KTM RC 200 2017 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2017
RC 200
Artikelnr. 3213555nl
BESTE KTM KLANT, 1
*3213555nl*
3213555nl
01/2017
BESTE KTM KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve motorfiets en we zijn er
zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder het serienummers van uw voertuig in.
Framenummer ( pag. 20) Stempel dealer
Motornummer ( pag. 21)
Sleutelnummer ( pag. 21)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM KLANT, 2
© 2017 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
RC 200 EU (F5103Q1)
RC 200 AR (F5142Q1)
RC 200 MY (F5189Q1)
RC 200 PH (F5182Q1)
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................................... 7
1.1 Gebruikte pictogrammen....................................... 7
1.2 Gebruikte formatering........................................... 8
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN .......................................... 9
2.1 Gebruiksdefinitie ................................................. 9
2.2 Onjuist gebruik .................................................... 9
2.3 Veiligheidsaanwijzingen........................................ 9
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ......................... 10
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ......................... 10
2.6 Veilig gebruik .................................................... 11
2.7 Beschermende kleding ....................................... 12
2.8 Werkinstructies.................................................. 12
2.9 Milieu............................................................... 12
2.10 Bedieningshandleiding ....................................... 13
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ..................................... 14
3.1 Garantie............................................................ 14
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen .............................. 14
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ........................... 14
3.4 Service ............................................................. 14
3.5 Afbeeldingen ..................................................... 15
3.6 Klantenservice................................................... 15
4 AFBEELDING VOERTUIG............................................... 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische
weergave).......................................................... 16
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische
weergave).......................................................... 18
5 SERIENUMMERS.......................................................... 20
5.1 Framenummer ................................................... 20
5.2 Typeplaatje ....................................................... 20
5.3 Motornummer.................................................... 21
5.4 Sleutelnummer.................................................. 21
6 BEDIENINGSELEMENTEN............................................. 22
6.1 Koppelingshendel .............................................. 22
6.2 Remhendel........................................................ 22
6.3 Gashendel......................................................... 23
6.4 Claxonknop ....................................................... 23
6.5 Lichtschakelaar ................................................. 24
6.6 Seinlichtschakelaar ............................................ 24
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar ............................... 25
6.8 Noodstopschakelaar ........................................... 25
6.9 E-starterknop..................................................... 26
6.10 Contact-/stuurslot............................................... 26
6.11 Stuur vergrendelen............................................. 27
6.12 Stuur ontgrendelen ............................................ 27
6.13 Tankdop openen ................................................ 28
6.14 Tankdop sluiten ................................................. 29
6.15 Zadelslot........................................................... 30
6.16 Boordgereedschap.............................................. 30
6.17 Grepen.............................................................. 31
6.18 Voetsteunen bijrijder .......................................... 31
6.19 Versnellingshendel ............................................. 32
6.20 Rempedaal........................................................ 33
6.21 Zijstandaard ...................................................... 33
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................................... 34
7.1 Overzicht........................................................... 34
7.2 Activering en test............................................... 35
7.3 Waarschuwingen................................................ 36
7.4 Functietoetsen................................................... 39
INHOUDSOPGAVE 4
7.5 Controlelampjes................................................. 40
7.6 Display ............................................................. 41
7.7 Vulpeilindicatie van de brandstoftank................... 42
7.8 Weergave TRIP F ............................................... 43
7.9 Temperatuurindicatie koelmiddel......................... 44
7.10 Informatiedisplay ............................................... 45
7.11 Menu rijtijd/gemiddelde snelheid......................... 46
7.12 Menu gemiddelde snelheid/gemiddeld
verbruik 1 ......................................................... 47
7.13 Menu gemiddeld verbruik 1/gemiddeld
verbruik 2 ......................................................... 48
7.14 Menu gemiddeld verbruik 2/service...................... 49
7.15 Menu service/reikwijdte ...................................... 50
7.16 Menu reikwijdte/rijtijd ........................................ 51
7.17 Menu totaal traject ODO ..................................... 52
7.18 Menu traject 1 TRIP 1........................................ 53
7.19 Menu traject 2 TRIP 2........................................ 53
7.20 Kilometer of mijl instellen................................... 54
7.21 Tijd instellen ..................................................... 55
7.22 Schakeltoerental RPM 1 instellen........................ 55
7.23 Schakeltoerental RPM 2 instellen........................ 56
8 INBEDRIJFSTELLING.................................................... 57
8.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname................ 57
8.2 Motor inrijden.................................................... 58
8.3 Voertuig beladen................................................ 59
9 RIJ-INSTRUCTIES......................................................... 61
9.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname.................................................... 61
9.2 Starten ............................................................. 62
9.3 Beginnen met rijden........................................... 64
9.4 Schakelen, rijden............................................... 64
9.5 Afremmen ......................................................... 67
9.6 Stoppen, parkeren.............................................. 68
9.7 Transport .......................................................... 70
9.8 Brandstof tanken ............................................... 71
10 SERVICESCHEMA......................................................... 73
10.1 Extra informatie................................................. 73
10.2 Verplichte werkzaamheden.................................. 73
10.3 Aanbevolen werkzaamheden................................ 75
11 CHASSIS AFSTELLEN ................................................... 76
11.1 Veervoorspanning schokdemper instellen .......... 76
11.2 Versnellingshendel instellen................................ 77
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ........................... 79
12.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken................ 79
12.2 Motorfiets van hefbok achter nemen .................... 79
12.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken................... 80
12.4 Motorfiets van hefbok voor nemen ....................... 81
12.5 Vuilschrapers vorkpoten reinigen ......................... 82
12.6 Bestuurderszadel verwijderen .............................. 83
12.7 Bestuurderszadel monteren................................. 84
12.8 Bijrijderzadel verwijderen.................................... 84
12.9 Bijrijderzadel monteren ...................................... 85
12.10 Kettingvervuiling controleren............................... 86
12.11 Ketting reinigen ................................................. 86
12.12 Kettingspanning controleren ............................... 87
12.13 Kettingspanning instellen ................................... 89
12.14 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel
controleren........................................................ 91
12.15 Accuafdekking verwijderen.................................. 93
INHOUDSOPGAVE 5
12.16 Accuafdekking monteren .................................... 95
12.17 Bugspoiler demonteren....................................... 95
12.18 Bugspoiler monteren .......................................... 97
12.19 Zijbekleding links demonteren ......................... 99
12.20 Zijbekleding links monteren ........................... 100
12.21 Zijbekleding rechts demonteren ..................... 102
12.22 Zijbekleding rechts monteren ......................... 103
12.23 Spatbord voor demonteren ................................ 104
12.24 Spatbord voor monteren.................................... 104
13 REMSYSTEEM............................................................ 105
13.1 Remschijven controleren................................... 105
13.2 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren ........... 106
13.3 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen ...... 107
13.4 Remplaketten van de voorwielrem controleren..... 108
13.5 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren ........ 109
13.6 Remvloeistof achterwielrem bijvullen .............. 110
13.7 Remplaketten van de achterwielrem
controleren...................................................... 113
13.8 Vrije slag rempedaal controleren........................ 114
13.9 Vrije slag van het rempedaal instellen ............. 115
14 WIELEN, BANDEN ...................................................... 116
14.1 Voorwiel demonteren .................................... 116
14.2 Voorwiel monteren ........................................ 117
14.3 Achterwiel demonteren ................................. 118
14.4 Achterwiel monteren ..................................... 119
14.5 Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren .................................................. 122
14.6 Bandentoestand controleren.............................. 123
14.7 Bandenspanning controleren............................. 125
15 ELEKTRONICA............................................................ 127
15.1 Accu demonteren ......................................... 127
15.2 Accu monteren ............................................. 128
15.3 Accu laden .................................................. 129
15.4 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers
vervangen........................................................ 132
15.5 Dimlichtlamp vervangen ................................... 134
15.6 Grootlichtlamp vervangen.................................. 136
15.7 Koplampstand-dimlicht controleren ................... 138
15.8 Koplampstand - groot licht controleren............... 139
15.9 Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht
instellen.......................................................... 140
15.10 Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht
instellen.......................................................... 140
15.11 Diagnosestekker............................................... 141
16 KOELSYSTEEM........................................................... 142
16.1 Koelsysteem .................................................... 142
16.2 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren............ 144
16.3 Antivries en koelmiddelpeil controleren .............. 145
16.4 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren.......... 148
16.5 Koelmiddel aftappen .................................... 149
16.6 Koelsysteem vullen/ontluchten ....................... 151
17 MOTOR AFSTELLEN ................................................... 154
17.1 Gaskabelspeling controleren.............................. 154
17.2 Gaskabelspeling instellen .............................. 155
17.3 Koppelingshendelspeling controleren ................. 155
17.4 Koppelingshendelspeling instellen ................. 156
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........................... 157
18.1 Motoroliepeil controleren .................................. 157
INHOUDSOPGAVE 6
18.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en
oliezeef reinigen ........................................... 157
18.3 Motorolie bijvullen ........................................... 161
19 REINIGING, ONDERHOUD........................................... 162
19.1 Motorfiets reinigen ........................................... 162
19.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ... 164
20 STALLING .................................................................. 166
20.1 Stalling........................................................... 166
20.2 Inbedrijfname na stalling.................................. 167
21 FOUTEN OPSPOREN................................................... 168
22 TECHNISCHE GEGEVENS............................................ 170
22.1 Motor.............................................................. 170
22.2 Aanhaalmomenten motor .................................. 171
22.3 Vulhoeveelheden.............................................. 173
22.3.1 Motorolie .................................................... 173
22.3.2 Koelmiddel ................................................. 174
22.3.3 Brandstof.................................................... 174
22.4 Chassis ........................................................... 174
22.5 Elektronica...................................................... 175
22.6 Banden........................................................... 176
22.7 Voorvork.......................................................... 176
22.8 Schokdemper .................................................. 177
22.9 Aanhaalmomenten chassis................................ 177
23 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................... 182
24 HULPSTOFFEN........................................................... 185
25 NORMEN ................................................................... 187
26 LIJST MET AFKORTINGEN .......................................... 188
27 LIJST MET SYMBOLEN ............................................... 189
27.1 Rode pictogrammen ......................................... 189
27.2 Gele of oranje pictogrammen............................. 189
27.3 Groene en blauwe pictogrammen....................... 189
INDEX ............................................................................... 190
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 7
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw motorfiets door spe-
ciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een taak met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 8
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen die in de
begrippenlijst worden uitgelegd.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 9
2.1 Gebruiksdefinitie
KTM-sportmotorfietsen zijn zodanig ontworpen en gebouwd, dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastingen in het normale wegverkeer.
Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op circuits en niet geasfalteerde wegen.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specificaties.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het voertuig dient u zich te houden aan enkele veiligheidsaanwijzingen. Lees deze handleiding daarom zorg-
vuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op het voertuig zijn op goed zichtbare plaatsen verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stic-
kers met aanwijzingen en waarschuwingen nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herken-
nen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 10
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie
van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een nieuw voertuig, voordat het
wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het voertuig voor andere doeleinden dan voor onderhoud,
reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 11
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uitlaatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatluchtsysteem
door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 12
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker (15112017000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is een schroevenlijm (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Bij het gebruik moeten de specifieke aanwijzingen van
de fabrikant worden gevolgd.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt moet worden gecontroleerd of er veilig kan worden gereden met het voertuig.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de
toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten
van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in
het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het
afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 13
2.10 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u veel
informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt
op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat
nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet
duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 14
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en
moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij
schade of gevolgschade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- en garantieboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeerstoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze
alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw geautoriseerde KTM-dealer
adviseert u graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een onjuist afgesteld chassis kunnen
chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 15
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt zoals bij sterke regen, hoge temperaturen of met zware bagage,
kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onder-
delen reeds voor het bereiken van de volgende service-interval te controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in
belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving
is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
4 AFBEELDING VOERTUIG 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
S01643-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 17
1 Claxonknop ( pag. 23)
1 Lichtschakelaar ( pag. 24)
1 Seinlichtschakelaar ( pag. 24)
1 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 25)
2 Koppelingshendel ( pag. 22)
3 Tankdop
4 Zadelslot ( pag. 30)
5 Versnellingshendel ( pag. 32)
6 Zijstandaard ( pag. 33)
4 AFBEELDING VOERTUIG 18
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
S01644-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 19
1 Grepen ( pag. 31)
2 Boordgereedschap ( pag. 30)
3 Contact-/stuurslot ( pag. 26)
4 Noodstopschakelaar ( pag. 25)
4 E-starterknop ( pag. 26)
5 Gashendel ( pag. 23)
6 Remhendel ( pag. 22)
7 Kijkglas voor motorolie
8 Rempedaal ( pag. 33)
9 Voetsteunen bijrijder ( pag. 31)
5 SERIENUMMERS 20
5.1 Framenummer
0
0
11
402174-10
Het framenummer
1
is in het frame gegraveerd achter het balhoofd aan de rechterzijde.
5.2 Typeplaatje
H01135-10
Het typeplaatje
1
bevindt zich rechts aan het frame.
5 SERIENUMMERS 21
5.3 Motornummer
402486-10
Het motornummer
1
is aan de linker kant van de motor onder het ketting-aandrijfwiel
gegraveerd.
5.4 Sleutelnummer
402245-10
Sleutelnummer
1
staat op de KEYCODECARD.
Info
U heeft het sleutelnummer nodig voor het bestellen van een reservesleutel. Bewaar
de KEYCODECARD op een veilige plaats.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 22
6.1 Koppelingshendel
S01645-10
De koppelingshendel
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
6.2 Remhendel
S01648-10
De remhendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 23
6.3 Gashendel
S01648-11
De gashendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Claxonknop
S01646-10
De claxonknop
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 24
6.5 Lichtschakelaar
S01646-11
De lichtschakelaar
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar is omlaag gezwenkt. In deze stand is het
dimlicht en achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar naar boven geschakeld. In deze stand is
het dimlicht, groot licht en achterlicht ingeschakeld.
6.6 Seinlichtschakelaar
S01647-10
De seinlichtschakelaar
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Seinlichtschakelaar in uitgangspositie
Seinlichtschakelaar ingedrukt In deze stand wordt het seinlicht (groot licht) gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 25
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar
S01646-12
De richtingaanwijzerschakelaar
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschakelaar naar links
gedrukt. De richtingaanwijzerschakelaar gaat na het indrukken weer terug
naar de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
gedrukt. De richtingaanwijzerschakelaar gaat na het indrukken weer terug
naar de middelste stand.
Voor uitschakelen van de richtingaanwijzer de richtingaanwijzerschakelaar naar de schake-
laarbehuizing drukken.
6.8 Noodstopschakelaar
S01649-10
De noodstopschakelaar
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt
niet worden gestart.
Noodstopschakelaar aan Deze stand is nodig voor het rijden. Het ontste-
kingscircuit is gesloten.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 26
6.9 E-starterknop
S01649-11
De e-starterknop
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
E-starterknop in de uitgangspositie
E-starterknop ingedrukt In deze stand wordt de e-starter gebruikt.
6.10 Contact-/stuurslot
L02115-01
Het contact-/stuurslot bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit OFF In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
De contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld ON In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten
en kan de motor worden gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken en
het stuur geblokkeerd. De contactsleutel kan eruit worden getrokken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 27
6.11 Stuur vergrendelen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
400732-01
Voertuig parkeren.
Het stuur helemaal naar links draaien.
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en naar links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.
6.12 Stuur ontgrendelen
400731-01
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en rechts links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 28
6.13 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 29
L02116-10
Klep
1
op de tankdop omhoogklappen en contactsleutel in het slot steken.
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingDe contactsleutel kan bij overbelasting afbreken.
Beschadigde contactsleutels moeten worden vervangen.
Op de tankdop drukken om de contactsleutel te ontlasten.
Contactsleutel 90° met de klok mee draaien.
Tankdop omhoogklappen.
Contactsleutel eruit trekken.
6.14 Tankdop sluiten
L02117-01
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
De tankdop na het sluiten op correcte vergrendeling controleren.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water
afspoelen.
Tankdop dichtklappen.
Tankdop omlaagdrukken, totdat het slot vergrendelt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 30
6.15 Zadelslot
S01651-10
Het zadelslot
1
bevindt zich links naast het zadel.
Het zadelslot kan met de contactsleutel ontgrendeld worden.
6.16 Boordgereedschap
S01652-10
Het boordgereedschap
1
bevindt zich in het opbergvak onder het zadel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 31
6.17 Grepen
S01653-10
De grepen
1
zijn bestemd voor het rangeren van de motorfiets.
Bij het rijden met een bijrijder kan deze zich hieraan vasthouden.
6.18 Voetsteunen bijrijder
S01654-01
De voetsteunen voor bijrijder kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteunen bijrijder ingeklapt Voor het rijden zonder bijrijder.
Voetsteunen bijrijder uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 32
6.19 Versnellingshendel
401950-10
De versnellingshendel
1
is aan de linkerkant van de motor gemonteerd.
401950-11
De positie van de versnellingen kan worden afgelezen op de afbeelding.
De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 33
6.20 Rempedaal
402177-10
Het rempedaal
1
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6.21 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard
1
bevindt zich aan de linkerkant van het voertuig.
De zijstandaard is bestemd voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard omhooggeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem. Lees de rij-instructies.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard worden neergezet. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden. Het veiligheids-
startsysteem is niet actief.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 34
7.1 Overzicht
401685-10
1 Display ( pag. 41)
2 Functietoetsen ( pag. 39)
3 Informatiedisplay ( pag. 45)
4 Controlelampjes ( pag. 40)
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 35
7.2 Activering en test
401686-01
Activering
Het gecombineerde instrument wordt geactiveerd als het contact wordt ingeschakeld.
Test
De segmenten van de toerentalmeter en de versnellingsindicatie gaan één voor één aan en
weer uit.
De snelheidsindicatie tel van 0 tot 199 en weer terug.
De overige indicatiesegmenten buiten het informatiedisplay gaan kort branden.
Op het informatiedisplay verschijnen de letters READY TO RACE >>.
Vervolgens gaat de weergave naar de laatste geselecteerde modus.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 36
7.3 Waarschuwingen
401309-01
Als de oliedruk te laag is verschijnt er Low Oil Pressure op het informatiedisplay.
401310-01
Als het brandstofpeil de reservemarkering heeft bereikt verschijnt er Low Fuel Level op het
informatiedisplay.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 37
401311-01
Als de koelmiddeltemperatuur tot boven de aangegeven waarde stijgt verschijnt er High Coo-
lant Temperature op het informatiedisplay.
Koelmiddeltemperatuur 110 °C
401312-01
Als de zijstandaard is uitgeklapt verschijnt er Side Stand Down op het informatiedisplay.
401313-01
Als de accuspanning onder de aangegeven waarde valt verschijnt er Low Battery op het infor-
matiedisplay.
Accuspanning 10,80 V
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 38
401461-01
Service Not Reset verschijnt gedurende 10 seconden op het informatiedisplay, als het con-
tact ingeschakeld wordt en de gereden afstand voor een servicebeurt is overschreden of de
service-indicatie bij een servicebeurt niet is gereset.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 39
7.4 Functietoetsen
401685-12
Met de MODE toets
1
wordt de weergavemodus gewisseld.
Mogelijke weergavemodi zijn het totaal afgelegde traject (ODO), traject 1 (TRIP 1) en tra-
ject 2 (TRIP 2).
Door de SET toets
2
lang in te drukken worden de functies traject 1 (TRIP 1) en
traject 2 (TRIP 2) teruggezet op 0.0 en door kort op de SET toets
2
te drukken wisselt het
informatiedisplay naar de volgende weergavemodus.
Toets
3
heeft geen functie.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 40
7.5 Controlelampjes
401686-01
Mogelijke toestanden
Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen in knipperritme
Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Controlelampje storing brandt geel De OBD (on-board-diagnose) heeft een
emissie- of veiligheidskritieke fout geconstateerd.
Schakelindicator brandt/knippert rood Het ingestelde schakeltoerental is
bereikt.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmel-
ding bij de wegrijblokkering/alarminstallatie (optioneel).
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een aanwij-
zing/waarschuwing voor de veiligheid is gedetecteerd. Deze wordt ook op
het informatiedisplay weergegeven.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 41
7.6 Display
401685-11
De snelheid
1
wordt aangegeven in kilometer per uur km/h of in mijl per uur mph.
De toerentalmeter
2
geeft het motortoerental in toeren per minuut aan.
De versnellingsindicatie
3
geeft de met de versnellingsbak geschakelde versnelling aan.
De koelmiddeltemperatuur wordt in het gedeelte
4
aangegeven.
De tijd wordt in het gedeelte
5
aangegeven.
Het vulpeil in de brandstoftank wordt in het gedeelte
6
aangegeven.
Op het informatiedisplay
7
wordt extra informatie weergegeven.
Info
De tijd moet worden ingesteld als de accu losgekoppeld is geweest van het voertuig
of als de zekering eruit gehaald was.
De intensiteit van het led-display hangt af van de helderheid in de omgeving.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 42
7.7 Vulpeilindicatie van de brandstoftank
401292-01
De vulpeilindicatie op het display bestaat uit 9 balkjes. Hoe meer balkjes er branden, hoe
meer brandstof er in de brandstoftank zit.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 43
7.8 Weergave TRIP F
401293-01
Als het brandstofpeil de reservemarkering heeft bereikt, wisselt de weergavemodus auto-
matisch naar TRIP F en begint bij 0.0 te tellen, onafhankelijk van de weergavemodus die
daarvoor was geactiveerd.
Info
Als de weergavemodus TRIP F verschijnt, begint tegelijkertijd het algemene waar-
schuwingslampje te branden en op het informatiedisplay verschijnt de waarschu-
wing Low Fuel Level.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 44
7.9 Temperatuurindicatie koelmiddel
401292-01
De temperatuurindicatie op het display bestaat uit 13 balkjes. Hoe meer balkjes er bran-
den, hoe heter het koelmiddel. Als alle balkjes branden verschijnt er op het informatiedis-
play bovendien de waarschuwing High Coolant Temperature.
