KTM 525 XC ATV 2012 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2012
525 XC ATV
Artikelnr. 3211727nl
BESTE KTM KLANT 1
BESTE KTMKLANT
We wensen u veel geluk met uw keuze voor een ATV van KTM. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve ATV en we zijn er zeker
van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u hem goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Hieronder het serienummer van uw voertuig invullen.
Framenummer ( pag. 18) Stempel van de dealer
Motornummer ( pag. 19)
Sleutelnummer ( pag. 19)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. De KTM-Sportmotorcycle AG houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
© 2011 KTM-Sportmotorcycle AG, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Reproductie, ook gedeeltelijk, is alleen geoorloofd met schriftelijke toestemming van de schrijver.
BESTE KTM KLANT 2
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÃœV Management Service
KTM-Sportmotorcycle AG
5230 Mattighofen, Oostenrijk
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN .......................................... 7
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN............................................... 8
AFBEELDING VOERTUIG ...................................................... 14
Afbeelding voertuig linksvoor (symboolweergave) ................. 14
Afbeelding voertuig rechtsachter (symboolweergave) ............ 16
SERIENUMMERS................................................................. 18
Framenummer.................................................................. 18
Typeplaatje...................................................................... 18
Sleutelnummer ................................................................ 19
Motornummer .................................................................. 19
Settingnummer schokdemper voor...................................... 20
Settingnummer schokdemper achter .................................. 20
BEDIENINGSELEMENTEN.................................................... 21
Koppelingshendel............................................................. 21
Deblokkeerhendel achteruitrijstand .................................... 21
Remhendel, parkeerrem .................................................... 22
Gashendel ....................................................................... 23
Lichtschakelaar................................................................ 23
ENG. STOP schakelaar...................................................... 24
E-starterknop ................................................................... 24
Contactslot ...................................................................... 25
Overzicht controlelampjes ................................................. 25
Noodstopschakelaar met veiligheidskoord ........................... 26
Tankdop openen............................................................... 26
Tankdop sluiten ............................................................... 27
Brandstofkraan................................................................. 28
Choke.............................................................................. 29
Hotstart-knop................................................................... 29
Versnellingshendel............................................................ 30
Rempedaal ...................................................................... 31
INBEDRIJFNAME................................................................. 32
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname ................ 32
Motor inrijden .................................................................. 33
RIJ-INSTRUCTIES................................................................ 34
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname ................ 34
Starten ............................................................................ 35
Beginnen met rijden ......................................................... 37
Schakelen........................................................................ 37
In achteruitrijstand schakelen............................................ 38
Uit de achteruitrijstand zetten ........................................... 39
Afremmen........................................................................ 40
Rijden ............................................................................. 41
Rijden in bochten............................................................. 41
Bergaf rijden.................................................................... 42
Bergop rijden ................................................................... 43
Dwars over hellingen rijden................................................ 44
Keren op hellingen ........................................................... 45
Rijden door water ............................................................. 46
Motor uitzetten................................................................. 47
Stoppen, parkeren ............................................................ 48
Brandstof tanken.............................................................. 49
SERVICESCHEMA ................................................................ 51
Serviceschema ................................................................. 51
Servicewerkzaamheden (als aanvullende opdracht) .............. 53
CHASSIS AFSTELLEN .......................................................... 55
Basisbeginselen wijzigen chassisinstellingen....................... 55
Schokdemper achter - ingaande demping instellen .............. 55
Schokdemper achter - uitgaande demping instellen ............. 57
INHOUDSOPGAVE 4
Schokdemper achter - veervoorspanning instellen x........... 58
Schokdemper voor - ingaande demping instellen ................. 61
Schokdemper voor - uitgaande demping instellen ................ 62
Schokdemper voor - cross-over instellen.............................. 63
Schokdemper voor - veervoorspanning instellen ................... 65
Stuurpositie ..................................................................... 68
Stuurpositie instellen x................................................... 69
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS .................................. 72
Voertuig met hefbok opkrikken........................................... 72
Voertuig van hefbok nemen ............................................... 72
Schokdemper voor demonteren x..................................... 72
Schokdemper voor monteren x......................................... 74
Schokdemper achter uitbouwen x.................................... 75
Schokdemper achter inbouwen x ..................................... 76
Bekleding voor uitbouwen.................................................. 76
Bekleding voor inbouwen................................................... 78
Radiateurspoiler uitbouwen ............................................... 78
Radiateurspoiler inbouwen ................................................ 79
Frontkap uitbouwen .......................................................... 81
Frontkap inbouwen ........................................................... 81
Spatbord achter uitbouwen................................................ 82
Spatbord achter inbouwen................................................. 83
Zadel afnemen ................................................................. 85
Zadel monteren ................................................................ 85
Luchtfilter uitbouwen x................................................... 86
Luchtfilter inbouwen x.................................................... 88
Luchtfilter en luchtfilterbak reinigen x ............................. 89
Sporing controleren x ..................................................... 90
Sporing instellen x ......................................................... 92
Wielvlucht controleren/instellen x .................................... 94
Naspoor........................................................................... 96
Naspoor instellen x ........................................................ 97
Spoorbreedte achteras ...................................................... 97
Spoorbreedte achteras instellen x .................................... 98
Vervuiling ketting controleren .......................................... 100
Ketting reinigen ............................................................. 100
Kettingspanning controleren ............................................ 101
Kettingspanning instellen................................................ 102
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en
kettinggeleiding controleren............................................. 104
Frame controleren x ..................................................... 109
Achterbrug controleren x............................................... 109
Achterwielexcentriek smeren ........................................... 110
Rubberen stuurcover controleren...................................... 110
Rubberen stuurcover vastzetten ....................................... 111
Uitgangspositie koppelingshendel instellen ....................... 111
Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren................ 112
Motorbescherming uitbouwen .......................................... 113
Motorbescherming inbouwen ........................................... 113
REMMEN .......................................................................... 114
Remschijven controleren ................................................. 114
Vrije slag remhendel controleren ...................................... 115
Uitgangspositie remhendel instellen ................................. 115
Remvloeistofpeil voorwielrem controleren.......................... 116
Remvloeistof voorwielrem bijvullen x.............................. 117
Remplaketten voorwielrem controleren.............................. 119
Remplaketten voorwielrem uitbouwen x.......................... 120
INHOUDSOPGAVE 5
Remplaketten voorwielrem inbouwen x........................... 121
Remplaketten voorwielrem vervangen x .......................... 122
Vrije slag rempedaal controleren ...................................... 124
Uitgangspositie rempedaal instellen x ............................ 125
Remvloeistofpeil achterwielrem controleren....................... 126
Remvloeistof achterwielrem bijvullen x........................... 127
Remplaketten achterwielrem controleren .......................... 129
Remplaketten achterwielrem uitbouwen x....................... 130
Remplaketten achterwielrem monteren x........................ 131
Remplaketten achterwielrem vervangen x ....................... 133
WIELEN, BANDEN ............................................................. 135
Wiel/wielen uitbouwen .................................................... 135
Wiel/wielen inbouwen ..................................................... 135
Toestand banden controleren........................................... 136
Bandenspanning controleren ........................................... 137
ELEKTRONICA................................................................... 139
Accu uitbouwen ............................................................. 139
Accu inbouwen............................................................... 140
Accu laden x ............................................................... 140
Hoofdzekering vervangen................................................. 142
Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen ........ 143
Koplampstand controleren............................................... 145
Lichtbundelbreedte koplamp instellen .............................. 146
KOELSYSTEEM.................................................................. 147
Koelsysteem................................................................... 147
Radiateurventilator ......................................................... 147
Antivries en koelmiddelpeil controleren............................. 148
Koelmiddelpeil controleren.............................................. 149
Koelmiddel aftappen x.................................................. 150
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten x................. 152
MOTOR AFSTELLEN........................................................... 155
Gaskabelspeling controleren ............................................ 155
Gaskabelspeling instellen ................................................ 155
Bowdenkabelspeling op de deblokkeerhendel
achteruitrijstand controleren............................................ 156
Bowdenkabelspeling op deblokkeerhendel
achteruitrijstand instellen................................................ 156
Carburateur - stationair ................................................... 157
Carburateur - stationair afstellen x................................. 158
Vlotterkamer van de carburateur aftappen x.................... 160
Stekkerverbinding ontstekingscurve.................................. 161
Ontstekingscurve wijzigen ............................................... 161
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR................................... 163
Motoroliepeil controleren................................................. 163
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven
reinigen x.................................................................... 164
Motorolie aftappen, oliezeven reinigen x......................... 164
Oliefilter uitbouwen x ................................................... 167
Oliefilter monteren x .................................................... 169
Motorolie vullen x ........................................................ 169
Motorolie bijvullen.......................................................... 170
REINIGING, ONDERHOUD.................................................. 172
Voertuig reinigen ............................................................ 172
STALLING ......................................................................... 175
Stalling ......................................................................... 175
Inbedrijfname na stalling ................................................ 176
FOUTEN OPSPOREN.......................................................... 177
INHOUDSOPGAVE 6
TECHNISCHE GEGEVENS - MOTOR..................................... 181
Vulhoeveelheid - motorolie .............................................. 182
Vulhoeveelheid - koelmiddel ............................................ 182
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN MOTOR... 183
TECHNISCHE GEGEVENS - CARBURATEUR ........................ 186
TECHNISCHE GEGEVENS - CHASSIS .................................. 187
Lampen......................................................................... 189
Banden ......................................................................... 189
Vulhoeveelheid - brandstof .............................................. 190
TECHNISCHE GEGEVENS - SCHOKDEMPER VOOR............... 191
TECHNISCHE GEGEVENS - SCHOKDEMPER ACHTER........... 192
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN
CHASSIS ........................................................................... 193
GEBRUIKSSTOFFEN .......................................................... 195
HULPSTOFFEN.................................................................. 198
NORMEN........................................................................... 201
INDEX ............................................................................... 202
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 7
Gebruikte symbolen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde symbolen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit symbool zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw voertuig door spe-
ciaal geschoolde vakkundige personen met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merkâ„¢ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 8
Gebruiksdefinitie
De ATVs van KTM zijn zodanig ontworpen en geconstrueerd dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastingen bij normaal gebruik in wed-
strijden. De voertuigen voldoen aan het geldende reglement en de geldende categorieën van de hoogste internationale motorsportbonden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verkeerd inschatten van rijsituaties.
– Het voertuig mag alleen door personen worden gereden die ouder zijn dan 16 jaar.
Info
De ATV mag uitsluitend worden gebruikt op gesloten trajecten buiten het openbare wegennet.
De ATV is ontwikkeld voor terreinsport op lange afstanden (enduro) en niet in de eerste plaats voor de motorcross-sport.
Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service-, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een slecht afgesteld chassis kunnen
chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
Het gebruik van de motorfietsen bij zwaardere omstandigheden zoals zandig, erg modderig en vochtig terrein kan leiden tot verhoogde slij-
tage van componenten zoals de aandrijving of remmen. Daarom kan het nodig zijn een service uit te voeren of slijtageonderdelen te vervan-
gen al voordat de slijtagegrens volgens het serviceschema is bereikt.
De voorgeschreven inrijtijden en inspectie- en service-intervallen in acht nemen. De inachtneming daarvan draagt in belangrijke mate bij
aan de verhoging van de levensduur van het voertuig.
Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en moe-
ten in het serviceboekje en op KTM dealer.net worden bevestigd, omdat anders de aanspraak op garantie vervalt. Voor schade of gevolg-
schade die door manipulaties en wijzigingen van het voertuig is veroorzaakt bestaat geen aanspraak op garantie.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 9
Bedrijfsmiddelen
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde brand- en smeerstoffen resp. bedrijfsstoffen gebruiken.
Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid enkel reserveonderdelen en toebehoren, die zijn vrijgegeven of worden aanbevolen door KTM en laat deze
monteren in een geautoriseerde KTM-garage. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn tussen haakje aangegeven bij de betreffende beschrijvingen. Uw KTM-dealer adviseert u
graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn speciale gereedschappen nodig. Deze zijn geen bestanddeel van het voertuig, maar kunnen worden
besteld onder het aangegeven nummer tussen haakjes. Voorbeeld: kleplichter (59029019000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet opnieuw kunnen worden gebruikt (bijv. zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen, pak-
kingen, keerringen, pennen, borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Als er bij schroefverbindingen gebruik wordt gemaakt van een schroevenlijm (bijv. Loctite
®
) moeten de specifieke aanwijzingen van de
fabrikant in acht worden genomen.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde en versleten onderdelen vervangen.
Na beëindiging van de reparatie of het onderhoud moet worden gecontroleerd of het voertuig verkeersveilig is.
Rijtraining
Als u nog nooit op een ATV hebt gereden wordt sterk aangeraden om voordat u met dit voertuig gaat rijden een rijtraining te volgen.
Een professionele trainer laat u zien hoe u met uw ATV in verschillende rijsituaties op verschillende terreinen veilig kunt rijden.
Uw KTM-dealer kan u hierover meer informatie geven.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 10
Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Onbedoeld wegrollen van het voertuig.
– Het voertuig op een zo horizontaal mogelijk oppervlak parkeren en met de parkeerrem vastzetten.
Aanwijzing
Gevaar voor brand Sommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
– Voertuig niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het warme voertuig leg-
gen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
– Motor uitzetten.
– Draaigreep 1 op de brandstofkraan in stand OFF draaien. (afbeelding 100013-10 pag. 28)
– Voertuig met spanbanden of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen wegrollen.
– Remhendel trekken, blokkeerhendel 2 omlaag duwen en remhendel loslaten. (afbeelding 100006-10 pag. 22)
Milieu
Offroad racesport is fantastische sport en we hopen natuurlijk dat u er volledig van kunt genieten. Er kunnen echter problemen voor het
milieu en conflicten met andere personen worden veroorzaakt. Door op een verantwoorde manier met het voertuig om te gaan kunt u ervoor
zorgen dat deze problemen en conflicten niet ontstaan. Om de toekomst van de racesport veilig te stellen mag u de ATV alleen op legale
wijze gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten van anderen te respecteren.
Aanwijzingen/waarschuwingen
U moet beslist de gegeven aanwijzingen/waarschuwingen in acht nemen.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 11
Info
Op het voertuig zijn verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stickers met aanwijzingen en
waarschuwingen mag u nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herkennen en daardoor
letsel oplopen.
Gevarenniveaus
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Bedieningshandleiding
– Lees deze bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. Daarin vindt u veel informatie en
tips die de bediening en het onderhoud van uw voertuig eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste
afstemt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen. Bovendien staat in de bedieningshandleiding belangrijke informa-
tie over het onderhoud van het voertuig.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 12
– De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij doorverkoop aan de nieuwe eigenaar worden gege-
ven.
13
AFBEELDING VOERTUIG 14
3.1Afbeelding voertuig linksvoor (symboolweergave)
101522-10
AFBEELDING VOERTUIG 15
1 Remhendel, parkeerrem ( pag. 22)
2 Zekeringenblok
3 Schokdemper voor instelling ingaande demping
4 Schokdemper linksvoor
5 Schokdemper voor instelling uitgaande demping
6 Deblokkeerhendel achteruitrijstand ( pag. 21)
7 Koppelingshendel ( pag. 21)
8 Tankdop
9 Noodstopschakelaar met veiligheidskoord ( pag. 26)
10 Versnellingshendel ( pag. 30)
AFBEELDING VOERTUIG 16
3.2Afbeelding voertuig rechtsachter (symboolweergave)
101523-10
AFBEELDING VOERTUIG 17
1 Contactslot ( pag. 25)
2 Lichtschakelaar ( pag. 23)
2 ENG. STOP schakelaar ( pag. 24)
2 E-starterknop ( pag. 24)
3 Einddemper
4 Zadelvergrendeling
5 Schokdemper achter
6 Schokdemper achter instelling uitgaande demping
7 Achterwielrem
8 Gashendel ( pag. 23)
9 Schokdemper achter instelling ingaande demping
10 Rempedaal ( pag. 31)
SERIENUMMERS 18
4.1Framenummer
101524-10
Het framenummer 1 is in de rechterzijde van het frame in het bereik van de bovenste A-
arm gegraveerd.
4.2Typeplaatje
101525-10
Het typeplaatje 1 is op de framebuis rechts, voor de radiateur aangebracht.
SERIENUMMERS 19
4.3Sleutelnummer
100089-10
Sleutelnummer 1 staat op de KEYCODECARD.
Info
U hebt het sleutelnummer nodig voor het bestellen van een reservesleutel. Bewaar
de KEYCODECARD op een veilige plaats.
4.4Motornummer
100001-10
Het motornummer 1 is in de linkerzijde van de motor onder het ketting-aandrijfwiel gegra-
veerd.
SERIENUMMERS 20
4.5Settingnummer schokdemper voor
601024-10
Het settingnummer 1 is in het bovenste deel van de schokdemper gegraveerd.
4.6Settingnummer schokdemper achter
601083-10
Het settingnummer 1 is in het bovenste deel van de schokdemper gegraveerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 21
5.1Koppelingshendel
101526-10
De koppelingshendel 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
• Koppelingshendel in uitgangspositie – In deze stand is er een gesloten verbinding tus-
sen motor en aandrijving en is het stroomcircuit van de starter verbroken. De e-starter
draait niet door als de e-starterknop wordt ingedrukt.
• Koppelingshendel getrokken – In deze stand is de gesloten verbinding tussen motor
en aandrijving verbroken en is het stroomcircuit van de starter gesloten. De e-starter
draait door als de e-starterknop wordt ingedrukt.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijgesteld.
5.2Deblokkeerhendel achteruitrijstand
101527-10
De deblokkeerhendel achteruitrijstand 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Het voertuig kan alleen in de achteruitrijstand worden gezet als hij stilstaat en de deblok-
keerhendel achteruitrijstand wordt geschakeld.
BEDIENINGSELEMENTEN 22
5.3Remhendel, parkeerrem
100006-10
De remhendel 1 bevindt aan de rechterzijde van het stuur en bedient de remmen van de
voorwielen.
De parkeerrem is gecombineerd met de remhendel. Hiermee worden de voorwielen geblok-
keerd om het voertuig tegen wegrollen te beveiligen.
Voor het activeren van de parkeerrem, remhendel trekken, blokkeerhendel 2 omlaag duwen
en remhendel loslaten.
