Xerox 3150 Gebruikershandleiding

Categorie
Laser- / led-printers
Type
Gebruikershandleiding
i
Deze gebruiksaanwijzing dient slechts ter informatie. Alle informatie in deze
gebruiksaanwijzing kan zonder nadere aankondiging worden gewijzigd. Xerox
Corporation is niet verantwoordelijk voor veranderingen die al dan niet rechtstreeks
voortvloeien uit of betrekking hebben op het gebruik van deze handleiding.
Copyright
©
2004, Xerox Corporation. Alle rechten voorbehouden.
Niet-gepubliceerde rechten voorbehouden krachtens de copyrightwetten van de
Verenigde Staten. De inhoud van deze publicatie mag in geen enkele vorm worden
verveelvoudigd zonder toestemming van Xerox Corporation.
De geëiste bescherming van auteursrechten heeft betrekking op alle mogelijke
dragers van gegevens die auteursrechterlijk beschermd kunnen worden evenals
informatie, die op dit moment zijn toegelaten door rechtspraak of geschreven recht
of hierna worden toegestaan, met inbegrip en zonder enige beperking van gegevens
die voortkomen uit softwareprogramma’s die op het scherm worden getoond, zoals
opmaakprofielen, sjablonen, pictogrammen, schermweergaven, design, enz.
XEROX®, The Document Company®, the digital X®, en Phaser® zijn gedeponeerde
handelsmerken van Xerox Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Adobe®, Acrobat® Reader®, and PostScript® zijn gedeponeerde handelsmerken
van Adobe Systems Incorporated in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Ghostscript® is een gedeponeerd handelsmerk van Artifex Software, Inc.
IBM® is een gedeponeerd handelsmerk van International Business Machines
Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
HP-GL® en PCL® zijn gedeponeerde handelsmerken van Hewlett-Packard
Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Microsoft®, Windows® en Windows NT® zijn gedeponeerde handelsmerken van
Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
UNIX® is een gedeponeerd handelsmerk in de Verenigde Staten en andere landen
waarop uitsluitend via X/Open Company Limited een gebruiksrecht wordt verleend.
ii
INHOUD
Hoofdstuk 1:
INLEIDING
Speciale functies ................................................. 1.2
Printeronderdelen ................................................ 1.4
Voorkant ....................................................... 1.4
Achterkant ..................................................... 1.5
Kennismaken met het bedieningspaneel ................. 1.6
On Line/Error en Tonerbesparende LED’s ........... 1.6
Cancel knop ................................................... 1.7
Hoofdstuk 2:
UW PRINTER INSTALLEREN
Uitpakken ........................................................... 2.2
Een geschikte plaats voor de printer kiezen ........ 2.3
Tonercassette installeren ...................................... 2.4
Papier laden ........................................................ 2.7
Het papierformaat in de papierlade wijzigen ....... 2.9
Printerkabel aansluiten ........................................ 2.11
De printer aanzetten ........................................... 2.13
Een testpagina afdrukken .................................... 2.14
De printersoftware installeren .............................. 2.15
Functies van het printerstuurprogramma .......... 2.16
Printersoftware onder Windows installeren ........ 2.16
De printersoftware verwijderen ............................. 2.18
Raadpleeg de gebruikersdocumentatie ................... 2.19
Hoofdstuk 3:
GEBRUIK VAN AFDRUKMATERIAAL
Papier en andere media kiezen .............................. 3.2
Formaten en capaciteiten ................................. 3.3
Richtlijnen voor papier en speciaal
afdrukmateriaal .............................................. 3.4
De uitvoerlocatie selecteren .................................. 3.5
Afdrukken naar de bovenste uitvoerlade
(Voorkant omlaag) .......................................... 3.5
iii
Afdrukken naar de achterste uitvoerlade
(Voorkant omhoog) ......................................... 3.6
Papier laden ........................................................ 3.7
Afdrukken via papierlade 2 ............................... 3.8
Afdrukken via papierlade 1 ............................... 3.8
De handmatige invoermodus gebruiken ............ 3.12
Afdrukken op enveloppen .................................... 3.14
Afdrukken op etiketten ........................................ 3.17
Afdrukken op transparanten ................................. 3.19
Afdrukken op kaarten of aangepaste materialen ..... 3.21
Afdrukken op voorbedrukt papier .......................... 3.23
Hoofdstuk 4:
AFDRUKTAKEN
Document afdrukken ............................................ 4.2
Afdruktaak annuleren ...................................... 4.4
Een instelling voor favorieten gebruiken ............. 4.5
Help-informatie gebruiken ................................ 4.6
Instellen van Voorkeurinstellingen voor Papier ......... 4.7
Meer pagina’s per vel afdrukken
(N op een vel)
...... 4.9
Een document verkleind of vergroot afdrukken ....... 4.10
Uw document aan een bepaald papierformaat
aanpassen ......................................................... 4.11
Posters afdrukken ............................................... 4.12
Watermerken gebruiken ...................................... 4.13
Een bestaand watermerk gebruiken ................. 4.13
Nieuw watermerk maken ................................ 4.14
Een watermerk bewerken ............................... 4.15
Een watermerk verwijderen ............................. 4.15
Instellen van Voorkeursintellingen voor
Afbeeldingen ...................................................... 4.16
Uitvoeropties gebruiken ....................................... 4.18
Gebruik van Probleemoplossing ............................ 4.19
De statuscontrole gebruiken ................................. 4.20
De statuscontrole installeren ........................... 4.20
De probleemoplossingsgids openen .................. 4.20
De programma-instelling van de statuscontrole
wijzigen ........................................................ 4.21
Een lokaal gedeelde printer instellen ..................... 4.22
In Windows 98/Me ......................................... 4.22
Onder Windows NT 4.0/2000/XP ...................... 4.23
iv
Hoofdstuk 5:
ONDERHOUD VAN UW PRINTER
Onderhoud tonercassette ...................................... 5.2
Toner opnieuw verdelen .................................. 5.3
Tonercassette vervangen ................................. 5.5
De printer reinigen ............................................... 5.5
Buitenkant reinigen ......................................... 5.5
Binnenkant reinigen ........................................ 5.5
Configuratiepagina Afdrukken ................................ 5.8
Hoofdstuk 6:
PROBLEMEN OPLOSSEN
Problemen oplossen Checklist ................................ 6.2
Algemene afdrukproblemen oplossen ..................... 6.3
Vastgelopen afdrukpapier verwijderen .................... 6.6
In het papieruitvoergebied ............................... 6.7
Rond de tonercassette ..................................... 6.9
In het papieruitvoergebied .............................. 6.10
Als A5-papier regelmatig vastloopt, kunt u het
volgende doen ............................................... 6.11
Tips om papierstoringen te vermijden ............... 6.12
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen ............ 6.13
Probleemoplossing bij foutberichten ...................... 6.18
Gebruikelijke Windows-problemen ........................ 6.19
Gebruikelijke Linux-problemen ............................. 6.20
Hoofdstuk 7:
UW PRINTER GEBRUIKEN IN LINUX
Het printerstuurprogramma installeren ................... 7.2
Systeemeisen ................................................. 7.2
Het printerstuurprogramma installeren .............. 7.2
De printerverbindingsmethode wijzigen ............. 7.6
De installatie van het printerstuurprogramma
ongedaan maken ............................................ 7.7
Het configuratiehulpprogramma ............................. 7.8
LLPR-eigenschappen wijzigen ............................... 7.10
v
Hoofdstuk 8:
AFDRUKKEN VANUIT
DOS-TOEPASSINGEN
Over het Remote Control Panel .............................. 8.2
Het Remote Control Panel installeren ...................... 8.2
De afdrukinstellingen selecteren ............................ 8.3
Het Remote Control Panel starten ..................... 8.3
De tabbladen van het Remote Control Panel
gebruiken ...................................................... 8.4
Hoofdstuk 9:
SPECIFICATIES
Specificaties van de printer ................................... 9.2
Papierspecificaties ............................................... 9.3
Inleiding ........................................................ 9.3
Ondersteunde papierformaten .......................... 9.4
Richtlijnen voor het gebruik van papier .............. 9.5
Papierspecificaties .......................................... 9.6
Papieruitvoercapaciteit .................................... 9.6
Bewaaromgeving van printer en papier .............. 9.7
Enveloppen .................................................... 9.8
Etiketten ...................................................... 9.10
Transparanten ............................................... 9.10
vi
Belangrijke voorzorgsmaatregelen en
veiligheidsinformatie
Houd u bij gebruik van dit apparaat altijd aan de onderstaande basisinstructies om
de kans op brand, elektrische schokken en persoonlijke ongelukken zo klein mogelijk
te houden:
1
Zorg dat u alle instructies gelezen en begrepen hebt.
2
Gebruik altijd uw gezond verstand bij het gebruik van elektrische apparaten.
3
Volg alle aanwijzingen en waarschuwingen op die zich op het product en in de
bijbehorende documentatie bevinden.
4
Als andere gebruiksinstructies deze veiligheidsinstructies lijken tegen te
spreken, moet u zich aan deze veiligheidsinstructies houden. Misschien zijn de
andere gebruiksinstructies u niet helemaal duidelijk. Wanneer u er niet uit komt,
moet u contact opnemen met uw leverancier of servicecenter.
5
Haal de stekker van het apparaat altijd uit het stopcontact voordat u het
apparaat reinigt. Gebruik geen vloeistoffen of spuitbussen. Gebruik voor het
schoonmaken alleen een vochtige doek.
6
Zet het apparaat niet op een wankel wagentje, onderstel of tafel. Het apparaat
kan dan vallen, waardoor het ernstig beschadigd kan raken.
7
Het apparaat mag nooit op of dichtbij een radiator, kachel, airconditioner of
ventilatiekanaal worden geplaatst.
8
Plaats geen voorwerpen op het netsnoer. Zet het apparaat ook niet op een plaats
waar de kabels kunnen knikken of problemen kunnen ontstaan doordat er
mensen over de kabels heen lopen.
9
Sluit niet te veel apparaten op hetzelfde stopcontact of verlengsnoer aan. Dit
kan de werking verstoren en verhoogt de kans op brand en elektrische
schokken.
10
Zorg dat er geen huisdieren in de wisselstroomkabels of pc-interfacekabels
kunnen bijten.
11
Steek nooit vreemde voorwerpen door de openingen in de behuizing van het
apparaat. Ze kunnen immers in aanraking komen met een gevaarlijk hoge
spanning, met kans op brand of elektrische schokken. Zorg dat er nooit
vloeistoffen op of in het apparaat worden gemorst.
vii
12
Om de kans op elektrische schokken zo klein mogelijk te houden, mag u het
apparaat niet uit elkaar halen. Breng het naar een gekwalificeerd
onderhoudstechnicus, wanneer herstellingen nodig zijn. Als u de behuizing opent
of verwijdert, kunt u worden blootgesteld aan een gevaarlijk hoge spanning en
andere gevaren. Wanneer het apparaat niet op de juiste manier in elkaar wordt
gezet, bestaat ook tijdens gebruik kans op elektrische schokken.
13
Koppel het apparaat los van de pc en de wandcontactdoos, en doe een beroep op
gekwalificeerd onderhoudspersoneel in de volgende situaties:
• Als een deel van het netsnoer of de stekker of connector is beschadigd of
gerafeld.
• Als er vloeistof in het apparaat is gemorst.
• Als het apparaat is blootgesteld aan regen of water.
• Als het apparaat niet goed werkt hoewel de instructies goed zijn opgevolgd.
• Als het apparaat is gevallen of wanneer de behuizing zichtbaar beschadigd is.
• Als het apparaat plotseling duidelijk anders functioneert.
14
Verander alleen instellingen die in de handleiding worden behandeld. Wijzigen
van andere instellingen kan schade tot gevolg hebben, en een deskundige
onderhoudsmonteur kan daarna heel wat tijd nodig hebben om het apparaat
weer in orde te brengen.
15
Gebruik het apparaat niet tijdens onweer. Er bestaat dan enige kans op
elektrische schokken ten gevolge van blikseminslag. Indien mogelijk koppelt u
het apparaat van het wisselstroomnet voor de duur van het onweer.
16
Als u vaak meerdere pagina’s afdrukt, kan het oppervlak van de uitvoerlade heet
worden. Raak het oppervlak niet aan en zorg dat er zich geen kinderen in
nabijheid van het oppervlak bevinden.
17
BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
viii
Milieu- en veiligheidsoverweging
Laserveiligheidsverklaring
De printer is in de Verenigde Staten gecertificeerd als zijnde in overeenstemming met
de vereisten van DHHS 21 CFR, hoofdstuk 1, subhoofdstuk J voor laserproducten van
klasse I(1), en is elders gecertificeerd als een laserproduct van klasse I dat voldoet
aan de vereisten van IEC 825.
Klasse I laser producten worden niet als gevaarlijk beschouwd. Het lasersysteem en
de printer zijn zo ontworpen dat bij normaal gebruik, onderhoud door de gebruiker
of in de instructies voorgeschreven onderhoudsituaties personen niet blootgesteld
worden aan een hoger niveau laserstralen dan Klasse I.
L
ET
OP
!
Bedien of onderhoud de printer nooit, wanneer de beschermkap van de
laser/scanner-installatie is afgenomen. De laserstraal kan naar buiten worden
gereflecteerd en uw ogen blijvend beschadigen.
Als u dit product gebruikt, moeten deze basisveiligheidsmaatregelen altijd in acht
worden genomen om het risico op brand, elektrische schokken en lichamelijk letsel te
minimaliseren.
ix
Ozonbelasting
Tijdens normaal gebruik produceert dit apparaat ozon. De
hoeveelheid ozon is overigens zo gering dat dit geen gevaar voor
de gebruiker oplevert. Wel raden we u aan om het apparaat in
een goed geventileerde ruimte te installeren.
Voor meer informatie over ozon kunt u contact opnemen met een
Xerox-verkoper in uw buurt.
Recyclage
Recycleer de verpakkingsmaterialen van dit product, of voer
ze af op een milieuvriendelijke wijze.
Radiogolven
FCC-voorschriften
Uit tests is gebleken dat dit apparaat voldoet aan de beperkingen voor een digitaal
apparaat van Klasse B conform artikel 15 van de FCC-reglementering. Deze
beperkingen zijn bedoeld om een redelijke bescherming te bieden tegen storende
interferentie met een lokale installatie. Dit apparaat genereert, gebruikt en zendt
mogelijk radiogolven uit en kan, indien niet overeenkomstig de aanwijzingen
geïnstalleerd en gebruikt, radioverbindingen storen. Er kan niet worden
gegarandeerd dat bij een bepaalde installatie geen storing optreedt. Wanneer u zich
aan de aanwijzingen hebt gehouden en u merkt dat dit apparaat toch invloed heeft
op radio- of tv-ontvangst, wat u kunt controleren door het apparaat uit en weer aan
te zetten, adviseren wij u de volgende maatregelen te nemen.
1. Verplaats de ontvangstantenne.
2. Vergroot de afstand tussen de apparatuur en de ontvanger.
3. Sluit de apparatuur aan op een uitgang van een andere kring dan deze waarop de
ontvanger is aangesloten.
4. Neem contact op met de verdeler en of een deskundige radio/TV-technicus voor
hulp.
W
AARSCHUWING
:
Wijzigingen of aanpassingen die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd
door de fabrikant die verantwoordelijk is voor de naleving van de toepasselijke
voorschriften kunnen ertoe leiden dat de gebruiker niet langer gemachtigd is om het
apparaat te gebruiken.
x
M
EMO
1
INLEIDING
Gefeliciteerd met de aankoop van uw printer!
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Speciale functies
• Printeronderdelen
• Kennismaken met het bedieningspaneel
I
NLEIDING
1.2
Speciale functies
Uw nieuwe printer beschikt over bijzondere functies die de
afdrukkwaliteit verhogen. U kunt:
Met uitstekende kwaliteit en hoge snelheid
afdrukken
• U kunt afdrukken met een beeldkwaliteit van
1200 dpi
.
Zie pagina 4.16 voor meer informatie.
• Uw printer drukt tot
22 pagina’s per minuut
(Letter-formaat)
, tot
20 pagina’s per minuut
(A4-formaat)
.
Geschikt voor talrijke papiersoorten
•
Papierlade 1
heeft een capaciteit van 50 vellen en
ondersteunt papier met briefhoofd, enveloppen, etiketten,
transparanten, aangepaste materialen, postkaarten en
zwaar papier.
•
Standard invoerlade voor 250 vellen
ondersteunt alle
standaard papierformaten.
• Twee uitvoerladen; selecteer ofwel
de bovenste
uitvoerlade (voorkant naar beneden)
of
de achterste
uitvoerlade (voorkant naar boven)
voor de meest
comfortabele toegang.
• Mogelijkheid tot
doorgaande papierdoorvoer
van
papierlade 1 naar de achterste uitvoerlade.
Maak professionele documenten
• U kunt uw documenten personaliseren met
Watermerken
,
zoals "Vertrouwelijk". Zie pagina 4.13 voor meer
informatie.
•
Posters
afdrukken. De tekst en de afbeeldingen op elke
pagina van uw document worden vergroot en afgedrukt
over het geselecteerde vel papier. Nadat het document is
afgedrukt, knipt u de witte randen van elk vel af. Kleef de
vellen met tape samen, zodat ze een poster vormen. Zie
pagina 4.12 voor meer informatie.
I
NLEIDING
Drukt af onder verschillende besturingssystemen
• U kunt afdrukken onder
Windows
98/Me/NT 4.0/2000
/XP.
• Uw printer is compatibel met
Linux
.
• Uw printer heeft zowel een
parallelle
als
USB-
interface.
1.3
1
I
NLEIDING
1.4
Printeronderdelen
Voorkant
Bovenste uitvoerlade
(Voorkant omlaag)
Bedieningspaneel
Aan/Uit-schakelaar
Papierlade 2
(invoer voor
250 vellen)
Papierniveau-indicatie
Papierlade 1
Voorklep
Tonercassette
Papiersteun
I
NLEIDING
1.5
1
Achterkant
USB-poort
Parallelle
poort
Aansluiting
netsnoer
Achterste uitvoerlade
(Voorkant omhoog)
Bovenste uitvoerlade
(Voorkant omlaag)
I
NLEIDING
1.6
Kennismaken met het
bedieningspaneel
On Line/Error( ) en
Tonerbesparende( ) LED’s
LED Technische gegevens
Als groen oplicht, is de printer gereed om af te drukken.
Als rood oplicht, ondervindt de printer een probleem,
zoals vastgelopen papier, geen papier, open deksel, of
ontbrekende tonercassette. Zie "Probleemoplossing bij
foutberichten" op pagina 6.18 voor meer informatie.
Als u op de knop drukt terwijl de printer gegevens
ontvangt, knippert de LED
rood op om het afdrukken te
annuleren.
Als er in de handmatige invoermodus geen papier in
papierlade 1 aanwezig is, knippert de LED rood. Laad
papier in papierlade 1 en de LED stopt met knipperen.
Als de printer gegevens ontvangt, knippert de LED traag
groen.
Als de printer de ontvangen gegevens afdrukt, dan knippert de
LED snel groen.
I
NLEIDING
1.7
1
Cancel( ) knop
Als de geïnstalleerde tonercassette leeg is, knippert het
LED orange. U dient de lege tonercassette te vervangen
door een nieuwe. Zie voor vervangen van de tonercassette
"Tonercassette installeren" op pagina 2.4.
Als u een tonercassette hebt geïnstalleerd die niet geschikt is
voor de printer, knippert de LED afwisselend rood en
orange. Plaats de juiste tonercassette.
Als de LED's en knipperen, heeft uw systeem een
probleem. Om het probleem op te lossen, zie
"Probleemoplossing bij foutberichten" op pagina 6.18.
LED Technische gegevens
Functie Technische gegevens
Testpagina afdrukken
In de gereedmodus houdt u deze knop ca. 2 seconden
lang ingedrukt tot alle LED’s traag knipperen. Laat de
knop los.
Configuratiepagina’s
afdrukken
In de gereedmodus houdt u deze knop ca. 6 seconden
lang ingedrukt tot alle LED’s snel knipperen. Laat de
knop los.
Handmatig afdrukken
Druk op deze knop telkens u papier in papierlade 1
laadt, nadat u in het programma voor
Bron
Lade1(Handmatige invoer)
hebt geselecteerd.
Voor gedetailleerde informatie, zie "De handmatige
invoermodus gebruiken" op pagina 3.12.
De printer aan de
binnenkant reinigen
In de gereedmodus houdt u deze knop
ca. 10 seconden lang ingedrukt tot alle LED’s
oplichten. Laat de knop los. Nadat het reinigen van de
printer is voltooid, wordt een "reinigingspagina
"
(zie pagina 5.7) afgedrukt.
De afdruktaak
annuleren
Druk op deze knop tijdens het afdrukken. De LED
knippert terwijl de afdruktaak zowel uit de printer als
de computer wordt gewist. Vervolgens keert de printer
terug naar gereedmodus. Dit kan even duren
naargelang de omvang van de afdruktaak.
I
NLEIDING
1.8
M
EMO
2
In dit hoofdstuk krijgt u stapsgewijze informatie over het
installeren van uw printer.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
•Uitpakken
• Tonercassette installeren
•Papier laden
• Printerkabel aansluiten
• De printer aanzetten
• Een testpagina afdrukken
• De printersoftware installeren
• De printersoftware verwijderen
• Raadpleeg de gebruikersdocumentatie
UW PRINTER INSTALLEREN
2.2
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
Uitpakken
1
Haal de printer en alle accessoires uit de doos. Controleer of
de volgende onderdelen aanwezig zijn:
NB:
• Mist u een onderdeel, neem hierover dan direct contact op met
uw leverancier.
