12 | EMI...E.M
NL
Installatie-, bedienings- en onderhoudsinstructies
Als een aardlekschakelaar wordt gebruikt, zijn alleen AC/DC-gevoelige aardlekbeveiligingen (type B of B+) toegestaan.
11.3. Aardlekschakelaar
Ook als het apparaat is uitgeschakeld staat er spanning op de klemmen en aansluitingen. U mag het apparaat
pas aanraken nadat alle polen gedurende 5 minuten van het netwerk zijn losgekoppeld.
12. INGEBRUIKNAME
De ingebruikname door deskundig vakpersoneel mag pas gebeuren als elk risico is uitgesloten. De volgende
tests moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de montage- en gebruikshandleiding en de geldende
voorschriften:
■Toestel en kanaalsysteem moeten zijn gemonteerd volgens de voorschriften.
■Het kanaalsysteem, het toestel en mediumleidingen (indien voorhanden) moeten gecontroleerd worden op
de aanwezigheid van vreemde objecten, die zonodig moeten worden verwijderd (spoelen).
■De aanzuigopening en toevoerleiding naar het toestel moeten vrij zijn.
■Alle mechanische en elektrische beschermingsmaatregelen moeten worden gecontroleerd (bijv. aarding).
■Spanning, frequentie en stroomsoort van de netaansluiting moeten met het typeplaatje overeenstemmen.
Tijdens gebruik worden elektrische motoren warm. Onder bepaalde omstandigheden (te hoge omgevings- of vloeis-
toftemperaturen, zware vervuiling, enz.), kan de motortemperatuur de veiligheidslimiet van de elektrisch geïsoleerde
componenten overschrijden.
Voor de versies met naar buien geleid thermocontact geldt: Bij een niet aangesloten of gecontroleerd thermocontact
vervalt het recht op garantie. Schade wegens oververhitting kan niet worden gereclameerd.
11.2. ermische motorbeveiliging
Onderhoud, foutenherstel en reiniging mogen uitsluitend worden uitgevoerd door vakpersoneel, met
inachtneming van de montage- en gebruikshandleiding en de geldende voorschriften.
■Zorg ervoor dat geen verbindingen van leidingen, aansluitingen en onderdelen losgemaakt worden
zolang het toestel niet volledig is afgesloten van de netstroom. Beveilig het toestel tegen opnieuw
inschakelen.
■Afzonderlijke onderdelen mogen niet met elkaar worden verwisseld, d.w.z. dat bijvoorbeeld de voor
een bepaald product bestemde onderdelen niet voor andere producten gebruikt mogen worden.
■Door regelmatig onderhoud van onze apparatuur zorgt u voor een goede werking, waardebehoud en
vermijdt u schade. Houd een onderhoudsprotocol bij.
■Voer het gespecificeerde onderhoud aan het apparaat uit met de aangegeven intervallen.
13. ONDERHOUD EN REINIGING
Onze apparaten vereisen weinig onderhoud wanneer ze correct worden gebruikt.
De volgende werkzaamheden moeten met inachtneming van de veiligheids- en arbeidsveiligheidsvoorschriften op re-
gelmatige tijdstippen worden uitgevoerd:
■Het functioneren van de regeling en de veiligheidsinrichtingen moet worden gecheckt.
■Elektrische aansluitingen en bedrading moeten worden gecontroleerd op beschadigingen.
■Vervuilingen van de rotor(en) van de ventilator moeten worden verwijderd om onevenwichtige belasting en vermo-
gensvermindering tegen te gaan.
– Voor het schoonmaken (rotoren/behuizing) mogen geen agressieve of licht ontvlambare reinigingsmiddelen
worden gebruikt.
–
Gebruik bij voorkeur uitsluitend water (geen stromend water) of een zachte zeepoplossing.
– De reinigen van de rotor moet door middel van een doek, borstel of kwast gebeuren.
– Gebruik in geen geval een hogedrukreiniger!
– Balansklemmen mogen niet verschoven of verwijderd worden.
– De rotor en de inbouwdelen mogen in geen geval beschadigd worden.
Voer na onderhoudswerkzaamheden een veiligheidscontrole volgens hoofdstuk 11. en 12. uit alvorens het apparaat
weer in gebruik te nemen!