HP EliteBook 8570p Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
© Copyright 2012 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen. AMD is een handelsmerk
van Advanced Micro Devices, Inc. SD Logo
is een handelsmerk van zijn eigenaar. Java
is een handelsmerk van Sun Microsystems,
Inc. in de Verenigde Staten. Microsoft en
Windows zijn in de Verenigde Staten
gedeponeerde handelsmerken van
Microsoft Corporation.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, augustus 2012
Artikelnummer van document: 703251-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Neem voor de recentste informatie in deze
handleiding contact op met de
ondersteuning. Voor ondersteuning in de
VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/
contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning
gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/
us/en/wwcontact_us.html.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden
of anderszins gebruiken van een
softwareproduct dat vooraf op deze
computer is geïnstalleerd, bevestigt u dat u
gehouden bent aan de voorwaarden van de
HP EULA (End User License Agreement).
Als u niet akkoord gaat met deze
licentievoorwaarden, is uw enige
rechtsmogelijkheid om het volledige,
ongebruikte product (hardware en software)
binnen 14 dagen te retourneren en te
verzoeken om restitutie van het
aankoopbedrag op grond van het
restitutiebeleid dat op de plaats van
aankoop geldt.
Neem contact op met het lokale
verkooppunt (de verkoper) als u meer
informatie wilt of als u een verzoek om
volledige restitutie van het aankoopbedrag
van de computer wilt indienen.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen
met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen
aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals
gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC
60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Welkom ............................................................................................................................................................ 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer ................................................................................................................ 4
Bovenkant ............................................................................................................................................ 4
Touchpad ............................................................................................................................. 4
Lampjes ............................................................................................................................... 6
Knoppen en vingerafdruklezer ............................................................................................. 7
Toetsen ................................................................................................................................ 9
Voorkant ............................................................................................................................................. 10
Rechterkant ........................................................................................................................................ 11
Linkerkant ........................................................................................................................................... 12
Achterkant .......................................................................................................................................... 14
Beeldscherm ...................................................................................................................................... 15
Onderkant ........................................................................................................................................... 18
3 Verbinding maken met een netwerk ............................................................................................................ 20
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................. 20
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 20
Knop voor draadloze communicatie gebruiken ................................................. 21
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................... 21
WLAN gebruiken ................................................................................................................ 21
Gebruikmaken van een internetprovider ........................................................... 22
WLAN configureren ........................................................................................... 23
Draadloze router configureren .......................................................................... 23
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 23
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN) .......................................... 24
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................... 25
SIM-kaart plaatsen en verwijderen .................................................................... 25
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 26
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................... 27
v
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 27
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) ............................................................. 27
Modem gebruiken .............................................................................................................. 28
Modemkabel aansluiten .................................................................................... 28
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten ........................ 29
4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten .......................................... 30
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 30
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ........................................................................ 30
EasyPoint-muisbesturing gebruiken .................................................................................. 30
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 31
Touchpad uit- en inschakelen ........................................................................... 32
Touchpadbewegingen gebruiken ...................................................................... 32
Tikken ............................................................................................... 32
Schuiven ........................................................................................... 33
Knijpen/zoomen ................................................................................ 33
Draaien (alleen bepaalde modellen) ................................................. 34
Klikken met twee vingers (alleen bepaalde modellen) ..................... 34
Snelle bewegingen (alleen bepaalde modellen) ............................... 35
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 35
Rechterrandveegbeweging ............................................................................... 36
Bovenrandveegbeweging .................................................................................. 36
Linkerrandveegbeweging .................................................................................. 37
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 38
Werken met sneltoetsen in Microsoft Windows 8 .............................................................. 38
Sneltoetsen herkennen ...................................................................................................... 39
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................. 40
Het geïntegreerde numerieke toetsenblok gebruiken ....................................... 40
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................ 41
5 Multimedia ..................................................................................................................................................... 42
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken .......................................................... 42
Audio .................................................................................................................................................. 42
Luidsprekers aansluiten ..................................................................................................... 42
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 43
Hoofdtelefoon aansluiten ................................................................................................... 43
Microfoon aansluiten .......................................................................................................... 43
Audiofuncties op de computer controleren ........................................................................ 43
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 44
Video .................................................................................................................................................. 44
VGA ................................................................................................................................... 45
vi
DisplayPort ........................................................................................................................ 45
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen) ............................................................ 47
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 48
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 48
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 49
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 49
Intel Rapid Start Technology (alleen bepaalde modellen) ................................ 49
Slaapstand activeren en beëindigen ................................................................. 49
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten . . 50
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand .......................... 50
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken ............................ 50
Accuvoeding gebruiken ..................................................................................................... 51
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ............................................... 51
Accucontrole gebruiken ..................................................................................... 51
Acculading weergeven ...................................................................................... 52
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................. 52
Omgaan met een lage acculading .................................................................... 52
Een lage acculading herkennen ....................................................... 52
Problemen met een lage acculading verhelpen ............................... 53
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................ 53
Accu plaatsen ................................................................................... 53
Accu verwijderen .............................................................................. 53
Accuvoeding besparen ...................................................................................... 54
Een door de gebruiker vervangbare accu opbergen ......................................... 54
Een door de gebruiker vervangbare accu afvoeren .......................................... 54
Een door de gebruiker vervangbare accu vervangen ....................................... 55
Externe netvoeding gebruiken ........................................................................................... 55
Netvoedingsadapter testen ............................................................................... 56
7 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 57
Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................. 57
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 57
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 58
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 58
ExpressCard configureren ................................................................................................. 58
ExpressCard plaatsen ....................................................................................................... 59
ExpressCard verwijderen ................................................................................................... 60
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 61
Smart Card plaatsen .......................................................................................................... 61
Smart Card verwijderen ..................................................................................................... 61
vii
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 62
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 63
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 63
1394-apparaten gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................................................... 64
1394-apparaat aansluiten .................................................................................................. 65
1394-apparaat verwijderen ................................................................................................ 65
eSATA-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................................... 65
eSATA-apparaat aansluiten ............................................................................................... 66
eSATA-apparaat verwijderen ............................................................................................. 66
Serieel apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................... 67
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 67
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 68
De dockingconnector gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................ 68
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 69
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 69
Externe vaste schijven gebruiken ....................................................................................................... 70
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen) ........................................ 70
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen ...................................................................... 70
De onderhoudsklep verwijderen ........................................................................ 70
De onderhoudsklep terugplaatsen .................................................................... 71
Vaste schijf vervangen of upgraden .................................................................................. 72
De vaste schijf verwijderen ............................................................................... 72
Vaste schijf installeren ...................................................................................... 73
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen .................................................................. 74
Een vaste schijf vervangen ............................................................................... 74
Optischeschijfeenheid vervangen ..................................................................... 76
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 77
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 77
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 78
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................ 78
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ........................................................ 78
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf ............................................. 79
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................. 79
Optische-schijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................................... 79
Achterhalen welk type optische-schijfeenheid is geïnstalleerd .......................................... 79
Optische schijf plaatsen ..................................................................................................... 80
Optischeschijfeenheid met lade ........................................................................ 80
Optische schijf verwijderen ................................................................................................ 80
Optischeschijfeenheid met lade ........................................................................ 80
Als de lade normaal opengaat .......................................................... 80
viii
Als de lade niet normaal opengaat ................................................... 81
Optische-schijfeenheden delen ......................................................................................... 83
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................................... 83
9 Beveiliging ..................................................................................................................................................... 84
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 84
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 85
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 86
Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 86
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................. 87
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren ............................................................ 88
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren ......................................................... 89
DriveLock-wachtwoord instellen ........................................................................ 89
DriveLock-wachtwoord invoeren ....................................................................... 90
DriveLock-wachtwoord wijzigen ........................................................................ 90
DriveLock-beveiliging verwijderen ..................................................................... 91
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken ................................................. 91
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ........................................ 92
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ....................................... 92
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 93
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 93
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 93
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................... 94
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 94
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................. 95
Locatie van de vingerafdruklezer ....................................................................................... 95
10 Onderhoud ................................................................................................................................................... 96
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ..................................................................................... 96
De computer reinigen ......................................................................................................................... 98
Reinigingsproducten .......................................................................................................... 98
Reinigingsprocedures ........................................................................................................ 99
Beeldscherm reinigen ....................................................................................... 99
Zijkanten en deksel reinigen ............................................................................. 99
Touchpad en toetsenbord reinigen ................................................................... 99
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................. 100
SoftPaq Download Manager gebruiken ............................................................................................ 100
11 Back-up en herstel .................................................................................................................................... 101
Een back-up maken van uw gegevens ............................................................................................ 101
ix
Systeemherstelactie uitvoeren ......................................................................................................... 102
Windows herstelprogramma’s gebruiken ......................................................................... 102
f11-herstelprogramma's gebruiken .................................................................................. 103
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) 104
Windows Vernieuwen gebruiken voor snel en eenvoudig herstel ................................... 104
Alles verwijderen en Windows opnieuw installeren ......................................................... 105
HP Software Setup gebruiken ......................................................................................... 106
12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics ................................................................. 107
Computer Setup gebruiken .............................................................................................................. 107
Computer Setup starten ................................................................................................... 107
Navigeren en selecteren in Computer Setup ................................................................... 107
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen ......................................................... 108
BIOS bijwerken ................................................................................................................ 109
BIOS-versie bepalen ....................................................................................... 109
BIOS-update downloaden ............................................................................... 110
Advanced System Diagnostics gebruiken ........................................................................................ 111
13 Ondersteuning .......................................................................................................................................... 112
Contact opnemen met de ondersteuning ......................................................................................... 112
Labels ............................................................................................................................................... 113
14 Specificaties .............................................................................................................................................. 114
Ingangsvermogen ............................................................................................................................. 114
Omgevingsvereisten ......................................................................................................................... 115
Bijlage A Reizen met de computer ............................................................................................................... 116
Bijlage B Problemen oplossen ..................................................................................................................... 118
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen ............................................................................. 118
Problemen oplossen ......................................................................................................................... 118
De computer kan niet worden ingeschakeld .................................................................... 118
Het computerscherm is leeg ............................................................................................ 119
De software werkt niet goed ............................................................................................ 119
De computer staat aan maar reageert niet ...................................................................... 119
De computer is ongewoon warm ..................................................................................... 119
Een extern apparaat werkt niet ........................................................................................ 120
De draadloze netwerkverbinding werkt niet ..................................................................... 120
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd of
dvd ................................................................................................................................... 121
x
De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd .......................................................... 121
Een schijf wordt niet afgespeeld ...................................................................................... 122
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ..................................................... 122
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid ....... 123
Bijlage C Elektrostatische ontlading ............................................................................................................ 124
Index ................................................................................................................................................................. 125
xi
xii
1Welkom
Nadat u de computer gebruiksklaar hebt gemaakt en hebt geregistreerd, moet u de volgende stappen
uitvoeren:
Neem even de tijd om de gedrukte basishandleiding voor Windows 8 door te nemen en de
nieuwe Windows
®
-functies te bekijken.
TIP: Als u snel terug wilt navigeren naar het beginscherm van de computer vanuit een open
app of het bureaublad van Windows, drukt u op de Windows-logotoets
op het toetsenbord.
Als u nu nogmaals op de toets met het Windows-logo drukt, keert u terug naar het vorige
scherm.
Verbinding maken met internet—Configureer het bekabelde of draadloze netwerk zodanig dat
u verbinding met internet kunt maken. Zie
Verbinding maken met een netwerk op pagina 20
voor meer informatie.
Werk uw antivirussoftware bijMet antivirussoftware kunt u de computer beschermen tegen
schade door virussen. De software is vooraf geïnstalleerd op de computer. Zie
Antivirussoftware
gebruiken op pagina 93 voor meer informatie.
Leer uw computer kennen—Meer informatie over de functies van de computer. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 en Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en aanwijsapparaten op pagina 30 voor aanvullende informatie.
Geïnstalleerde software zoeken—Geef een lijst van de op de computer geïnstalleerde
software weer.
Typ a op het startscherm, klik op Apps en selecteer uit de weergegeven opties. Voor meer
informatie over het gebruik van software die bij de computer is geleverd, raadpleegt u de
instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software, of
staan op de website van de fabrikant.
Maak een back-up van uw vaste schijf—Maak herstelschijven of een herstel-flashdrive. Zie
Back-up en herstel op pagina 101.
1
Informatie zoeken
De computer bevat verschillende hulpmiddelen voor de uitvoering van uiteenlopende taken.
Hulpmiddelen Informatie over
Poster Installatie-instructies
De computer gebruiksklaar maken
Onderdelen van de computer herkennen
Basishandleiding Windows 8 Overzicht van het gebruik van en de navigatie in Windows® 8.
Help en ondersteuning
Als u Help en ondersteuning wilt openen, typt u h en
selecteert u Help en ondersteuning.
Neem voor de recentste informatie in deze handleiding
contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning
in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP.
Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie over het besturingssysteem
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
Krijgen van ondersteuning
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
Om toegang tot deze handleidingen te krijgen,
selecteert u op het startscherm de HP Help en
ondersteuning app, vervolgens Mijn computer en
tenslotte Gebruikershandleidingen.
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Handleiding voor veiligheid en comfort
Om toegang tot deze handleidingen te krijgen,
selecteert u op het startscherm de HP Help en
ondersteuning app, vervolgens Mijn computer en
tenslotte Gebruikershandleidingen.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding
en gezonde werkgewoonten
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning)
Dit boekje wordt bij de computer geleverd.
Telefoonnummers voor ondersteuning van HP
HP -website
Neem voor de recentste informatie in deze handleiding
contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning
in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP.
Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie over ondersteuning
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
2 Hoofdstuk 1 Welkom
Hulpmiddelen Informatie over
Beperkte garantie*
Om deze handleiding te openen, selecteert u de app
HP Help en ondersteuning, selecteert u Deze
computer en selecteert u vervolgens Garantie en
services.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*De specifiek toegekende HP beperkte garantie die van toepassing is op uw product, kunt u vinden in de elektronische
handleidingen op de computer en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In sommige landen of regio's wordt door
HP een gedrukte versie van de HP beperkte garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de
garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/
orderdocuments of schrijf naar:
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd., Boise, ID 83714, Verenigde Staten
Europa, Midden-Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italië
Azië en Stille Oceaan: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Wanneer u een gedrukt exemplaar van uw garantie aanvraagt, geef dan het productnummer, de garantieperiode (te vinden
op het servicelabel) en uw naam en postadres op.
BELANGRIJK: stuur uw HP product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) EasyPoint-muisbesturing (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en
onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(2) Linkerknop van de EasyPoint-muisbesturing
(alleen bepaalde modellen)
Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(3) Touchpad, aan/uit-knop Hiermee kunt u het touchpad in- en uitschakelen.
(4) Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en
onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(5) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(6) Rechterknop van de EasyPoint-
muisbesturing (alleen bepaalde modellen)
Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
(7) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
Bovenkant 5
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpadlampje
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
(2) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(3)
Aan/uit-lampje Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld.