Mogelijke toestanden
• Remhendel in de uitgangspositie – Voorwielen niet geblokkeerd.
• Remhendel in getrokken toestand vastgezet – Voorwielen geblokkeerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 23
5.4Gashendel
100007-10
De gashendel 1 is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
Met de gashendel wordt het motortoerental geregeld.
5.5Lichtschakelaar
700379-01
De lichtschakelaar 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Groot licht aan – Lichtschakelaar naar boven geschakeld. In deze stand is
het groot licht en achterlicht ingeschakeld.
Dimlicht aan – Lichtschakelaar in de middelste stand. In deze stand is het
dimlicht en achterlicht ingeschakeld.
Licht uit – Lichtschakelaar naar beneden geschakeld. In deze stand is het
licht uitgeschakeld.
BEDIENINGSELEMENTEN 24
5.6ENG. STOP schakelaar
700378-01
De ENG. STOP schakelaar 1 is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
ENG. STOP schakelaar uit – In deze stand is het ontstekingscircuit onder-
broken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor kan niet
worden gestart.
ENG. STOP schakelaar aan – Deze stand is nodig voor de werking van de
motor, het ontstekingscircuit is gesloten.
5.7E-starterknop
700377-01
De e-starterknop 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
• E-starterknop in de uitgangspositie
• E-starterknop ingedrukt – In deze stand wordt de e-starter gebruikt.
BEDIENINGSELEMENTEN 25
5.8Contactslot
100031-10
Het contactslot 1 bevindt zich in de instrumentenhouder.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit – In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken. Een
draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
Ontsteking aan – In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten en kan de
motor worden gestart.
5.9Overzicht controlelampjes
400288-10
Mogelijke toestanden
Controlelampje achteruitrijstand 1 brandt rood – Achteruitrijstand is inge-
schakeld.
Controlelampje ontsteking 2 brandt geel – Ontsteking is ingeschakeld.
Controlelampje groot licht 3 brandt blauw – Groot licht is ingeschakeld.
Controlelampje stationair 4 brandt groen – Stationaire versnelling is inge-
schakeld.
BEDIENINGSELEMENTEN 26
5.10Noodstopschakelaar met veiligheidskoord
100010-10
De noodstopschakelaar 1 is aan de linkerzijde van de brandstoftank gemonteerd. Aan de
clip 2 is een veiligheidskoord bevestigd die met de karabijhaak 3 aan de kleding van de
bestuurder wordt bevestigd.
De noodstopschakelaar schakelt de motor uit, als de bestuurder van het voertuig valt.
Mogelijke toestanden
• Clip afgetrokken – Het ontstekingscircuit is onderbroken. Een draaiende motor scha-
kelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
• Clip gemonteerd – Het ontstekingscircuit is gesloten en de motor kan worden gestart.
5.11Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar.
– Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
– Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Neem de aanwijzin-
gen voor het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Brandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken. Brandstof vol-
gens de voorschriften bewaren in een jerrycan en uit de buurt van kinderen houden.
BEDIENINGSELEMENTEN 27
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
– Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
100012-10
– Ontgrendelknop 1 indrukken, tankdop tegen de klok in draaien en naar boven toe ver-
wijderen.
5.12Tankdop sluiten
100012-11
– Tankdop opzetten met de klok mee draaien tot de ontgrendelknop 1 vastklikt.
– Controleren of de brandstoftankontluchting 2 correct is geplaatst.
» Als de brandstoftankontluchting scheef of los zit:
– Brandstoftankontluchting correct monteren.
BEDIENINGSELEMENTEN 28
5.13Brandstofkraan
100013-10
De brandstofkraan bevindt zich aan de rechterzijde van de brandstoftank.
Met de draaigreep 1 op de brandstofkraan kan de brandstoftoevoer naar de carburateur
worden geopend of gesloten.
Mogelijke toestanden
• Brandstoftoevoer gesloten OFF – Er kan geen brandstof van de tank naar de carburateur
stromen.
• Brandstoftoevoer geopend ON – Er kan brandstof van de tank naar de carburateur stro-
men. De brandstof in de tank wordt tot op de reserve verbruikt.
• Toevoer van reservebrandstof geopend RES – Er kan brandstof van de tank naar de car-
burateur stromen. De brandstof in de tank wordt volledig verbruikt.
BEDIENINGSELEMENTEN 29
5.14Choke
100014-10
De chokeknop 1 is aan de linkerzijde van de carburateur aangebracht.
Als de chokefunctie is geactiveerd wordt er in de carburateur een opening vrijgegeven waar-
door de motor extra brandstof kan aanzuigen. Hierdoor ontstaat een rijker mengsel van
brandstof en lucht dat voor de koude start nodig is.
Info
Bij een warme motor moet de chokefunctie zijn gedeactiveerd.
Mogelijke toestanden
• Chokefunctie geactiveerd – Chokeknop is tot de aanslag uitgetrokken.
• Chokefunctie gedeactiveerd – Chokeknop is tot de aanslag ingedrukt.
5.15Hotstart-knop
100015-10
De hotstart-knop (rood) 1 is aan de linkerzijde van de carburateur aangebracht.
Als de hotstart-functie is geactiveerd wordt er in de carburateur een opening vrijgegeven
waardoor de motor extra lucht kan aanzuigen. Daardoor ontstaat een armer mengsel van
brandstof en lucht dat voor de warme start nodig is.
Info
Bij een koude motor moet de hotstart-functie zijn gedeactiveerd.
Mogelijke toestanden
• Hotstart-functie geactiveerd – Hotstart-knop is tot de aanslag uitgetrokken.
• Hotstart-functie gedeactiveerd – Hotstart-knop is tot de aanslag ingedrukt.
BEDIENINGSELEMENTEN 30
5.16Versnellingshendel
100018-10
De versnellingshendel 1 is aan de linkerzijde van de motor gemonteerd.
100017-10
De positie van de versnellingen kunnen worden afgelezen op de afbeelding.
De neutrale of stationaire stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
De achteruitrijstand kan alleen bij stilstaand voertuig en getrokken achteruitrijstand-hendel
worden geschakeld.
BEDIENINGSELEMENTEN 31
5.17Rempedaal
100016-10
Het rempedaal 1 bevindt zich voor de rechter voetsteun en bedient de achterwielrem.
INBEDRIJFNAME 32
6.1Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden.
Tijdens het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
– Motoroliepeil controleren. ( pag. 163)
– Elektrische installatie controleren.
– Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 116)
– Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 126)
– Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 119)
– Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 129)
– De werking van het remsysteem controleren.
– Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 149)
– Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 100)
– Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 104)
– Kettingspanning controleren. ( pag. 101)
– Toestand van de banden controleren. ( pag. 136)
– Bandenspanning controleren. ( pag. 137)
– Luchtfilter controleren.
– Instelling en bedieningsgemak van alle bedieningselementen controleren.
– Regelmatig controleren of alle schroeven, moeren en slangklemmen goed vastzitten.
– Brandstofvoorraad controleren.
INBEDRIJFNAME 33
6.2Motor inrijden
– Tijdens de inrijfase het aangegeven motortoerental en motorvermogen niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens het eerste rij-uur 7.000 1/min
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste 3 rij-uren ≤ 75 %
– Vermijd het om vol gas te geven!
RIJ-INSTRUCTIES 34
7.1Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden.
Tijdens het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
– Motoroliepeil controleren. ( pag. 163)
– Elektrische installatie controleren.
– Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 116)
– Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 126)
– Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 119)
– Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 129)
– De werking van het remsysteem controleren.
– Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 149)
– Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 100)
– Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 104)
– Kettingspanning controleren. ( pag. 101)
– Toestand van de banden controleren. ( pag. 136)
– Bandenspanning controleren. ( pag. 137)
– Luchtfilter controleren.
– Instelling en bedieningsgemak van alle bedieningselementen controleren.
– Regelmatig controleren of alle schroeven, moeren en slangklemmen goed vastzitten.
– Brandstofvoorraad controleren.
RIJ-INSTRUCTIES 35
7.2Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
– Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen, de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten
draaien zonder een geschikte afzuiginstallatie.
Aanwijzing
Beschadiging aan de motor Hoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
– Motor altijd met een laag toerental warmrijden.
Info
Als de motor niet goed start kan dat worden veroorzaakt door oude brandstof in de vlotterkamer. De licht ontvlambare stoffen in de
brandstof vervluchtigen als de motorfiets langere tijd stilstaat.
Als de vlotterkamer met verse ontsteekbare brandstof is gevuld zal de motor meteen starten.
Maximaal 5 seconden ononderbroken starten. Ten minste 5 seconden wachten tot de volgende startpoging.
Voorwaarde
Stilstand van voertuig: ≥ 1 week
–
Vlotterkamer van de carburateur aftappen. x ( pag. 160)
– Draaigreep 1 op de brandstofkraan in stand ON draaien. (afbeelding 100013-10 pag. 28)
Er kan brandstof van de tank naar de carburateur stromen.
– Op het voertuig gaan zitten.
– Clip 2 in de noodstopschakelaar steken en het veiligheidskoord aan de kleding van de bestuurder bevestigen.
(afbeelding 100010-10 pag. 26)
– ENG. STOP schakelaar in de stand schakelen.
– Sleutel het de contactslot in de stand draaien.
RIJ-INSTRUCTIES 36
Het gele controlelampje voor de ontsteking ON brandt.
Info
Bij het inschakelen van de ontsteking in geen geval gas geven!
Het voertuig is met een veiligheidssysteem uitgerust, dat bij een defect aan de gashendel, gaskabel of carburateur de motor
uitschakelt. Bij het inschakelen van de ontsteking wordt een systeemcontrole uitgevoerd, waarbij de gashendel in de uitgangs-
positie moet staan. Als dat niet het geval is detecteert het veiligheidssysteem een fout en blokkeert de ontstekingstroom. Bij het
indrukken van de e-starterknop draait de e-starter de motor wel door, maar de motor wordt niet ingeschakeld omdat er geen ont-
stekingsvonk aanwezig is.
– Versnelling in stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair N brandt.
Voorwaarde
Motor koud
– Chokeknop tot de aanslag uittrekken.
Voorwaarde
Motor heet
– Hotstart-knop (rood) tot de aanslag uittrekken.
– Koppelingshendel trekken.
– E-starterknop indrukken.
Info
Als de koppelingshendel niet is getrokken, is de het stroomcircuit van de starter onderbroken. De e-starter draait niet door als
de e-starterknop wordt ingedrukt.
Geen gas geven.
– Koppelingshendel loslaten.
Voorwaarde
Motor heet en draait
RIJ-INSTRUCTIES 37
– Hotstart-knop bij draaiende motor tot de aanslag indrukken.
7.3Beginnen met rijden
Info
Voordat u gaat rijden het licht inschakelen. U wordt dan eerder gezien door de andere verkeersdeelnemers.
– Remhendel trekken en weer loslaten.
Blokkeerhendel zwenkt naar de uitgangspositie, de parkeerrem wordt gedeactiveerd.
– Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktijdig voorzichtig gas geven.
7.4Schakelen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Terugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert de achterwielen.
– Niet bij een hoog motortoerental terugschakelen naar een lagere versnelling. De motor wordt overbelast en de achterwielen kun-
nen blokkeren.
100017-10
– Als de verhoudingen het toestaan (helling, rijsituatie e.d.) kunt u naar hogere versnellin-
gen schakelen.
– Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de 5 voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De 1e versnelling is de start- of bergversnelling.
– Voor het terugschakelen van het voertuig indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terugnemen.
RIJ-INSTRUCTIES 38
– Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven resp. nog een keer schakelen.
7.5In achteruitrijstand schakelen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar voor ongevallen door blokkerende achterwielen als u een rollend voertuig in de achteruitrijstand
schakelt.
– Voordat u het voertuig in de achteruitrijstand zet, moet u het voertuig beslist stoppen en de motor in het stationaire toerental
schakelen.
Aanwijzing
Beschadiging van de aandrijving Gevaar voor beschadiging van de aandrijving door een rollend voertuig in de achteruitrijstand te schake-
len.
– Voordat u het voertuig in de achteruitrijstand zet, moet u het voertuig beslist stoppen en de motor in het stationaire toerental schake-
len.
– Voertuig stoppen en motor met stationair toerental laten draaien.
– Koppeling indrukken en in 1e versnelling zetten.
– Versnellingshendel licht aanraken, deblokkeerhendel achteruitrijstand schakelen en met de voet de versnellingshendel helemaal
omlaag trappen om het voertuig in de achteruitrijstand te zetten.
– Deblokkeerhendel achteruitrijstand loslaten.
– Achteruit kijken, koppelingshendel langzaam loslaten en tegelijkertijd voorzichtig gas geven.
Info
In de achteruitrijstand wordt het motortoerental beperkt.
RIJ-INSTRUCTIES 39
7.6Uit de achteruitrijstand zetten
Waarschuwing
Geval voor overslaan Het voertuig kan over de kop slaan, als deze achteruit rolt en bij een voorwaartse versnelling de koppelings-
hendel wordt losgelaten.
– Voor het schakelen uit de achteruitrijstand moet u het voertuig beslist stoppen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar voor ongevallen door blokkerende achterwielen als u een rollend voertuig in de achteruitrijstand
schakelt.
– Voor het schakelen uit de achteruitrijstand moet u het voertuig beslist stoppen.
Aanwijzing
Beschadiging van de aandrijving Gevaar voor beschadiging van de aandrijving door een rollend voertuig uit de achteruitrijstand te schake-
len.
– Voor het schakelen uit de achteruitrijstand moet u het voertuig beslist stoppen.
– Koppeling indrukken, voertuig stoppen en motor in stationair toerental zetten.
– Versnellingshendel omhoog drukken, totdat de 1e versnelling vastklikt.
Info
U hoeft daarbij niet de deblokkeerhendel achteruitrijstand te schakelen.
– Koppelingshendel langzaam loslaten en tegelijkertijd voorzichtig gas geven of versnelling in vrij schakelen.
RIJ-INSTRUCTIES 40
7.7Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Te sterk afremmen leidt tot blokkering van de wielen. Als de voorwielen blokkeren kunt u het voertuig niet
meer sturen.
– De wijze van remmen aan de rijsituatie en rijwegsituatie aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door poreus drukpunt van de voor- en/of achterwielrem.
– Remsysteem controleren, niet meer verder rijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door natte of vervuilde remmen.
– Vervuilde of natte remmen voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Info
Met de remhendel bedient u de remmen van de voorwielen en met het rempedaal bedient u de achterwielrem.
– Om te remmen gas terugnemen en tegelijkertijd met de voor- en achterwielremmen remmen.
– Daarbij ook naar een lagere versnelling schakelen, afhankelijk van de snelheid.
– Het remmen moet altijd voor begin van de bocht zijn afgerond.
– Bij langere dalingen de remwerking van de motor gebruiken. Daarvoor schakelt u een of twee versnellingen terug. Overbelast de motor
daarbij niet. Zo hoeft u veel minder te remmen en raken de remmen niet oververhit.
RIJ-INSTRUCTIES 41
7.8Rijden
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geauto-
riseerde KTM-garage.
Als u het voertuig niet meer onder controle heeft en u van het voertuig valt, wordt de clip door het aan de kleding bevestigde veilig-
heidskoord van de noodstopschakelaar getrokken. Daardoor wordt het ontstekingscircuit kortgesloten en de motor uitgeschakeld.
– Als u normaal rijdt, zit u recht op het voertuig, houdt u beide handen aan het stuur en de voeten rusten op de voetsteunen.
– Als de chokefunctie is geactiveerd moet u deze deactiveren als de motor warm is.
– Na het bereiken van de maximale snelheid door het volledig indrukken van de gashendel, moet u het gas tot op 3/4 verlagen.
De snelheid verlaagt dan nauwelijks, maar het brandstofgebruik wordt aanmerkelijk verminderd.
– Altijd slechts zoveel gas geven als de motor op dat moment kan verwerken - abrupt indrukken van de gashendel verhoogt het verbruik.
– De motor uitzetten als het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
Voorgeschreven waarde
≥ 2 min
– Voorkom dat de koppeling vaak en gedurende langere tijd gaat slepen. Hierdoor wordt de motorolie verwarmd en dus ook de motor en
het koelsysteem.
– Met een lager toerental rijden in plaats met een hoger toerental en slepende koppeling.
7.9Rijden in bochten
Info
Bij het rijden in bochten moeten de buitenste wielen een grotere afstand afleggen dan die aan de binnenzijde. Aangezien de ach-
teras van de ATV star is uitgevoerd, draaien beide achterwielen met dezelfde snelheid. Het verschil in afstand moet worden gecom-
penseerd door slippen van de banden.
RIJ-INSTRUCTIES 42
400300-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Een te hoge snelheid en het nemen van scherpe boch-
ten kunnen leiden tot over de kop slaan van het voertuig.
– De snelheid verlagen voordat u een bocht neemt.
– Het rijgedrag van de ATV wordt sterk beïnvloed door de verplaatsing van het lichaams-
gewicht. Uw lichaamsgewicht naar de binnenzijde van de bocht en naar voren verplaat-
sen.
– Hoe sneller u rijdt en hoe scherper de bocht is, des te meer u uw lichaamsgewicht moet
verplaatsen.
– Altijd de voetsteun aan de binnenzijde van de bocht belasten.
– Terwijl u rijdt, richt u uw blik op de bocht.
– Hoe meer u naar achteren zit, des te meer heeft het voertuig de neiging om rechtuit te
rijden. Hoe meer u uw gewicht naar voren verplaatst, des te meer druk komt er op de
vooras te staan en des te gemakkelijker rijdt het voertuig in bochten.
7.10Bergaf rijden
400297-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar voor ongevallen bij het rijden op hellingen.
– Altijd eerst het terrein controleren voordat u op een helling gaat rijden.
– Nooit op een helling rijden met een stijging van meer dan 25°.
– Nooit op een helling rijden die uw rijcapaciteiten te boven gaat.
– Nooit achteruit bergafwaarts rijden. Als u de achterwielrem gebruikt kan het
voertuig over de kop slaan.
– Als het voertuig stil komt te staan altijd afstappen en keren.
– Nooit rijden op een helling met een gladde ondergrond. U kunt gemakkelijk
de controle over het voertuig verliezen en over de kop slaan.
RIJ-INSTRUCTIES 43
Aanwijzing
Materiële schade Beschadiging van het voertuig door vallen of overslaan.
