Atco 72, Rider 28H Lawn Rider de handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Atco 72 de handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
171503491/11
FR
TONDEUSE A CONDUCTEUR ASSIS
MANUEL D’UTILISATION
ATTENTION! - Avant d’utiliser la machine, lire attentivement
le présent manuel.
EN
RIDE-ON MOWER
OWNER’S MANUAL
WARNING!
Read this manual carefully before using the machine.
DE
AUFSITZMÄHER
GEBRAUCHSANWEISUNG
ACHTUNG! - Bevor man die Maschine verwendet lese man
das vorliegende Handbuch sorgfältig durch.
IT
RASAERBA CON CONDUCENTE SEDUTO
MANUALE DI ISTRUZIONI
ATTENZIONE: prima di utilizzare la macchina, leggere
attentamente il presente manuale.
NL
ZITMAAIER
GEBRUIKERSHANDLEIDING
LET OP! – Vooraleer de machine te gebruiken, lees aandachtig
deze handleiding.
72
1NL
Geachte Klant,
wij danken u voor het feit dat u de voorkeur hebt gegeven aan onze pro-
ducten en wij hopen dat het gebruik van deze grasmaaier u zeer tevreden
zal stellen en dat de machine volledig aan uw verwachtingen zal voldoen.
Deze handleiding is geschreven om u vertrouwd te maken met uw machi-
ne en om u in staat te stellen haar op de beste en de meest veilige manier
te gebruiken: vergeet niet dat deze handleiding een integrerend deel van
de machine is, bewaar deze binnen handbereik zodat u haar op elk
gewenst moment kunt raadplegen en zorg ervoor dat ze de machine altijd
vergezelt ook als u de machine overdraagt aan iemand anders.
Deze nieuwe machine is ontworpen en gemaakt in overeenstemming met
de geldende voorschriften en is volkomen veilig en betrouwbaar indien hij
gebruikt wordt voor het maaien en opvangen van gras, overeenkomstig
de aanwijzingen in deze handleiding (voorzien gebruik); het gebruik voor
andere doeleinden of het niet in acht nemen van de aangegeven veili-
gheids-, gebruiks-, onderhouds- en reparatievoorschriften wordt als
oneigenlijk gebruik” ( 5.1) beschouwd en brengt verval van, zowel
de garantie, als de aansprakelijkheid van de fabrikant teweeg waardoor
de gebruiker zelf verantwoordelijk is voor schade of letsel die hijzelf of
anderen oplopen.
Mocht u verschillen tegenkomen tussen wat beschreven is en de machine
die u bezit, denk er dan aan dat, aangezien het produkt continu verbeterd
wordt, de in deze handleiding opgenomen gegevens zonder voorafgaan-
de kennisgeving en zonder dat de fabrikant verplicht is de handleiding te
updaten gewijzigd kunnen worden, waarbij de essentiële kenmerken met
het oog op de veiligheid en de werking van de machine onveranderd blij-
ven. In geval van problemen of vragen met betrekking tot de machine
kunt u zich gerust tot de leverancier bij u in de buurt of een erkende gara-
ge wenden. Wij wensen u een prettig gebruik van de machine toe!
SERVICEDIENST
Deze handleiding verstrekt alle gegevens die u nodig hebt om de machine
te kunnen gebruiken en om er op de juiste manier eenvoudige onder-
houdswerkzaamheden aan te kunnen verrichten, die de gebruiker zelf kan
uitvoeren.
Alle afstellingen en onderhoudshandelingen die niet beschreven zijn
in deze handleiding moeten uitgevoerd worden door uw Verkoper of
in een gespecialiseerd Centrum dat beschikt over de nodige kennis
en uitrustingen om de werken correct uit te voeren, met respect voor
het oorspronkelijk niveau van veiligheid van de machine.
Indien u het wenst kan de Verkoper een persoonlijk onderhoudsprogram-
ma voor u opstellen: dit stelt u in de gelegenheid om uw nieuwe aankoop
altijd in een perfecte conditie te behouden en zodoende de waarde van
uw investering te beschermen.
PRESENTATIE
VERTALING VAN DE OORPRONKELIJKE GEBRUIKSAANWIJZING
(ISTRUZIONI ORIGINALI)
2
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ................................................................................................................................................. 3
Bevat de voorschriften om de machine op een veilige manier te kunnen gebruiken
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN .................................................................................................. 7
Legt uit hoe u de machine en de voornaamste onderdelen waar de machine uit bestaat kunt identificeren
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN .............................................................................................................................................. 9
Legt uit hoe u de verpakking moet verwijderen en de losse onderdelen moet monteren
4. BEDIENINGSELEMENTEN ........................................................................................................................................................ 12
Geeft een overzicht van de werking van de bedieningselementen en de plaats waar zij zich bevinden
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ................................................................................................................................................... 15
Bevat alle aanwijzingen om op de juiste wijze en op een veilige manier met de machine te kunnen werken
5.1 Uit te voeren werkzaamheden voor de ingebruikname ........................................................................................................ 16
5.2 Gebruik van de machine ....................................................................................................................................................... 17
5.3 Het gras maaien .................................................................................................................................................................... 19
5.4 Transport ............................................................................................................................................................................... 24
6. ONDERHOUD ............................................................................................................................................................................. 25
Bevat alle aanwijzingen om de machine in goede staat te houden
6.1 Veiligheidsadviezen ............................................................................................................................................................... 25
6.2 Toegang tot de mechanische delen ..................................................................................................................................... 25
6.3 Gewoon onderhoud .............................................................................................................................................................. 26
6.4 Ingrepen aan de machine ................................................................................................................................................... 28
7. BESCHERMING VAN DE OMGEVING ...................................................................................................................................... 30
Dit verschaft enkele raadgevingen voor het gebruik van de machine met respect voor de omgeving
8. RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN .................................................................................................................. 31
Stelt u in staat eventuele problemen die tijdens het gebruik kunnen optreden snel zelf te verhelpen
9. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES ......................................................................................................................... 34
De verkrijgbare accessoires worden geillustreerd met het oog op de bijzondere eisen die u aan de machine stelt
10. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN ............................................................................................................................................. 35
Geeft een overzicht van de belangrijkste eigenschappen van uw machine
NL
INHOUD
3
HOE U DEZE HANDLEIDING MOET LEZEN
In de handleiding is zowel de machine met een mechanische over-
brenging als met een hydrostatische overbrenging beschreven, en
bovendien ook de verschillende versies in verband met uitrustingen
en accessoires die niet in alle landen leverbaar zijn.
Het symbool “ markeert de verschillen in het gebruik van de
machine, en wordt gevolgd door het type overbrenging of de versie
waar deze betrekking op hebben.
Het symbool “ ” verwijst, voor verdere uitleg of informatie, naar
een ander punt in de handleiding.
In de tekst van deze handleiding worden enkele paragrafen, die gege-
vens bevatten die in het bijzonder van belang zijn, gekenmerkt door
diverse symbolen die de volgende betekenis hebben:
of Verstrekt nadere
gegevens of andere elementen ter aanvulling op hetgeen daarvoor
vermeld is, om te voorkomen dat de machine beschadigd of dat er
schade veroorzaakt wordt.
Gevaar van persoonlijk letsel of aan ande-
ren in geval van niet-inachtneming.
Kans op ernstig persoonlijk letsel of aan
anderen met gevaar van dodelijke ongelukken, in geval van
niet-inachtneming.
GEVAAR!
LET OP!
BELANGRIJKOPMERKING
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
Lees de aanwijzingen aandachtig alvorens
de machine te gebruiken.
A) VOORBEREIDING
1) Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig door. Zorg dat u vertrouwd
raakt met de bedieningsknoppen en in staat bent de machine op de juiste
wijze te gebruiken. Leer hoe u de motor snel kunt uitschakelen.
2) Gebruik de machine uitsluitend voor het doel waarvoor hij is bestemd,
dat wil zeggen voor het maaien en het opvangen van gras. Ieder doel
waarvoor de machine wordt gebruikt dat niet uitdrukkelijk in de gebruik-
saanwijzing wordt vermeld kan gevaarlijk zijn en zou de machine kunnen
beschadigen, waardoor de garantie vervalt en waarvoor de Fabrikant niet
aansprakelijk gesteld kan worden.
3) Laat kinderen of personen die deze gebruiksaanwijzing niet gelezen
hebben de machine niet gebruiken. De leeftijd van de gebruiker kan lan-
delijk gereglementeerd zijn.
4) Gebruik de machine in geen geval:
als er personen, met name kinderen of dieren in de buurt zijn;
als u onder invloed van medicijnen of alcohol e.d. bent omdat deze uw
reactievermogen kunnen verminderen.
5) Denk eraan dat de gebruiker van de machine aansprakelijk is voor
ongevallen en onvoorziene gebeurtenissen die personen of hun eigen-
dommen kunnen overkomen.
6) Vervoer geen andere personen dan uzelf.
7) De bestuurder van de machine dient de aanwijzingen voor het bestu-
ren van de machine stipt op te volgen en wel:
de bestuurder mag niet afgeleid worden en dient alle aandacht bij zijn
werk te houden;
de bestuurder dient eraan te denken dat het verlies van de macht over
het stuur van de machine, terwijl hij van een helling afglijdt, niet her-
steld kan worden door de rem te gebruiken. De voornaamste oorzaken
LET OP!
NL
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
4
waardoor u de macht over het stuur kwijt kunt raken zijn de volgende:
de wielen hebben niet voldoende grip;
te hoge snelheid;
niet goed remmen;
de machine is niet geschikt voor het doel waarvoor hij wordt gebruikt;
gebrek aan kennis ten aanzien van de gevolgen die de toestand waarin
het terrein zich verkeerd kunnen hebben, in het bijzonder op hellingen.
8) De machine is van een aantal microschakelaars en veiligheidsinrichtin-
gen voorzien. U mag deze voorzieningen in geen geval beschadigen of
verwijderen, op straffe van verval van de garantie en de fabrikant kan hier
dan niet voor aansprakelijk gesteld worden.