(4)
Lampje voor draadloze communicatie
Wit: Er is een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie ingeschakeld, zoals een
draadloosnetwerkmodule en/of een Bluetooth®-
apparaat.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie
is uitgeschakeld.
(5)
Lampje van de webbrowser
Aan: de computer is ingeschakeld.
Uit: de computer is uitgeschakeld.
(6)
Lampje voor Geluid uit
Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.
(7)
Rekenmachinelampje
Aan: De rekenmachinefunctie is ingeschakeld.
Knipperend: De rekenmachinefunctie is ingeschakeld.
(8) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Knoppen en vingerafdruklezer
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpad, aan/uit-knop Hiermee kunt u het touchpad in- en uitschakelen.
(2)
Aan/uit-knop Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de sluimerstand te beëindigen.
VOORZICHTIG: Wanneer u de aan/uit-knop ingedrukt
houdt, resulteert dit in het verlies van niet-opgeslagen
gegevens.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures
van Windows geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-
knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
Raadpleeg uw energieopties voor meer informatie over uw
energie-instellingen. Typ energie in het startscherm en
selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
(3)
Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze communicatie
in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot
stand brengen.
(4)
Webbrowserknop Hiermee opent u de standaardwebbrowser.
(5)
Knop Geluid dempen Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
Bovenkant 7
Onderdeel Beschrijving
(6)
Rekenmachineknop Hiermee opent u de rekenmachinefunctie.
(7) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets
om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de
num lock- toets of esc om veelgebruikte systeemfuncties uit
te voeren.
(4)
Windows-logotoets Hiermee geeft u het Windows-startscherm of het Windows-
bureaublad weer.
OPMERKING: Als u nu nogmaals op de toets met het
Windows-logo drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
(5)
Windows-applicatietoets Hiermee geeft u opties voor een geselecteerd object weer.
(6) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer num lock is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
(7) num lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en
numerieke functies op het geïntegreerde numerieke
toetsenblok.
Bovenkant 9
Voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Beeldschermontgrendeling Hiermee opent u de computer.
(2)
Lampje voor draadloze communicatie
Wit: Er is een geïntegreerd apparaat voor
draadloze communicatie ingeschakeld, zoals een
draadloosnetwerkmodule en/of een Bluetooth
®
-
apparaat.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze
communicatie is uitgeschakeld.
(3)
Aan/uit-lampje Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld.
(4)
Lampje van de netvoedingsadapter/
accu
Oranje: De computer is aangesloten op een
externe voedingsbron en de accu is 0 tot 90%
opgeladen.
Wit: De computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is 90 tot 99%
opgeladen.
Knipperend oranje: Een accu die de enige
beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg.
Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau
bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: De accu is volledig opgeladen.
(5)
Lampje van de vaste schijf
Wit knipperend: er wordt geschreven naar of
gelezen van de vaste schijf.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de
interne vaste schijf geparkeerd.
(6) Luidsprekers (2) Geven het computergeluid weer door middel van SRS
Premium Sound of SRS Premium Sound PRO (alleen
bepaalde modellen).
OPMERKING: Typ SRS in het startscherm en
selecteer vervolgens SRS Premium Sound om de
SRS Premium Sound-software te gebruiken.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen
voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon of een
headset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat
u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor
aanvullende informatie over veiligheid. Om deze
handleiding te openen, selecteert u de app HP Help en
ondersteuning in het startscherm, selecteert u Deze
computer en selecteert u vervolgens User guides
(Gebruikershandleidingen).
OPMERKING: Wanneer u een apparaat aansluit op deze
connector, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
(2)
Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoon of monomicrofoon aansluiten.
(3)
USB-3.0-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
(4) Upgraderuimte voor schijven (optische
schijf weergegeven)
De upgraderuimte kan een vaste schijf of een optische
schijf bevatten die naar een optische schijf leest en schrijft
(alleen bepaalde modellen). Hij kan ook een optie voor
gewichtsbesparing bevatten.
(5) Uitvoerknop van de optische-schijfeenheid
(alleen bepaalde modellen)
Hiermee ontgrendelt u de schijflade van de optische-
schijfeenheid.
(6)
RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
RJ-45-lampjes (netwerk) (2) Groen (links): het netwerk is aangesloten.
Oranje (rechts): er is netwerkactiviteit.
(7)
Bevestigingspunt voor een
beveiligingskabel
Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare
beveiligingskabel aan de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet in de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
Rechterkant 11
Linkerkant
Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1)
USB-2.0-poort Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten.
(2)
USB 2.0-oplaadpoort Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten. Via
de USB-oplaadpoort kunnen ook bepaalde types mobiele
telefoons en MP3-spelers worden opgeladen, zelfs
wanneer de computer uit staat.
(3)
ExpressCard-slot Ondersteunt optionele ExpressCards.
(4) Mediakaartlezer Ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
MMC+
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
SDHC
SDXC
(5)
1394-poort Hiermee kunt u een optioneel IEEE 1394- of 1394a-
apparaat, zoals een camcorder, aansluiten op de
computer.
(6) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer u de
computer gebruikt.
(7)
eSATA/USB-2.0-combipoort Hierop sluit u een hoogwaardige eSATA-component aan,
zoals een externe eSATA-schijfeenheid of een optioneel
USB-apparaat.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(8)
Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector
aansluiten.
(9) Smart Card-lezer Ondersteunt optionele smartcards.
Onderdeel Beschrijving
(1)
USB 2.0-poorten Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten.
(2)
ExpressCard-slot Ondersteunt optionele ExpressCards.
(3) Mediakaartlezer Ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
MMC+
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
SDHC
SDXC
(4)
1394-poort Hiermee kunt u een optioneel IEEE 1394- of 1394a-
apparaat, zoals een camcorder, aansluiten op de computer.
(5) Ventilatieopeningen (2) Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer u de
computer gebruikt.
(6)
eSATA/USB-2.0-combipoort Hierop sluit u een hoogwaardige eSATA-component aan,
zoals een externe eSATA-schijfeenheid of een optioneel
USB-apparaat.
(7)
Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector
aansluiten.
(8) Smart Card-lezer Ondersteunt optionele smartcards.
Linkerkant 13
Achterkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
RJ-11-modemconnector Hierop kunt u een modemkabel aansluiten.
(2)
Seriële poort Hierop sluit u een optioneel serieel apparaat aan,
zoals een modem, muis of printer.
(3)
Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(4)
DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal
weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige
monitor of projector, aan op het apparaat.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Beeldscherm
Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het
beeldscherm uitgeschakeld of wordt de slaapstand geactiveerd.
OPMERKING: De beeldschermschakelaar is niet zichtbaar aan
de buitenkant van de computer.
(2) WLAN-antennes (3)* Met deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN).
(3) WWAN-antennes (2) (alleen bepaalde
modellen)*
Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WWAN's
(wireless wide area networks).
(4) Interne microfoons (2) (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee neemt u geluid op.
(5) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(6) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Raadpleeg de Help bij de software voor de app voor meer
informatie over het gebruik van de webcam.
(7) Knop van het toetsenbordlampje Hiermee schakelt u het toetsenbordlampje in of uit
Beeldscherm 15
Onderdeel Beschrijving
(8) Toetsenbordlampje Hiermee wordt het toetsenbord verlicht, met name als er weinig
omgevingslicht is.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie
over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om deze handleiding te openen, selecteert u de
app HP Help en ondersteuning in het startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u vervolgens User guides
(Gebruikershandleidingen).
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het
beeldscherm uitgeschakeld of wordt de slaapstand geactiveerd.
OPMERKING: De beeldschermschakelaar is niet zichtbaar
aan de buitenkant van de computer.
(2) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN).
(3) WWAN-antennes (2) (alleen bepaalde
modellen)*
Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WWAN's
(wireless wide area networks).
(4) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(5) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
16 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(6) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Raadpleeg de Help bij de software voor de app voor meer
informatie over het gebruik van de webcam.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie
over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om deze handleiding te openen, selecteert u de
app HP Help en ondersteuning in het startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u vervolgens User guides
(Gebruikershandleidingen).
Beeldscherm 17
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Accuvergrendeling Hiermee kunt u de accu ontgrendelen.
(2)
Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(3)
Ontgrendeling voor onderhoudsklep Hiermee ontgrendelt u de onderhoudsklep op de
computer.
(4)
SIM-slot Ondersteunt een SIM-kaart (subscriber identity
module) voor draadloze communicatie. Het SIM-slot
bevindt zich in de accuruimte.
(5) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(6) Ventilatieopeningen (3) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de
interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer
u de computer gebruikt.
18 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(7) Luidsprekers (2) Geven het computergeluid weer door middel van SRS
Premium Sound of SRS Premium Sound PRO (alleen
bepaalde modellen).
OPMERKING: Typ SRS in het startscherm en
selecteer vervolgens SRS Premium Sound om de
SRS Premium Sound-software te gebruiken.
(8)
Bluetooth-compartiment Hierin bevindt zich een Bluetooth-apparaat.
(9)
Onderpaneel Biedt toegang tot de vasteschijfruimte, het slot voor de
WLAN-module, het slot voor de WWAN-module en de
geheugenmoduleslots.
VOORZICHTIG: vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is
goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de
regelgeving met betrekking tot apparatuur voor
draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt u
dat het systeem niet meer reageert en er een
waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van
de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u
de module om de functionaliteit van de computer te
herstellen. Neem vervolgens via Help en
ondersteuning contact op met de ondersteuning. Typ
h in het startscherm en selecteer Help en
ondersteuning.
(10) Connector voor een optionele extra
accu
Hierop kunt u een optionele extra accu aansluiten.
Onderkant 19
3 Verbinding maken met een netwerk
U kunt de computer meenemen waarnaar u maar wilt. Maar ook thuis kunt u met de computer en een
bekabelde of draadloze netwerkverbinding de wereld verkennen en u toegang verschaffen tot
miljoenen websites. In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe u zich met die wereld in verbinding
kunt stellen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
Apparaat met draadloze netwerkverbinding (WLAN): met dit apparaat kunt u de computer
aansluiten op LAN-netwerken (doorgaans Wi-Fi-netwerken, draadloze netwerken (WLAN) of
WLAN’s genoemd) op kantoor, thuis en op openbare plekken, zoals luchthavens, restaurants,
cafés, hotels en universiteiten. In een draadloos netwerk communiceert de computer met een
draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een WWAN-apparaat (Wireless
Wide-Area Network) waarmee u over een veel groter gebied een draadloze verbinding kunt
maken. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten zetten basisstations op (vergelijkbaar met
zendmasten voor mobiele telefonie), die dekking bieden in hele regio’s, provincies of zelfs
landen.
Bluetooth-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN)
opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals
computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN
communiceert elk apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief
korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Zie de informatie en koppelingen naar websites in Help en Ondersteuning voor meer informatie over
de technologie voor draadloze communicatie. Typ h in het startscherm en selecteer Help en
ondersteuning.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met deze functies kunt u de apparaten voor draadloze communicatie in uw computer regelen:
Knop voor draadloze communicatie, schakelaar voor draadloze communicatie of toets voor
draadloze communicatie (in dit hoofdstuk ook wel knop voor draadloze communicatie genoemd).
Voorzieningen van het besturingssysteem
20 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer draadloze apparaten en een
of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle
apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze
communicatie (wit) wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje
voor draadloze communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit
te schakelen.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met
een netwerk, draadloze netwerken beheren en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de bedieningselementen van het besturingssysteem als volgt:
1. Typ n in het startscherm en selecteer Instellingen.
2. Typ netwerk in het zoekvak en selecteer Netwerkcentrum.
Voor meer informatie typt u h in het startscherm en selecteert u Help en ondersteuning.
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos LAN (WLAN). Een WLAN bestaat
uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze
router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: de begrippen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik
van draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en
accessoires, en waarmee belangrijke netwerkfuncties van elkaar kunnen worden gescheiden.
Een privé-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een
draadloze router, waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, printer en bestanden kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of
software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (van een serviceprovider, een openbaar netwerk of een bedrijfsnetwerk).
Verbinding maken met een draadloos netwerk 21
Gebruikmaken van een internetprovider
Als u thuis internet wilt gebruiken, moet u een account bij een internetprovider openen. Neem contact
op met een lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een modem. De
internetprovider helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel
waarmee u de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en
het testen van de internetservice.
OPMERKING: Van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang
tot internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
22 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
WLAN configureren
Als u een WLAN wilt instellen en verbinding wilt maken met internet, hebt u de volgende apparatuur
nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een abonnement voor internet met hoge
snelheid via een internetprovider;
een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2);
een computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
OPMERKING: sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw
internetprovider na wat voor type modem u hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten
op internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloze router configureren
Als u hulp nodig hebt bij het installeren van een WLAN-netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
OPMERKING: u wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze
communicatie eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de
router. Als de computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen
en vervolgens via uw draadloze netwerk toegang krijgen tot internet.
Draadloos netwerk beveiligen
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos
netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te
beveiligen tegen onbevoegde toegang. Draadloze netwerken in openbare zones (hotspots), zoals
café's en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Als u bezorgd bent om de beveiliging van
uw computer in een hotspot, beperkt u uw netwerkactiviteiten tot niet-vertrouwelijke e-mail en
eenvoudig surfen op internet.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 23
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten
onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw WLAN te
beveiligen:
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw
netwerk zijn verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel
software- als hardwarematige firewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een
combinatie van beide typen.
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
Codering voor draadloze communicatie maakt gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens
die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen en ontsleutelen. Voor meer informatie typt
u h in het startscherm en selecteert u Help en ondersteuning.
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om de notebookcomputer op het draadloze netwerk aan te sluiten:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat ingeschakeld is, brandt het
lampje voor draadloze communicatie. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u
op de knop voor draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
2. Tik op het Windows-bureaublad op het netwerkstatuspictogram in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en houd uw vinger erop, of klik met de rechtermuisknop op het
netwerkstatuspictogram.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het draadloze netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een
netwerkbeveiligingscode in te voeren. Voer de code in en klik vervolgens op OK om de
verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, bevindt u zich mogelijk buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt.
OPMERKING: Als u het WLAN waarmee u verbinding wilt maken niet ziet, klikt u op het
Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op het netwerkstatuspictogram en selecteert u
Netwerkcentrum openen. Klik op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er
verschijnt een lijst met opties om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee
te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak uiterst rechts op de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al
naargelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische
apparatuur of vaste obstakels zoals wanden en vloeren.
24 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met HP mobiel breedband kan de computer WWAN's gebruiken om toegang te krijgen tot internet
vanaf meerdere locaties en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van
HP mobiel breedband heeft u een netwerkserviceprovider nodig (ook wel aanbieder van mobiele
netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een provider van mobiele telefonie
(telecomprovider). De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak
via mobiele telefonie.