•
De onderdelen kunnen verschillen van land tot land.
• De cd-rom bevat het printerstuurprogramma en de
gebruikershandleiding.
2
Verwijder voorzichtig de kleefband van de printer.
Tonercassette Netsnoer
Cd-rom
Installatiehandleiding
USB-kabel
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
2.3
2
Een geschikte plaats voor de printer kiezen
Kies een vlak, stabiel oppervlak met voldoende ruimte voor
luchtcirculatie. Voorzie extra ruimte voor het openen van
kleppen en papierlade(n). Plaats de printer niet in direct zonlicht
of vlakbij een warmte- of koudebron zoals een kachel,
CV-radiator, airconditioning of luchtverfrisser. Raadpleeg de
onderstaande figuur voor de vrije ruimte. Plaats de printer niet
op de rand van een bureau of tafel!
Vrije ruimte
•
Voorkant
: 482,6 mm (voldoende ruimte voor het
verwijderen van de papierlade(n))
•
Achterkant
: 100 mm (voldoende ruimte voor het openen
van de achterste uitvoerlade)
•
Rechts
: 100 mm (voldoende ruimte voor ventilatie)
•
Links
: 100 mm
558 mm(22 in.)
100 mm
(3.9 in.)
1034.6 mm(40.7 in.)
482.6 mm(19 in.)
100 mm
(3.9 in.)
100 mm
(3.9 in.)
2.4
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
Tonercassette installeren
1
Pak de voorklep vast en trek ze naar u toe om ze te openen.
O
PMERKING
:
Omdat de printer erg licht is, kan hij bewegen
tijdens het gebruik; bijvoorbeeld, wanneer u de papierlade
opent/sluit of wanneer u de tonercassette plaatst/verwijdert.
Zorg dat de printer niet wordt verplaatst.
2
Haal de tonercassette uit de verpakking en verwijder het
papier rond de cassette.
Gebruik daarvoor geen mes of ander scherp voorwerp,
waardoor de drum of cassette zou kunnen beschadigen.
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
2.5
2
3
Schud de cassette voorzichtig van links naar rechts, zodat
de toner evenredig over de cassette wordt verdeeld.
L
ET
OP
!
• Om beschadiging te vermijden, mag u de tonercassette niet
langer dan enkele minuten blootstellen aan licht. Leg een vel
papier over de cassette als u deze langer dan enkele minuten
uitgepakt laat liggen. Plaats de cassette altijd op een schoon en
gelijkmatig oppervlak.
• Krijgt u per ongeluk toner op uw kleding, gebruik dan een droge
doek om het af te vegen en was het in koud water. Was het niet
met warm water, want dan zal de toner zich vastzetten in de stof.
4
Kijk waar zich in de printer de twee bevestigingspunten
voor de cassette bevinden.
2.6
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
5
Pak de cassette vast en schuif hem in de printer tot hij op
zijn plaats klikt.
6
Sluit de voorklep. Controleer of de klep goed dicht is.
O
PMERKING
:
Als u tekst afdrukt met een dekking van 5%, zal u
met een tonercassette met standaardcapaciteit ongeveer
3.500 bladzijden kunnen afdrukken, en met een tonercassette met
hoge capaciteit ongeveer 5.000 bladzijden.
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
2.7
2
Papier laden
In papierlade 2 kunt u ongeveer 250 vellen papier laden.
1
Trek de papierlade uit de printer.
2
Bereid een stapel papier voor door het papier wat te buigen
of van achteren naar voren uit te waaieren. Maak er op een
vlakke ondergrond een rechte stapel van.
3
Leg het papier
met de te bedrukken kant naar beneden
gericht
in de papierlade.
2.8
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
U kunt ook voorbedrukt papier laden. Laad het papier met
de bedrukte kant naar boven en de ontkrulde kant naar de
printer gericht. Bij invoerproblemen draait u het papier
180 graden.
Zorg dat alle vier hoeken plat in de papierlade liggen.
O
PMERKING
:
Als u het papierformaat in de papierlade wilt
veranderen, zie "Het papierformaat in de papierlade wijzigen" op
pagina 2.9.
4
Controleer of het papier niet boven de
papiergrensmarkering links in de papierlade uitkomt. Te
veel papier in de papierlade kan ervoor zorgen dat het
papier vastloopt.
5
Schuif de papierlade weer in de printer.
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
2.9
2
Het papierformaat in de papierlade
wijzigen
Om langere papierformaten te laden, moet u de papiergeleiders
aanpassen om de papierlade te verlengen.
1
Door de vergrendeling van de geleider in te drukken en los
te laten, kunt u de papierlengtegeleider volledig
uitschuiven, zodat de volledige lengte van de papierlade
kan worden gebruikt.
2
Nadat u papier in de papierlade hebt geplaatst, schuift u de
geleider tot net tegen de rand van de stapel papier.
2.10
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
Als u papier gebruikt dat kleiner is dan het formaat Letter,
past u de voorste papierlengtegeleider aan.
3
Stel met de geleider de papierbreedte in zoals
weergegeven, schuif de geleider tot net tegen de rand van
de stapel.
NB:
• Zorg ervoor dat de breedtegeleider niet zo strak tegen het
afdrukmateriaal aan zit dat het bol gaat staan.
• Als u de breedtegeleider niet instelt, kan het papier vastlopen.
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
2.11
2
Printerkabel aansluiten
Om lokaal vanaf uw computer te kunnen afdrukken, moet u de
printer met behulp van een printerkabel op uw computer
aansluiten. U kunt hiervoor zowel een parallelle kabel als de
meegeleverde USB (Universal Serial Bus)-kabel gebruiken.
Aansluiten via een USB kabel
O
PMERKING
:
Om uw printer via de USB poort op uw computer
aan te sluiten, heeft u een goedgekeurde USB kabel nodig.
1
Zorg ervoor dat zowel de computer als de printer uit staan.
2
Steek de USB kabel in de aansluiting aan de achterkant van
de printer.
3
Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op de USB poort
van uw computer.
Raadpleeg eventueel de handleiding van uw computer.
O
PMERKING
:
U kunt alleen een USB-kabel aansluiten wanneer
uw computer gebruik maakt van Windows 98/Me/2000/XP.
2.12
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
Aansluiten via een parallelle kabel
O
PMERKING
:
Voor het aansluiten van de printer op de parallelle
poort van uw computer heeft u een goedgekeurde parallelle kabel
nodig. U moet een kabel kopen die in overeenstemming is
met IEEE1284.
1
Zorg ervoor dat zowel de computer als de printer uit staan.
2
Steek de parallelle printerkabel in de aansluiting aan de
achterkant van de printer.
Duw de metalen klemmen naar beneden om in de
inkepingen van de kabelstekker te passen.
3
Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op de parallelle
poort van uw computer en schroef deze vast.
Raadpleeg eventueel de handleiding van uw computer.
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
2.13
2
De printer aanzetten
1
Sluit het netsnoer aan op de aansluiting aan de achterkant
van de printer.
2
Sluit het andere uiteinde aan op een goed geaard
AC-stopcontact en schakel de printer in met de
Aan/Uit-schakelaar.
L
ET
OP
!
• De smeltzone aan de achterzijde van uw computer wordt heet
wanneer de printer aanstaat. Zorg dat u zich hier niet aan
verbrandt wanneer u dit gedeelte van de printer opent.
• Haal de printer niet uit elkaar wanneer deze aanstaat. Hierdoor
loopt u risico op een elektrische schok.
Naar stopcontact
2.14
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
Een testpagina afdrukken
Om te controleren of de printer goed werkt, kunt u een
testpagina afdrukken.
1
Houd de knop ca. 2 seconden lang ingedrukt om een
testpagina af te drukken.
2
Vervolgens wordt een testpagina afgedrukt met de
eigenschappen en mogelijkheden van de printer.
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
2.15
2
De printersoftware installeren
De meegeleverde cd-rom bevat printersoftware voor Windows
en Linux, DOS RCP en een on-linehandleiding.
Als u afdrukt vanuit Windows:
U kunt de volgende printersoftware installeren met behulp van
de cd-rom.
•
Printerstuurprogramma
voor Windows. Gebruik dit
stuurprogramma om de functies van uw printer ten volle
te kunnen benutten. Zie pagina 2.16 voor meer
informatie.
•
Statusmonitor
verschijnt wanneer er een fout optreedt
tijdens het afdrukken. Zie pagina 4.20 voor meer
informatie.
•
Remote Control Panel
voor DOS-toepassingen. Zie
pagina 8.2 voor meer informatie.
Als u afdrukt vanuit Linux:
Informatie over de installatie van het stuurprogramma voor
Linux vindt u op pagina 7.2. Hoe u de handleiding kunt
weergeven, leest u op pagina 2.19.
2.16
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
Functies van het printerstuurprogramma
De stuurprogramma’s van uw printer ondersteunen de volgende
standaardfuncties:
• Selectie van de papierinvoer
• Papierformaat, afdrukstand en mediatype
• Aantal exemplaren
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de
eigenschappen die door de stuurprogramma’s van uw printer
worden ondersteund.
Printersoftware onder Windows installeren
Systeemeisen
Controleer het volgende:
• Uw pc dient over minstens
32 MB
(Windows 98/Me),
64 MB
(Windows 2000/NT),
128 MB
(Windows XP) of meer intern
geheugen te beschikken.
• Er dient minstens
300 MB
vrije schijfruimte op uw pc te zijn.
• Sluit alle toepassingen op uw computer af, voordat u begint
met de installatie.
• U gebruikt Windows 98, Windows Me, Windows NT 4.0,
Windows 2000, of Windows XP.
• U gebruikt ten minste Internet Explorer 5.0.
Eigenschap
stuurprogramma
Printerstuurprogramma
Win 2000/
XP
Win 98/Me Win NT4.0
Optie Afdrukkwaliteit
Ja Ja Ja
Poster afdrukken
Ja Ja Ja
Meerdere pagina’s per vel
(2 op een vel)
Ja Ja Ja
Aangepast afdrukken
Ja Ja Ja
Aangepast aan papierformaat
afdrukken
Ja Ja Ja
Omslag
Ja Ja Ja
Watermerk
Ja Ja Ja
Afdrukvolgorde
Ja Ja Ja
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
2.17
2
De printersoftware installeren
Sluit alle toepassingen op uw computer af voordat u begint met
de installatie.
O
PMERKING
:
Als tijdens de installatie het venster
"
Nieuwe
hardware gevonden
"
verschijnt, sluit u dit of klikt u op Annuleren.
1
Plaats de cd-rom in de cd-romlezer van uw computer. De
installatie start automatisch.
Als het stuurprogramma op de cd-rom niet automatisch
opstart:
Selecteer
Uitvoeren
in het menu
Start
, tik
X:\Setup.exe
in het vak Openen (waarbij
X
de letter is van het
cd-romstation) en klik op
OK
.
2
Selecteer de taal waarin u de software wenst te installeren.
3
Klik op
Printerstuurprogramma
.
•
Printerstuurprogramma
: Installeert de Xerox Software
op uw pc.
•
Remote Control Panel
: Installeert het Remote Control
Panel voor DOS op uw pc.
•
Statusmonitor
: Installeert de software voor de
Statuscontrole.
•
Gebruikersdocumentatie bekijken
: Biedt u de
mogelijkheid om de
Xerox Phaser 3150
Installatie- en
gebruikershandleiding te raadplegen en toegang te krijgen
tot de website waar u Adobe Acrobat Reader kunt
downloaden. Nadat u de software hebt geïnstalleerd, kunt
u de gebruikershandleiding voortaan steeds in
PDF-formaat bekijken.
•
Door de cd-directory bladeren
: Biedt u de mogelijkheid
om door de cd-directory te bladeren.
2.18
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
4
Volg de aanwijzingen op het scherm om de installatie te
voltooien.
O
PMERKING
:
Als de printer niet goed afdrukt, verwijdert u de
USB-kabel en sluit u hem vervolgens weer aan of schakelt u de
printer uit en vervolgens weer in.
De printersoftware verwijderen
U moet de software verwijderen (desinstalleren) voordat u een
nieuwe versie installeert of als de installatie niet is gelukt. U
kunt het gewenste item verwijderen met behulp van de cd-rom
of unInstallShield.
1
Ga naar het menu
Start
en selecteer
Programma’s
.
2
Selecteer
Xerox Phaser 3150
en selecteer vervolgens de
onderdelen die u wilt verwijderen.
Als u de installatie van het Remote Control Panel (extern
bedieningspaneel) ongedaan wilt maken, schakelt u het
selectievakje
Remote Control Panel Uninstall
in.
Als u de installatie van de statusmonitor ongedaan wilt
maken, schakel dan het selectievakje
Installatie van de
statusmonitor ongedaan maken
in.
Als u het printerstuurprogramma wilt verwijderen, kiest u
voor
Xerox Phaser 3150
PCL 6 stuurprogramma
verwijderen
.
3
Bevestig of u het programma wilt verwijderen met
Ja
.
Het geselecteerde stuurprogramma wordt van uw computer
verwijderd.
4
Nadat de desinstallatie voltooid is, klikt u op
Voltooien
of
op
OK
.
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
2.19
2
Raadpleeg de
gebruikersdocumentatie
1
Plaats de cd-rom in de cd-romlezer van uw computer. De
installatie start automatisch.
Als het stuurprogramma op de cd-rom niet automatisch
opstart:
Selecteer
Uitvoeren
in het menu
Start
, tik
X:\Setup.exe
in het vak Openen (waarbij
X
de letter is van het
cd-romstation) en klik op
OK
.
2
Selecteer de taal waarin u de software wenst te installeren.
3
Klik op
Gebruikersdocumentatie bekijken
.
4
Klik op de documentatie die u wenst te raadplegen.
•
Installatiehandleiding
: Biedt u de mogelijkheid om de
installatiehandleiding te raadplegen.
•
Handleiding
: Biedt u de mogelijkheid om de
gebruikershandleiding te raadplegen.
•
Adobe Reader installeren
: Biedt u de mogelijkheid om
Adobe Acrobat Reader te downloaden van de website van
Adobe.
O
PMERKING
:
De installatie- en gebruikershandleiding zijn beide
in PDF-formaat. Om het PDF-document te kunnen lezen, hebt u
Abobe Acrobat Reader nodig.
Als Adobe Acrobat niet op uw
computer is geïnstalleerd, klikt u op
Adobe Reader
installeren
.
2.20
U
W
PRINTER
INSTALLEREN
M
EMO
3
Dit hoofdstuk moet u wegwijs maken in de soorten papier
die u met uw printer kunt gebruiken, en leert u papier
correct te laden in de verschillende papierlades voor de
beste afdrukkwaliteit.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Papier en andere media kiezen
• De uitvoerlocatie selecteren
•Papier laden
• Afdrukken op enveloppen
• Afdrukken op etiketten
• Afdrukken op transparanten
• Afdrukken op kaarten of aangepaste materialen
• Afdrukken op voorbedrukt papier
GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.2
Papier en andere media kiezen
U kunt afdrukken op verscheidene afdrukmaterialen, zoals
gewoon papier, enveloppen, etiketten en transparanten. Zie
"Papierspecificaties" op pagina 9.3 voor meer informatie. Voor
de best mogelijke printkwaliteit gebruikt u uitsluitend
hoogwaardig papier van kopieerkwaliteit.
Houd bij de keuze van het afdrukmateriaal rekening met het
volgende:
•
Gewenst resultaat
: Het papier dat u kiest moet geschikt
zijn voor het project.
•
Formaat
: U kunt elk papierformaat gebruiken dat makkelijk
tussen de papiergeleiders van de papierlade past.
•
Gewicht
: Uw printer ondersteunt papiergewicht als volgt:
• papier van 60 - 90 g/m
2
voor
papierlade 2
• papier van 60 - 163 g/m
2
voor
papierlade 1
•
Helderheid
: Sommige papiersoorten zijn witter dan andere,
wat resulteert in scherpere en helderdere afbeeldingen.
•
Gladheid van het oppervlak
: De gladheid van het papier
bepaalt hoe scherp de afdruk er uitziet op papier.
W
AARSCHUWING
:
Materiaal gebruiken dat niet in
overeenstemming is met de specificaties vermeld in de technische
specificaties van het papier kan problemen veroorzaken die
onderhoudswerken noodzaken. Dit onderhoud valt niet onder
garantie of onderhoudsovereenkomsten.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.3
3
Formaten en capaciteiten
Formaat
Invoerbron/capaciteit
*a
*a Afhankelijk van de papierdikte valt de maximumcapaciteit mogelijk lager uit.
Papierlade 2 Papierlade 1
Normaal papier
Letter (216 x 279 mm)
Legal (216 x 356 mm)
Executive (184 x 267 mm)
Oficio (216 x 343 mm)
Folio (216 x 330 mm)
A4 (210 x 297 mm)
JIS B5 (182 x 257 mm)
ISO B5 (176 x 250 mm)
A5 (148 x 210 mm)
A6 (105 x 148 mm)
250
250
250
250
250
250
250
250
250
-
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
Enveloppen
No.10 (105 x 241 mm)
Monarch (98 x 191 mm)
C5 (162 x 229 mm)
DL (110 x 220 mm)
C6 (114 x 162 mm)
-
-
-
-
-
5
5
5
5
5
Etiketten
*b
Letter (216 x 279 mm)
A4 (210 x 297 mm)
*b Als het papier vaak vastloopt, voert u telkens één vel in via papierlade 1.
-
-
5
5
Transparanten*
b
Letter (216 x 279 mm)
A4 (210 x 297 mm)
-
-
5
5
Kaarten*
b
-
5
Bankpost*
b
-
5
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.4
Richtlijnen voor papier en speciaal
afdrukmateriaal
Houd bij het kiezen en laden van papier, enveloppen of
afwijkende materialen de volgende richtlijnen in gedachte:
• Als u tracht af te drukken op vochtig, gekruld, verkreukeld of
gescheurd papier, kan dit papierstoringen en een slechte
afdrukkwaliteit veroorzaken.
• Gebruik uitsluitend losse vellen papier. Gebruik geen
meerdelig papier.
• Gebruik alleen hoogwaardig papier van kopieerkwaliteit voor
een optimale afdrukkwaliteit.
• Gebruik geen papier waarop reeds is afgedrukt of dat reeds in
een fotokopieerapparaat is gebruikt.
• Gebruik geen papier met onregelmatigheden, zoals lusjes of
nietjes.
• Probeer geen papier in de papierlade te laden tijdens het
afdrukken, en zorg dat de papierlade nooit overvol is. Dit kan
papierstoringen veroorzaken.
• Vermijd papier met reliëf, perforaties of een te ruw of te glad
oppervlak.
• Gekleurd papier moet van dezelfde hoge kwaliteit zijn als wit
kopieerpapier. De pigmenten moeten bestand zijn tegen een
fixeertemperatuur van 205 °C gedurende 0,1 seconde zonder
daarbij hun kwaliteit te verliezen. Gebruik geen papier met
een kleurencoating die na de productie van het papier is
toegevoegd.
• Voorbedrukte vellen moet bedrukt zijn met niet-ontvlambare,
hittebestendige inkt die niet smelt, verdampt of gevaarlijke
stoffen vrijgeeft als hij gedurende 0,1 seconde wordt
blootgesteld aan de fixeertemperatuur van de printer
(ca. 205 °C).
• Bewaar papier in de originele verpakking tot u het gaat
gebruiken. Plaats de kartonnen dozen op pallets of in rekken,
niet op de grond.
• Plaats geen zware voorwerpen bovenop het papier, ongeacht
of het verpakt is of niet.
• Houd het papier verwijderd van vocht, rechtstreeks zonlicht of
andere condities die het papier kunnen doen kreukelen of
krullen.
O
PMERKING
:
Gebruik geen doorschrijfpapier of calqueerpapier.
Ze zijn onbestendig bij de fixeertemperatuur en kunnen beginnen
roken, of ze beschadigen het papier.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.5
3
De uitvoerlocatie selecteren
De printer heeft twee uitvoerlocaties; de achterste uitvoerlade
en de bovenste uitvoerlade.
Om de bovenste uitvoerlade te gebruiken, zorgt u dat de
achterste uitvoerlade gesloten is. Om de achterste uitvoerlade
te gebruiken, moet u deze openen.
NB:
• Als het papier komende van de bovenste uitvoerlade problemen
heeft, bijvoorbeeld overmatig krullen, probeer dan af te drukken
via de achterste uitvoerlade.
• Om vastlopen van het papier te voorkomen, mag u de achterste
uitvoerlade niet openen terwijl de printer bezig is met afdrukken.
Afdrukken naar de bovenste uitvoerlade
(Voorkant omlaag)
De bovenste uitvoerlade verzamelt papier met voorzijde naar
beneden, in de volgorde waarin het werd afgedrukt. De
bovenste uitvoerlade moet voor de meeste afdruktaken worden
gebruikt.
O
PMERKING
:
Als u vaak veel pagina’s afdrukt, kan het oppervlak
van de uitvoerlade heet worden. Raak het oppervlak niet aan en
zorg dat er zich geen kinderen in nabijheid van het oppervlak
bevinden.
Bovenste
uitvoerlade
Achterste
uitvoerlade
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.6
Afdrukken naar de achterste uitvoerlade
(Voorkant omhoog)
De printer stuurt de afdrukken steeds naar de achterste
uitvoerlade wanneer deze open is. Het papier rolt uit de printer
met de hoofding naar boven. U zult ieder vel uit de uitvoerlade
moeten halen.
