19
Menubewerkingen
Parameter Waarde (vet: standaard)/verklaring
Mic1–3 Setting
Gain -60--10–0 dB Hiermee geeft u de microfoonversterking op.
EQ
Hiermee geeft u het soort equalizer op.
EQUALIZER Een equalizer met instellingen voor algemeen gebruik.
ISOLATOR
Een equalizer met een extreem sterke hoeveelheid
volumeverlaging.
EQ Hi
EQ Mid (*1)
EQ Low
-127-0-127
Hiermee past u het volume van de hoge-, midden- en
lagefrequentiegebieden aan.
FX
Hiermee geeft u het vocale eect op.
REVERB Reverb wordt toegepast.
ECHO Echo wordt toegepast.
REVERB ECHO Reverb en echo worden gelijktijdig toegepast.
DUB ECHO
Voegt een vertraagd geluid meerdere malen toe terwijl
het verzwakt.
PITCH UP
Hiermee verhoogt of verlaagt u de toonhoogte van
de stem.
PITCH DOWN
FORMANT UP
Hiermee verhoogt of verlaagt u de formant van de stem.
DOWN selecteren geeft de stem een mannelijk karakter
en UP selecteren geeft de stem een vrouwelijk karakter.
FORMANT
DOWN
AUTO PITCH
Corrigeert de toonhoogte van de stem.
Als u de [SHIFT]-knop ingedrukt houdt en op de [CUE]-
kanaalknop drukt, volgt de toonhoogtecorrectie de
toonsoortinformatie van de song die in het deck wordt
geladen.
ROBOT
Transformeert uw stem in die van een robot, met een
vaste toonhoogte en een uitdrukkingsloos karakter.
DOUBLE
Hiermee wordt dezelfde stem in lagen toegevoegd om
diepte toe te voegen.
HARMONY
ABOVE
Voegt harmonie een vijfde hoger toe aan de stem.
HARMONY
BELOW
Voegt harmonie een vierde onder toe aan de stem.
MEGAPHONE
Geeft uw stem een vervormd karakter alsof u door een
megafoon spreekt.
RADIO
Hiermee simuleert u het geluid zoals dat van een radio
wordt gehoord.
TEMPO DELAY
Er wordt vertraging toegepast.
Als u de [SHIFT]-knop ingedrukt houdt en op de
channel [CUE]-knop drukt, volgt de tempocorrectie het
tempo van de song die in het deck wordt geladen.
FX Depth (*1) 0-255 Regelt de diepte van het stemeect.
Low Cut 0-2-10
Hiermee past u de sterkte van het low-cut lter aan op
de microfoonaudio.
Hogere waarden produceren een sterker eect.
Noise Gate 0-2-10
Hiermee bepaalt u de sterkte van de ruispoort die op de
microfoonaudio wordt toegepast.
Naarmate de waarde toeneemt, wordt zelfs het geluid
van een hoger niveau gesneden.
Pan L50-C00-R50 Hiermee geeft u de pan van de microfoonaudio op.
Duck Level
-6, -12, -18,
-24, INF
Hiermee past u het uitgangsniveau van andere items
dan de microfoon aan wanneer de [DUCK]-knop is
ingeschakeld.
Duck (Mstr)
ON, OFF
Hiermee geeft u aan of het MASTER OUT-, BOOTH-OUT
en ZONE OUT-uitgangsgeluid wordt beïnvloed door
ducking (ON) of niet wordt beïnvloed (OFF).
Duck (Both)
Duck (Zone)
MsterOut Setting / BoothOut Setting / ZoneOut Setting
Assign
Geeft het signaal op dat wordt uitgevoerd vanuit elke uitgangsaansluiting.
ALL MIX (*2) Alle signalen worden gemengd en uitgevoerd.
BOOTH MIX (*3)
Andere signalen dan microfoonaudio worden gemengd
en uitgevoerd.
DECK ONLY
Alleen de signalen van de kanalen 1-4 worden
uitgevoerd.
CUSTOM
Druk op de [SELECT (ENTER)]-regelaar en u kunt voor
elk signaal opgeven of dit wordt uitgevoerd (ON) of niet
wordt uitgevoerd (OFF) vanaf elke aansluiting.
Ch1-4 ON, OFF Kanaal 1-4-signalen
Mic1, 2 ON, OFF MIC 1- en 2-audio
Aux ON, OFF
Signalen worden ingevoerd naar de
AUX IN-aansluitingen
EQ Low Gain
-12-0-12
Hiermee geeft u de versterking van het lage bereik van
de equalizer op.