– Het voertuig altijd controleren voordat u gaat rijden.
– Nooit schuin een helling op rijden, maar altijd rechtuit.
– In een versnelling schakelen waarmee u de volledige helling af kunt rijden zonder te
schakelen.
– Uw lichaamsgewicht naar achteren verplaatsen en bijzonder voorzichtig rijden zonder
gas te geven.
– De snelheid en het motortoerental zoveel mogelijk constant houden.
– Zorg ervoor dat u altijd zijwaarts van het voertuig kunt springen in het geval dat u de
controle over het voertuig verliest.
– Overwegend met de achterwielremmen remmen, de achterwielen zouden niet moeten
blokkeren.
7.11Bergop rijden
400295-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar voor ongevallen bij het rijden op hellingen.
– Altijd eerst het terrein controleren voordat u op een helling gaat rijden.
– Nooit op een helling rijden met een stijging van meer dan 25°.
– Nooit op een helling rijden die uw rijcapaciteiten te boven gaat.
– Nooit achteruit bergafwaarts rijden. Als u de achterwielrem gebruikt kan het
voertuig over de kop slaan.
– Als het voertuig stil komt te staan altijd afstappen en keren.
– Nooit rijden op een helling met een gladde ondergrond. U kunt gemakkelijk
de controle over het voertuig verliezen en over de kop slaan.
RIJ-INSTRUCTIES 44
– Nooit schuin een helling op rijden, maar altijd rechtuit.
– In een versnelling schakelen waarmee u de volledige helling op kunt rijden zonder te
schakelen. Door op een helling te schakelen kan het voertuig omslaan.
– Uw lichaamsgewicht naar voren verplaatsen en bijzonder voorzichtig rijden.
– De snelheid en het motortoerental zoveel mogelijk constant houden.
– Zorg ervoor dat u altijd zijwaarts van het voertuig kunt springen in het geval dat u de
controle over het voertuig verliest.
– Langzaam over de toppen van hellingen rijden om goed te kunnen reageren op wijzigin-
gen in het terrein en hindernissen.
– Als het voertuig stil blijft staan, meteen beide remmen bedienen, zodat hij niet achter-
uit kan rollen. Afstappen en het voertuig keren.
7.12Dwars over hellingen rijden
400299-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Als u dwars over een helling rijdt kan het voertuig
gemakkelijk kantelen en over de kop slaan.
– Probeer zoveel mogelijk te voorkomen dat u dwars over een helling rijdt.
– Langzaam rijden om het lichaamsgewicht ten opzichte van de helling te ver-
lagen.
– Als het voertuig gaat kantelen moet u het voertuig bergafwaarts sturen en meteen aan
de hellingzijde afstappen.
RIJ-INSTRUCTIES 45
7.13Keren op hellingen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar voor ongevallen door het omkeren van het voertuig op een helling.
– Nooit achteruit bergafwaarts rijden. Het voertuig kan daarbij gemakkelijk over de kop slaan.
– Altijd zo naast het voertuig gaan staan dat u niet kunt worden gegrepen door de wielen.
– Bij het keren op een helling moet u altijd aan de bergkant staan, zodat u geen letsel oploopt als het voertuig kantelt.
– Als de helling te steil of te glad is om te keren of moet u het voertuig laten staan en hulp halen om hem te bergen.
400298-01
– Als het voertuig op een helling stil komt te staan moet u afstappen en keren.
– De motor uitschakelen en de parkeerrem activeren.
Info
Het voertuig moet in een versnelling staan.
– Aan de bergzijde van het voertuig afstappen.
– Het stuur met beide handen vasthouden, de parkeerrem loslaten en voorzichtig de kop-
peling trekken.
– Het voertuig voorzichtig bergafwaarts laten rollen, totdat u een plaats bereikt waar u
kunt keren. De snelheid regelt u met de koppeling.
– Om te keren stuurt u het voertuig zijwaarts, waarbij u altijd aan de bergzijde moet staan
en de voetsteun aan deze zijde belast.
– Wanneer het voertuig steil ten opzichte van de helling of licht bergafwaarts staat, de
parkeerrem activeren.
– Op het voertuig gaan zitten, koppelingshendel trekken , motor starten, parkeerrem voor-
zichtig loslaten en in 1e versnelling de helling naar beneden rijden.
– Bergaf rijden. ( pag. 42)
RIJ-INSTRUCTIES 46
– Als u de controle over het voertuig verliest moet u zo snel mogelijk van het voertuig
afstappen.
7.14Rijden door water
400302-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Voertuig kan kantelen als u door diep water met een
sterke stroming rijdt.
– Rijden door diep water met sterke stroming voorkomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door natte of vervuilde rem-
men.
– Vervuilde of natte remmen voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Aanwijzing
Beschadiging van de motor Bij het rijden door diep water kan er via het luchtfilter water
in de motor komen waardoor de motor beschadigt.
– Alleen door water rijden als het water maximaal tot aan de bovenzijde van de voet-
steunen komt.
– Voordat u door water gaat rijden moet u eerst de waterdiepte en de stroming controle-
ren.
– Langzaam en om hindernissen heen rijden.
– Na het rijden door water de remmen drogen, door beide remmen tijdens het rijden licht
te in te drukken, totdat de normale remwerking is bereikt.
– Als het voertuig is ondergedompeld moet deze door een geautoriseerde KTM-garage vol-
ledig worden gecontroleerd en moeten de nodige onderhoudswerkzaamheden worden
uitgevoerd. Motor niet meer starten.
RIJ-INSTRUCTIES 47
7.15Motor uitzetten
Info
Er zijn drie mogelijkheden om de motor uit te zetten.
Alternatief 1
Motor uitzetten met de contactsleutel.
– Sleutel het de contactslot in de stand draaien.
Info
Alle stroomverbruikers worden uitgeschakeld.
Alternatief 2
Motor met de ENG. STOP schakelaar uitzetten.
– ENG. STOP schakelaar in de stand schakelen.
Info
Alle stroomverbruikers worden uitgeschakeld.
Alternatief 3
Motor met de noodstopschakelaar met veiligheidskoord uitzetten.
– Clip 2 aftrekken. (afbeelding 100010-10 pag. 26)
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar wordt uitgezet, worden de stroomverbruikers niet uitgeschakeld. Alle ingescha-
kelde stroomverbruikers (koplamp, achterlicht e.d.) verbruiken nog steeds stroom. Daardoor wordt de accu nog steeds belast
en ontlaadt.
RIJ-INSTRUCTIES 48
7.16Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor verbranding Sommige onderdelen van het voertuig worden tijdens het rijden zeer heet.
– Hete onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, schokdempers en remmen niet aanraken. De onderdelen eerst laten
afkoelen voordat u met werkzaamheden aan deze onderdelen begint.
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Onbedoeld wegrollen van het voertuig.
– Het voertuig op een zo horizontaal mogelijk oppervlak parkeren en met de parkeerrem vastzetten.
Aanwijzing
Gevaar voor brand Sommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
– Voertuig niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het warme voertuig leg-
gen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
400296-01
– Voertuig afremmen en op een zo horizontaal mogelijk oppervlak parkeren.
– Versnelling in stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair N brandt.
– Motor uitzetten. ( pag. 47)
– Contactsleutel en clip van de noodstopschakelaar trekken.
– Remhendel trekken, blokkeerhendel 2 omlaag duwen en remhendel loslaten.
(afbeelding 100006-10 pag. 22)
Voorwielen zijn geblokkeerd.
– Draaigreep 1 op de brandstofkraan in stand OFF draaien.
(afbeelding 100013-10 pag. 28)
Er stroomt geen brandstof meer van de tank naar de carburateur.
RIJ-INSTRUCTIES 49
– Als het voertuig op een helling moet worden geparkeerd, moeten de achterwielen extra
worden beveiligd tegen wegrollen (zie afbeelding).
7.17Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar.
– Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
– Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Neem de aanwijzin-
gen voor het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Brandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
– Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
RIJ-INSTRUCTIES 50
400287-10
– Motor uitzetten.
– Tankdop openen. ( pag. 26)
– Brandstoftank met brandstof vullen tot maximaal maat A.
Voorgeschreven waarde
Maat A 35 mm
Brandstoftankin-
houd totaal ca.
13,5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 195)
– Tankdop sluiten. ( pag. 27)
SERVICESCHEMA 51
8.1Serviceschema
S1N S15A S30A
Controleren of de elektrische installatie werkt. • • •
Accu controleren en laden. x
• •
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. x ( pag. 164)
• • •
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 119) • •
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 129) • •
Remschijven controleren. ( pag. 114) • •
Remkabels controleren op beschadiging en lekkage. • •
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 126) • •
Vrije slag van het rempedaal controleren. ( pag. 124) • •
Frame en achterbrug controleren. x
• •
Achterbrugophanging controleren. x
•
Zwenklager op schokdemper boven en onder controleren. x
• •
Toestand van de banden controleren. ( pag. 136) • • •
Bandenspanning controleren. ( pag. 137) • • •
Wiellagers op speling controleren. x
• •
Wielnaven controleren. x
• •
Velgslag controleren. x
• • •
Voorwielophanging controleren. x
• •
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 104) • •
Kettingspanning controleren. ( pag. 101) • • •
Achterwielexcentriek smeren. x
• •
SERVICESCHEMA 52
S1N S15A S30A
Alle bewegende onderdelen (bijv. hendels, ketting, ...) smeren en controleren of ze gemakkelijk
bewegen. x
• •
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren. ( pag. 112) • •
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 116) • •
Vrije slag van de remhendel controleren. ( pag. 115) • •
Controleren of de lagers van de stuurkolom speling hebben. • • •
Lagers van de kroonplaat controleren. x
• •
Klepspeling controleren. x
• • •
Koppeling controleren. x
•
Alle slangen (bijv. brandstof-, radiateur-, ontluchting-, aftapslangen, ...) en manchetten controleren op
scheuren, dichtheid en correcte legging. x
• • •
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 148) • • •
Kabels controleren op beschadiging en knikvrije legging. x
• •
Bowdenkabels controleren op beschadiging, knikvrije legging en instelling. • • •
Luchtfilter en luchtfilterbak reinigen. x ( pag. 89)
• •
Glasvezelvulling van de einddemper vervangen. x
•
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten. x
• • •
Koplampstand controleren. ( pag. 145) • • •
Stationair controleren. x
• • •
Controleren of de radiateurventilator werkt. x
• • •
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken. • • •
Service op KTM DEALER.NET invoeren en noteren in het serviceboekje. x
• • •
S1N: eenmalig na 1 uur rijden - komt overeen met ca. 7 liter brandstof
S15A: om de 15 uur rijden - komt overeen met ca. 105 liter brandstof
SERVICESCHEMA 53
S30A: om de 30 uur rijden - komt overeen met ca. 210 liter brandstof / na iedere race
8.2Servicewerkzaamheden (als aanvullende opdracht)
S45A S90A S180A J1A
Remvloeistof van de voorwielrem vervangen. x
•
Remvloeistof van de achterwielrem vervangen. x
•
Afdichtingsmanchetten voetremcilinder vervangen. x
•
Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen. x
•
Stuurkolomlagers smeren. x
•
Carburateurcomponenten controleren/instellen. x
• • •
Olie voorste schokdemper verversen. x
• •
Schokdemperservice vooraan uitvoeren. x
•
Olie achterste schokdemper verversen. x
• • •
Schokdemperservice achter uitvoeren. x
• •
Bougie en bougiedop vervangen. x
• • •
Zuigers vervangen. x
• •
Cilinder controleren/opmeten. x
• •
Cilinderkop controleren. x
• •
Kleppen, klepveren en klepveersteunen controleren. x
• •
Nokkenas en tuimelaars controleren. x
• •
Drijfstang, drijfstanglager en kruktap vervangen. x
• •
SERVICESCHEMA 54
S45A S90A S180A J1A
Aandrijving en versnelling controleren. x
• •
Oliedrukregelklep controleren. x
• •
Oliepompen en smeersysteem controleren. x
• •
Distributie controleren. x
• •
Alle motorlagers vervangen. x
• •
S45A: om de 45 uur rijden - komt overeen met ca. 315 liter brandstof
S90A: om de 90 uur rijden - komt overeen met ca. 630 liter brandstof / om de 45 uur rijden bij gebruik voor sportdoeleinden - komt over-
een met ca. 315 liter brandstof
S180A: om de 180 uur rijden - komt overeen met ca. 1260 liter brandstof
J1A: jaarlijks
CHASSIS AFSTELLEN 55
9.1Basisbeginselen wijzigen chassisinstellingen
De standaardinstelling van het chassis is het resultaat van uitgebreide afsteltesten. Deze is in de leveringstoestand ingesteld op een stan-
daard gewicht van een bestuurder (met complete veiligheidskleding) en een sportieve rijwijze.
Standaard rijgewicht 75… 85 kg
Door de vele instelmogelijkheden kunt u het chassis nog beter afstellen op uw lichaamsgewicht en rijstijl.
De voorste schokdempers links en rechts altijd gelijk instellen.
Als uw gewicht buiten dit bereik ligt moet u de standaardinstelling van de veringscomponenten aanpassen.
Kleine afwijkingen van het gewicht kunnen door het wijzigen van de veervoorspanning worden gecompenseerd, bij grotere afwijkingen moet
een aangepaste vering worden gemonteerd.
Tip
Bij de nieuwe afstelling van het chassis moet u altijd van de standaardinstelling uitgaan.
Tussen de proefritten slechts één instelling wijzigen. Daardoor kunt u het effect op het rijgedrag beter beoordelen.
De instelling niet extreem wijzigen en in kleine stappen werken. Ook kleine veranderingen kunnen een sterke invloed hebben op het
rijgedrag.
9.2Schokdemper achter - ingaande demping instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Wijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
– Door extreme veranderingen van de instelling van de veerelementen kan het rijgedrag wezenlijk slechter worden en enkele
onderdelen overbelasten.
– Zorg ervoor dat de instellingen zich binnen het aanbevolen bereik bevinden.
– Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
CHASSIS AFSTELLEN 56
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Het demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
– De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Info
De instelling van de ingaande demping toont haar werking bij het inveren van de schokdemper.
– Spatbord achter uitbouwen. ( pag. 82)
601040-10
– Stelschroef 1 met de klok mee draaien tot de laatste voelbare klik.
– Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
Tip
Uit ervaringsgegevens blijkt dat het rijgedrag van het voertuig verslechtert als de
instelling buiten het instelbereik ligt. Bij de nieuwe afstelling van het chassis
moet u altijd van de standaardinstelling uitgaan.
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
CHASSIS AFSTELLEN 57
9.3Schokdemper achter - uitgaande demping instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Wijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
– Door extreme veranderingen van de instelling van de veerelementen kan het rijgedrag wezenlijk slechter worden en enkele
onderdelen overbelasten.
– Zorg ervoor dat de instellingen zich binnen het aanbevolen bereik bevinden.
– Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Het demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
– De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Info
De instelling van de uitgaande demping toont haar werking bij het uitveren van de schokdemper.
601041-10
– Stelschroef 1 met de klok mee draaien tot de laatste voelbare klik.
– Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken naar links terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
CHASSIS AFSTELLEN 58
Tip
Uit ervaringsgegevens blijkt dat het rijgedrag van het voertuig verslechtert als de
instelling buiten het instelbereik ligt. Bij de nieuwe afstelling van het chassis
moet u altijd van de standaardinstelling uitgaan.
Info
Draaien naar rechts verhoogt de demping, draaien naar links verlaagt de dem-
ping.
9.4Schokdemper achter - veervoorspanning instellen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Wijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
– Door extreme veranderingen van de instelling van de veerelementen kan het rijgedrag wezenlijk slechter worden en enkele
onderdelen overbelasten.
– Zorg ervoor dat de instellingen zich binnen het aanbevolen bereik bevinden.
– Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Het demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
– De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Info
Door het verhogen van de veervoorspanning komt het zwaartepunt van het voertuig hoger te liggen. Hierdoor kan het rijgedrag in
sterke mate veranderen.
CHASSIS AFSTELLEN 59
Tip
Voordat u de veervoorspanning wijzigt moet u de momentele instelling noteren - bijv. de veerlengte meten.
–
Schokdemper achter uitbouwen. x ( pag. 75)
– Schokdemper in gedemonteerde toestand grondig reinigen.
601076-10
– Schroef 1 losdraaien.
Info
Nooit de contramoer B van het bovenste deel van de schokdemper losdraaien.
– Stelring 2 draaien tot de veer volledig ontspannen is.
Haaksleutel (T106S)
CHASSIS AFSTELLEN 60
400363-11
– Totale veerlengte in ontspannen toestand meten.
Info
De veervoorspanning A is het lengteverschil tussen ontspannen en gemonteerde
veer.
– Veer door het draaien van de stelring op de aangegeven maat spannen.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Comfort 0 mm
Standaard 3 mm
Sport 3 mm
– Schroef 1 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stelring schokdemper M6 5 Nm
Info
Als u de veervoorspanning verhoogt, moet ook de uitgaande demping enigszins
verhoogd worden.
–
Schokdemper achter inbouwen. x ( pag. 76)
CHASSIS AFSTELLEN 61
9.5Schokdemper voor - ingaande demping instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Wijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
– Door extreme veranderingen van de instelling van de veerelementen kan het rijgedrag wezenlijk slechter worden en enkele
onderdelen overbelasten.
– Zorg ervoor dat de instellingen zich binnen het aanbevolen bereik bevinden.
– Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Het demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
– De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Info
De instelling van de ingaande demping toont haar werking bij het inveren van de schokdemper.
601035-10
– Stelwiel 1 tot de laatste voelbare klik met de klok mee draaien.
– Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
CHASSIS AFSTELLEN 62
Tip
Uit ervaringsgegevens blijkt dat het rijgedrag van het voertuig verslechtert als de
instelling buiten het instelbereik ligt. Bij de nieuwe afstelling van het chassis
moet u altijd van de standaardinstelling uitgaan.
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
Schokdempers links en rechts gelijk instellen.
9.6Schokdemper voor - uitgaande demping instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Wijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
– Door extreme veranderingen van de instelling van de veerelementen kan het rijgedrag wezenlijk slechter worden en enkele
onderdelen overbelasten.
– Zorg ervoor dat de instellingen zich binnen het aanbevolen bereik bevinden.
– Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Het demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
– De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Info
De instelling van de uitgaande demping toont haar werking bij het uitveren van de schokdemper.