B) VOOR HET GEBRUIK
1) Tijdens het maaien dient u altijd stevige schoenen en een lange broek
te dragen. Gebruik de machine niet met blote voeten of met open sanda-
len.
2) Controleer het gehele terrein dat u wilt maaien grondig en verwijder
alles wat de machine zou kunnen beschadigen (zoals stenen, takken,
ijzerdraad, botten e.d.).
3) LET OP: GEVAAR! De benzine is bijzonder brandbaar.
bewaar de brandstof in speciale tanks;
giet de brandstof, met behulp van een trechter, alleen in de open lucht
in de tank en als u dit doet mag u hierbij, en ook niet tijdens het hante-
ren van de brandstof, niet roken;
giet de brandstof in de tank vóórdat u de motor aanzet: als de motor
aanstaat of warm is mag u geen benzine toevoegen of niet de dop van
de benzinetank erafdraaien;
als u benzine gelekt heeft mag u de motor niet starten maar dient u de
machine uit de buurt van de plek waar u de benzine gelekt heeft te
brengen en te voorkomen dat er brand ontstaat. U dient te wachten
totdat de brandstof verdampt is en de benzinedampen opgelost zijn;
draai de doppen van de benzinetank van de machine en van het benzi-
neblik altijd goed dicht.
4) Vervang de geluiddempers als deze defect zijn.
5) Vóór het gebruik dient u een algemene controle te verrichten, met
name de toestand van het mes, en dient u te controleren of de bouten en
het mes niet versleten of beschadigd zijn. Vervang het beschadigde of
versleten mes en/of de bouten en bloc om ervoor te zorgen dat het maai-
dek in balans blijft.
6) Vóórdat u met het maaien begint, dient u de beschermingen op het
windkanaal te monteren (opvangbak en steenbeschermkap).
C) TIJDENS HET GEBRUIK
1) Start de motor niet in gesloten ruimten, waar zich gevaarlijke koolstof-
monoxyde kan ophopen.
2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht.
3) Indien mogelijk, maai niet als het gazon nat is.
4) Voordat u de motor start dient u het mes los te koppelen, de versnel-
ling ( bij modellen met mechanische aandrijving) of de snelheidsrege-
laar ( bij modellen met hydrostatische aandrijving) in de “vrije” stand te
zetten en de machine op de handrem te zetten.
5) Maai geen gazons die een helling van meer dan 10° hebben (17%).
6) Denk eraan dat er geen “veilige” hellingen bestaan. U dient bijzonder
goed op te letten als u zich op een helling begeeft. Om te voorkomen dat
u over de kop slaat, adviseren wij u:
een tegengewicht op de voorzijde van de machine te monteren (ver-
krijgbaar op aanvaag);
niet plotseling te stoppen of weg te rijden als u een helling op– of
afrijdt;
de koppeling altijd voorzichtig laat opkomen en altijd een versnelling
ingeschakeld te houden ( bij modellen met mechanische aandrijving)
of de snelheidsregelaar ( bij modellen met hydrostatische aandrijving)
geleidelijk naar een hogere stand te schuiven;
de snelheid op de hellingen en in scherpe bochten laag te houden;
let op bobbels, taluds en op verborgen gevaren;
maai het gazon in geen geval in de dwarsrichting ten opzichte van de
helling.
7) Koppel het mes los als u over gedeelten rijdt waar geen gras ligt en zet
het maaidek in de hoogste stand.
8) Gebruik de machine nooit om gras te maaien als de beveiligingen
beschadigd zijn en ook nooit zonder de grasopvangbak of zonder de
steenbeschermkap.
9) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van de
NL
5
motor niet buitengewoon hoog oplopen.
10) Vóórdat u de bestuurdersstoel verlaat dient u:
het mes los te koppelen;
de versnelling in zijn vrij te zetten ( bij modellen met mechanische
aandrijving) of de snelheidsregelaar in de vrije stand terug te zetten
( bij modellen met hydrostatische aandrijving) en de machine op de
handrem te zetten.
de motor uit te schakelen en de contactsleutel eruit te nemen.
11) Koppel het mes los, schakel de motor uit en neem de contactsleutel
eruit:
vóórdat u enige werkzaamheden onder het maaidek uitvoert of vóórdat
u het windkanaal leegt;
vóórdat u de machine controleert, schoonmaakt of ermee werkt;
nadat u op een vreemd voorwerp gestoten bent. Controleer of de
machine beschadigd is en voer de nodige reparaties uit vóórdat u de
machine opnieuw gebruikt;
als de machine op een ongebruikelijke manier begint te trillen (probeer
onmiddellijk de oorzaak van het trillen te vinden en probeer de oorzaak
te verhelpen).
12) Koppel het mes tijdens het vervoer los en doe dit telkens als u het
mes niet gebruikt. Koppel het mes los en wacht totdat het stilstaat tel-
kens als u de opvangbak leegt.
13) Schakel de motor uit en koppel het mes los:
vóórdat u benzine bijvult;
iedere keer als u de opvangbak verwijdert of opnieuw aanbrengt.
14) Neem gas terug voordat u de motor uitschakelt. Draai, na voltooiing
van het maaien, de benzinekraan dicht, waarbij u de in het boekje vermel-
de aanwijzingen dient na te leven.
15) Kom niet met uw handen of voeten in de buurt van of onder de rote-
rende gedeelten. Blijf altijd uit de buurt van de uitwerpopening.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat de bouten en de schroeven vastgedraaid zitten om er zeker van
te zijn dat de machine altijd op een veilige manier gebruiksklaar is. Als u
regelmatig onderhoud aan de machine pleegt zal de werking van de
machine veilig blijven en zal het prestatieniveau gelijk blijven.
2) Zet de machine nooit met benzine in de tank in een ruimte waar de
benzinedampen met vlammen, vonken of een warmtebron in aanraking
zouden kunnen komen.
3) Laat de motor eerst afkoelen vóórdat u de machine opbergt.
4) Om het brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dient u de motor, de
geluiddemper van het uitwerpmechanisme, de accubak en de benzine-
tank vrij te houden van gras, bladeren of teveel vet. Leeg de opvangbak
altijd en laat geen zakken of bakken met gemaaid gras in de opslagruimte
achter.
5) Controleer de steenbeschermkap, de opvangbak en het afzuigrooster
regelmatig op slijtage of beschadiging. In geval van beschadiging dienen
deze vernieuwd te worden.
6) Gebruik de machine, uit veiligheidsoverwegingen, nooit met versleten
of beschadigde onderdelen. Deze onderdelen moeten vernieuwd en niet
gerepareerd worden. Gebruik altijd originele onderdelen (het mes moet
altijd gemerkt zijn met dit teken ). Onderdelen van een andere kwaliteit
kunnen de machine beschadigen en kunnen gevaarlijk zijn voor de
gebruiker.
7) Als u de tank moet legen, dient u dit in de open lucht te doen terwijl de
motor koud is.
8) Trek werkhandschoenen aan als u het mes demonteert en opnieuw
monteert.
9) Zorg dat het maaidek opnieuw in balans wordt gebracht nadat het mes
geslepen is.
10) Als de machine opgeborgen of onbeheerd achtergelaten moet wor-
den, dient u het maaidek omlaag te zetten.
11) Laat de sleutels nooit in het contact zitten of binnen het bereik van
kinderen of personen die de machine niet mogen gebruiken. Haal de sleu-
tel altijd uit het contakt vóórdat u onderhoudswerkzaamheden aan de
machine verricht.
E) VERVOER
1) Als de machine vervoerd wordt met een vrachtwagen of op een opleg-
ger, dient u het maaidek omlaag te zetten, de handrem aan te trekken en
dient u er zeker van te zijn dat de machine goed vastzit aan het vervoer-
middel met behulp van touwen, kabels of kettingen.
NL
6
VEILIGHEIDSSTICKERS
Gebruik uw machine met de nodige voorzichtigheid. Om u tot voor-
zichtigheid te manen is uw machine voorzien van een aantal stickers
welke u door middel van pictogrammen wijzen op de belangrijkste
voorzorgsmaatregelen. Deze stickers worden beschouwd als een
aanvullend deel van de machine.
Als een sticker loslaat of onleesbaar wordt, dient u zich tot de leve-
rancier te wenden voor vervanging. Hun betekenis is hieronder weer-
gegeven.
Let op: Lees de gebruikershandleiding voordat u deze machine
gebruikt.
Let op: Neem de sleutel uit het contact en lees de instructies
2
1
voordat u onderhoud verricht of reparaties uitvoert.
Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Werk niet zonder de
steenbeschermkap of de grasopvangbak.
Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Houd personen op een
afstand.
Gevaar! De machine kan omkiepen: Gebruik deze machine niet
op hellingen van meer dan 10°.
Gevaar! Verminking: Let erop dat kinderen uit de buurt van de
machine blijven als de motor draait.
Risico voor snijwonden. Lemmer
in beweging. Geen handen of voeten
aan de binnenkant van de zitting van het
lemmer plaatsen.
U dient enig letsel, veroorzaakt
door het meeslepen van de riemen, te
vermijden: Bedien de machine niet zon-
der de gemonteerde beschermingen.
Blijf op afstand van de riemen.
Let op! – Houd u op afstand van de
hete oppervlakken.
9
8
7
6
5
4
3
NL
1 2
5 6
7
8
3
4
9
7
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE
De sticker die zich onder de
bestuurdersstoel bevindt bevat
essentiële gegevens en het
serienummer van iedere ma-
chine.
1. Niveau van de geluidsster-
ke volgens
de richtlijn 2000/14/CE
2. EEG-merkteken volgens de
richtlijn 2006/42/EG
3. Bouwjaar
4. Vermogen en bedrijfstoeren-
tal van de motor
5. Machinetype
6. Serienummer
7. Gewicht in kg
8. Naam en adres van
de fabrikant
9. Type overbrenging (indien
aangeduid)
10. Artikelcode
IDENTIFICATIE VAN DE VOORNAAMSTE COMPONENTEN
Op de machine kunt u enkele belangrijke componenten herkennen
die de volgende werking hebben:
11. Maaidek: dit is de beschermkap waar het ronddraaiende mes
onder zit.