Mogelijke toestanden
Motor koud Tot drie balkjes branden.
Motor warm Vier tot tien balkjes branden.
Motor heet Elf tot dertien balkjes branden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 45
7.10 Informatiedisplay
401291-10
Op het informatiedisplay
1
worden verschillende waarschuwingen weergegeven.
Als het algemene waarschuwingslampje gaat branden, wordt ook de bijbehorende waar-
schuwing op het informatiedisplay weergegeven.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 46
7.11 Menu rijtijd/gemiddelde snelheid
401334-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu wordt de rijtijd en de gemiddelde snelheid aangegeven.
Info
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 47
7.12 Menu gemiddelde snelheid/gemiddeld verbruik 1
401465-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden de gemiddelde snelheid en het gemiddelde verbruik 1 in l/100km (of
l/100mile) aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 1 wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele
100 meter aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
gemiddelde snelheid en gemiddeld verbruik 1 weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 48
7.13 Menu gemiddeld verbruik 1/gemiddeld verbruik 2
401466-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden het gemiddelde verbruik 1 in l/100km (of l/100mile) en het gemid-
delde verbruik 2 in km/l (of mile/l) aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 1 en 2 worden na het inschakelen van het contact pas na
enkele 100 meter aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
gemiddeld verbruik 1 en 2 weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 49
7.14 Menu gemiddeld verbruik 2/service
401467-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden het gemiddelde verbruik 2 in km/l (of mile/l) en de afstand tot de vol-
gende servicebeurt aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 2 wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele
100 meter aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
gemiddeld verbruik 2 weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 50
7.15 Menu service/reikwijdte
401468-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu wordt de en de resterende tijd tot de volgende servicebeurt en de reikwijdte
aangegeven.
Info
De reikwijdte is afhankelijk van het gemiddelde verbruik en de hoeveelheid brand-
stof in de brandstoftank.
De reikwijdte wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele 100 meter
aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest worden de indicatie
reikwijdte en rijtijd weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 51
7.16 Menu reikwijdte/rijtijd
401469-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden de reikwijdte en de rijtijd aangegeven.
Info
De reikwijdte is afhankelijk van het gemiddelde verbruik en de hoeveelheid brand-
stof in de brandstoftank.
De reikwijdte wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele 100 meter
aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest worden de indicatie
reikwijdte en rijtijd weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 52
7.17 Menu totaal traject ODO
401303-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie ODO op het display verschijnt.
ODO geeft het totaal gereden traject aan.
Info
Deze waarde blijft ook opgeslagen als de accu is van het voertuig losgekoppeld wordt
en/of de zekering is gesmolten.
MODE toets indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 53
7.18 Menu traject 1 TRIP 1
401304-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie TRIP 1 op het display verschijnt.
TRIP 1 geeft de gereden afstand sinds de laatste reset aan, bijvoorbeeld de afstand tussen
twee tankstops. TRIP 1 loopt altijd mee tot 999.9.
SET toets 5 - 10
seconden indruk-
ken.
Indicatie TRIP 1 wordt gereset
MODE toets indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
7.19 Menu traject 2 TRIP 2
401305-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie TRIP 2 op het display verschijnt.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 54
TRIP 2 geeft de gereden afstand sinds de laatste reset aan, bijvoorbeeld de afstand tussen
twee tankstops. TRIP 2 loopt altijd mee tot 999.9.
SET toets 5 - 10
seconden indruk-
ken.
Indicatie TRIP 2 wordt gereset
MODE toets indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
7.20 Kilometer of mijl instellen
Info
Landspecifieke instellingen instellen.
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401303-01
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie ODO op het display verschijnt.
MODE toets 5 - 10 seconden indrukken.
De indicatie wisselt van km/h op mph of van mph op km/h.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 55
7.21 Tijd instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401303-01
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie ODO op het display verschijnt.
MODE en SET toets 5 - 10 seconden indrukken.
De tijd begint te knipperen.
Urenweergave instellen met de MODE toets.
Minutenweergave instellen met de SET toets.
MODE en SET toets 5 - 10 seconden indrukken.
De tijd is ingesteld.
7.22 Schakeltoerental RPM 1 instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401307-01
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie TRIP 2 op het display verschijnt.
MODE toets 5 - 10 seconden indrukken.
De indicatie RPM 1 verschijnt.
Info
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
RPM 1 is het toerental vanaf het moment dat de schakelindicator activeert en
knippert.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 56
Het toerental met de MODE en SET toets instellen.
Info
De MODE toets verhoogt de waarde.
De SET toets verlaagt de waarde.
De beide toetsen voor ca. 15 seconden niet indrukken.
De indicatie RPM 1 gaat uit en het ingestelde toerental is opgeslagen.
7.23 Schakeltoerental RPM 2 instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401308-01
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie TRIP 2 op het display verschijnt.
SET toets 5 - 10 seconden indrukken.
De indicatie RPM 2 verschijnt.
Info
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
RPM 2 is het toerental vanaf het moment dat de schakelindicator continu brandt.
Het toerental RPM 2 moet altijd hoger zijn dan het toerental RPM 1.
Het toerental met de MODE en SET toets instellen.
Info
De MODE toets verhoogt de waarde.
De SET toets verlaagt de waarde.
De beide toetsen voor ca. 15 seconden niet indrukken.
De indicatie RPM 2 gaat uit en het ingestelde toerental is opgeslagen.
8 INBEDRIJFSTELLING 57
8.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
8 INBEDRIJFSTELLING 58
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee, dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
Verzeker u ervan dat de afleveringsinspectie is uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Lees voordat u voor het eerst gaat rijden de volledige bedieningshandleiding goed door.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van de motorfiets. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat uw voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden. ( pag. 58)
8.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 7.500 1/min
Tip
Tijdens de inrijperiode het schakellicht instellen op het aangegeven motortoerental.
Schakeltoerental RPM 1 instellen. ( pag. 55)
Schakeltoerental RPM 2 instellen. ( pag. 56)
Vol gasgeven vermijden!
8 INBEDRIJFSTELLING 59
8.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met
beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van de koffer of de tanktas heeft invloed op het rijgedrag.
De koffer en tanktas volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor overbelasting raakt het koffersysteeem beschadigd.
Bij het monteren van een koffer altijd de fabrikantgegevens betreffende de maximale last in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeerdeelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
8 INBEDRIJFSTELLING 60
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig worden geplaatst en het
gewicht moet gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Op het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting letten.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 335 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 125 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 210 kg
9 RIJ-INSTRUCTIES 61
9.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden moeten altijd de toestand van het voertuig en de verkeersveiligheid worden gecontroleerd.
Het voertuig moet zich tijdens het rijden in een technisch onberispelijke staat bevinden.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 157)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 106)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 109)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 108)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 113)
Controleren of de remmen werken.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 144)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 86)
Kettingspanning controleren. ( pag. 87)
Bandentoestand controleren. ( pag. 123)
Bandenspanning controleren. ( pag. 125)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen.
Controleren of de elektrische installatie werkt.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
9 RIJ-INSTRUCTIES 62
9.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringt stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
9 RIJ-INSTRUCTIES 63
B00782-10
Stuur ontgrendelen. ( pag. 27)
Op het voertuig gaan zitten, zijstandaard ontlasten en met de voet helemaal omhoog
zwenken.
Noodstopschakelaar in de stand drukken.
Ontsteking inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand te draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer 2 seconden het geluid
van de werkende brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole
van het gecombineerde instrument uitgevoerd.
Versnelling stationair schakelen.
Het groene controlelampje voor stationair N brandt.
E-starterknop indrukken.
Info
E-startknop pas indrukken als de functiecontrole van het gecombineerde instru-
ment is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het starten gas wordt gegeven,
wordt geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor slaat
dan niet aan.
Maximaal 5 seconden ononderbroken starten. Tot de volgende startpoging mini-
maal 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor
kan alleen worden gestart als de versnelling in vrij is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met uitgeklapte
zijstandaard naar een versnelling schakelt en de koppelingshendel loslaat, blijft
de motor stilstaan.
9 RIJ-INSTRUCTIES 64
9.3 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling schakelen, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktijdig voorzichtig gasgeven.
Tip
Als de motor afslaat tijdens het starten, alleen de koppelingshendel trekken en e-starterknop indrukken. De versnelling hoeft
niet stationair te worden geschakeld.
9.4 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbelast de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde contactsleutelstand zorgt voor storingen.
De contactsleutelstand tijdens het rijden niet veranderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
9 RIJ-INSTRUCTIES 65
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de bijrijder van de motorfiets vallen.
Ervoor zorgen dat de bijrijder correct op de buddyseat zit, de voeten op de voetsteunen van de bijrijder zet en zich aan de
bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor bijrijders in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
9 RIJ-INSTRUCTIES 66
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltemperatuur ver-
schijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geautoriseerde
KTM-garage.
401950-11
Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie e.d.), kunt u naar hogere ver-
snellingen schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de 6 voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De neutrale of stationaire stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnel-
ling. De 1e versnelling is de start- of bergversnelling.
De rijtemperatuur is bereikt als er 4 balkjes op de temperatuurindicatie branden.
Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. Vooral in bochten mag niet
worden geschakeld en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
9 RIJ-INSTRUCTIES 67
Zet de motor uit als het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
Als tijdens het rijden het controlelampje storing gaat branden, meteen stoppen, de
motor afzetten en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
9.5 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
9 RIJ-INSTRUCTIES 68
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde ondergrond afremt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal mogelijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Op zandige, natte of gladde ondergrond moet overwegend de achterwielrem worden gebruikt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Schakel daarbij afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnel-
ling.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen terug en hierbij de motor
niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en raken de remmen niet oververhit.
9.6 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur en verwijder de contactsleutel als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
9 RIJ-INSTRUCTIES 69
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Motorfiets afremmen.
Versnelling stationair schakelen.
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
Info
Als de motor uitgeschakeld werd met de noodstopschakelaar en het contact op het contactslot ingeschakeld blijft, wordt de voe-
ding naar de meeste verbruikers niet onderbroken en ontlaadt de accu. De motor daarom altijd met het contactslot uitzetten, de
noodstopschakelaar is uitsluitend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
9 RIJ-INSTRUCTIES 70
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Stuur vergrendelen. ( pag. 27)
9.7 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
401448-01
Motor uitzetten en contactsleutel eruit trekken.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen
omvallen en wegrollen.
9 RIJ-INSTRUCTIES 71
9.8 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt tot problemen in het
brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
9 RIJ-INSTRUCTIES 72
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
S01655-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 28)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant
1
van de vulopening met brandstof bij-
vullen.
Brandstoftankvo-
lume totaal ca.
