratie
Systeeminstellingen
Selecteer > STEL IN > SYSTEEM.
EENHEDEN: Hiermee wijzigt u de maateenheden.
VOORLIGGENDE KOERS: Hiermee stelt u de referentie en de
afwijking in die worden gebruikt voor het berekenen van
koersinformatie.
ZOEMER: Hiermee stelt u in wanneer hoorbare signalen worden
gebruikt.
GPSPOSITIE: Hiermee stelt u het positieformaat en de
kaartdatum in. De kaartdatum is afhankelijk van het
positieformaat.
AUTO AAN: Hiermee schakelt u het toestel automatisch in als
het NMEA netwerk ook wordt ingeschakeld.
TAAL: Hiermee stelt u taal van de tekst op het scherm in.
2 Toestelconfiguratie
TIJD: Hiermee stelt u de tijdweergave, tijdzone en zomertijd
voor uw locatie in.
SYSTEEMINFORMATIE: Weergave van software-informatie.
FABRIEKSSTANDAARD: Hiermee herstelt u het toestel naar
de fabrieksinstellingen.
Het type koers selecteren
1
Selecteer > STEL IN > SYSTEEM > VOORLIGGENDE
KOERS.
2
Selecteer NOORDREFERENTIE.
3
Selecteer een optie:
Als u de magnetische afwijking voor uw GPS-positie
automatisch wilt instellen, selecteert u MAGNETISCH.
Als u het ware noorden als koersreferentie wilt instellen,
selecteert u WAAR.
Als u het noorden van het grid (000º) wilt instellen als
koersreferentie, selecteert u GRID.
Koersafwijking aanpassen
De koersafwijking wordt standaard automatisch ingesteld. U
kunt deze waarde handmatig wijzigen.
1
Selecteer > STEL IN > SYSTEEM > VOORLIGGENDE
KOERS > AFWIJKING > GEBRUIKERSAFWIJKING.
2
Pas de afwijking aan.
3
Selecteer om de aangepaste afwijking op te slaan.
De zoemer configureren
U kunt de pieper laten afgaan bij het indrukken van knoppen.
Selecteer > STEL IN > SYSTEEM > ZOEMER.
Het positieformaat configureren
OPMERKING: Wijzig het positieformaat of de kaartdatum alleen
als u een kaart gebruikt die gebruikmaakt van een ander
positieformaat.
1
Selecteer > STEL IN > SYSTEEM > GPSPOSITIE.
2
Selecteer een optie:
Als u het positieformaat van een aflezing wilt wijzigen,
selecteert u POSITIEFORMAAT.
Als u het coördinatensysteem van de kaart wilt wijzigen,
selecteert u KAARTDATUM.
Scherminstellingen
Selecteer > STEL IN > SCHERM.
SCHERMVERLICHTING: Hiermee kunt u de helderheid van de
schermverlichting instellen.
KLEUR: Hiermee stelt u de schermkleur in.
NETWERK DELEN: Hiermee kunt u kleur-, schermverlichting-
en zoemerinstellingen delen met andere toestellen in het
NMEA 2000 netwerk.
Gegevensbronnen configureren
Sensors die zijn verbonden met uw toestel leveren gegevens,
zoals wind- of snelheidsgegevens, en kunnen via uw toestel
worden geconfigureerd. Raadpleeg de gebruikershandleiding bij
elke sensor voor meer informatie.
1
Selecteer > STEL IN > GEGEVENSBRONNEN.
2
Selecteer een gegevenscategorie.
3
Als meerdere sensors op de boot gegevens leveren binnen
de categorie, selecteert en configureert u een van deze
sensors.
4
Selecteer een configuratie-optie en configureer de instelling.