CHASSIS AFSTELLEN 63
601036-10
– Stelschroef 1 met de klok mee draaien tot de laatste voelbare klik.
– Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
Tip
Uit ervaringsgegevens blijkt dat het rijgedrag van het voertuig verslechtert als de
instelling buiten het instelbereik ligt. Bij de nieuwe afstelling van het chassis
moet u altijd van de standaardinstelling uitgaan.
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
Schokdempers links en rechts gelijk instellen.
9.7Schokdemper voor - cross-over instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Wijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
– Door extreme veranderingen van de instelling van de veerelementen kan het rijgedrag wezenlijk slechter worden en enkele
onderdelen overbelasten.
– Zorg ervoor dat de instellingen zich binnen het aanbevolen bereik bevinden.
– Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
CHASSIS AFSTELLEN 64
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Het demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
– De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Info
Met de instelling van de cross-over regelt u de veerweg van de korte (zachte) veren.
Meer cross-over zorgt voor een zachtere vering vooraan, waardoor het voertuig vooraan dieper komt te liggen. De veerweg en het pro-
gressieve deel van de lange (harde) veren worden niet volledig benut.
Minder cross-over zorgt voor een hardere vering vooraan, waardoor het voertuig voor hoger ligt.
– Veervoorspanning van de schokdempers vooraan instellen. ( pag. 65)
– Voertuig met hefbok opkrikken. ( pag. 72)
– Schokdemper grondig reinigen.
601038-10
– Stelringen 1 losmaken.
Haaksleutel (83019001000)
CHASSIS AFSTELLEN 65
601091-01
– Cross-over instelling B tussen de glijbus 2 en de kraag van de stelring 3 meten.
Voorgeschreven waarde
Cross-over 19 mm
– Veer door het draaien van de stelringen 1 op de aangegeven maat B spannen.
Info
De glijbus is van kunststof gemaakt. Daarom de contramoer van de stelringen
niet te vast schroeven om beschadiging van de schroefdraad te voorkomen.
Schokdempers links en rechts gelijk instellen.
– Stelringen tegenhouden.
– Voertuig van hefbok nemen. ( pag. 72)
9.8Schokdemper voor - veervoorspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Wijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
– Door extreme veranderingen van de instelling van de veerelementen kan het rijgedrag wezenlijk slechter worden en enkele
onderdelen overbelasten.
– Zorg ervoor dat de instellingen zich binnen het aanbevolen bereik bevinden.
– Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Het demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
– De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
CHASSIS AFSTELLEN 66
Info
Door het verhogen van de veervoorspanning komt het zwaartepunt van het voertuig hoger te liggen. Hierdoor kan het rijgedrag in
sterke mate veranderen.
Tip
Voordat u de veervoorspanning wijzigt moet u de momentele instelling noteren - bijv. de veerlengte meten.
– Voertuig met hefbok opkrikken. ( pag. 72)
– Schokdemper grondig reinigen.
601037-10
– Contraring 1 losdraaien.
Haaksleutel (83019001000)
– Stelring 2 draaien tot het verenpakket volledig ontspannen is.
– Totaal verenpakket in ontspannen toestand meten.
CHASSIS AFSTELLEN 67
0
0
AA
400347-10
– Verenpakket door het draaien van de stelring 2 op de aangegeven maat A spannen.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Comfort 4 mm
Standaard 5 mm
Sport 8 mm
Info
De veervoorspanning A is het lengteverschil tussen ontspannen en gemonteerd
verenpakket.
Het verenpakket mag nooit ontspannen (zonder voorspanning) worden gemon-
teerd. De comfortinstelling is de laagste toegestane veervoorspanning.
Als u de veervoorspanning verhoogt, moet ook de uitgaande demping enigszins
verhoogd worden.
Schokdempers links en rechts gelijk instellen.
– Contraring en stelring tegenhouden.
– Voertuig van hefbok nemen. ( pag. 72)
CHASSIS AFSTELLEN 68
9.9Stuurpositie
101531-10
De stuurpositie kan door het draaien van de stuuradapter 1 en de kroonplaat 2 in vier
standen worden gezet.
De boringen op de stuuradapter zijn op een afstand A van het midden geplaatst.
Afstand tussen boringen A 3,5 mm
De boringen op de kroonplaat zijn op een afstand B van het midden geplaatst.
Afstand tussen boringen B 7,5 mm
CHASSIS AFSTELLEN 69
9.10Stuurpositie instellen x
101530-01
– Instrumentenhouder van het stuur trekken en opzij zwenken.
Info
Voertuig en componenten door afdekken beschermen tegen beschadiging.
Kabels en leidingen niet knikken.
– Opzetstuur A verwijderen
CHASSIS AFSTELLEN 70
100099-10
– De vier schroeven 1 verwijderen. Stuurplaten 2 verwijderen en stuur naar voren zwen-
ken en neerleggen.
– Moeren 3 verwijderen en stuuradapter 4 met schroeven verwijderen.
– Schroef 5 en 6 verwijderen.
– Schroeven 7 verwijderen. Kroonplaat 8 verwijderen.
– Kroonplaat 8 in de gewenste positie op de stuurkolom steken. Schroef 6 monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kroonplaat M8 20 Nm
– Schroef 5 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurkolom boven M20x1,5 25 Nm
– Schroeven 7 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kroonplaat M8 20 Nm
– Stuuradapter 4 met schroeven in de gewenste positie monteren. Nieuwe zelfborgende
moeren 3 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer stuuradapter M10 45 Nm
– Stuur positioneren en met stuurplaten 2 vastzetten. Schroeven 1 monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurklemmen M8 20 Nm
CHASSIS AFSTELLEN 71
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen goed worden gelegd.
– Opzetstuur monteren.
– Instrumentenhouder op stuur positioneren.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 72
10.1Voertuig met hefbok opkrikken
101546-10
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Gevaar voor beschadiging door kantelen van het voertuig.
– Voertuig op een vaste en horizontale ondergrond op de montagebok plaatsen. Alleen
montagebokken gebruiken die bestand zijn tegen torsie.
– Voertuig aan het frame onder de motor opkrikken.
De wielen mogen de bodem niet meer aanraken.
– Voertuig borgen.
10.2Voertuig van hefbok nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
– Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
– Voertuig van montagebok nemen.
– Hefbok verwijderen.
10.3Schokdemper voor demonteren x
Info
De uit te voeren stappen zijn links en rechts gelijk.
– Voertuig met hefbok opkrikken. ( pag. 72)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 73
101547-10
– Bovenste A-arm met spanriem 1 aan frame vastzetten.
101548-10
– Schroef 2 verwijderen.
101554-10
– Schroef 3 verwijderen. Schokdemper eruit halen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 74
10.4Schokdemper voor monteren x
Info
De uit te voeren stappen zijn links en rechts gelijk.
101554-11
– Schokdemper voor met reservoir naar achteren positioneren. Schroef 1 monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef schokdemper voor M10 45 Nm
101548-10
– Schokdemper in de onderste A-arm positioneren. Schroef 2 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef schokdemper voor M10 45 Nm
– Spanriem verwijderen.
– Voertuig van hefbok nemen. ( pag. 72)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 75
10.5Schokdemper achter uitbouwen x
– Voertuig met hefbok opkrikken. ( pag. 72)
– Spatbord achter uitbouwen. ( pag. 82)
101549-10
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het glijblok van de ketting en/of het frame kunnen bij ondes-
kundig onderhoud worden beschadigd.
– Als u de achterste schokdemper uitbouwt moet u de achterbrug met een spanriem
borgen tegen omlaag zwenken.
– Achterbrug met een spanriem 1 tegen de framearm spannen, zodat de schokdemper
wordt ontlast.
– Onderste schroef van de schokdemper verwijderen.
Tip
Schroef met een schroevendraaier uit de achterbrug duwen en tegelijkertijd de
spanriem bewegen.
– Bovenste schroef 2 uit de schokdemper verwijderen en schokdemper naar achteren toe
uit het voertuig nemen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 76
10.6Schokdemper achter inbouwen x
101551-10
– Schokdemper met het reservoir rechts in het voertuig positioneren. Bovenste schroef 1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef schokdemper achter boven M12 60 Nm
– Schokdemper in de achterbrug positioneren. Onderste schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef schokdemper achter onder M12 70 Nm
– Spanriem verwijderen.
– Spatbord achter inbouwen. ( pag. 83)
– Voertuig van hefbok nemen. ( pag. 72)
10.7Bekleding voor uitbouwen
– Frontkap uitbouwen. ( pag. 81)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 77
601063-10
– Schroeven 1 verwijderen.
– Bekleding voor optillen en steekverbinding van de koplamp en noodstopschakelaar met
veiligheidskoord verbreken.
– Bekleding voor afnemen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 78
10.8Bekleding voor inbouwen
601064-10
– Steekverbindingen van de koplamp en noodstopschakelaar met veiligheidskoord verbin-
den en bekleding vooraan positioneren.
– Alle schroeven monteren.
– Schroeven 1 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef aan tank M6 6 Nm
– Schroeven 2 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
– Frontkap inbouwen. ( pag. 81)
10.9Radiateurspoiler uitbouwen
Info
De uit te voeren stappen zijn links en rechts gelijk.
– Zadel afnemen. ( pag. 85)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 79
101550-10
– Schroeven 1 op de brandstoftank verwijderen.
101540-10
– Schroeven 2 op de radiateur verwijderen.
– Radiateurspoiler losmaken en verwijderen.
10.10Radiateurspoiler inbouwen
Info
De uit te voeren stappen zijn links en rechts gelijk.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 80
100058-10
– Radiateurspoiler met uitsteeksel 1 aan de brandstoftank in de houder 2 hangen en
radiateur positioneren.
101541-10
– Schroeven 3 aan radiateur monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
– Schroeven 4 aan brandstoftank monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef aan tank M6 6 Nm
– Zadel monteren. ( pag. 85)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 81
10.11Frontkap uitbouwen
100053-10
– Schroef 1 verwijderen.
– Frontkap omhoog schuiven en afnemen.
10.12Frontkap inbouwen
100055-10
– Frontkap aan beide zijden in de gleuf 1 van de bekleding vooraan positioneren.
– Schroef monteren en vastdraaien.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 82
10.13Spatbord achter uitbouwen
– Zadel afnemen. ( pag. 85)
101542-10
– Schroeven 1 verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 83
200148-10
– Afdekking van de luchtfilterbak 2 achter optillen. Tegelijkertijd met de andere hand op
de carburateurmanchet duwen, zodat de manchet op deze plek knikt.
Info
Daarmee wordt voorkomen, dat de carburateurmanchet van de carburateur wordt
afgetrokken.
– Spatbord 3 achter optillen en afnemen.
10.14Spatbord achter inbouwen
200148-11
– Afedekking van de luchtfilterbak 1 achter optillen. Tegelijkertijd met de andere hand
op de carburateurmanchet duwen, zodat de manchet op deze plek afknikt.
Info
Daarmee wordt voorkomen, dat de carburateurmanchet van de carburateur wordt
afgetrokken.
– Spatbord 2 positioneren.
– Afdekking van de luchtfilterbak in het spatbord vastzetten.
Info
Als de afdekking van de luchtfilterbak niet correct is gemonteerd kan er stof en
vuil in de motor terechtkomen en schade veroorzaken.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 84
101542-11
– Schroeven 3 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
– Zadel monteren. ( pag. 85)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 85
10.15Zadel afnemen
101539-10
– Ontgrendelingshaak 1 naar achteren trekken. Het zadel achter optillen, naar achteren
trekken en dan naar boven toe afnemen.
10.16Zadel monteren
100046-10
– Zadel met de gleuf 1 in de flensbus A van de brandstoftank hangen, achter neerlaten
en uitsteeksel 2 onder de brandstoftank B schuiven.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 86
101539-11
– Zadel achter omlaag duwen, totdat de ontgrendelingshaak 3 vastklikt.
– Controleren of het zadel goed vastzit.
10.17Luchtfilter uitbouwen x
Aanwijzing
Beschadiging van de motor Ongefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
– Voertuig nooit zonder luchtfilter gebruiken omdat er dan stof en vervuiling in de motor terecht kunnen komen en dat heeft een hogere
slijtage tot gevolg.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
– Zadel afnemen. ( pag. 85)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 87
100077-10
– Afedekking van de luchtfilterbak 1 achter optillen. Tegelijkertijd met de andere hand
op de carburateurmanchet 2 duwen, zodat de manchet op deze plek afknikt.
Info
Daarmee wordt voorkomen, dat de carburateurmanchet van de carburateur wordt
afgetrokken.
– Beugel van de luchtfilterhouder 3 losmaken en opzij zwenken. Luchtfilter 4 met lucht-
filterhouder afnemen.
– Luchtfilter van luchtfilterhouder afnemen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 88
10.18Luchtfilter inbouwen x
301262-10
– Schone luchtfilter op de luchtfilterhouder monteren.
– Luchtfilter in bereik A invetten.
Duurzaam vet ( pag. 198)
100086-10
– Beide onderdelen samen inzetten, positioneren en met de beugel van de luchtfilterhou-
der 1 vastzetten.
Info
Als het luchtfilter niet correct is gemonteerd kan er stof en vuil in de motor
terechtkomen en schade veroorzaken.
– Afdekking van de luchtfilterbak monteren.
Info
Als de afdekking van de luchtfilterbak niet correct is gemonteerd kan er stof en
vuil in de motor terechtkomen en schade veroorzaken.
– Zadel monteren. ( pag. 85)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 89
10.19Luchtfilter en luchtfilterbak reinigen x
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
Luchtfilter niet reinigen met brandstof of petroleum, aangezien deze middelen de schuimstof aanvreten.
–
Luchtfilter uitbouwen. x ( pag. 86)
– Luchtfilter in een speciale reinigingsvloeistof grondig wassen en goed laten drogen.
Reinigingsmiddel voor luchtfilter ( pag. 200)
Info
Luchtfilter alleen uitdrukken, in geen geval uitwringen.
– Smeer het luchtfilter in met hoogwaardige filterolie.
Olie voor luchtfilters van schuimstof ( pag. 199)
– Luchtfilterbak reinigen.
– Controleren of de carburateurmanchet niet is beschadigd en goed vastzit.
–
Luchtfilter inbouwen. x ( pag. 88)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 90
10.20Sporing controleren x
– Voertuig op een horizontaal oppervlak zetten.
– Toestand van de banden controleren. ( pag. 136)
– Bandenspanning controleren. ( pag. 137)
– Chassisonderdelen controleren op beschadigingen, speling en slijtage.
302865-10
– Voertuig met het aangegeven gewicht belasten.
Voorgeschreven waarde
Standaard rijgewicht 75… 85 kg
– Stuur in rechtuitstand zetten en fixeren.
Stuurfixatie voor rechtuitstand (83019015100)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 91
400333-10
– Afstand A en B meten.
» Als de afstand A en B niet gelijk is:
–
Sporing instellen. x ( pag. 92)
– Afstand C en D meten.
Voorgeschreven waarde
Sporing
voor 0 mm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 92
Info
De sporing is het lengteverschil tussen afstand D en C, waarmee de wielen bij het rechtuit rijden voor of achter uit elkaar
staan. De meting vindt plaats ter hoogte van het wielmidden van velgrand naar velgrand.
» Als de sporing niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
–
Sporing instellen. x ( pag. 92)
10.21Sporing instellen x
– Voertuig op een horizontaal oppervlak zetten.
– Toestand van de banden controleren. ( pag. 136)
– Bandenspanning controleren. ( pag. 137)
– Chassisonderdelen controleren op beschadigingen, speling en slijtage. Beschadigde en
versleten onderdelen vervangen.
302865-10
– Voertuig met het aangegeven gewicht belasten.
Voorgeschreven waarde
Standaard rijgewicht 75… 85 kg
– Stuur in rechtuitstand zetten en fixeren.
Stuurfixatie voor rechtuitstand (83019015100)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 93
400333-11
– Moeren 2 en 3 losdraaien.
– Afstand A en B door het draaien van de spoorstangen 1 op dezelfde waarde instellen.
– Afstand C en D door het draaien van de spoorstangen 1 op aangegeven waarde instellen.
Voorgeschreven waarde
Sporing
voor 0 mm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 94
Info
De sporing is het lengteverschil tussen afstand D en C, waarmee de wielen bij het rechtuit rijden voor of achter uit elkaar
staan. De meting vindt plaats ter hoogte van het wielmidden van velgrand naar velgrand.
– Moeren 2 en 3 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Contramoer spoorstang buiten M12x1,25 20 Nm
Contramoer spoorstang binnen M12LHx1,25 20 Nm
Info
De spoorstangen 1 moeten daarna vrij kunnen bewegen.
10.22Wielvlucht controleren/instellen x
Info
Wielvlucht links en rechts gelijk instellen.
De uit te voeren stappen zijn links en rechts gelijk.
– Voertuig met hefbok opkrikken. ( pag. 72)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 95
101528-10
– Moeren 1 losdraaien.
101529-10
– Schroeven 2 met bussen 3 verwijderen.
600127-10
– Gereedschap 4 in scharnierkop zetten en op A-arm klemmen.
Uitlijngereedschap voor wielvlucht (83019014000)
– Wielvlucht aan beide scharnierkoppen controleren.
» Als de markering 5 niet gelijk ligt met de bovenkant van de A-arm:
– Gereedschap 4 met scharnierkop in stappen van 180° draaien tot de markering
gelijk ligt met de bovenkant van de A-arm.
– Gereedschap 4 afnemen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 96
101529-10
– A-arm met bussen 3 positioneren. Schroeven 2 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef A-arm boven M10x52 45 Nm
101528-10
– Scharnierkop in een rechte hoek ten opzichte van de schroeven 2 uitlijnen en moer 1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer A-arm boven M12x1,25 30 Nm
Info
Alle vier scharnierkoppen moeten gecontroleerd en indien nodig ingesteld wor-
den.
– Voertuig van hefbok nemen. ( pag. 72)
10.23Naspoor
Het naspoor beïnvloedt de hanteerbaarheid van het voertuig.
Het naspoor kan naar wens worden ingesteld.
Het naspoor is de schuine stand van de zwenkas in de richting van de lengteas van het voertuig ten opzichte van een loodrechte lijn op de
rijbaan.