12. Mes: dit is het element om het gras te maaien; de windvleugels
die aan de uiteinden zitten bevorderen het overbrengen van het
gemaaide gras naar het windkanaal.
13. Windkanaal: dit is het verbindingselement tussen het maaidek en
de grasopvangbak.
14. Grasopvangbak: dient niet alleen om het gemaaide gras op te
vangen maar vormt bovendien een veiligheidselement omdat het
namelijk voorkomt dat eventuele voorwerpen, die door het mes
meegenomen worden, van de machine weg kunnen schieten.
NL
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
L
WA
dB
kg
kW -
8 5 4
3 9 6 2 110
/min
7
16 18 17
13 12 11
14 1920
21
15
Vul hier het serienummer
van de machine (6)
8
15. Steenbeschermkap of steenbeveiliging: deze wordt in plaats
van de grasopvangbak gemonteerd en voorkomt dat eventuele
voorwerpen die door het mes meegenomen worden van de
machine weg kunnen schieten.
16. Motor: brengt de beweging naar zowel het mes als de wielaan-
drijving over; de kenmerken van de motor staan in een specifiek
instructieboekje vermeld.
17. Accu: levert de nodige stroomvoorziening om de motor te kun-
nen starten; de kenmerken van de accu staan in een specifiek
instructieboekje vermeld.
18. Bestuurdersstoel: dit is de plek waarop de bestuurder plaats
moet nemen om met de machine te kunnen werken; de stoel is
uitgerust met een sensor die de aanwezigheid van de bestuurder
waarneemt met het oog op de werking van de veiligheidsinrich-
tingen.
19. Stickers met instructies en veiligheidsvoorschriften: attende-
ren u op de belangrijkste maatregelen die getroffen moeten wor-
den om op een veilige manier met de machine te kunnen werken;
de betekenis ervan wordt in hoofdstuk 1 uitgelegd.
20. Toegangsdeurtje: om de bougie, de benzinekraan en de moer
van de motorkap gemakkelijk te kunnen bereiken.
21. Afzuigrooster: bevordert de luchttoevoer binnen het maaidek en
voorkomt het wegschieten van eventuele voorwerpen aan de
voorkant.
NL
16 18 17
13 12 11
14 1920
21
15
9
Om vervoers- en opslagredenen worden sommige onderdelen van de
machine niet in de fabriek gemonteerd. Zij dienen na het uitpakken
gemonteerd te worden. De voltooing dient uitgevoerd te worden aan
de hand van de volgende, eenvoudige instrukties.
Om vervoersredenen wordt de machine zon-
der motorolie en benzine geleverd. Voordat u de motor in werking
stelt moet u er dan ook eerst olie en benzine in doen waarbij u de
voorschriften die in het instructieboekje van de motor staan in acht
moet nemen.
De uitpakken en de vervollediging van de
montage moeten op een vlakke en solide ondergrond gebeu-
ren, met voldoende ruimte voor de beweging van de machine
en van de verpakkingen, en steeds met gebruik van de
geschikte werktuigen.
3.1
DE MACHINE UITPAKKEN
Bij het uitpakken van de machine moet u oppassen dat u geen losse
onderdelen, die bij de levering inbegrepen zijn, kwijtraakt en dat het
maaidek niet beschadigd wordt op het moment dat de machine van
de transportpallet afgereden wordt.
De standaardverpakking
het stuurwiel;
de accu;
de stoel;
de onderdelen van de opvangbak;
een mapje met de gebruikershandleiding, de overige documenten
LET OP!
BELANGRIJK
en de bij de levering inbegrepen schroeven, inclusief 2 startsleutelt-
jes, 1 stalen stift voor het blokkeren van het stuurwiel en een reser-
vezekering van 10 Ampere (6,3 A met motor Honda).
De verwerking van de verpakkingen moet volgens de plaatselijke gel-
dende bepalingen gebeuren.
3.2
MONTEREN EN DE ACCU AANSLUITEN
Demonteer de achterste
afdekking (1) van de stuu-
ras die bevestigd is met
twee schroeven (2) en de
voorste afdekking(3), beve-
stigd met twee schroeven
(4).
Plaats de accu (5) en zijn
zitting en bevestig met
behulp van de beugel (6)
en de bijhorende moer (7).
Sluit de drie rode draden
(8) aan op de positieve
klem (+) en de drie zwarte
draden (9) op de negatieve
klem (–) met behulp van de
bijgeleverde schroeven, en
in de aangegeven volgor-
de.
Hermonteer correct de
NL
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN
2
1
4
3
4
6
5
7
8
9
10
afdekkingen (3) en (1) van de stuuras en zet ze vast met de schroeven
(4) en (2).
Herlaad, volgens de instructies van de fabrikant van de accu.
Om te vermijden dat het beveiligingssysteem
van de elektronische installatie in werking treedt mag u de motor
absoluut niet starten voordat de accu volledig opgeladen is!
Neem de aanwijzingen van de fabrikant
van de accu in acht met betrekking tot de veiligheid bij het
hanteren en het lozen van de accu.
3.3
HET STUURWIEL MONTEREN
Zet de machine op een vlakke ondergrond en zorg ervoor dat de
voorwielen uitgelijnd zijn.
Schuif het stuurwiel (1) over
de stuurkolom (2) en zorg er-
voor dat de verstevigingsspa-
ken naar de stoel toe ge-
draaid zijn.
Zorg ervoor dat de opening
van het stuurwiel en de ope-
ning van de stuurkolom tege-
nover elkaar komen te zitten
en doe de meegeleverde sta-
len stift (3) erin.
Sla de stalen stift er met behulp van een hamer door heen en contro-
leer of de stift er aan de andere kant uit komt.
LET OP!
BELANGRIJK
Om te vermijden dat het stuurwiel met de ha-
mer beschadigd wordt, moet u de stift er met behulp van een slag-
pen of een schroevedraaier, waarvan de diameter geschikt moet
zijn, door heen slaan.
3.4
DE STOEL
MONTEREN
Monteer de stoel (1) op
de plaat (2) met behulp
van de schroeven (3).
3.5
DE GRASOPVANGBAK MONTEREN
Monteer allereerst het frame, door het bovenste deel (1) inclusief de
opening aan het onderste deel (2) te bevestigen, maak daarbij gebruik
van de meegeleverde schroeven en moeren (3). Houd daarbij de aan-
gegeven volgorde aan.
Plaats de hoekplaten (4) en (5) en houd daarbij de betreffende aandui-
ding rechts (R ) en links (L ), aan. Maak ze daarna met behulp van
de vier zelftappende schroeven (6) aan het frame vast.
Doe het op die manier gevormde frame in de zak, waarbij u erop
moet letten dat de onderkant rondom op de juiste plaats zit. Haak de
kunststof profielen met behulp van een schroevedraaier (7) vast aan
het frame.
OPMERKING
NL
132
1
2
3
3
11
Schuif het handvat (8) in de gaatjes van het deksel (9) en bevestig dit
door middel van de bouten (10) aan het frame. Dit volgens de aange-
geven volgorde. Completeer de montage met behulp van de vier zelf-
tappende schroeven (11) die zich aan de voor- en achterkant bevin-
den.
Als laatste bevestigt u onde-
raan het frame de dwarsverste-
viging (12) met de vlakke zijde
naar de bak toe. Schroef deze
met behulp van de meegelever-
de schroeven en moeren (13)
vast. Houd daarbij de aangege-
ven volgorde aan.
NL
5
L
6
4 - 5
2
13 12
1 2
3
R
4
3 2
12
1
6
6
898 10 1011
13
13 (x 2)
11 (x 4)
10 (x 2)
6 (x 4)
3 (x 2)
12
1. STUURWIEL
Hiermee kunt u de voorwielen besturen.
2. VERSNELLINGSPOOK
Hiermee kunt u het toerental van de motor bepalen. De diverse stan-
den staan aangeven op het plaatje waar de volgende symbolen op
staan:
«CHOKE» stand om de motor te starten
«LANGZAAM» stand stemt overeen met het laagste
toerental
«SNEL» stand stemt overeen met het hoogste
toerental
Tijdens het rijden moet u een tussenstand tussen de «LANGZAAM»
en de «SNEL» stand kiezen; tijdens het maaien is het verstandig om
de versnellingspook op de «SNEL» stand te zetten.
3.
HENDEL VAN DE HANDREM
Deze hendel wordt gebruikt om te voorkomen dat de machine gaat
rijden als u hem geparkeerd heeft en moet altijd aangetrokken worden
als u van de machine afstapt.
De rem wordt ingeschakeld als het pedaal (11 - 21) volledig ingetrapt
is waarbij u de hendel in stand «A» moet zetten; als u uw voet van het
pedaal haalt dan moet het pedaal ingetrapt blijven en door de hendel
in die stand blijven staan.
Om de handrem uit te schakelen moet u opnieuw het pedaal intrap-
pen, waarna de hendel in stand «B» gaat staan.
4.
CONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende standen:
«UIT» stand alles uit;
«DRAAIEN» stand alle bedieningselementen worden
in werking gesteld;
NL
4. BEDIENINGSELEMENTEN
1
2
A
B
3
B
A
6
1
2
3
4
5
6
7
7
5 4
13
«STARTEN» stand u start de startmotor; vanuit deze stand
komt het sleuteltje, zodra u deze loslaat,
vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand
terug.
5.
CONTROLELAMPJE EN SIGNALERINGSSYSTEEM
Dit controlelampje gaat branden als het sleuteltje (4) zich in de
«DRAAIEN» stand bevindt en blijft branden zolang de machine in wer-
king is.