Een gecombineerd netwerk oplossen
Wanneer het toestel is ingeschakeld, kan het detecteren of het
is gesynchroniseerd met instrumenten in een ander netwerk. Dit
kan voorkomen als het toestel eerder is geïnstalleerd op een
ander vaartuig en met instrumenten in het netwerk van het
andere vaartuig is gesynchroniseerd. Als de instellingen niet
worden hersteld naar de fabrieksinstellingen (Profielen
herstellen naar de standaardinstellingen, pagina 1), detecteert
het toestel een conflict dat moet worden opgelost.
1
Selecteer > STEL IN > GECOMBINEERDE
NETWERKEN GEDETECTEERD.
2
Selecteer een optie:
Als u bestaande instrumenten op het netwerk wilt
synchroniseren met het toestel, selecteert u NEE.
Als u het toestel wilt synchroniseren met bestaande
instrumenten op het netwerk, selecteert u JA.
Bediening met toetsenblok
Het toetsenblok kan alle compatibele scheepsinstrumenten in
uw NMEA 2000 netwerk aansturen. Alle compatibele
scheepsinstrumenten moeten zijn verbonden met hetzelfde
NMEA 2000 netwerk. U kunt de volgorde waarin ze worden
aangestuurd configureren.
OPMERKING: Het toetsenblok is niet compatibel met alle
Garmin scheepsinstrumenten. Een volledige lijst van
compatibele instrumenten kunt u vinden op www.garmin.com
/GNXkeypad.
Knop Functie
Selecteer om schermverlichtingsniveaus van scheepsinstru-
menten en toetsenbloken te kiezen.
Houd ingedrukt om de scheepsinstrumenten en toetsen-
bloken in de slaapstand te zetten.
À
t/m
Ã
Voorkeuzes. Selecteer om alle schermen in te stellen op een
geconfigureerde voorkeuzepagina.
Selecteer om over te schakelen naar het volgende scheeps-
instrument dat u met het toetsenblok bedient.
Selecteer om door de pagina's van het geselecteerde
scheepsinstrument te bladeren.
Een instrument instellen voor gebruik met
het toetsenblok
Alle compatibele scheepsinstrumenten die u met het toetsenblok
moet kunnen bedienen, moeten verbonden zijn met hetzelfde
NMEA 2000 netwerk als het toetsenblok.
Voer de volgende procedure uit voor elk compatibel instrument
dat u aan het NMEA 2000 netwerk toevoegt.
1
Selecteer op een compatibel scheepsinstrument dat
verbonden is met hetzelfde NMEA 2000 netwerk als het
toetsenblok > STEL IN > EXTERN TOETSENBLOK
INSTELLEN.
OPMERKING: Als GECOMBINEERDE NETWERKEN
GEDETECTEERD wordt weergegeven in plaats van
Bediening met toetsenblok 3
EXTERN TOETSENBLOK INSTELLEN, moet de configuratie
van het gecombineerde netwerk worden opgelost voordat u
het instrument met het toetsenblok kunt bedienen (Een
gecombineerd netwerk oplossen, pagina 3).
2
Selecteer JA om toetsenblokbediening op het toestel in te
schakelen.
3
Herhaal stap 1 t/m 2 voor elk volgend compatibel instrument
dat u met het toetsenblok moet kunnen bedienen.
De schermvolgorde op het toetsenblok
instellen
Met de knoppen kunt u instellen in welke volgorde het
toetsenblok de scheepsinstrumenten aanstuurt.
1
Selecteer op een compatibel scheepsinstrument dat
verbonden is met hetzelfde NMEA 2000 netwerk als het
toetsenblok > STEL IN > EXTERN TOETSENBLOK
INSTELLEN > STEL SCHERMVOLGORDE IN.
Het toestel scant het netwerk op andere verbonden
instrumenten.
OPMERKING: De plaats van het toestel in de huidige
schermvolgorde wordt rechts van het menu-item STEL
SCHERMVOLGORDE IN aangegeven. Als het toestel
bijvoorbeeld het tweede is in een reeks van vier toestellen,
wordt dit in het menu aangegeven met 2:4.