10 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 182)
Tankdop sluiten. ( pag. 29)
10 SERVICESCHEMA 73
10.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen werkzaamheden, moet een
extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
10.2 Verplichte werkzaamheden
om de twee jaar
ieder jaar
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen. ( pag. 157)
Remschijven controleren. ( pag. 105)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 108)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 113)
Bandentoestand controleren. ( pag. 123)
Bandenspanning controleren. ( pag. 125)
Remkabels controleren op beschadiging en lekkage.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 106)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 109)
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. Service afhankelijk van behoefte en gebruiksdoel uitvoe-
ren.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 82)
10 SERVICESCHEMA 74
om de twee jaar
ieder jaar
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 91)
Kettingspanning controleren. ( pag. 87)
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 144)
Controleren of de radiateurventilator werkt.
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen.
Bowdenkabels controleren op beschadiging, knikken en instelling.
Kabels controleren op beschadiging en knikken.
Klepspeling controleren.
Klepspeling controleren, bougie vervangen.
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Balhoofdlagerspeling controleren.
Koplampstand-dimlicht controleren. ( pag. 138)
Koplampstand - groot licht controleren. ( pag. 139)
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Na proefrit foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool.
Service-indicatie resetten.
Service op KTM Dealer.net invoeren en noteren in het service- en garantieboekje.
Eenmalig interval
10 SERVICESCHEMA 75
Periodiek interval
10.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Achterbruglagers controleren.
Wiellager controleren.
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, kettingen, ...) smeren en controleren of ze soepel
bewegen.
Aftapslangen legen.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchtings, aftapslangen, ...) en manchetten controleren op
scheuren, lekkages en controleren of ze goed zijn gelegd.
Antivries controleren.
Koelmiddel verversen.
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten.
Eenmalig interval
Periodiek interval
11 CHASSIS AFSTELLEN 76
11.1 Veervoorspanning schokdemper instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie voor de vering op de schokdemper.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en bijrijder en
zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
S01656-10
Door het draaien van de stelring
1
met de haaksleutel uit het boordgereedschap de
veervoorspanning instellen.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Standaard 5 klikken
Haaksleutel schokdemper (90529077000)
Verlenging voor haaksleutel (90129099025)
Info
De veervoorspanning kan in 10 verschillende standen worden ingesteld.
11 CHASSIS AFSTELLEN 77
11.2 Versnellingshendel instellen
Info
Het instelbereik van de versnellingshendel is beperkt.
S01657-10
Moer
1
losdraaien en daarbij aan de draadstang
2
tegenhouden.
Info
Moer
1
heeft linkse schroefdraad.
Moer
3
losdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhouden.
Versnellingshendel door het draaien van de schakelstang
2
instellen.
Voorgeschreven waarde
Instelbereik
A
schakelstang
150… 162 mm
Info
De instelling gelijkmatig aan beide zijden uitvoeren.
Ten minste 5 schroefgangen moeten in de lagers zijn geschroefd.
Instelhoek
B
controleren.
Voorgeschreven waarde
Instelhoek
B
schakelstang omkering
versnellingshendel
75°
Moer
3
vastdraaien en daarbij aan de draadstang
2
tegenhouden.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M6 10 Nm
11 CHASSIS AFSTELLEN 78
Moer
1
vastdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhouden.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M6LH 10 Nm
Controleren of de versnellingshendel werkt en soepel kan schakelen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 79
12.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
402346-01
Bevestigingen van de hefbok monteren.
Bevestiging achter in de hefbok plaatsen.
Montageadapter (61029955244)
Hefbok achter (69329955000)
Motorfiets rechtop zetten, hefbok uitlijnen aan de achterbrug en de bevestigingen.
Motorfiets opkrikken.
12.2 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 80
402029-10
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard
1
plaatsen.
Bussenkit verwijderen.
12.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 79)
S01659-10
Voorwaarde
Beschermkap
1
verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 81
402345-01
Stuur in de rechtuitstand zetten. Hefbok positioneren.
Opnamebout (69329965030)
Hefbok voor (69329965000)
Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.
Motorfiets voor opkrikken.
12.4 Motorfiets van hefbok voor nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
402777-01
Hoofdwerk
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok vooraan verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 82
S01659-10
Beschermkap
1
monteren.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 79)
12.5 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
Spatbord voor demonteren. ( pag. 104)
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 79)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 80)
S01660-10
Hoofdwerk
Vuilschrapers
1
van beide vorkpoten omlaag schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de vorkstangen af. In de loop van
de tijd kan er vuil achter te vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende oliekeerringen gaan lekken.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 83
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 186)
Vuilschrapers terugduwen in de inbouwpositie.
Overtollige olie verwijderen.
Nawerk
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 81)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 79)
Spatbord voor monteren. ( pag. 104)
12.6 Bestuurderszadel verwijderen
S01651-10
Contactsleutel in zadelslot
1
steken en met de klok mee draaien.
Bestuurderszadel achter optillen, naar de achteren trekken en naar boven toe verwijde-
ren.
Contactsleutel uit zadelslot trekken.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 84
12.7 Bestuurderszadel monteren
H01084-10
Uitsparingen
1
van bestuurderszadel aan brandstoftank vasthaken, bestuurderszadel
naar voren schuiven en achter neerlaten.
De bout
2
klikt hoorbaar vast.
Controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
12.8 Bijrijderzadel verwijderen
Voorwerk
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 83)
L02191-10
Hoofdwerk
Schroef
1
met ring verwijderen.
Bijrijderzadel optillen en verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 85
12.9 Bijrijderzadel monteren
S01661-10
Hoofdwerk
Bijrijderzadel positioneren.
Beide haken
1
grijpen in de houders
2
.
Bijrijderzadel vooraan neerlaten en naar achteren schuiven.
L02191-11
Schroef
3
met ring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bijrijderzadel M6 7 Nm
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet verkeerd gemonteerde bijrijderzadel kan uit de ver-
ankering springen.
Na het monteren het bijrijderzadel omhoog trekken om te controleren of hij
goed is vergrendeld.
Controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 84)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 86
12.10 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 86)
12.11 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 87
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 79)
400725-01
Hoofdwerk
Ketting regelmatig reinigen.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 185)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 185)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 79)
12.12 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 88
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 79)
S01665-10
Hoofdwerk
Versnelling stationair schakelen.
In de buurt van het glijblok de ketting omhoog in richting van de achterbrug duwen en
kettingspanning
A
bepalen.
Info
Het bovenste deel van de ketting
B
moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Kettingspanning 5… 7 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 89)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 79)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 89
12.13 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 79)
Kettingspanning controleren. ( pag. 87)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 90
S01662-10
Hoofdwerk
Moer
1
losdraaien.
Moeren
2
losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven
3
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 5… 7 mm
Stelschroeven
3
links en rechts zo draaien, dat de markeringen aan de linker en
rechter kettingspanner
4
in dezelfde positie staan t.o.v. referentiemarkeringen
A
.
Zo is het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig. Controleer de instelling daarom op ver-
schillende plekken van de ketting.
Moeren
2
vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners
4
tegen de stelschroeven
3
liggen.
Moer
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 79)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 91
12.14 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 79)
100132-10
Hoofdwerk
Versnelling stationair schakelen.
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel zijn ingereden:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 92
1 2 3 18 19 20
00
0
BB
0
0
AA
401288-10
Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangegeven gewicht
A
.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting kettingslijtage 15 kg
De afstand
B
van 20 kettingschakels aan het onderste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Maximale afstand
B
op het langste stuk
van de ketting
301,6 mm
»
Als de afstand
B
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel en
het ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten op een oud, versleten kettingwiel resp. ketting-
aandrijfwiel sneller.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 93
S01666-10
In het bereik na het glijblok de ketting omhoog duwen.
Glijblok controleren op slijtage.
»
Als het glijblok door slijtage zo veel materiaal heeft verloren, dat in het bereik
C
de boring van de schroef
1
van boven zichtbaar is:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 79)
12.15 Accuafdekking verwijderen
Voorwerk
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 83)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 94
S01667-10
Hoofdwerk
Lus
1
naar achteren trekken.
Accuafdekking
2
naar voren trekken en naar boven toe verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 95
12.16 Accuafdekking monteren
S01668-10
Hoofdwerk
Accuafdekking
1
positioneren en naar achteren trekken.
Accuafdekking vergrendelt met een hoorbare klik.
Controleren of de accuafdekking goed zit.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 84)
12.17 Bugspoiler demonteren
Voorwerk
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 102)
Zijbekleding links demonteren. ( pag. 99)
G01029-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 96
S01669-10
Schroef
2
verwijderen.
S01670-10
Schroeven
3
verwijderen.
G01721-13
Schroef
4
verwijderen.
Schroef
5
verwijderen.
Bugspoiler verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 97
12.18 Bugspoiler monteren
G01721-14
Hoofdwerk
Bugspoiler positioneren.
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steunplaat bugspoiler achter aan
motor
M6 9 Nm
Schroef
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steunplaat bugspoiler achter aan
motor
M6 9 Nm
S01670-10
Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steunplaat bugspoiler achter M6 6 Nm
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 98
S01669-11
Schroef
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bugspoiler rechts aan voetsteun-
houder
M6 7 Nm
G01029-11
Schroeven
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bugspoiler M6 7 Nm
Nawerk
Zijbekleding links monteren. ( pag. 100)
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 103)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 99
12.19 Zijbekleding links demonteren
S01672-10
Schroeven
1
verwijderen.
Schroeven
2
verwijderen.
Uitsteeksel in bereik
A
lostrekken.
S01683-10
Spreidnagels
3
verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 100
S01685-11
Zijbekleding naar buiten zwenken.
Slang
4
uit de slanggeleiding
5
trekken.
Zijbekleding verwijderen.
12.20 Zijbekleding links monteren
S01685-10
Slang
1
in de slanggeleiding
2
positioneren.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 101
S01672-11
Zijbekleding positioneren.
Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding M6 7 Nm
In bereik
A
op de zijbekleding drukken.
Uitsteeksel klikt in de boring aan bugspoiler vast.
Schroeven
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding aan koplampkap M6 6 Nm
S01683-11
Spreidnagels
5
monteren.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 102
12.21 Zijbekleding rechts demonteren
S01671-10
Schroeven
1
verwijderen.
Schroeven
2
verwijderen.
Uitsteeksel in bereik
A
lostrekken.
S01684-10
Spreidnagels
3
verwijderen.
Zijbekleding verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 103
12.22 Zijbekleding rechts monteren
S01671-10
Zijbekleding positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding M6 7 Nm
In bereik
A
op de zijbekleding drukken.
Uitsteeksel klikt in de boring aan bugspoiler vast.
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding aan koplampkap M6 6 Nm
S01684-10
Spreidnagels
3
monteren.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 104
12.23 Spatbord voor demonteren
S01663-10
Schroeven
1
verwijderen.
Spatbord voor verwijderen en voorvork-protector
2
verwijderen.
12.24 Spatbord voor monteren
S01663-11
Voorvork-protector
1
en spatbord voor positioneren.
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spatbord vooraan aan asopname M6 7 Nm
13 REMSYSTEEM 105
13.1 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
400480-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken controleren op maat
A
.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raak-
vlak
1
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 3,6 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven waarde ligt.