Een knipperend lampje betekent dat de toestemming, om de motor te
starten, ontbreekt .
Een geluidssignaal bij een ingeschakeld mes, attendeert u erop dat
de grasopvangbak vol is.
6.
HENDEL OM HET MES EN DE REM VAN HET MES
IN TE SCHAKELEN
Deze hendel heeft twee standen, die op het plaatje aangegeven
staan, te weten:
Stand «A» = MES UITGESCHAKELD
Stand «B» = MES INGESCHAKELD
Als het mes ingeschakeld wordt zonder dat de voorgeschreven veilige
omstandigheden in acht genomen zijn, dan slaat de motor af.
Als het mes uitgeschakeld wordt (stand «A») dan wordt er tegelijker-
tijd een rem ingeschakeld die binnen vijf seconden belet dat het mes
kan draaien.
7. HENDEL OM DE MAAIHOOGTE IN TE STELLEN
Deze hendel heeft zeven standen die op het betreffende plaatje aan-
gegeven staan, d.w.z. stand «1» tot en met «7», die met net zoveel
maaihoogten overeenstemmen, variërend van 3 tot 8 cm.
Om van de ene stand naar de andere stand over te gaan dient u de
hendel door een zijwaartse beweging in één van de zeven inkepingen
te plaatsen.
11. KOPPELINGS-/REMPEDAAL
Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het intrappen van het eer-
ste gedeelte dient het pedaal als koppelingspedaal waarbij de wie-
laandrijving in- of uitgeschakeld wordt en het tweede deel dient als
rem, die op de achterwielen inwerkt.
U moet bijzon-
der goed oplet-
ten dat u tijdens
de koppeling-
sfase niet te
lang aarzelt om
oververhitting
en, als gevolg
daarvan,
beschadiging
van de over-
brengingsriem
te vermijden.
Tijdens het rijden is het verstandig uw
voet niet op dit pedaal te laten rusten.
OPMERKING
Mechanische aandrijving
NL
R
N
1
2
3
4
5
12
11
12. VERSNELLINGSPOOK
Deze pook heeft zeven standen die overeenstemmen met vijf ver-
snellingen vooruit, de stand om de versnelling in zijn vrij te zetten
«N» en de achteruitrijversnelling «R». Om van de ene versnelling
naar de andere te schakelen moet u het pedaal (11) half intrappen
en de pook overeenkomstig de gegevens die op het plaatje staan
in de gewenste versnelling zetten.
Het inschakelen van de achteruitrijver-
snelling dient bij stilstand te gebeuren.
21.
REMPEDAAL
Bij modellen met hydrostatische aandrijving fungeert dit pedaal
alleen als achterrem.
22. HENDEL VAN DE SNELHEIDSREGELAAR
Deze hendel schakelt de aandrijving van de wielen in en regelt de
snelheid van de machine, zowel bij het vooruit als bij het achteruit
rijden.
Bij het vooruit rijden versnelt de machine geleidelijk aan door de
hendel richting «F» te schuiven; om de machine in zijn achteruit te
zetten moet de hendel richting «R» worden geschoven. De machi-
ne keert automatisch terug naar de vrije stand «N» wanneer het
rempedaal (21) wordt ingedrukt. Wanneer er niet geremd wordt
kan de machine handmatig in de vrije stand worden gezet.
De hendel wordt in de vrije stand «N»
geblokkeerd wanneer de handrem (3) wordt aangetrokken en
blijft geblokkeerd zolang de machine op de handrem staat of het
rempedaal is ingetrapt.
BELANGRIJK
Hydrostatische aandrijving
LET OP!
14
23.
KOPPELINGSHENDEL VAN DE HYDROSTATISCHE
OVERBRENGING
Deze hendel heeft twee standen die door een plaatje zijn aangege-
ven:
Stand «A» = Aandrijving vergrendeld: voor alle gebruikscondities,
tijdens het rijden en het maaien;
Stand «B» = Aandrijving ontgrendeld: een aanzienlijke verminde-
ring van de inspanning die nodig is om de machine,
met de motor uit, op eigen kracht te verplaatsen.
Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit
beschadigd wordt, mag deze operatie alleen worden uitgevoerd
met een stilstaande motor, met de hendel (22) in de stand «N».
BELANGRIJK
NL
21
22
A
B
23
R
N
F
23
HYDRO-GEAR TUFF-TORQ
B
A
15NL
Gebruik de machine alléén voor het doel
waarvoor zij gemaakt is (het maaien en opvangen van gras).
Eender welk ander gebruik wordt als "oneigenlijk gebruik"
beschouwd en brengt verval van, zowel de garantie, als de
aansprakelijkheid van de fabrikant teweeg waardoor de gebrui-
ker zelf verantwoordelijk is voor schade of letsel die hijzelf of
anderen oplopen.
De volgende situaties behoren tot het oneigenlijk gebruik (bij-
voorbeeld, maar niet uitsluitend):
andere personen, kinderen of dieren op de machine of op
een oplegger vervoeren;
ladingen trekken of duwen zonder het gebruik van het daar-
voor bestemde toebehoren voor het slepen;
gebruik van de machine op onstabiele, gladde, bevroren, ste-
nige of oneffen terreinen, in geval van plassen of moerassen
die niet toestaan de consistentie van het terrein in te schat-
ten.
gebruik van de machine voor het verzamelen van bladeren of
afval;
de messen aanschakelen op zones zonder gras.
Kom niet aan de veiligheidsmechanismen
en verwijder deze nooit. DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER
ALTIJD AANSPRAKELIJK IS VOOR SCHADE DIE AAN ANDE-
REN BEROKKEND WORDT.
Alvorens de machine te gebruiken:
lees de algemene veiligheidsvoorschriften, en besteed spe-
ciale aandacht aan het rijden en het maaien op hellende ter-
reinen;
lees de gebruiksaanwijzingen aandachtig door, raak ver-
GEVAAR!
GEVAAR!
trouwd met de bediening en leer hoe de messen en de motor
snel tot stilstand gebracht kunnen worden.
breng handen en voeten niet in de nabijheid van, of onder
ronddraaiende delen en blijf altijd uit de buurt van de uitwer-
popening.
Gebruik de machine niet met een slechte lichamelijke conditie,
of onder invloed van medicijnen of middelen die de reflexen en
de aandacht kunnen verminderen.
Het valt onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de
risico’s die het terrein waar hij op moet werken met zich kan
brengen te beoordelen en om alle nodige voorzorgsmaatrege-
len te treffen, met het oog op zijn eigen veiligheid en die van
anderen, met name op hellingen, hobbelige, gladde of instabie-
le terreinen.
De machine niet in hoog gras laten staan met een draaiende
motor, teneinde geen risico op brand te veroorzaken.
Deze machine mag niet gebruikt worden
op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 10°
(17%) ( 5.3.4). Als er verwacht wordt de machine voorname-
lijk op hellende terreinen (max. 10%) te gebruiken dan is het
verstandig tegengewichten (op aanvraag leverbaar ( 9.1)
onder het dwarsprofiel van de voorwielen te monteren, waar-
door de stabiliteit aan de voorkant verhoogd wordt en de
mogelijkheid dat de machine gaat steigeren zich beperkt.
Alle verwijzingen met betrekking tot de
bedieningsposities worden weergegeven in hoofdstuk 4.
BELANGRIJK
LET OP!
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
16NL
5.1 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR
DE INGEBRUIKNAME
Alvorens te beginnen met werken dienen er enkele controles en han-
delingen uitgevoerd te worden om er zeker van te zijn dat het werk op
de meest nuttige en veilige manier zal verlopen.
5.1.1 De stoel afstellen
De stoel is met vier schroeven
(1) bevestigd die u los moet
draaien om de stand van de
stoel te kunnen verstellen,
waarbij u de stoel in de gleuven
van de steun moet laten glijden.
Als de stoel in de gewenste
stand staat, moet u de vier
schroeven weer goed aan-
draaien.
5.1.2 De tank vullen
De te gebruiken brandstof en motorolie staan
aangegeven in het instructieboekje van de motor.
Om bij de peilstok van de olie te
komen dient u de zitting
omhoog te zetten en het daa-
ronder gelegen deksel te ope-
nen.
Zet het contact af en controleer
het motoroliepeil dat zich tus-
sen de MIN. en de MAX. inke-
ping van de peilstok moet
bevinden.
OPMERKING
Tijdens het vullen van de tank
met brandstof met behulp van
een trechter dient u erop toe te
zien dat de tank niet te vol is.
De inhoud van de tank
bedraagt ongeveer 4 liter.
Om
de brandstoftank te vullen
moet u de motor uitzetten.
Doe dit in de open lucht of
in een goed geventileerde ruimte. Denk er altijd aan dat benzi-
nedampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT
VAN DE TANK BRENGEN EN NIET ROKEN BIJ HET VULLEN
VAN DE TANK.
Vermijden benzine op de plastic gedeelten te
gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken
onmiddellijk spoelen met water. De garantie dekt geen schade aan
de plastic onderdelen van de carrosserie of de motor, veroorzaakt
door benzine.
5.1.3 Bandenspanning
Een juiste bandenspanning is
noodzakelijk om het maaidek
geheel vlak boven het grasop-
pervlak te krijgen, zodat u een
mooi maaibeeld krijgt.
Schroef de ventieldopjes los en
verbind de ventielen aan een
persluchtmachine die voorzien is
van een manometer.
BELANGRIJK
GEVAAR!
1
1
MAX
MIN
17NL
De bandenspanning moet als volgt zijn:
VOOR 1,5 bar
ACHTER 1,0 bar
5.1.4 De beveiligingen (opvangbak of steenbeschermkap) bij de
uitwerpopening monteren
Gebruik de
machine nooit zonder deze beveili-
gingen!
Til het deksel (1) op en bevestig de
opvangbak door de twee scharnierge-
wrichten (2) in de gaten van de twee
steunen (3) te steken.