Afdrukken van
Papierlade 1
naar de achterste uitvoerlade zorgt
voor een
doorgaande papierstroom
. Openen van de
achterste uitvoerlade kan de uitvoerkwaliteit in de volgende
situaties verbeteren:
• enveloppen
• etiketten
• transparanten
De achterste uitvoerlade openen:
1
Open de achterste uitvoerlade door de klep omlaag te
trekken. De klep dient als uitvoerlade.
W
AARSCHUWING
:
De smeltzone aan de achterzijde van uw
computer wordt heet wanneer de printer aanstaat. Zorg dat u zich
hier niet aan verbrandt wanneer u dit gedeelte van de printer
opent.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.7
3
2
Hou de lade gesloten als u de achterste uitvoerlade niet
gebruikt. De pagina’s vormen stapels in de bovenste
uitvoerlade.
Papier laden
Als u papier op de juiste wijze plaatst, voorkomt u
papierstoringen en kunt u probleemloos afdrukken. Verwijder de
papierlade niet tijdens een afdruktaak. Als u dit wel doet, kan
dit een papierstoring veroorzaken. Zie "Formaten en
capaciteiten" op pagina 3.3 voor aannemelijk papierformaat en
capaciteiten van elke papierlade.
De papierniveau-aanwijzer aan de voorzijde van de
papierlade(n) geeft aan hoeveel papier er nog in de papierlade
aanwezig is. Wanneer de papierlade leeg is, zakt de aanwijzer
tot beneden.

Papier opPapier vol

G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.8
Afdrukken via papierlade 2
Papierlade 2 kan tot 250 vellen papier bevatten. Zie "Formaten
en capaciteiten" op pagina 3.3 voor aannemelijk papierformaat
en capaciteiten van elke papierlade.
Laad een stapel papier in de papierlade en start het afdrukken.
Informatie over hoe u papier moet laden in de papierlade vindt
u onder "Papier laden" op pagina 2.7.
Afdrukken via papierlade 1
Papierlade 1
bevindt zich aan de voorzijde van uw printer. U kunt
deze papierlade sluiten als u hem niet gebruikt, zodat de printer
compacter wordt.
Papierlade 1
is geschikt voor verschillende papierformaten en
-soorten, zoals transparanten, kaarten en enveloppen. U kunt
papierlade 1
ook gebruiken voor afdruktaken van één pagina op
papier met briefhoofd, op gekleurd papier dat u wilt gebruiken
als scheidingsvel, of op andere speciale materialen die u
normaal niet in de papierlade plaatst. U kunt ongeveer 50 vellen
normaal papier, 5 enveloppen, 5 transparanten, 5 kaarten of
5 etiketten tegelijk plaatsen.
Papierlade 2
Papierlade 1
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.9
3
• Plaats slechts één formaat tegelijk in
papierlade 1
.
• Voeg geen papier toe als papierlade 1 nog papier bevat, zo
vermijdt u dat het papier vastloopt. Dit geldt ook voor andere
soorten afdrukmaterialen.
• De afdrukmaterialen moeten met de hoofding naar boven en
met de bovenkant eerst in
papierlade 1
worden geladen. Zorg
ervoor dat ze in het midden van de papierlade liggen.
• Plaats geen voorwerpen op papierlade 1. Vermijd ook dat op
de invoer wordt neergeduwd of dat er buitensporige kracht op
wordt uitgeoefend. De invoer kan van de printer vallen.
Hoe laadt u papier in papierlade 1:
1
Trek
papierlade 1
naar u toe terwijl u ze omlaag houdt.
2
Klap het verlengstuk open om de papierlade tot zijn volle
lengte uit te breiden en langere papiervellen te laden.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.10
3
Bereid een stapel papier voor door het papier wat te buigen
of van achteren naar voren uit te waaieren. Maak er op een
vlakke ondergrond een rechte stapel van.
4
Plaats papier centraal in de papierlade
met de afdrukzijde
naar benden
. Controleer of het papier niet boven de
papiergrensmarkering links in de papierlade uitkomt. Te
veel papier in de papierlade kan ervoor zorgen dat het
papier vastloopt.
Als u vanaf papierlade 1 op voorbedrukt papier wilt
afdrukken, moet de bedrukte zijde naar beneden en met
ontkrulde kant tegen de printer liggen. Bij invoerproblemen
draait u het papier 180 graden.
O
PMERKING
:
Plaats nooit te veel afdrukmateriaal. Het
afdrukmateriaal trekt krom als u een stapel laadt die niet hoog
genoeg is of die te ver in de lade is geduwd.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.11
3
5
Schuif de geleider voor de papierbreedte tot tegen de stapel
afdrukmateriaal zonder deze te buigen.
O
PMERKING
:
Uw printer kan niet elk papierformaat dat in
papierlade 1 is geladen automatisch detecteren. Door het juiste
papierformaat in papierlade 1 te laden, kunt u het papier eerder op
formaat dan op papierinvoer selecteren, wanneer u afdrukt vanuit
de softwaretoepassing. U hoeft niet te controleren welk papier in
papierlade 1 is geladen voordat u afdrukt.
6
Wanneer u een document afdrukt, selecteert u papierinvoer
en -soort in de softwaretoepassing.
7
Na het afdrukken klapt u het verlengstuk weer dicht en sluit
u papierlade 1.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.12
De handmatige invoermodus gebruiken
Als u tijdens het wijzigen van de afdrukinstellingen
Lade1(Handmatig)
selecteert in de optie
Bron
, kunt u
handmatig een vel in papierlade 1 plaatsen. Handmatige invoer
is nuttig als u de afdrukkwaliteit van elke afgedrukte pagina wilt
controleren.
Deze laadprocedure is nagenoeg identiek aan die voor het laden
in papierlade 1. Alleen laadt u het papier vel per vel in de
papierlade, stuurt u afdrukgegevens door om de eerste pagina
af te drukken, en drukt u op de knop op het
bedieningspaneel om telkens de volgende pagina af te drukken.
1
Leg een vel afdrukmateriaal in het midden van
papierlade 1
met de afdrukzijde naar boven
.
2
Schuif de geleider voor de papierbreedte tot tegen de stapel
afdrukmateriaal zonder deze te buigen.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.13
3
3
Open de achterste uitvoerlade.
4
Wanneer u een document afdrukt, selecteert u in het
programma bij
Bron
Lade1(Handmatig)
, en vervolgens
het juiste papierformaat en type.
5
Druk op de knop op de printer om het invoeren te
starten.
6
Het afdrukken is gestart.
7
Als u meerdere pagina’s wilt afdrukken, laadt u het
volgende vel terwijl de eerste pagina wordt afgedrukt, en
drukt u op de knop .
Herhaal deze stap voor elke pagina die moet worden
afgedrukt.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.14
Afdrukken op enveloppen
1
Open
papierlade 1
en klap het verlengstuk tot zijn volle
lengte open.
2
Open de achterste uitvoerlade.
Richtlijnen
• Gebruik alleen enveloppen die zijn aanbevolen voor
laserprinters. Voor u enveloppen in papierlade 1 plaatst,
dient u te controleren of ze niet beschadigd zijn en niet aan
elkaar kleven.
• Plaats geen enveloppen met postzegels in de lade.
• Gebruik nooit enveloppen met haakjes, knipsluitingen,
vensters, gecoate voeringen of zelfklevende stoffen. Deze
enveloppen kunnen ernstige schade toebrengen aan de
printer.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.15
3
3
Buig of waaier de stapel enveloppen aan de hoek uit om ze
van elkaar te scheiden, alvorens ze te laden.
4
Laad de enveloppen in
papierlade 1
met de klep naar
beneden
.
De zone voor de postzegel bevindt zich
aan de linkerkant
,
en de zijde van de enveloppe
met de zone voor de
postzegel gaat het eerst de papierlade in
.
5
Pas de geleider aan aan de hoek van de stapel enveloppen.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.16
6
Wanneer u op enveloppen afdrukt, selecteert u in de
softwaretoepassing de geschikte papierinvoer, het
papierformaat en het soort papier. Voor details, zie
pagina 4.7.
7
Na het afdrukken, sluit u
papierlade 1
evenals de achterste
uitvoerlade.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.17
3
Afdrukken op etiketten
1
Open
papierlade 1
en de achterste uitvoerlade.
2
Laad de etiketten
met de afdrukzijde omhoog
.
Richtlijnen
• Gebruik alleen etiketten die zijn aanbevolen voor
laserprinters.
• Ga na of de kleefstof van de etiketten gedurende 0,1 seconde
kan worden blootgesteld aan de fixeertemperatuur van
205 °C.
• Controleer of er tussen de labels geen kleefstof blootligt.
Blootliggende delen kunnen ertoe leiden dat etiketten tijdens
het afdrukken loskomen, waardoor het papier kan vastlopen.
Blootgestelde kleefstof kan de onderdelen van de printer
beschadigen.
• Voer een vel met etiketten nooit meer dan één keer in de
printer. De kleefstof op de achterzijde is slechts voorzien voor
eenmalige printerdoorvoer.
• Gebruik geen labels die loskomen van het grondvel of die
vouwen, blaasjes of andere schade vertonen.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.18
3
Pas de geleider aan aan de breedte van het vel met
etiketten.
4
Wanneer u op etiketten afdrukt, selecteert u in de
softwaretoepassing de geschikte papierinvoer, het
papierformaat en het soort papier. Voor details, zie
pagina 4.7.
5
Na het afdrukken, sluit u
papierlade 1
evenals de achterste
uitvoerlade.
O
PMERKING
:
Om te vermijden dat etiketten aan elkaar kleven,
laat u de afgedrukte etikettenvellen best niet op een stapel liggen
nadat ze zijn afgedrukt.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.19
3
Afdrukken op transparanten
1
Open
papierlade 1
en de achterste uitvoerlade.
2
Laad de transparanten
met de afdrukzijde naar boven
en
de bovenkant met de zelfklevende strip eerst in de
printer
.
Richtlijnen
• Gebruik alleen transparanten die aanbevolen zijn voor
laserprinters.
• Zorg dat de transparanten niet kreukelen, krullen of
gescheurde hoeken hebben.
• Houd de transparanten vast bij de randen en raak de te
bedrukken kant niet aan. Oliën die op de transparant zijn
aangebracht, kunnen afbreuk doen aan de printkwaliteit.
• Zorg dat u geen krassen maakt of vingerafdrukken achterlaat
op de afdrukzijde.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.20
3
Pas de geleider aan aan de breedte van de transparanten.
4
Wanneer u op transparanten afdrukt, selecteert u in de
softwaretoepassing de geschikte papierinvoer, het
papierformaat en het soort papier. Voor details, zie
pagina 4.7.
5
Na het afdrukken, sluit u
papierlade 1
evenals de achterste
uitvoerlade.
NB:
• Als u op dunne transparanten naar de achterste uitvoerlade
afdrukt, bestaat de kans dat ze krullen. In dit geval gebruikt u de
bovenste uitvoerlade. Als het probleem blijft bestaan, controleert
u of uw transparanten beantwoorden aan de specificaties van de
printer.
• Om de voorkomen dat transparanten aan elkaar gaan kleven,
neemt u ze een voor een uit de lade nadat ze zijn afgedrukt.
• Plaats transparanten op een vlak oppervlak nadat u ze uit de
printer hebt verwijderd.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.21
3
Afdrukken op kaarten of
aangepaste materialen
U kunt met uw printer afdrukken op kaarten, 89 x 148 mm
(index) kaarten en andere aangepaste materialen. De
minimumafmetingen zijn 76 x 127 mm en de
maximumafmetingen 216 x 356 mm.
1
Open
papierlade 1
en de achterste uitvoerlade.
2
Laad het afdrukmateriaal met de afdrukzijde naar boven en
met de korte zijde eerst.
Richtlijnen
• Voer het papier altijd met de korte zijde eerst in
papierlade
.
Als u een liggende afdruk wilt maken, selecteert u dit via uw
software. Het papier met de lange zijde in de papierlade
leggen, kan het papier doen vastlopen.
• Plaats niet meer dan 5 kaarten tegelijk in
papierlade 1
.
• Druk niet af op media die minder dan 76 mm breed en
127 mm lang zijn.
• Stel de marges in de softwaretoepassing in op ten minste
6,4 mm van de zijkanten van het afdrukmateriaal.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.22
3
Pas de geleider aan aan de breedte van de materiaalstapel.
4
Wanneer u afdrukt, selecteert u de papierinvoer, het
papierformaat en het soort papier in de softwaretoepassing.
Voor details, zie pagina 4.7.
O
PMERKING
:
Indien het formaat van uw afdrukmateriaal niet
vermeld wordt in het vak
Formaat
op het tabblad
Papier
van de
voorkeurinstellingen van het printerstuurprogramma, klik dan op
de knop
Speciaal
en stel het formaat handmatig in. Zie
pagina 4.7
voor meer informatie.
W
AARSCHUWING
:
Wanneer u papier van het formaat
76 x 127 mm
gebruikt en het is te dun, kan het papier vastlopen.
Gebruik kaarten met een gewicht van meer dan 105 g/m
2
.
5
Na het afdrukken, sluit u
papierlade 1
evenals de achterste
uitvoerlade.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.23
3
Afdrukken op voorbedrukt papier
Voorbedrukt papier is papier dat al een bepaalde opdruk heeft
voordat het door de printer wordt gestuurd (bijvoorbeeld papier
met een voorbedrukt logo bovenaan op de pagina).
1
Laad het papier met briefhoofd in de gewenste papierlade,
zoals weergegeven in de onderstaande figuren. Pas de
geleiders aan aan de breedte van de stapel papier.
Richtlijnen
• Papier met briefhoofd moet bedrukt zijn met hittebestendige
inkt die niet smelt, verdampt of gevaarlijke stoffen vrijgeeft
als hij gedurende 0,1 seconde wordt blootgesteld aan de
fixeertemperatuur van de printer (205 °C).
• Inkt op papier met briefhoofd moet niet-ontvlambaar zijn en
mag printerrollen niet beschadigen.
• Formulieren en papier met briefhoofd moeten worden
bewaard in een vochtbestendige verpakking om wijzigingen
tijdens de opslagperiode te vermijden.
• Voordat u voorbedrukt papier zoals formulieren en papier met
briefhoofd laadt, controleert u of de inkt op het papier droog
is. Tijdens het fixeren kan er natte inkt van het voorbedrukte
papier komen.
Laad met het briefhoofd
naar beneden en met de
onderste zijde naar de
printer gericht.
Laad met het briefhoofd
naar boven en met de
bovenste zijde naar de
printer gericht.
G
EBRUIK
VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.24
2
Wanneer u afdrukt, selecteert u de papierinvoer, het
papierformaat en het soort papier in de softwaretoepassing.
Voor details, zie pagina 4.7.
4
In dit hoofdstuk krijgt u uitleg over afdrukopties en
gangbare afdruktaken. In dit hoofdstuk vindt u de
volgende onderwerpen:
• Document afdrukken
• Instellen van Voorkeurinstellingen voor Papier
• Meer pagina’s per vel afdrukken (N op een vel)
• Een document verkleind of vergroot afdrukken
• Uw document aan een bepaald papierformaat
aanpassen
• Posters afdrukken
• Watermerken gebruiken
• Instellen van Voorkeursintellingen voor
Afbeeldingen
• Uitvoeropties gebruiken
• Gebruik van Probleemoplossing
• De statuscontrole gebruiken
• Een lokaal gedeelde printer instellen
AFDRUKTAKEN
A
FDRUKTAKEN
4.2
Document afdrukken
De volgende procedure beschrijft de algemene stappen die u
moet volgen om vanuit een Windowsprogramma af te drukken.
De precieze stappen voor het afdrukken van een document
kunnen verschillen afhankelijk van de toepassing die u gebruikt.
Raadpleeg de handleiding van uw softwaretoepassing voor de
precieze afdrukprocedure.
O
PMERKING
:
Voor gedetailleerde informatie over het afdrukken
vanuit Linux, zie Hoofdstuk 7, "Uw printer gebruiken in Linux".
1
Open het document dat u wilt afdrukken.
2
Selecteer
Afdrukken
in het menu
Bestand
. Het venster
Afdrukken wordt weergegeven (Het venster kan er lichtjes
verschillend uitzien afhankelijk van uw toepassing).
U kunt de belangrijkste afdrukinstellingen selecteren in het
venster Afdrukken. Deze instellingen omvatten het aantal
exemplaren en het afdrukbereik.
3
Als u gebruik wilt maken van de afdrukeigenschappen van
uw printer, klikt u op
Voorkeursinstellingen
in het
afdrukvenster van de toepassing en gaat u vervolgens naar
stap 4.
Als u
Installatie
,
Printer
, of
Opties
ziet, klik dan op deze
knop. Klik in het volgende scherm op
Eigenschappen
.
Zorg ervoor dat uw
printer is geselecteerd.

Windows XP
A
FDRUKTAKEN
4.3
4
4
Nu ziet u het venster Xerox Phaser 3150 PCL 6
Voorkeurinstellingen dat u toegang geeft tot alle informatie
die u nodig hebt voor het gebruik van uw printer.
Het tabblad
Indeling
wordt eerst weergegeven.
Selecteer desgewenst de optie
Richting
.
Met de optie
Richting
kiest u de richting waarin de gegevens
worden afgedrukt op een pagina.
•
Portret
drukt af over de breedte van de pagina, in
briefvorm.
•
Landschap
drukt af over de lengte van de pagina, in
spreadsheetvorm.
•
Als u de pagina ondersteboven wilt afdrukken, selecteert u
180
in de vervolgkeuzelijst
Draaien
.
5
Op het tabblad
Papier
selecteert u de papierinvoer, het
formaat en het soort papier. Zie voor meer informatie
pagina 4.7.
6
Klik op andere tabbladen bovenaan in het venster Xerox
Phaser 3150 PCL 6 Voorkeurinstellingen om toegang te
krijgen tot andere instellingen.
Hier ziet u een
afdrukvoorbeeld met
de door u gekozen
instellingen.

Landschap

Portret
A
FDRUKTAKEN
4.4
7
Na het voltooien van uw voorkeurinstellingen, drukt u op
OK
tot het venster Afdrukken verschijnt.
8
Klik op
Afdrukken
om het afdrukken te starten.
NB
:
• De meeste Windowstoepassingen zullen de in het
printerstuurprogramma opgegeven instellingen opheffen. Wijzig
eerst alle afdrukinstellingen die in de softwaretoepassing
beschikbaar zijn, en wijzig alle overig instellingen met het
printerstuurprogramma.
• De door u gewijzigde instellingen blijven alleen van kracht
tijdens het gebruik van het huidige programma. Om instellingen
permanent te wijzigen, moet u ze in de map
Printers
aanbrengen. Volg deze procedure:
1. Klik op de knop
Start
van Windows.
2. In Windows 98/Me/NT 4.0/2000 klikt u achtereenvolgens op
Instellingen
en
Printers
.
Voor Windows XP selecteert u
Printers en faxen
.
3. Selecteer de
Xerox Phaser 3150 PCL 6
printer.
4. Klik met de rechter muisknop op het pictogram van de printer
en selecteer:
• In Window 98/Me selecteert u
Eigenschappen
.
• In Windows 2000/XP selecteert u
Voorkeursinstellingen
voor afdrukken
.
• In Windows NT 4.0 selecteert u
Standinstellingen voor
document
.
5. Wijzig de instellingen op elk tabblad en klik op
OK
.
Afdruktaak annuleren
Er zijn twee manieren om een afdruktaak te annuleren.
Om een afdruktaak te onderbreken vanop het
bedieningspaneel:
Druk op de knop op het bedieningspaneel.
A
FDRUKTAKEN
4.5
4
De printer drukt nog het blad af dat zich in de printer bevindt en
wist de rest van de afdruktaak. Door op de knop te drukken
annuleert u alleen de huidige afdruktaak van de printer. Indien
er meerdere afdruktaken in het geheugen van de printer zitten,
moet u voor elke taak op de knop drukken.
Om een afdruktaak te onderbreken vanuit de folder
Printers:
1
Vanuit het Windowsmenu
Start
selecteert u
Instellingen
.
2
Selecteer
Printers
(Windows 98/Me/NT 4.0/2000) of
Printers en faxen
(Windows XP) om het venster Printers
te openen en dubbelklik vervolgens op het pictogram
Xerox Phaser 3150
PCL 6
.
3
In het menu
Document
selecteert u
Afdrukken
annuleren
(Windows 98/Me) of
Annuleren
(Windows NT 4.0/2000/XP).
Een instelling voor favorieten gebruiken
Met behulp van de optie
Favorieten
die op ieder tabblad
Voorkeurinstellingen verschijnt, kunt u de huidige
Voorkeurinstellingen opslaan voor toekomstig gebruik.
Om een favoriet op te slaan:
1
Wijzig de instellingen zoals nodig op elk tabblad.
2
Voer een naam in voor het item in het vak
Favorieten
.

Windows XP
A
FDRUKTAKEN
4.6
3
Klik op
Opslaan
.
Om een opgeslagen instelling te gebruiken, selecteert u het item
gewoon uit de vervolgkeuzelijst
Favorieten
.
Om een favoriet te verwijderen, selecteert u het item in de lijst
en klikt u op
Verwijderen
.
U kunt ook de standaardinstellingen van het
printerstuurprogramma herstellen door
Automatisch
in de lijst
te selecteren.