Als uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de diensten van een
aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding
te houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met uw bedrijfsnetwerk, zelfs als u
onderweg bent of buiten het bereik van een Wi-Fi hotspot.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor
mobiel breedband te activeren. Het serienummer is afgedrukt op een label in de accuruimte van de
computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart
(subscriber identity module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over
het netwerk. Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de
SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP
mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt. De aanbieder van mobiele netwerkdiensten kan
ook een afzonderlijke SIM-kaart verstrekken, los van de computer.
Zie
SIM-kaart plaatsen en verwijderen op pagina 25 voor informatie over het plaatsen en
verwijderen van de SIM-kaart.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de diensten van een aanbieder
van mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met informatie over HP mobiel
breedband dat bij de computer is geleverd. Ga voor meer informatie naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband (alleen bepaalde regio's/landen).
SIM-kaart plaatsen en verwijderen
VOORZICHTIG: oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om
beschadiging van de connectoren te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Zet de computer uit.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 25
6. Verwijder de accu (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
7. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed
vastzit.
OPMERKING: bekijk de afbeelding in de accuruimte om te bepalen hoe de SIM-kaart in de
computer moet worden geplaatst.
8. Plaats de accu (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt
teruggeplaatst.
9. Sluit de externe voeding weer aan.
10. Sluit de externe apparaten weer aan.
11. Zet de computer aan.
Als u een SIM-kaart wilt verwijderen, drukt u de SIM-kaart iets naar binnen en verwijder u deze
vervolgens uit het slot.
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten
geven locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Zie de helpfunctie van de HP GPS and Location software voor meer informatie.
26 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen een klein bereik, ter vervanging van
fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden
aangesloten:
Computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
Telefoons (mobiele telefoon, draadloze telefoon, smart phone)
Weergaveapparaten (printer, camera)
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
Muis
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal
Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de
helpfunctie van de Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van
Bluetooth-apparaten.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Er zijn twee soorten bekabelde verbindingen: lokaal netwerk (LAN) en modemverbinding. Een LAN-
verbinding maakt gebruik van een netwerkkabel en is veel sneller dan een modem, dat gebruikmaakt
van een telefoonkabel. Beide kabels zijn afzonderlijk verkrijgbaar.
WAARSCHUWING! Om de kans op elektrische schokken, brand of beschadiging van de
apparatuur te beperken, mag u geen modemkabel of telefoonkabel in de RJ-45-netwerkconnector
steken.
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Gebruik een LAN-verbinding als u de computer direct op een router in uw huis (in plaats van
draadloos werken), of als u de computer op een bestaand netwerk in uw kantoor wilt aansluiten.
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig.
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 27
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router.
OPMERKING: als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat
de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met
het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
Modem gebruiken
Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn via een 6-pins RJ-11-modemkabel. In
sommige landen/regio's is bovendien een land- of regiospecifieke modemkabeladapter vereist.
Connectoren voor digitale PBX-systemen lijken mogelijk op analoge telefoonconnectoren, maar zijn
niet compatibel met het modem.
Modemkabel aansluiten
Ga als volgt te werk om de modemkabel aan te sluiten:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de RJ-11-telefoonaansluiting in de muur (2).
OPMERKING: als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat
de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met
het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
28 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten
Telefoonconnectoren verschillen per land/regio. Als u het modem en de modemkabel wilt gebruiken
buiten het land of de regio waarin u de computer heeft aangeschaft, moet u een modemkabeladapter
aanschaffen voor specifieke landen/regio's.
Ga als volgt te werk om het modem aan te sluiten op een analoge telefoonlijn die geen RJ-11-
telefoonconnector heeft:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de modemkabeladapter (2).
3. Steek de modemkabeladapter (3) in de telefoonaansluiting in de muur.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 29
4 Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en
aanwijsapparaten
Op de computer kunt u niet alleen gebruikmaken van het toetsenbord en de muis, maar ook op het
scherm navigeren met aanraakbewegingen (alleen bepaalde modellen). Aanraakbewegingen kunt u
gebruiken op het TouchPad van uw computer of op een touchscreen (alleen bepaalde modellen).
Raadpleeg de basishandleiding voor Windows 8 die bij de computer is geleverd. Deze handleiding
bevat informatie over veelvoorkomende taken bij het gebruik van een touchpad, aanraakscherm of
toetsenbord.
Bepaalde computermodellen hebben speciale actietoetsen of hotkeyfuncties op het toetsenbord
waarmee u veelvoorkomende taken kunt uitvoeren.
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te
schaffen) externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de
computer.
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de muis in Windows te openen:
Typ muis op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer vervolgens Muis.
EasyPoint-muisbesturing gebruiken
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen.
Gebruik de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en
rechterknop op een externe muis gebruikt.
30 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de knoppen op
een externe muis zou gebruiken.
Cursorbesturing gebruiken 31
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het
touchpad.
Touchpadbewegingen gebruiken
Middels het touchpad of aanraakscherm (alleen bepaalde modellen) kunt u het aanwijsapparaat op
het scherm bewegen door met uw vingers de actie van de aanwijzer te besturen.
TIP: bij computers met een aanraakscherm kunt u de bewegingen uitvoeren op het scherm, op het
touchpad of een combinatie van beide.
Het touchpad ondersteunt een aantal bewegingen. Om touchpadbewegingen te gebruiken, plaatst u
twee vingers gelijktijdig op het touchpad.
OPMERKING: touchpadbewegingen worden niet in alle programma's ondersteund.
1. Typ muis op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer Muis uit de lijst met
toepassingen.
2. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen, selecteer het apparaat in het venster dat wordt
weergegeven en klik vervolgens op Instellingen.
3. Klik op een beweging om de demonstratie te activeren.
U schakelt de bewegingen als volgt uit of in:
1. Typ muis op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer Muis uit de lijst met
toepassingen.
2. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen, selecteer het apparaat in het venster dat wordt
weergegeven en klik vervolgens op Instellingen.
3. Schakel het selectievakje in of uit naast de beweging die u wilt in- of uitschakelen.
4. Klik op Toepassen en daarna op OK.
Tikken
Als u een selectie wilt maken op het scherm, gebruikt u de tikfunctie op het TouchPad.
Wijs naar een item op het scherm en tik vervolgens met één vinger op het gebied van de
TouchPad om een selectie te maken. Dubbeltik op een item om het te openen.
32 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te
bewegen.
Plaats twee vingers iets uit elkaar op de touchpadzone en sleep ze omhoog, omlaag, naar links
of naar rechts.
Knijpen/zoomen
Door te knijpen en te zoomen kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het gebied van de TouchPad en ze daarna
van elkaar af te bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna naar elkaar
toe te bewegen.
Cursorbesturing gebruiken 33
Draaien (alleen bepaalde modellen)
U kunt met uw vingers items zoals foto's draaien.
Wijs een object aan en plaats de wijsvinger van uw linkerhand op de touchpadzone. Maak met
uw rechterwijsvinger een draaiende beweging (alsof u de omtrek van een wijzerplaat volgt) van
twaalf naar drie uur. Voor een draai tegen de klok in beweegt u de wijsvinger van drie uur naar
twaalf uur.
OPMERKING: Draaien is bedoeld voor bepaalde apps waarin u een object of afbeelding kunt
bewegen. U kunt dit mogelijk niet voor alle apps gebruiken.
Klikken met twee vingers (alleen bepaalde modellen)
Door te klikken met twee vingers kunt u menuopties voor een object op het scherm selecteren.
Plaats twee vingers op de touchpadzone en druk om het optiemenu voor het geselecteerde
object weer te geven.
34 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Snelle bewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met een snelle beweging kunt u door schermen navigeren of snel door documenten bladeren.
Plaats drie vingers op de touchpadzone en beweeg ze snel omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts.
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met randveegbewegingen krijgt u toegang tot werkbalken op de computer voor taken zoals het
wijzigen van instellingen en het zoeken of gebruiken van apps.
Cursorbesturing gebruiken 35
Rechterrandveegbeweging
Met de rechterrandveegbeweging krijgt u toegang tot de charms, waarmee u kunt zoeken en delen,
apps kunt starten, toegang kunt krijgen tot apparaten of instellingen kunt wijzigen.
Veeg uw vinger zachtjes vanaf de rechterrand om de charms weer te geven.
Bovenrandveegbeweging
Met de bovenrandveegbeweging opent u de in het startscherm beschikbare apps.
BELANGRIJK: Wanneer een app actief is, varieert de bovenrandveegbeweging afhankelijk van de
app.
Veeg met uw vinger vanaf de bovenrand om de beschikbare apps weer te geven.
36 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Linkerrandveegbeweging
Met de linkerrandveegbeweging krijgt u toegang tot uw recent geopende apps tevoorschijn, zodat u
er snel tussen kunt schakelen.
Veeg uw vingers langzaam vanaf de linker rand van het Touchpad om te schakelen tussen
recent geopende apps.
Cursorbesturing gebruiken 37
Toetsenbord gebruiken
Met het toetsenbord en de muis kunt u typen en dezelfde functies uitvoeren als bij het gebruik van
aanraakbewegingen. Met de actietoetsen en hotkeys op het toetsenbord kunt u specifieke functies
uitvoeren.
TIP: Met de toets met het Windows-logo op het toetsenbord kunt u vanuit een geopende app
of het Windows-bureaublad snel terugkeren naar het startscherm. Als u nu nogmaals op de toets met
het Windows-logo drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
OPMERKING: Afhankelijk van het land of de regio waarin u woont, is het mogelijk dat uw
toetsenbord andere toetsen en toetsenbordfuncties heeft dan de toetsen en functies die in dit
gedeelte worden beschreven.
Werken met sneltoetsen in Microsoft Windows 8
In Microsoft Windows 8 kunt u bepaalde acties snel uitvoeren door sneltoetsen te gebruiken. Er zijn
diverse sneltoetsen om u te helpen bij bepaalde functies van Windows 8. Druk op de Windows-
logotoets
in combinatie met de desbetreffende toets om de actie uit te voeren.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over de sneltoetsen voor Windows 8. Typ h
in het startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
Sneltoetsen
Sneltoets Toets Beschrijving
Hiermee keert u terug naar het startscherm vanuit een geopende
app of het Windows-bureaublad. Als u nu nogmaals op de toets
drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
+ c Hiermee opent u de charms.
+ d Hiermee opent u het Windows-bureaublad.
+ tab Hiermee schakelt u tussen geopende apps.
OPMERKING: Blijf op deze toetscombinatie drukken tot de
gewenste app verschijnt.
alt + f4 Hiermee sluit u een actieve app.
38 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Sneltoetsen herkennen
Een hotkey is een combinatie van de fn-toets (3) en ofwel de esc-toets (1) of een van de
functietoetsen (2).
U gebruikt een hotkey als volgt:
Druk kort op fn en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetscombinatie.
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u systeeminformatie weer.
fn+f3 Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het
beeldscherm en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus
wordt geactiveerd.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om
videogegevens op de computer te ontvangen. De sneltoets fn+f4 kan ook schakelen tussen andere
apparaten die beeldgegevens op de computer ontvangen.
fn+ f6 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
fn+f7 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
Toetsenbord gebruiken 39
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+f8 Hiermee geeft u de oplaadgegevens weer voor alle geïnstalleerde accu's. Op het scherm wordt
zowel weergegeven welke accu's worden opgeladen als de resterende lading van elke accu.
fn+f9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
Toetsenblokken gebruiken
De computer is voorzien van een geïntegreerd numeriek toetsenblok. De computer ondersteunt
tevens een optioneel extern numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een
numeriek toetsenblok.
Het geïntegreerde numerieke toetsenblok gebruiken
Onderdeel Beschrijving
(1) num lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke
functies op het geïntegreerde numerieke toetsenblok.
OPMERKING: Wanneer de computer weer wordt opgestart,
wordt de functie van het toetsenblok weer actief gemaakt zoals
deze was toen de computer werd uitgeschakeld.
(2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer num lock is ingeschakeld, kan het worden gebruikt als
een extern numeriek toetsenblok.
(3) Num Lock-lampje Aan: de toetsenblokfunctie is een numerieke functie.
Uit: de toetsenblokfunctie is een navigatiefunctie.
40 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel
of niet zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
Toetsenbord gebruiken 41
5 Multimedia
De computer beschikt mogelijk over het volgende:
Geïntegreerde luidspreker(s)
Geïntegreerde microfoon(s)
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of -toetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media
gebruiken
Afhankelijk van uw computermodel beschikt u mogelijk over de volgende bedieningselementen voor
het afspelen van media waarmee u een mediabestand kunt afspelen, pauzeren, vooruit spoelen of
terugspoelen:
Mediaknoppen
Sneltoetsen voor media (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
Mediatoetsen
Audio
Op uw computer van HP kunt u muziek-cd’s afspelen, muziek downloaden en beluisteren, audio-
inhoud van internet (inclusief radio) streamen, audio opnemen, of audio en video mixen om
multimedia te maken. Om uw luisterervaring te verbeteren sluit u externe audioapparaten, zoals
luidsprekers of hoofdtelefoons, aan.
Luidsprekers aansluiten
U kunt bekabelde luidsprekers op de computer aansluiten door deze op een USB-poort (of de audio-
uitgang) op de computer of een dockingstation aan te sluiten.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om draadloze luidsprekers aan te sluiten op de
computer. Pas eerst het geluidsvolume aan voordat u audioapparaten aansluit.
42 Hoofdstuk 5 Multimedia
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van uw computermodel kunt u het volume aanpassen met:
volumeknoppen;
Sneltoetsen voor het volume (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-
toets)
volumetoetsen.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset
opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen, selecteert u
de app HP Help en ondersteuning in het startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u
vervolgens User guides (Gebruikershandleidingen).
OPMERKING: U kunt het geluidsvolume ook aanpassen via het besturingssysteem en via bepaalde
programma's.
OPMERKING: Raadpleeg Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over welk
type volumebesturing uw computer heeft.
Hoofdtelefoon aansluiten
U kunt bekabelde hoofdtelefoons aansluiten op de hoofdtelefoonconnector op de computer.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om een draadloze hoofdtelefoon aan te sluiten op de
computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor aanvullende informatie over veiligheid.
Microfoon aansluiten
Sluit een microfoon aan op de microfoonconnector op de computer om audio op te nemen. Voor
optimale resultaten tijdens de opname spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op in
een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Audiofuncties op de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Typ c in het startscherm en selecteer Configuratiescherm in de lijst met apps.
2. Selecteer Hardware en geluiden en selecteer Geluid.
3. Wanneer het venster Geluid verschijnt, selecteert u het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een
alarmsignaal en klik daarna op Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
Audio 43
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Typ s in het startscherm en selecteer Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het Windows-
bureaublad op.