Indien er gewerkt wordt zonder opvangzak is
er, op aanvraag, een steenbeschermkap (4)
leverbaar die, zoals aangegeven in de bijbe-
horende instructies, op de achterplaat beve-
stigd dient te worden.
5.1.5 Controle van de veiligheid en de doeltreffendheid
van de machine
1. Controleer of de beveiligingen werken zoals aangegeven
( 5.3.7).
LET OP!
2. Controleer of de rem correct werkt.
3. Begin niet te maaien indien het mes trilt of men twijfels heeft
omtrent de scherpe staat van de messen; denk er altijd aan dat:
Een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van
het gazon.
Een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en
is een potentiële gevarenbron.
Gebruik de machine niet indien men niet
zeker is van de doeltreffendheid en veiligheid en contacteer de
Verkoper voor de nodige controles of reparaties.
5.2 GEBRUIK VAN DE MACHINE
5.2.1 De machine starten
Het starten moet altijd in de open lucht
of in een goed geventileerde ruimte gebeuren ! DENK ERAAN
DAT UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN!
Voordat u de motor start:
open de benzinekraan (1)
(indien aanwezig), toeganke-
lijk vanaf het wielvak achte-
raan links;
Zet de versnellingspook
( bij modellen met
mechanische aandrijving) of
de hendel van de snelheid-
sregelaar ( bij modellen
met hydrostatische aandrij-
ving) in de vrije stand «N».
GEVAAR!
LET OP!
1
2
3
3
4
1
18NL
het mes uitschakelen;
schakel op hellende terreinen de handrem in.
Nadat u dit gedaan heeft:
dient u de gashendel, bij een koude motor; in de «CHOKE» stand
te zetten zoals aangegeven op het plaatje, of tussen de «LANG-
ZAAM» en «SNEL» stand als de motor reeds is warmgedraaid;
steek het startsleuteltje in het contact, draai het sleuteltje in de
«DRAAIEN» stand om de elektrische installatie in werking te stellen,
draai het sleuteltje daarna in de «STARTEN» stand om de motor te
starten en laat het sleuteltje los zodra de motor draait.
Als de motor draait zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand.
De choke dient uitgeschakeld te worden zo-
dra de motor regelmatig draait; het gebruik van de choke bij een
warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen en een onregelmati-
ge werking van de motor veroorzaken.
Als er moeilijkheden zijn bij het starten, blijf
dan niet te lang aanhouden om de accu niet uit te putten en de
motor niet te verzuipen. Draai de sleutel weer in de «STOP» stand,
wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien het
probleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «8» van deze hand-
leiding en de handleiding van de motor.
Denk er altijd aan dat de beveiligingssyste-
men het starten van de motor beletten wanneer de veiligheid-
svoorschriften niet in acht worden genomen ( 5.3.7). Nadat in de
bovenstaande gevallen het belet tot starten is hersteld, dient de
sleutel in de «STOP» stand gedraaid te worden voordat de motor
opnieuw gestart kan worden.
BELANGRIJK
OPMERKING
BELANGRIJK
5.2.2 Rijden
De machine is niet goedgekeurd om op de
openbare weg te rijden. U mag de machine (overeenkomstig
het Wegenverkeersreglement) alleen op privéterrein gebruiken,
dat voor openbaar wegverkeer afgesloten is.
Indien u zich met de machine verplaatst moet
het mes uitgeschakeld zijn en moet het maaidek in de hoogste
stand staan (stand «7»).
Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en
«SNEL» en zet de versnellingspook in de 1e versnelling.
Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen;
laat het pedaal langzaam opkomen zodat het pedaal van de «rem-
functie» naar de «koppelingsfunctie» overgaat, waarbij de achter-
wielen in werking gesteld worden.
U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te beletten dat
de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de
macht over het stuur kwijtraakt.
Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gas-
hendel en de versnellingspook te bedienen; om van de ene ver-
snelling naar de andere over te gaan dient u de koppeling te
bedienen door het pedaal half in te trappen.
Zet de gashendel op een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL»;
trap op het rempedaal om de handrem uit te schakelen en laat het
pedaal weer opkomen.
Hydrostatische aandrijving
Mechanische aandrijving
OPMERKING
LET OP!
19NL
Verplaats de snelheidsregelaar in richting «F» en breng de machi-
ne op de gewenste snelheid met gebruik van de snelheidsregelaar
en de gashendel.
Beweeg de hendel niet te bruusk, om te voorkomen dat de machi-
ne steigert en onbestuurbaar wordt.
5.2.3 Remmen
Om te remmen dient u het rempedaal helemaal in te trappen nadat
eerst door middel van de gashendel snelheid teruggenomen is om
het remsysteem niet onnodig te belasten.
Trap het rempedaal in om te remmen. De snelheidsregelaar keert
automatisch terug naar de «N» stand.
5.2.4 Achteruitrijden
Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren.
Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit
in door de versnellingspook opzij te duwen en in de «R» stand te
zetten. Laat het pedaal geleidelijk opkomen om de koppeling in te
schakelen en begin met de achteruitrijmanoeuvre.
Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren.
Stop de machine en schakel de achteruit in door de snelheidsre-
gelaar richting «R» te schuiven.
Hydrostatische aandrijving
Mechanische aandrijving
Hydrostatische aandrijving
Mechanische aandrijving
5.3 HET GRAS MAAIEN
5.3.1 Het mes inschakelen en vooruitrijden
Als u zich op het te maaien gazon bevindt:
zet de gashendel in de «SNEL» stand;
schakel het mes in door de hendel in stand «B» te zetten;
om het rijden te beginnen moeten de snelheidsregelaars bediend
worden. Denk eraan het pedaal heel langzaam en voorzichtig op te
laten komen zoals reeds eerder beschreven is.
Zet het mes altijd in de hoogste stand om het daarna geleidelijk in de
gewenste stand te zetten. Om een goed en gelijkmatig maaibeeld te
krijgen dient u de juiste rijsnelheid in te stellen afhankelijk van de hoe-
veelheid gras dat gemaaid moet worden (lengte en dichtheid) en van
de vochtigheid van het gazon ( bij modellen met mechanische
aandrijving). Houd hierbij de volgende aanwijzingen aan:
Hoog, dicht en nat gras 1ª versnelling
Normaal onderhouden gazon 2ª - 3ª versnelling
Kort en droog gras 4ª versnelling
De vijfde versnelling dient uitsluitend als rij-
versnelling op een vlakke ondergrond.
Moet de snelheid geleidelijk aan de toestand van het gazon wor-
den aangepast met behulp van de snelheidsregelaar.
Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als u merkt dat de
motor het toerental niet kan behouden, snelheid te vertragen. Denk
Hydrostatische aandrijving
OPMERKING
20NL
eraan dat u nooit een mooi maaibeeld krijgt als u te hard vooruit rijdt.
Bij het oversteken van een hindernis moet u het mes uitschakelen en
het maaidek in de hoogste stand zetten.
5.3.2 De maaihoogte afstellen
Met de speciale hendel kunt u 7 verschillende maaihoogten instellen.
5.3.3 Tips om altijd een mooi gazon te hebben
1. Voor een mooi, groen en zacht gazon is het nodig dat het gras
regelmatig en op de juiste manier gemaaid wordt. Het gazon kan
van verschillende soorten gras zijn. Bij regelmatige maaibeurten,
groeit het gras sneller, waardoor meer wortelgroei ontstaat en een
mooi dicht gazon bekomen wordt; indien minder vaak gemaaid
wordt, wordt ook de groei van hoog en wild gras bevorderd (kla-
ver, margrieten, enz.).
2. Het is beter het gras te maaien als het gazon goed droog is.
3. De messen dienen geen gebreken te vertonen en goed scherp te
zijn, zodat het gras op de juiste manier wordt afgesneden zonder
uitgerukt te worden. Dit kan namelijk tot vergeling van de punten
leiden.
4. De motor dient op volle toeren te draaien om zowel het gras op
de juiste manier af te snijden als een goede afvoer van het gras
naar het uitwerpkanaal te verkrijgen.
5. De maaifrequentie wordt bepaald aan de hand van de groei van
het gras, waarbij vermeden moet worden dat het gras te hoog
wordt.
6. In de warmste en droogste tijden van het jaar is het beter om het
gras iets hoger te laten worden zodat het gazon niet uitdroogt.
7. De optimale hoogte van het gras van een goed verzorgd gazon
bedraagt ongeveer 4-5 cm
en met een enkele maai-
beurt wordt het best niet
meer dan een derde van de
volledig lengte gemaaid. Als
het gras erg hoog is, raden
wij aan om het gazon, met
tussenpoos van één dag, in
twee keer te maaien, de
eerste keer met de messen
in de hoogste stand en
smallere grasstroken tegelijk
maaiend en de tweede keer met de messen in de gewenste
stand.
8. Het gazon zal er mooier uitzien als het maaien afwisselend, in de
lengte- en in de dwarsrichting uitgevoerd wordt.
9. Als de afvoer zich telkens verstopt met gras is het beter om de
snelheid te vertragen zodat het maaien niet te snel gebeurt ten
opzichte van de toestand van het gazon; mocht het probleem
aanhouden dan kan het ook zijn dat de messen niet goed gesle-
pen zijn of dat het profiel van de vleugels vervormd is.
10. Pas erg goed op bij het maaien langs struiken en boorden. Deze
kunnen de stand van het maaidek ontregelen en de zijkant van
het maaidek en de messen beschadigen.
5.3.4 Hellende terreinen
Houd de aangegeven beper-
kingen in acht en maai een he-
llend gazon altijd van onder
naar boven of van boven naar
onder maar nooit in de dwar-
srichting. Pas erg goed op bij
het veranderen van richting dat
u niet op obstakels (zoals bij-
1
2
max 10° (17%)
21NL
voorbeeld stenen, takken, wortels enz.) stuit waardoor de machine zij-
waarts kan glijden, om kan kiepen of waardoor u de macht over het
stuur kwijt zou kunnen raken.