Help-informatie gebruiken
Uw printer beschikt over een helpscherm dat u kunt activeren
door te klikken op de knop
Help
in het venster
Voorkeurinstellingen van de printer. Dit helpscherm geeft
gedetailleerde informatie over de mogelijkheden die het
stuurprogramma van de printer biedt.
U kunt ook klikken op in de rechterbovenhoek en vervolgens
op een instelling.
A
FDRUKTAKEN
4.7
4
Instellen van Voorkeurinstellingen
voor Papier
Gebruik de volgende opties om de elementaire
papierhanteringsbehoeften in te stellen, nadat u het venster
voorkeurinstellingen van de printer hebt geopend. Ga naar
pagina 4.2 voor meer informatie over de toegang tot de
voorkeurinstellingen van de printer.
Klik op het tabblad
Papier
om toegang te krijgen tot
verschillende voorkeurinstellingen voor papier.
Eigenschap Technische gegevens
Aantal
exempla-
ren
Via
Aantal exemplaren
kunt u het aantal af
te drukken exemplaren opgeven. U kunt
maximaal 999 invoeren.
Formaat
Bij
Formaat
kunt u aangeven welk
papierformaat er geladen is.
Als het vereiste formaat niet in het vak
Formaat
staat, klikt u op
Speciaal
. Wanneer
het venster Speciaal papierformaat verschijnt,
stelt u het papier in en klikt u op
OK
. Dit
formaat wordt nu aan de lijst
Formaat
toegevoegd zodat u het kunt selecteren.
2
3
4
5
1
1
2
Voer de naam van
het aangepaste
formaat in.
Geef het
papierformaat in.
A
FDRUKTAKEN
4.8
Bron
Zorg dat
Bron
wordt ingesteld op de
betreffende papierlade.
Gebruik
Lade 1(Handinvoer)
wanneer u op
speciaal afdrukmateriaal wilt afdrukken. U
kunt in papierlade 1 slechts één vel tegelijk
invoeren. Zie pagina 3.12 voor meer
informatie.
Als de papierinvoer is ingesteld op
Automatisch selecteren
pikt de printer het
afdrukmateriaal automatisch in deze volgorde
op: Papierlade 1, papierlade 2.
Soort
Als u een ander type afdrukmateriaal plaatst,
dient u het desbetreffende papiertype te
selecteren. Meer informatie over
afdrukmateriaal vindt u in Hoofdstuk 3,
"Gebruik van afdrukmateriaal".
Als u gerecycleerd papier met een gewicht
tussen 75 en 90 g/m², of ander gekleurd
papier wilt gebruiken, selecteert u
Gekleurd
Papier
.
Omslag
Dankzij deze eigenschap kunt u de eerste
pagina afdrukken op een andere papiersoort
dan de rest van het document. U kunt de lade
voor de eerste pagina selecteren.
Laad bijvoorbeeld dik papier voor de eerste
pagina in papierlade 1 en normaal papier in
papierlade 2. Selecteer vervolgens
Lade 2
in
de optie
Bron
en
Lade 1
in de optie
Omslag
.
Eigenschap Technische gegevens
3
4
5
A
FDRUKTAKEN
4.9
4
Meer pagina’s per vel afdrukken
(N op een vel)
U kunt selecteren hoeveel pagina’s u wilt afdrukken op één vel
papier. Als u meer dan één pagina per vel afdrukt, worden de
pagina’s verkleind en op het blad gerangschikt. Het maximum is
16 pagina’s per vel.
1
Als u de afdrukinstellingen van het programma wilt
wijzigen, opent u het venster Voorkeurinstellingen van de
printer. Zie pagina 4.2 voor meer informatie.
2
Op het tabblad
Indeling
selecteert u
Meerdere pagina’s
per vel
in de vervolgkeuzelijst
Soort
.
3
Selecteer het aantal pagina’s dat u per vel wilt afdrukken
(1, 2, 4, 6, 9 of 16) in de vervolgkeuzelijst
Pagina’s p. vel
.
4
Selecteer de paginavolgorde in de vervolgkeuzelijst
Volgorde pagina’s
, indien nodig.
Controleer
Kaderrand afdrukken
om een kader af te
drukken rond elk pagina op het vel.
Kaderrand afdrukken
is alleen ingeschakeld als het aantal pagina’s per vel 2, 4, 6,
of 16 bedraagt.
5
Klik op het tabblad
Papier
en selecteer de papierinvoer, het
papierformaat en het soort papier.
6
Klik op
OK
en druk het document af.
1 2
3 4
Rechts, dan
neer
1
3
2
4
1
2
3
4
2
4
1
3
3
4
1
2
Neer, dan
rechts
Links, dan
neer
Neer, dan
links
A
FDRUKTAKEN
4.10
Een document verkleind of vergroot
afdrukken
U kunt uw afdruktaak aanpassen aan een pagina.
1
Als u de afdrukinstellingen van het programma wilt
wijzigen, opent u het venster Voorkeurinstellingen van de
printer. Zie pagina 4.2 voor meer informatie.
2
Op het tabblad
Papier
selecteert u
Verkleinen/vergroten
in de vervolgkeuzelijst
Soort
.
3
Voer de gewenste schaal in het vak
Percentage
in.
U kunt ook klokken op de knop

of

.
4
Selecteer de papierinvoer, het formaat en het type.
5
Klik op
OK
en druk het document af.
A
FDRUKTAKEN
4.11
4
Uw document aan een bepaald
papierformaat aanpassen
Deze printereigenschap stelt u in staat uw afdruktaak aan te
passen aan om het even welk geselecteerd papierformaat,
ongeacht het formaat van het digitale document. Dit kan nuttig
zijn wanneer u de details van een klein document wilt bekijken.
1
Als u de afdrukinstellingen van het programma wilt
wijzigen, opent u het venster Voorkeurinstellingen van de
printer. Zie pagina 4.2 voor meer informatie.
2
Op het tabblad
Papier
selecteert u
Aan pagina
aanpassen
in de vervolgkeuzelijst
Soort
.
3
Selecteer het juiste formaat in de vervolgkeuzelijst
Bestemmingspagina
.
4
Selecteer de papierinvoer, het formaat en het type.
5
Klik op
OK
en druk het document af.
A
A
FDRUKTAKEN
4.12
Posters afdrukken
Deze eigenschap stelt u in staat om een document van één
pagina af te drukken over 4, 9 of 16 vellen papier, om deze met
tape aan elkaar vast te maken en zo een document te vormen
van posterformaat.
1
Als u de afdrukinstellingen van het programma wilt
wijzigen, opent u het venster Voorkeurinstellingen van de
printer. Zie pagina pagina 4.2.
2
Op het tabblad
Indeling
selecteert u
Poster
in de
vervolgkeuzelijst
Soort
.
3
Kies de instellingen voor de poster:
U kunt kiezen voor een paginaindeling van 2x2, 3x3 of 4x4
vellen of Aangepast. Als u bijvoorbeeld 2x2 selecteert,
wordt de afdruk automatisch over 4 vellen papier verdeeld.

2 x 2

3 x 3

4 x 4
A
FDRUKTAKEN
4.13
4
Bepaal een overlapping in millimeters om de uiteindelijke
poster makkelijker te kunnen reconstrueren.
4
Klik op het tabblad
Papier
en selecteer de papierinvoer, het
papierformaat en het soort papier.
5
Klik op
OK
en druk het document af. Maak de poster af door
de vellen aan elkaar te plakken.
Watermerken gebruiken
De optie Watermerk stelt u in staat om tekst over een bestaand
document heen af te drukken. Bijvoorbeeld in grote grijze
letters "CONCEPT" of "VERTROUWELIJK". U kunt de tekst alleen
op de eerste pagina of op alle pagina’s afdrukken.
Er zijn verschillende vooraf gedefinieerde watermerken die met
uw printer worden geleverd. U kunt deze watermerken wijzigen,
of u kunt nieuwe watermerken toevoegen aan de lijst.
Een bestaand watermerk gebruiken
1
Als u de afdrukinstellingen van het programma wilt
wijzigen, opent u het venster Voorkeurinstellingen van de
printer. Zie pagina 4.2 voor meer informatie.
3,8 mm
3,8 mm
A
FDRUKTAKEN
4.14
2
Klik op het tabblad
Watermerk
en selecteer het gewenste
watermerk in
Huidige watermerken
. Het geselecteerde
watermerk wordt weergegeven in het afdrukvoorbeeld.
3
Klik op
OK
en start het afdrukken.
Nieuw watermerk maken
1
Als u de afdrukinstellingen van het programma wilt
wijzigen, opent u het venster Voorkeurinstellingen van de
printer. Zie pagina 4.2 voor meer informatie.
2
Klik op het tabblad
Watermerk
.
3
Voer de gewenste tekst in het vak
Tekst watermerk
in.
Deze verschijnt in het venster Voorbeeldweergave. Zo krijgt
u een indruk van hoe het watermerk er op de afdruk uit zal
zien.
Als het selectievakje
Alleen eerste pagina
is
ingeschakeld, wordt het watermerk alleen afgedrukt op de
eerste pagina
.
4
Selecteer de gewenste watermerkopties.
U kunt de naam van het lettertype, de stijl, het formaat en
de grijswaarde vastleggen in de sectie
Lettertypekenmerken
en de afdrukhoek van het
watermerk instellen in de sectie
Berichthoek
.
Afdrukvoorbeeld
A
FDRUKTAKEN
4.15
4
5
Klik op
Toevoegen
om een nieuw watermerk aan de lijst
toe te voegen.
6
Als u klaar bent met bewerken, klikt u op
OK
en start u de
afdruk.
Om het afdrukken van het watermerk te annuleren, selecteert u
<Geen watermerk>
in
Huidige watermerken
.
Een watermerk bewerken
1
Als u de afdrukinstellingen van het programma wilt
wijzigen, opent u het venster Voorkeurinstellingen van de
printer. Zie pagina 4.2 voor meer informatie.
2
Klik op het tabblad
Watermerk
.
3
Selecteer het watermerk dat u wilt bewerken in de lijst
Huidige watermerken
en wijzig de tekst in het watermerk
en de opties. Zie "Nieuw watermerk maken" op
pagina 4.14.
4
Klik op
Bijwerken
om de wijzigingen op te slaan.
5
Klik op
OK
.
Een watermerk verwijderen
1
Als u de afdrukinstellingen van het programma wilt
wijzigen, opent u het venster Voorkeurinstellingen van de
printer. Zie pagina 4.2 voor meer informatie.
2
Klik op het tabblad
Watermerk
.
3
Selecteer het watermerk dat u wilt verwijderen in de lijst
Huidige watermerken
en klik op
Verwijderen
.
4
Klik op
OK
.
A
FDRUKTAKEN
4.16
Instellen van Voorkeursintellingen
voor Afbeeldingen
Gebruik de volgende Abeeldingsopties om de afdrukkwaliteit af
te stemmen op uw specifieke afdrukbehoeften. Ga naar
pagina 4.2 voor meer informatie over de toegang tot de
voorkeurinstellingen van de printer.
Klik op het tabblad
Beeldopties
om de onderstaande
voorkeursintellingen weer te geven.
Eigenschap Technische gegevens
Afdrukkwa-
liteit
Voor de instelling van de afdrukresolutie
kunt u kiezen uit
1200 dpi
beeldkwaliteit
,
600 dpi
,
300 dpi
,
Conceptmodus
. Hoe hoger de instelling,
hoe scherper de afdruk. Bij een hogere
resolutie kan het afdrukken iets langer
duren.
1
2
3
1
A
FDRUKTAKEN
4.17
4
TrueType-
opties
Deze optie bepaalt wat het
stuurprogramma de printer vertelt over de
voorstelling van de tekst in uw document.
Pas deze opties eventueel aan uw
document aan.
•
Downloaden als contour
: Als deze
optie is geselecteerd, downloadt het
stuurprogramma de lettertypen als
contouren.
•
Downloaden als bitmap
: Als deze optie
is geselecteerd, downloadt het
stuurprogramma de lettertypegegevens
als bitmapafbeeldingen. Documenten met
complexe lettertypen zoals Koreaans of
Chinees, of diverse andere lettertypen,
drukken sneller af met deze instelling.
•
Grafisch afdrukken
: Als deze optie is
geselecteerd, downloadt het
stuurprogramma alle lettertypen als
afbeeldingen. Wanneer u documenten
afdrukt met hoge grafische inhoud en
relatief weinig TrueType-lettertypen, kunt
u het afdrukken versnellen met deze
instelling.
Alle tekst
zwart
afdrukken
Wanneer deze optie
is ingeschakeld, wordt
alle tekst in uw document in het zwart
afgedrukt, ongeacht de kleur die op uw
scherm verschijnt. Wanneer deze optie niet
is ingeschakeld, wordt de gekleurde tekst
in grijstinten afgedrukt.
Eigenschap Technische gegevens
2
3
A
FDRUKTAKEN
4.18
Uitvoeropties gebruiken
U kunt opties selecteren voor het uitvoeren van uw document.
Ga naar pagina 4.2 voor meer informatie over de toegang tot de
voorkeurinstellingen van de printer.
Klik op het tabblad
Afleveropties
.
Optie Technische gegevens
Afdrukvolg-
orde
U kunt de volgorde van de af te drukken
pagina’s
bepalen door de afdrukvolgorde te
selecteren uit de vervolgkeuzelijst.
•
Normaal
: Afdrukken in de normale
volgorde.
•
Alle pagina’s omgekeerd
: Uw printer
drukt alle documenten in omgekeerde
volgorde af. Deze instelling is nuttig,
wanneer u de achterste uitvoerlade
gebruikt.
•
Oneven pagina’s afdrukken
: Uw
printer drukt alleen de oneven
pagina’s
van het document af.
•
Even pagina’s afdrukken
: Uw printer
drukt alleen de even
pagina’s
van het
document af.
Printerletter-
typen
gebruiken
Wanneer deze optie is ingeschakeld,
gebruikt de printer bij het afdrukken van uw
document de lettertypen die in zijn
geheugen zijn opgeslagen, in plaats van de
lettertypen uit uw document te laden.
Omdat het downloaden van lettertypen tijd
kost, gaat het afdrukken sneller als u deze
optie selecteert.
A
FDRUKTAKEN
4.19
4
Gebruik van Probleemoplossing
Gebruik het tabblad Probleemoplossing om de bladzijden met
informatie over de printer af te drukken. U kunt die bladzijden
met informatie ook afdrukken door te klikken op de knop .
Zie pagina 2.14 en pagina 5.8.
Klik op het tabblad
Probleemoplossing
.
Optie Technische gegevens
Printerinfor-
matiepagina’s
U kunt die bladzijden met informatie
afdrukken door de pagina die u wilt
afdrukken uit de vervolgkeuzelijst te
selecteren en op de knop
Afdrukken
te
klikken.
•
Configuratiepagina
: Uw printer drukt
een pagina met configuratiegegevens af
•
Lijst van PCL-lettertypen
: Uw printer
drukt een lijst met lettertypen af.
•
Office-demopagina
: Uw printer drukt
een testpagina af.
Webkoppelin-
gen
U hebt rechtstreeks toegang tot de website
van Xerox.
A
FDRUKTAKEN
4.20
De statuscontrole gebruiken
Indien er een storing optreedt tijdens het afdrukken, verschijnt
het venster Statusmonitor met vermelding van de storing.
NB
:
• Het programma Statusmonitor kan alleen worden gebruikt als u
de printer door middel van een USB-kabel op uw computer
aansluit.
• U kunt de statuscontrole gebruiken in Windows 98/Me/2000/XP.
De statuscontrole installeren
1
Plaats de cd-rom in de cd-romlezer van uw computer.
De installatie start automatisch.
Als het stuurprogramma op de cd-romlezer niet
automatisch opstart:
Selecteer
Uitvoeren
in het menu
Start
, tik
X:\Setup.exe
in het vak Openen (waarbij
X
de letter is van het
cd-romstation) en klik op
OK
.
2
Selecteer de taal waarin u de software wenst te installeren.
3
Klik op
Statusmonitor
.
4
Volg de aanwijzingen op het scherm om de installatie te
voltooien.
O
PMERKING
:
Raadpleeg pagina 2.18
om de toepassing
Statusmonitor te verwijderen.
De probleemoplossingsgids openen
Dubbelklik op het pictogram Statusmonitor in de
Windowstaakbalk.
Of selecteer
vanuit het menu
Start
,
Programma’s
,
Xerox Phaser 3150
,
en vervolgens
Probleemoplossingsgids
.
Dubbelklik op dit pictogram.
A
FDRUKTAKEN
4.21
4
De programma-instelling van de
statuscontrole wijzigen
Het volgende venster gaat open wanneer u met uw
rechtermuisknop op het pictogram Statusmonitor in de Windows
taakbalk klikt en
Optie
selecteert.
•
Weergeven wanneer zich een fout voordoet tijdens het
afdrukken.
Het dialoogvenster Statusmonitor verschijnt
waneer er een fout optreedt tijdens het afdrukken.
•
Een automatische statuscontrole plannen.
Zorgt ervoor
dat de computer regelmatig de printerstatus bijwerkt. Door de
waarde dicht bij 1 seconde in te stellen, zal de computer de
printerstatus vaker controleren, wat een snellere respons in
geval van een printerstoring toelaat.
O
PMERKING
:
Wanneer het dialoogvenster Statuscontrole ter
indicatie van een storing wordt weergegeven, kunt u de huidige
afdruktaak annuleren of de betreffende oplossing bekijken. Als u
Afdruktaak annuleren
selecteert, schakelt u de printer uit en
klikt u op
OK
. Dit kan enkele minuten duren.
A
FDRUKTAKEN
4.22
Een lokaal gedeelde printer
instellen
U kunt de printer rechtstreeks aansluiten op een geselecteerde
computer die in het netwerk "hostcomputer" wordt genoemd.
De printer kan dan met andere gebruikers op het netwerk
worden gedeeld via de verbinding netwerkprinter in
Windows 98/Me/XP/NT 4.0/2000.
In Windows 98/Me
Als hostcomputer instellen
1
Start Windows.
2
Klik op
Start
, selecteer
Configuratiescherm
en dubbelklik
op het pictogram
Netwerk
.
3
Schakel het selectievakje
Bestands- en printerdeling
in,
en klik op
OK
. Sluit het venster.
4
Klik in het menu
Start
op
Instellingen
, klik op
Printers
en dubbelklik op de naam van uw printer.
5
Selecteer
Eigenschappen
in het menu
Printer
.
6
Klik op het tabblad
Delen
en schakel het selectievakje
Gedeeld als
in. Vul het veld
Sharenaam
in en klik op
OK
.
Als clientcomputer instellen
1
Klik met de rechter muisknop op de knop
Start
in Windows,
en kies
Verkenner
.
2
Klik in de linker kolom op de netwerkmap om deze te
openen.
3
Blader naar de computer waarop de printer is aangesloten,
klik met de rechter muisknop op de sharenaam van de
printer en selecteer
Printerpoort toewijzen
.
4
Selecteer de gewenste poort, schakel het selectievakje
Opnieuw verbinding maken bij aanmelden
in, en klik
op
OK
.
5
Kies in het
Start
menu
Instellingen
en vervolgens
Printers
.
6
Dubbelklik op het pictogram van uw printer.
A
FDRUKTAKEN
4.23
4
7
In het menu
Printer
selecteert u
Eigenschappen
.
8
Op het tabblad
Details
selecteert u de printerpoort en klikt
u op
OK
.
Onder Windows NT 4.0/2000/XP
Als hostcomputer instellen
1
Start Windows.
2
Voor Windows NT 4.0/2000: Klik op de knop
Start
in
Windows, en klik achtereenvolgens op
Instellingen
en
Printers
.
In Windows XP: Selecteer
Printers en faxen
in het
menu
Start
.
3
Dubbelklik op het pictogram van uw printer.
4
In het menu
Printer
selecteert u
Delen
.
5
Bij Windows NT 4.0 schakelt u het selectievakje
Gedeeld
in.
Bij Windows 2000 schakelt u het selectievakje
Gedeeld als
in.
Bij Windows XP schakelt u het selectievakje
Deze printer
delen
in.
6
Bij Windows NT 4.0 vult u de
Sharenaam
in en klikt u
op
OK
.
Bij Windows 2000/XP vult u de
Sharenaam
in en klikt u
op
OK
.
Als clientcomputer instellen
1
Klik met de rechter muisknop op de knop
Start
in Windows,
en kies
Verkenner
.
2
Klik in de linker kolom op de netwerkmap om deze te
openen.
3
Klik op de share-naam.
4
Voor Windows NT 4.0/2000: Klik op de knop
Start
in
Windows, en klik achtereenvolgens op
Instellingen
en
Printers
.
In Windows XP: Selecteer
Printers en faxen
in het
menu
Start
.
A
FDRUKTAKEN
4.24
5
Dubbelklik op het pictogram van uw printer.
6
In het menu
Printer
selecteert u
Eigenschappen
.
7
Klik op
Poort toevoegen
op het tabblad
Poorten
.
8
Selecteer
Lokale poort
en klik op
Nieuwe poort
.
9
Vul het veld
Geef een poortnaam op
in, en voer de
sharenaam in.
10
Klik op
OK
en op
Sluiten
.
11
Bij Windows NT 4.0 klikt u op
OK
.
Bij Windows 2000/XP klikt u op
Toepassen
en op
OK
.
5
Dit hoofdstuk geeft suggesties voor hoogwaardig en
spaarzaam afdrukken en tips voor het onderhouden van de
tonercassette en de printer.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Onderhoud tonercassette
• De printer reinigen
• Configuratiepagina Afdrukken
ONDERHOUD VAN UW PRINTER
O
NDERHOUD
VAN
UW
PRINTER
5.2
Onderhoud tonercassette
Opslag van de tonercassette
Om maximaal rendement te halen uit de tonercassette, neemt
u de volgende richtlijnen in acht.