3. Open een multimediaprogramma en speel het opgenomen geluid af.
U bevestigt of wijzigt de audio-instellingen als volgt op de computer:
1. Typ c in het startscherm en selecteer Configuratiescherm in de lijst met apps.
2. Selecteer Hardware en geluiden en selecteer Geluid.
Webcam (alleen bepaalde modellen)
Sommige computers hebben een geïntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde
software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt eerst
een voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en die vervolgens opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
videobeelden vastleggen en delen;
video streamen met software voor expresberichten;
foto's maken.
Beheerders kunnen het beveiligingsniveau voor gezichtsherkenning instellen in de wizard Security
Manager Setup of de ProtectTools Administrative Console. Raadpleeg de helpfunctie van de software
voor gezichtsherkenning voor meer informatie. Om deze handleiding te openen, selecteert u de app
HP Help en ondersteuning in het startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u
vervolgens User guides (Gebruikershandleidingen). Raadpleeg de Help bij de software voor de
app voor meer informatie over het gebruik van de webcam.
Video
Uw computer van HP is een krachtig videoapparaat waarmee u streaming video van uw favoriete
websites kunt bekijken en video en films kunt downloaden om deze op uw computer te bekijken
zonder dat u een netwerkverbinding nodig hebt.
Om uw kijkgenot te verbeteren, gebruikt u een van de videopoorten op de computer om een externe
monitor, projector of tv aan te sluiten.
Uw computer heeft een of meer van de volgende externe videopoorten:
VGA
DisplayPort
BELANGRIJK: Zorg ervoor dat het externe apparaat met de juiste kabel is aangesloten op de juiste
poort van de computer. Raadpleeg bij vragen de instructies van de fabrikant van het apparaat.
OPMERKING: Raadpleeg Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over de
videopoorten van uw computer.
44 Hoofdstuk 5 Multimedia
VGA
De externe-monitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern
VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of VGA-projector.
Voor het aansluiten van een VGA-weergaveapparaat:
1. Sluit de kabel van het apparaat aan op de externemonitorpoort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat.
3. Druk op fn+f4 om te schakelen tussen 4 weergavetoestanden:
Alleen computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het
beeldscherm van de computer.
Dupliceren: hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de computer als
het externe apparaat.
Uitspreiden: hiermee wordt het beeld uitgespreid weergegeven op de computer en het
externe apparaat.
Alleen tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe
apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergave.
OPMERKING: Pas de schermresolutie van het externe apparaat aan, vooral als u kiest voor
de optie “Uitspreiden”. Typ c in het startscherm en selecteer Configuratiescherm in de lijst met
apps. Selecteer Vormgeving en persoonlijke instellingen. Selecteer onder Weergave de
optie Beeldschermresolutie aanpassen.
DisplayPort
Via de DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De
DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
Video 45
OPMERKING: als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de DisplayPort, heeft u een
(afzonderlijk aan te schaffen) DisplayPort-kabel nodig.
OPMERKING: Op de DisplayPort van de computer kan één DisplayPort-apparaat worden
aangesloten. De op het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden
weergegeven op het DisplayPort-apparaat.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de DisplayPort-kabel aan op de DisplayPort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat en raadpleeg daarna de
instructies van de fabrikant voor aanvullende informatie.
3. Druk op fn+f4 om te schakelen tussen 4 weergavetoestanden:
Alleen computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het
beeldscherm van de computer.
Dupliceren: hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de computer als
het externe apparaat.
Uitspreiden: hiermee wordt het beeld uitgespreid weergegeven op de computer en het
externe apparaat.
Alleen tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe
apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergave.
OPMERKING: Pas de schermresolutie van het externe apparaat aan, vooral als u kiest voor
de optie “Uitspreiden”. Typ c in het startscherm en selecteer Configuratiescherm in de lijst met
apps. Selecteer Vormgeving en persoonlijke instellingen. Selecteer onder Weergave de
optie Beeldschermresolutie aanpassen.
OPMERKING: als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorejectknop omlaag
om de kabel los te maken van de computer.
46 Hoofdstuk 5 Multimedia
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen)
Met Intel
®
Wireless Display kunt u de inhoud van uw computer draadloos weergeven op een tv. Voor
draadloze weergave is een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloos-tv-adapter vereist. Dvd's met
uitvoerbeveiliging kunnen mogelijk niet worden afgespeeld met Intel Wireless Display. (Dvd's zonder
uitvoerbeveiliging worden wel afgespeeld.) Blu-ray discs, die uitvoerbeveiliging hebben, worden niet
afgespeeld met Intel Wireless Display. Meer informatie over het gebruik van de draadloze tv-adapter
vindt u in de instructies van de fabrikant.
OPMERKING: om de draadloze weergave te kunnen gebruiken, moet draadloze communicatie zijn
ingeschakeld op de computer.
Video 47
6 Energiebeheer
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Schakel de computer uit in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort (Universal Serial Bus) kan worden
aangesloten.
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het
gebruik van de opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: Als de computer in de slaap- of sluimerstand staat, moet u eerst de slaap- of
sluimerstand beëindigen door kort op de aan/uit-knop te drukken voordat u de computer kunt
uitschakelen.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Wijs de rechterbovenhoek of -onderhoek van het startscherm aan.
3. Klik op Instellingen, klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron.
Verwijder de accu (bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu).
48 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
De slaapstand wordt ingeschakeld in de fabriek.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een
schijf of een externe mediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of
videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van computerfuncties is niet
mogelijk wanneer de computer in de slaapstand staat.
Intel Rapid Start Technology (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde modellen is de functie Intel RST (Rapid Start Technology) standaard ingeschakeld.
Rapid Start Technology stelt u in staat de computer snel opnieuw te activeren als die zich in een
inactieve toestand bevindt.
Rapid Start Technology beheert uw energiebesparingsopties als volgt:
Slaapstand: u kunt met Rapid Start Technology de slaapstand selecteren. Om de slaapstand te
beëindigen, drukt u op een willekeurige toets, activeert u het touchpad of drukt u kort op de aan/
uit-knop.
Sluimerstand: Rapid Start Technology activeert de sluimerstand na een periode van inactiviteit
in de slaapstand als de computer op accuvoeding of op externe netvoeding werkt, of als de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt. Nadat de sluimerstand is geactiveerd, drukt u op de aan/
uit-knop om uw werk te hervatten.
OPMERKING: U kunt Rapid Start Technology uitschakelen in Setup Utility (BIOS). Als u de
sluimerstand handmatig wilt kunnen activeren, moet deze voorziening worden ingeschakeld via
Energiebeheer. Zie
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten
op pagina 50.
Slaapstand activeren en beëindigen
Als de computer ingeschakeld is, kunt u als volgt de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wijs de rechterbovenhoek of -onderhoek van het startscherm aan. Als de lijst met emoticons
wordt geopend, klikt u op Instellingen, het pictogram Energie en vervolgens op Slaapstand.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en wordt het scherm
weergegeven zoals dit was toen u stopte met werken.
OPMERKING: Als u een wachtwoord op de computer hebt ingesteld voor het beëindigen van de
sluimerstand, dan moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw
weergeeft.
Opties voor energiebeheer instellen 49
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten
U kunt gebruikers als volgt de sluimerstand handmatig laten activeren en energiebeheerinstellingen
en time-outs laten wijzigen via het onderdeel Energiebeheer:
1. Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Het gedrag van de aan/uit-knop bepalen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Selecteer bij Actie als ik op de aan/uit-knop druk de optie Sluimerstand.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Als u de sluimerstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop. De aan/uit-lampjes gaan
branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken.
OPMERKING: als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet uw Windows-wachtwoord worden ingevoerd voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de sluimerstand:
1. Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount instellen of wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen
gebruikerswachtwoord hoeft te maken of te wijzigen, gaat u naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken
De energiemeter bevindt zich op het Windows-bureaublad. Met behulp van de energiemeter krijgt u
snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u de resterende acculading bekijken.
Beweeg de aanwijzer over het pictogram van de energiemeter op het Windows-bureaublad om
de acculading en het huidige energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer of om het energiebeheerschema te wijzigen. Typ energie in het
startscherm, selecteer Instellingen en selecteer daarna Energiebeheer.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram
ook een bericht weer.
50 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken:
de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele
accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De computer wordt door een accu gevoed als die niet is aangesloten op externe netvoeding. De
accuwerktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, programma's die worden uitgevoerd, de helderheid van het beeldscherm, externe
apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren. Als u de accu in de computer laat
zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen.
Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Als er een opgeladen accu
in de computer is geplaatst en de computer op externe netvoeding werkt, schakelt de computer
automatisch over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de
computer of als er een stroomstoring plaatsvindt.
OPMERKING: wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Op bepaalde computermodellen
kan worden geschakeld tussen videomodi voor een langere accuwerktijd. Zie
Energiemeter en
instellingen voor energiebeheer gebruiken op pagina 50 voor meer informatie.
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
HP Help en ondersteuning biedt hulpprogramma’s en informatie over de accu. Voor informatie over
de accu selecteert u de app HP Help en ondersteuning in het startscherm en selecteert u
vervolgens Accu en prestaties.
hulpprogramma Accucontrole voor het testen van de accuprestaties;
informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan teneinde de levensduur van de accu te maximaliseren;
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Voor informatie over de accu selecteert u de app HP Help en ondersteuning in het startscherm
en selecteert u vervolgens Accu en prestaties.
Accucontrole gebruiken
Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Voor informatie over de accu selecteert u de app HP Help en ondersteuning in het startscherm
en selecteert u vervolgens Accu en prestaties.
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Opties voor energiebeheer instellen 51
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen (als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft).
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer. Voorkeuren die u in Energiebeheer
instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Een lage acculading herkennen
Als een accu de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de
acculading aan.
– of –
Het energiemeterpictogram in het systeemvak geeft een lage of kritiek lage acculading aan.
OPMERKING: zie Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken op pagina 50
voor meer informatie over de energiemeter.
Als de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand
staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
52 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Problemen met een lage acculading verhelpen
Een lage acculading verhelpen wanneer er een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat;
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft.
Een lage acculading verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is
Om een lage acculading te verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is, slaat u uw werk
op en schakelt u de computer uit.
Accu plaatsen of verwijderen
Accu plaatsen
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Plaats de accu (1) in de accuruimte totdat de accu op zijn plaats zit.
De accountgrendeling (2) vergrendelt de accu automatisch.
Accu verwijderen
U verwijdert de accu als volgt:
VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de
computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en schakel de computer uit via
Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen.
Opties voor energiebeheer instellen 53
3. Verwijder de accu uit de computer (2).
Accuvoeding besparen
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Open het onderdeel Energiebeheer en selecteer instellingen voor een lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele, ongebruikte externe mediakaarten stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Activeer de slaapstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Een door de gebruiker vervangbare accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de door de gebruiker vervangbare accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Een door de gebruiker vervangbare accu afvoeren
WAARSCHUWING! Verminder het risico van brand of brandwonden: probeer de accu niet uit
elkaar te halen, te pletten of te doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe
contactpunten; laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur.
Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor het correct afvoeren van afgedankte
accu's. Om deze handleiding te openen, selecteert u de app HP Help en ondersteuning in het
startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u vervolgens User guides
(Gebruikershandleidingen). Voor informatie over de accu selecteert u de app HP Help en
ondersteuning in het startscherm en selecteert u vervolgens Battery and performance (Accu en
prestaties).
54 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Een door de gebruiker vervangbare accu vervangen
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct
wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status Zwak heeft bereikt. Als de
accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-id. Een
bericht verwijst u naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen van een
vervangende accu.
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies, die u in de doos vindt van de computer, voor
informatie over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel
docking- of uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer in de volgende situaties aan op een externe netvoedingsbron:
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert.
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast.
wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of bd (alleen bepaalde modellen);
wanneer u Schijfdefragmentatie uitvoert;
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu wordt opgeladen.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Wanneer u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over naar accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Opties voor energiebeheer instellen 55
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een van de volgende symptomen vertoont nadat deze is
aangesloten op de netvoeding:
De computer wordt niet ingeschakeld.
Het display wordt niet ingeschakeld.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
OPMERKING: de volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker
vervangbare accu.
1. Zet de computer uit.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in het
stopcontact.
4. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
56 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
7 Externe kaarten en apparaten
Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de types digitale
kaarten die worden ondersteund op de computer
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen) 57
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de digitale kaart,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
De functionaliteit van ExpressCards voldoet aan de specificaties van de Personal Computer Memory
Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor de kaart is vereist. Als u volgens de instructies van de fabrikant
van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren, gaat u als volgt te werk:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen aanvullende software zoals cardservices, socketservices of enablers, die de
fabrikant van de ExpressCard heeft geleverd.
58 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de computer en externe mediakaarten: plaats een PC
Card niet in een ExpressCard-slot.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de
connectoren te beperken:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
OPMERKING: Uw apparaat kan er iets anders uitzien dan het afgebeelde apparaat.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 59
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als de kaart is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
OPMERKING: Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door de kaart
stop te zetten of te verwijderen.
ExpressCard verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure om de ExpressCard te verwijderen zodat u
voorkomt dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
60 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofdstuk zowel naar Smart Cards als Java™
Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een
microchip met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal
computers, een besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien
van beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard-Smart
Cards worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Zie Help en
ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards. Typ h in het
startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
Smart Card plaatsen
1. Houd de het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de
kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de
pincode van de Smart Card.
Smart Card verwijderen
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart vervolgens voorzichtig uit de Smart
Card-lezer.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 61
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste één USB-poort die ondersteuning biedt voor apparaten met USB 1.0,
1.1, 2.0 of 3.0. Uw computer kan ook een USB-laadpoort hebben die een extern apparaat van stroom
voorziet. Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer
kunnen worden gebruikt.
62 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een USB-connector te voorkomen.
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een USB-connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
USB-apparaat gebruiken 63
1394-apparaten gebruiken (alleen bepaalde modellen)
IEEE 1394 is een hardwarematige interface waarmee een multimedia-apparaat of
gegevensopslagapparaat met hoge snelheid wordt aangesloten op de computer. Voor scanners,
digitale camera's en digitale camcorders is vaak een 1394-aansluiting vereist.
Voor bepaalde 1394-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal bij het
apparaat geleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke
software.
De 1394-poort ondersteunt ook IEEE 1394a-apparaten.
64 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
1394-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een connector van de 1394-poort te voorkomen.
Als u een 1394-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de 1394-kabel van het apparaat
aan op de 1394-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
1394-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Stop het 1394-apparaat voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het 1394-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een 1394-connector te voorkomen.
1. Als u een 1394-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
eSATA-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Op een eSATA-poort kan een optionele, hoogwaardige eSATA-component worden aangesloten,
bijvoorbeeld een externe eSATA vaste schijf.
Voor bepaalde eSATA-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met
het apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
OPMERKING: De eSATA-poort ondersteunt ook optionele USB-apparaten.
eSATA-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 65
eSATA-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een connector van de eSATA-poort te voorkomen.
Als u een eSATA-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de eSATA-kabel van het
apparaat aan op de eSATA-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
eSATA-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het eSATA-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een eSATA-connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een apparaat, om
te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een eSATA-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Verwijder het apparaat.