Als beide bussen vóór de A-armen zijn ingebouwd wordt het naspoor groter. De rijstabiliteit op snelle circuits wordt verhoogd.
Als beide bussen achter de A-armen zijn ingebouwd wordt het naspoor kleiner. De hanteerbaarheid in bochten wordt verbeterd.
In de leveringstoestand is er een bus vóór en een bus achter de A-arm ingebouwd.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 97
10.24Naspoor instellen x
Info
Naspoor links en rechts gelijk instellen.
De uit te voeren stappen zijn links en rechts gelijk.
– Voertuig met hefbok opkrikken. ( pag. 72)
101529-11
– Schroeven 1 met bussen 2 verwijderen.
– A-arm met bussen 2 in de gewenste positie brengen. Schroeven 1 monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef A-arm boven M10x52 45 Nm
– Voertuig van hefbok nemen. ( pag. 72)
10.25Spoorbreedte achteras
100101-10
De spoorbreedte A kan door verschillende montage van de afstandsbussen worden gewij-
zigd.
Verschil smal/breed spoor 76 mm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 98
10.26Spoorbreedte achteras instellen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Wijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
– Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
– In 1e versnelling zetten.
100102-10
– Aan beide zijden moeren 4 van de wielnaven losdraaien.
– Voertuig met hefbok opkrikken. ( pag. 72)
– Aan beide zijden moeren 4 verwijderen en alle onderdelen van de achterwielas nemen.
0
0
33
0
0
11
0
0
22
100103-10
Smal spoor instellen:
– Wielnaaf 1 monteren.
– Conusring 2 met de conus naar buiten monteren.
– Afstandsbus 3 met de conus naar binnen monteren.
– Schijf en nieuwe zelfborgende moeren monteren.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 99
0
0
22
0
0
11
0
0
33
100104-10
Breed spoor instellen:
– Afstandsbus 3 met de conus naar binnen monteren.
– Conusring 2 met conus naar buiten monteren.
– Wielnaaf 1 monteren.
– Schijf en nieuwe zelfborgende moeren monteren.
100102-10
– Voertuig van hefbok nemen. ( pag. 72)
– Aan beide zijden moeren 4 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer wielnaaf achter M18x1,5 130 Nm
– Versnelling in stationair schakelen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 100
10.27Vervuiling ketting controleren
400678-01
– Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
– Ketting reinigen. ( pag. 100)
10.28Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 101
400725-01
– Ketting regelmatig reinigen en vervolgens met kettingspray behandelen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 198)
Kettingspray offroad ( pag. 198)
10.29Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar door verkeerde kettingspanning.
– Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lagers in de aandrijving en de achterwielexcentriek) extra belast. Dit kan leiden tot
vroegtijdige slijtage en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de aandrijving breken. Als de ketting
echter te los zit kan deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en de achterwielen blokkeren of de motor
beschadigen. Op een correcte kettingspanning letten en indien nodig bijstellen.
– Voertuig op een horizontaal oppervlak zetten en versnelling in stationair schakelen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 102
100093-10
– Bovenste deel van de ketting aan het einde van het glijblok naar boven duwen en de
kettingspanning X bepalen.
Info
Het onderste gedeelte van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen verslijten niet altijd gelijkmatig, daarom de meting op verschillende
plekken van de ketting herhalen.
Kettingspanning 140… 145 mm
» Als de kettingspanning niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
– Kettingspanning instellen. ( pag. 102)
10.30Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar door verkeerde kettingspanning.
– Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lagers in de aandrijving en de achterwielexcentriek) extra belast. Dit kan leiden tot
vroegtijdige slijtage en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de aandrijving breken. Als de ketting
echter te los zit kan deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en de achterwielen blokkeren of de motor
beschadigen. Op een correcte kettingspanning letten en indien nodig bijstellen.
– Kettingspanning controleren. ( pag. 101)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 103
100094-10
– Schroeven 1 4 slagen losdraaien.
Alternatief 1
– Gereedschap 2 van het boordgereedschap in de boring A van de achterwielexcen-
triek steken.
Alternatief 2
– Hulpgereedschap op achterwielexcentriek plaatsen.
Haaksleutel (83019011000)
– Voor het instellen van de kettingspanning langzaam het achterwiel resp. het hulpge-
reedschap draaien om de achterwielexcentriek naar voren of naar achter te draaien.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 140… 145 mm
Info
Door de achterwielexcentriek naar voren te draaien verhoogt u de kettingspan-
ning. Door de achterwielexcentriek naar achteren te draaien verlaagt u de ket-
tingspanning.
De achterwielexcentriek moet altijd zo staan dat de smeernippel B zichtbaar is.
Zo heeft het voertuig de beste carrosseriehoogte.
– Gereedschap verwijderen.
– Schroeven 1 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef achterwielexcentriek M8 20 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 104
10.31Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren
400227-01
– Versnelling in stationair schakelen.
– Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren op slijtage.
» Als kettingwiel of ketting-aandrijfwiel ingesleten zijn:
–
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel vervangen. x
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 105
B00464-10
– Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangegeven gewicht A.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de kettingslij-
tage
10… 15 kg
– De afstand B van 18 kettingschakels aan het bovenste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen verslijten niet altijd gelijkmatig, daarom de meting op verschillende
plekken van de ketting herhalen.
Maximale afstand B op het langste punt
van de ketting
272 mm
» Als de afstand B groter is dan de aangegeven maat:
–
Ketting vervangen. x
Info
Als er een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moet ook het kettingwiel en
het ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten sneller op een oud versleten kettingwiel en/of
ketting-aandrijfwiel.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 106
B00465-01
– Glijblok boven op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de bout aan de ketting zich op dezelfde hoogte of onder het
glijblok bevindt:
–
Glijblok vervangen. x
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 107
B00463-01
– Glijblok onder op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de bout aan de ketting zich op dezelfde hoogte of onder het
glijblok bevindt:
–
Glijblok vervangen. x
– Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok los zit:
– Glijblok vastzetten.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 108
B00466-01
– Onderste glijblok op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de bout aan de ketting zich op dezelfde hoogte of onder
onderste glijblok bevindt:
–
Onderste glijblok vervangen. x
– Controleren of het onderste glijblok goed vastzit.
» Als het onderste glijblok los zit:
– Onderste glijblok vastzetten.
Voorgeschreven waarde
Schroef onderste glijblok M8 15 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 109
10.32Frame controleren x
401385-01
– Controleren of het frame scheuren heeft of vervormd is.
» Als het frame door een mechanische krachtinwerking scheuren of vervormingen
heeft:
–
Frame vervangen. x
Info
Een frame dat door een mechanisch krachtinwerking is beschadigd, moet
altijd worden vervangen. KTM staat niet toe dat frames worden gerepa-
reerd.
10.33Achterbrug controleren x
401386-01
– Achterbrug op beschadiging, scheurvorming en vervorming controleren.
» Als de achterbrug beschadigd, gescheurd of vervormd is:
–
Achterbrug vervangen. x
Info
Een beschadigde achterbrug moet altijd worden vervangen. KTM staat
niet toe dat de achterbrug worden gerepareerd.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 110
10.34Achterwielexcentriek smeren
100092-10
– Achterwielexcentriek via smeernippel 1 met een vetspuit vullen totdat er vet komt uit
de linker keerring A.
Duurzaam vet ( pag. 195)
– Overtollig vet verwijderen.
10.35Rubberen stuurcover controleren
401197-01
– Controleren of de rubberen stuurcovers aan het stuur niet zijn beschadigd en versleten
en goed vastzitten.
» Als een rubberen stuurcover is beschadigd, versleten of loszit:
– Rubberen stuurcover vervangen en vastzetten.
Lijm voor rubberen stuurcover (00062030051) ( pag. 198)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 111
10.36Rubberen stuurcover vastzetten
– Rubberen stuurcover controleren. ( pag. 110)
401198-01
– Rubberen stuurcover met borgdraad op twee punten vastzetten.
Borgdraad (54812016000)
Draadbuigtang (U6907854)
De in elkaar gedraaide draadeinden wijzen van de handvlakken weg en zijn naar de
rubberen stuurcover gebogen.
10.37Uitgangspositie koppelingshendel instellen
101545-10
– Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef 1 aan de grootte van de
hand aanpassen.
Info
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid, komt de koppelingshendel
verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid komt de koppelingshendel
dichter bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
De stelschroef alleen met de hand draaien en geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 112
10.38Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingsplaten zijn versleten.
Geen remvloeistof gebruiken.
100037-10
– Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in horizontale
positie zetten.
– Schroeven 1 verwijderen.
– Deksel 2 met membraan 3 afnemen.
– Vloeistofpeil controleren.
Vloeistofpeil lager dan bovenkant van het
reservoir
4 mm
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Hydraulische olie (15) ( pag. 195)
– Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 113
10.39Motorbescherming uitbouwen
600133-10
– Schroeven 1 en 2 verwijderen. Motorbescherming afnemen.
10.40Motorbescherming inbouwen
600133-10
– Motorbescherming op de bevestigingsbuis van het frame positioneren. Schroeven 1
en 2 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
REMMEN 114
11.1Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door versleten remschijf/remschijven.
– Versleten remschijf/remschijven meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
400362-10
– De remschijven voor en achter op meerdere plekken controleren of de dikte van de rem-
schijf overeenkomt met maat A.
Info
Door slijtage kan de dikte van de remschijf in het bereik van het raakvlak van de
remplaketten verminderen.
Remschijven slijtagegrens
voor 3,5 mm
achter 3,5 mm
» Als de remschijf dunner is dan de voorgeschreven waarde.
– Remschijf vervangen.
– Remschijven voor en achter controleren op beschadiging, scheurvorming en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
– Remschijf vervangen.
REMMEN 115
11.2Vrije slag remhendel controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als er geen vrije slag aan de remhendel aanwezig is, bouwt er zich druk op in het remsysteem op de voorwielrem. De voorwiel-
rem kan door oververhitting uitvallen. Vrije slag van de remhendel instellen volgens de voorgeschreven waarden.
100088-10
– Remhendel naar voren duwen en vrije slag A controleren.
Vrije slag remhendel ≥ 3 mm
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Uitgangspositie van de remhendel instellen. ( pag. 115)
11.3Uitgangspositie remhendel instellen
100052-10
– Vrije slag van de remhendel controleren. ( pag. 115)
– Uitgangspositie van de remhendel met de stelschroef 1 aan de grootte van de hand
aanpassen.
REMMEN 116
Info
Remhendel naar voren trekken en de stelschroef draaien.
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid komt de remhendel verder
van het van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid komt de remhendel dichter bij
het stuur.
Het instelbereik is beperkt.
De stelschroef alleen met de hand draaien en geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
11.4Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als het remvloeistofpeil daalt tot de onderkant van het kijkglas, dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig
versleten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door te oude remvloeistof.
– Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
REMMEN 117
100035-10
– De aan het stuur gemonteerde remvloeistof-reservoir in horizontale positie zetten.
– Remvloeistofpeil controleren op het kijkglas 1.
» Als het remvloeistofpeil tot de onderkant van het kijkglas is gedaald:
–
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. x ( pag. 117)
11.5Remvloeistof voorwielrem bijvullen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als het remvloeistofpeil daalt tot de onderkant van het kijkglas, dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig
versleten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Huidirritaties Remvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
– Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
– Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door te oude remvloeistof.
– Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
REMMEN 118
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Erop letten dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken!
REMMEN 119
100036-10
– Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
– Schroeven 1 verwijderen.
– Deksel 2 met membraan 3 verwijderen.
– Remvloeistof tot maat A vullen.
Voorgeschreven waarde
Maat A (remvloeistofpeil onder boven-
kant van reservoir)
5 mm
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 197)
– Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
11.6Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door versleten remplaketten.
– Versleten remplaketten meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
– Wiel/wielen uitbouwen. ( pag. 135)
REMMEN 120
100074-10
– Aan beide remklauwen voor moeten de remplaketten op de minimale plaketdikte A
worden gecontroleerd.
Minimale plaketdikte A ≥ 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
–
Remplaketten van de voorwielrem vervangen. x ( pag. 122)
– Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te zien zijn:
–
Remplaketten van de voorwielrem vervangen. x ( pag. 122)
– Wiel/wielen inbouwen. ( pag. 135)
11.7Remplaketten voorwielrem uitbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Onderhoudswerkzaamheden en reparaties moeten op deskundige wijze worden uitgevoerd. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
Info
De uit te voeren stappen zijn links en rechts gelijk.
– Wiel/wielen uitbouwen. ( pag. 135)
– Remhendel trekken en weer loslaten.
Blokkeerhendel zwenkt naar de uitgangspositie, de parkeerrem wordt gedeacti-
veerd.
REMMEN 121
100071-10
– Remzuigers terugduwen, zodat de remplaketten spanningsvrij worden.
– Borgpen 1 verwijderen, bout uitdraaien en remplaketten verwijderen.
– Remklauw en bout reinigen.
11.8Remplaketten voorwielrem inbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
– Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig behandelen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door het gebruik van niet toegelaten remplaketten.
– In de winkels voor toebehoren zijn remplaketten verkrijgbaar die vaak niet voor KTM voertuigen zijn getest en toegelaten. De
opbouw en het wrijvingscoëfficiënt en daarmee ook het remvermogen kunnen sterk afwijken van de originele KTM remplaketten.
Bij het gebruik van remplaketten die afwijken van de originele uitrusting is niet gegarandeerd dat deze overeenkomen met de
originele toelating. Het voertuig voldoet dan niet meer aan de afleveringstoestand en de garantie vervalt.
Info
De uit te voeren stappen zijn links en rechts gelijk.
– Remschijven controleren. ( pag. 114)
REMMEN 122
100072-10
– Binnenste remplaket in de remklauw steken en met bout 1 vastzetten.
– Buitenste remplaket in de remklauw steken en bout tot de aanslag inschuiven.
100073-10
– Borgpen 2 monteren.
– Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is.
– Wiel/wielen inbouwen. ( pag. 135)
11.9Remplaketten voorwielrem vervangen x
Waarschuwing
Huidirritaties Remvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
– Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
– Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
REMMEN 123
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door te oude remvloeistof.
– Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Erop letten dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken!
REMMEN 124
100036-10
–
Remplaketten van de voorwielrem uitbouwen. x ( pag. 120)
– Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
– Schroeven 1 verwijderen.
– Deksel 2 met membraan 3 verwijderen.
– Remzuigers in de uitgangspositie terugduwen en controleren dat er geen remvloeistof
uit het reservoir stroomt, indien nodig afzuigen.
–
Remplaketten van de voorwielrem inbouwen. x ( pag. 121)
– Remvloeistofpeil corrigeren tot maat A.
Voorgeschreven waarde
Maat A (remvloeistofpeil onder boven-
kant van reservoir)
5 mm
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 197)
– Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
11.10Vrije slag rempedaal controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als er geen vrije slag aan het rempedaal aanwezig is bouwt er zich druk op in het remsysteem op de achterwielrem. De achter-
wielrem kan door oververhitting uitvallen. Vrije slag van het rempedaal instellen volgens de voorgeschreven waarden.
REMMEN 125
100085-10
– Veer 1 losmaken.
– Rempedaal tussen eindaanslag en cilinderzuiger van het rempedaal heen en weer bewe-
gen en vrije slag A controleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
–
Uitgangspositie rempedaal instellen. x ( pag. 125)
– Veer 1 inhangen.
11.11Uitgangspositie rempedaal instellen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als er geen vrije slag aan het rempedaal aanwezig is bouwt er zich druk op in het remsysteem op de achterwielrem. De achter-
wielrem kan door oververhitting uitvallen. Vrije slag van het rempedaal instellen volgens de voorgeschreven waarden.
REMMEN 126
100061-10
– Veer 1 losmaken.
– Moer 2 losdraaien en met drukstang 3 terugdraaien totdat de maximale vrije slag is
bereikt.
– Voor de individuele aanpassing van de uitgangspositie van het rempedaal moer 4 los-
draaien en schroef 5 draaien.
Info
Het instelbereik is beperkt.
– Drukstang 3 zoveel draaien tot de vrije slag A bereikt is. Eventueel uitgangspositie van
het rempedaal aanpassen.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
– Schroef 5 tegenhouden en moer 4 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige moeren chassis M8 30 Nm
– Drukstang 3 tegenhouden en moer 2 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige moeren chassis M6 15 Nm
– Veer 1 vastzetten.
11.12Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als het remvloeistofpeil daalt tot de onderkant van het kijkglas, dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig
versleten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
REMMEN 127
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door te oude remvloeistof.
– Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
101533-10
– Voertuig op een horizontaal oppervlak zetten.
– Remvloeistofpeil controleren op het kijkglas 1.
» Als het remvloeistofpeil tot de onderkant van het kijkglas 1 is gedaald:
–
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. x ( pag. 127)
11.13Remvloeistof achterwielrem bijvullen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als het remvloeistofpeil daalt tot de onderkant van het kijkglas, dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig
versleten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Huidirritaties Remvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
– Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
– Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
REMMEN 128
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door te oude remvloeistof.
– Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Erop letten dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken!
100049-10
– Schroefdop 1 met membraan 2 verwijderen.
REMMEN 129
100050-10
– Remvloeistof tot markering A vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 197)
– Schroefdop met membraan monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
11.14Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door versleten remplaketten.
– Versleten remplaketten meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
101534-10
– Remplaketten op minimale plaketdikte A controleren.
Minimale plaketdikte A ≥ 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
–
Remplaketten van de achterwielrem vervangen. x ( pag. 133)
– Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te zien zijn:
–
Remplaketten van de achterwielrem vervangen. x ( pag. 133)
REMMEN 130
11.15Remplaketten achterwielrem uitbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Onderhoudswerkzaamheden en reparaties moeten op deskundige wijze worden uitgevoerd. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
101535-01
– Remklauw met de hand naar de remschijf duwen om de remzuigers terug te duwen.
101536-10
– Schroef 1 losdraaien, daarbij aan de zeskant 2 van de lagerbout tegenhouden. Schroef
ca. 10 slagen uitschroeven en met de schroef de lagerbouten uit de remklauw duwen.
Schroef verwijderen.
REMMEN 131
101537-10
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Afknikken van de remkabel.
– Remkabel spanningsvrij positioneren en spanningsvrij houden. De remkabel moet
worden vervangen als deze is afgeknikt.
– Remklauw omhoog zwenken, bij de remklauwhouder 3 losmaken en wegleggen.
