18
Nederlands
Tel. +49 7930 9211-0 Fax. +49 7930 9211-150
8. Ingebruikname
• Waarschuwing voor gevaarlijke elektrische spanning!
»Onvoorzichtigheidkanleidentotmateriëleschade,lichamelijkletselofdedood.
→Voordatwerkzaamhedenaanstroomvoerendedelenwordenuitgevoerd,moethettoestel
altijd volledig spanningsvrij geschakeld worden en moet het beveiligd worden tegen opnieuw
inschakelen!
• Grijp nooit in het loopwiel of andere roterende en bewegende onderdelen!
»Het niet in acht nemen van het gevaar kan tot zwaar letsel leiden.
→
Werkzaamheden mogen pas worden uitgevoerd nadat het loopwiel geheel tot stilstand is gekomen!
• Voorzichtig! Spanningsgevaar!
»Het negeren van gevaarlijke situaties kan leiden tot lichamelijk letsel of materiële schade.
→Raak het oppervlak pas aan nadat de motor en de verwarming zijn afgekoeld!
De ingebruikname door deskundig vakpersoneel mag pas gebeuren als elk risico is uitgesloten. De
volgende tests moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de montage- en gebruikshandleiding en
de geldende voorschriften:
• Toestel en kanaalsysteem moeten zijn gemonteerd volgens de voorschriften.
• Het kanaalsysteem, het toestel en mediumleidingen (indien voorhanden) moeten gecontroleerd worden op de
aanwezigheid van vreemde objecten, die zonodig moeten worden verwijderd (spoelen)!
• De aanzuigopening en toevoerleiding naar het toestel moeten vrij zijn!
Vorstbeveiliging via luchttoevoersensor
Als de toevoerluchttemperatuur beneden 4 °C daalt, gaat het apparaat in de voorspoelmodus. De
kleppen worden gesloten, de ventilatoren worden uitgeschakeld, de circulatiepomp wordt ingescha-
keld en de verwarmingsklep wordt geopend. Als na 20 minuten de luchttoevoertemperatuur nog
steeds beneden 4 °C ligt, schakelt de installatie zichzelf volledig uit en op het bedieningspaneel
verschijnt de storingsmelding F7 vorstbeveiliging. De circulatiepomp blijft ingeschakeld en de ver-
warmingsklep geopend. Stijgt de luchttoevoertemperatuur binnen de 20 minuten weer, dan gaat het
apparaat weer in de normale modus.
Optionele vorstbeveiligingsthermostaat
Een externe vorstbeveiligingsthermostaat kan op het regelsysteem worden aangesloten. Zodra de
temperatuur onder de ingestelde waarde daalt, worden de kleppen gesloten, de ventilatoren uit-
geschakeld, de circulatiepomp ingeschakeld en de verwarmingsklep geopend. Als na 20 minuten de
ingestelde waarde niet is bereikt, schakelt de installatie zichzelf volledig uit en op het bedieningspa-
neel verschijnt de storingsmelding F7 vorstbeveiliging. De circulatiepomp blijft ingeschakeld en de
verwarmingsklep geopend. Stijgt de luchttoevoertemperatuur binnen de 20 minuten weer, dan gaat
het apparaat weer in de normale modus.
Externe ingang 0 - 10V
Voor een naar behoefte geregelde ventilatorregeling kan een externe meetomvormer op de 0 - 10V
ingang worden aangesloten. De ventilatorregeling vindt plaats volgens de parameters, zie 9.4. Inge-
bruikneming niveau.
Externe druksensor
Voor een gebruik van het apparaat met constante drukregeling kunnen twee druksensoren op de
regeling worden aangesloten, één sensor voor de afvoerluchtdruk, één sensor voor de toevoerlucht-
druk.
Vrijgave koelsysteen /koelbron
Er wordt een spanningsvrij contact ter beschikking gesteld om een koudebron vrij te geven (zie scha-
kelschema). Is er vraag naar koude, dan wordt het contact gesloten. Elektrische aasluiting met U =
230 VAC en Imax = 2A. Er bestaat geen dubbele isolering naar de netleidingen.
Zodra de standaardwaarde wordt bereikt of de temperatuur van de toegevoerde ventilatielucht onder
de 16 °C zakt, wordt het contact geopend.
Bedieningseenheid
De bedieningseenheid wordt door middel van de bijgevoegde sturingskabel met de regeling van het
toestel verbonden.
Aan het Bedieningseenheid wordt een stekker van de sturingskabel direct van onder in de contact-
doos gestoken (zie afb. 14 Bedieningseenheid). Aan het toestel wordt de sturingskabel eerst door
een kabeldoorgang geleid (zie afb. 13), in het kabelkanaal gelegd en vervolgens in de daarvoor voor-
ziene RJ10 - conactdoos aan de regelprintplaat aangesloten. De besturingskabel mag niet ingekort
worden. Overschietende stukken kabel moeten buiten het toestel geplaatst worden. Wanneer de
kabel te kort is, kunnen verlengingen bij de producent of leverancier besteld worden. Alternatief kan
ook een 4-aderinge datakabel met 120 Ohm karakteristieke impedantie aangesloten worden. Deze
wordt door de achterwand van de bedieningseenheid gevoerd en op de veerklemmen aangesloten.
In het toestel wordt de leiding op de regelprintplaat, in plaats van op de RJ10-contactdoos, op de
daarnaastliggende pennestreekklemmen aangesloten (zie schakelschema).