............ www.truemfg.com ............
True Food Service Equipment, Inc.
17
17
............ www.truemfg.com ............
17
17
AANWIJZINGEN VOOR INSTALLATIE/GEBRUIK
ALS DE COMPRESSOR NIET WERKT
1. Als er geen spanning op de
aansluitklemmen van de compressor staat,
volgt u het bedradingschema en controleert
u terugwaarts vanaf de compressor tot de
voeding waar de stroomkring onderbroken
is.
2. Als er spanning op de aansluitklemmen
van de compressor staat maar de
compressor niet werkt, meet u de spanning
op de aansluitklemmen van de compressor
terwijl u de compressor probeert te starten.
Als de spanning op de aansluitklemmen
van de compressor minder dan 90% van de
spanning op het gegevensplaatje bedraagt,
ontwikkelt de motor mogelijk onvoldoende
koppel om te kunnen starten. Controleer
op juiste koperdoorsnede, op loszittende
elektrische verbindingen, op overbelasting
van de stroomkring en of de voeding
voldoende is.
3. Op eenfasecompressors kan een
defecte condensator of defect relais
verhinderen dat de compressor start. Als de
compressor probeert te starten maar daar
niet in slaagt of als u een zoemend geluid
hoort, controleert u of de contacten van
het relais beschadigd of doorgesmolten
zijn. De relaiscontacten dienen tijdens
de aanvankelijke startcyclus gesloten te
zijn maar verbroken te worden nadat de
compressor op gang is gekomen.
Haal de draden van het startrelais en de
condensators los. Gebruik een hoogspan-
ningsohmmeter om de geleiding in de
relaisspoel te controleren. Vervang het
relais als er geen geleiding is. Gebruik
een ohmmeter om de weerstand over de
relaiscontacten te meten. De contacten van
een spanningsrelais zijn rustcontacten; die
van een stroomrelais zijn arbeidscontacten.
Als de meetwaarde op een van beide onjuist
is, vervangt u het relais.
Condensators die opgezwollen zijn, lekken
of beschadigd zijn, dienen te worden
vervangen.
Verifieer dat de condensators ontladen zijn
voordat u ze inspecteert. Controleer op
geleiding tussen de aansluitklem van elke
condensator en de kast. Geleiding geeft aan
dat er een kortsluiting is: de condensator
dient te worden vervangen.
Vervang de startcondensator door een
startcondensator waarvan u zeker weet
dat deze goed is. Als de compressor dan
wel start en goed draait, vervangt u de
oorspronkelijke startcondensator.
Als er geen condensatortester beschikbaar
is, kunt u een ohmmeter gebruiken om de
bedrijfs- en startcondensators te controleren
op kortsluiting of nullastschakelingen.
Gebruik een ohmmeter die op de hoogste
weerstandsschaal is ingesteld en sluit de
meetstiften aan op de aansluitklemmen van
de condensator.
a) Als de condensator in orde is,
springt de indicator eerst naar nul en loopt
hij vervolgens geleidelijk naar oneindig.
b)Als de indicator van de ohmmeter
niet beweegt, heeft de stroomkring een
nullast.
c) Als de indicator van de ohmmeter
naar nul gaat en daar of op een lage
weerstandswaarde blijft staan, is er
kortsluiting. Defecte condensators dienen te
worden vervangen.
4. Als de juiste spanning op de
aansluitklemmen van de compressor staat
en er geen stroomverbruik is, haalt u alle
draden van de aansluitklemmen los en meet
u de geleiding door de motorwikkelingen.
Op compressors met eenfasemotor meet u
de geleiding tussen aansluitklem C en R
en aansluitklem C en S. Op compressors
met ingebouwde beschermingen tegen
leidingbreuk kan een open overbelast-
ingsbescherming gebrek aan geleiding
veroorzaken. Als de compressor warm is,
wacht u een uur totdat de compressor is
afgekoeld en controleert u opnieuw. Als de
geleiding door alle motorwikkelingen niet
bevestigd kan worden, dient de compressor
te worden vervangen.
Controleer de aarde van de motor door de
geleiding tussen de gemeenschappelijke
aansluitklem en de behuizing van de
compressor te meten. Als er aarde is,
vervangt u de compressor.
5. Als de compressor een externe
bescherming heeft, meet u de geleiding via
de bescherming(en). Alle externe inherente
beschermingen op compressors kunnen ter
plaatse worden vervangen.
ALS DE MOTORCOMPRESSOR
START MAAR VIA DE
OVERBELASTINGSBESCHERMING
HERHAALDELIJK TRIPT
1. Controleer de aanzuig- en afvoerdruk
van de compressor terwijl deze draait.
Verifieer dat de drukwaarden binnen de
voor de compressor geldende grenzen
vallen. Als de drukwaarden te hoog zijn,
kan het nodig zijn om de condensor schoon
te maken, het systeem te ontluchten,
of de drukregelklep van de krukkast te
vervangen.
Een extreem lage aanzuigkracht kan een
verlies van lading aangeven.
Op apparaten die geen onderhoudsvoor-
zieningen hebben waar u de drukwaarden
kunt meten, controleert u of de condensor
schoon is en de ventilator draait. Ook een
extreme temperatuur van de aanzuig- en
afvoerleiding kan abnormale bedrijfsom-
standigheden aangeven.
2. Controleer de lijnspanning op de
aansluitklemmen van de motor terwijl
de compressor draait. De spanning dient
binnen 10% van de nominale spanning op
het gegevensplaatje te liggen. Wanneer de
spanning buiten deze grenzen valt, dient
de voeding tot het juiste bereik aangepast
te worden of dient er een motorcompressor
met andere elektrische eigenschappen te
worden gebruikt.
3. Controleer het stroomverbruik terwijl
de compressor draait. Onder normale bed-
rijfsomstandigheden zal het daadwerkelijke
stroomverbruik zelden meer dan 110%
van het op het gegevensplaatje vermelde
stroomverbruik bedragen. Een overmatig
stroomverbruik kan worden veroorzaakt
door een lage spanning, slecht draaiende
condensators of een defect startrelais.
Vervolgd op volgende pagina.