Remschijf van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijf van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
13 REMSYSTEEM 106
13.2 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
S01673-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir in horizontale positie zetten.
Remvloeistofpeil controleren op het kijkglas
1
.
» Wanneer het remvloeistofpeil onder de MINmarkering is gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. ( pag. 107)
13 REMSYSTEEM 107
13.3 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
13 REMSYSTEEM 108
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels zijn niet
geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 108)
S01674-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot maat
A
vullen.
Voorgeschreven waarde
Maat
A
5 mm
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 184)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
13.4 Remplaketten van de voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
13 REMSYSTEEM 109
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
S01675-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
13.5 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
13 REMSYSTEEM 110
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
S01676-10
Voertuig rechtop zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir controleren.
»
Als het vloeistofpeil de MIN markering
1
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. ( pag. 110)
13.6 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
13 REMSYSTEEM 111
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 113)
13 REMSYSTEEM 112
H01142-10
Hoofdwerk
Voorwaarde
Schroefdop geborgd.
Schroef
1
verwijderen en schroefdopborging verwijderen.
S01677-10
Voertuig rechtop zetten.
Schroefdop
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot de markering
A
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 184)
Schroefdop met membraan monteren.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
H01142-10
Voorwaarde
Schroefdop geborgd.
Schroefdopborging positioneren, schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef dekselborging compensatiere-
servoir achterwielrem
M5 7 Nm
13 REMSYSTEEM 113
13.7 Remplaketten van de achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
S01678-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
13 REMSYSTEEM 114
13.8 Vrije slag rempedaal controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem druk op de achterwiel-
rem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
S01679-10
Veer
1
losmaken.
Rempedaal tussen eindaanslag en rempedaalcilinderzuiger heen en weer bewegen en
vrije slag
A
controleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Vrije slag van het rempedaal instellen. ( pag. 115)
Veer
1
vasthaken.
13 REMSYSTEEM 115
13.9 Vrije slag van het rempedaal instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem druk op de achterwiel-
rem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
S01679-11
Veer
1
losmaken.
Moer
2
losdraaien en met de schroef
3
de aangegeven vrije slag
A
instellen.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
Info
Het instelbereik is beperkt.
Schroef
3
tegenhouden en moer
2
vastdraaien.
Veer
1
vasthaken.
14 WIELEN, BANDEN 116
14.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 79)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 80)
S01682-10
Hoofdwerk
Schroef
1
en schroeven
2
losdraaien.
Schroef
1
ca. 6 slagen eruit schroeven en met de hand op de schroef drukken, om de
steekas uit de asopname te schuiven. Schroef
1
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
Info
Remhendel niet gebruiken als het voorwiel is gedemonteerd.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
Info
Remhendel niet gebruiken als het voorwiel is gedemonteerd.
14 WIELEN, BANDEN 117
14.2 Voorwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
S01680-10
Afstandsbussen
1
verwijderen.
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager voor vervangen.
Keerringen
2
en loopvlakken
A
van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 185)
Afstandsbussen erin zetten.
Schroefdraad van de steekas en schroef
3
reinigen.
Steekas reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 185)
Voorwiel positioneren en steekas erin steken.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M8 26 Nm
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is.
14 WIELEN, BANDEN 118
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 81)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 79)
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
4
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
14.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 79)
S01681-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Schroef
2
met bus verwijderen.
14 WIELEN, BANDEN 119
S01686-10
Moer
3
en ring verwijderen. Kettingspanner
4
verwijderen.
Achterwiel vasthouden en steekas
5
met ring en kettingspanner
4
eruit trekken.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting van het kettingwiel verwijde-
ren.
Kettingbescherming naar boven en opzij drukken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Achterwiel naar achteren trekken en uit de achterbrug verwijderen.
Info
Rempedaal niet indrukken als het achterwiel is gedemonteerd.
14.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
14 WIELEN, BANDEN 120
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNa montage van het achterwiel remt de achterwielrem eerst niet.
Bedien de voetrem meerdere keren voor begin van de rit tot een vast drukpunt voelbaar is.
Hoofdwerk
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren. ( pag. 122)
S01687-10
Afstandsbussen verwijderen.
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Keerringen
1
en loopvlakken
A
van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 185)
Afstandsbussen erin zetten.
Schroefdraad van de steekas en moer
2
reinigen.
Steekas reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 185)
Aangrijppunten van de remklauwhouder en achterbrug reinigen.
Achterwiel positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Kettingbescherming opzij duwen.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op het kettingwiel leggen.
14 WIELEN, BANDEN 121
S01688-10
Achterwiel naar achteren trekken en steekas
3
met ringen en kettingspanners
4
monteren.
Info
Kettingspanners
4
links en rechts in dezelfde positie monteren.
Moer
2
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Ervoor zorgen dat de kettingspanners tegen de schroeven liggen en moer
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in dezelfde positie ten
opzichte van de referentiemarkeringen
B
staan. Zo is het achterwiel correct uitge-
lijnd.
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
S01681-11
Kettingbescherming positioneren.
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kettingkast EJOT PT
®
K60x30 4 Nm
Schroef
6
met bus monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kettingbescherming M6 7 Nm
14 WIELEN, BANDEN 122
Nawerk
Kettingspanning controleren. ( pag. 87)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 79)
14.5 Demperpakkingen achterwielnaaf controleren
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel overgebracht via 6 demperpakkingen op het achterwiel. Deze slijten tijdens het
rijden. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, raken de kettingwieldrager en de achterwielnaaf beschadigd.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 79)
Achterwiel demonteren. ( pag. 118)
S01689-10
Hoofdwerk
Lager
1
controleren.
» Als het lager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Demperpakkingen
2
van de achterwielnaaf controleren op beschadiging en slijtage.
» Als de demperpakkingen van de achterwielnaaf zijn beschadigd of versleten:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen.
14 WIELEN, BANDEN 123
S01690-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf niet wordt beschadigd.
Achterwiel met het kettingwiel naar boven toe op een werkbank leggen en de steekas in
de naaf steken.
Om de speling
A
te controleren, achterwiel vasthouden en proberen het kettingwiel te
draaien.
Info
De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het kettingwiel.
Speling demperpakkingen achterwiel 5 mm
»
Als de speling
A
groter is dan de voorgeschreven waarde:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen.
Nawerk
Achterwiel monteren. ( pag. 119)
Kettingspanning controleren. ( pag. 87)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 79)
14.6 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
14 WIELEN, BANDEN 124
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van de motorfiets.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten en beschadigingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwerpen tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
14 WIELEN, BANDEN 125
H01144-10
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eer-
ste twee cijfers wijzen op de week van de productie en de laatste twee cijfers op
het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervangen, onafhankelijk van de
daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
14.7 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning zonder bijrijder
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,0 bar
achter 2,2 bar
14 WIELEN, BANDEN 126
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
15 ELEKTRONICA 127
15.1 Accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 83)
Accuafdekking verwijderen. ( pag. 93)
S01691-10
Hoofdwerk
Minkabel
1
van de accu loskoppelen.
15 ELEKTRONICA 128
S01692-10
Pluspoolafdekking
2
naar achteren trekken.
Pluskabel
3
van accu loskoppelen.
Rubberband
4
losmaken.
Accu naar boven toe uit de accuhouder verwijderen.
Info
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken. In beide gevallen kun-
nen elektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen beschadigd raken. Het
voertuig is in dit geval niet meer verkeersveilig.
15.2 Accu monteren
S01692-11
Hoofdwerk
Accu in accuhouder positioneren.
Voorgeschreven waarde
De accupolen moeten naar boven wijzen.
Rubberband
1
vasthaken.
Pluskabel
2
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Pluspoolafdekking
3
positioneren.
15 ELEKTRONICA 129
S01691-11
Minkabel
4
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Nawerk
Accuafdekking monteren. ( pag. 95)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 84)
Tijd instellen. ( pag. 55)
15.3 Accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
15 ELEKTRONICA 130
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuAccu's bevatten milieubelastende materialen.
Gooi de accu niet bij het huishoudelijk afval.
Geef de accu's af bij een verzamelpunt voor oude accu's.
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor ver-
liest de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart, de accu meteen opladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulfatie op, waardoor de accu onbruikbaar wordt.
De accu is onderhoudsvrij. Het zuurniveau hoeft niet te worden gecontroleerd.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 83)
Accuafdekking verwijderen. ( pag. 93)
Minkabel van de accu loskoppelen om schade aan de boordelektronica te vermijden.
15 ELEKTRONICA 131
M00729-11
Hoofdwerk
Acculader met accu verbinden. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de accu en
dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Deksel
1
nooit verwijderen.
Acculader na het laden uitschakelen en van de accu loskoppelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
Accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt
3 maanden
Minkabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Nawerk
Accuafdekking monteren. ( pag. 95)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 84)
Tijd instellen. ( pag. 55)
15 ELEKTRONICA 132
15.4 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen
Info
Het zekeringenblok met de hoofdzekering en de zekeringen voor de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich naast de pluspool
van de accu.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 83)
Accuafdekking verwijderen. ( pag. 93)
S01693-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel openen.
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 30 A - hoofdzekering
Zekering 2 - 15 A - diagnosestekker, groot licht, gecombineerd instrument, alarmin-
stallatie (optioneel)
Zekering 3 - 15 A - brandstofpomp, hoofdrelais
Zekering 4 - 15 A - bobine, startrelais
Zekering 5 - 15 A - radiateurventilator
Zekering 6 - 15 A - claxon, remlicht, richtingaanwijzer, dimlicht, zijlicht, achterlicht,
nummerplaatverlichting
Zekering 7 - 10 A - gecombineerd instrument, besturingsunit
Zekering 8 - geen functie
Zekering 9 - 10 A - extra apparatuur
Zekering 10 - 10 A - extra apparatuur
15 ELEKTRONICA 133
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
A
.
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 175)
Zekering (75011088015) ( pag. 175)
Zekering (75011088030) ( pag. 175)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u hebt
als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Accuafdekking monteren. ( pag. 95)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 84)
15 ELEKTRONICA 134
15.5 Dimlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector reduceert het reflecterend vermogen.
Vet op de lampbuisjes van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet de lampbuisjes voor de montage.
De lampbuisjes niet met de blote hand aanraken.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
15 ELEKTRONICA 135
L02161-10
Hoofdwerk
Fitting
1
tegen de klok in draaien.
Fitting met dimlichtlamp
2
uit koplamphuis trekken.
Fitting met dimlichtlamp van stekker
3
loskoppelen en verwijderen.
Nieuwe fitting met dimlichtlamp op stekker steken.
Dimlicht (H11 / sokkel PGJ19-2) ( pag. 176)
L02166-10
Fitting met dimlichtlamp in koplamphuis positioneren.
Fitting met de klok mee draaien.
Controleren of het licht werkt.
15 ELEKTRONICA 136
Nawerk
Koplampstand-dimlicht controleren. ( pag. 138)
15.6 Grootlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector reduceert het reflecterend vermogen.
Vet op de lampbuisjes van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet de lampbuisjes voor de montage.