Op een helling moet u altijd snelheid min-
deren voordat u van richting verandert, en de machine altijd op
de handrem zetten voordat u de machine onbeheerd achter-
laat.
Op een helling moet de machine voorzich-
tig op gang worden gebracht om de kans op steigeren en oms-
laan te voorkomen.
Rijd nooit een helling af met de ver-
snelling of de koppeling in de vrije stand! Schakel altijd een
lage versnelling in voordat u de machine onbeheerd achter-
laat.
Bij het afdalen van hellingen moet de snelheidsregelaar op stand
«N» staan (om gebruik te maken van het remeffect van de hydro-
statische aandrijving) en minder snelheid met de rempedaal als dat
nodig is.
Zet de machine nooit in zijn achteruit
om snelheid te minderen bij het hellingafwaarts gaan (voo-
ral niet op glad terrein); dit kan u de controle over de machi-
ne doen verliezen.
5.3.5 De grasopvangbak legen
Dit mag u alleen doen als het mes uitgescha-
keld is. Als dit niet het geval is dan zal de motor afslaan.
OPMERKING
GEVAAR!
Hydrostatische aandrijving
GEVAAR!
Mechanische aandrijving
LET OP!
GEVAAR!
Als de opvangbak vol is dan wordt dit door een geluidssignaal ge-
meld; STOP MET RIJDEN om te voorkomen dat het windkanaal ver-
stopt raakt. Door het mes uit te schakelen wordt het geluidssignaal
onderbroken.
Leeg de opvangbak. Til hem op door hem, bij de speciale handgreep,
vast te pakken.
Het kan gebeuren dat het geluidssignaal,
nadat u de bak geleegd heeft, weer afgegeven wordt op het
moment dat u het mes inschakelt. Dit is te wijten aan gras dat op
de voeler van de signaleringsmicroschakelaar achtergebleven is; in
dit geval hoeft u slechts het achtergebleven gras te verwijderen of
het mes uit te schakelen en meteen weer in te schakelen om het op
te laten houden.
5.3.6 Schoonmaken van het
windkanaal
Als u hoog en vochtig gras maait
met een te hoge snelheid bestaat de
kans dat het windkanaal verstopt
raakt.
In dit geval dient u:
te stoppen en het mes en de
motor uit te schakelen;
de opvangbak of de steenbe-
schermkap te verwijderen;
het opgehoopte gras te verwijde-
ren via de uitgang van het wind-
kanaal.
Deze handelingen dienen altijd te gebeu-
ren met de motor uit.
LET OP!
OPMERKING
22NL
5.3.7 Overzicht van de omstandigheden waarin de veiligheidsin-
richtingen toestemming geven of zich inschakelen
De veiligheidsmechanismen hebben twee functies:
– ze voorkomen de start van de motor als de veiligheidsmaatregelen
niet in acht zijn genomen;
– ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie weg-
valt.
a) Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat:
– de koppeling in de “vrije” stand staat;
– het mes uitgeschakeld is;
– de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem
ingeschakeld is.
b) De motor stopt automatisch als:
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije”
stand staat;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije”
stand staat, maar de handrem niet is ingeschakeld;
– de zak wordt opgetild of als de steenbeschermkap wordt verwij-
derd terwijl de messen ingeschakeld zijn;
– of de handrem ingeschakeld is zonder het mes te hebben uitge-
schakeld.
5.3.8 Kaartbeveiligingssysteem
De elektronische kaart is uitgerust met een zelfherstellende beveili-
ging die de stroomkring onderbreekt indien er zich onregelmatighe-
den in de elektrische installatie voordoen; als dit beveiligingssysteem
in werking treedt slaat de motor af en dit wordt aangegeven door het
controlelampje dat uitgaat.
De stroomkring wordt na enkele seconden vanzelf weer ingeschakeld;
stel de oorzaken van de storing vast en verhelp deze om te voorko-
men dat de signalering zich herhaalt.
Om te voorkomen dat het beveiligingssy-
steem in werking treedt:
Verwissel de polen van de accu niet;
Laat de machine niet zonder accu werken om storingen in de
werking van de laadregelaar te voorkomen;
Pas op dat u geen kortsluiting veroorzaakt.
5.3.9 Na het maaien
Na het maaien dient u het mes uit te schakelen en het maaidek in de
hoogste stand te zetten.
Breng de machine tot stilstand, trek de handrem aan en zet het con-
tact af door het sleuteltje in de «UIT» stand te draaien.
Als u de motor afgezet heeft moet u de benzinekraan (1) (indien aan-
wezig) dichtdraaien.
Om een ontploffing in de knalpot te ver-
mijden dient u de gashendel, 20 seconden voordat u de motor
afzet, in de «LANGZAAM» stand zetten.
Haal
altijd, als u de machine
onbeheerd achterlaat, het
sleuteltje uit het contact!
Om de
lading van de accu in stand te
houden, wordt de sleutel niet
in de stand «DRAAIEN» gela-
ten wanneer de motor niet
aanstaat.
BELANGRIJK
LET OP!
LET OP!
BELANGRIJK
1
23NL
5.3.10 De machine reinigen
Maak, na elk gebruik, de buitenkant van de machine schoon, leeg de
opvangzak en klop deze goed uit om alle gras- en aarderesten te ver-
wijderen.
Leeg de opvangzak altijd en laat geen
containers met gemaaid gras in gesloten ruimtes achter.
Reinig de kunstof delen van de machine met een vochtige spons en
een schoonmaakmiddel. Let er op dat de motor, de elektrische on-
derdelen en de elektronische kaart onder het dashboard niet nat wor-
den.
Gebruik in geen geval hogedrukreinigers of
bijtende middelen voor het reinigen van de carrosserie en de motor!
Op de bovenkant van het maaidek mogen
zich geen afval en droge grasresten ophopen om de doeltref-
fendheid en de veiligheid van de machine op maximaal niveau
te houden.
Na ieder gebruik, het maaidek zorgvuldig schoonmaken om alle gra-
sresten en afval te verwijderen.
Draag tijdens het schoonmaken van het
maaidek een beschermbril en verwijder mensen en dieren uit
het omliggende gebied.
a) Het reinigen van de binnenkant van het maaidek en het uit-
werpkanaal dient, onder de volgende condities, op een harde onder-
grond te gebeuren:
1. monteer de opvangzak;
LET OP!
LET OP!
BELANGRIJK
LET OP!
2. sluit een waterslang aan op
de speciale fitting (1) en laat
het water stromen;
3. neem plaats op de stoel;
4. zet het maaidek in de laagste
stand;
5. start de motor en zet de ver-
snellingspook in de vrije
stand;
6. schakel het mes in en laat
het enkele minuten draaien.
Verwijder de zak, ledig hem, spoel hem en leg hem op een plaats
waar hij snel kan drogen.
b) Voor de reiniging van de bovenkant van het maaidek:
het maaidek helemaal omlaag zetten (stand «1»);
met perslucht blazen om alle grasresten te verwijderen.
1
24
5.3.11 De machine stallen en geruime tijd niet gebruiken
Als er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken
(meer dan 1 maand), moeten de kabels van de accu losgekoppeld
worden, waarbij de aanwijzingen in de handleiding van de motor in
acht genomen moeten worden.
Verwijder het droge gras dat zich even-
tueel in de buurt van de motor of van de geluiddemper van het
uitwerpmechanisme opgehoopt heeft; als u dit niet doet kan er
brand ontstaan als u opnieuw begint te maaien!
Leeg de benzinetank door de
benzineslang, gekoppeld aan
het benzinefilter (1) los te maken
en neem hierbij de aanwijzingen,
die in het instructieboekje van
de motor staan, in acht.
Berg de machine op in een
droge ruimte, beschut tegen alle
weersomstandigheden en dek
ze, indien mogelijk, toe met een
zeil ( 9.5).
De accu dient opgeborgen te worden op een
koele, droge plaats. De accu altijd terug opladen vóór iedere lange
periode van inactiviteit (langer dan 1 maand) en terug opladen voo-
raleer de activiteit te hervatten in hoofdstuk 6.
Controleer, voordat u opnieuw begint te maaien, of er uit de slang, de
benzinekraan of de carburateur geen benzine lekt.
BELANGRIJK
LET OP!
5.4 TRANSPORT
Als de machine op een vrachtwagen of op
een oplegger vervoerd moet worden, dient men toegangshel-
lingen met geschikte draagkracht, breedte en lengte te gebrui-
ken. Laat de machine met de motor uitgeschakeld, zonder
bestuurder en enkel duwend, met een geschikt aantal perso-
nen. Sluit, alvorens de machine te vervoeren, de benzinekraan
(indien voorzien), zet het maaidek in de laagste stand, schakel
de handrem in en zorg dat de machine goed vastzit aan het
vervoermiddel met touwen of kettingen.
LET OP!
NL
1
25NL
6.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
Haal de sleutel uit het contact en lees de
bijgeleverde instructies alvorens enige reinigings-, of onder-
houdswerkzaamheden te verrichten. Trek geschikte kleding en
werkhandschoenen voor alle handelingen die gevaarlijk kun-
nen zijn voor de handen.
Gebruik de machine nooit als er onderde-
len versleten of beschadigd zijn. De defecte of beschadigde
onderdelen moeten vernieuwd en niet gerepareerd worden.
Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen: het gebruik
van niet originele en/of niet goed gemonteerde onderdelen
beïnvloedt de veiligheid van de machine, kan ongelukken of
persoonlijk letsel aanrichten en de fabrikant kan hiervoor niet
aansprakelijk gesteld worden.
Gooi gebruikte olie, oude benzine of andere
vervuilende producten nooit achteloos weg!
Alle onderhoudshandelingen en afstellin-
gen die niet beschreven zijn in deze handleiding moeten uitge-
voerd worden door uw Verkoper of in een gespecialiseerd
Centrum dat beschikt over de nodige kennis en uitrustingen
om de werken correct uit te voeren, met respect voor het oor-
spronkelijk niveau van veiligheid van de machine.
