G
In geval van ongeoorloofd of verkeerd gebruik, ondes-
kundige installatie, verkeerde aansluiting, foutieve
bediening of van herstelling door een niet-gekwalificeerd
persoon vervalt de garantie en de aansprakelijkheid voor
hieruit resulterende materiële of lichamelijke schade.
3 Toepassingen
Deze lasereffectenapparaten kunnen autonoom of
muziekgestuurd via een microfoon of door middel van
een DMX-besturing diverse geometrische figuren pro-
jecteren op een oppervlak of in kunstrook. U kunt ze bij-
voorbeeld op podia of in discotheken gebruiken.
Voor het bedienen via een DMX-besturingsapparaat
zijn de modellen LSX-40G en LSX-80R uitgerust met
8 DMX-kanalen en het model LSX-120RG met 9 DMX-
kanalen.
4 Montage en inbedrijfname
Het laserapparaat moet deskundig geïnstalleerd en vei-
lig gemonteerd worden. Het personeel dat het apparaat
samen met alle toebehoren (b.v. spiegels, lenzen, pro-
jectievlak) tot een laserinstallatie monteert, wordt juri-
disch de fabrikant van deze installatie. Neem in elk
geval de speciale veiligheidsvoorschriften in hoofd-
stuk 2.1 in acht 2.1.
1) Schroef het laserapparaat met de montagebeugel (1)
op een geschikte plaats vast, b.v. met een stabiele
montageschroef of een spotlichthouder (C-haak) aan
een traverse.
2) Om het apparaat te richten, draait u de twee vast-
zetschroeven (2) op de montagebeugel los. Stel de
gewenste hellingshoek van het toestel in en draai de
schroeven weer vast.
3) Verbind het meegeleverde netsnoer eerst met de jack
(12) en plug de stekker vervolgens in een stopcontact
(230 V~/50 Hz).
4) Schakel het laserapparaat in met de netschakelaar
(14). De rode POWER LED (3) licht op bij bedrijf.
5) Om de laserstraal in te schakelen, steekt u de bijge-
leverde sleutel in het slot van de schakelaar (11), en
draait u de sleutel in de stand ON.
Tip: Als de laserstraal door (kunstmatig gegenereerde)
rook wordt gestuurd, ontstaan fantastische, driedimensi-
onale lichteffecten. Een uitgebreide keuze aan rookma-
chines vindt u in het assortiment van “img Stage Line”.
5 Bediening zonder DMX-besturings-
apparaat
Als het laserapparaat zonder DMX-besturingsapparaat
zijn showprogramma automatisch moet doorlopen, moet
op het display (6) verschijnen:
1) Druk enkele keren op de toets FUNC (5) tot op
het display verschijnt. De volgorde van de displaybe-
richten vindt u terug in figuur 5 op pagina 3.
2) Sla de functieselectie op met de toets ENTER, zodat
het apparaat ook bij de eerstvolgende inbedrijfstelling
in de geselecteerde modus werkt. Het display beves-
tigt het opslaan door het displaybericht driemaal
te laten oplichten.
3) De laser kan ook worden bestuurd door het ritme van
de muziek die door de ingebouwde microfoon (10)
wordt opgenomen. Druk hiervoor enkele keren op de
toets FUNC (5) tot het displaybericht verschijnt.
Sla de functie op met de toets ENTER.
Stel de regelaar (9) voor de microfoongevoelig-
heid zo in dat de laserstraal optimaal door de muziek
wordt gestuurd. Bij elk besturingssignaal dat wordt
gegenereerd door het geluid dat door de microfoon is
opgenomen, licht de blauwe LED BEAT (4) kort op.
Aanwijzingen
1. Bij het wijzigen van het geluidsvolume op de muziekin-
stallatie moet u ook de microfoongevoeligheid met de
draairegelaar overeenkomstig aanpassen.
2. Tijdens muziekpauzes of bij zachte muziek wordt de
laserstraal verduisterd.
5.1 Meerdere laserapparaten aaneenschakelen
U kunt meerdere laserapparaten (LSX-40G, LSX-80R,
LSX-120RG, ook gemengd) aaneenschakelen. Het cen-
trale apparaat (master) stuurt zo de nevenapparaten
BELANGRIJK! De laserinstallatie mag niet zonder
de aanwezigheid van een laserveiligheidsverant-
woordelijke worden gebruikt. Deze moet bij afwe-
zigheid de laserstraal met de sleutelschakelaar
beveiligen tegen gebruik door onbevoegden.
WAARSCHUWING 1. Volgens internationale veilig-
heidsbepalingen moet het
laserapparaat zo worden geïn-
stalleerd, dat de laserstraal zich
op een afstand van ten minste
3 m boven de vloer bevindt, als er personen onder de
straal staan (afb. 3). Het apparaat kan echter ook zo
worden geïnstalleerd, waarbij de laserstraal in horizon-
tale richting op een minimale afstand van 2,5 m tot per-
sonen blijft (afb. 4).
2. Omdat de veiligheidsbepalingen van land tot land
verschillen, moeten de nationale bepalingen van het
land waarin het apparaat wordt gebruikt, absoluut in
acht worden genomen!
3. Kies de montageplaats zo er dat tijdens het gebruik
voldoende ventilatie gegarandeerd is. De afstand
tussen het apparaat en de aangrenzende opper-
vlakken moet minstens 50 cm bedragen, en de ven-
tilatieopeningen van de behuizing mogen in geen
geval worden afgedekt.
4. Als het laserapparaat op een plek wordt geïnstal-
leerd, waar personen onder kunnen komen staan,
moet het extra worden beveiligd (b.v. door een hijs-
kabel aan de montagebeugel; bevestig de hijskabel
zo dat het apparaat niet meer dan 20 cm kan vallen).
Wanneer het apparaat definitief uit bedrijf
wordt genomen, bezorg het dan voor milieu-
vriendelijke verwerking aan een plaatselijk
recyclagebedrijf.
21
NL