De lampbuisjes niet met de blote hand aanraken.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
15 ELEKTRONICA 137
L02162-10
Hoofdwerk
Fitting
1
tegen de klok in draaien.
Fitting met grootlichtlamp
2
uit koplamphuis trekken.
Fitting met grootlichtlamp van stekker
3
loskoppelen en verwijderen.
Nieuwe fitting met grootlichtlamp op stekker steken.
Groot licht (H9 / sokkel PGJ19-5) ( pag. 176)
L02165-10
Fitting met grootlichtlamp in koplamphuis positioneren.
Fitting met de klok mee draaien.
Controleren of het licht werkt.
15 ELEKTRONICA 138
Nawerk
Koplampstand - groot licht controleren. ( pag. 139)
15.7 Koplampstand-dimlicht controleren
0
0
AA
0
0
BB
400726-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zetten en in de hoogte van
het midden van de koplamp een markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand
B
onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
5 cm
Voertuig op afstand
A
loodrecht voor de muur zetten en het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Koplampstand-dimlicht controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht instellen. ( pag. 140)
15 ELEKTRONICA 139
15.8 Koplampstand - groot licht controleren
0
0
BB
0
0
AA
0
0
BB
400575-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zetten en in de hoogte van
het midden van de koplamp een markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand
B
onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
5 cm
Voertuig op afstand
A
loodrecht voor de muur zetten en het groot licht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Koplampstand - groot licht controleren.
Het midden van de lichtbundel moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuurder,
eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als het midden van de lichtbundel niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht instellen. ( pag. 140)
15 ELEKTRONICA 140
15.9 Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht instellen
S01694-10
Hoofdwerk
Door schroef
1
te draaien de lichtbundelbreedte van het dimlicht instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij de rijklare motorfiets met bestuurder, even-
tueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen (aangebracht
bij: koplampstand-dimlicht controleren).
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
Nawerk
Koplampstand-dimlicht controleren. ( pag. 138)
15.10 Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht instellen
S01695-10
Hoofdwerk
Door schroef
1
te draaien de lichtbundelbreedte van het groot licht instellen.
Voorgeschreven waarde
Het midden van de lichtkegel moet bij de rijklare motorfiets met bestuurder, eventu-
eel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen (aangebracht bij:
koplampstand - groot licht controleren).
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
Nawerk
Koplampstand - groot licht controleren. ( pag. 139)
15 ELEKTRONICA 141
15.11 Diagnosestekker
H01911-10
De diagnosestekker
1
bevindt zicht onder het bestuurderszadel.
16 KOELSYSTEEM 142
16.1 Koelsysteem
S01705-10
Door de waterpomp
1
in de motor vindt er een gedwongen circulatie van het koelmiddel
plaats.
De druk die bij verwarming in het koelsysteem ontstaat wordt geregeld door een klep in de
radiateurdop
2
. Door de uitzetting door warmte stroomt het overtollige koelmiddel naar
het compensatiereservoir
3
. Als de temperatuur daalt wordt dit koelmiddel weer terugge-
zogen in het koelsysteem. Daardoor is de aangegeven koelmiddeltemperatuur toegestaan
zonder dat er met functiestoringen rekening moet worden gehouden.
115 °C
16 KOELSYSTEEM 143
402242-10
Koeling vindt plaats door de rijwind en een radiateurventilator
4
die door een thermoscha-
kelaar wordt aangestuurd.
Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde koelribben verlagen de koel-
werking.
16 KOELSYSTEEM 144
16.2 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
16 KOELSYSTEEM 145
S01696-11
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir
1
controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelsysteem vullen/ontluchten. ( pag. 151)
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt, maar nog niet leeg is:
Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren. ( pag. 148)
16.3 Antivries en koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
16 KOELSYSTEEM 146
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Voorwerk
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 102)
S01696-11
Hoofdwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontaal oppervlak.
Deksel
1
van het compensatiereservoir verwijderen.
Antivries van het koelmiddel controleren.
25… 45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Antivries van het koelmiddel corrigeren.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
16 KOELSYSTEEM 147
Koelmiddelpeil corrigeren.
Koelvloeistof ( pag. 182)
Deksel van het compensatiereservoir monteren.
S01697-10
Radiateurdop
2
verwijderen.
Antivries van het koelmiddel controleren.
25… 45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Antivries van het koelmiddel corrigeren.
Koelmiddelpeil in de radiateur controleren.
De radiateur moet volledig gevuld zijn.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren en oorzaak van het verlies vaststellen.
Koelvloeistof ( pag. 182)
» Als er meer koelmiddel bijgevuld moest worden dan de voorgeschreven waarde:
> 0,20 l
Koelsysteem vullen/ontluchten. ( pag. 151)
Radiateurdop monteren.
Nawerk
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 103)
16 KOELSYSTEEM 148
16.4 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
Voorwerk
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 144)
16 KOELSYSTEEM 149
S01696-11
Hoofdwerk
Dop
1
van vast reservoir verwijderen.
Koelmiddel tot de MAX markering vullen.
Koelvloeistof ( pag. 182)
Dop op het vaste reservoir monteren.
16.5 Koelmiddel aftappen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
16 KOELSYSTEEM 150
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Voorwerk
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 102)
Zijbekleding links demonteren. ( pag. 99)
Bugspoiler demonteren. ( pag. 95)
S01698-10
Hoofdwerk
Motorfiets rechtop zetten.
Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
Schroef
1
verwijderen.
Radiateurdop verwijderen.
Koelmiddel volledig laten uitlopen.
Schroef
1
met nieuwe afdichtring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef aftapboring waterpomp M6 10 Nm
16 KOELSYSTEEM 151
16.6 Koelsysteem vullen/ontluchten
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
S01697-11
Hoofdwerk
Radiateurdop
1
verwijderen.
16 KOELSYSTEEM 152
S01699-10
Ontluchtingsschroef
2
losdraaien.
Voorgeschreven waarde
3 omw
Voertuig licht naar rechts kantelen.
Koelmiddel bijvullen totdat dit zonder luchtbellen uit de ontluchtingsschroef stroomt en
de ontluchtingsschroef meteen vastdraaien.
Koelvloeistof ( pag. 182)
Radiateur helemaal met koelmiddel vullen. Radiateurdop monteren.
Voertuig op zijstandaard zetten.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en warm laten draaien.
S01696-12
Motor uitzetten en laten afkoelen.
Na het afkoelen nog een keer het koelmiddelpeil in de radiateur controleren en indien
nodig koelmiddel bijvullen.
Dop
3
van het compensatiereservoir verwijderen en koelmiddelpeil tot
de MAX-markering bijvullen.
Dop van het compensatiereservoir monteren.
16 KOELSYSTEEM 153
Nawerk
Bugspoiler monteren. ( pag. 97)
Zijbekleding links monteren. ( pag. 100)
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 103)
17 MOTOR AFSTELLEN 154
17.1 Gaskabelspeling controleren
400192-11
Controleren of de gashendel soepel beweegt.
Stuur in de rechtuitstand zetten. Gashendel licht heen en weer bewegen en de gaska-
belspeling
A
bepalen.
Gaskabelspeling
A
3… 5 mm
» Als de gaskabelspeling niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Speling van de gaskabel instellen. ( pag. 155)
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en stationair laten draaien. Stuur over het gehele stuurbereik heen en
weer bewegen.
Het stationair toerental mag niet veranderen.
» Wanneer het stationaire toerental verandert:
Controleren of gaskabel correct is gelegd.
17 MOTOR AFSTELLEN 155
17.2 Gaskabelspeling instellen
S01700-10
Stuur in rechtuitstand zetten.
Manchet
1
terugschuiven.
Contramoer
2
losdraaien.
Speling van de gaskabel met de stelschroef
3
instellen.
Voorgeschreven waarde
Gaskabelspeling 3… 5 mm
Contramoer
2
vastdraaien.
Manchet
1
terugschuiven.
17.3 Koppelingshendelspeling controleren
Aanwijzing
Beschadiging koppelingAls de koppelingshendel geen speling heeft, begint de koppeling te verschuiven.
Voor het gebruik van de motorfiets altijd eerst de speling van de koppelingshendel controleren.
S01706-10
Controleren of de koppelingshendel soepel beweegt.
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Koppelingshendel tot voelbare weerstand trekken en de koppelingshendelspeling
A
bepalen.
Koppelingshendelspeling
A
1… 3 mm
» Als de koppelingshendelspeling niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Koppelingshendelspeling instellen. ( pag. 156)
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
17 MOTOR AFSTELLEN 156
De koppelingshendelspeling mag niet veranderen.
» Als de koppelingshendelspeling verandert:
Traject van de koppelingskabel controleren.
17.4 Koppelingshendelspeling instellen
S01707-10
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Manchet
1
terugschuiven.
Contramoer
2
losdraaien.
Koppelingshendelspeling
A
met de stelschroef
3
instellen.
Voorgeschreven waarde
Koppelingshendelspeling
A
1… 3 mm
Contramoer
2
vastdraaien.
Manchet
1
positioneren.
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 157
18.1 Motoroliepeil controleren
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
S01701-10
Hoofdwerk
Motoroliepeil controleren.
Info
Na het uitzetten van de motor een minuut wachten en dan pas controleren.
De motorolie moet tussen de markeringen
A
en
B
liggen.
»
Als de motorolie onder de markering
A
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 161)
»
Als de motorolie boven de markering
B
ligt:
Motoroliepeil corrigeren.
18.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 158
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
De motorolie bij een warme motor aftappen.
Voorwerk
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 102)
Zijbekleding links demonteren. ( pag. 99)
Bugspoiler demonteren. ( pag. 95)
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
S01702-10
Hoofdwerk
Geschikte bak onder de motor zetten.
Olieaftapschroef
1
met keerring verwijderen.
Oliezeef
2
met keerring verwijderen.
Motorolie volledig laten uitlopen.
Olieaftapschroef en oliezeef grondig reinigen.
Oliezeef
2
positioneren en olieaftapschroef
1
met keerring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M24x1,5 15 Nm
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 159
S01703-10
Schroeven
3
verwijderen. Oliefilterdeksel
4
met keerring verwijderen.
S01704-10
Oliefilter
5
uit het oliefilterhuis trekken.
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
Nieuw oliefilter
5
plaatsen.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilterdeksel
4
monteren.
Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef oliefilterdop M6 12 Nm
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage
van de motor.
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 160
0
0
66
L02203-10
Olievulschroef
6
met keerring van het koppelingsdeksel verwijderen en motorolie vul-
len.
Motorolie 1,5 l Buitentemperatuur:
0… 50 °C
Motorolie
(SAE 15W/50)
( pag. 183)
Buitentemperatuur:
10… 40 °C
Motorolie
(SAE 10W/40)
( pag. 183)
Olievulschroef met keerring monteren en vastdraaien.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Bugspoiler monteren. ( pag. 97)
Zijbekleding links monteren. ( pag. 100)
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 103)
Motoroliepeil controleren. ( pag. 157)
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 161
18.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
0
0
11
401955-10
Hoofdwerk
Olievulschroef
1
met keerring van het koppelingsdeksel verwijderen en motorolie vul-
len.