2
Selecteer een optie:
Als de nummers van de verbonden instrumenten juist zijn,
selecteert u GA DOOR.
Als bij een verbonden instrument een onjuist nummer
staat vermeld, controleert u de voeding en aansluitingen
van alle compatibele instrumenten en selecteert u
OPNIEUW.
OPMERKING: Als u het juiste nummer van verbonden
instrumenten niet kunt zien, kan dit worden veroorzaakt
door een gecombineerd netwerk. De configuratie van een
gecombineerd netwerk moet worden opgelost om alle
verbonden instrumenten met het toetsenblok te kunnen
bedienen (Een gecombineerd netwerk oplossen,
pagina 3).
3
Selecteer de rangorde van het toestel en vervolgens OK.
4
Herhaal stap 1 t/m 3 voor elk verbonden toestel.
Toetsenblokvoorkeuzes instellen
Elk van de vier voorkeuzeknoppen op het toetsenblok kan
worden toegewezen aan een instrumentpagina.
TIP: In een instrumentpagina op een met het toetsenblok
bediend scheepsinstrument kunt u gemakkelijk een
voorkeuzeknop toewijzen aan de instrumentpagina door de
knop drie seconden ingedrukt te houden.
1
Selecteer op een compatibel scheepsinstrument dat
verbonden is met hetzelfde NMEA 2000 netwerk als het
toetsenblok > STEL IN > EXTERN TOETSENBLOK
INSTELLEN > STEL VOORKEUZES IN.
2
Selecteer een voorkeuzeknop.
3
Selecteer het nummer van de instrumentpagina in de huidige
schermvolgorde die u wilt toewijzen aan de voorkeuzeknop.
4
(Optioneel) Herhaal stap 1 t/m 3 voor elke voorkeuzeknop.
5
(Optioneel) Herhaal stap 1 t/m 4 op elk volgend instrument.
Toetsenblokbediening op een instrument
uitschakelen
U kunt de toetsenblokbediening op elk compatibel
scheepsinstrument uitschakelen.
1
Selecteer op een compatibel scheepsinstrument dat
verbonden is met hetzelfde NMEA 2000 netwerk als het
toetsenblok > STEL IN > EXTERN TOETSENBLOK
INSTELLEN > NEGEER EXTERN TOETSENBORD.
2
Selecteer JA.
Het scheepsinstrument kan niet meer worden bediend via het
toetsenblok.
Appendix
Het toestel registreren
Vul de onlineregistratie nog vandaag in, zodat wij u beter
kunnen helpen.
Ga naar http://my.garmin.com.
Bewaar uw originele aankoopbewijs of een fotokopie op een
veilige plek.
Informatie over NMEA 2000 gegevenstypen
Elke NMEA 2000 gecertificeerde sensor geeft unieke gegevens
door aan het NMEA 2000 gecertificeerde weergavetoestel.
Welke gegevens u op uw scherm kunt bekijken, is afhankelijk
van de sensors die u hebt geïnstalleerd en geconfigureerd.
Raadpleeg de installatie-instructies bij uw Garmin
weergavetoestel of het instrument voor informatie over NMEA
2000 PGN gegevenstypen.
NMEA 0183 gegevenstypen
Hoewel het instrument NMEA 0183 gegevens niet rechtstreeks
kan ontvangen, kan het NMEA 0183 gegevens uit bronnen die
op een GNX 20 of GNX 21 toestel (afzonderlijk verkrijgbaar) in
hetzelfde NMEA 2000 netwerk zijn aangesloten, wel weergeven.
Elke NMEA 0183 gecertificeerde sensor geeft unieke gegevens
door aan een NMEA 0183 gecertificeerd weergavetoestel.
Welke gegevens u op uw scherm kunt bekijken, is afhankelijk
van de sensors die u hebt geïnstalleerd en geconfigureerd.