• Haal de tonercassette pas uit de verpakking op het moment
dat u deze gaat gebruiken.
• Vul tonercassettes niet bij.
De printergarantie dekt geen
schade die is veroorzaakt door het gebruik van een
nagevulde cassette.
• Bewaar tonercassettes in dezelfde omstandigheden als de
printer.
• Om schade aan de tonercassette te voorkomen, moet u ervoor
zorgen dat deze niet langer dan enkele minuten wordt
blootgesteld aan licht.
Verwachte gebruiksduur van de tonercassettes
De gebruiksduur van de tonercassette hangt af van de
hoeveelheid toner die tijdens het afdrukken wordt gebruikt.
Als u tekst afdrukt bij een dekking van 5% kunt u met een
tonercassette met standaardcapaciteit ongeveer een
3.500 pagina’s afdrukken, en met een tonercassette met hoge
capaciteit ongeveer 5.000.
O
NDERHOUD
VAN
UW
PRINTER
5.3
5
Toner opnieuw verdelen
Wanneer de toner bijna leeg is, veroorzaakt dit mogelijk vage of
lichte vlekken op een bedrukt vel. U kunt de afdrukkwaliteit
tijdelijk verbeteren door de toner opnieuw te verdelen. De
volgende procedures stellen u in staat de huidige afdruktaak te
voltooien alvorens de tonercassette te vervangen.
1
Pak de voorklep vast en trek ze naar u toe om ze te openen.
2
Trek aan de tonercassette en neem ze uit de printer.
L
ET
OP
!
• Zorg dat u niet te ver in de printer grijpt. Het smeltgedeelte kan
heet zijn.
• Om schade aan de tonercassette te voorkomen, moet u ervoor
zorgen dat deze niet langer dan enkele minuten wordt
blootgesteld aan licht. Leg een vel papier over de cassette als u
deze langer dan enkele minuten uitgepakt laat liggen. Plaats de
cassette altijd op een schoon en gelijkmatig oppervlak.
O
NDERHOUD
VAN
UW
PRINTER
5.4
3
Schud de tonercassette vijf of zes keer voorzichtig heen en
weer om de toner opnieuw te verdelen.
O
PMERKING
:
Krijgt u per ongeluk toner op uw kleding, gebruik
dan een droge doek om het af te vegen en was het in koud water.
Was het niet met warm water, want dan zal de toner zich
vastzetten in de stof.
4
Plaats de tonercassette terug in de printer. Zorg dat de
tonercassette goed vastklikt.
5
Sluit de voorklep. Controleer of de klep goed dicht is. Als ze
niet go
ed is gesloten, kunnen er storingen optreden tijdens het
afdrukken.
O
NDERHOUD
VAN
UW
PRINTER
5.5
5
Tonercassette vervangen
Als de afdruk licht blijft na het verdelen van de inkt in de toner
(zie pagina 5.3) of het LED
knippert oranje,
vervangt u best
de tonercassette.
Verwijder de oude cassette en installeer een nieuwe
tonercassette. Zie "Tonercassette installeren" op pagina 2.4
voor meer informatie.
De printer reinigen
Voor een goede afdrukkwaliteit moet u het apparaat goed
schoonhouden. Voer de onderstaande stappen daarom iedere
keer uit als u de tonercassette vervangt of als de afdrukkwaliteit
achteruit gaat.
O
PMERKING
:
Zorg er tijdens het reinigen van de binnenkant van
het apparaat voor dat u de transferrol niet aanraakt (deze bevindt
zich onder de tonercassette). Olie van uw vingers kan problemen
met de afdrukkwaliteit veroorzaken.
W
AARSCHUWING
:
Wanneer u de behuizing van de printer
schoonmaakt met schoonmaakmiddelen die veel alcohol,
oplosmiddelen of andere bijtende bestanddelen bevatten, kan deze
van kleur veranderen of barsten.
Buitenkant reinigen
U kunt de behuizing van de printer het best schoonmaken met
een zachte, niet-pluizende doek. U kunt de doek lichtjes
bevochtigen met water, maar zorg dat er geen water op de
printer druppelt of in de printer binnendringt.
Binnenkant reinigen
Tijdens het afdrukken kunnen zich papier-, toner- en
stofdeeltjes ophopen in de printer. Dit kan op een gegeven
moment problemen met de afdrukkwaliteit gaan veroorzaken,
zoals tonervlekken of vegen. Door de binnenkant van de printer
te reinigen, vermijdt of beperkt u deze problemen.
De printer aan de binnenkant reinigen
1
Schakel de printer uit en trek de stekker uit het
stopcontact. Wacht dan tot de printer is afgekoeld.
O
NDERHOUD
VAN
UW
PRINTER
5.6
2
Open de voorklep. Trek aan de tonercassette en neem ze uit
de printer.
3
Met een droge niet-pluizende doek verwijdert u alle stof en
gemorste toner uit de omgeving rond de tonercassette en
uit het tonercassettevak.
O
PMERKING
:
Om schade aan de tonercassette te voorkomen,
moet u ervoor zorgen dat deze niet langer dan enkele minuten
wordt blootgesteld aan licht. Dek de cassette eventueel af met een
vel papier en plaats ze op een schoon en gelijkmatig oppervlak.
Zorg ook dat u de zwarte transferrol in de printer niet aanraakt.
4
Plaats de lange glazen strook (LSU) bovenaan in het
cassettevak, en veeg voorzichtig over het glas om te
controleren of het witte katoen wordt zwart gekleurd door
het vuil.
O
NDERHOUD
VAN
UW
PRINTER
5.7
5
5
Zet de tonercassette terug en sluit de klep. Controleer of de
klep goed dicht is. Als ze niet go
ed is gesloten, kunnen er
storingen optreden tijdens het afdrukken.
6
Steek de stekker in het stopcontact en schakel de printer in.
Een reinigingspagina afdrukken
Als u wazige, vage of uitgelopen afdrukken vaststelt, kunt u met
het afdrukken van een reinigingspagina de trommel in de
tonercassette reinigen. Deze handeling resulteert in een pagina
met tonerafval dat moet worden verwijderd.
1
Zorg dat de printer ingeschakeld is in gereedmodus en dat
de papierlade papier bevat.
2
Druk de knop op het bedieningspaneel in en houdt
deze gedurende 10 seconden ingedrukt tot alle LED's
oplichten.
3
Uw printer neemt automatisch een vel papier uit de
papierlade en drukt een reinigingspagina af met stof- of
tonerdeeltjes erop.
O
PMERKING
:
Het reinigingsproces van de cassette neemt enige
tijd in beslag. Om het proces te onderbreken, schakelt u het
apparaat uit.
O
NDERHOUD
VAN
UW
PRINTER
5.8
Configuratiepagina Afdrukken
Vanop het bedieningspaneel van de printer kunt u een
configuratiepagina afdrukken. Gebruik de configuratiepagina
om de huidige printerinstellingen te bekijken of problemen met
de printer op te lossen.
Om de configuratiepagina af te drukken:
1
Zorg dat de printer ingeschakeld is in gereedmodus en dat
de papierlade papier bevat.
2
Druk de knop op het bedieningspaneel in en houdt
deze gedurende ongeveer 6 seconden ingedrukt tot alle
LED's snel achter elkaar oplichten.
De configuratiepagina wordt afgedrukt.
6
Dit hoofdstuk biedt nuttige informatie over wat u moet doen
als er tijdens het gebruik van uw printer een fout optreedt.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Problemen oplossen Checklist
• Algemene afdrukproblemen oplossen
• Vastgelopen afdrukpapier verwijderen
• Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
• Probleemoplossing bij foutberichten
• Gebruikelijke Windows-problemen
• Gebruikelijke Linux-problemen
PROBLEMEN OPLOSSEN
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.2
Problemen oplossen Checklist
Als de printer niet naar behoren functioneert, overloopt u de
onderstaande checklist. Als een printer niet voldoet aan een
item van de checklist, volgt u de betreffende suggesties om het
probleem op te lossen.
Controleer Oplossing
Druk een testpagina af om
te controleren of de printer
op de juiste wijze papier
invoert. Zie pagina 2.14 of
pagina 4.19.
• Als er geen voorbeeldpagina wordt afgedrukt, controleert
u het papier in de papierlade.
• Als het papier in de printer vastloopt, gaat u naar
"Vastgelopen afdrukpapier verwijderen" op pagina 6.6.
Controleer de testpagina
om te zien of deze juist
werd afgedrukt.
Als er een probleem is met de afdrukkwaliteit, gaat u naar
"Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen" op
pagina 6.13.
Druk een kort document af
vanuit een softwaretoepas-
sing om te controleren of
de computer en de printer
zijn aangesloten en juist
communiceren.
• Als de pagina niet wordt afgedrukt, controleert u de
kabelverbinding tussen de printer en de computer.
• Controleer de afdrukwachtrij of de print spooler om na te
gaan of het afdrukken onderbroken werd.
• Controleer de softwaretoepassing om na te gaan of u het
juiste printerstuurprogramma en de juiste
communicatiepoort gebruikt. Als het afdrukken van de
pagina wordt onderbroken, gaat u naar "Algemene
afdrukproblemen oplossen" op pagina 6.3.
Als u het printerprobleem
niet kunt oplossen aan de
hand van de checklist, kunt
u de volgende delen voor
probleemoplossing
controleren.
• "Algemene afdrukproblemen oplossen" op pagina 6.3.
• "Probleemoplossing bij foutberichten" op pagina 6.18.
• "Gebruikelijke Windows-problemen" op pagina 6.19.
• "Gebruikelijke Linux-problemen" op pagina 6.20.
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.3
6
Algemene afdrukproblemen
oplossen
Voor problemen met de bediening van uw printer raadpleegt u
de onderstaande tabel met mogelijke oplossingen.
Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
De printer drukt
niet af.
De printer ontvangt geen
stroom.
Controleer de stekker en het netsnoer, de
aan-/uitschakelaar en het stopcontact.
De printer is niet
geselecteerd als de
standaardprinter.
Selecteer
Xerox Phaser 3150
PCL 6
als uw standaardprinter.
Controleer de printer op
het volgende:
• De klep van de printer is niet gesloten.
• Is in het apparaat papier vastgelopen?
• Hebt u papier geladen?
• Is er wel een tonercassette geplaatst?
Neem contact op met een onderhouds-
technicus in geval van een printersysteem-
fout.
Mogelijk bevindt de
printer zich in de modus
Handmatige invoer en is
het papier op.
Laad papier in papierlade 1 en druk op de
knop op het bedieningspaneel van de
printer.
De verbindingskabel
tussen de computer en
de printer is niet juist
aangesloten.
Maak de kabel los en sluit hem opnieuw
aan.
De verbindingskabel
tussen de computer en
de printer is defect.
Controleer eventueel de kabel door hem
aan te sluiten op een andere computer die
goed functioneert, en probeer af te
drukken. U kunt ook proberen om met een
andere printerkabel een pagina af te
drukken.
De poortinstelling is niet
juist.
Controleer in Windows of de afdruktaak
naar de juiste poort wordt gestuurd
(bijvoorbeeld LPT1). Als uw computer
meer poorten heeft, controleert u of de
printer op de juiste poort is aangesloten.
De printer is mogelijk
verkeerd geconfigureerd.
Controleer de printereigenschappen om te
verifiëren of alle afdrukinstellingen juist
zijn.
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.4
De printer drukt
niet af.
(Vervolg)
Printerstuurprogramma
niet goed geïnstalleerd.
Installeer het printerstuurprogramma
opnieuw; zie pagina 2.18. Probeer een
testpagina af te drukken.
De printer werkt niet
behoorlijk.
Controleer of het bericht op het display
van het bedieningspaneel een systeemfout
aangeeft.
De printer
selecteert
afdrukmate-
riaal uit de
verkeerde lade.
Misschien is in de
Eigenschappen van de
printer niet de juiste
invoer geselecteerd.
In vele softwaretoepassingen kan de lade
worden geselecteerd op het tabblad
Papier
in de printereigenschappen.
Selecteer de juiste invoer. Zie pagina 4.7
voor meer informatie.
Er wordt geen
papier
ingevoerd in de
printer.
Het papier is niet goed in
de papierlade geladen.
Verwijder het papier en laad het op de
juiste manier.
Te veel papier in de
papierlade.
Verwijder het overschot.
Het papier is te dik. Gebruik alleen papier dat voldoet aan de
vereisten van de printer. Zie pagina 9.3
voor meer informatie.
De taak wordt
uiterst traag
afgedrukt.
De afdruktaak is te
complex.
Maak de pagina minder complex door
afbeeldingen te verwijderen of wijzig de
instellingen van de afdrukkwaliteit.
De maximale afdruksnelheid van uw printer
is 20 ppm (pagina’s per minuut) voor
A4-formaat of 22 ppm voor Letter-formaat.
Als u Windows 98/Me
gebruikt, is mogelijk de
spoolinginstelling
verkeerd.
Ga naar het menu
Start
en kies
Instellingen
en
Printers
. Klik met de
rechtermuisknop op het printerpictogram
Xerox Phaser 3150 PCL 6
, selecteer
Eigenschappen
, klik op het tabblad
Details
en selecteer vervolgens de knop
Wachtrij-instellingen
. Selecteer de
gewenste wachtrij-instelling.
De helft van de
pagina is
blanco.
De pagina-layout is te
complex.
Vereenvoudig de pagina-layout en
verwijder onnodige tekeningen uit het
document.
De ingestelde
afdrukstand is onjuist.
Wijzig de afdrukstand in uw programma.
Zie pagina 4.3 voor meer informatie.
Het papierformaat en de
instellingen voor het
papierformaat stemmen
niet overeen.
Stel het juiste papierformaat in voor het
papier in de papierlade.
Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.5
6
Het
afdrukpapier
blijft vastlopen.
Te veel papier in de
papierlade.
Verwijder het overschot.
Gebruik papierlade 1 als u op speciale
materialen wilt afdrukken.
Er wordt een verkeerde
papiersoort gebruikt.
Gebruik alleen papier dat voldoet aan de
vereisten van de printer. Zie pagina 9.3
voor meer informatie.
Er wordt een verkeerde
uitvoermethode
gebruikt.
Bijzondere afdrukmaterialen zoals dik
papier mogen niet worden afgedrukt via de
bovenste uitvoerlade (voorkant omlaag).
Gebruik de achterste uitvoerlade (voorkant
omhoog).
Mogelijk zit er vuil in de
printer.
Open het achterdeksel en verwijder
papierresten.
De printer drukt
af, maar de
tekst is
verkeerd,
vervormd of
onvolledig.
De printerkabel zit los of
is defect.
Maak de printerkabel los en sluit hem
opnieuw aan. Druk een document af dat u
al met succes hebt afgedrukt.
Controleer eventueel de kabel door hem
aan te sluiten op een andere computer die
goed functioneert, en probeer af te
drukken. U kunt ook proberen om met een
andere printerkabel een pagina af te
drukken.
Het verkeerde
printerstuurpramma was
geselecteerd.
Controleer het printerselectiemenu van de
toepassing om te verifiëren of uw printer is
geselecteerd.
Uw programma heeft
misschien een probleem.
Probeer of u met een ander programma
wel kunt afdrukken.
Het besturingssysteem
werkt niet goed.
Als u afdrukt vanuit Windows (elke versie),
sluit u Windows, gaat u naar een
DOS-prompt en controleert u de werking
met het volgende commando: Bij een
prompt
C:\
typt u
Dir LPT1
, en drukt u op
Enter
. (In de veronderstelling dat u op
LPT1 bent aangesloten.) Sluit Windows af
en start de computer opnieuw op. Zet de
printer uit en opnieuw aan.
Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.6
Vastgelopen afdrukpapier
verwijderen
Soms kan het papier vastlopen tijdens het afdrukken. Mogelijke
oorzaken:
• De papierlade is niet correct geladen of bevat te veel papier.
• De papierlade werd tijdens een afdruktaak uitgetrokken.
• De voorklep werd tijdens een afdruktaak geopend.
• Het gebruikte papier is niet in overeenstemming met de
papierspecificaties. Zie "Papierspecificaties" op pagina 9.3
voor meer informatie.
• Het formaat van het gebruikte papier wordt niet ondersteund.
Zie "Papierspecificaties" op pagina 9.3 voor meer informatie.
Als het papier vastloopt, licht de LED op het
bedieningspaneel rood op. Zoek en verwijder het vastgelopen
papier. Als u het niet kunt zien, kijk dan in de printer.
O
PMERKING
:
Gebruik geen pincet of metalen voorwerpen met
scherpe punten om het vastgelopen papier te verwijderen. U zou
op die manier immers de metalen onderdelen aan de binnenkant
van uw printer kunnen beschadigen en een kortsluiting
veroorzaken.
Er worden
pagina’s
afgedrukt, maar
ze zijn blanco.
De tonercassette is leeg
of beschadigd.
Verdeel eventueel de nog aanwezige toner
over de cassette. Zie pagina 5.3 voor meer
informatie.
Indien nodig, vervangt u de tonercassette.
Het document bevat
misschien blanco
pagina’s.
Controleer of het bestand blanco pagina’s
bevat.
Sommige onderdelen
zoals de controller of het
paneel zijn defect.
Neem contact op met een
onderhoudstechnicus.
Bij Adobe
Illustrator
worden de
afbeeldingen
niet goed
afgedrukt.
De instelling in het
programma is niet juist.
Selecteer
Downloaden als bitmap
in het
kader
TrueType-opties
op het tabblad
met eigenschappen van
Beeldopties
.
Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.7
6
In het papieruitvoergebied
1
Schuif papierlade 2 eruit om toegang te krijgen tot het
vastgelopen papier.
2
Verwijder alle verkeerd ingevoerde papier door het met de
zichtbare hoek uit de printer te trekken. Zorg dat alle vellen
mooi recht in de papierlade zijn geladen.
O
PMERKING
:
Als u het vastgelopen papier niet kunt zien, of er is
weerstand wanneer u eraan trekt, neem dan de papierlade uit de
printer en trekt u het vastgelopen papier voorzichtig los uit de
printer.
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.8
3
Schuif de papierlade weer in de printer.
4
Open en sluit de voorklep om door te gaan met afdrukken.
In papierlade 1
1
Open papierlade 1.
2
Verwijder het vastgelopen papier voorzichtig uit de lade.
3
Open en sluit de voorklep. U kunt het afdrukken nu
hervatten.
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.9
6
Rond de tonercassette
1
Open en sluit de voorklep, en het vastgelopen papier loopt
automatisch uit de printer.
Zoniet gaat u verder met stap 2.
2
Open de voorklep en verwijder de tonercassette.
W
AARSCHUWING
:
Om schade aan de tonercassette te
voorkomen, moet u ervoor zorgen dat deze niet langer dan enkele
minuten wordt blootgesteld aan licht. Leg een vel papier als
bescherming op de bovenzijde van de tonercassette, terwijl deze
uit de printer is, en plaats de cassette op een schoon en
gelijkmatig oppervlak.
3
Trek het vastgelopen papier voorzichtig naar u toe en
verwijder het uit de printer.
Als u het vastgelopen papier niet ziet en u ondervindt
weerstand wanneer u eraan trekt, ga dan naar "In het
papieruitvoergebied" op pagina 6.10.
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.10
4
Zorg ervoor dat er geen ander papier in de printer zit.
5
Installeer de tonercassette opnieuw, en sluit vervolgens de
voorklep. U kunt het afdrukken nu hervatten.
In het papieruitvoergebied
1
Als een groot deel van het papier zichtbaar is, trekt u het
papier recht naar buiten. Zoniet, gaat u verder met stap 2.
2
Open de achterste uitvoerlade.
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.11
6
3
Maak het papier los, als het tussen de toevoerrollen is
geklemd. Trek het papier er dan voorzichtig uit.
4
Sluit de achterste uitvoerlade.
5
Open en sluit de voorklep. U kunt het afdrukken nu
hervatten.
Als A5-papier regelmatig vastloopt, kunt u
het volgende doen
Als A5-papier regelmatig vastloopt, kunt u het volgende doen:
1
Open de invoerlade en leg het papier erin zoals hieronder
wordt getoond.
2
Open het venster Xerox Phaser 3150 PCL 6
Voorkeurinstellingen, stel het papierformaat in op
A5 (148x210 mm)
op het tabblad
Papier
.
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.12
3
Stel in het vak
Richting
van het tabblad
Indeling
de optie
Draaien
in op
90º
.
4
Klik op
OK
om het afdrukken te starten.
Tips om papierstoringen te vermijden
De meeste papierstoringen zijn te vermijden als u de juiste soort
papier selecteert. Als een papierstoring optreedt, volgt u de
stappen die zijn beschreven in "Vastgelopen afdrukpapier
verwijderen" op pagina 6.6.
• Volg de aanwijzingen onder "Papier laden" op pagina 2.7. Zorg
ervoor dat de papiergeleiders goed zijn ingesteld.
• Laad de papierlade niet te vol. Zorg ervoor dat het papier
onder de papiergrensmarkering op de binnenwand van de
papierlade ligt.
• Verwijder het papier niet uit de papieralde tijdens het
afdrukken.
• Buig het papier, waaier het uit en maak er een rechte stapel
van voordat u het in de lade plaatst.
• Gebruik geen gekreukt, vochtig of omgekruld papier.
• Plaats geen verschillende papiersoorten in de papierlade.