66 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
Serieel apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computermodellen bevatten een seriële poort die optionele apparaten verbindt, zoals een
serieel modem, muis of printer.
Voor bepaalde seriële apparaten is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met
het apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
Om een serieel apparaat aan te sluiten, sluit u de apparaatkabel aan op de seriële poort van de
computer.
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stuurprogramma's en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van
schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Schakel het apparaat uit.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en
koppelt u het los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting
wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u vervolgens
de stekker uit het stopcontact.
Serieel apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 67
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-
poort met eigen voeding op de computer.
Verwisselbare USB-stations zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vaste-schijfmodule
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
MultiBay-apparaat
De dockingconnector gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een
optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden
gebruikt.
OPMERKING: De volgende afbeelding kan enigszins afwijken van uw computer of
dockingapparaat.
68 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
8 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten
worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert.
Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de
desbetreffende procedures.
Neem deze voorzorgsmaatregelen in acht:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los
voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet
of de computer is afgesloten of in de slaap- of sluimerstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet als een optionele
optische-schijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven
wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een
schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.
Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur
met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden ntgenstralen gebruikt in
Schijfeenheden hanteren 69
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
Externe vaste schijven gebruiken
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen)
Intel
®
Smart Response Technology (SRT) is een Intel
®
Rapid Storage Technology (RST)
cachefunctie die de prestaties van het computersysteem aanzienlijk verbetert. Met SRT kunnen
computers met een SSD de mSATA-module gebruiken als cachegeheugen tussen het
systeemgeheugen en de vaste schijf. Hierdoor hebt u een vaste schijf (of een RAID-volume) voor
maximale opslagcapaciteit, terwijl u tegelijkertijd betere systeemprestaties hebt dankzij de SSD.
Als u een vaste schijf toevoegt of vervangt, en van plan bent om een RAID-volume in te stellen, moet
u SRT tijdelijk uitschakelen, het RAID-volume instellen en SRT vervolgens weer inschakelen. U
schakelt SRT als volgt tijdelijk uit:
1. Typ Intel in het startscherm en selecteer Intel Rapid Storage Technology.
2. Klik op de koppeling Versnelling en klik vervolgens op de koppeling Versnelling uitschakelen.
3. Wacht tot de versnellingsmodus is voltooid.
4. Klik op de koppeling Opnieuw instellen op beschikbaar.
BELANGRIJK: U moet SRT tijdelijk uitschakelen wanneer u de RAID-modus wijzigt. Breng de
wijziging aan en schakel SRT opnieuw in. Als u deze functie niet tijdelijk uitschakelt, kunt u geen
wijzigingen aanbrengen in de RAID-volumes.
OPMERKING: HP ondersteunt SRT met zelfversleutelende schijven (SED's) niet.
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen
De onderhoudsklep verwijderen
Verwijder het onderpaneel om toegang te krijgen tot het geheugenmoduleslot, de vaste schijf en
andere componenten.
1. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
2. Wanneer de accuruimte naar u toe wijst, schuift u de ontgrendeling van de onderhoudsklep (1)
naar links, verwijdert u de schroef (als de optionele schroef wordt gebruikt) (2) en verschuift u de
ontgrendeling nogmaals (3) om de onderhoudsklep te ontgrendelen.
OPMERKING: Als u de optionele schroef niet wilt gebruiken, kunt u die opslaan achter het
onderpaneel.
70 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
3. Schuif de onderhoudsklep naar voren (4) en til de klep (5) vervolgens omhoog om de
onderhoudsklep te verwijderen.
De onderhoudsklep terugplaatsen
Plaats de onderhoudsklep terug nadat u het geheugenmoduleslot, de vaste schijf, het label met
kennisgevingen en andere onderdelen hebt bekeken.
1. Leg de onderhoudsklep neer en lijn de voorste rand van de onderhoudsklep uit met de voorste
rand van de computer (1).
2. Lijn de tabs (2) aan de achterste rand van de onderhoudsklep uit met de uitsparingen op de
computer.
3. Schuif de onderhoudsklep in richting van de accuruimte tot de onderhoudsklep vastklikt.
Externe vaste schijven gebruiken 71
4. Wanneer de accuruimte naar u toe wijst, schuift u de ontgrendeling van de onderhoudsklep (3)
naar links en draait u de optionele schroef (4) vast om de onderhoudsklep te bevestigen. Schuif
de vergrendeling naar rechts om de onderhoudsklep vast te zetten (5).
OPMERKING: als u de optionele schroef wilt gebruiken, vindt u die achter het onderpaneel.
5. Plaats de accu (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
Vaste schijf vervangen of upgraden
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vaste-schijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
De vaste schijf verwijderen
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op en zet de computer uit.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
5. Verwijder de onderhoudsklep (zie
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 70).
6. Draai de twee schroeven van de vaste schijf (1) los en trek vervolgens het lipje van de vaste
schijf (2) naar rechts om de vaste schijf los te koppelen.
72 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
7. Trek het lipje van de vaste schijf (3) omhoog en til de vaste schijf (4) uit de vaste-schijfruimte.
Vaste schijf installeren
U installeert een vaste schijf als volgt:
1. Breng de vaste schijf (1) onder een hoek in de harde-schijfruimte en laat de vaste schijf (2) in de
vaste-schijfruimte zakken.
2. Trek het lipje van de vaste schijf (3) naar links totdat de vaste schijf vastklikt. Draai de twee
schroeven van de vaste schijf (4) aan om de vaste schijf vast te zetten.
3. Lijn de lipjes op het afdekplaatje van de vaste schijf (1) uit met de uitsparingen op de computer.
4. Plaats de serviceklep terug (raadpleeg
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen
op pagina 70).
Externe vaste schijven gebruiken 73
5. Plaats de accu terug (raadpleeg Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
6. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de netvoedingsbron en de externe apparaten
weer aan.
7. Zet de computer aan.
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen
In de upgraderuimte kunt u een vaste schijf of een optischeschijfeenheid plaatsen.
Een vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren
gaan of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de
schijfeenheid niet wanneer de computer is ingeschakeld in de slaapstand.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Ga als volgt te werk om een vaste schijf uit de upgraderuimte te verwijderen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de upgraderuimte naar u toe.
6. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
7. Verwijder de onderhoudsklep (zie
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 70).
8. Verwijder de schroeven van de vaste schijf uit de upgraderuimte.
9. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1).
74 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
10. Duw met een gewone schroevendraaier voorzichtig tegen het nokje om de vaste schijf te
ontgrendelen (2).
Ga als volgt te werk om een vaste schijf in de upgraderuimte te plaatsen:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de upgraderuimte naar u toe.
2. Plaats de vaste schijf (1) in in de upgraderuimte en draai vervolgens de schroef van de
upgraderuimte vast (2).
Externe vaste schijven gebruiken 75
3. Breng de schroeven van de vaste schijf weer aan.
4. Plaats de onderhoudsklep terug (zie De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 70).
5. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
6. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de netvoedingsbron en de externe apparaten
weer aan.
7. Zet de computer aan.
Optischeschijfeenheid vervangen
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren
gaan of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de
optischeschijfeenheid niet wanneer de computer is ingeschakeld in de slaapstand.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Ga als volgt te werk om de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte te verwijderen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de upgraderuimte naar u toe.
6. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
7. Verwijder de onderhoudsklep (zie
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 70).
8. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1).
76 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
9. Duw met een gewone schroevendraaier voorzichtig tegen het nokje om de optischeschijfeenheid
te ontgrendelen (2).
10. Verwijder de optische schijf uit de upgraderuimte (3).
Ga als volgt te werk om een optische schijf in de upgraderuimte te plaatsen:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de upgraderuimte naar u toe.
2. Plaats de optische schijf in de upgraderuimte (1).
3. Draai de schroef van de upgraderuimte vast (2).
4. Plaats de onderhoudsklep terug (zie
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 70).
5. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
6. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de netvoedingsbron en de externe apparaten
weer aan.
7. Zet de computer aan.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie's nachts wordt uitgevoerd of op een ander
tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Typ schijf op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer Uw station defragmenteren
en optimaliseren.
3. Klik op Optimaliseren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Typ h in het
startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Externe vaste schijven gebruiken 77
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Typ schijf op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer Schijfruimte vrijmaken door
overbodige bestanden te verwijderen.
2. Volg de instructies op het scherm.
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP 3D DriveGuard beschermt de vaste-schijfeenheid door deze te parkeren en gegevensverzoeken
te blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vaste schijf door HP 3D DriveGuard weer vrijgegeven
voor normale werking.
OPMERKING: Omdat SSD's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D
DriveGuard niet nodig.
OPMERKING: vaste schijven in de ruimte voor de primaire of secundaire vaste schijf worden
beschermd door HP 3D DriveGuard. Vaste schijven die zijn geplaatst in een optioneel
dockingapparaat of zijn aangesloten op een USB-poort, worden niet beschermd door HP 3D
DriveGuard.
Zie de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het vasteschijflampje op de computer verandert van kleur, ten teken dat een schijf in de ruimte van
de primaire vaste schijf of een schijf in de ruimte van de secundaire vaste schijf (alleen bepaalde
modellen) is geparkeerd. Om te zien of de schijfeenheden worden beschermd en of een schijfeenheid
is geparkeerd, gebruikt u het pictogram op het Windows-bureaublad in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk:
Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven
over het pictogram van de vaste schijf.
Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven
over het pictogram van de vaste schijf.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het
pictogram van de vaste schijf.
Als het pictogram in het systeemvak niet is ingeschakeld, schakelt u het als volgt in:
1. Typ c in het startscherm en selecteer Configuratiescherm.
2. Selecteer Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
78 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
3. Klik in de rij Icon in system tray (Pictogram in systeemvak) op Show (Weergeven).
4. Klik op OK.
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
Op de computer wordt niet automatisch de slaapstand geactiveerd, behalve in de situatie
beschreven in de opmerking hieronder.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Waarschuwingen in Energiebeheer,
worden niet geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand te activeren voordat u de computer
verplaatst.
HP 3D DriveGuard software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard
niet kunt in- of uitschakelen. Leden van de groep Administrators kunnen de gebruikersrechten
van andere gebruikers aanpassen.
Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard.
U start de software en wijzigt instellingen als volgt:
1. Dubbelklik op het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram in het systeemvak en selecteer Instellingen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
Optische-schijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Er bestaan optische-schijfeenheden van de volgende typen:
cd
dvd
Blu-ray (bd)
Achterhalen welk type optische-schijfeenheid is geïnstalleerd
Typ e op het startscherm, klik op Bestandsverkenner en selecteer vervolgens Computer.
Optische-schijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) 79
Er wordt een lijst weergegeven met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer, waaronder
de optische-schijfeenheid.
Optische schijf plaatsen
Optischeschijfeenheid met lade
1. Schakel de computer in.
2. Druk op de ontgrendelknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
OPMERKING: Nadat u een schijf hebt geplaatst, moet u even wachten. Als u geen mediaspeler
hebt geselecteerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u
selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
Optische schijf verwijderen
Optischeschijfeenheid met lade
Er zijn twee manieren om een schijf te verwijderen, afhankelijk van of de lade normaal opengaat of
niet.
Als de lade normaal opengaat
1. Druk op de ontgrendelknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade
voorzichtig zo ver mogelijk uit (2).
80 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Als de lade niet normaal opengaat
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
Optische-schijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) 81
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
82 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Optische-schijfeenheden delen
Hoewel de computer geen geïntegreerde optische-schijfeenheid heeft, kunt u software en gegevens
gebruiken en applicaties installeren door een optische-schijfeenheid te delen die is aangesloten op
een andere computer in het netwerk. Het delen van schijfeenheden is een voorziening van het
besturingssysteem Windows, waardoor een schijfeenheid op een computer toegankelijk is voor
andere computers binnen hetzelfde netwerk.
OPMERKING: er moet een netwerk zijn geïnstalleerd om een optischeschijfeenheid te kunnen
delen. Zie
WLAN configureren op pagina 23 voor aanvullende informatie over het installeren van een
netwerk.
OPMERKING: Sommige schijven, zoals dvd-films en schijven met spellen, zijn mogelijk
auteursrechtelijk beschermd en kunnen daardoor niet worden gedeeld.
Voor het delen van een optischeschijfeenheid van de computer met de optischeschijfeenheid die u
deelt:
1. Typ e op het startscherm, klik op Bestandsverkenner en selecteer vervolgens Computer.
2. Klik met de rechtermuisknop op de optische-schijfeenheid die u wilt delen en klik op
Eigenschappen.
3. Klik op het tabblad Delen en klik op Geavanceerd delen.
4. Schakel het selectievakje Deze map delen in.
5. Typ een naam voor de optischeschijfeenheid in het tekstvak Naam delen.
6. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
7. Om de gedeelde optischeschijfeenheid weer te geven, typt u op het startscherm netwerk, klikt
u op Instellingen en maakt u een keuze uit de opties die worden weergegeven.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met RAID-technologie (Redundant Arrays of Independent Disks) kan een computer twee of meer
harde schijven tegelijk gebruiken. Bij RAID worden meerdere schijfeenheden als één schijfeenheid
behandeld, via hardware- of software-instellingen. Meerdere schijven die op deze manier
samenwerken, worden een RAID-array genoemd.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) 83
9 Beveiliging
Computer beveiligen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows-computers draaiende Setup-hulpprogramma (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens tegen diverse risico's beschermen.
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt
of gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van
vertrouwelijke bestanden en die verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Mogelijk zijn niet alle in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen beschikbaar op uw
computer.
OPMERKING: uw computer ondersteunt Computrace, een online service voor opsporing en herstel
in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt
gestolen, kan Computrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U
kunt Computrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te
nemen. Informatie over het bestellen van de Computrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
OPMERKING: Als er een webcam op de computer is geïnstalleerd of aangesloten en als het
programma voor gezichtsherkenning is geïnstalleerd, kunt u het beveiligingsniveau voor
gezichtsherkenning instellen om een evenwicht te vinden tussen het gebruiksgemak en de
moeilijkheidsgraad om de beveiliging van de computer te schenden. Raadpleeg de help bij de
software voor gezichtsherkenning.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, smart card, contactloze kaart, geregistreerde
scènes voor gezichtsverificatie, geregistreerde
vingerafdrukken of andere verificatie van
aanmeldingsgegevens.