Raadpleeg de installatie-instructies bij uw Garmin
weergavetoestel of -instrument voor informatie over NMEA 0183
gegevenstypen.
Verklaring van afkortingen
Op veel schermen van dit toestel worden afkortingen gebruikt
om aan te geven welk gegevenstype wordt weergegeven.
ABS: (ABSOLUTE VOCHTIGHEID) Absoluut, ten opzichte van
een ander gegevensveld. Bijvoorbeeld absolute vochtigheid.
AIR: De luchttemperatuur.
ATW: (AANKOMST BIJ VOLGENDE VIA-PUNT) Geschatte
aankomsttijd op het volgende via-punt tijdens het navigeren.
AVG: (GEMIDDELDE BOOTSNELHEID) De gemiddelde
hoeveelheid.
AWA: (SCHIJNBARE WINDHOEK) De gemeten windhoek ten
opzichte van de boeg van het schip.
AWS: (SCHIJNBARE WINDSNELHEID) De gemeten
windsnelheid.
BAR: (BAROMETER) De actuele, gekalibreerde druk.
BAT: (ACCU) De batterijspanning.
BSP: (BOOTSNELHEID) De snelheid van de boot door het
water.
BSP: (BOOTSNELHEID) De snelheid van de boot door het
water.
BTW: (KOERS NAAR VIA-PUNT) De richting vanaf uw huidige
locatie naar een bestemming. Deze gegevens worden alleen
weergegeven tijdens het navigeren.
COG: (KOERS OVER DE GROND) De werkelijke reisrichting,
ongeacht de gevolgde koers en tijdelijke koersvariaties.
DIS: (AFSTAND) De tijdens het navigeren afgelegde afstand.
4 Appendix
DPT: (DIEPTE) De diepte van het water. Uw toestel moet zijn
aangesloten op een NMEA 0183 of NMEA 2000 toestel dat
de waterdiepte kan bepalen.
DRF: (DRIFT) De snelheid van de stroming.
DTL: (AFSTAND TOT STARTLIJN) De afstand tot de startlijn als
het toestel zich in racemodus bevindt.
DTW: (AFSTAND TOT VIA-PUNT) De afstand tot het volgende
via-punt tijdens het navigeren.
ECN: (BRANDSTOFVERBRUIK MOTOR) Kwalificatie voor een
waarde zoals brandstofverbruik.
ELV: (HOOGTE) De hoogte van uw huidige locatie boven of
onder zeeniveau.
ENG: (MOTOR) Kwalificatie voor een motorwaarde zoals
voltage of RPM (toerental).
ERR: () De nauwkeurigheidsmarge voor de huidige positie bij
gebruik van GPS.
FLO: (BRANDSTOFSTROOMSNELHEID MOTOR) Kwalificatie
voor een waarde zoals brandstofstroomsnelheid.
FUEL: Kwalificatie voor een brandstofwaarde zoals
brandstofverbruik of brandstofstroomsnelheid.
GWD: (GRONDWINDRICHTING) De windrichting ten opzichte
van de grond op basis van noordreferentie.
GWS: (GRONDWINDSNELHEID) De windsnelheid ten opzichte
van de grond.
HDG: (VOORLIGGENDE KOERS) De richting waarin de boot
wijst.
HUM: (VOCHTIGHEID) Het vochtigheidsniveau.
LINE: Bij gebruik in combinatie met behouden snelheid (VMG)
wordt de waarde voor behouden snelheid tot de startlijn
weergegeven.
MAX: (MAXIMUM GRONDSNELHEID) Het maximum ten
opzichte van een ander gegevensveld. Bijvoorbeeld de
maximumsnelheid.
MIN: () Het minimum ten opzichte van een ander gegevensveld.
Bijvoorbeeld de minimumsnelheid.
ODO: (KILOMETERTELLER) Een lopende meting van de
afstand die is afgelegd voor alle trips. Dit totaal wordt niet
gewist als de reisgegevens worden hersteld.