In het bijzonder, dient men onmiddellijk de Verkoper of een
gespecialiseerd Centrum te contacteren indien men onregel-
matigheden aantreft in de werking.
LET OP!
BELANGRIJK
LET OP!
LET OP!
Handelingen die uitgevoerd werden in niet geschikte structu-
ren of door onbekwame personen doen elke vorm van garantie
en alle verplichtingen of aansprakelijkheid van de Fabrikant
vervallen.
van de rem,
van de aan- en uitschakeling van het mes,
van de inschakeling van de aandrijving vooruit of achteruit.
6.2 TOEGANG TOT DE MECHANISCHE DELEN
Om de motor en de mechanische delen te bereiken moet u de motor-
kap (1) openen.
Ga als volgt te werk:
plaats de machine op een vlakke bodem, zet het maaidek in de
hoogste stand en breng steunblokken (2) met een dikte van 65-70
mm aan onder de rand, om het maaidek gedurende de volgende
handelingen te steunen;
zet de machine op de handrem;
zet de koppelingshendel op stand INGESCHAKELD (zie hoofd-
stuk 4, nr. 23); omdat de hendel van de snelheidsregelaar niet
voldoende beweegbaar is wanneer de machine op de handrem
staat;
Hydrostatische aandrijving
Mechanische aandrijving
6.
ONDERHOUD
26NL
verwijder de opvangbak of de
steenbeschermkap;
draai de knop van de hendel (3)
los en zet de hendel in de vrije
stand «N» ( bij modellen met
hydrostatische aandrijving), of op
«R» ( bij modellen met hydro-
statische aandrijving);
open het toegangsdeurtje (4) en
draai de bevestigingsmoer (5) los
met een sleutel van 13 mm;
plaats de hendel (6) zodat het
maaidek op de steunblokken rust
en houd de hendel ietwat opzij
om te voorkomen dat hij in een
inkeping vast komt te zitten. Pak
de stoel (7) aan de onderkant vast en klap kap naar
achteren.
Voor het sluiten:
verzeker u ervan dat het kanaal (8)
goed op de steun (9) zit en op de
rechter geleider steunt;
zet de hendel (3) op stand «R» en
laat de kap (1) zakken naar de hen-
dels (3) en (6);
plaats eerst hendel (6) in zijn zitting,
dan hendel (3) en laat dan de kap
zakken tot de bevestigingsschroef is
gecentreerd;
Wanneer u
de kap (1) heeft neergelaten moet
u zeker stellen dat:
LET OP!
de monding van het kanaal (8)
goed in de opening van de
achterste plaat (10) steekt en
op de steun (11) rust.
En vervolgens:
draai de bevestigingsmoer (5) vast;
zet de hendel (6) vast op stand «7»
van de inkepingen;
verwijder de steunblokken (2) en
monteer opnieuw de knop (3) van de
hendel en het deurtje (4).
6.3 GEWOON ONDERHOUD
Het doel van de volgende tabel is om uw machine een optimale con-
ditie te laten behouden. De belangrijkste onderhoudswerkzaamheden
en smeerbehandelingen staan hierin vermeld met aanduiding van de
tussenpozen waarmee ze uitgevoerd dienen te worden.
Daarnaast bevinden zich enkele hokjes waarin u de datum of de wer-
kuren kunt invullen.
1)
Raadpleeg het instructieboekje van de motor voor de complete lijst en de tus-
senpozen.
2)
Neem contact op met uw verkoper zodra u storingen vermoedt.
3)
Handeling die door uw Verkoper of door een gespecialiseerd Centrum
moet uitgevoerd worden.
4)
De algemene smering moet bovendien, elke keer er verwacht wordt de machine
voor geruime tijd niet te gebruiken, uitgevoerd worden.
9
11
10
8
6
1 3 4 6
2
5
27NL
6.3.1 Motor
Volg de aanwijzingen die in het instructieboekje
van de motor opgenomen zijn stipt op.
De motorolie wordt afgetapt door de vuldop (1)
los te draaien en met behulp van de bijleverde
spuit.
Monteer de slang (2) op de spuit (3) en breng
deze volledig in de opening, zuig alle motorolie
op. Om de motorolie volledig af te tappen, dient u de handeling meer-
dere malen te herhalen.
6.3.2 Achteras
Deze bestaan uit een verzegelde eenheid en vragen geen onderhoud.;
de eenheid is voorzien van een permanente smering die geen vervan-
ging of aanvulling behoeft.
6.3.3 Accu
Het is fundamenteel om de accu zorgvuldig te onderhouden voor een
duurzaam bestaan.
De accu van uw machine dient steeds te worden opgeladen:
bij het eerste gebruik na
de aankoop van de
machine;
vóór elke langere perio-
de waarin de machine
niet zal worden
gebruikt;
vóór de machine na een
lange periode van stil-
stand opnieuw in
gebruik te nemen.
Lees met aandacht de
oplaadprocedures die in
het instructieboekje van de accu staan en volg ze op. Als deze pro-
cedures niet in acht worden genomen of als de accu niet wordt
opgeladen, kan er zich onherstelbare schade voordoen aan de ele-
menten van de accu.
Een lege accu dient zo snel als mogelijk opgeladen te worden.
1
2
3
1
Onderhoud Uren Uitvoering (Datum of uren)
1. MACHINE
1.1 Controle bevestiging en scherpte mes
3)
25
1.2 Vervanging mes
3)
100
1.3 Controle V-snaar
3)
25
1.4 Vervanging V-snaar
2) 3)
1.5 Controle aandrijvingsriem van het mes
3)
25
1.6 Vervanging aandrijvingsriem van het mes
2) 3)
1.7 Controle en bijstellen rem
3)
25
1.8 Controle en bijstellen aandrijving
3)
25
1.9 Controle meskoppeling en -rem
3)
25
1.10 Controle van alle bevestigingen 25
1.11 Algemene smering
4)
25
2. MOTOR
1)
2.1 Olie verversen .....
2.2 Controle en schoonmaken luchtfilter .....
2.3 Vervanging luchtfilter .....
2.4 Controle benzinefilter .....
2.5 Vervanging benzinefilter .....
2.6 Controle en schoonmaken contactpuntjes .....
2.7 Vervanging bougie .....
28NL
Het opladen dient uitgevoerd te worden met
gelijkspanning apparatuur. Andere oplaadsystemen kunnen de
accu op een onherstelbare manier beschadigen.
De machine is uitgerust met een connector (1) voor het opladen, die
aangesloten moet worden op de overeenstemmende connector van
de speciale acculader van behoud “CB01” of "FIGHTER" in dotatie
( indien voorzien) of beschikbaar op aanvraag ( 9).
Deze connector mag uitsluitend gebruikt
worden voor de aansluiting op de acculader van behoud "CB01"
of "FIGHTER". Voor zijn gebruik:
de aanwijzingen volgen aangegeven in de desbetreffende
gebruiksinstructies;
de aanwijzingen volgen aangegeven in het instructieboekje van
de accu.
6.4 INGREPEN AAN DE MACHINE
6.4.1 Afstelling van het maaidek
Om een mooi maaibeeld te krijgen moet het maaidek juist afgesteld
zijn. Het maaidek scharniert op drie hendels en kan in de hoogte ver-
BELANGRIJK
BELANGRIJK
steld worden; stel het maaidek op een vlakke ondergrond af nadat u
eerst gecontroleerd heeft of de bandenspanning juist is.
6.4.2 De wielen vervangen
Plaats de machine op een vlakke
ondergrond en plaats aan de kant
waar het wiel vervangen moet wor-
den, een steunblok, onder een dra-
gend deel van het chassis.
De wielen worden op hun plaats
gehouden door een elastische ring
(1) die verwijderd kan worden door
middel van een schroevendraaier.
Als één of beide wielen vervangen moeten
worden, verzeker u er dan van dat eventuele verschillen in de bui-
tendiameter niet groter zijn dan 8-10 mm; anders moet de uitlijning
van het maaidek afgesteld worden om te voorkomen dat het gras
onregelmatig gemaaid wordt.
Alvorens een wiel te hermonteren, de wielas
met vet insmeren. De elastische ring (1) en de borgring (2) weer
precies op hun plaats zetten.
6.4.3 De banden repareren of vervangen
Het herstellen of vervangen van een band ten gevolge van een lek,
dient te worden uitgevoerd door een vakman, volgens de voor dit
type banden geldende voorschriften.
BELANGRIJK
OPMERKING
2 1
29NL
6.4.4 Vervanging van een zekering
De machine is uitgerust met een aantal
zekeringen (1) met verschillend vermo-
gen en met de volgende functies en
kenmerken:
Zekering van 10 A = bescherming
van de algemene stroomcircuits en
het vermogen van de elektronische
kaart; Het in werking treden van
deze zekering veroorzaakt de stil-
stand van de machine. Tevens gaan
alle lampjes uit op het dashboard.
Zekering van 25 A = bescherming
van het laadcircuit; wanneer deze zekering in werking treedt, ver-
liest de accu geleidelijk aan zijn lading en ontstaan problemen bij
het starten.
Het vermogen van de zekering is aangegeven op de zekering zelf.
Zekering van T-6,3 A (Vertraagd)
(2) = bescherming van de alge-
mene stroomcircuits en het ver-
mogen van de elektronische
kaart; Het in werking treden van
deze zekering veroorzaakt de stil-
stand van de machine. Tevens
gaan alle lampjes uit op het dash-
board.
Zekering van 15 A (2a) =
bescherming van het laadcircuit;
wanneer deze zekering in werking
treedt, verliest de accu geleidelijk
aan zijn lading en ontstaan pro-
blemen bij het starten.
Met motor Honda:
Een doorgebrande zekering dient altijd ver-
vangen te worden door eenzelfde type met hetzelfde vermogen.
Als het u niet lukt de oorzaak van het inwerkingtreden van de beveili-
gingssystemen te verhelpen, neem dan contact op met een erkende
garage.