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optische-schijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts Windows-gebruikerswachtwoord
84 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Drive Encryption for HP ProtectTools
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van de cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verscheidene typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt
beveiligen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma Computer
Setup, dat geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup en
beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging, dat een HP ProtectTools Security Manager-
wachtwoord is, kan in Computer Setup worden ingeschakeld om naast de gebruikelijke HP
ProtectTools-functies BIOS-wachtwoordbescherming te bieden. Het wachtwoord voor
geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde
beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP
SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het programma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet
meer worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
functies van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden gebruiken 85
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Met dit wachtwoord kan geen toegang
worden verkregen tot de inhoud van Computer Setup.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Voor informatie over het instellen van een wachtwoord voor de Windows-beheerder of voor een Windows-gebruiker, typt u
h in het startscherm en kiest u Help en ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
TPM Embedded Security Device (Apparaat voor TPM
geïntegreerde beveiliging - alleen bepaalde modellen)
Available/Hidden (Beschikbaar/verborgen)
Als het beheerderswachtwoord is ingesteld, kunt u
Available (Beschikbaar) selecteren.
Als u Hidden (Verborgen) selecteert, is het TPM-
apparaat niet zichtbaar in het besturingssysteem.
TPM Status (TPM-status - alleen bepaalde modellen) Ingeschakeld/uitgeschakeld
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als
TPM Embedded Security Device (Apparaat voor
TPM geïntegreerde beveiliging) is ingesteld op
Hidden (Verborgen), is deze optie verborgen.
Deze waarde geeft de huidige fysieke toestand van de
TPM aan. De toestand is "ingeschakeld" of
"uitgeschakeld" en wordt bepaald door de instelling van
Embedded Security State (Toestand van geïntegreerde
beveiliging).
86 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoord Functie
Embedded Security Device (Toestand van geïntegreerde
beveiliging - alleen bepaalde modellen)
No Operation/Disabled/ Enabled (Niet in bedrijf/
Uitgeschakeld/Ingeschakeld)
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als
TPM Security Device is ingesteld op Hidden
(Verborgen), is deze optie verborgen.
U kunt de TPM-functie in- of uitschakelen.
De volgende keer dat de computer wordt opgestart
nadat de TPM-functie is ingesteld, wordt deze waarde
ingesteld op No Operation (Geen bedrijf).
TPM Set to Factory Defaults (TPM ingesteld op
fabrieksinstellingen - alleen bepaalde modellen)
No/Yes (Nee/Ja)
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als
TPM Security Device is ingesteld op Hidden
(Verborgen), is deze optie verborgen.
Als Embedded Security State (Toestand van
geïntegreerde beveiliging) is ingesteld op Enabled
(Ingeschakeld), selecteert u Yes (Ja) om de
fabrieksinstellingen van de TPM te herstellen. Druk
daarna op f10 om de instellingen op te slaan en het
programma af te sluiten. Het bevestigingsbericht Clear
the TPM (TPM wissen) verschijnt. Druk op f1 om de
TPM te resetten of druk op f2 om de actie te annuleren.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht “Press the
ESC key for Startup Menu” (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 87
BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht “Press the
ESC key for Startup Menu” (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht “Press the
ESC key for Startup Menu” (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u
op enter.
8. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ uw wachtwoord (met dezelfde toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt ingesteld) achter de
prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) en druk op enter. Na drie
88 Hoofdstuk 9 Beveiliging
mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan
alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-
beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot
deze schijf te krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden
als de schijf in de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-
beveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het
hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd.
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer het bericht “Press the ESC key for Startup Menu”
(Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Klik op Set DriveLock Password (DriveLock-wachtwoord instellen).
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en
druk vervolgens op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
Wachtwoorden gebruiken 89
11. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
12. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het
gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het
wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer het bericht “Press the ESC key for Startup Menu”
(Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Change Password (Wachtwoord
wijzigen).
6. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
7. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
90 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer het bericht “Press the ESC key for Startup Menu”
(Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
7. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
8. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de
voorzieningen van Automatische DriveLock.
Wachtwoorden gebruiken 91
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht “Press the
ESC key for Startup Menu” (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht “Press the
ESC key for Startup Menu” (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
92 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, wordt de computer
mogelijk blootgesteld aan computervirussen. Virussen kunnen het besturingssysteem, programma's
en hulpprogramma's buiten werking stellen of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunt u de meeste virussen detecteren, vernietigen en in veel gevallen
eventueel aangerichte schade herstellen. Om uw computer te blijven beschermen tegen nieuw
ontdekte virussen, moet antivirussoftware bijgehouden worden.
Antivirussoftware kan vooraf geïnstalleerd zijn op uw computer. Wij raden u aan de door u gewenste
antivirussoftware te gebruiken om uw computer volledig te beveiligen.
Typ virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning om toegang te krijgen tot Help en
ondersteuning. Typ h in het startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een
firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan
een oplossing zijn die zowel uit hardware als software bestaat.
U kunt twee soorten firewalls in overweging nemen:
Hostgebaseerde firewallsoftware: hiermee wordt alleen de computer beschermd waarop de
software is geïnstalleerd.
Netwerkgebaseerde firewalls: deze worden tussen het ADSL- of kabelmodem en uw
thuisnetwerk geïnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall op een systeem is geïnstalleerd, worden alle gegevens die vanaf en naar het
systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker
gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het
geval is, zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
OPMERKING: in bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren,
het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-
mailberichten blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u
het probleem blijvend wilt oplossen.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verzendt waarschuwingen met betrekking tot essentiële updates.
Installeer alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer
te beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
Antivirussoftware gebruiken 93
Het is mogelijk dat updates van het besturingssysteem en andere software beschikbaar zijn gekomen
nadat de computer is verzonden. Volg deze richtlijnen om er zeker van te zijn dat alle beschikbare
updates op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
Voer Windows Update daarna elke maand uit.
Zodra updates van Windows en andere Microsoft-programma's beschikbaar zijn, moeten deze
worden gedownload van de Microsoft-website en via de koppeling Updates in Help en
ondersteuning. Als u Help en ondersteuning wilt openen vanuit het startscherm, typt u h en
selecteert u Help en ondersteuning.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde
computermodellen. U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De
software is voorzien van beveiligingsvoorzieningen die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang
tot de computer, het netwerk en kritieke gegevens. Raadpleeg de helpfunctie van de HP ProtectTools
software voor meer informatie.
Optionele beveiligingskabel installeren
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt
gestolen.
OPMERKING: Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders
uitzien dan op de afbeelding in dit gedeelte. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer
op pagina 4 voor de plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
94 Hoofdstuk 9 Beveiliging
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Op bepaalde computermodellen zijn geïntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Stel een
gebruikersaccount met een wachtwoord in op de computer om de vingerafdruklezer te gebruiken. U
kunt zich bij dit account aanmelden op de computer door de gekozen vinger over de lezer te halen. U
kunt de vingerafdruklezer ook gebruiken om wachtwoordvelden in te vullen op websites en in andere
programma's waarvoor aanmelding vereist is. Raadpleeg de helpfunctie van de vingerafdruksoftware
voor instructies.
Nadat u een identiteit voor de vingerafdruksoftware hebt gedefinieerd, kunt u een Single Sign On-
service instellen zodat u de vingerafdruklezer kunt gebruiken om aanmeldingsgegevens te maken
voor elke applicatie waarvoor u een gebruikersnaam en wachtwoord moet opgeven.
Locatie van de vingerafdruklezer
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor bij de rechterkant van het toetsenbord.
Al naargelang uw computermodel kan de lezer horizontaal of verticaal zijn geplaatst. In beide
gevallen geldt dat u uw vinger langs de metalen sensor moet vegen. Zie
Vertrouwd raken met de
computer op pagina 4 voor de plaats van de lezer op uw computer.
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) 95
10 Onderhoud
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft twee geheugenmoduleslots. U kunt de capaciteit van de computer vergroten door
een geheugenmodule in het beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te plaatsen of door
een upgrade van de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule uit te
voeren.
WAARSCHUWING! Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het
stopcontact en verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd
raken. Zorg dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken
voordat u een procedure start.
OPMERKING: als u bij het toevoegen van een tweede geheugenmodule een tweekanaals
configuratie wilt gebruiken, moet u zorgen dat beide geheugenmodules gelijk zijn.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Zet de computer uit voordat u geheugenmodules toevoegt of vervangt. Verwijder een
geheugenmodule niet wanneer de computer aan staat in de slaapstand.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verwijder de accu (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
5. Verwijder de onderhoudsklep (zie
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 70).
6. Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
96 Hoofdstuk 10 Onderhoud
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
7. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 97
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de geheugenmodule, totdat de borgklemmetjes
vastklikken.
VOORZICHTIG: zorg dat u de geheugenmodule niet buigt om schade aan de
geheugenmodule te voorkomen.
8. Plaats de onderhoudsklep terug (zie De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen op pagina 70).
9. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 53).
10. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de netvoedingsbron en de externe apparaten
weer aan.
11. Schakel de computer in.
De computer reinigen
Reinigingsproducten
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw computer:
Dimethylbenzylammoniumchloride met een maximale concentratie van 0,3 procent
(bijvoorbeeld: bacteriedodende wegwerpdoekjes. Deze doekjes zijn onder veel merknamen in
de handel verkrijgbaar.)
Glasreinigingsmiddel zonder alcohol
Water met milde zeepoplossing
98 Hoofdstuk 10 Onderhoud
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (antistatische doek zonder olie)
Antistatische veegdoekjes
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende reinigingsproducten niet:
sterke oplosmiddelen, zoals alcohol, aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride en
koolwaterstoffen, deze kunnen het oppervlak van de computer permanent beschadigen.
Vezelachtig materiaal, zoals papieren doekjes, die de computer kunnen bekrassen. In de loop van de
tijd kunnen er vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen achterblijven.
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw
computer.
WAARSCHUWING! Om elektrische schokken of schade aan onderdelen te voorkomen, reinigt u
uw computer niet wanneer deze ingeschakeld is:
Schakel de computer uit.
Koppel de externe voedingsbron los.
Koppel alle externe apparaten los.
VOORZICHTIG: Sproei geen reinigingsmiddelen of vloeistoffen rechtstreeks op de computer. Als er
vloeistoffen op het oppervlak terecht komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Beeldscherm reinigen
Veeg het display met een zacht, pluisvrij en met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel bevochtigd
doekje schoon. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten en deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen en desinfecteren van de zijkanten en het deksel een zachte microvezel-
doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of
gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
OPMERKING: Verwijder wanneer u het deksel van de computer reinigt, het vuil door ronddraaiende
bewegingen te maken.
Touchpad en toetsenbord reinigen
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op
het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
De computer reinigen 99
VOORZICHTIG: Zorg er tijdens het reinigen van het touchpad en toetsenbord voor dat er geen
vloeistoffen tussen de toetsen terecht komt. Hierdoor kunnen er interne onderdelen beschadigd
raken.
Gebruik voor het reinigen en desinfecteren van het touchpad en toetsenbord een zachte
microvezel-doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde
reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te
verwijderen, gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's.
Ga naar
http://www.hp.com/support om de recentste versies te downloaden. U kunt zich ook
aanmelden voor het ontvangen van automatische updateberichten wanneer nieuwe updates
beschikbaar komen.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot
SoftPaq-informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is.
Met dit hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en
uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand
gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download
Manager kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs
beschikbaar zijn om te worden gedownload.
SoftPaq Download Manager controleert de HP FTP-site op updates van de database en software. Als
updates worden gevonden, worden deze gedownload en automatisch toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager
wilt gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload
en geïnstalleerd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies
voor het downloaden en installeren van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
Typ s in het startscherm. Typ softpaq in het zoekvak en selecteer vervolgens HP SoftPaq
Download Manager. Volg de instructies om SoftPaqs te downloaden.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
100 Hoofdstuk 10 Onderhoud
11 Back-up en herstel
Ter bescherming van uw informatie gebruikt u back-up- en herstelhulpprogramma's van Windows om
back-ups te maken van afzonderlijke bestanden en mappen, om back-ups te maken van de volledige
vaste schijf, om systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen) met behulp van de
geïnstalleerde optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele externe optische-
schijfeenheid, of om systeemherstelpunten te maken. In het geval van een systeemfout kunt u de
back-upbestanden gebruiken om de inhoud van de computer terug te zetten.
Typ herstellen op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer uit de lijst met weergegeven
opties.
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies over verscheidene back-up- en herstelopties zoekt u
naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning. Typ h in het startscherm en selecteer Help en
ondersteuning.
In het geval van een onstabiel systeem raadt HP aan om de herstelprocedures af te drukken en deze
te bewaren voor toekomstig gebruik.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Typ h in het startscherm en
selecteer Help en ondersteuning.
Een back-up maken van uw gegevens
Bij een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up. U moet
onmiddellijk na de initiële systeeminstallatie systeemherstelmedia en uw initiële back-up maken. Als u
nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven
maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Als u nieuwe software en
gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken om altijd
een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Met de systeemherstelmedia (alleen
bepaalde modellen) kunt u de computer opstarten en het besturingssysteem herstellen wanneer het
systeem instabiel is geworden of niet meer werkt. In het geval dat het systeem niet meer werkt, kunt
u de eerste en volgende back-ups gebruiken om uw gegevens en instellingen te herstellen.
Typ back-up op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer Back-ups van uw bestanden
opslaan met Bestandsgeschiedenis.
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf of op een
netwerkschijfeenheid.
Een back-up maken van uw gegevens 101
Houd bij het maken van back-ups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de bibliotheek Documenten en maak hiervan periodiek een
back-up.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname
van uw instellingen te maken. Een schermafbeelding kan veel tijd besparen als u opnieuw uw
voorkeuren moet instellen.
U maakt als volgt een back-up met behulp van Back-up maken en terugzetten:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-
upproces start.
OPMERKING: Het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Typ back-up op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer uit de lijst met weergegeven
opties.
2. Volg de instructies op het scherm om de back-up in te stellen, een systeemimage te maken
(alleen bepaalde modellen) of systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen).
Systeemherstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit, beschikt de computer over de volgende
hulpprogramma's om uw bestanden te herstellen:
Hulpprogramma’s voor herstel: U kunt ‘Back-up maken en terugzetten’ van Windows gebruiken
om gegevens te herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. U kunt ook
gebruikmaken van Windows Opstartherstel om problemen te verhelpen die voorkomen dat
Windows correct opstart.
f11 herstelprogramma's: Met de f11-herstelprogramma's kunt u de oorspronkelijke kopie van de
vaste schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-besturingssysteem en alle
softwareprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte systeemherstelmedia
(alleen bepaalde modellen) niet kunt gebruiken, moet u media met het besturingssysteem Windows 8
aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen.
Raadpleeg voor aanvullende informatie.
Windows herstelprogramma’s gebruiken
Ga als volgt te werk als u informatie wilt herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt:
Typ h in het startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Windows Opstartherstel:
102 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
VOORZICHTIG: Sommige opties van Opstartherstel wissen en formatteren de vaste schijf volledig.
Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer,
worden definitief verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid, herstelt de herstelprocedure het
besturingssysteem en de stuurprogramma’s, software en hulpprogramma’s vanaf de back-up die voor
herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP herstelpartitie en de Windows-partitie aanwezig zijn.
Typ e op het startscherm en klik op Bestandsverkenner.