OTH: (TEGENOVERGESTELDE KOERS) De
tegenovergestelde koersrichting van het schip op basis van
de huidige koersrichting.
POS: (POSITIE) De huidige positie van het schip.
RACE: De timer voor bootraces.
REL: (RELATIEVE VOCHTIGHEID) Absoluut, ten opzichte van
een ander gegevensveld. Bijvoorbeeld absolute vochtigheid.
RPM: (RPM VAN MOTOR) Het aantal toeren per minuut op de
toerenteller.
RUD: (ROERHOEK) Het roer relatief ten opzichte van ander
gegevensveld. Bijvoorbeeld de roerhoek.
SEA: (ZEETEMPERATUUR) De temperatuur van het water. Uw
toestel moet zijn aangesloten op een NMEA 0183 of NMEA
2000 toestel dat de watertemperatuur kan bepalen.
SOG: (SNELHEID OVER DE GROND) De werkelijke snelheid
waarmee u reist, ongeacht de gevolgde koers en tijdelijke
koersvariaties.
TRP: (TRIP) Kwalificatie voor een ander veld, bijvoorbeeld een
tripkilometerteller of brandstofverbruik trip.
TTB: (BURN-TIJD) De tijd die het kost om aan de startlijn te
komen voordat de race begint.
TTL: (TIJD TOT STARTLIJN) De geschatte tijdsduur om de
startlijn te bereiken.
TWA: (WARE WINDHOEK) De windhoek ten opzichte van het
water, waarbij de boeg van de boot als referentiepunt dient
met een hoek van maximaal 180 graden aan bakboord of
stuurboord.
TWD: (WARE WINDRICHTING) De ware windrichting ten
opzichte van het noorden.
TWS: (WARE WINDSNELHEID) De ware windsnelheid ten
opzichte van het schip.
UTC: De UTC-tijd.
VMG: (BEHOUDEN SNELHEID VIA-PUNT) De snelheid
waarmee u een bestemming langs uw route nadert tijdens
het navigeren.
WND: (BEHOUDEN WINDSNELHEID) De waarde voor
behouden snelheid als u tegen de wind in navigeert.
XTE: Een koersafwijking.
Gegevenstypen
Gegevensveld Categorie Beschikbaar op
een pagina met
één functie?
Beschikbaar op
een pagina met
twee of drie
functies?
Grafiekweer
gave
beschikbaar?*
Meterweergave
beschikbaar?**
Gegevensfilte
ring
beschikbaar?
RPM VAN MOTOR MOTOR
MOTORTEMPERATUUR MOTOR
BRANDSTOFVERBRUIK
MOTOR
MOTOR
BRANDSTOFSTROOM-
SNELHEID MOTOR
MOTOR
MOTORVOLTAGE MOTOR
KOERS OVER DE
GROND
GPS
HOOGTE GPS
GPS-FOUT GPS
GPS-POSITIE GPS
SNELHEID OVER DE
GROND
GPS
AANKOMST BIJ
VOLGENDE VIA-PUNT
NAVIGATIE
Appendix 5
Gegevensveld Categorie Beschikbaar op
een pagina met
één functie?
Beschikbaar op
een pagina met
twee of drie
functies?
Grafiekweer
gave
beschikbaar?*
Meterweergave
beschikbaar?**
Gegevensfilte
ring
beschikbaar?