• Gebruik alleen de aanbevolen afdrukmaterialen. Zie
"Papierspecificaties" op pagina 9.3 voor meer informatie.
• Zorg ervoor dat u het papier met de aanbevolen afdrukzijde
naar beneden in de papierlade legt en naar boven in
papierlade 1.
Selecteer 90 graden.
Klik hier.
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.13
6
Problemen met de afdrukkwaliteit
oplossen
Vuil of stof in de printer of onjuist geladen papier kan een
nadelig effect hebben op de afdrukkwaliteit. Zie de
onderstaande tabel om het probleem op te lossen.
Probleem Oplossing
Lichte of vage
afdrukken
Als de pagina een verticale witte streep of vaag gebied bevat:
• Misschien is de tonercassette bijna leeg. Door de resterende
toner over de cassette te verdelen, kunt u er waarschijnlijk
nog een aantal afdrukken mee maken. Zie "Toner opnieuw
verdelen" op pagina 5.3 voor meer informatie. Als dit niet
helpt, moet u een nieuwe tonercassette plaatsen.
• Mogelijk voldoet het papier niet aan de papierspecificaties (het
is bijvoorbeeld te vochtig of te ruw). Zie "Papierspecificaties"
op pagina 9.3 voor meer informatie.
• Als de hele pagina licht is, is de afdrukresolutie te licht
ingesteld. Pas de afdrukresolutie in het venster Eigenschappen
aan. Zie "Instellen van Voorkeursintellingen voor
Afbeeldingen" op pagina 4.16 voor meer informatie.
• Als de pagina zowel vage gebieden als vegen bevat, kan dit
erop wijzen dat de tonercassette moet worden gereinigd. Zie
"Binnenkant reinigen" op pagina 5.5 voor meer informatie.
• Mogelijk is het oppervlak van de laserscannereenheid vuil.
Reinig de laserscannereenheid. Zie "Binnenkant reinigen" op
pagina 5.5 voor meer informatie.
Tonerspecificaties
• Mogelijk voldoet het papier niet aan de specificaties (het is
bijvoorbeeld te vochtig of te ruw). Zie "Papierspecificaties" op
pagina 9.3 voor meer informatie.
• De transferrol kan vuil zijn. Zie "Binnenkant reinigen" op
pagina 5.5 voor meer informatie.
• Misschien moet de papierbaan worden gereinigd. Zie
"Binnenkant reinigen" op pagina 5.5 voor meer informatie.
Onregelmatigheden
Als op willekeurige plaatsen vage, meestal ronde plekken zitten:
• Misschien zat er een slecht vel tussen het papier. Druk het
document opnieuw af.
• Het vochtgehalte van het papier is niet op alle plaatsen gelijk
of het papier bevat vochtplekken. Probeer een andere merk
papier. Zie "Papierspecificaties" op pagina 9.3 voor meer
informatie.
• Een hele partij papier is niet in orde. Problemen bij het
fabricageproces kunnen ertoe leiden dat toner niet goed hecht
aan sommige gedeelten van het papier. Probeer een ander
merk papier.
• Misschien is de tonercassette defect. Zie "Verticale
regelmatige fouten" op de volgende pagina.
• Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neemt u
contact op met een onderhoudstechnicus.
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.14
Verticale lijnen
Als de afdrukken zwarte, verticale strepen vertonen:
• Er zit waarschijnlijk een kras op de lichtgevoelige drum in de
tonercassette. Plaats een nieuwe tonercassette.
Als er witte verticale strepen op de pagina verschijnen:
• Het oppervlak van het LSU-gedeelte in het toestel kan vuil
zijn. Reinig het LSU-gedeelte (raadpleeg "Binnenkant
reinigen" op pagina 5.5).
Grijze achtergrond
Als de hoeveelheid achtergrondschaduw onacceptabel wordt,
kunnen de onderstaande procedures het probleem oplossen.
• Gebruik lichter papier. Zie "Papierspecificaties" op pagina 9.3
voor meer informatie.
• Controleer de omgeving van de printer; een zeer droge
omgeving (lage vochtigheid) of een hoge vochtigheid (hoger
dan een RV van 80%) kunnen de hoeveelheid
achtergrondschaduw verhogen.
• Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Zie
"Tonercassette installeren" op pagina 2.4 voor meer
informatie.
Tonervlekken
• Reinig de binnenkant van de printer. Zie "Binnenkant reinigen"
op pagina 5.5 voor meer informatie.
• Controleer papiersoort en -kwaliteit. Zie "Papierspecificaties"
op pagina 9.3 voor meer informatie.
• Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Zie
"Tonercassette installeren" op pagina 2.4 voor meer
informatie.
Verticale
regelmatige fouten
Als de afdrukken met regelmatige tussenafstanden afwijkingen
vertonen:
• Misschien is de tonercassette defect. Als een afwijking zich
met regelmatige tussenafstanden herhaalt, moet u een paar
keer een schoonmaakblad afdrukken om de tonercassette te
reinigen; zie pagina 5.7. Als het probleem blijft terugkomen,
plaatst u een nieuwe tonercassette. Zie "Tonercassette
installeren" op pagina 2.4 voor meer informatie.
• Er zit mogelijk toner op onderdelen van de printer. Als de
achterkant van de afdrukken vlekken vertoont, lost het
probleem zich waarschijnlijk na een aantal pagina’s vanzelf op.
• Mogelijk is de smelteenheid beschadigd. Neem contact op met
een onderhoudstechnicus.
Probleem Oplossing
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.15
6
Schaduwvlekken
Schaduwvlekken worden veroorzaakt door een teveel aan toner
op de afdruk.
• Misschien is het papier te vochtig. Probeer af te drukken met
een andere partij papier. Maak de verpakking van een nieuw
pak papier pas open op het moment dat u het gaat gebruiken.
Daarmee voorkomt u dat het papier te veel vocht opneemt.
• Als een enveloppe achtergrondspatten vertoont, wijzigt u de
afdruklay-out om te vermijden dat u afdrukt over gebieden
met overlappende naden aan de achterkant. Dit probleem kan
worden veroorzaakt door afdrukken op naden.
• Als de hele pagina wordt overdekt door schaduwvlekken, kies
dan een andere afdrukresolutie vanuit uw programma of in
het venster Eigenschappen van de printer.
Misvormde tekst
• Als tekst er misvormd uitziet ("uitgehold" effect), kan het
papier te glad zijn. Probeer een ander soort papier. Zie
"Papierspecificaties" op pagina 9.3 voor meer informatie.
• Als tekst er misvormd uitziet (golvend effect), is de scanner
misschien aan een onderhoudsbeurt toe. Controleer of dit ook
gebeurt op een testpagina (zie pagina 2.14). Neem contact op
met een onderhoudstechnicus.
Papier schuin
• Controleer papiersoort en -kwaliteit. Zie "Papierspecificaties"
op pagina 9.3 voor meer informatie.
• Laad papier of ander afdrukmateriaal op de juiste manier in de
papierlade en zorg ervoor dat de geleiders niet te los of te
strak tegen de stapel papier aan zitten.
Gekruld of gegolfd
• Doe het papier op de juiste manier in het apparaat.
• Controleer papiersoort en -kwaliteit. Papier kan krullen als de
temperatuur of de vochtigheid te hoog is. Zie
"Papierspecificaties" op pagina 9.3 voor meer informatie.
• Draai de stapel in de papierlade om. Probeer ook eens het
papier 180° te draaien in de papierlade.
• Probeer af te drukken naar de uitvoersleuf aan de achterkant.
Probleem Oplossing
A
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.16
Vouwen of kreuken
• Doe het papier op de juiste manier in het apparaat.
• Controleer papiersoort en -kwaliteit. Zie "Papierspecificaties"
op pagina 9.3 voor meer informatie.
• Open de achterklep en probeer naar de achterste uitvoerlade
af te drukken (voorkant omhoog).
• Draai de stapel papier in de papierlade om (ondersteboven).
Probeer ook eens het papier 180° te draaien in de papierlade.
Achterkant van
afdrukken zijn vuil
• De transferrol kan vuil zijn. "Binnenkant reinigen" op
pagina 5.5.
• Misschien lekt de tonercassette. Reinig de binnenkant van de
printer.
Zwarte afdrukken
• Mogelijk is de tonercassette niet goed geplaatst. Verwijder de
cassette en plaats deze opnieuw.
• De tonercassette is misschien defect. Plaats een nieuwe
tonercassette.
• Mogelijk zijn reparaties aan de printer vereist. Neem contact
op met een onderhoudstechnicus.
Tonerverlies
• Reinig de binnenkant van de printer.
• Controleer papiersoort en -kwaliteit. Zie "Papierspecificaties"
op pagina 9.3 voor meer informatie.
• Plaats een nieuwe tonercassette. Zie "Tonercassette
installeren" op pagina 2.4 voor meer informatie.
• Als het probleem zich blijft voordoen, zijn er mogelijk
reparaties aan de printer vereist. Neem contact op met een
onderhoudstechnicus.
Probleem Oplossing
A
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.17
6
Openingen in
tekens
Openingen in tekens zijn witte plekjes in tekens op plaatsen die
zwart horen te zijn:
• Als dit probleem optreedt bij transparanten, probeer dan een
ander soort. Omwille van de samenstelling van transparanten
zijn zulke openingen in beperkte mate normaal.
• Misschien drukt u af op de verkeerde kant van het materiaal.
Haal het materiaal eruit en draai het om.
• Misschien voldoet het papier niet aan de papierspecificaties.
Zie "Papierspecificaties" op pagina 9.3 voor meer informatie.
Horizontale strepen
Controleer bij horizontale zwarte strepen of vlekken het
volgende:
• Mogelijk is de tonercassette verkeerd geïnstalleerd. Verwijder
de cassette en plaats deze opnieuw.
• Misschien is de tonercassette defect. Plaats een nieuwe
tonercassette. Zie "Tonercassette installeren" op pagina 2.4
voor meer informatie.
• Als het probleem zich blijft voordoen, zijn er mogelijk
reparaties aan de printer vereist. Neem contact op met een
onderhoudstechnicus.
Krullen
Als het afgedrukte papier omkrult of het papier niet wordt
ingevoerd, doet u het volgende:
• Draai de papierstapel in de papierlade om. Probeer het papier
eens 180° in de papierlade te draaien.
• Probeer af te drukken naar de uitvoersleuf aan de achterkant.
Probleem Oplossing
A
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
AaBbCc
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.18
Probleemoplossing bij
foutberichten
In geval er zich een fout in de printer voordoet, signaleert het
bedieningspaneel dit door middel van de indicatielampjes. Zoek
het lichtpatroon hieronder dat overeenstemt met het
lichtpatroon van de printer en volg de voorgestelde oplossingen
om de fout te verhelpen.
Legende van de LED-status
LED-
patroon
Mogelijke problemen en oplossingen
Wanneer beide LED’s tegelijk knipperen schakelt u
de stroom in en uit. Als het probleem blijft
bestaan, neemt u contact op met de
klantenondersteuning.
LED
On Line/Error
licht rood op
• Er is papier vastgelopen. Om het probleem op te
lossen, zie "Vastgelopen afdrukpapier
verwijderen" op pagina 6.6.
• De papierlade is leeg. Laad papier in de
papierlade.
• De voorklep staat open. Sluit de voorklep.
• Is er wel een tonercassette geplaatst? Plaats
een tonercassette. Zie "Tonercassette
installeren" op pagina 2.4 voor meer informatie.
symbool voor "LED uit"
symbool voor "LED aan"
symbool voor
"LED knippert"
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.19
6
Gebruikelijke Windows-problemen
O
PMERKING
:
Raadpleeg de handleiding van Microsoft Windows 98/Me/NT 4.0/2000/XP
die met uw pc werd geleverd voor meer informatie over foutberichten van Windows.
• U hebt op de knop gedrukt, terwijl de
printer gegevens ontving.
• In de modus Handmatige Invoer ligt er geen
papier in papierlade 1. Plaats papier in
papierlade 1.
• Als de printer gegevens ontvangt, knippert de
LED traag groen.
• Als de printer de ontvangen gegevens afdrukt,
dan knippert de LED snel groen.
• Als de geïnstalleerde tonercassette leeg is,
knippert het LED oranje. Vervang de
tonercassette. Zie voor vervangen van de
tonercassette "Tonercassette installeren" op
pagina 2.4.
• Als u een tonercassette hebt geïnstalleerd die
niet geschikt is voor de printer, knippert de
LED afwisselend rood en oranje. Plaats de
juiste tonercassette.
LED-
patroon
Mogelijke problemen en oplossingen
Probleem Mogelijke oorzaak en oplossing
Het bericht "Bestand in
gebruik" wordt tijdens de
installatie weergegeven.
Sluit alle softwaretoepassingen af. Verwijder alle software
uit de groep Opstarten, en start Windows opnieuw op.
Installeer het printerstuurprogramma opnieuw.
Het bericht "Fout bij het
schrijven naar LPTx" wordt
weergegeven.
• Zorg dat de kabels correct zijn aangesloten, en dat de
printer is ingeschakeld.
• Als bidirectionele communicatie niet is ingeschakeld in
het stuurprogramma, wordt dit bericht ook
weergegeven.
De berichten "Algemene
beschermingsfout",
"OE-uitzondering",
"Spool32" of "Ongeldige
bewerking" worden
weergegeven.
Sluit alle andere toepassingen, start Windows opnieuw, en
probeer het nog eens.
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.20
Gebruikelijke Linux-problemen
Probleem Mogelijke oorzaak en oplossing
Ik kan de instellingen niet
wijzigen in het configura-
tiehulpprogramma.
U moet over de toegangsrechten van de beheerder
beschikken om de algemene instellingen te kunnen wijzigen.
Ik gebruik het
KDE-bureaublad, maar het
configuratiehulp-
programma en LLPR
starten niet.
Misschien hebt u de GTK-bibliotheken niet geïnstalleerd.
Gewoonlijk worden deze met de meeste Linux-versies
meegeleverd, maar moet u ze handmatig installeren.
Raadpleeg de installatiehandleiding van uw versie voor meer
informatie over het installeren van aanvullende pakketten.
Ik heb dit pakket net
geïnstalleerd, maar ik vind
geen ingangen in de
KDE/Gnome-menu’s.
Sommige versies van de KDE- of GNOME-bureaubladomgeving
vereisen dat u uw sessie opnieuw opstart voordat de
wijzigingen van kracht worden.
Ik krijg het foutbericht
"Some options are not
selected" (Bepaalde opties
zijn niet geselecteerd) als
ik de printerinstellingen
bewerk.
Bepaalde printers hebben conflicterende instellingen, wat
betekent dat sommige instellingen voor twee opties niet
tegelijk kunnen worden geselecteerd. Wanneer u een
instelling wijzigt en het printerpakket detecteert een dergelijk
conflict, wijzigt u de conflicterende optie naar de waarde
"Geen keuze", en moet u een optie kiezen die niet geen
conflicten oplevert alvorens de wijzigingen kunnen worden
doorgevoerd.
Ik kan geen printer
instellen als
standaardprinter.
In bepaalde omstandigheden is het niet mogelijk om de
standaardwachtrij te wijzigen. Dit vindt plaats met bepaalde
varianten van LPRng, vooral bij recente RedHat-systemen die
de "printconf"-database van wachtrijen gebruiken.
Bij gebruik van printconf wordt het bestand /etc/printcap
automatisch vernieuwd vanuit de database van printers die
beheerd wordt door het systeem (gewoonlijk door het
commando "printtool"); de wachtrijen in /etc/printcap.local
worden aan het resulterende bestand toegevoegd. Omdat de
standaardwachtrij in LPRng wordt gedefinieerd als de eerste
wachtrij in /etc/printcap, is het niet mogelijk voor het
printerpakket van Linux om de standaardinstelling te wijzigen,
wanneer sommige wachtrijen anders zijn gedefinieerd met
printtool.
LPD-systemen identificeren de standaardwachtrij als de
wachtrij met de naam "p". Dus als er reeds een wachtrij
bestaat met deze naam, en als deze geen enkele alias heeft,
dan kunt u de standaard niet wijzigen. Om dit probleem op te
lossen, kunt u de wachtrij ofwel verwijderen, ofwel de naam
van de wachtrij wijzigen door het bestand the /etc/printcap
handmatig te bewerken.
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.21
6
De instelling "n op een vel"
(meerdere pagina’s per
vel) werkt niet juist voor
sommige van mijn
documenten.
De functie N op een vel wordt verkregen via naverwerking van
de PostScript-gegevens die naar het afdruksysteem worden
gestuurd. Dergelijke post-processing kan echter alleen
adequaat worden gerealiseerd, indien de PostScript-gegevens
overeenstemmen met de Adobe Document Structuring
Conventions. Er kunnen problemen ontstaan als u "n op een
vel" (meerdere pagina’s per vel) en andere functies die
steunen op naverwerking gebruikt als het document dat wordt
afgedrukt niet aan de conventies voldoet.
Ik gebruik BSD lpr
(Slackware, Debian,
oudere versies), en
sommige in LLPR gekozen
opties lijken geen effect te
hebben.
Oude BSD lpr-systemen hebben een harde beperking op de
lengte van de optiereeks die naar het afdruksysteem kan
worden gestuurd. Als u een aantal verschillende opties hebt
geselecteerd, wordt de lengte van de opties mogelijk
overschreden, en worden sommige van uw keuzes niet
doorgestuurd naar de programma’s waar ze moeten worden
geïmplementeerd. Probeer minder opties te selecteren die
afwijken van de standaardinstellingen, om minder geheugen
te gebruiken.
Ik probeer een document
af te drukken in de
afdrukstand Liggend, maar
het document wordt
gedraaid en bijgesneden
afgedrukt.
De meeste Unix-toepassingen die een optie voor de
afdrukstand Liggend aanbieden in hun afdrukopties zullen de
juiste PostScript-code genereren die als zodanig zou moeten
worden afgedrukt. In dat geval moet u verifiëren of u de optie
LLPR op de standaardinstelling Staand laat staan, om
ongewenste draaiingen van de pagina te vermijden die tot
een bijgesneden afdruk zouden leiden.
Sommige pagina’s worden
volledig blanco afgedrukt
(er wordt niets afgedrukt),
en ik gebruik CUPS.
Als de gegevens worden verstuurd in de indeling
Encapsulated PostScript (EPS), bevatten enkele oudere
versies van CUPS (1.1.10 en ouder) een bug waardoor de
gegevens niet juist kunnen worden verwerkt. Als u via LLPR
afdrukt, lost het printerpakket dit probleem op door de
gegevens te converteren naar gewoon PostScript. Als uw
toepassing echter LLPR omzeilt en EPS-gegevens uitvoert
naar CUPS, wordt het document mogelijk niet juist afgedrukt.
Ik kan niet afdrukken naar
een SMB-printer
(Windows).
Om te kunnen configureren en SMB-gesharede printers te
gebruiken (zoals printers geshared op een Windows
apparaat), moet u over een correct geïnstalleerd
SAMBA-pakket beschikken die deze eigenschap inschakelt. De
opdracht "smbclient" moet op uw computer beschikbaar en
bruikbaar zijn.
Mijn toepassing lijkt
geblokkeerd te zijn
wanneer LLPR wordt
uitgevoerd.
De meeste Unix-toepassingen verwachten dat een opdracht
zoals de gebruikelijke "lpr"-opdracht niet-interactief is, en
keren bijgevolg onmiddellijk terug. Aangezien LLPR wacht op
input van de gebruiker voordat de afdruktaak naar de
afdrukspooler wordt gestuurd, wacht de toepassing vaak tot
het proces terugkeert en lijkt het alsof de toepassing
geblokkeerd is (de vensters van de toepassing worden niet
vernieuwd). Dit is normaal en de toepassing zou juist moeten
functioneren nadat de gebruiker LLPR afsluit.
Probleem Mogelijke oorzaak en oplossing
P
ROBLEMEN
OPLOSSEN
6.22
Hoe geef ik het IP-adres
van mijn SMB-server op?
Als u het CUPS-afdruksysteem niet gebruikt, kan dit worden
opgegeven in het dialoogvenster "Add printer" van het
configuratiehulpprogramma. Helaas laat CUPS momenteel
niet toe om het IP-adres van SMB-printers te specificeren,
zodat u de systeemelementen met Samba moet zoeken om te
kunnen afdrukken.
Bepaalde documenten
worden blanco afgedrukt.
Bepaalde versies van CUPS, vooral deze die werden geleverd
met Mandrake Linux vóór versie 8.1, hebben enkele bekende
bugs wanneer de PostScript-uitvoer van bepaalde
toepassingen wordt verwerkt. Probeer bij te werken naar de
recentste versie van CUPS (ten minste 1.1.14). Bepaalde
RPM-pakketten voor de meest gangbare distributie worden
aangeboden als een handige combinatie met dit afdrukpakket
voor Linux.
Ik heb CUPS en bepaalde
opties (zoals N op een vel)
lijken steeds te zijn
ingeschakeld zelfs al
selecteer ik ze niet in LLPR.
Er zijn mogelijk bepaalde lokale opties gedefinieerd in uw
bestand ~/.lpoptions, gemanipuleerd door het commando
lpoptions. Deze opties worden steeds gebruikt, tenzij ze door
LLPR-instellingen worden opgeheven. Om alle opties voor een
printer op te heffen, voert u de volgende opdracht uit, waarbij
u "printer" vervangt door de naam van de wachtrij:
lpoptions -x printer.
Ik heb een printer
geconfigureerd om af te
drukken naar een bestand,
maar ik krijg het
foutbericht "Permission
denied" (Toegang
geweigerd).