– Remplaketten 4 afnemen.
– Remklauw en remklauwhouder reinigen.
11.16Remplaketten achterwielrem monteren x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
– Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig behandelen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door het gebruik van niet toegelaten remplaketten.
– In de winkels voor toebehoren zijn remplaketten verkrijgbaar die vaak niet voor KTM voertuigen zijn getest en toegelaten. De
opbouw en het wrijvingscoëfficiënt en daarmee ook het remvermogen kunnen sterk afwijken van de originele KTM remplaketten.
Bij het gebruik van remplaketten die afwijken van de originele uitrusting is niet gegarandeerd dat deze overeenkomen met de
originele toelating. Het voertuig voldoet dan niet meer aan de afleveringstoestand en de garantie vervalt.
– Remschijven controleren. ( pag. 114)
REMMEN 132
101538-10
– Controleren of glijplaat 1 goed in de remklauwhouder zit en remplaketten erin zetten.
Info
Erop letten dat de ontkoppelingsplaat A gemonteerd is aan de remplaket aan de
zuigerzijde.
101537-11
– Lagerbout 2 invetten en remklauw met de lagerbout in de remklauwhouder 3 steken.
Smeermiddel (T625) ( pag. 200)
101536-01
– Remklauw omlaag zwenken. Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remklauw achter M6 10 Nm Loctite
®
243â„¢
– Rempedaal meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is.
REMMEN 133
11.17Remplaketten achterwielrem vervangen x
Waarschuwing
Huidirritaties Remvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
– Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
– Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door te oude remvloeistof.
– Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Erop letten dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken!
REMMEN 134
100070-10
–
Remplaketten van de achterwielrem uitbouwen. x ( pag. 130)
– Schroefdop 1 met membraan 2 verwijderen.
– Remzuigers in de uitgangspositie terugduwen en controleren dat er geen remvloeistof
uit het reservoir stroomt, indien nodig afzuigen.
–
Remplaketten van de achterwielrem monteren. x ( pag. 131)
– Remvloeistofpeil corrigeren tot markering A.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 197)
– Schroefdop met membraan monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
WIELEN, BANDEN 135
12.1Wiel/wielen uitbouwen
Info
Indien nodig moet bij de andere wielen op dezelfde wijze te werk worden gegaan.
– Remhendel trekken, blokkeerhendel 2 omlaag duwen en remhendel loslaten.
(afbeelding 100006-10 pag. 22)
101552-10
– Wielmoeren 1 losdraaien.
– Voertuig met hefbok opkrikken. ( pag. 72)
– Wielmoeren verwijderen. Wiel afnemen.
Info
Wiel voorzichtig afnemen zodat deze de schroefdraad niet beschadigd.
12.2Wiel/wielen inbouwen
Aanwijzing
Materiële schade Beschadiging en vernietiging van componenten door verkeerde positionering en montage.
– De wielen niet verwisselen, de ventielen van de banden moeten bij de positionering en montage altijd naar buiten gericht zijn.
Info
Indien nodig moet bij de andere wielen op dezelfde wijze te werk worden gegaan.
WIELEN, BANDEN 136
101553-10
– Wiel op de naaf positioneren.
Info
Wiel voorzichtig op de naaf positioneren en daarbij de schroefdraad niet bescha-
digen.
– Wielmoeren monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Wielmoer M10x1,25 45 Nm
– Voertuig van hefbok nemen. ( pag. 72)
– Remhendel trekken, blokkeerhendel 2 omlaag duwen en remhendel loslaten.
(afbeelding 100006-10 pag. 22)
– Wielmoeren kruisgewijs vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Wielmoer M10x1,25 45 Nm
12.3Toestand banden controleren
Info
Alleen door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen banden monteren.
Anderen banden kunnen het rijgedrag negatief beïnvloeden.
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van het voertuig.
Het profiel van het voor- en achterwiel moeten altijd gelijk zijn.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.
WIELEN, BANDEN 137
400602-10
– De voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden
in de band zijn gaan zitten en andere beschadigingen.
» Als er insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en
andere beschadigingen aan de banden te zien zijn:
– Banden vervangen.
– Profieldiepte controleren.
Minimale profieldiepte ≥ 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
– Banden vervangen.
– Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat normaliter in het bandopschrift en
wordt gekenmerkt door de laatste vier cijfers van het DOT kenmerk. De eerste
twee cijfers wijzen op de week van de productie en de laatste twee cijfers op het
productiejaar.
KTM adviseert de banden uiterlijk na 5 jaar te vervangen onafhankelijk van de
daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan 5 jaar:
– Banden vervangen.
12.4Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
De bandenspanning moet bij alle wielen worden gecontroleerd en indien nodig gecorrigeerd.
WIELEN, BANDEN 138
400695-01
– Ventieldopje verwijderen.
– Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanningtester (83519001000)
Bandenspanning terrein 0,3 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Bandenspanning corrigeren.
– Ventieldopje monteren.
ELEKTRONICA 139
13.1Accu uitbouwen
Waarschuwing
Gevaar voor letsel Accuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
– Houd accu's buiten bereik van kinderen.
– Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
– Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
– Houd vonken of open vuur uit de buurt van de accu. Laad de accu alleen in goed geventileerde ruimtes.
– Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
– Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
– Spatbord achter uitbouwen. ( pag. 82)
200150-10
– Minkabel 1 van de accu losklemmen.
– Pluspoolafdekking terugtrekken en pluskabel 2 van de accu losklemmen.
– Rubberband 3 losmaken.
–
Accu uitnemen.
ELEKTRONICA 140
13.2Accu inbouwen
200150-11
– Accu in het accuvak zetten.
Accu (YTX5L-BS) ( pag. 189)
– Rubberband 1 inhangen.
– Pluskabel opklemmen en pluspoolafdekking 2 aanbrengen.
– Minkabel 3 van de accu opklemmen.
– Spatbord achter inbouwen. ( pag. 83)
13.3Accu laden x
Waarschuwing
Gevaar voor letsel Accuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
– Houd accu's buiten bereik van kinderen.
– Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
– Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
– Houd vonken of open vuur uit de buurt van de accu. Laad de accu alleen in goed geventileerde ruimtes.
– Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Onderdelen en componenten van de accu belasten het milieu.
– Accu niet bij het huisvuil gooien. Een defecte accu op milieuvriendelijke wijze afdanken. De accu afgeven bij uw
KTM-distributeur of bij een verzamelpunt voor oude accu's.
ELEKTRONICA 141
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden is erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor verliest
de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart moet hij meteen weer worden geladen.
Bij langere stilstand in ontladen toestand treedt er diepteontlading en sulfatie op en dat kan leiden tot vernietiging van de accu.
De accu is onderhoudsvrij, dat betekent dat het zuurniveau niet hoeft te worden gecontroleerd.
– Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
– Spatbord achter uitbouwen. ( pag. 82)
– Minkabel van de accu losklemmen om beschadiging van de boordelektronica te voorko-
men.
ELEKTRONICA 142
100087-10
– Acculader op de accu klemmen. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Met deze lader kan ook de rustspanning en het startvermogen van de accu en dynamo
worden getest. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Verwijder nooit het deksel 1.
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, die op het accuhuis 2 is aan-
gegeven.
– Acculader na het laden uitschakelen. Accu opklemmen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
De accu regelmatig bijladen als het voer-
tuig niet wordt gebruikt.
3 maanden
– Spatbord achter inbouwen. ( pag. 83)
13.4Hoofdzekering vervangen
– Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
ELEKTRONICA 143
100091-10
– De hoofdzekering 1 bevindt zich in het startrelais 2 voor de accu.
– Schermkappen 3 afnemen.
– Defecte hoofdzekering verwijderen.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad A.
Waarschuwing
Gevaar voor brand Door het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch
systeem overbelast raken.
– Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zeke-
ringen nooit overbruggen of repareren.
– Nieuwe zekering inzetten.
Zekering (58011109120) ( pag. 189)
Tip
De reservezekering 4 moet altijd in het startrelais zijn geplaatst zodat u er een
bij u hebt als dat nodig is.
– Schermkappen opsteken.
13.5Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen
– Frontkap uitbouwen. ( pag. 81)
– Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
ELEKTRONICA 144
100090-10
– Deksel 2 van het zekeringenblok 1 openen.
Info
De aanduidingen van de zekeringen staan in het deksel van het zekeringen-
blok 2.
– Defect zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 10 A - ontsteking, CDI-unit, controlelampjes ON, N, R
Zekering 2 - 15 A - groot licht, dimlicht, zijlicht, achterlicht, remlicht, controlelampje
groot licht
Zekering 3 - 10 A - radiateurventilator
Zekering 4 - 10 A - voor extra apparatuur (continu plus)
Zekering 5 - 10 A - voor extra apparatuur (met contactslot geschakelde plus)
Zekering res. - 10 A/15 A - reservezekeringen
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad A.
Waarschuwing
Gevaar voor brand Door het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch
systeem overbelast raken.
– Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zeke-
ringen nooit overbruggen of repareren.
– Nieuwe zekering met geschikte sterkte plaatsen.
Zekering (58011109110) ( pag. 189)
Zekering (58011109115) ( pag. 189)
ELEKTRONICA 145
Tip
De reservezekeringen moet altijd in het zekeringenblok zijn geplaatst zodat u er
een bij u hebt als dat nodig is.
– Deksel van het zekeringenblok sluiten.
– Frontkap inbouwen. ( pag. 81)
13.6Koplampstand controleren
0
0
AA
0
0
BB
400778-10
– Voertuig op een vlakke ondergrond voor een lichte muur zetten en ter hoogte van het
midden van de koplamp een markering aanbrengen.
– Nog een markering op afstand B onder de eerste markering aanbrengen.
Voorgeschreven waarde
Afstand B 5 cm
– Voertuig op afstand A rechtop voor de muur zetten.
– Nu gaat de bestuurder met complete veiligheidskleding in normale zitpositie (voeten op
de voetsteunen) op het voertuig zitten.
Voorgeschreven waarde
Afstand A 5 m
– Dimlicht inschakelen. Koplampstand controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een rijklaar voertuig met bestuurder precies
op de onderste markering liggen.
» Als de grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
– Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 146)
ELEKTRONICA 146
13.7Lichtbundelbreedte koplamp instellen
– Koplampstand controleren. ( pag. 145)
601090-01
– Schroef 1 losdraaien.
– Door de koplamp te zwenken de lichtbundelbreedte instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een rijklaar voertuig met bestuurder precies
op de onderste markering liggen (aangebracht bij: Koplampinstelling controleren).
Info
Door een verandering van het gewicht kan het nodig zijn de lichtbundelbreedte
van de koplamp te corrigeren.
– Schroef 1 vastdraaien.
KOELSYSTEEM 147
14.1Koelsysteem
600130-10
De waterpomp 1 in de motor zorgt voor een gedwongen circulatie van het koelmiddel.
De druk die bij verwarming in het koelsysteem ontstaat wordt geregeld door een klep in de
radiateurdop. Daardoor is de aangegeven koelmiddeltemperatuur toegestaan zonder dat er
met functiestoringen rekening moet worden gehouden.
120 °C
De koeling vindt plaats via de rijwind. Er vindt extra koeling plaats via de radiateurventila-
tor.
Hoe lager dus de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde koelribben verlagen de
koelwerking.
14.2Radiateurventilator
600117-10
De radiateurventilator 1 bevindt zich op de radiateur onder de brandstoftank.
Werkbereik waarbinnen de radiateurventilator wordt geschakeld.
Thermoschakelaar
Uitschakeltemperatuur 80 °C
Inschakeltemperatuur 85 °C
KOELSYSTEEM 148
14.3Antivries en koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Tijdens het rijden wordt het koelmiddel in het voertuig zeer heet en staat onder druk.
– Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
– Bekleding voor uitbouwen. ( pag. 76)
600123-12
– Radiateurdop 1 verwijderen.
– Antivries van het koelmiddel controleren.
−25… −45 °C
» Als het antivries van het koelmiddel niet met de voorgeschreven waarde overeen-
komt:
– Antivries van het koelmiddel corrigeren.
– Radiateur volledig vullen met koelmiddel en radiateurdop 1 sluiten.
KOELSYSTEEM 149
600125-12
– Deksel van vast reservoir 2 openen.
– Antivries van het koelmiddel controleren.
−25… −45 °C
» Als het antivries van het koelmiddel niet met de voorgeschreven waarde overeen-
komt:
– Antivries van het koelmiddel corrigeren.
– Koelmiddelpeil A moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als het koelmiddelpeil niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
– Koelmiddelpeil corrigeren.
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 196)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 196)
– Deksel van vast reservoir 2 monteren.
– Bekleding voor inbouwen. ( pag. 78)
14.4Koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Tijdens het rijden wordt het koelmiddel in het voertuig zeer heet en staat onder druk.
– Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
KOELSYSTEEM 150
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
600125-11
Voorwaarden
De radiateur moet volledig gevuld zijn.
– Koelmiddelpeil A moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als het koelmiddelpeil niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
– Deksel van vast reservoir 1 openen en koelmiddelpeil corrigeren.
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 196)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 196)
– Deksel van vast reservoir 1 monteren.
14.5Koelmiddel aftappen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Tijdens het rijden wordt het koelmiddel in het voertuig zeer heet en staat onder druk.
– Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
KOELSYSTEEM 151
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
– Bekleding voor uitbouwen. ( pag. 76)
– Geschikte bak onder het voertuig klaarzetten.
600118-10
– Schroef 1 verwijderen.
600119-10
– Schroef 2 verwijderen.
KOELSYSTEEM 152
600123-11
– Radiateurdop 3 verwijderen. Koelmiddel volledig laten uitlopen.
600124-10
– Dop van het vaste reservoir 4 openen.
– Schroeven 5 verwijderen en vast reservoir 4 aftappen.
– Vast reservoir 4 positioneren. Schroeven 5 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
– Ventilatieslang 6 naar boven toe leggen.
– Schroeven 1 en 2 met nieuwe pakkingen monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
14.6Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten x
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
KOELSYSTEEM 153
0
0
AA
400360-10
– Voertuig in de afgebeelde positie zetten en tegen wegrollen beveiligen. Het hoogtever-
schil A moet worden bereikt.
Voorgeschreven waarde
Hoogteverschil A 50 cm
– Remhendel trekken, blokkeerhendel 2 omlaag duwen en remhendel loslaten.
(afbeelding 100006-10 pag. 22)
Voorwielen zijn geblokkeerd.
600120-10
– Radiateur 1 met koelmiddel vullen.
Koelmiddel
met vast reser-
voir
1,50 l Koelmiddel ( pag. 196)
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd)
( pag. 196)
zonder vast
reservoir
1,30 l Koelmiddel ( pag. 196)
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd)
( pag. 196)
600121-10
– Schroef 2 openen om de cilinderkop te ontluchten. Schroef 2 vastdraaien, als het
koelmiddel uit de opening stroomt.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Info
Zorg ervoor dat de radiateur altijd met voldoende koelmiddel is gevuld.
KOELSYSTEEM 154
600122-10
– Schroef 3 openen, om de radiateur te ontluchten. Schroef 3 vastdraaien, als het koel-
middel uit de opening stroomt.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
600123-10
– Radiateur volledig vullen met koelmiddel en radiateurdop 4 sluiten.
– Voertuig op de bodem zetten.
600125-10
– Vast reservoir tot markering B vullen. Dop 5 monteren.
– Bekleding voor inbouwen. ( pag. 78)
– Een korte testrit maken.
– Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 149)
MOTOR AFSTELLEN 155
15.1Gaskabelspeling controleren
301795-11
– Controleren of de gashendel soepel beweegt.
– Stuur in rechtuitstand zetten. Gashendel licht heen en weer bewegen en de speling van
de gaskabel A bepalen.
Voorgeschreven waarde
Gaskabelspeling 3… 5 mm
» Als de speling van de gaskabel niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
– Gaskabelspeling instellen. ( pag. 155)
Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
– Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
– Motor starten en stationair laten draaien. Stuur over het gehele stuurbereik heen en
weer bewegen.
Het stationaire toerental mag daarbij niet veranderen.
» Als het stationair toerental verandert:
– Gaskabelspeling instellen. ( pag. 155)
15.2Gaskabelspeling instellen
– Legging van de gaskabel controleren.
MOTOR AFSTELLEN 156
301795-10
– Stuur in rechtuitstand zetten.
– Moer 1 losdraaien en met schroef 2 de speling van de gaskabel A instellen.
Voorgeschreven waarde
Gaskabelspeling 3… 5 mm
– Moer 1 vastdraaien.
15.3Bowdenkabelspeling op de deblokkeerhendel achteruitrijstand controleren
101532-10
– Stuur in rechtuitstand zetten. Deblokkeerhendel achteruitrijstand licht heen en weer
bewegen en de speling van de bowdenkabel A bepalen.
Voorgeschreven waarde
Speling bowdenkabel op de deblokkeer-
hendel achteruitrijstand
10 mm
» Als de speling van de bowdenkabel aan de deblokkeerhendel achteruitrijstand niet
overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Speling bowdenkabel op de deblokkeerhendel achteruitrijstand instellen.
( pag. 156)
15.4Bowdenkabelspeling op deblokkeerhendel achteruitrijstand instellen
– Bowdenkabelspeling op de deblokkeerhendel achteruitrijstand controleren.
( pag. 156)
MOTOR AFSTELLEN 157
101532-11
– Stuur in rechtuitstand zetten.
– Moer 1 losdraaien en met schroef 2 de speling van de bowdenkabel A aan de deblok-
keerhendel achteruitrijstand instellen.
Voorgeschreven waarde
Speling bowdenkabel op de deblokkeer-
hendel achteruitrijstand
10 mm
– Moer 1 vastdraaien.
15.5Carburateur - stationair
600145-10
De stationaire afstelling van de carburateur is van grote invloed op het startgedrag, een sta-
biele stationair en de response bij het gas geven. Dat betekent dat een motor met een cor-
recte stationaire afstelling gemakkelijker start dan een motor met een verkeerde stationaire
afstelling.
Info
De carburateur en de componenten zijn door de motorvibratie onderhevig aan een
verhoogde slijtage. Slijtage kan leiden tot een verkeerde werking.
Als het stationaire toerental veel hoger is ingesteld, schakelt de motor niet in. Bij
het indrukken van de e-starterknop draait de e-starter de motor wel door, maar de
motor wordt niet ingeschakeld omdat er geen ontstekingsvonk aanwezig is.