KOERS NAAR VIA-PUNT NAVIGATIE
KOERSFOUT NAVIGATIE
AFSTAND TOT VIA-PUNT NAVIGATIE
VOORLIGGENDE KOERS NAVIGATIE
TIJD TOT VIA-PUNT NAVIGATIE
SCHIJNBARE WINDHOEK ZEILEN
SCHIJNBARE WIND-
SNELHEID
ZEILEN
TEGENOVERGESTELDE
KOERS
ZEILEN
RACETIMER ZEILEN
WARE WINDHOEK ZEILEN
WARE WINDRICHTING ZEILEN
WARE WINDSNELHEID ZEILEN
BEHOUDEN SNELHEID
VIA-PUNT
ZEILEN
BEHOUDEN WINDSNEL-
HEID
ZEILEN
AFSTAND TOT
STARTLIJN
ZEILEN
BURN-TIJD ZEILEN
TIJD TOT STARTLIJN ZEILEN
BEHOUDEN SNELHEID
TOT STARTLIJN
ZEILEN
MOTORVOLTAGE SYSTEEM
SYSTEEM
GEMIDDELDE GROND-
SNELHEID
TRIP
AFSTAND (Vanaf inscha-
keling)
TRIP
MAXIMUM GRONDSNEL-
HEID
TRIP
MAXIMUM BOOTSNEL-
HEID
TRIP
KILOMETERTELLER TRIP
TRIPAFSTAND TRIP
BRANDSTOFVERBRUIK
TRIP
TRIP
ROERHOEK VAARTUIG
BOOTSNELHEID WATER
DIEPTE WATER
DRIFT WATER
SET WATER
WATERTEMPERATUUR WATER,
TEMPERATUUR
LUCHTTEMPERATUUR WEER,
TEMPERATUUR
BAROMETER WEER
GRONDWINDRICHTING WEER
6 Appendix
Gegevensveld Categorie Beschikbaar op
een pagina met
één functie?
Beschikbaar op
een pagina met
twee of drie
functies?
Grafiekweer
gave
beschikbaar?*
Meterweergave
beschikbaar?**
Gegevensfilte
ring
beschikbaar?
GRONDWINDSNELHEID WEER
RELATIEVE
VOCHTIGHEID
WEER
AANGEPASTE PC-
GEGEVENS
AANGEPASTE
GEGEVENS
* Grafiekweergave, indien beschikbaar voor een gegevenstype,
is alleen mogelijk op pagina's met één functie
(Grafiekgegevensvelden configureren, pagina 2).
** Meterweergave, indien beschikbaar voor een gegevenstype,
is alleen mogelijk op pagina's met twee functies als dit
gegevenstype de laatste functie is op de pagina
(Metergegevensvelden configureren, pagina 2).
Appendix 7
Index
A
automatisch bladeren 1
G
gegevens 3
gegevensvelden 4
I
instellingen 2, 3
instrumenten 2
configuratie 2
pagina verwijderen 1
pagina's toevoegen 1
N
NMEA 0183 4
O
ontgrendelen 1
P
pagina's 1
pieper 3
positieformaat 3
problemen oplossen 3
productregistratie 4
profielen 1
herstellen 1
selecteren 1
R
racetimer 2
S
scherminstellingen 3
systeeminformatie 2
T
timer 2
toestel, registratie 4
toestel registreren 4
toetsenblok 3, 4
V
vergrendelen 1
voorliggende koers 3
type 3
8 Index
www.garmin.com/support
1800 235 822 +43 (0) 820 220230
+ 32 2 672 52 54 0800 770 4960
1-866-429-9296
+385 1 5508 272
+385 1 5508 271
+420 221 985466
+420 221 985465
+ 45 4810 5050
+ 358 9 6937 9758 + 331 55 69 33 99
+ 39 02 36 699699 (+52) 001-855-792-7671
0800 427 652 0800 0233937
+47 815 69 555
00800 4412 454
+44 2380 662 915
+35 1214 447 460 +386 4 27 92 500
0861 GARMIN (427 646)
+27 (0)11 251 9800
+34 93 275 44 97
+ 46 7744 52020 +886 2 2642-9199 ext 2
0808 238 0000
+44 870 850 1242
+49 (0) 89 858364880
zum Ortstarif - Mobilfunk
kann abweichen
913-397-8200
1-800-800-1020
© 2015 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14

Garmin GNX™ 130 Handleiding

Type
Handleiding