De meeste afdruksystemen worden niet uitgevoerd als de
supergebruiker, maar als een speciale gebruiker
(gewoonlijk "lp"). Zorg er bijgevolg voor dat het bestand dat
u wilt afdrukken toegankelijk is voor de gebruiker met de
spooler daemon.
Op mijn PCL-printer
worden soms foutberichten
afgedrukt in plaats van
mijn document.
Helaas kunnen bepaalde Unix-toepassingen ongeldige
PostScript-uitvoer genereren die mogelijk niet door
Ghostscript wordt ondersteund, of zelfs de printer zelf in
PostScript-modus. U kunt proberen de uitvoer op te nemen in
een bestand en de resultaten weer te geven met Ghostscript
(met gv of ghostview kunt u dit interactief doen) om te
controleren of foutberichten worden weergegeven. Echter,
omdat de toepassing waarschijnlijk de foutoorzaak is, neemt
u best contact op met uw softwareverkoper om hem hierover
te informeren.
Probleem Mogelijke oorzaak en oplossing
7
U kunt uw printer gebruiken in een Linux-omgeving.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Het printerstuurprogramma installeren
• Het configuratiehulpprogramma
• LLPR-eigenschappen wijzigen
UW PRINTER GEBRUIKEN
IN LINUX
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.2
Het printerstuurprogramma
installeren
Systeemeisen
Ondersteunde besturingssystemen
• Redhat 6.2/7.0/7.1 en hogere versies
• Linux Mandrake 7.1/8.0 en hogere versies
• SuSE 6.4/7.0/7.1 en hogere versies
• Debian 2.2 en hogere versies
• Caldera OpenLinux 2.3/2.4 en hogere versies
• Turbo Linux 6.0 en hogere versies
• Slackware 7.0/7.1 en hogere versies
Aanbevolen vereisten
• Pentium IV 1 GHz of hoger
• RAM 256 MB of meer
• HDD 1 GB of hoger
Software
• Glibc 2.1 of een hogere versie
• GTK+ 1.2 of een hogere versie
• GhostScript
Het printerstuurprogramma installeren
1
Sluit de printer aan op uw computer. Zet zowel de computer
als de printer aan.
2
Als het venster Administrator Login wordt getoond, geeft u
in het Login veld "
root
" in en geeft u het
systeemwachtwoord in.
O
PMERKING
:
U moet zich aanmelden als een supergebruiker
(root) om de printersoftware te installeren. Als u niet de
supergebruiker bent, neemt u contact op met uw
systeembeheerder.
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.3
7
3
Plaats de cd-rom met printersoftware in het cd-romstation
van uw computer. Het installatieprogramma op de cd-rom
start automatisch.
O
PMERKING
:
Als het installatieprogramma op de cd-rom niet
automatisch wordt uitgevoerd, klikt u onderaan in het venster op
het pictogram . Als het venster Terminal verschijnt, typt u:
[root@local /root]#
cd /mnt/cdrom
(de cd-rom-map)
[root@local cdrom]#
./setup.sh
4
Selecteer het type installatie
Recommended
of
Expert
, en
klik op
Continue
.
Recommended
is volledig geautomatiseerd en vereist
geen tussenkomst van de gebruiker. Het installeren van
Expert
stelt u in staat het installatiepad of het
afdruksysteem te selecteren.
5
Als u
Recommended
hebt geselecteerd, gaat u naar
stap 6.
Als u
Expert
hebt geselecteerd, selecteert u een optie en
klikt u op
Begin Install
.
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.4
6
De installatie van het printerstuurprogramma begint. Als de
installatie voltooid is, klikt u op
Start
.
7
Het venster Linux Printer Configuration wordt geopend. Klik
bovenaan in het venster op het werkbalkpictogram
Add Printer
.
O
PMERKING
:
Afhankelijk van het gebruikte afdruksysteem is het
mogelijk dat het venster Administrator Login verschijnt. Typ
"
root
"
in het veld Login en voer het systeemwachtwoord in.
8
De printers die al zijn toegevoegd aan uw systeem worden
weergegeven. Selecteer de printer die u wilt gebruiken. De
functietabbladen die beschikbaar zijn voor de geselecteerde
printer worden bovenaan in het venster Add a Printer
weergegeven.
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.5
7
9
Klik op het tabblad
Connection
en controleer of de
printerpoort juist is ingesteld. Als dit niet het geval is, wijzigt
u de apparaatinstelling.
10
Via het tabblad
Settings
en het tabblad
Queue
kunt u de
huidige instellingen van de printer weergeven. Indien nodig
kunt u de instellingen wijzigen.
O
PMERKING
:
De opties kunnen verschillen afhankelijk van de
gebruikte printer. De velden Description en Location in het venster
Queue worden mogelijk niet weergegeven afhankelijk van het
gebruikte afdruksysteem.
11
Om af te sluiten, klikt u op
OK
.
12
Als het systeem meldt dat de nieuwe printer geconfigureerd
is, klikt u op
OK
.
13
Het venster Linux Printer Configuration verschijnt opnieuw.
De informatie over uw printer wordt weergegeven op het
tabblad
Info
. Indien nodig kunt u de configuratie van de
printer wijzigen. Voor meer informatie over het wijzigen van
de configuratie van de printer verwijzen we naar "Het
configuratiehulpprogramma" op pagina 7.8.
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.6
De printerverbindingsmethode wijzigen
Als u tijdens het gebruik van de printer de
printerverbindingsmethode wijzigt van USB naar parallel of
omgekeerd, moet u uw Linux-printer opnieuw configureren door
de printer toe te voegen aan uw systeem. Volg de onderstaande
stappen:
1
Sluit de printer aan op uw computer. Zet zowel de computer
als de printer aan.
2
Als het venster Administrator Login wordt getoond, geeft u
in het Login veld "
root
" in en geeft u het
systeemwachtwoord in.
O
PMERKING
:
U moet zich aanmelden als een supergebruiker
(root) om een nieuwe printer te installeren. Als u niet de
supergebruiker bent, neemt u contact op met uw
systeembeheerder.
3
Selecteer
Linux Printer
en vervolgens
Configuration
Tool
via het pictogram Startup Menu onderaan op het
bureaublad.
U kunt het venster Linux Printer Configuration ook openen
door "
linux-config
" in het scherm Terminal te typen.
4
Wanneer het venster Linux Printer Configuration verschijnt,
klikt u op het pictogram
Add Printer
op de werkbalk
bovenaan in het venster.
5
Klik op het tabblad
Connection
bovenaan in het venster
Add a Printer.
Controleer of de printerpoort juist is ingesteld. Als dit niet
het geval is, wijzigt u de apparaatinstelling.
6
Klik op
OK
.
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.7
7
De installatie van het
printerstuurprogramma ongedaan maken
1
Selecteer
Other
en vervolgens
Configuration Tool
via het
pictogram Startup Menu onderaan op het bureaublad.
U kunt het venster Linux Printer Configuration ook openen
door "
linux-config
" in het scherm Terminal te typen.
2
In het venster Linux Printer Configuration selecteert u de
opdracht
Uninstall
in het menu
File
.
3
Het venster Administrator Login verschijnt. Typ "
root
" in het
veld Login en voer het systeemwachtwoord in. Klik op
Proceed
.
O
PMERKING
:
U moet zich aanmelden als een supergebruiker
(root) om de installatie van de printersoftware ongedaan te
maken. Als u niet de supergebruiker bent, neemt u contact op met
uw systeembeheerder.
4
Er verschijnt een berichtvenster met de vraag of u zeker
weet dat u de installatie ongedaan wilt maken. Klik op
Yes
.
5
Selecteer
Complete uninstall
en klik vervolgens op
Uninstall
.
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.8
6
Klik op
OK
om het ongedaan maken van de installatie te
starten.
7
Wanneer de installatie volledig is ongedaan gemaakt, klikt u
op
Finished
.
Het configuratiehulpprogramma
Het configuratiehulpprogramma geeft toegang tot beheertaken,
zoals het toevoegen en verwijderen van printers en het wijzigen
van hun globale instellingen. Gewone gebruikers kunnen het
configuratiehulpprogramma ook uitvoeren om taakwachtrijen
weer te geven, printereigenschappen te controleren en hun
lokale voorkeuren te wijzigen.
Om toegang te krijgen tot het configuratiehulpprogramma:
1
Selecteer
Linux Printer
en vervolgens
Configuration
Tool
via het pictogram Startup Menu onderaan op het
bureaublad. Het printerconfiguratievenster van Linux
verschijnt.
U kunt dit venster ook openen door "
linux-config
" te typen
in het terminalvenster.
2
In het linker deelvenster van het venster Linux Printer
Configuration wordt een lijst van de geïnstalleerde printers
weergegeven. Het rechter deelvenster bevat een aantal
tabbladen die informatie over de geselecteerde printer
weergeven.
Selecteer uw printer als deze nog niet geselecteerd is.
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.9
7
3
In het tabblad
Info
wordt algemene informatie over uw
printer weergegeven.
Als u toegang hebt tot het internet, kunt u klikken op
Go to
the Web
page for this printer
om de webpagina te
openen.
Klik op het tabblad
Jobs
om de taakwachtrij voor de
geselecteerde printer te controleren en beheren. U kunt
specifieke afdruktaken in de wachtrij onderbreken,
hervatten en verwijderen. U kunt een of meer specifieke
taken naar de wachtrij of een andere printer slepen.
Op het tabblad
Properties
kunt u de
standaardprinterinstellingen wijzigen.
O
PMERKING
:
Gewone gebruikers kunnen de door de beheerder
gedefinieerde standaardinstellingen die gelden voor het hele
systeem opheffen. Als een gewone gebruiker op
Apply
klikt,
worden deze aangepaste instellingen opgeslagen in het profiel van
de gebruiker en kunnen ze later worden gebruikt met LLPR. Als de
beheerder het configuratiehulpprogramma uitvoert, worden de
instellingen opgeslagen als de nieuwe globale
standaardinstellingen.
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.10
LLPR-eigenschappen wijzigen
U kunt de eigenschappen van de printer precies instellen via het
venster LLPR Properties.
Om dit venster te openen:
1
Selecteer de opdracht
Print
vanuit de toepassing die u
gebruikt.
2
Wanneer het venster Linux LPR wordt geopend, klikt u op
Properties
.
U kunt het LLPR-venster ook als volgt openen:
• Klik op het pictogram Startup Menu onderaan op het
bureaublad en selecteer
Linux Printer
en vervolgens
Linux LPR
.
• Als het printerconfiguratievenster geopend is, selecteert u
Test Print
in het menu
Print
.
Klik op
Properties.
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.11
7
3
Het venster LLPR Properties wordt geopend.
De volgende zes tabbladen bevinden zich bovenaan in het
venster:
•
General
- Hier kunt u het papierformaat, het soort papier,
de papierinvoer en de afdrukstand van de documenten
wijzigen. U kunt hier ook de functie Dubbelzijdig
afdrukken inschakelen, scheidingspagina’s toevoegen aan
het begin en einde, en het aantal pagina’s per vel
wijzigen.
•
Margins
- Hier kunt u de paginamarges opgeven. De
afbeelding aan de rechterkant toont de huidige
instellingen. Deze marges zijn niet van toepassing bij het
afdrukken van gewone PostScript-gegevens.
•
Image
- Hier kunt u afbeeldingsopties instellen die
worden gebruikt voor het afdrukken van
afbeeldingsbestanden (bijv. wanneer een
niet
-
PostScript
-
document naar LLPR wordt gestuurd op
de opdrachtregel). Kleurinstellingen zijn ook van kracht
voor PostScript-documents.
•
Text
- Hier kunt u de dichtheid van de tekst kiezen en de
"syntax coloring" in- en uitschakelen.
•
HP-GL/2
- Hier kunt u standaardopties instellen voor het
afdrukken van documenten in de HP-GL/2-indeling, die
wordt gebruikt door sommige plotters.
•
Advanced
- Hier kunt u de standaardinstellingen van de
printer opheffen.
Als u onderaan in het venster op de knop
Save
klikt,
worden de opties opgeslagen voor de volgende
LLPR-sessies.
Klik op knop
Help
als u details over de opties in het venster
wilt weergeven.
4
Om de opties toe te passen, klikt u op
OK
in het venster
LLPR Properties
. U keert dan terug naar het venster
Linux LPR
. Om te beginnen afdrukken, klikt u op
OK
.
U
W
PRINTER
GEBRUIKEN
IN
L
INUX
7.12
M
EMO
8
Omdat uw printer in de eerste plaats een Windowsprinter is,
kunt u ook vanuit een DOS-softwareprogramma afdrukken
met behulp van het Remote Control Panel dat op de
meegeleverde cd-rom staat.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Over het Remote Control Panel
• Het Remote Control Panel installeren
• De afdrukinstellingen selecteren
AFDRUKKEN VANUIT
DOS-
TOEPASSINGEN
A
FDRUKKEN
VANUIT
DOS-
TOEPASSINGEN
8.2
Over het Remote Control Panel
DOS-gebruikers hebben toegang tot diverse
printereigenschappen via specifieke DOS-printerprogramma's;
veel softwarefabrikanten ontwikkelen echter geen
printerstuurprogramma's voor hun softwareprogramma's. Uw
printer voorziet een software-besturingspaneel voor betere
printerbesturing, wanneer DOS-printerstuurprogramma's niet
beschikbaar zijn of wanneer bepaalde afdrukinstellingen niet
beschikbaar zijn via DOS-softwareprogramma's.
O
PMERKING
:
Het Remote Control Panel van de printer is geen
printerstuurprogramma. Het moet worden gebruikt om
printerinstellingen vast te leggen die niet beschikbaar zijn via
DOS-softwarprogramma’s. Printerstuurprogramma’s worden
geleverd door de fabrikanten van uw DOS-softwareprogramma’s.
Als uw DOS-softwareprogramma geen stuurprogramma bevat voor
uw printer, neem dan contact op met de fabrikant van de software
of gebruik een van de andere printerstuurprogramma’s.
Het Remote Control Panel
installeren
1
Plaats de cd-rom in de cd-romlezer van uw computer. De
installatie start automatisch.
Als het stuurprogramma op de cd-rom niet automatisch
opstart:
Selecteer
Uitvoeren
in het menu
Start
, tik
X:\Setup.exe
in het vak Openen (waarbij
X
de letter is van het
cd-romstation) en klik op
OK
.
2
Selecteer de taal waarin u de software wenst te installeren.
3
Klik op het
Remote Control Panel
.
4
Volg de aanwijzingen op het scherm om de installatie te
voltooien.
O
PMERKING
:
Raadpleeg pagina 2.18
om het Remote Control
Panel te verwijderen
.
A
FDRUKKEN
VANUIT
DOS-
TOEPASSINGEN
8.3
8
De afdrukinstellingen selecteren
U kunt dit Remote Control Panel gebruiken om de
afdrukinstellingen te selecteren die niet beschikbaar zijn in
bepaalde DOS-programma’s. Normaal hebben identieke
afdrukinstellingen die vanuit een DOS-programma zijn
geselecteerd, prioriteit op deze die in het Remote Control Panel
zijn geselecteerd.
Het Remote Control Panel starten
1
Ga naar het menu
Start
en selecteer
Programma’s
.
2
Selecteer
Xerox Phaser 3150
en vervolgens
Remote
Control Panel
.
3
Het venster Remote Control Panel geeft u toegang tot alle
informatie die u nodig hebt wanneer u uw printer gebruikt.
Indien nodig, klikt u op de andere tabbladen bovenaan in
het venster om andere eigenschappen te openen.
4
Nadat het wijzigen van de instellingen is voltooid, klikt u op
Verzenden
.
A
FDRUKKEN
VANUIT
DOS-
TOEPASSINGEN
8.4
De tabbladen van het Remote Control Panel
gebruiken
Via het Remote Control Panel hebt u toegang tot de volgende
eigenschappen:
Tabblad Bezig met afdrukken
In dit tabblad kunt u de algemene instellingen voor het
afdrukken configureren.
•
Papierformaat
stelt het papierformaat in.
•
Afdrukrichting
bepaalt hoe de uitgevoerde gegevens op de
pagina worden afgedrukt.
•
Papierbak
stelt de standaard papierinvoer in.
•
Auto CR
stelt in hoe de printer een wagenterugloop uitvoert.
•
Exemplaren
stelt het aantal afgedrukte kopieën in voor elke
pagina.
•
Kwaliteit
bepaalt de afdrukkwaliteit.
•
Marge
stelt de marge bovenaan en links in van het
afdrukmateriaal.
A
FDRUKKEN
VANUIT
DOS-
TOEPASSINGEN
8.5
8
Tabblad Configureren
U kunt diverse printereigenschappen configureren.
•
Emulatie
selecteert de emulatie voor het afdrukken van
documenten. De standaardinstelling is
Auto
.
•
Energie besparen
bepaalt hoelang de printer wacht na het
voltooien van een afdruktaak om over te schakelen naar een
verlaagde energietoestand. Indien de printer vaak wordt
gebruikt, selecteert u
Uit
, waardoor de printer klaar staat om
af te drukken na de minimale opwarmtijd. Dit verbruikt meer
energie om de printer warm te houden en klaar te maken
voor afdrukken.
•
Automatisch doorgaan
bepaalt welke actie de printer moet
ondernemen indien papierlade 1 leeg is en er een afdruktaak
met handmatige invoer naar de printer wordt gestuurd. Als
deze optie is ingeschakeld, neemt de printer het papier na
15 seconden uit papierlade 2. Anders wacht de printer tot u
papier in papierlade 1 hebt geladen.
•
Herstel storing
bepaalt welke actie moet ondernemen in
geval van een papierstoring. Als deze optie niet is
ingeschakeld, drukt de printer het blad dat was vastgelopen,
niet opnieuw af. Als deze optie is ingeschakeld, slaat de
printer de afbeelding voor een afgedrukte pagina op tot de
printer aangeeft dat de pagina met succes is afgedrukt. De
printer drukt alle pagina’s opnieuw af die waren vastgelopen.
•
Econo stand
bepaalt de tonerkwaliteit die de printer bij het
afdrukken moet gebruiken. Indien deze optie is ingeschakeld,
is de printer zuinig met de toner tijdens het afdrukken. De
standaardwaarde is uitgeschakeld, wat 100% benutting
mogelijk maakt.
A
FDRUKKEN
VANUIT
DOS-
TOEPASSINGEN
8.6
Tabblad Afdruktaak
U kunt opties instellen om de kwaliteit van uw afdruktaak te
verhogen.
•
Tonerdichtheid
bepaalt de tonerdichtheid van de pagina. De
standaardinstelling is
Middel
.
•
Papiersoort
geeft de printer informatie over het soort papier
dat voor een afdruktaak moet worden gebruikt. Voor het
beste resultaat stelt u de optie in voor het soort papier dat u
in de papierlade van de printer hebt geladen. Als u normaal
papier gebruikt, selecteert u
Automatisch
.
•
Beeldkwaliteit
verhoogt de afdrukkwaliteit van uw tekst en
beeld: ze worden scherper weergegeven. Deze optie is
standaard ingesteld op
Geen
.
•
Time-out
bepaalt hoelang (in seconden) de printer wacht om
de laatste pagina af te drukken van een afdruktaak die niet
eindigt met een afdrukcommando of een teken voor
papiertoevoer. U kunt een tijd instellen tussen 0 en
300 seconden.
A
FDRUKKEN
VANUIT
DOS-
TOEPASSINGEN
8.7
8
Tabblad Test
Via dit tabblad kunt u een in het geheugen opgeslagen pagina
afdrukken om de prestaties van uw printer te testen.
•
Zelftest
drukt een configuratiepagina af. Een lijst met de
standaardinstellingen van de gebruiker en het aantal
afdrukken die in het printergeheugen beschikbaar zijn.
•
Demopagina
drukt een testpagina af. Deze afdruk bevat de
printereigenschappen en -specificaties.
A
FDRUKKEN
VANUIT
DOS-
TOEPASSINGEN
8.8
Tabblad PCL
In dit tabblad kunt u de algemene instellingen voor de
PCL-emulatie configureren.
•
Letterbeeld
stelt u in staat het gewenste letterbeeld te
selecteren. Deze instelling wordt genegeerd, wanneer de
softwaretoepassing een lettertype specificeert.
•
Tekenset
bepaalt de tekenset. Een tekenset is een set
alfabetische en numerieke tekens, leestekens en speciale
symbolen die bij het afdrukken met een geselecteerd
lettertype worden gebruikt.
•
Letterafstand
stelt de letterafstand in (alleen als u een
schaalbaar lettertype met vaste tussenafstand hebt
geselecteerd). De letterafstand verwijst naar het aantal
tekens met vaste tussenafstand in een horizontale
inch (2,54 cm) van dat lettertype.
•
Puntgrootte
stelt de puntgrootte van het lettertype in
(alleen als u een schaalbaar typografisch lettertype hebt
geselecteerd). De puntgrootte verwijst naar de hoogte van de
tekens in het lettertype. Een punt komt ongeveer overeen
met 1/72 van een inch. U kunt puntgrootten instellen tussen
4,0 en 999,75 in stappen van 0,25 punten.
•
Regels per pagina
stelt het aantal regels in die op een
pagina worden afgedrukt. De instelling kan variëren van 5 tot
128 regels per pagina.
•
Courier
bepaalt het Courier lettertype;
Normaal
of
Donker
.
•
Lettertype-lijst
drukt een lijst met lettertypen af met alle
lettertypen die voor PCL-emulatie beschikbaar zijn.