Motorolie (SAE 15W/50) ( pag. 183)
Motorolie (SAE 10W/40) ( pag. 183)
Info
Het mengen van verschillende soorten motorolie wordt afgeraden omdat de
motorolie dan niet de volle werking bereikt.
We adviseren de olie te verversen als das nodig is.
Olievulschroef met keerring monteren en vastdraaien.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 157)
19 REINIGING, ONDERHOUD 162
19.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruikbaar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
De motorfiets regelmatig reinigen. Daardoor blijven de waarde en het uiterlijk voor een lange tijd behouden.
Voorkomen dat de motorfiets tijdens het reinigen wordt blootgesteld aan directe zonnestralen.
19 REINIGING, ONDERHOUD 163
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten, om het indringen van water te voorkomen.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger inspuiten
en daarna behandelen met een kwastje.
Motorfietsreiniger ( pag. 186)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger en een zachte
spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen, altijd eerst met water
afspoelen.
Als er met het voertuig door strooizout is gereden, moet het met koud water wor-
den gereinigd. Warm water zou de zoutwerking versterken.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed
worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te dro-
gen en vuil te verwijderen.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegankelijke plaatsen van de
motor en het remsysteem.
Manchetten van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat het ingedrongen water kan ver-
dampen.
19 REINIGING, ONDERHOUD 164
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 86)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem)
met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber ( pag. 185)
Alle gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken ( pag. 186)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen niet polijsten, omdat de
materiaalkwaliteit anders sterk beperkt wordt.
Alle kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild
reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
( pag. 186)
Contact-/stuurslot oliën.
Universele oliespray ( pag. 186)
19.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt moet rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten er
voorzorgsmaatregelen worden getroffen tegen het agressieve strooizout.
Als er met het voertuig door strooizout is gereden, moet het na het rijden met koud water worden gereinigd. Warm water zou de
zoutwerking versterken.
19 REINIGING, ONDERHOUD 165
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 162)
Remmen gereinigd.
Info
Na het rijden over met zout bestrooide wegen ALTIJD de remklauwen en rempla-
ketten in afgekoelde en gemonteerde toestand grondig met koud water reinigen
en goed laten drogen.
Na het rijden op wegen met strooizout moet de motorfiets grondig met koud
water worden gereinigd en goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (m.u.v. de remschij-
ven) behandelen met een antiroestmiddel op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen aangezien daar-
door de remwerking sterk wordt verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 86)
20 STALLING 166
20.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken moet u de onderstaande maatregelen nemen of laten nemen.
Voordat u de motorfiets gaat stallen eerst controleren of alle onderdelen werken en niet zijn versleten. Als er servicewerkzaamhe-
den, reparaties of wijzigingen nodig zijn kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de garages). Zo voor-
komt u lange wachttijden bij aanvang van het seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets, brandstofadditief bijmen-
gen.
Brandstofadditief ( pag. 185)
Brandstof tanken. ( pag. 71)
Motorfiets reinigen. ( pag. 162)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen. ( pag. 157)
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 145)
Bandenspanning controleren. ( pag. 125)
Accu demonteren. ( pag. 127)
Accu opladen. ( pag. 129)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur accu zonder directe
blootstelling aan zonnestralen
0… 35 °C
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote temperatuurschom-
melingen.
Info
KTM adviseert om de motorfiets op te krikken.
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 79)
20 STALLING 167
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 80)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er
dan geen vocht kan ontsnappen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten
draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de
waterdamp die bij de verbranding ontstaat, waardoor de kleppen en uitlaat gaan
roesten.
20.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 81)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 79)
Accu monteren. ( pag. 128)
Tijd instellen. ( pag. 55)
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren. ( pag. 61)
Een proefrit maken.
21 FOUTEN OPSPOREN 168
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait bij indrukken van
e-starterknop niet door
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 62)
Accu leeg Accu opladen. ( pag. 129)
Zekering 1, 3, 4 of 7 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 132)
Geen massaverbinding aanwezig Massaverbinding controleren.
Motor draait alleen door bij getrokken
koppelingshendel
Er is een versnelling geschakeld Versnelling stationair schakelen.
Er is een versnelling geschakeld en de
zijstandaard is uitgeklapt
Versnelling stationair schakelen.
Motor draait door, maar springt niet
aan
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 62)
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor heeft te weinig vermogen Luchtfilter sterk vervuild Luchtfilter vervangen.
Brandstoffilter sterk vervuild Brandstofdruk controleren.
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor wordt overmatig heet Te weinig koelmiddel in koelsysteem Koelsysteem controleren op lekkage.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren.
( pag. 144)
Radiateurlamellen sterk vervuild Radiateurlamellen reinigen.
Schuimvorming in het koelsysteem Koelmiddel aftappen. ( pag. 149)
Koelsysteem vullen/ontluchten. ( pag. 151)
Thermostaat defect Thermostaat controleren.
Zekering 5 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 132)
21 FOUTEN OPSPOREN 169
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor wordt overmatig heet Defect aan het ventilatiesysteem van
de radiateur
Radiateursysteem controleren.
Controlelampje storing brandt geel Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor slaat af tijdens het rijden Te weinig brandstof Brandstof tanken. ( pag. 71)
Zekering 1, 3, 4 of 7 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 132)
Hoog olieverbruik Slang van de motorontluchting geknikt Ontluchtingsslang knikvrij leggen en indien nodig
vervangen.
Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren. ( pag. 157)
Vloeibaarheid motorolie te dun (visco-
siteit)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en olie-
zeef reinigen. ( pag. 157)
Koplamp en zijlicht werken niet Zekering 6 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 132)
Richtingaanwijzers, remlicht en claxon
werken niet
Zekering 6 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 132)
Accu leeg Contact bij het parkeren van het voer-
tuig niet uitgeschakeld
Accu opladen. ( pag. 129)
Accu wordt niet geladen door de
dynamo
Laadspanning controleren.
Ruststroom controleren.
Er wordt niets weergegeven op het dis-
play van gecombineerd instrument
Zekering 2 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 132)
Tijd instellen. ( pag. 55)
Snelheidsindicatie op gecombineerd
instrument werkt niet
Kabelboom voor de snelheidsindicatie
of stekkerverbinding verroest
Kabelboom en steekverbinding controleren.
22 TECHNISCHE GEGEVENS 170
22.1 Motor
Bouwwijze 1-cilinder 4-takt ottomotor, vloeistofgekoeld
Cilinderinhoud 200 cm³
Slag 49 mm
Boring 72 mm
Compressie 11,5:1
Distributie DOHC, 4 nokvolger kleppen aangestuurd door nokvolger, aandrij-
ving door ketting
Klepdiameter inlaat 28,5 mm
Klepdiameter uitlaat 24 mm
Klepspeling inlaat koud 0,08… 0,12 mm
Klepspeling uitlaat koud 0,13… 0,17 mm
Krukaslagers 2 kogellagers
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveren 1 compressiering, 1 zuigerring, 1 olieschraapring
Motorsmering Drukcirculatiesmering met 1 rotorpomp
Primaire overbrenging 22:72
Koppeling Koppeling in oliebad / mechanisch geactiveerd
Versnelling 6-versnelling met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 12:34
2e versnelling 15:31
3e versnelling 18:28
22 TECHNISCHE GEGEVENS 171
4e versnelling 21:26
5e versnelling 22:23
6e versnelling 24:22
Mengselbewerking Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 296 W
Bougie BOSCH Super R6 VR 5 NE
Elektrodenafstand bougie 0,8 mm
Bougie BOSCH Super R6 VR 5 NIEUW
Elektrodenafstand bougie 1 mm
Radiateur Vloeistofkoeling permanente circulatie koelmiddel door waterpomp
Stationair toerental 1.450… 1.550 1/min
Starthulp E-starter
22.2 Aanhaalmomenten motor
Olievernevelaar M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorontluchtingsplaat M5 7 Nm Loctite
®
243™
Schroef stator M5 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat statorkabel M5 8 Nm Loctite
®
243™
Moer waterpompwiel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef bevestigingsplaat keerring kop-
pelingsdeksel
M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef cilinderkop M6 12 Nm
22 TECHNISCHE GEGEVENS 172
Schroef distributiekettingspanner M6 12 Nm
Schroef dynamodeksel M6 12 Nm
Schroef geleider distributiekettingspan-
ner
M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef ketting-aandrijfwiel M6 12 Nm
Schroef kettinguitvalbescherming M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef klepdeksel M6 12 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6 12 Nm
Schroef lagerborging M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorhuis M6x40 12 Nm
Schroef motorhuis M6x60 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef nokkenaslagerplaat M6 10 Nm
Schroef oliefilterdop M6 12 Nm
Schroef oliepomp M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 12 Nm
Schroef steunplaat M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat vrijloopwiel M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef vastzethendel M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvastzetting M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 12 Nm
Sluitschroef aftapboring waterpomp M6 10 Nm
Schroef drijfstanglager M7 24 Nm
Moer bochtstuk aan cilinderkop M8 8 Nm
Moer uitlaatflens M8 22 Nm
Schroef nokkenastandwiel M8 32 Nm Loctite
®
243™
22 TECHNISCHE GEGEVENS 173
Schroef retourveer automatische ver-
snelling
M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef tandwiel balansas M8 40 Nm Loctite
®
243™
Tapeind uitlaatflens M8 22 Nm
Oliedrukschakelaar M10 14 Nm
Schroef cilinderkop M10 1e niveau
25 Nm
2e niveau
50 Nm
Schroefdraad gesmeerd met
olie, hoofdsteun ingevet
Schroef rotor M10 70 Nm Loctite
®
243™
Watertemperatuursensor M10 14 Nm
Sluitschroef nokvolgeras M10x1 10 Nm
Bougie M12 15 Nm
Moer hulpcilinder M14LH 60 Nm Loctite
®
243™
Moer primair wiel / distributiekettin-
grondsel
M14 55 Nm Loctite
®
243™
Olieaftapschroef M24x1,5 15 Nm
22.3 Vulhoeveelheden
22.3.1 Motorolie
Motorolie 1,5 l Buitentemperatuur: 0… 50 °C Motorolie (SAE 15W/50)
( pag. 183)
Buitentemperatuur: 10…
40 °C
Motorolie (SAE 10W/40)
( pag. 183)
22 TECHNISCHE GEGEVENS 174
22.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 1 l Koelvloeistof ( pag. 182)
22.3.3 Brandstof
Brandstoftankvolume totaal ca. 10 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 182)
Brandstofreserve ca. 1,5 l
22.4 Chassis
Frame Buisframe van staalbuis, geëloxeerd
Voorvork WP Suspension
Schokdemper WP Suspension
Remsysteem
voor Schijfrem met remklauw met vier zuigers
achter Schijfrem met remklauw met enkele zuiger, vlottend gelagerd
Veerweg
voor 125 mm
achter 150 mm
Remschijven - diameter
voor 300 mm
achter 230 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 3,6 mm
22 TECHNISCHE GEGEVENS 175
Bandenspanning zonder bijrijder
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,0 bar
achter 2,2 bar
Secundaire overbrenging 14:42
Ketting 5/8 x 1/4” (520) keerring
Balhoofdhoek 66,5°
Wielstand 1.340±15 mm
Zadelhoogte onbelast 820 mm
Bodemvrijheid onbelast 178 mm
Droog gewicht 137,5 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 125 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 210 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 335 kg
22.5 Elektronica
Accu ETZ-9-BS Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 8 Ah
Onderhoudsvrij
Zekering 75011088010 10 A
Zekering 75011088015 15 A
Zekering 90111088025 25 A
Zekering 75011088030 30 A