Het stationaire toerental wordt ingesteld met de stelschroef 2.
Het stationaire mengsel wordt ingesteld met de regelschroef stationair mengsel 1.
MOTOR AFSTELLEN 158
15.6Carburateur - stationair afstellen x
600145-10
– Regelschroef voor stationair mengsel 1 tot de aanslag indraaien en op de aangegeven
basisinstelling draaien.
Voorgeschreven waarde
Regelschroef voor stationair mengsel
open 1,0 omwenteling
Instelgereedschap voor mengsel-regelschroef (59029034000)
– Motor warmrijden.
Voorgeschreven waarde
Tijd voor warmrijden ≥ 5 min
– Met de stelschroef 2 het stationaire toerental instellen.
Voorgeschreven waarde
Chokefunctie gedeactiveerd – Chokeknop is tot de aanslag ingedrukt. ( pag. 29)
Stationair toerental 1.500… 1.600 1/min
Info
Als het stationaire toerental veel hoger is ingesteld, schakelt de motor niet in.
Bij het indrukken van de e-starterknop draait de e-starter de motor wel door,
maar de motor wordt niet ingeschakeld omdat er geen ontstekingsvonk aanwe-
zig is.
– Regelschroef voor stationair mengsel 1 langzaam met de klok mee draaien tot het stati-
onaire toerental begint te dalen.
– Deze stand onthouden en de regelschroef voor het stationair mengsel nu langzaam
tegen de klok in draaien tot het stationaire toerental weer daalt.
– Tussen deze beide standen het punt met het hoogste stationaire toerental instellen.
MOTOR AFSTELLEN 159
Info
Als daarbij het toerental sterk stijgt moet het stationaire toerental weer worden
verlaagd tot het normale niveau en de hiervoor genoemde stappen nog een keer
worden herhaald.
Als het voertuig wordt gebruikt voor het sporten onder extreme omstandigheden
zal de ideale waarde ca. 1/4 slag armer (met de klok mee) worden ingesteld,
aangezien de motor bij het sporten warmer wordt.
Als met de hier beschreven methode geen bevredigend resultaat wordt bereikt
kan dat liggen aan een verkeerd gedimensioneerde stationaire sproeier.
Als de regelschroef voor het stationaire mengsel tot de aanslag is gedraaid en
het toerental niet verandert moet een kleinere stationaire sproeier worden inge-
zet.
De regelschroef voor het stationair mengsel mag maximaal twee slagen zijn geo-
pend. Zijn er meer dan twee slagen nodig (rijk mengsel) dan moet een grotere
stationaire sproeier worden gebruikt.
Na het vervangen van de sproeier moet het instellen weer van begin af aan wor-
den herhaald.
– Met de stelschroef 2 het stationaire toerental instellen.
Voorgeschreven waarde
Chokefunctie gedeactiveerd – Chokeknop is tot de aanslag ingedrukt. ( pag. 29)
Stationair toerental 1.500… 1.600 1/min
Info
Bij grote veranderingen van de buitentemperatuur en extreme hoogteverschillen
moet de stationair opnieuw worden afgesteld.
MOTOR AFSTELLEN 160
15.7Vlotterkamer van de carburateur aftappen x
Gevaar
Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar.
– Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
– Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Neem de aanwijzin-
gen voor het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Brandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken. Brandstof vol-
gens de voorschriften bewaren in een jerrycan en uit de buurt van kinderen houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
– Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Info
Deze werkzaamheden uitvoeren bij een koude motor.
– Draaigreep 1 op de brandstofkraan in stand OFF draaien.
(afbeelding 100013-10 pag. 28)
Er stroomt geen brandstof meer van de tank naar de carburateur.
MOTOR AFSTELLEN 161
100051-10
– Hang de slang die achter de motor naar beneden loopt in een geschikte bak.
Info
Water in de vlotterkamer leidt tot functiestoringen.
– Schroef 1 (tegen de klok in draaien) enkele slagen openen en brandstof uit de vlotter-
kamer laten stromen.
– Schroef 1 vastdraaien.
15.8Stekkerverbinding ontstekingscurve
100105-10
De stekkerverbinding 1 bevindt zich onder de bekleding vooraan aan de framebuis.
Mogelijke toestanden
• Performance – De stekkerverbinding is verbonden, er wordt een beter vermogen
bereikt.
• Soft – De stekkerverbinding is verbroken, er wordt een betere rijbaarheid bereikt.
15.9Ontstekingscurve wijzigen
– Bekleding voor uitbouwen. ( pag. 76)
Ontstekingscurve omschakelen van Performance op Soft.
– Stekkerverbinding 1 verbreken. (afbeelding 100105-10 pag. 161)
Soft – De stekkerverbinding is verbroken, er wordt een betere rijbaarheid bereikt. ( pag. 161)
MOTOR AFSTELLEN 162
Ontstekingscurve omschakelen van Soft op Performance.
– Stekkerverbinding 1 verbinden. (afbeelding 100105-10 pag. 161)
Performance – De stekkerverbinding is verbonden, er wordt een beter vermogen bereikt. ( pag. 161)
– Bekleding voor inbouwen. ( pag. 78)
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 163
16.1Motoroliepeil controleren
Info
Het motoroliepeil kan worden gecontroleerd bij koude en warme motor.
– Voertuig op een horizontaal oppervlak zetten.
600131-10
Voorwaarden
Motor is warm.
– Motoroliepeil controleren.
Info
Na het uitzetten van de motor een minuut wachten en dan pas controleren.
De motorolie komt tot het midden van het kijkglas A.
» Als de motorolie niet tot het midden van het kijkglas A komt:
– Motorolie bijvullen. ( pag. 170)
600131-11
Voorwaarden
Motor is koud.
– Motoroliepeil controleren.
De motorolie komt tot de onderkant van het kijkglas B.
» Als de motorolie niet tot de onderkant van het kijkglas B komt:
– Motorolie bijvullen. ( pag. 170)
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 164
16.2Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen x
601086-01
–
Motorolie aftappen, oliezeven reinigen. x ( pag. 164)
–
Oliefilter uitbouwen. x ( pag. 167)
–
Oliefilter monteren. x ( pag. 169)
–
Motorolie vullen. x ( pag. 169)
16.3Motorolie aftappen, oliezeven reinigen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Tijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in het voertuig zeer heet.
– Geschikte beschermende kleding en veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De motorolie moet bij warme motor worden afgetapt.
– Voertuig op een horizontaal oppervlak zetten.
– Motorbescherming uitbouwen. ( pag. 113)
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 165
600134-10
– Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
– Olie-aftapschroef 1 verwijderen.
600135-10
– Sluitschroef 2 en kleine oliezeef met beide keerringen verwijderen.
600136-10
– Sluitschroef 3 en grote oliezeef met beide keerringen verwijderen.
– Motorolie volledig laten uitlopen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 166
600144-10
– Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
– Keerringen 5 oliën, op de oliezeef 4 monteren en met behulp van een lange binnen-
zeskant sleutel voorzichtig erin zetten, totdat de keerring met de oliezeef in het huis 6
is geplaatst.
– Sluitschroef voor transmissieolie 7 met pakking monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef oliezeef lang M20x1,5 15 Nm
600140-10
– Oliezeef 8 met keerringen 9 in de sluitschroef bk plaatsen en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef oliezeef kort M16x1,5 10 Nm Geolied met motor-
olie
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 167
600134-11
– Olie-aftapschroef bl met pakking monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olie-aftapschroef met magneet M12x1,5 20 Nm
– Motorbescherming inbouwen. ( pag. 113)
16.4Oliefilter uitbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Tijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in het voertuig zeer heet.
– Geschikte beschermende kleding en veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
– Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 168
600137-10
– Massakabel A aan de motor afsluiten.
– Schroeven 1 en 2 verwijderen. Oliefilterdeksel met keerring afnemen.
600138-10
– Oliefilters 3 en 4 uit het motorhuis trekken.
Seegerringtang verkeerd (51012011000)
– Motorolie volledig laten uitlopen.
– Onderdelen en afdichtingsvlak grondig reinigen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 169
16.5Oliefilter monteren x
600147-10
– Oliefilters 3 en 4 met motorolie vullen en in het oliefilterhuis steken.
600137-10
– Keerringen van het oliefilterdeksel oliën en monteren met oliefilterdeksel. Schroeven 1
en 2 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef oliefilterdeksel M5 6 Nm
– Massakabel A aansluiten op de motor en schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef startmotor M6 10 Nm
16.6Motorolie vullen x
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leiden tot voortijdige slijtage van de motor.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 170
600132-10
– Schroefverbinding 1 aan het koppelingsdeksel verwijderen en motorolie vullen.
Motorolie 1,7 l Buitentemperatuur:
≥ 0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 196)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 197)
– Schroeven 1 monteren en vastdraaien.
Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
– Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
– Motor starten en controleren op lekkage.
Voorgeschreven waarde
Motor uitzetten, als de radiateurventilator is ingeschakeld.
– Motoroliepeil controleren. ( pag. 163)
16.7Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leiden tot voortijdige slijtage van de motor.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 171
600132-10
– Motor op lekkage controleren.
– Schroefverbinding 1 aan het koppelingsdeksel verwijderen en motorolie vullen.
Voorwaarden
Buitentemperatuur: ≥ 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 196)
Voorwaarden
Buitentemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 197)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt afgeraden verschillende
motoroliesoorten met elkaar te vermengen.
Wij adviseren indien nodig de motorolie te verversen.
– Schroeven 1 monteren en vastdraaien.
REINIGING, ONDERHOUD 172
17.1Voertuig reinigen
Aanwijzing
Materiële schade Beschadiging en vernietiging van componenten door hogedrukreiniger.
– Het voertuig nooit met een hogedrukreiniger of een harde waterstraal reinigen. De te hoge druk kan in de elektrische componenten,
steekverbindingen, bowdenkabels, lagers dringen en storingen veroorzaken en/of deze onderdelen vernietigen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
Het voertuig regelmatig reinigen. Daardoor blijven de waarde en het uiterlijk voor een lange tijd behouden.
Voorkomen dat het voertuig tijdens het reinigen blootstaat aan directe zonnestralen.
Info
Voertuig voor het reinigen niet op de beugel van het achterframe zetten, daardoor kan hij omvallen.
Het voertuig nooit alleen optillen, ook niet als hij in een versnelling staat.
Er kan brandstof uit de brandstoftank stromen.
– Uitlaatsysteem afsluiten, om het indringen van water te voorkomen.
REINIGING, ONDERHOUD 173
401390-01
– Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
– Sterk vervuilde plekken met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger inspuiten
en daarna behandelen met een kwastje.
Motorfietsreiniger ( pag. 199)
Info
Voertuig reinigen met warm water, een in de handel verkrijgbare motorfietsreini-
ger en een zachte spons.
– Nadat het voertuig grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed wor-
den gedroogd.
– Luchtfilterbak reinigen.
–
Vlotterkamer van de carburateur aftappen. x ( pag. 160)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door natte of vervuilde rem-
men.
– Vervuilde of natte remmen voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
– Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de ontoegankelijke plaatsen van de
motor en de remmen.
– Beschermkappen van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat het ingedrongen water
kan verdampen.
– Na het afkoelen van voertuig alle glij- en lagerpunten smeren.
– Ketting reinigen. ( pag. 100)
REINIGING, ONDERHOUD 174
– Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem)
behandelen met een antiroestmiddel.
Reinigings- en conserveringsmiddel voor metaal en rubber ( pag. 199)
– Alle kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild
reinigings- en verzorgingsmiddel.
Reinigingsmiddel en politoer voor glanzende en matte lakken, metalen en kunststof
oppervlakken ( pag. 199)
STALLING 175
18.1Stalling
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Brandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken. Brandstof vol-
gens de voorschriften bewaren in een jerrycan en uit de buurt van kinderen houden.
Info
Als u het voertuig voor langere tijd niet wilt gebruiken moet u volgende maatregelen nemen of laten nemen.
Controleren of alle onderdelen van het voertuig goed werken en of ze zijn versleten. Als er servicewerkzaamheden, reparaties of wij-
zigingen nodig zijn kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de garages). Zo voorkomt u lange wachttij-
den bij aanvang van het seizoen.
401387-01
– Voertuig reinigen. ( pag. 172)
–
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. x ( pag. 164)
– Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 148)
– Brandstof uit de tank aftappen en in een geschikte bak laten stromen.
–
Vlotterkamer van de carburateur aftappen. x ( pag. 160)
– Bandenspanning controleren. ( pag. 137)
– Accu uitbouwen. ( pag. 139)
–
Accu laden. x ( pag. 140)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur accu zonder directe
blootstelling aan zonnestralen
0… 35 °C
STALLING 176
– Voertuig op een droge plaats opslaan, waar hij niet blootstaat aan grote temperatuur-
schommelingen.
– Voertuig met een luchtdoorlatend zeil of een deken afdekken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er
dan geen vocht kan ontsnappen en er corrosie ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestald voertuig voor korte tijd te laten
draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de
waterdamp die bij de verbranding ontstaat en leidt ertoe dat de motoronderdelen
en de uitlaat gaan roesten.
18.2Inbedrijfname na stalling
401388-01
–
Accu laden. x ( pag. 140)
– Accu inbouwen. ( pag. 140)
– Brandstof tanken. ( pag. 49)
– Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren. ( pag. 34)
– Een proefrit maken.
FOUTEN OPSPOREN 177
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait door, maar springt niet
aan
Bedieningsfouten – Stappen voor de startprocedure uitvoeren.
( pag. 35)
Voertuig is gedurende langere tijd niet
gebruikt en daarom zit er oude brand-
stof in de vlotterkamer
–
Vlotterkamer van de carburateur aftappen. x
( pag. 160)
Brandstoftoevoer onderbroken – Brandstoftankontluchting controleren.
– Brandstofkraan reinigen.
– Carburateurcomponenten controle-
ren/instellen. x
Bougie verroest of nat – Bougie reinigen en drogen, indien nodig vervan-
gen.
Elektrodenafstand van de bougie te
groot
– Elektrodenafstand instellen.
Voorgeschreven waarde
Elektrodenafstand bougie
0,6 mm
Defect in het ontstekingssysteem –
Ontstekingssysteem controleren. x
Stekkerverbinding van CDU-unit,
impulsgever of bobine verroest
– Stekkerverbinding reinigen en met contactspray
behandelen.
Water in carburateur resp. sproeiers
verstopt
– Carburateurcomponenten controle-
ren/instellen. x
Stationaire toerental te hoog afgesteld –
Carburateur - stationair afstellen. x
( pag. 158)
Stelschroeven van carburateur ver-
draaid
–
Carburateur - stationair afstellen. x
( pag. 158)
Stationaire sproeier verstopt – Carburateurcomponenten controle-
ren/instellen. x
FOUTEN OPSPOREN 178
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait door, maar springt niet
aan
Caburateursproeiers los – Carburateurcomponenten controle-
ren/instellen. x
Noodstopschakelaar met veiligheids-
koord defect
– Kabelboom controleren. (visuele controle)
– Elektrisch systeem controleren.
Gashendel ingedrukt – Gashendel niet indrukken.
– Stappen voor de startprocedure uitvoeren.
( pag. 35)
Schakelaar voor gashendel defect – Kabelboom controleren. (visuele controle)
– Elektrisch systeem controleren.
Zekering gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 143)
Motor draait niet door (e-starter) Bedieningsfouten – Stappen voor de startprocedure uitvoeren.
( pag. 35)
Accu leeg –
Accu laden. x ( pag. 140)
–
Laadspanning controleren. x
–
Ruststroom controleren. x
–
Statorwikkeling van dynamo controleren. x
Zekering gesmolten – Hoofdzekering vervangen. ( pag. 142)
Motor start niet Carburateur loopt over, omdat de vlot-
ternaald is vervuild of versleten
– Carburateurcomponenten controle-
ren/instellen. x
Caburateursproeiers los – Carburateurcomponenten controle-
ren/instellen. x
Motor heeft geen stationair Stationaire sproeier verstopt – Carburateurcomponenten controle-
ren/instellen. x
FOUTEN OPSPOREN 179
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor heeft geen stationair Stelschroeven van carburateur ver-
draaid
–
Carburateur - stationair afstellen. x
( pag. 158)
Bougie defect – Bougie vervangen.
Ontstekingssysteem defect –
Bougiedop controleren. x
–
Bobine controleren. x
–
Impulsgever controleren. x
–
Statorwikkeling van dynamo controleren. x
Motor stokt of klapt in carburateur. Te weinig brandstof – Draaigreep 1 op de brandstofkraan in stand ON
draaien. (afbeelding 100013-10 pag. 28)
– Brandstof tanken. ( pag. 49)
Motor zuigt valse lucht aan – Controleren of de rubbermof en de carburateur
goed vast zitten.
Los contact en/of stekker verroest – Elektrisch systeem controleren.
– Stekkerverbinding reinigen en met contactspray
behandelen.
Motor wordt overmatig heet Te weinig koelmiddel in koelsysteem – Koelsysteem controleren op lekkage.
– Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 149)
Radiateurlamellen sterk vervuild – Radiateurlamellen reinigen.
Schuimvorming in het koelsysteem –
Koelmiddel aftappen. x ( pag. 150)
–
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten. x
( pag. 152)
Radiateurslang geknikt –
Radiateurslang vervangen. x
Thermostaat defect –
Thermostaat controleren. x
Defect aan het ventilatiesysteem van
de radiateur
–
Ventilatiesysteem radiateur controleren. x
FOUTEN OPSPOREN 180
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor heeft te weinig vermogen Brandstoftoevoer onderbroken – Brandstoftankontluchting controleren.
– Brandstofkraan reinigen.
– Carburateurcomponenten controle-
ren/instellen. x
Luchtfilter sterk vervuild –
Luchtfilter en luchtfilterbak reinigen. x
( pag. 89)
Uitlaatsysteem lekt, is vervormd of
heeft te weinig glasvezelvulling in de
einddemper
– Uitlaatsysteem controleren op beschadiging.
Te weinig klepspeling –
Klepspeling instellen. x
Hoog olieverbruik Slang van de motorontluchting geknikt – Ontluchtingsslang knikvrij leggen en indien nodig
vervangen.
