19
NL
• 'H SRPS NDQ QLHW ]RQGHU YORHLVWRI ZHUNHQ
• Laat de pomp niet in bedrijf wanneer de aanvoerbuis geblokkeerd is.
• De pomp moet zodanig geplaatst zijn dat de openingen van de aanzuigvoet niet geheel of gedeeltelijke door
vuil verstopt raken.
• De pomp mag alleen in werking gesteld worden wanneer hij in water gedompeld is. Indien er geen water
meer is, moet de pomp onmiddellijk uitgeschakeld worden door de elektrische stekker uit de contactdoos te
verwijderen.
• Aanbevolen wordt de grootste oplettendheid te betrachten wanneer de pomp handmatig bediend wordt.
• De pomp moet in stabiele stand in een opvangputje of in ieder geval op het laagste punt van de
installatieruimte geplaatst worden.
• De drijver moet zich vrij kunnen bewegen terwijl de pomp in bedrijf is, daarom wordt een putje van 40x40 cm
aangeraden.
• De pomp mag in geen geval blootgesteld worden aan vorst. Haal de pomp bij temperaturen onder nul uit de
te pompen vloeistof, ledig hem en zet hem op een tegen vorst beschermde plaats neer.
%HYHLOLJLQJ WHJHQ RYHUEHODVWLQJ
De pomp is voorzien van een thermische motorbeveiliging. In geval van een eventuele oververhitting van de motor,
stopt de thermische motorbeveiliging de pomp automatisch. Na een afkoeltijd van ongeveer 15-20 minuten gaat de
pomp automatisch weer aan. Na inwerkingtreding van de thermische motorbeveiliging, moet in ieder geval de
oorzaak daarvan opgespoord en verholpen worden. Raadpleeg Het Opsporen van Storingen.
+(7 236325(1 9$1 6725,1*(1
9RRUGDW EHJRQQHQ ZRUGW PHW KHW RSVSRUHQ YDQ VWRULQJHQ PRHW GH SRPS HHUVW ORVJHNRSSHOG ZRUGHQ
YDQ KHW HOHNWULFLWHLWVQHW GRRU GH VWHNNHU XLW GH FRQWDFWGRRV WH YHUZLMGHUHQ
,QGLHQ GH YRHGLQJVNDEHO RI HHQ HOHNWULVFK GHHO YDQ GH SRPS EHVFKDGLJG ]LMQ PRJHQ GH]H DOOHHQ GRRU GH
)DEULNDQW RI GLHQV WHFKQLVFKH NODQWHQVHUYLFH RI GRRU HHQ SHUVRRQ PHW JHOLMNZDDUGLJH EHYRHJGKHLG
JHUHSDUHHUG RI YHUYDQJHQ ZRUGHQ ]RGDW DOOH ULVLFR YHUPHGHQ ZRUGW
6WRULQJHQ &RQWUROH PRJHOLMNH RRU]DDN 2SORVVLQJ
Motor start niet en brengt geen
geluid voort.
A. Controleer of de motor gevoed wordt.
B. Pomp wordt niet in werking gesteld door
drijver.
B. - Controleer of de drijver zich vrij
beweegt.
- Maak het putje dieper.
Pomp levert niet. A. Aanzuigrooster of buisleiding verstopt.
B. Waaier versleten of geblokkeerd.
C. Vereiste opvoerhoogte hoger dan
pompeigenschappen.
A. Verwijder de verstopping.
B. Vervang de waaier of hef de
blokkering op.
Pomp stopt niet. A. Pomp wordt niet uitgeschakeld door
drijver.
A. Controleer of de drijver zich vrij
beweegt.
Debiet onvoldoende. A. Controleer of het aanzuigrooster niet
gedeeltelijke verstopt is.
B. Controleer waaier of aanvoerbuis niet
gedeeltelijk verstopt zijn of aan
korstvorming onderhevig zijn.
A. Verwijder eventuele verstoppingen.
B. Verwijder eventuele verstoppingen.
Pomp stopt na korte tijd in bedrijf
geweest te zijn.
A. De ampère-thermische beveiliging stopt
de pomp.
A. - Controleer of de te pompen
vloeistoff niet te dik is, want dit
zou de motor kunnen
oververhitten.
- Controleer of de watertemperatuur
niet te hoog is.
- Controleer of de waaier niet door
een vast lichaam geblokkeerd
wordt.