22 TECHNISCHE GEGEVENS 176
Dimlicht H11 / sokkel PGJ19-2 12 V
55 W
Groot licht H9 / sokkel PGJ19-5 12 V
65 W
Zijlicht LED
Instrumentverlichting en controlelampjes Led
Richtingaanwijzer LED
Rem- / achterlicht LED
Nummerplaatverlichting LED
22.6 Banden
Band voor Band achter
110/70 R 17 M/C 54S TL
MRF revz FC
150/60 R 17 M/C 66S TL
MRF revz C
110/70 R 17 M/C 54H TL
Michelin Pilot Power Street
150/60 R 17 M/C 66H TL
Michelin Pilot Power Street
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
22.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 93501001000
Voorvork WP Suspension
Voorvorklengte 736 mm
Voorvorkolie 460 ml Voorvorkolie (SAE 5) ( pag. 184)
22 TECHNISCHE GEGEVENS 177
22.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 90504010100
Schokdemper WP Suspension
Veervoorspanning
Standaard 5 klikken
Statische veerweg 15 mm
Dynamische veerweg 45… 50 mm
Inbouwlengte 300 mm
22.9 Aanhaalmomenten chassis
Schroef kettingkast EJOT PT
®
K60x30 4 Nm
Uitlaatklem - 19 Nm
Overige moeren chassis M4 3 Nm
Overige schroeven chassis M4 4 Nm
Schroef besturingsunit motorelektronica M4 3 Nm
Moer bevestigingsplaat aan nummer-
plaathouder
M5 4 Nm
Moer reflector aan bevestigingsplaat M5 7 Nm
Overige moeren chassis M5 5 Nm
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef accuvak M5 4 Nm
Schroef afdekking vóór accuvak M5 4 Nm
Schroef brandstofpomp M5 5 Nm
Schroef hellinghoeksensor M5 6 Nm Loctite
®
243™
22 TECHNISCHE GEGEVENS 178
Schroef kettingbescherming M5 7 Nm Loctite
®
204™
Schroef onderste deel achterkant M5 4 Nm
Schroef tankklep M5 5 Nm
Schroef verdraaiborging stuureinde M5 4 Nm
Schroef zijstandaardschakelaar M5 5 Nm Loctite
®
243™
Bolkopbout voetsteun M6 9 Nm
Moer achterlicht M6 7 Nm
Moer instelling rempedaal M6 9 Nm
Moer nummerplaatdrager M6 8,5 Nm
Moer schakelstang M6 10 Nm
Moer schakelstang M6LH 10 Nm
Overige moeren chassis M6 10 Nm
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef accuvak M6 6 Nm
Schroef afdekking ketting-aandrijfwiel
aan frame
M6 7 Nm
Schroef bijrijderzadel M6 7 Nm
Schroef bobine M6 9 Nm
Schroef bugspoiler M6 7 Nm
Schroef bugspoiler rechts aan voetsteun-
houder
M6 7 Nm
Schroef contactslot M6 11 Nm
Schroef glijblok M6 7 Nm
Schroef houder spanningsregelaar M6 11 Nm
22 TECHNISCHE GEGEVENS 179
Schroef kabelhouder zijstandaardscha-
kelaar
M6 9 Nm Loctite
®
243™
Schroef kettingbescherming M6 7 Nm
Schroef koplampkap M6 7 Nm
Schroef koplampkapstructuur aan kop-
lamphouder
M6 6 Nm
Schroef luchtfilterbak aan frame M6 6 Nm
Schroef luchtfilterbakafdekking M6 3 Nm
Schroef luchtinlaat radiateur aan frame M6 6 Nm
Schroef magneethouder zijstandaard M6 5 Nm Loctite
®
243™
Schroef massakabel aan frame M6 7 Nm
Schroef nummerplaathouder aan num-
merplaatdrager
M6 7 Nm
Schroef radiateurhouder M6 6 Nm
Schroef rempedaalcilinder M6 9 Nm Loctite
®
243™
Schroef remslanggeleiding aan onderste
kroonplaat
M6 7 Nm Loctite
®
243™
Schroef remvloeistofreservoir achterwiel-
rem
M6 7 Nm
Schroef remvloeistofreservoir voorwiel-
rem
M6 8 Nm
Schroef spanningsregelaar M6 11 Nm
Schroef spatbord achter M6 7 Nm
Schroef spatbord vooraan aan asopname M6 7 Nm
Schroef spatbord vooraan bovenkant M6 7 Nm
Schroef spiegelhouder M6 9 Nm
22 TECHNISCHE GEGEVENS 180
Schroef steunplaat bugspoiler achter M6 6 Nm
Schroef steunplaat bugspoiler achter
aan motor
M6 9 Nm
Schroef steunplaat EFI-besturingsunit M6 6 Nm
Schroef stuureinde M6 7 Nm Loctite
®
243™
Schroef vast reservoir M6 9 Nm
Schroef versnellingshendel omkering M6 11 Nm Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder M6 7 Nm
Schroef windscherm M6 9 Nm
Schroef zadelbevestiging voor M6 6 Nm
Schroef zijbekleding M6 7 Nm
Schroef zijbekleding aan koplampkap M6 6 Nm
Overige moeren chassis M8 25 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef bijrijdervoetsteunen M8 26 Nm Loctite
®
243™
Schroef brandstoftankbevestiging achter
aan frame
M8 16 Nm
Schroef claxon M8 7 Nm
Schroef einddemper M8 24 Nm
Schroef kettingbescherming M8 11 Nm
Schroef kroonplaat boven M8 15 Nm
Schroef motorhouder aan frame M8 24 Nm
Schroef rempedaal M8 17 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M8 30 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M8 30 Nm Loctite
®
243™
22 TECHNISCHE GEGEVENS 181
Schroef steekas voor M8 26 Nm
Schroef versnellingshendel M8 17 Nm Loctite
®
243™
Schroef remklauw voor M8x1 30 Nm Loctite
®
204™
Holle schroef remkabel M10 24 Nm
Overige moeren chassis M10 45 Nm
Overige schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef motorophanging M10 45 Nm
Moer kettingwielschroef M10x1,25 27 Nm Loctite
®
243™
Schroef schokdemper onder M10x1,25 50 Nm Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder voor / motor-
houder
M10x1,25 49 Nm
Schroef zijstandaardconsole M10x1,25 33 Nm Loctite
®
243™
Tapeind kettingwiel M10x1,25 50 Nm
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
Schroef balhoofd boven M16x1,5 52 Nm Loctite
®
204™
Lambdasonde M18x1,5 20 Nm
23 GEBRUIKSSTOFFEN 182
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15,
E25, E85, E100).
Koelvloeistof
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen hoogwaardige, silicaatvrije koelvloeistof met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minderwaardige en ongeschikte
antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen alleen door koelvloeistof
vervuld kunnen worden.
Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de koelvloeistof verdund
moet worden.
Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen.
23 GEBRUIKSSTOFFEN 183
Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaarheid (verdraagbaarheid)
met andere koelmiddelen in acht.
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 15W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 187)
SAE ( pag. 187) (SAE 15W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Gedeeltelijk synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Formula 4T
Motorolie (SAE 10W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 187)
SAE ( pag. 187) (SAE 10W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Gedeeltelijk synthetische motorolie
23 GEBRUIKSSTOFFEN 184
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Formula 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die de juiste eigenschappen
heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
Motorex
®
Brake Fluid DOT 5.1
Voorvorkolie (SAE 5)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 187) (SAE 5)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Racing Fork Oil
24 HULPSTOFFEN 185
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chain Clean
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chainlube Road
24 HULPSTOFFEN 186
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Polish & Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Joker 440 Synthetic
25 NORMEN 187
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de norm JASO T903 MA.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge
toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO MA voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
26 LIJST MET AFKORTINGEN 188
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
27 LIJST MET SYMBOLEN 189
27.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmelding bij de wegrijblokke-
ring/alarminstallatie (optioneel).
27.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen. Actieve rijhulpen worden
eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Controlelampje storing brandt geel De OBD (on-board-diagnose) heeft een emissie- of veiligheidskritieke fout
geconstateerd.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid is gedetecteerd.
Deze wordt ook op het informatiedisplay weergegeven.
27.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen in knipperritme Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
INDEX 190
INDEX
A
Accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
Accuafdekking
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Antivries
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
Bandentoestand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Bestuurderszadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Bijrijderzadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Bugspoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
C
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
D
Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
Dimlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
E
E-starterknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168-169
INDEX 191
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Gaskabelspeling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Gecombineerd instrument
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
functietoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
informatiedisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
menu gemiddeld verbruik 1/gemiddeld verbruik 2 . . . . . . . 48
menu gemiddeld verbruik 2/service . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
menu gemiddelde snelheid/gemiddeld verbruik 1 . . . . . . . 47
menu reikwijdte/rijtijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
menu rijtijd/gemiddelde snelheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
menu service/reikwijdte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
menu totaal traject ODO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
menu traject 1 TRIP 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
menu traject 2 TRIP 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
temperatuurindicatie koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
vulpeilindicatie van de brandstoftank . . . . . . . . . . . . . . . 42
waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
weergave TRIP F . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Grepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Grootlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
H
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
I
Inbedrijfname
aanwijzingen voor eerste inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . . 57
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname . . . . . . . 61
na stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Kilometer of mijl
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
INDEX 192
Koelmiddel
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Koelmiddelpeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
in vast reservoir controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
in vast reservoir corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
vullen/ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
Koplampstand - groot licht
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Koplampstand-dimlicht
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Koppelingshendelspeling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
L
Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
M
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Motorfiets
met hefbok achter opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
met hefbok voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
van hefbok vooraan nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
N
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Oliezeef
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
INDEX 193
R
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
vrije slag instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
S
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
Schakeltoerental RPM 1
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Schakeltoerental RPM 2
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Schokdemper
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Seinlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73-75
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Spatbord voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Stuur
ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
INDEX 194
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
Tijd
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Verbruiksstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Voertuig beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Voetsteunen bijrijder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Vorkpoten
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72, 174
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160, 173
W
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Z
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Zekering
van afzonderlijke stroomverbruikers vervangen . . . . . . . . 132
Zijbekleding links
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Zijbekleding rechts
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
*3213555nl*
3213555nl
01/2017
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197

KTM RC 200 2017 de handleiding

Type
de handleiding