– of –
Typ c op het startscherm en selecteer Computer.
OPMERKING: als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie niet vermeld staan, moet u het
besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het
besturingssysteem Windows 8 en de media Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's)
(beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg
Media met het besturingssysteem Windows 8
gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) op pagina 104 voor aanvullende informatie.
3. Als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie wel vermeld staan, start u de computer opnieuw
op. Als Windows is geladen, houdt u de shift-toets ingedrukt terwijl u op Opnieuw starten klikt.
4. Selecteer Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's zoekt u naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning. Typ h in het startscherm
en selecteer Help en ondersteuning.
f11-herstelprogramma's gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste
schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software die u op de computer hebt
geïnstalleerd, worden permanent verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het
besturingssysteem en HP programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd
opnieuw. Software die niet in de fabriek is geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP Herstelpartitie aanwezig is. Typ c op het startscherm en
selecteer Computer.
OPMERKING: Als de HP herstelpartitie niet vermeld staat, moet u het besturingssysteem en
de programma's herstellen met behulp van de media met het besturingssysteem Windows 7 en
de media Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaffen).
Raadpleeg
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te
schaffen) op pagina 104 voor aanvullende informatie.
3. Als de HP herstelpartitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op esc
wanneer het bericht “Press the ESC key for Startup Menu” (Druk op de ESC-toets voor het
startmenu) onder aan het scherm wordt weergegeven.
Systeemherstelactie uitvoeren 103
4. Druk op f11 als het bericht “Press <F11> for recovery” (Druk op f11 voor herstellen) op het
scherm wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan
te schaffen)
Ga naar http://www.hp.com/support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm
om een dvd met besturingssysteem Windows 8 te bestellen. U kunt de dvd ook telefonisch bestellen
bij onze Klantenondersteuning. Raadpleeg voor contactinformatie het boekje Worldwide Telephone
Numbers (Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning) dat bij de computer is geleverd.
VOORZICHTIG: Als u media met het besturingssysteem Windows 8 gebruikt, wordt de inhoud van
de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt
gemaakt en software die u op de computer hebt geïnstalleerd, worden permanent verwijderd.
Wanneer het formatteren gereed is, herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de
stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's.
U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows 8:
OPMERKING: Dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats vervolgens de dvd met het Windows 8-
besturingssysteem in de optische schijfeenheid voordat het Windows-besturingssysteem wordt
geladen.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als dit wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
Wanneer de herstelprocedure is voltooid:
1. Werp de media met het besturingssysteem Windows 8 uit en plaats de media Driver Recovery
(Herstel van stuurprogramma's).
2. Installeer eerst de stuurprogramma's voor de hardware, en vervolgens de aanbevolen
toepassingen.
Windows Vernieuwen gebruiken voor snel en eenvoudig herstel
Als uw computer niet naar behoren werkt en u het systeem stabieler wilt maken, kunt u met de optie
Windows Vernieuwen helemaal opnieuw beginnen terwijl toch alle belangrijke dingen behouden
blijven.
BELANGRIJK: Met Windows Vernieuwen worden alle normale toepassingen verwijderd die niet
oorspronkelijk op het systeem waren geïnstalleerd.
OPMERKING: Er wordt een lijst met verwijderde normale toepassingen opgeslagen zodat u snel
kunt zien wat u allemaal opnieuw zou kunnen installeren. Zie Help en ondersteuning voor instructies
voor het opnieuw installeren van normale toepassingen. Typ h in het startscherm en selecteer Help
en ondersteuning.
104 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
OPMERKING: Mogelijk wordt bij gebruik van Vernieuwen om uw toestemming of wachtwoord
gevraagd. Zie Windows Help en ondersteuning voor meer informatie. Typ h in het startscherm en
selecteer Help en ondersteuning.
U start Vernieuwen als volgt:
1. Wijs de rechterbovenhoek of -benedenhoek van het startscherm aan om de charms weer te
geven.
2. Klik op Instellingen.
3. Klik in de rechterbenedenhoek van het scherm op Pc-instellingen wijzigen en selecteer
Algemeen in het scherm Pc-instellingen.
4. Selecteer onder Vernieuw de pc zonder dat dit van invloed is op bestanden de optie Aan de
slag en volg de instructies op het scherm.
Alles verwijderen en Windows opnieuw installeren
Soms wilt u een gedetailleerde herformattering van de computer uitvoeren of wilt u persoonlijke
informatie verwijderen voordat de computer wegdoet of recyclet. De procedure in dit gedeelte biedt
een snelle en eenvoudige manier om de oorspronkelijke toestand van de computer te herstellen. Met
deze optie verwijdert u alle persoonlijke gegevens, apps en instellingen van de computer en wordt
Windows opnieuw geïnstalleerd.
BELANGRIJK: Hierbij worden geen back-ups van uw gegevens gemaakt. Maak een back-up van
alle persoonlijke gegevens die u wilt behouden voordat u deze optie gebruikt.
U kunt deze optie vanuit het startscherm activeren met de functietoets f11.
U gebruikt f11 als volgt:
1. Druk op f11 tijdens het opstarten van de computer.
– of –
Druk op f11 en houd deze knop ingedrukt terwijl u op de aan/uit-knop drukt.
2. Selecteer Problemen oplossen in het menu met opstartopties.
3. Selecteer Fabrieksherstel uitvoeren en volg de instructies op het scherm.
U gebruikt het startscherm als volgt:
1. Wijs de rechterbovenhoek of -benedenhoek van het startscherm aan om de charms weer te
geven.
2. Klik op Instellingen.
3. Klik in de rechterbenedenhoek van het scherm op Pc-instellingen wijzigen en selecteer
Algemeen in het scherm Pc-instellingen.
4. Selecteer onder Alles verwijderen en Windows opnieuw installeren de optie Aan de slag en
volg de instructies op het scherm.
Systeemherstelactie uitvoeren 105
HP Software Setup gebruiken
HP Software Setup kan gebruikt worden voor het opnieuw installeren van stuurprogramma's of het
selecteren van software die is beschadigd of van het systeem is verwijderd.
1. Typ HP Software Setup op het startscherm en selecteer Apps.
2. Open HP Software Setup.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm om stuurprogramma's opnieuw te installeren of software te
selecteren.
106 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
12 Computer Setup (BIOS) en Advanced
System Diagnostics
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de
communicatie tussen alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden,
beeldscherm, toetsenbord, muis en printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types
geïnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen
en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: Wees zeer voorzichtig wanneer u wijzigingen aanbrengt in Computer Setup. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht “Press the
ESC key for Startup Menu” (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Navigeren en selecteren in Computer Setup
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht “Press the
ESC key for Startup Menu” (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
verschijnt.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen
en drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op
het onderdeel te klikken.
Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de
toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
Computer Setup gebruiken 107
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van de
cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te
sluiten:
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit
(Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vaste-
schijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht “Press the
ESC key for Startup Menu” (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardinstellingen herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan
en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
108 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
BIOS bijwerken
Geüpdate versies van het BIOS zijn beschikbaar via de website van HP.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
SoftPaq's worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en over het oplossen van problemen.
BIOS-versie bepalen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
1. Start Computer Setup.
2. Gebruik de cursorbesturing of de pijltoetsen om File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) te selecteren.
3. Als u Computer Setup wilt afsluiten zonder uw wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram
Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
Computer Setup gebruiken 109
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt
en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
terwijl de computer op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een
optionele voedingsbron. Volg tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Zet de computer niet uit en activeer de slaapstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Typ h in het startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
2. Typ in het zoekvak Help en ondersteuning onderhouden en volg de instructies op het scherm
om uw computer te identificeren en toegang te krijgen tot de BIOS-update die u wilt downloaden.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt
herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze
naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waarnaar de BIOS-update wordt
gedownload. U moet naar dit pad gaan om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van
het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u
als volgt te werk:
1. Typ e op het startscherm en klik op Bestandsverkenner.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is voltooid, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
110 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
Advanced System Diagnostics gebruiken
Met Advanced System Diagnostics kunt u diagnosetests uitvoeren om vast te stellen of de hardware
van de computer naar behoren werkt. De volgende diagnosetests zijn beschikbaar in Advanced
System Diagnostics:
System Tune-Up (Systeemoptimalisatie)—Deze groep aanvullende tests controleert de
computer om er zeker van te zijn dat de hoofdcomponenten correct werken. System Tune-Up
voert langere en uitgebreidere tests uit voor de geheugenmodules, de SMART-kenmerken van
de vaste schijf, het oppervlak van de vaste schijf, de accu (en de accukalibratie), het
videogeheugen en de status van de WLAN-module.
Start-up test (Opstarttest)—Deze test analyseert de hoofdcomponenten van de computer die
vereist zijn om de computer op te starten.
Run-in test—Deze test herhaalt de opstarttest en controleert op onvoorziene problemen die de
opstarttest niet detecteert.
Hard disk test (Vasteschijftest)—Deze test analyseert de fysieke conditie van de vaste schijf en
controleert alle gegevens in elke sector van de vaste schijf. Als de test een beschadigde sector
detecteert, wordt geprobeerd de gegevens naar een goede sector te verplaatsen.
Memory test (Geheugentest)—Deze test analyseert de fysieke conditie van de
geheugenmodules. Als er een fout wordt gemeld, vervangt u de geheugenmodules onmiddellijk.
Battery test (Accutest)—Met deze test wordt de toestand van de accu geanalyseerd en wordt zo
nodig de accu gekalibreerd. Als de accu de test niet doorstaat, neemt u contact op met
ondersteuning van HP om het probleem te melden en een vervangende accu aan te schaffen.
BIOS-beheer—U kunt de versie van het BIOS op het systeem bijwerken of terugdraaien. Tijdens
het proces mag u de voeding niet afsluiten of verwijderen. U krijgt een bevestigingsscherm te
zien voor uw BIOS wordt aangepast. Selecteer BIOS-update, BIOS terugdraaien of Terug
naar hoofdmenu.
In het venster Advanced System Diagnostics kunt u systeeminformatie en foutenlogbestanden
weergeven of talen selecteren.
U start Advanced System Diagnostics als volgt:
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op. Druk op esc terwijl het bericht “Press the
ESC key for Startup Menu” (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op het
scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f2.
2. Klik op de diagnosetest die u wilt uitvoeren en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: als u een diagnosetest die wordt uitgevoerd wilt stoppen, drukt u op esc.
Advanced System Diagnostics gebruiken 111
13 Ondersteuning
Contact opnemen met de ondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in Help en ondersteuning geen uitsluitsel geeft
over uw vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Hier kunt u:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: ondersteuning via chat is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het
Engels.
Gebruikmaken van ondersteuning via e-mail.
Telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken.
een HP servicecentrum opzoeken.
112 Hoofdstuk 13 Ondersteuning
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt.
Servicelabel: bevat belangrijke informatie, waaronder:
Onderdeel
(1) Productnaam
(2) Serienummer (s/n)
(3) Artikelnummer/productnummer (p/n)
(4) Garantieperiode
(5) Modelbeschrijving
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de ondersteuning. Het
servicelabel bevindt zich in de accuruimte.
Label met kennisgevingen— bevat kennisgevingen over de computer. Het label met
kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Label(s) met keurmerk voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen)—bevatten
informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van
diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Als uw
computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, is de
computer voorzien van een of meer van deze certificeringslabels. U kunt deze informatie nodig
hebben wanneer u de computer in het buitenland gebruikt. Labels met keurmerk voor
apparatuur voor draadloze communicatie bevinden zich onder het onderpaneel.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen)—bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van de SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Servicelabel van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen)—Bevat het
serienummer van de HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Labels 113
14 Specificaties
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt
reizen met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron
voor gelijkstroom. De netvoedingsbron moet zijn ingesteld op 100–240 V en 50–60 Hz. Hoewel de
computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend
aangeraden de computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron
die door HP is geleverd en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 18,5 V DC bij 3,5 A - 65 W
19,5 V gelijkspanning bij 3,33 A - 65 W
19,0 V DC bij 4,74 A - 90 W
19,5 V gelijkspanning bij 4,62 A – 90 W
OPMERKING: dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: de bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met
kennisgevingen.
114 Hoofdstuk 14 Specificaties
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf (schrijven naar optische schijf) 5°C tot 35°C 41°F tot 95°F
Buiten bedrijf -20°C tot 60°C -4°F tot 140°F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
Omgevingsvereisten 115
A Reizen met de computer
Neem voor optimale resultaten de volgende transportrichtlijnen in acht:
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals digitale kaarten.
VOORZICHTIG: Verwijder media uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid uit de
schijfhouder haalt en voordat u de schijfeenheid vervoert, verstuurt of opbergt. Zo beperkt u
het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid en het risico van
gegevensverlies.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Schakel de computer uit.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up afzonderlijk op de computer.
Wanneer u met het vliegtuig reist, neemt u de computer mee als handbagage en checkt u de
computer niet in met de rest van de bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en
detectorstaven. In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden
röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Elke luchtvaartmaatschappij heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten.
Overleg vooraf met de luchtvaartmaatschappij als u de computer in het vliegtuig wilt gebruiken.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Als de computer is voorzien van een apparaat voor draadloze communicatie of een HP module
voor mobiel breedband, bijvoorbeeld via 802.11b/g, GSM (Global System for Mobile
Communications) of GPRS (General Packet Radio Service), moet u er rekening mee houden dat
het gebruik van deze apparaten in bepaalde omgevingen niet is toegestaan. Dit kan het geval
zijn aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt van explosieven en op gevaarlijke
116 Bijlage A Reizen met de computer
locaties. Als u niet zeker weet wat het beleid is voor het gebruik van een bepaald apparaat, kunt
u het beste vooraf toestemming vragen voordat u het apparaat gebruikt.
Ga als volgt te werk als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Vraag de douanebepalingen voor computers op voor de landen/regio's die u gaat
bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt
gebruiken. De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere
apparaten zijn bedoeld, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
117
B Problemen oplossen
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen
Raadpleeg Help en ondersteuning voor aanvullende informatie en koppelingen naar websites.
Typ h in het startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
OPMERKING: Voor sommige controle- en reparatieprogramma's is een internetverbinding
vereist. HP biedt ook aanvullende programma's waarvoor geen internetverbinding vereist is.
Neem contact op met de ondersteuning van HP. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Kies uit de volgende typen ondersteuning:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: chatten is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
Stuur een e-mail naar ondersteuning van HP.
telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning van HP opzoeken;
een HP servicecentrum opzoeken.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende
suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende
voeding levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit
de computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of
het netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
118 Bijlage B Problemen oplossen
Het computerscherm is leeg
Als u de computer niet heeft uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de
volgende instellingen de oorzaak vormen:
De computer staat mogelijk in de slaapstand. Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort
op de aan/uit-knop. De slaapstand is een energiebesparende voorziening waarbij het
beeldscherm wordt uitgeschakeld. De slaapstand kan automatisch worden geactiveerd als de
computer is ingeschakeld maar niet wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft
bereikt. Om deze en andere voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op
het pictogram Accu op het Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk en klik u vervolgens op Voorkeuren.