A
FDRUKKEN
VANUIT
DOS-
TOEPASSINGEN
8.9
8
Tabblad EPSON/IBM
In dit tabblad kunt u diverse instellingen voor de
EPSON/IBM-emulatie instellen.
•
Lettertype
stelt u in staat het gewenste lettertype te
selecteren.
•
Internationale tekenset
stelt u in staat een tekenset te
selecteren van de gewenste taal.
•
Tekentabel
selecteert de tekensets.
•
Letterafstand
stelt de letterafstand in. De letterafstand
verwijst naar het aantal tekens met vaste tussenafstand in
een horizontale inch (2,54 cm) van dat lettertype.
•
LPI
stelt het aantal afgedrukte regels per verticale
inch (2,54 cm) in. U kunt selecteren tussen 6 of 8 regels.
•
Automatische terugloop
bepaalt of de printer al dan niet
een automatische terugloop uitvoert, wanneer de gegevens
groter zijn dan de bedrukbare ruimte van het
afdrukmateriaal.
•
Lettertype-lijst
drukt een lijst af met lettertypen die voor
EPSON-emulatie beschikbaar zijn.
A
FDRUKKEN
VANUIT
DOS-
TOEPASSINGEN
8.10
M
EMO
9
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Specificaties van de printer
• Papierspecificaties
SPECIFICATIES
S
PECIFICATIES
9.2
Specificaties van de printer
*
Afdruksnelheid wordt bepaald door het gebruikte besturingssysteem, computersnelheid,
toepassingssoftware, verbindingsmethode, mediatype, mediaformaat en taakcomplexiteit.
**
Geluidsdrukniveau, ISO 7779
***
Surf naar www.xerox.com/office/3150support om de laatste versie van de software te downloaden.
Item Specificaties en beschrijving
Afdruksnelheid
*
Tot 20 pagina’s per minuut in A4-formaat
(22 ppm in Letter-formaat)
Resolutie Tot 1200 x 1200 dpi effectief
Eerste afdruk na 10 seconden
Opwarmtijd Minder dan 40 seconden
Voeding
AC 110 - 127 V (VS, Canada) / 220 - 240 V (Elders)
50 / 60 Hz
Energiegebruik
400 W gemiddeld tijdens werking
Minder dan 15 W in sluimerbedrijf
Geluidsniveau
**
Minder dan 39 dBA (standby) / Minder dan 53 dBA (tijdens
afdrukken)
Tonercassettes Tonercassette
Levensduur
tonercassette
3.500 pagina’s met een tonercassette met standaard
capaciteit en 5.000 pagina’s met een tonercassette met hoge
capaciteit bij een dekking van ISO 19752 5%
Werklast, maandelijks Tot 30.000 pagina’s
Gewicht 10,2 kg (inclusief verbruiksartikelen)
Verpakkingsgewicht
Papier: 2,1 kg
Plastic: 0,4 kg
Buitenafmetingen
(B x D x H)
358 x 452 x 278 mm
Bedrijfsvoorwaarden
Temperatuur: 10 - 32 °C
Vochtigheid: 20 - 80% RV
Emulatie PCL 6, SPL, IBM ProPrinter, EPSON
Random Access
Memory (RAM)
32 MB
Lettertypen 1 bitmap, 45 schaalbaar
Interface USB 2.0, IEEE 1284 parallel
OS-compatibiliteit
***
Windows 98/Me/NT 4.0/2000/XP, verschilende Linux OS,
inclusief Red Hat, Caldera, Debian, Mandrake, Slackware,
SuSE en Turbo Linux
S
PECIFICATIES
9.3
9
Papierspecificaties
Inleiding
U kunt afdrukken op verscheidene afdrukmaterialen, zoals op
losse vellen papier (inclusief papier dat voor 100% bestaat uit
gerecyclede vezels), enveloppen, etiketten, transparanten en
papier met speciale afmetingen. Eigenschappen zoals gewicht,
samenstelling en vochtgehalte zijn belangrijke factoren die de
prestaties van de printer en de uitvoerkwaliteit beïnvloeden. Als
u papier gebruikt dat niet beantwoordt aan de specificaties in
deze handleiding, kan dit de volgende problemen veroorzaken:
• Slechte afdrukkwaliteit
• Toegenomen aantal papierstoringen
• Voortijdige slijtage van de printer.
NB:
• Het is mogelijk dat bepaalde soorten papier geen bevredigend
resultaat geven hoewel ze voldoen aan alle specificaties in deze
handleiding. Dit kan het gevolg zijn van een verkeerde
behandeling, een te hoge of te lage temperatuur of vochtigheid,
of andere factoren waarover Xerox geen controle heeft.
• Voordat u grote hoeveelheden papier koopt, controleert u of het
papier de in deze handleiding vermelde vereisten vervult.
W
AARSCHUWING
:
Het gebruik van papier dat niet beantwoordt
aan de specificaties kan problemen veroorzaken die tot
herstellingen leiden. Deze herstellingen worden niet gedekt door
de garantie of onderhoudscontracten van Xerox.
S
PECIFICATIES
9.4
Ondersteunde papierformaten
O
PMERKING
:
Afdrukmateriaal dat korter is dan 127 mm kan
gemakkelijker vastlopen. U krijgt verder de beste resultaten
wanneer u het papier op de juiste wijze opslaat en behandelt. Zie
"Bewaaromgeving van printer en papier" op pagina 9.7.
Papierlade 2
Afmetingen
a
Gewicht
Capaciteit
b
Letter 216 x 279 mm
60 tot 90 g/m
2
bankpost
250 vellen
bankpost van
75 g/m
2
A4 210 x 297 mm
A5 148 x 210 mm
Executive 184 x 267 mm
Legal 216 x 356 mm
B5 (JIS) 182 x 257 mm
B5 (ISO) 176 x 250 mm
Oficio 216 x 343 mm
Folio 216 x 330 mm
Papierlade 1
Afmetingen
a
a De printer ondersteunt een groot aantal mediaformaten. Zie "Afdrukken op
kaarten of aangepaste materialen" op pagina 3.21 voor meer informatie.
Gewicht
Capaciteit
b
b De capaciteit verschilt afhankelijk van het gewicht en de dikte van de media en de
omgevingsvoorwaarden.
Minimum
formaat
(aangepast)
76 x 127 mm
60 tot 163 g/m
2
bankpost
50 vellen
bankpost van
75 g/m
2
Maximaal
formaat
(aangepast)
216 x 356 mm
Transparantie
Dezelfde
minimum en
maximum
formaten als
hierboven
aangegeven.
138 tot 148 g/m
2
bankpost
5 typisch
Etiketten
c
c Gladheid: 100 tot 250 (Sheffield)
120 tot 150 g/m
2
bankpost
5 typisch
Enveloppen
tot 90 g/m
2
maximaal 5
S
PECIFICATIES
9.5
9
Richtlijnen voor het gebruik van papier
U krijgt de beste resultaten als u normaal papier van 75 g/m
2
gebruikt. Controleer of het papier van goede kwaliteit is en geen
scheuren, vlekken, stof, kreukels, vouwen of omgekrulde
randen bevat.
Als u niet zeker weet welk type papier u hebt geplaatst (bijv.
bankpost of gerecycled papier), controleert u het etiket op de
verpakking.
De volgende problemen kunnen aanleiding geven tot afwijkende
afdrukkwaliteit, papierstoringen of zelfs beschadiging van de
printer.
NB:
• Gebruik geen papier met briefhoofd dat bedrukt is met
lagetemperatuurinkten, zoals deze die worden gebruikt bij
bepaalde soorten thermografie.
• Gebruik geen briefpapier met reliëf.
• De printer gebruikt hitte en druk om de toner aan het papier te
hechten. Controleer van tevoren of de inkt die u voor gekleurd
papier of voorbedrukte formulieren gebruikt gedurende
0,1 seconde bestand is tegen de temperatuur van de
fixeereenheid (205 °C).
Verschijnsel
Probleem met
papier
Oplossing
Slechte
afdrukkwaliteit of
toneraanhechting,
problemen met
toevoer
Te vochtig, te ruw,
te glad of papier
met reliëf, slechte
partij
Gebruik een andere
soort papier, tussen
100 en 250 Sheffield,
met een vochtgehalte
tussen 4 en 5%.
Toner hecht niet
overal; vastlopen,
omkrullen van het
papier
Papier niet goed
opgeslagen
Bewaar papier
horizontaal in zijn
vochtbestendige
verpakking.
Afdrukken met
grijze achtergrond,
slijtage van de
printer
Te zwaar papier
Gebruik lichter
papier, open de
achterste
uitvoerlade.
Het papier krult
wanneer het wordt
ingevoerd
Te voch ti g of
papiervezel niet
geschikt
(verkeerde
richting of te kort)
• Open de achterste
uitvoerlade.
• Gebruik papier met
lange vezels.
Papier loopt vast,
printer beschadigd
Het papier bevat
uitsnijdingen of
perforaties
Gebruik geen papier
met vensters of
perforaties.
Problemen met
invoeren
Ongelijke randen
Gebruik papier van
goede kwaliteit.
S
PECIFICATIES
9.6
Papierspecificaties
Papieruitvoercapaciteit
Onderwerp Specificaties
Zuurgraad 5,5 - 8,0 pH
Krompasser 0,094 - 0,18 mm
Kromming Vlak binnen 5 mm
Snijranden
Gesneden met scherpe messen zonder
zichtbare rafels.
Fixeervereisten
Mag niet verschroeien, smelten,
besmeuren of gevaarlijke emissies
afgeven bij opwarming tot 205 °C
gedurende 0,1 seconde.
Vezel Lange vezel
Vochtgehalte 4 - 6% van het gewicht
Gladheid 100 tot 250 Sheffield
Uitvoerlade Capaciteit
Bovenste uitvoerlade -
voorkant omlaag
150 vellen bankpost van 75 g/m
2
Achterste uitvoerlade -
voorkant omhoog
vellen bankpost van 75 g/m
2
S
PECIFICATIES
9.7
9
Bewaaromgeving van printer en papier
De omgeving waarin het papier wordt bewaard is van directe
invloed op de invoer van het papier door de printer.
Stel de printer op en bewaar het papier bij kampertemperatuur
in een omgeving die niet te droog en niet te vochtig is. Papier
neemt namelijk snel vocht op en staat het ook snel weer af.
Wanneer de temperatuur of de luchtvochtigheid te hoog of te
laag zijn, gaat de kwaliteit van het papier achteruit. Bij warmte
verdampt het vocht uit het papier, terwijl het bij lage
temperatuur op het papier condenseert. Verwarmingssystemen
en airconditioners ontrekken veel vocht aan de ruimte. Wanneer
u een pak papier opent en gebruikt, verliest het papier vocht,
wat strepen en vlekken/vegen veroorzaakt. Door vochtig weer
en koelsystemen kan de luchtvochtigheid in de kamer of ruimte
hoger worden. Onverpakt papier absorbeert het overtollige
vocht, wat leidt tot lichte afdrukken en "dropouts"
(uitvalverschijnselen). Voorts kan papier vervormd worden
naarmate het vocht verliest en absorbeert. Dit kan
papierstoringen veroorzaken.
Koop niet meer papier in dan u de komende tijd (ongeveer
3 maanden) gaat gebruiken. Papier dat langdurig werd bewaard
werd mogelijk blootgesteld aan te hoge of te lage temperatuur-
en vochtigheidswaarden, wat schade kan veroorzaken. Met een
goede planning kunt u dit voorkomen.
Ongeopende pakken papier in gesloten verpakking blijft enkele
maanden goed. De kwaliteit van geopende pakken papier kan
onder invloed van de omgeving achteruit gaan, met name als ze
niet in vochtbestendig materiaal worden gewikkeld.
De ruimte waar het papier wordt bewaard moet goed worden
onderhouden om optimale prestaties van de printer te
garanderen. De ideale voorwaarden zijn een temperatuur
tussen 20 à 24 °C en een relatieve luchtvochtigheid van 45 tot
55%. Houd bij het kiezen van een opslagplaats voor uw papier
rekening met de volgende richtlijnen:
• Bewaar uw voorraad papier op kamertemperatuur.
• De lucht mag niet te droog of te vochtig zijn.
• U kunt een geopend pak papier het beste weer in de
oorspronkelijke vochtbestendige verpakking terugdoen. Als
de omgeving van de printer onderworpen is aan uitersten,
pakt u alleen de hoeveelheid papier uit die in de loop van de
dag zal worden gebruikt om te vermijden dat het papier te
veel vocht zal absorberen of verliezen.
S
PECIFICATIES
9.8
Enveloppen
De constructie van enveloppen is cruciaal. De vouwlijnen van
enveloppen kunnen erg verschillen, niet alleen tussen
fabrikanten onderling, maar ook in één doos van dezelfde
fabrikant. Of enveloppen behoorlijk worden bedrukt, is
afhankelijk van de kwaliteit van de enveloppen. Houd rekening
met de volgende richtlijnen wanneer u enveloppen kiest:
• Gewicht: Het gewicht van enveloppepapier mag 90 g/m
2
niet
overschrijden, anders bestaat het risico van papierstoringen.
• Ontwerp: Voordat u afdrukt, moeten de enveloppen plat
liggen met een krul van minder dan 6 mm en mogen ze geen
lucht bevatten.
• Toestand: Gebruik geen enveloppen die gekruld, verkreukeld
of beschadigd zijn.
• Temperatuur: Gebruik enveloppen die bestand zijn tegen de
warmte en druk van de printer.
• Formaat: Gebruik alleen enveloppen waarvan het formaat
binnen de volgende bereiken ligt:
NB:
• Gebruik alleen papierlade 1 om enveloppen af te drukken.
• Afdrukmateriaal dat korter is dan 127 mm kan gemakkelijker
vastlopen. Dit kan worden veroorzaakt door papier dat is
beïnvloed door omgevingsfactoren. Om een optimaal resultaat te
garanderen, dient u het papier op de juiste wijze te bewaren en
te behandelen. Zie "Bewaaromgeving van printer en papier" op
pagina 9.7.
Minimaal Maximaal
Papierlade 1 76 x 127 mm 216 x 356 mm
S
PECIFICATIES
9.9
9
Enveloppen met dubbelzijdige naden
Enveloppen met dubbelzijdige naden hebben verticale in plaats
van diagonale naden aan beide uiteinden van de enveloppe.
Deze enveloppen kunnen sneller kreuken. Zorg dat de naad
helemaal tot aan de hoek van de enveloppe doorloopt zoals
hieronder weergegeven.
Enveloppen met plakstroken of zelfklevende
kleppen
Enveloppen met een kleefstrip of met meer dan één sluitingsflap
moeten kleefmiddelen gebruiken die bestand zijn tegen de
warmte en de druk in de printer. De extra flappen en
kleefstrippen kunnen vouwen, kreukels of zelfs papierstoringen
veroorzaken, en kunnen bovendien de fixeereenheid
beschadigen.
Enveloppenmarges
Onderstaande tabel bevat de gangbare adresmarges voor een
commerciële #10 of DL-enveloppe.
NB:
• Voor de beste afdrukkwaliteit moeten de marges minstens
15 mm van de rand van de enveloppe blijven.
• Druk niet af over de plaats waar de naden van de envelop
samenkomen.
Enveloppen bewaren
Bewaar enveloppen op de juiste manier met het oog op een
optimale afdrukkwaliteit. Enveloppen moeten liggend worden
bewaard. Als er lucht opgesloten zit in een envelop waardoor er
een luchtbel ontstaat, kan de envelop kreuken tijdens het
afdrukken. Zie "Afdrukken op enveloppen" op pagina 3.14 voor
meer informatie.
Type adres Minimaal Maximaal
Adres van afzender 15 mm 51 mm
Adres van geadresseerde 51 mm 89 mm
Juist
Verkeerd
S
PECIFICATIES
9.10
Etiketten
L
ET
OP
!
• Gebruik alleen etiketten die zijn aanbevolen voor lasterprinters
om te vermijden dat de printer wordt beschadigd.
• Gebruik voor het afdrukken van etiketten steeds papierlade 1 en
gebruik altijd de achterste uitvoerlade om ernstige
papierstoringen te vermijden.
• Druk nooit meer dan één keer af op hetzelfde vel etiketten, en
druk nooit af op een gedeeltelijk vel etiketten.
Houd rekening met de kwaliteit van elke component wanneer u
etiketten kiest:
• Kleefstoffen: Het kleefmateriaal moet bestand zijn tegen een
temperatuur van 205 °C, de smelttemperatuur van de printer.
• Schikking: Gebruik alleen vellen waarvan nog geen etiketten
zijn verwijderd. Etiketten kunnen loskomen van de vellen
zodat een ruimte ontstaat tussen de etiketten, wat ernstige
papierstoringen kan veroorzaken.
• Krullen: Alvorens af te drukken, moeten de labels vlak liggen
met niet meer dan 13 mm krul in om het even welke richting.
• Toestand: Gebruik geen etiketten met kreuken, bellen of
andere toestanden die erop wijzen dat de etiketten loskomen.
Zie "Afdrukken op etiketten" op pagina 3.17 voor meer
informatie.
Transparanten
Transparanten die in de printer worden gebruikt, moeten
bestand zijn tegen een temperatuur van 170 °C, de
smelttemperatuur van de printer.
W
AARSCHUWING
:
Gebruik alleen transparanten die aanbevolen
zijn voor gebruik in laserprinters om schade aan de printer te
voorkomen.
Zie "Afdrukken op transparanten" op pagina 3.19 voor meer
informatie.
A
aansluiten
netsnoer
2.13
parallel
2.12
USB
2.11
aanzetten, printer
2.13
achterste uitvoerlade, gebruik
3.6
afdrukken
aanpassen aan geselecteerd
papier
4.11
configuratiepagina
4.19, 5.8
lijst met PCL-lettertypen
4.19
meerdere pagina’s op één vel
4.9
posters
4.12
reinigingspagina
5.7
testpagina
2.14, 4.19
vanuit Windows
4.2
verkleind/uitvergroot
document
4.10
watermerken
4.13
afdrukken in een netwerk
lokaal gedeelde printer,
instellen
4.22
afdrukproblemen
6.3
afdrukresolutie, instellen
4.16
afdrukstand, selecteren
4.3
afdrukvolgorde, instellen
4.18
annuleren, afdruktaak
4.4
B
bedieningspaneel, gebruik
1.6
bovenste uitvoerlade, gebruik
3.5
C
configuratiepagina,
afdrukken
4.19, 5.8
E
enveloppen, afdrukken
3.14
etiketten, afdrukken
3.17
F
fout, oplossen
6.18
functies
printer
1.2
printerstuurprogramma
2.16
H
help, gebruik
4.6
I
installatie ongedaan maken
Linux
7.7
installeren
printerstuurprogramma voor
Linux
7.2
printerstuurprogramma voor
Windows
2.15
Remote Control Panel
8.2
software
2.17
tonercassette.
2.4
Instelling voor favorieten, gebruik
4.5
K
kaarten, afdrukken
3.21
L
laden, papier
in papierlade 1
3.8
in papierlade 2
2.7
Linux
configuratiehulpprogramma
7.8
gebruikelijke problemen
6.20
LLPR-eigenschappen
7.10
stuurprogramma, installeren
7.2
M
materiaal met aangepast formaat,
afdrukken
3.21
N
"
n op een vel
"
afdrukken
4.9
INDEX
O
onderdelen
1.4
P
papier
formaten en capaciteiten
3.3
kiezen
3.2
laden
2.7
specificaties
9.3
papierformaat, instellen
4.7
papierinvoer, instellen
4.8
Papierlade 1, gebruik
2.7
papierniveau-aanwijzer
3.7
papiersoort, instellen
4.8
papierstoring
in het papieruitvoergebied
6.10
papierlade 1
6.7, 6.8
rond de tonercassette
6.9
tips om te vermijden
6.12
parallelle kabel, aansluiten
2.12
poster afdrukken
4.12
printersoftware
installatie ongedaan maken
in Linux
7.7
installeren
in Linux
7.2
Windows
2.16
problemen met de afdrukkwaliteit
6.13
problemen met de afdrukkwaliteit,
oplossen
6.13
problemen met de kwaliteit,
oplossen
6.13
problemen, oplossen
afdrukkwaliteit
6.13
checklist
6.2
general (algemeen)
6.3
Linux
6.20
papierstoringen
6.6
Windows
6.19
R
reinigingsvel, afdrukken
5.7
Remote Control Panel
installeren
8.2
start
8.3
tabbladen
8.4
S
software
2.15, 2.16, 2.17
inleiding
2.15
installatie ongedaan maken
2.18
installeren
2.17
systeemeisen
2.16
specificatie
papier
9.3
printer
9.2
statuscontrole, gebruik
4.20
systeemeisen
voor Linux
7.2
voor Windows
2.16
T
testpagina, afdrukken
2.14, 4.19
toner
installeren
2.4
levensduur
5.2
opnieuw verdelen
5.3
vervangen
5.5
transparanten, afdrukken
3.19
U
uitpakken
2.2
uitvoerlocatie, selecteren
3.5
USB-kabel, aansluiten
2.11
V
voorbedrukt papier, afdrukken
3.23
voorkant omhoog uitvoerlade
3.6
voorkant omlaag uitvoerlade
3.5
voorkeurinstellingen voor papier,
instellen
4.7
voorkeursintellingen voor afbeeldingen
instellen
4.16
W
watermerken, gebruik
4.13
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152

Xerox 3150 Gebruikershandleiding

Categorie
Laser- / led-printers
Type
Gebruikershandleiding