Motoroliepeil te hoog – Motoroliepeil controleren. ( pag. 163)
vloeibaarheid motorolie te dun (viscosi-
teit)
– Motorolie verversen, oliefilter vervangen en olie-
zeven reinigen. x ( pag. 164)
Zuigers resp. cilinders versleten –
Inbouwspeling zuiger/cilinder berekenen. x
Onderdelen van de elektrische installa-
tie werken niet.
Defect in de elektrische installatie – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 143)
– Elektrisch systeem controleren.
Accu ontladen Accu wordt niet opgeladen door de
dynamo
–
Laadspanning controleren. x
–
Statorwikkeling van dynamo controleren. x
TECHNISCHE GEGEVENS - MOTOR 181
Bouwwijze 1-cilinder 4-takt ottomotor met balansas, gekoeld met vloeistof
Cilinderinhoud 510 cm³
Slag 72 mm
Boring 95 mm
Compressie 11:1
Stationair toerental 1.500… 1.600 1/min
Distributie 4 kleppen aangestuurd door tuimelaar en bovenliggende nokkenas,
aandrijving van de nokkenas met enkelvoudige ketting
Klepdiameter inlaat 35 mm
Klepdiameter uitlaat 30 mm
Klepspeling koud inlaat 0,10… 0,15 mm
Klepspeling koud uitlaat 0,10… 0,15 mm
Krukaslagers 2 cilinderrollagers
Krukstanglager Naaldlager
Zuigerboutlager Bus van brons
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerringen 1 compressiering, 1 olieschraapring
Motorsmering Drukomloopsmering met 2 rotorpompen
Primaire overbrenging 31:78 recht met vertande kopwielen
Koppeling Koppeling met meerdere platen in oliebad / hydraulisch bediend
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 14:35
2e versnelling 17:33
3e versnelling 19:30
4e versnelling 21:28
TECHNISCHE GEGEVENS - MOTOR 182
5e versnelling 23:26
Achteruitrijstand 14:19:34
Dynamo 12 V, 200 W
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging, type Kokusan
Bougie NGK DCPR 8 E
Elektrodenafstand bougie 0,6 mm
Radiateur Vloeistofkoeling permanente circulatie van het koelmiddel door
waterpomp
Starthulp E-starter
20.1Vulhoeveelheid - motorolie
Motorolie 1,7 l Buitentemperatuur: ≥ 0 °C Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 196)
Buitentemperatuur: < 0 °C Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 197)
20.2Vulhoeveelheid - koelmiddel
Koelmiddel
met vast reservoir 1,50 l Koelmiddel ( pag. 196)
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 196)
zonder vast reservoir 1,30 l Koelmiddel ( pag. 196)
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 196)
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN MOTOR 183
Schroef kabelhouder in dynamodeksel M4 4 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef hendel blokkeeras M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef impulsgever M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef lagerborging M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef oliefilterdeksel M5 6 Nm –
Schroef oliepompdeksel M5 6 Nm
Loctite
®
222
Schroef statorbevestiging M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef tuimelaar M5 6 Nm –
Schroef uitvalbescherming voor distribu-
tieketting
M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef vastzethendel M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef versnellingdetectiesensor M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef aandrijftandwiel voor balansas M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef beugel ontluchtingsslang M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef bovenste deel cilinderkop M6x30 10 Nm –
Schroef bovenste deel cilinderkop M6x45 10 Nm –
Schroef bovenste deel cilinderkop M6x50 10 Nm –
Schroef bovenste deel cilinderkop M6x55 – 10.9 10 Nm –
Schroef bovenste deel cilinderkop M6x75 10 Nm –
Schroef cilinderkop M6 10 Nm –
Schroef distributiekettingspanner M6 10 Nm –
Schroef geleidingsrail voor distributie-
ketting
M6 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef klepdeksel M6 10 Nm –
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm –
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN MOTOR 184
Schroef koppelingsveer M6 8 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef lagerbouten startmotor M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef motorhuis M6x30 10 Nm –
Schroef motorhuis M6x45 10 Nm –
Schroef motorhuis M6x60 10 Nm –
Schroef motorhuis M6x65 10 Nm –
Schroef motorhuis M6x75 10 Nm –
Schroef spanrail voor distributieketting M6 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef startmotor M6 10 Nm –
Schroef uitlaatflens M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef versnellingshendel M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef versnellingsvastzetting M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm –
Moer stelschroef klepspeling M6x0,75 11 Nm –
Olievernevelaar voor zuigerkoeling M6x0,75 4 Nm
Loctite
®
243â„¢
Afsluitschroef krukasbevestiging M8 10 Nm –
Banjobout olieleiding M8 10 Nm –
Schroef dynamodeksel M8 10 Nm –
Schroef nokkenas-tandwiel M8 28 Nm
Loctite
®
243â„¢
Sluitschroef distributiekettingspanner M8 10 Nm –
Sproeierschroef olieleiding M8 10 Nm –
Schroef cilinderkop M10 1e niveau
40 Nm
2e niveau
50 Nm
–
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN MOTOR 185
Schroef ketting-aandrijfwiel M10 60 Nm
Loctite
®
243â„¢
Moer rotor M12x1 60 Nm –
Bougie M12x1,25 17 Nm –
Afsluitschroef oliedrukregelklep M12x1,5 20 Nm –
Olie-aftapschroef met magneet M12x1,5 20 Nm –
Ontluchtingsadapter motorhuis M12x1,5
Loctite
®
243â„¢
Sluitschroef oliezeef kort M16x1,5 10 Nm Geolied met motorolie
Moer hulpcilinder M18x1,5 120 Nm
Loctite
®
243â„¢
Moer primair tandwiel M20LHx1,5 150 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroefadapter koelsysteem in het
bovenste deel van cilinderkop
M20x1,5
Loctite
®
577
Sluitschroef oliezeef lang M20x1,5 15 Nm –
TECHNISCHE GEGEVENS - CARBURATEUR 186
Carburateurtype KEIHIN FCR-MX 39
Kengetal carburateur 3925H
Naaldpositie 3e positie van boven
Regelschroef voor stationair mengsel
open 1,0 omwenteling
Aanslag pompmembraan 2,15 mm
Hoofdsproeier 170
Sproeiernaald OBEKR
Stationaire sproeier 42
Hoofdluchtsproeier 200
Stationaire luchtsproeier 100
Koude startsproeier 85
Schuifklep 15
TECHNISCHE GEGEVENS - CHASSIS 187
Frame Dubbel wiegframe met staalbuizen van chroommolybdeen, geë-
loxeerd
Wielophanging
voor Enkelvoudige wielophanging met dubbele wieldraagarm
achter Starre as
Veerweg
voor 275 mm
achter 272 mm
Naspoor
voor 46 mm
Sporing
voor 0 mm
Wielvlucht
voor 0°
Spoorbreedte
voor 1.115 mm
achter 1.148 mm
Wielstand 1.280±10 mm
Draaicirkel 5.625 mm
Waterdiepte 330 mm
Zadelhoogte onbelast 820 mm
Carrosseriehoogte, onbelast 290 mm
Gewicht
zonder brandstof 163 kg
volgetankt 173 kg
TECHNISCHE GEGEVENS - CHASSIS 188
Maximale asbelasting
voor 144 kg
achter 149 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 293 kg
Voertuiglengte 1.810 mm
Voertuigbreedte 1.148 mm
Voertuighoogte 1.125 mm
Remsysteem
voor Schijfremmen, remklauwen vast gelagerd, 4 remzuigers per rem-
klauw
achter Schijfrem, remklauw, vlottend gelagerd, 1 remzuiger
Remschijven diameter
voor 180 mm
achter 200 mm
Remschijven slijtagegrens
voor 3,5 mm
achter 3,5 mm
Bandenspanning terrein 0,3 bar
Velgen
voor 5x10" DWT Al 6061
achter 8x9" DWT Al 6061
Overbrenging achterwiel 14:38
Ketting 5/8 x 1/4"
Leverbare kettingwielen 37, 38, 39
TECHNISCHE GEGEVENS - CHASSIS 189
Accu YTX5L-BS Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 4 Ah
Onderhoudsvrij
Zekering 58011109120 20 A
Zekering 58011109115 15 A
Zekering 58011109110 10 A
23.1Lampen
Koplamp S2 / sokkel BA20d 12 V
35/35 W
Zijlicht W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
Controlelampjes W1,2W / sokkel W2x4,6d 12 V
1,2 W
Rem- / achterlicht LED
23.2Banden
Banden voor Banden achter
AT 21 x 7 - 10
DWT XCF RCR V1
AT 20 x 11 - 9
DWT XCF RCR V1
Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
TECHNISCHE GEGEVENS - CHASSIS 190
23.3Vulhoeveelheid - brandstof
Brandstoftankinhoud totaal ca. 13,5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 195)
Brandstofreserve ca. 3 l
TECHNISCHE GEGEVENS - SCHOKDEMPER VOOR 191
Artikelnummer schokdemper 03.18.7J.13
Schokdemper WP Suspension 3612 BAVP MCC
Ingaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
Cross-over 19 mm
Veervoorspanning
Comfort 4 mm
Standaard 5 mm
Sport 8 mm
Veerconstante hoofdveer
Gewicht bestuurder: 64… 75 kg 21… 26 N/mm
Gewicht bestuurder: 75… 85 kg 24… 29 N/mm
Gewicht bestuurder: 85… 95 kg 27… 32 N/mm
Veerconstante hulpveer 40 N/mm
Veerlengte hoofdveer 275 mm
Veerlengte hulpveer 60 mm
Inbouwlengte 460 mm
TECHNISCHE GEGEVENS - SCHOKDEMPER ACHTER 192
Artikelnummer schokdemper 15.18.7J.13
Schokdemper WP Suspension 4618 BAVP MCC
Ingaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
Veervoorspanning
Comfort 0 mm
Standaard 3 mm
Sport 3 mm
Veerconstante
Gewicht bestuurder: 65… 75 kg 45 N/mm
Gewicht bestuurder: 75… 85 kg 48 N/mm
Gewicht bestuurder: 85… 95 kg 50 N/mm
Veerlengte 260 mm
Inbouwlengte 435,5 mm
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN CHASSIS 193
Overige moeren chassis M6 15 Nm –
Overige schroeven chassis M6 10 Nm –
Schroef aan tank M6 6 Nm –
Schroef remklauw achter M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef rempedaalcilinder M6 7 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef spanmoer achterwielas M6 10 Nm –
Schroef stelring schokdemper M6 5 Nm –
Overige moeren chassis M8 30 Nm –
Overige schroeven chassis M8 25 Nm –
Schroef achterwielexcentriek M8 20 Nm –
Schroef framearm M8 35 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef kroonplaat M8 20 Nm –
Schroef lagerbok stuur M8 25 Nm –
Schroef remklauw achter M8 20 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef remklauw voor M8 20 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef remschijf achter M8 25 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef remschijf voor M8 25 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef stuurklemmen M8 20 Nm –
Moer stuuradapter M10 45 Nm –
Motordraagschroef M10 60 Nm –
Overige moeren chassis M10 50 Nm –
Overige schroeven chassis M10 45 Nm –
Schroef A-arm boven M10x52 45 Nm –
Schroef A-arm onder M10x70 45 Nm –
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN CHASSIS 194
Schroef motorhouder M10 60 Nm –
Schroef schokdemper voor M10 45 Nm –
Schroef stuurkolom onder aan stuurhen-
del
M10 25 Nm –
Schroef voetsteun M10 45 Nm –
Moer kettingwielschroef M10x1,25 45 Nm
Loctite
®
243â„¢
Moer kogelkop A-arm boven M10x1,25 35 Nm –
Moer spoorstangkop M10x1,25 45 Nm –
Wielmoer M10x1,25 45 Nm –
Moer wielnaaf voor M12 70 Nm –
Schroef schokdemper achter boven M12 60 Nm –
Schroef schokdemper achter onder M12 70 Nm –
Contramoer spoorstang binnen M12LHx1,25 20 Nm –
Contramoer spoorstang buiten M12x1,25 20 Nm –
Moer A-arm boven M12x1,25 30 Nm –
Moer kogelkop A-arm onder M12x1,5 40 Nm –
Moer achterbrugbout M16x1,5 100 Nm –
Moer wielnaaf achter M18x1,5 130 Nm –
Schroef stuurkolom boven M20x1,5 25 Nm –
Schroef stuurkolom onder M20x1,5 40 Nm –
Spanmoer achterwielas 2"-10UNS-2B-LH 25 Nm Geldt alleen bij gebruik van:
Dopsleutel 46 mm
(83019010461)
GEBRUIKSSTOFFEN 195
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Volgens
– DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
– Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
– Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15,
E25, E85, E100).
Duurzaam vet
Volgens
– NLGI
Voorgeschreven waarde
– Alleen vet gebruiken dat voldoet aan de aangegeven norm (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschappen
beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Fett 2000
Hydraulische olie (15)
Volgens
– ISO VG (15)
Voorgeschreven waarde
– Alleen hydraulische olie gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigen-
schappen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
GEBRUIKSSTOFFEN 196
Leverancier
Motorex
®
–
Hydraulic Fluid 75
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
– Alleen geschikt koelmiddel gebruiken (ook in landen met hoge temperaturen). Minderwaardig antivries kan leiden tot roestvorming en
schuimvorming. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Mengverhouding
Antivries: −25… −45 °C 50 % antiroest/antivries
50 % gedestilleerd water
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd)
Antivries −40 °C
Leverancier
Motorex
®
– Anti Freeze
Motorolie (SAE 10W/50)
Volgens
– JASO T903 MA ( pag. 201)
– SAE ( pag. 201) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
– Alleen motorolie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Volledig synthetische motorolie
GEBRUIKSSTOFFEN 197
Leverancier
Motorex
®
–
Cross Power 4T
Motorolie (SAE 5W/40)
Volgens
– JASO T903 MA ( pag. 201)
– SAE ( pag. 201) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
– Alleen motorolie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Volledig synthetische motorolie
Leverancier
Motorex
®
– Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Volgens
– DOT
Voorgeschreven waarde
– Alleen remvloeistof gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Castrol en Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Castrol
– RESPONSE BRAKE FLUID SUPER DOT 4
Motorex
®
– Brake Fluid DOT 5.1
HULPSTOFFEN 198
Duurzaam vet
Voorgeschreven waarde
–
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Voorgeschreven waarde
–
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Chain Clean
Kettingspray offroad
Voorgeschreven waarde
–
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Chainlube Offroad
Lijm voor rubberen stuurcover (00062030051)
Leverancier
KTM-Sportmotorcycle AG
– GRIP GLUE
HULPSTOFFEN 199
Motorfietsreiniger
Voorgeschreven waarde
–
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Moto Clean 900
Olie voor luchtfilters van schuimstof
Voorgeschreven waarde
–
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Twin Air Liquid Bio Power
Reinigings- en conserveringsmiddel voor metaal en rubber
Voorgeschreven waarde
–
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Protect & Shine
Reinigingsmiddel en politoer voor glanzende en matte lakken, metalen en kunststof oppervlakken
Voorgeschreven waarde
–
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Clean & Polish
HULPSTOFFEN 200
Reinigingsmiddel voor luchtfilter
Voorgeschreven waarde
–
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Twin Air Dirt Bio Remover
Smeermiddel (T625)
Voorgeschreven waarde
–
KTM adviseert producten van Molykote
®
te gebruiken.
Leverancier
Molykote
®
– 33 Medium
NORMEN 201
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de JASO T903 MA norm.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was. Bij motoren van auto's
zijn lange onderhoudsintervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge toerentallen op de
voorgrond. Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie ingevet. De JASO MA
norm voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
INDEX 202
INDEX
A
Accu
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Achterbrug
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Achterwielexcentriekl
smeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
Antivries
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
B
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
Bandentoestand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Basisbeginselen wijzigen chassisinstellingen . . . . . . . . . . . . . . 55
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Bedrijfsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Bekleding voor
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Brandstofkraan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
C
Carburateur
stationair . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
stationair afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
vlotterkamer aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Choke . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
D
Deblokkeerhendel achteruitrijstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
E
ENG. STOP schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
E-starterknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177-180
Frame
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Frontkap
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
INDEX 203
Gaskabelspeling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
H
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
Hotstart-knop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
I
Inbedrijfname
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname . . . . 32, 34
na stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Kettinggeleiding
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Koelmiddel
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Koelmiddelpeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148-149
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Koplampinstelling
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Koplampstand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Koppeling
vloeistofpeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
L
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Luchtfilter
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Luchtfilterbak
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
M
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
INDEX 204
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
uitzetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Motorbescherming
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Motorolie
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
N
Naspoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Noodstopschakelaar met veiligheidskoord . . . . . . . . . . . . . . . . 26
O
Oliefilter
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
Ontstekingscurve
stekkerverbinding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
wijzigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Overzicht controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
P
Parkeerrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
R
Radiateurspoiler
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Radiateurventilator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Reiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172-174
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
Remplaketten van de achterwielrem
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Remplaketten van de voorwielrem
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
INDEX 205
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Remvloeistof van de achterwielrem
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Remvloeistof van de voorwielrem
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Remvloeistofpeil van de achterwielrem
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Remvloeistofpeil van de voorwielrem
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Rijden
algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
bergaf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
bergop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
bochten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
dwars over helling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
keren op helling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
motor uitzetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
rijden door water . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
stoppen, parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Rijtraining . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Rubberen stuurcover
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
vastzetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
S
Schakelen
in achteruitrijstand schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
uit de achteruitrijstand zetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
versnellingen voor vooruitrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Schokdemper achter
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
ingaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
settingnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Schokdemper voor
cross-over instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
ingaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
settingnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51-54
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
INDEX 206
Spatbord achter
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Speling gaskabel
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Spoorbreedte van de achteras . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Sporing
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
spoorbreedte achteras instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Stuurpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193-194
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183-185
carburateur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187-190
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181-182
schokdemper achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
schokdemper voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
V
Voertuig
met hefbok opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
van hefbok nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
W
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Wiel/wielen
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Wielvlucht
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Z
Zadel
afnemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Zekering
hoofdzekering vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
van afzonderlijke stroomverbruikers vervangen . . . . . . . . 143
KTM-Sportmotorcycle AG
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
08/2011 Foto: Mitterbauer
*3211727nl*
3211727nl
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209

KTM 525 XC ATV 2012 de handleiding

Type
de handleiding