6.4.5 Het mes demonteren, vervangen en hermonteren
Draag stevige handschoenen bij het han-
teren van het mes.
Vervang altijd een beschadigd of verbo-
gen mes; probeer het nooit te repareren! GEBRUIK ALTIJD
ORIGINELE MESSEN WAAR HET TEKEN OP STAAT !
Deze machine is voorzien voor het gebruik van messen met de code:
84109503/0 of 84109502/0
Het is raadzaam dat de messen per koppel
vervangen worden, vooral in geval van duidelijke verschillen in de
slijtage.
BELANGRIJK
LET OP!
LET OP!
BELANGRIJK
1
2
(T-6.3 Amp)
2a
(15 Amp)
30NL
De bescherming van de omgeving moet een belangrijk en prioritair
aspect vormen voor het gebruik van de machine, ten gunste van de
civiele samenleving en de omgeving waarin we leven.
Wees geen storend element.
Volg nauwkeurig de lokale normen op voor de afdanking van het
snijafval.
Volg nauwgezet de plaatselijke normen voor het verwerken van de
verpakking, olie, benzine, batterijen, filters, versleten delen of een-
der welk element met een sterke invloed op de omgeving; deze
afval mag niet met de huisafval weggeworpen worden, maar moet
gescheiden worden en aan speciale verzamelcentra toevertrouwd
worden, die de recyclage van de materialen zullen verzorgen.
Bij het uit bedrijf stellen van de machine, mag deze nooit in het
milieu achtergelaten worden maar moet ze naar een opvangcen-
trum gebracht worden, volgens de geldende locale normen.
7.
BESCHERMING VAN DE OMGEVING
31NL
8.
RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
1. Het controlelampje
brandt niet
2. De startmotor werkt
niet
3. De motor start niet
Het beveiligingssysteem schakelt zich in omdat:
de accu verkeerd aangesloten is
de accu helemaal leeg of gesulfateerd is
de polen van de accu verwisseld zijn
de zekeringen doorgebrand zijn
de aansluitingen onjuist zijn
de kaart vochtig is
de microschakelaars massa maken
de accu is onvoldoende geladen
zekering met onderbroken lading
de aansluitingen zijn onjuist
de toestemming om te starten ontbreekt
er wordt geen benzine aangevoerd
er is een storing in de ontsteking
Draai het sleuteltje op «UIT» en probeer de oorzaak
op te sporen:
controleer de aansluitingen
laad de accu opnieuw op
sluit de polen juist aan
vervang de zekering ( 6.4.4)
controleer de aansluitingen
laten opdrogen
controleer de aansluitingen
laad de accu opnieuw op (als de storing aanhoudt
neem dan contact op met een erkende garage)
vervang de zekering ( 6.4.4)
controleer de aansluitingen
controleer of aan de nodige voorwaarden werd
voldaan om de motor te starten ( 5.3.7)
controleer het benzinepeil in de tank
draai de benzinekraan open (indien aanwezig)
controleer de bedrading van de elektrische
benzinekraan bij de carburateur
(indien aanwezig)
controleer het benzinefilter
controleer de bevestiging van de bougiekap
controleer de afstand en de toestand van de elek-
troden van de bougies
PROBLEEM TOESTAND MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor is uitgeschakeld
Sleuteltje op «STARTEN»
en het controlelampje
brandt
Sleuteltje op «STARTEN»
en het controlelampje
knippert
Sleuteltje op «STARTEN»
32NL
4. De motor start moeilijk
of draait onregelmatig
5. Het motorvermogen
licht te laag tijdens het
maaien
6.
De motor valt stil en het
controlelampje knippert
7. De motor valt stil en
het controlelampje dooft
8.
De motor valt stil en het
controellampje blijft branden
9. Het maaibeeld is
onregelmatig en het
opvangen is niet efficënt
slechte carburatie
u rijdt te hard vooruit ten opzichte van de hoogte
van het te maaien gras
ingreep van de veiligheidsinrichting
Het beveiligingssysteem bevindt zich in
de beveiligingsstand omdat:
de microschakelaars massa maken
de accu leeg is
overbelasting veroorzaakt door de laadregelaar
de accu is verkeerd aangesloten (slecht contact)
problemen aan de motor
het maaidek is niet evenwijdig met het gazon
het mes maait niet goed
reinig of vervang het luchtfilter
maak het bakje van de carburateur schoon
leeg de benzinetank en doe er nieuwe benzine in
controleer het benzinefilter en vervang het
eventueel
schelheid verminderen en/of zet het maaidek in
een hogere stand
controleer of de toelatingsvoorwaarden worden
gerespecteerd ( 5.3.7)
Draai het sleuteltje op «UIT» en probeer de oorzaak
op te sporen:
controleer de aansluitingen
laad de accu opnieuw op
neem contact op met een erkende garage
controleer de aansluitingen van de accu
neem contact op met een erkend servicecentrum
controleer de bandenspanning
neem contact op met een erkend servicecentrum
PROBLEEM TOESTAND MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor draait
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor draait
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor draait
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor draait
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor draait
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor draait
33NL
Als de problemen voortduren nadat u al deze handelingen uitgevoerd heeft, neem dan contact op met een erkende garage.
Voer moeilijke reparatiewerkzaamheden nooit zelf uit, indien u niet over de vereiste middelen en technische kennis
beschikt. Bij een onjuist uitgevoerde reparatie vervalt de garantie en elke aansprakelijkheid van de fabrikant.
LET OP!
10. Het mes schakelt
zich niet in of stopt niet
onmiddellijk wanneer het
uitgeschakeld wordt
11. Onzekere of niet
werkzame remming
12. Onregelmatige
beweging, weinig tractie
bij stijging of neiging van
de machine om op te
trekken
13. Abnormale trillingen
tijdens het maaien
u rijdt te hard vooruit ten opzichte van de hoogte
van het te maaien gras
de uitwerpopening is verstopt
het maaidek zit vol met gras
problemen bij de inschakeling
niet correct afgestelde rem
problemen aan de riem of aan het
inschakelsysteem
het mes is niet in balans
het mes zit niet goed vast
de bevestigingen zijn losgetrild
het maaidek is verstopt
snelheid verminderen en/of zet het maaidek in
een hogere stand
wacht totdat het gras droog is
verwijder de opvangbak en leeg het windkanaal
reinig het maaidek
neem contact op met een erkend servicecentrum
neem contact op met een erkend servicecentrum
neem contact op met een erkend servicecentrum
neem contact op met een erkend servicecentrum
neem contact op met een erkend servicecentrum
controleer alle
bevestigingen van de motor en van de machine
verwijder de opvangbak, leeg het windkanaal en
maak de binnenkant van het maaidek schoon
PROBLEEM TOESTAND MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor draait
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor draait
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor draait
Sleuteltje op «DRAAIEN»,
de motor draait
34NL
1. TEGENGEWICHTEN
VOOR DE VOORKANT
Hierdoor wordt de stabiliteit
aan de voorkant van de machi-
ne verbeterd met name als u
de machine hoofdzakelijk op
hellende terreinen gebruikt.
2. STEENBESCHERMKAP
Deze kap moet in plaats van
de grasopvangbak gebruikt
worden als het gras niet opge-
vangen wordt.
3. ACCULADER BEHOUD
“CB01” of "FIGHTER"
Laat toe de accu efficiënt te
houden tijdens de periodes
van inactiviteit van de machi-
ne, waarbij een optimaal laad-
niveau en een langere duur-
zaamheid van de accu gega-
randeerd wordt.
4. KIT VOOR
“MULCHING”
Versnippert het pas
gemaaide gras en laat het
achter op het terrein. Kan
ook worden opgevangen
in de grasopvangzak.
5. AFDEKZEIL
Beschermt de machine
van stof als deze niet
gebruikt wordt.
9.
OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
5
1
4
2
3
Maximale waarden voor geluid en trillingen
Geluidsdrukniveau aan het oor van de bediener
(op basis van de norm 81/1051/EEG) ............................. db(A) 85,1
Meetonzekerheid (2006/42/CE - EN27574) ................ db(A) 1,1
Gemeten geluidsniveau
(volgens de richtlijn 2000/14/EG, 2005/88/EG) ............... db(A) 99,1
Meetonzekerheid (2006/42/CE - EN27574) ................. db(A) 0,4
Gegarandeerd geluidsniveau
(volgens de richtlijn 2000/14/EG, 2005/88/EG) ............... db(A) 100
Trillingsniveau
(op basis van de norm EN 1032) ....................................... m/s
2
0,7
Meetonzekerheid (2006/42/CE - EN12096) ................... m/s
2
0,3
35NL
Elektrische installatie .................................................................... 12 V
Accu ........................................................................................... 18 Ah
Voorbanden ............................................................................ 11 x 4-4
Achterbanden ......................................................................... 16 x 6-6
Bandenspanning voor .............................................................. 1,5 bar
Bandenspanning achter ........................................................... 1,0 bar
Totaal gewicht ................................................................ 159 ÷ 168 kg
Binnendiameter
(minimum diameter van de ongesneden oppervlakte) ............... 1,4 m
Maaihoogte ........................................................................... 3 ÷ 8 cm
Maaibreedte ............................................................................... 71 cm
Inhoud opvangbak .................................................................. 170 liter
Snelheid in versnelling (indicatief) bij 3000 min
-1
:
1
e
................................................................................... 1,5 km/h
2
e
................................................................................... 2,7 km/h
3
e
................................................................................... 4,0 km/h
4
e
................................................................................... 4,5 km/h
5
e
................................................................................... 6,8 km/h
Achteruit ....................................................................... 2,0 km/h
Snelheid in versnelling (indicatief) bij 3000 min
-1
:
Vooruit .................................................................... 0 ÷ 8,6 km/h
Achteruit ................................................................. 0 ÷ 3,2 km/h
Hydrostatische aandrijving
Mechanische aandrijving
10. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
706
1130
750
1546
760
1863
860
1100
1/177