EQ LoMid Gain
Hiermee geeft u de versterking van het lage-
middenbereik van de equalizer op.
EQ LoMid Freq 16-630-22400 Hz
Hiermee geeft u de cut-o-frequentie van het lage-
middenbereik van de equalizer op.
EQ HiMid Gain -12-0-12
Hiermee geeft u de versterking van het hoge-
middenbereik van de equalizer op.
EQ HiMid Freq
16-4000-22400
Hz
Hiermee geeft u de cut-o-frequentie van het hoge-
middenbereik van de equalizer op.
EQ Hi Gain -12-0-12
Hiermee geeft u de versterking van het hoge bereik van
de equalizer op.
Parameter Waarde (vet: standaard)/verklaring
Comp Low
Comp Mid
Comp High
0-24
Hiermee past u de compressordiepte aan voor het lage-,
midden- en hogefrequentiebereik.
Limiter
OFF, ON
Hiermee geeft u aan of de begrenzer aan- of
uitgeschakeld is.
Mono Mode
Als deze op “ON” staat, wordt het signaal mono
uitgevoerd.
Pan L50–C00–R50 Hiermee geeft u de uitgangpanning op.
Attenuator 0–40 dB
Hiermee geeft u het dempingsniveau van de uitvoer op.
Het uitgangsniveau wordt verlaagd met de opgegeven
hoeveelheid.
Sub.W Mode
(*4)
Snijdt het hoge-middengebied af van het signaal dat wordt uitgevoerd via
de geselecteerde aansluiting. Dit is handig wanneer het wordt gebruikt
in combinatie met andere luidsprekers dan de hoofdluidsprekers om het
lagefrequentiegebied te versterken.
OFF Het signaal wordt niet omgezet voor een subwoofer.
ON
U kan gedetailleerde instellingen maken door op de
[SELECT (ENTER)]-regelaar te drukken.
CutO 30–200 Hz
Hiermee geeft u de cut-o-frequentie
van het lter op.
Slope
-12 dB/oct,
-24 dB/oct
Hiermee past u de hoeveelheid
lterdemping aan.
(*1) Dit wordt weergegeven als de Mic3 Setting is geselecteerd.
(*2) Dit is ingesteld op de standaardwaarde voor de MsterOut Setting en ZoneOut Setting.
(*3) Dit is ingesteld op de standaardwaarde voor de BoothOut Setting.
(*4) Dit wordt weergegeven als de ZoneOut Setting is geselecteerd.
Snelkoppeling
5 Door de MIC 1 of 2 [ON]-knop van het microfoongedeelte ingedrukt
te houden en aan de [SELECT (ENTER)]-regelaar te draaien, kunt u de
versterking van microfoon 1 of microfoon 2 instellen.
5 Door de [CUE]-kanaalknop van het mengpaneelgedeelte ingedrukt te
houden en aan de [SELECT (ENTER)]-regelaar te draaien, kunt u het eect
voor elk kanaal instellen.
Een scène opslaan (Scene Save)
1. Druk op de [MENU]-knop.
2. Draai aan de [SELECT (ENTER)]-regelaar om “Scene Save” te
selecteren en druk op de regelaar.
Scene Save
1:Standard <
3. Draai aan de [SELECT (ENTER)]-regelaar om de scène die als
opslagbestemming dient, te selecteren en druk op de regelaar.
Save 1:Standard
NAME CANCEL[OK]
5 Ga naar stap 6 om de scène op te slaan zoals ze is.
5 Als u besluit te annuleren, gebruikt u de [SELECT (ENTER)]-regelaar om
“CANCEL” te laten knipperen en drukt u op de regelaar.
Een naam toewijzen
4. Gebruik de [SELECT (ENTER)]-regelaar om “NAME” te laten
knipperen en druk op de regelaar.
Edit Save Name
Standard <EXE>
_
5. Voer tekens in.
1. Gebruik de [SELECT (ENTER)]-regelaar om de cursor naar de positie
te verplaatsen waar u een teken wilt invoeren en druk op de
regelaar.
2. Draai aan de [SELECT (ENTER)]-regelaar om een teken te selecteren
en druk op de regelaar.
3. Als u klaar bent met het toewijzen van de naam, schakelt u de
[SELECT (ENTER)]-regelaar in om “<EXE>” te laten knipperen.
6. Druk op de [SELECT (ENTER)]-regelaar.
De scène wordt opgeslagen.