De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn+f4 om de
weergave te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt
dat wanneer een optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten
op de computer, het beeld kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe
weergaveapparaat of op beide apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn+f4 drukt, wordt
de weergave afwisselend geschakeld tussen het beeldscherm van de computer, een of meer
externe beeldschermen en gelijktijdige weergave op alle apparaten.
De software werkt niet goed
Als de software niet of abnormaal reageert, start u de computer opnieuw op door de rechterkant van
het scherm aan te wijzen. Wanneer de emoticons worden weergegeven, klikt u op Instellingen. Klik
op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten. Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten
aan de hand van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte,
De computer staat aan maar
reageert niet op pagina 119.
De computer staat aan maar reageert niet
Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het
toetsenbord, voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde,
totdat de computer wordt afgesloten:
VOORZICHTIG: noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen
gegevens.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer
de computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening.
Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur.
Zorg dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de
computer.
Problemen oplossen 119
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen
van de computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen.
Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of
een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
Controleer of het apparaat, met name als het een ouder apparaat betreft, compatibel is met het
besturingssysteem.
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of
deactiveren, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het
Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om apparaten te
activeren, schakelt u het selectievakje van de menuoptie in. Om het apparaat te deactiveren,
schakelt u het selectievakje uit.
Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.
Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.
Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of
de lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw
in.
120 Bijlage B Problemen oplossen
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen
van een cd of dvd
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd
Als het besturingssysteem een geïnstalleerd apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het
apparaatstuurprogramma ontbreekt of beschadigd is.
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Typ c in het startscherm, selecteer Configuratiescherm en klik vervolgens op Systeem en
beveiliging.
3. Klik op Apparaten en printers en klik vervolgens op Apparaatbeheer.
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op de driehoek naast Dvd-/cd-rom-stations. Als de
schijfeenheid vermeld staat, moet deze naar behoren werken.
Problemen oplossen 121
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af voordat u een cd of dvd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd of dvd afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen. Activeer de slaapstand niet tijdens het
afspelen van een schijf. Klik op Nee wanneer dit bericht wordt weergegeven. Nadat u op Nee
heeft geklikt, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop Afspelen
in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het voor dat u
het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld,
drukt u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire
beeldscherm wordt:
a. Klik in het Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het
bureaublad van de computer en selecteer vervolgens Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
122 Bijlage B Problemen oplossen
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is
voltooid
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Slaapstandmodus uitschakelen.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de
vaste schijf.
Problemen oplossen 123
C Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is het vrijkomen van statische elektriciteit wanneer twee objecten met
elkaar in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u krijgt wanneer u over tapijt loopt en
vervolgens een metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit
vanaf vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het
risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of
installeren van onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer
loskoppelt. Pas daarna kunt u de behuizing openen.
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig
mogelijk hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet
statisch geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning van HP als u meer wilt weten over statische elektriciteit of
hulp nodig heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
124 Bijlage C Elektrostatische ontlading
Index
Symbolen en getallen
1394-apparaten
aansluiten 65
definitie 64
verwijderen 65
1394-kabel, verbinden 65
1394-poort, herkennen 12, 13
A
aan/uit
Accu 51
besparen 54
opties 49
Aan/uit-knop herkennen 7
aan/uit-lampjes 6, 10
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 30
accu
lage acculading 52
ontladen 52
opbergen 54
resterende lading weergeven
52
vervangen 55
Accu
afvoeren 54
voeding besparen 54
accu, temperatuur 54
Accucontrole 51
Accu-informatie zoeken 51
Accuruimte 113
Accuruimte, herkennen 18
Accuvergrendeling 18
Accuvoeding 51
Advanced System Diagnostics
111
Afsluiten 48
alles verwijderen en Windows
opnieuw installeren 105
Antennes voor draadloze
communicatie herkennen 15,
16
Antivirussoftware 93
Audiofuncties controleren 43
Audio-ingang (microfooningang)
herkennen 11
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang)
herkennen 11
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 92
verwijderen 92
B
Backup and Restore (Back-up en
herstel) 102
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 24
Beeldschermen, schakelen
tussen 39
Beeldschermhelderheid, toetsen
40
beeldschermontgrendeling 10
Beeldscherm schakelen 39
Beheerderswachtwoord 86
Beschrijfbare media 49
besparen, voeding 54
Beveiliging, draadloze
communicatie 23
beveiligingskabel,
bevestigingspunt herkennen 11
BIOS
update downloaden 110
updaten 109
versie bepalen 109
Bluetooth, label 113
Bluetooth-apparaat 20, 27
C
Caps Lock, lampje herkennen 6
Computer, opnieuw instellen 105
Computer, reizen met 54, 116
Computer reageert niet 48
Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoord
87
DriveLock-wachtwoord 89
fabrieksinstellingen herstellen
108
navigeren en selecteren 107
Configureren
ExpressCards 58
Connector, docking 68
connector, netvoeding 14
connector voor extra accu,
herkennen 19
Controleren, audiofuncties 43
D
Digitale kaart
ondersteunde types 57
plaatsen 57
verwijderen 58
DisplayPort, aansluiten 45
DisplayPort herkennen 14
Dockingconnector 68
dockingconnector, herkennen 18
Draadloos netwerk (WLAN)
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 24
benodigde apparatuur 23
Beveiliging 23
functioneel bereik 24
gebruiken 21
Openbare WLAN, verbinding
maken 24
verbinding maken 24
Index 125
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
Besturingssysteem 20
knop 20
Draadloze communicatie, knop
20
Draaien, touchpadbeweging 34
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 89
instellen 89
invoeren 90
verwijderen 91
wijzigen 90
E
Elektrostatische ontlading 124
eSATA-apparaten
aansluiten 66
definitie 65
verwijderen 66
eSATA-kabel, verbinden 66
eSATA-poort 12, 13
Esc-toets herkennen 9
Essentiële updates, software 93
ExpressCard
beschermplaatje verwijderen
59
configureren 58
definitie 58
plaatsen 59
verwijderen 60
ExpressCard-slot 12, 13
Externe apparaten 67
Externe monitor, poort 45
externemonitorpoort 13
externe netvoeding gebruiken 55
Externe schijfeenheid 68
F
F11-herstelprogramma 103
Firewallsoftware 93
Fn-toets, herkennen 9, 39
Functietoetsen, herkennen 9
G
gebruiken
externe netvoeding 55
standen voor
energiebesparing 49
Gebruikerswachtwoord 86
geheugenmodule
herkennen 19
Geheugenmodule
plaatsen 97
vervangen 96
verwijderen 96
geïntegreerde webcam, lampje,
herkennen 15
Geïntegreerde webcam, lampje
herkennen 16
geïntegreerd numeriek toetsenblok
herkennen 9, 40
Geluidsvolume
aanpassen 43
knoppen 43
toetsen 43
Gezichtsherkenning 44, 84
GPS 26
H
harde schijf
Installeren 73
verwijderen 72
herstel 104
herstellen, vaste schijf 103
Herstelpartitie 103
High-definitionapparatuur,
aansluiten 47
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 11
Hotkeys
accu laden 40
beschrijving 39
gebruiken 39
geluidsvolume aanpassen 39
Geluidsvolume verhogen 39
geluidsvolume verlagen 39
helderheid van beeldscherm
verhogen 40
helderheid van beeldscherm
verlagen 40
schakelen tussen
beeldschermen 39
slaapstand 39
HP 3D DriveGuard 78
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 25
HP ProtectTools Security
Manager 94
Hubs 62
I
In-/uitgangen
audio-ingang
(microfooningang) 11
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
11
netwerk 11
RJ-11 (modem) 14
RJ-45 (netwerk) 11
In-/uitzoomen,
touchpadbeweging 33
Ingangsvermogen 114
Installatie van draadloos netwerk
23
Instellingen Computer Setup
fabrieksinstellingen herstellen
108
navigeren en selecteren 107
Intel Wireless Display 47
Interne beeldschermschakelaar
15, 16
Interne microfoons, herkennen
15, 16
Internetverbinding instellen 23
J
Java Card
definitie 61
plaatsen 61
verwijderen 61
K
kabels
DisplayPort 45
Kabels
1394 65
eSATA 66
USB 63
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 113
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie
113
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 113
Knijpen, touchpadbeweging 33
knoppen
aan/uit 7
ejecttoets voor optische-
schijfeenheid 11
126 Index
Linkerknop muisbesturing 4
linkerknop van touchpad 4
media 42
Rechterknop muisbesturing 5
rechterknop van touchpad 5
rekenmachine 8
toetsenbord 15
Knoppen
geluidsvolume 43
Kritiek lage acculading 49
L
Labels
Bluetooth 113
HP -module voor mobiel
breedband 113
kennisgevingen 113
keurmerk voor draadloze
communicatie 113
Serienummer 113
SIM-kaart 113
WLAN 113
lage acculading 52
Lampjes
aan/uit 6, 10
Caps Lock 6
draadloze communicatie 6, 10
harde schijf 10
netvoedingsadapter/accu 10
Num Lock 6
rekenmachine 6
toetsenbord 16
Touchpad 6
webcam 15, 16
Lampjes, vaste schijf 78
Lampje van de
netvoedingsadapter/accu 10
lampje voor draadloze
communicatie 6, 10, 20
Leesbare media 49
Lezer
Smart Card 13
Luchthavenbeveiligings-
apparatuur 70
M
Media afspelen,
bedieningselementen 42
Mediakaartlezer, herkennen 12,
13
media sneltoetsen 42
Microfooningang (audio-ingang)
herkennen 11
Muis, externe
voorkeuren instellen 30
muisbesturing 4
N
Netvoedingsadapter, testen 56
netvoedingsadapter testen 56
netvoedingsconnector
herkennen 14
netwerkconnector herkennen 11
Num lk-toets herkennen 40
Num lock, extern toetsenblok 41
Num Lock, lampje 6
O
Omgevingsvereisten 115
Onderdelen
achterkant 14
beeldscherm 15
bovenkant 4
linkerkant 12
Onderkant 18
rechterkant 11
voorkant 10
Onderhoud
schijfdefragmentatie 77
schijfopruiming 78
Onderpaneel, ontgrendeling 18
Ontgrendelingen, onderpaneel
18
Opbergen, accu 54
Openbare WLAN, verbinding
maken 24
opnieuw instellen
computer 105
procedure 105
Opties voor energiebeheer
instellen 49
Optionele externe apparaten
gebruiken 67
Optische schijf
plaatsen 80
verwijderen 80
Optische-schijfeenheden delen
83
Optische-schijfeenheid 68
Optischeschijfeenheid met lade
80
P
poorten
1394 12, 13
DisplayPort 14
externe monitor 13
seriële 14
USB 12, 13
Poorten
DisplayPort 45
externe monitor 45
Intel Wireless Display 47
VGA 45
Problemen, oplossen 118
Problemen oplossen
detectie van
optischeschijfeenheid 121
lade van
optischeschijfeenheid 121
schijf afspelen 122
schijf branden 123
Problemen oplossen, extern
beeldscherm 122
Productnaam en productnummer,
van computer 113
R
RAID 83
recyclen
computer 105
Reizen, met computer 54, 113
Reizen met de computer 116
rekenmachineknop, herkennen 8
rekenmachinelampje 6
RJ-11-modemconnector,
herkennen 14
RJ-45-netwerkconnector
herkennen 11
S
Schijfdefragmentatie, software 77
Schijfeenheden
externe 68
gebruiken 70
hanteren 69
optische 68
vaste 68
Schijfmedia 49
Schijfopruiming, software 78
Index 127
Schuiven, touchpadbeweging 33
Seriële poort, herkennen 14
Serienummer 113
Serienummer, van computer 113
SIM-kaart
plaatsen 25
SIM-slot herkennen 18
slaapstand
activeren 49
beëindigen 49
Slaapstand
activeren 50
beëindigen 50
sleuven
beveiligingskabel 11
ExpressCard 12, 13
SIM-kaart 18
Smart Card
definitie 61
plaatsen 61
verwijderen 61
Smart Card-lezer 13
Sneltoetsen
Sneltoetsen in Windows 8 38
sneltoetsen, media 42
SoftPaqs, downloaden 100
Software
antivirus 93
essentiële updates 93
firewall 93
schijfdefragmentatie 77
schijfopruiming 78
standen voor energiebesparing
49
T
Temperatuur 54
toetsen
esc 9
fn 9
functie 9
media 42
Windows-applicaties 9
Windows-logo 9
Toetsen
geluidsvolume 43
media 42
toetsenblok
geïntegreerd numeriek 9
Toetsenblok, extern
gebruiken 41
num lock 41
Toetsenblokken herkennen 40
toetsenbord
knop 15
Toetsenbord, hotkeys
herkennen 39
Toetsenbord, lampje herkennen
16
Touchpad
gebruiken 31
knoppen 4, 5
Touchpadbewegingen
draaien 34
in-/uitzoomen 33
knijpen 33
schuiven 33
Touchpadlampje herkennen 6
Touchpadzone
herkennen 4
U
Uitschakelen, computer 48
uitvoerknop van optische schijf,
herkennen 11
Upgraderuimte, herkennen 11
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 107
USB-3.0-poort 11
USB-apparaten
beschrijving 62
verwijderen 63
USB-apparatuur
aansluiten 63
USB-hubs 62
USB-kabel aansluiten 63
USB-poorten herkennen 11, 12,
13
uw computer onderhouden 98
uw computer reinigen 98
V
Vaste schijf
externe 68
HP 3D DriveGuard 78
vaste schijf, herkennen 19
Vaste schijf, lampje 10
vaste schijf herstellen 103
vasteschijflampje 78
Ventilatieopeningen, herkennen
13, 18
Verbinding maken met draadloos
netwerk (WLAN) 24
Vergrendeling, accu 18
vernieuwen 104
VGA-poort, verbinding maken
met 45
Video 44
Vingerafdruklezer 95
Vingerafdruklezer herkennen 8
Volumetoetsen herkennen 39
W
Wachtwoordbeveiliging instellen
voor beëindigen slaapstand 50
Wachtwoorden
beheerder 86
BIOS-beheerder 87
DriveLock 89
gebruiker 86
webcam 15, 17
Webcam 44
Webcam, herkennen 15, 17
webcam, lampje herkennen 15
Webcamlampje, herkennen 16
Windows
alles verwijderen en opnieuw
installeren, optie 105
opnieuw installeren 105
opnieuw instellen 105
vernieuwen 104
Windows 8, dvd met
besturingssysteem 104
Windows-applicatietoets
herkennen 9
Windows-logotoets herkennen 9
WLAN, label 113
WLAN-antennes, herkennen 15,
16
WLAN-apparaat 21, 113
WWAN-antennes herkennen 15,
16
WWAN-apparaat 20, 25
128 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140

HP EliteBook 8570p Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding