Gebruikershandleiding
© Copyright 2012, 2013 Hewlett-Packard
Development Company, L. P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen. AMD is een handelsmerk
van Advanced Micro Devices, Inc. SD Logo
is een handelsmerk van zijn eigenaar. Java
is een handelsmerk van Sun Microsystems,
Inc. in de Verenigde Staten. Microsoft en
Windows zijn in de Verenigde Staten
gedeponeerde handelsmerken van
Microsoft Corporation.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Tweede editie: juni 2013
Eerste editie: oktober 2012
Artikelnummer van document: 701927-332
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Neem voor de recentste informatie in deze
handleiding contact op met de
ondersteuning. Voor ondersteuning in de
VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/
contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning
gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/
us/en/wwcontact_us.html.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden
of anderszins gebruiken van een
softwareproduct dat vooraf op deze
computer is geïnstalleerd, bevestigt u dat u
gehouden bent aan de voorwaarden van de
HP EULA (End User License Agreement).
Als u niet akkoord gaat met deze
licentievoorwaarden, is uw enige
rechtsmogelijkheid om het volledige,
ongebruikte product (hardware en software)
binnen 14 dagen te retourneren en te
verzoeken om restitutie van het
aankoopbedrag op grond van het
restitutiebeleid dat op de plaats van
aankoop geldt.
Neem contact op met het lokale
verkooppunt (de verkoper) als u meer
informatie wilt of als u een verzoek om
volledige restitutie van het aankoopbedrag
van de computer wilt indienen.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen
van de computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen.
Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of
een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Welkom ............................................................................................................................................................ 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer ................................................................................................................ 4
Bovenkant ............................................................................................................................................ 4
Touchpad ............................................................................................................................. 4
Lampjes ............................................................................................................................... 5
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ................................................ 6
Toetsen ................................................................................................................................ 7
Voorkant ............................................................................................................................................... 8
Rechterkant .......................................................................................................................................... 9
Linkerkant ............................................................................................................................................. 9
Beeldscherm ...................................................................................................................................... 11
Onderkant ........................................................................................................................................... 12
3 Verbinding maken met een netwerk ............................................................................................................ 14
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................. 14
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 14
Knop voor draadloze communicatie gebruiken ................................................. 14
Bedieningselementen van het besturingssysteem gebruiken ........................... 15
WLAN gebruiken ................................................................................................................ 15
Gebruikmaken van een internetprovider ........................................................... 15
WLAN configureren ........................................................................................... 16
Draadloze router configureren .......................................................................... 16
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 16
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN) .......................................... 17
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................... 18
SIM-kaart plaatsen en verwijderen .................................................................... 18
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 19
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................... 19
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 19
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) ............................................................. 19
4 Aanwijsapparaten en toetsenbord .............................................................................................................. 21
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 21
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ........................................................................ 21
v
EasyPoint-muisbesturing gebruiken .................................................................................. 21
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 21
Touchpad uit- en inschakelen ........................................................................... 22
Touchpadbewegingen gebruiken ...................................................................... 22
Tikken ............................................................................................... 22
Schuiven ........................................................................................... 23
Knijpen/zoomen ................................................................................ 23
Draaien (alleen bepaalde modellen) ................................................. 24
Klikken met twee vingers (alleen bepaalde modellen) ..................... 24
Vegen (alleen bepaalde modellen) ................................................... 25
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen) ......................... 25
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 27
Sneltoetsen herkennen ...................................................................................................... 27
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................. 28
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken ................................................. 29
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen .................. 29
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde
toetsenblok ....................................................................................... 29
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................ 30
5 Multimedia ..................................................................................................................................................... 31
Audio .................................................................................................................................................. 31
Luidsprekers aansluiten ..................................................................................................... 31
Hoofdtelefoon/microfoon aansluiten .................................................................................. 31
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 32
Audiofuncties op de computer controleren ........................................................................ 32
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 32
Video .................................................................................................................................................. 33
VGA ................................................................................................................................... 34
DisplayPort ........................................................................................................................ 34
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen) ............................................................ 35
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 36
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 36
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 36
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 36
Slaapstand activeren en beëindigen ................................................................. 37
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten . . 37
Wachtwoordbeveiliging instellen bij uit slaapstand komen ............................... 37
Energiemeter gebruiken .................................................................................... 38
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken ............................ 38
vi
Accuvoeding gebruiken ..................................................................................................... 38
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ............................................... 39
Accucontrole gebruiken ..................................................................................... 39
Acculading weergeven ...................................................................................... 39
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................. 39
Omgaan met een lage acculading .................................................................... 40
Lage acculading herkennen ............................................................. 40
Problemen met lage acculading verhelpen ...................................... 40
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................ 40
Accu plaatsen ................................................................................... 40
Accu verwijderen .............................................................................. 41
Accuvoeding besparen ...................................................................................... 42
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen ................................................ 42
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren ................................................. 42
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen .............................................. 42
Externe netvoeding gebruiken ........................................................................................... 43
Netvoedingsadapter testen ............................................................................... 44
Omschakelbaar videosysteem (alleen bepaalde modellen) .............................................. 44
Omschakelbaar videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............. 44
7 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 46
Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................. 46
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 46
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 46
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 47
Smart Card plaatsen .......................................................................................................... 47
Smart Card verwijderen ..................................................................................................... 48
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 48
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 49
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 49
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 50
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 50
Dockingconnector gebruiken ............................................................................................. 50
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 52
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 52
Externe vaste schijven gebruiken ....................................................................................................... 52
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen) ........................................ 53
Het afdekplaatje van de vaste schijf verwijderen of terugplaatsen .................................... 53
Het afdekplaatje van de vaste schijf verwijderen .............................................. 53
Afdekplaatje van de vaste schijf terugplaatsen ................................................. 54
vii
Vaste schijf vervangen of upgraden .................................................................................. 55
Vaste schijf verwijderen .................................................................................... 55
Vaste schijf installeren ...................................................................................... 55
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 56
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 56
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 57
HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................ 57
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ........................................................ 57
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf ............................................. 58
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................. 58
Optionele externe optischeschijfeenheden gebruiken ........................................................................ 59
De geplaatste optionele externe optioneel identificeren .................................................... 59
Optische schijf plaatsen ..................................................................................................... 60
Optischeschijfeenheid met lade ........................................................................ 60
Optischeschijfeenheid met sleuf ....................................................................... 60
Optische schijf verwijderen ................................................................................................ 61
Optischeschijfeenheid met lade ........................................................................ 61
Als de lade normaal opengaat .......................................................... 61
Als de lade niet normaal opengaat ................................................... 61
Optischeschijfeenheid met sleuf ....................................................................... 62
Optische-schijfeenheden delen ......................................................................................... 63
9 Beveiliging ..................................................................................................................................................... 64
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 64
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 65
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 65
Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 66
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................. 67
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren ............................................................ 69
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren ......................................................... 69
DriveLock-wachtwoord instellen ........................................................................ 70
DriveLock-wachtwoord invoeren ....................................................................... 71
DriveLock-wachtwoord wijzigen ........................................................................ 72
DriveLock-beveiliging verwijderen ..................................................................... 73
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken ................................................. 73
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ........................................ 73
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ....................................... 74
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 74
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 75
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 75
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................... 75
viii
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 76
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 76
Locatie van de vingerafdruklezer ....................................................................................... 76
10 Onderhoud ................................................................................................................................................... 78
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ..................................................................................... 78
De computer reinigen ......................................................................................................................... 82
Reinigingsproducten .......................................................................................................... 82
Reinigingsprocedures ........................................................................................................ 83
Beeldscherm reinigen ....................................................................................... 83
Zijkanten en deksel reinigen ............................................................................. 83
Touchpad en toetsenbord reinigen ................................................................... 83
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................... 84
SoftPaq Download Manager gebruiken .............................................................................................. 84
11 Back-up en herstel ...................................................................................................................................... 85
Een back-up maken van uw gegevens .............................................................................................. 85
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................... 86
Windows herstelprogramma’s gebruiken ........................................................................... 86
f11-herstelprogramma's gebruiken .................................................................................... 87
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) . . 88
Windows vernieuwen gebruiken om snel en eenvoudig te herstellen ............................... 88
Alles verwijderen en Windows opnieuw installeren ........................................................... 89
HP Software Setup gebruiken ........................................................................................... 89
12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics ................................................................... 90
Computer Setup gebruiken ................................................................................................................ 90
Computer Setup starten ..................................................................................................... 90
Navigeren en selecteren in Computer Setup ..................................................................... 90
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen ........................................................... 91
BIOS bijwerken .................................................................................................................. 91
BIOS-versie bepalen ......................................................................................... 92
BIOS-update downloaden ................................................................................. 92
Advanced System Diagnostics gebruiken .......................................................................................... 93
13 Ondersteuning ............................................................................................................................................ 95
Contact opnemen met de ondersteuning ........................................................................................... 95
Labels ................................................................................................................................................. 96
ix
14 Specificaties ................................................................................................................................................ 97
Ingangsvermogen ............................................................................................................................... 97
Omgevingsvereisten ........................................................................................................................... 97
Bijlage A Reizen met de computer ................................................................................................................. 98
Bijlage B Elektrostatische ontlading ............................................................................................................ 100
Index ................................................................................................................................................................. 101
x
1Welkom
Nadat u de computer gebruiksklaar hebt gemaakt en hebt geregistreerd, moet u de volgende stappen
uitvoeren:
Surf naar de gedrukte versie van de Windows 8 Basics -handleiding om de nieuwe Windows®-
voorzieningen te ontdekken.
TIP: Om snel terug te keren naar het startscherm van de computer vanuit een geopende app
of het bureaublad, drukt u op de Windows-logotoets op uw toetsenbord. Als u opnieuw op
de Windows-logotoets drukt keert u terug naar het vorige scherm.
Maak verbinding met internet: configureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u
verbinding kunt maken met internet. Zie
Gebruikmaken van een internetprovider op pagina 15
voor meer informatie.
Uw antivirussoftware bijwerken: bescherm uw computer tegen schade door virussen. De
software is vooraf geïnstalleerd op de computer. Zie
Antivirussoftware gebruiken op pagina 74
voor meer informatie.
Raak vertrouwd met de computer: maak kennis met de voorzieningen van uw computer.
Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 en Aanwijsapparaten en
toetsenbord op pagina 21 voor aanvullende informatie.
Zoek geïnstalleerde software: toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer
geïnstalleerde software.
Klik in het startscherm met de rechtermuisknop om de app-balk weer te geven en klik
vervolgens op het pictogram Alle apps. Voor meer informatie over het gebruik van software die
bij de computer is geleverd, raadpleegt u de instructies van de softwarefabrikant. Deze
instructies kunnen zijn verstrekt bij de software, of staan op de website van de fabrikant.
Maak een back-up van uw vaste schijf door herstelschijven of een herstel-flashdrive te maken.
Zie
Back-up en herstel op pagina 85.
1
Informatie zoeken
De computer bevat verschillende hulpmiddelen voor de uitvoering van uiteenlopende taken.
Hulpmiddelen Informatie over
Poster Installatie-instructies
De computer gebruiksklaar maken
Onderdelen van de computer herkennen
Windows 8 Basics -handleiding Overzicht van het gebruik van en het navigeren in Windows 8.
Help en ondersteuning
Om toegang te krijgen tot Help en ondersteuning, typt
u help en selecteert u Help en ondersteuning in de
lijst met apps.
Neem voor de recentste informatie in deze handleiding
contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning
in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP.
Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie over het besturingssysteem
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
Krijgen van ondersteuning
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
Om deze handleiding te openen, selecteert u de app
HP Support Assistant in het startscherm, selecteert u
Deze computer en selecteert u vervolgens User
guides (Gebruikershandleidingen).
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Handleiding voor veiligheid en comfort
Om toegang tot deze handleiding te krijgen, selecteert
u op het startscherm de HP Support Assistant app,
vervolgens Mijn computer en tenslotte
Gebruikershandleidingen, of u gaat naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding
en gezonde werkgewoonten
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning)
Dit boekje wordt bij de computer geleverd.
Telefoonnummers voor ondersteuning van HP
HP website
Neem voor de recentste informatie in deze handleiding
contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning
in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP.
Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie over ondersteuning
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
2 Hoofdstuk 1 Welkom
Hulpmiddelen Informatie over
Beperkte garantie*
Om de garantie te raadplegen selecteert u de app HP
Support Assistant in het startscherm, selecteert u
Deze computer en selecteert u vervolgens User
guides (Gebruikershandleidingen). Of ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*U vindt de specifiek toegekende beperkte garantie van uw HP-product in de gebruikershandleidingen op uw computer en/of
op de cd/dvd in de verpakking. In sommige landen of regio's wordt door HP een gedrukte versie van de HP beperkte
garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u
een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments of schrijf naar:
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd., Boise, ID 83714, Verenigde Staten
Europa, Midden Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italië
Azië en Oceanië: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Wanneer u een gedrukt exemplaar van uw garantie aanvraagt, geef dan het productnummer, de garantieperiode (te vinden
op het servicelabel) en uw naam en postadres op.
BELANGRIJK: Stuur uw HP-product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Muisbesturing Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en
onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(2) Linkerknop van de muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(3) Touchpad, aan/uit-knop Hiermee kunt u het touchpad in- en uitschakelen.
(4) Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en
onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(5) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(6) Rechterknop van de muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
(7) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-lampje Aan: De computer is ingeschakeld.
Knipperend: De computer staat in de slaapstand.
Uit: De computer is uitgeschakeld of staat in de
sluimerstand.
(2)
Lampje Geluid uit van microfoon
Aan: Microfoon is uitgeschakeld.
Oranje: Microfoon is ingeschakeld.
(3) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
(4)
Lampje voor draadloze communicatie Wit: Een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/
of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: Alle apparatuur voor draadloze communicatie
is uitgeschakeld.
(5)
Lampje Geluid uit
Oranje: Het geluid van de computer is uitgeschakeld.
Uit: Het geluid van de computer is ingeschakeld.
(6) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(7) Touchpadlampje
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: Het touchpad is ingeschakeld.
Bovenkant 5
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-knop Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de sluimerstand te beëindigen.
VOORZICHTIG: De aan/uit-knop ingedrukt houden,
resulteert in het verlies van niet-opgeslagen gegevens.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures
van Windows geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-
knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
Raadpleeg uw energieopties voor meer informatie over uw
energie-instellingen. Typ energie op het startscherm,
selecteer Instellingen en selecteer daarna Energiebeheer.
(2)
Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze communicatie
in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot
stand brengen.
(3)
Knop Geluid dempen Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(4) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn -toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de
num lock- toets of esc om veelgebruikte systeemfuncties uit
te voeren.
(3)
Windows-logotoets U keert terug naar het startscherm vanuit een geopende
app of het bureaublad.
OPMERKING: Als u opnieuw op de Windows-logotoets
drukt keert u terug naar het vorige scherm.
(4) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets
om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(5) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie
uitgevoerd die wordt aangegeven door het pictogram in de
rechterbovenhoek van de toets.
(6)
Windows-applicatietoets Geeft opties voor een geselecteerd object weer.
(7) num lock-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets,
wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of
uitgeschakeld.
Bovenkant 7
Voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Lampje voor draadloze communicatie
Wit: Een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een
draadloosnetwerkmodule en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: Alle apparatuur voor draadloze
communicatie is uitgeschakeld.
(2)
Aan/uit-lampje
Aan: De computer is ingeschakeld.
Knipperend: De computer staat in de slaapstand.
Uit: De computer is uitgeschakeld.
(3)
Acculampje
Wit: De computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is 90 tot 99%
opgeladen.
Oranje: De computer is aangesloten op een
externe voedingsbron en de accu is 0 tot 90%
opgeladen.
Knipperend oranje: Een accu die de enige
beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg.
Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau
bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: De accu is volledig opgeladen.
(4)
Lampje van de vaste schijf
Wit knipperend: Er wordt geschreven naar of
gelezen van de vaste schijf.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de
interne vaste schijf geparkeerd.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
USB-3.0-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
(2)
DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal
weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of
projector, aan op het apparaat.
(3) Mediakaartlezer Leest gegevens van en schrijft gegevens naar digitale
geheugenkaarten zoals Secure Digital (SD).
(4)
Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector
aansluiten.
(5) Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(6)
RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
Rechterkant 9
Onderdeel Beschrijving
(2) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de
computer werkt.
(3)
Bevestigingspunt voor de beveiligingskabel Hiermee sluit u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel
aan op de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet in de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
(4)
USB 3.0/USB-oplaadpoort Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten. Via
de USB-oplaadpoort kunnen ook bepaalde types mobiele
telefoons en MP3-spelers worden opgeladen, zelfs
wanneer de computer uit staat.
(5)
Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals
optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een
hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een
televisietoestel, om het computergeluid via dat apparaat
weer te geven. Ook kunt u hierop de microfoon van een
optionele headset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u
het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie
over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende
informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen,
selecteert u de app HP Support Assistant in het
startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u
vervolgens User guides (Gebruikershandleidingen).
OPMERKING: Wanneer u een apparaat aansluit op deze
connector, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
OPMERKING: zorg dat de apparaatkabel een connector
met vier pinnen heeft die zowel audio-uit (hoofdtelefoon)
als audio-in (microfoon) ondersteunt.
(6) Smart Card-lezer Ondersteunt optionele smartcards.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN).
(2) WWAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WWAN's
(wireless wide area networks).
(3) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(4) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: De webcam is in gebruik.
(5) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Open Help en ondersteuning voor informatie over het gebruik
van de webcam. Typ help in het startscherm en selecteer Help
en ondersteuning in de lijst met apps.
(6) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het
beeldscherm uitgeschakeld of wordt de slaapstand geactiveerd.
OPMERKING: De beeldschermschakelaar is niet zichtbaar
aan de buitenkant van de computer.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie
over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om deze handleiding te openen, selecteert u de
app HP Support Assistant in het startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u vervolgens User guides
(Gebruikershandleidingen).
Beeldscherm 11
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Compartiment voor geheugenmodule en
draadloze module
Bevat de draadloze module en de geheugenmodule.
VOORZICHTIG: Vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is
goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de
regelgeving met betrekking tot apparatuur voor
draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt u
dat het systeem niet meer reageert. Als er na het
vervangen van de module een waarschuwing
verschijnt, verwijdert u de module om de functionaliteit
van de computer te herstellen. Neem daarna via Help
en ondersteuning contact op met de ondersteuning.
Typ help op het startscherm en selecteer Help en
ondersteuning.
(2) Connector voor reisaccu Hierop kunt u een optionele reisaccu aansluiten.
(3) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de
interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(4) Luidsprekers (2) Geven het computergeluid weer door middel van SRS
Premium Sound PRO.
OPMERKING: Typ SRS in het startscherm en
selecteer vervolgens SRS Premium Sound in de lijst
met apps om de SRS Premium Sound-software te
gebruiken.
(5) Vaste-schijfruimte Bevat de vaste schijf.
(6)
Accuvergrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(7) Accuruimte en SIM-slot Bevat de accu. Ondersteunt een SIM-kaart (subscriber
identity module) voor draadloze communicatie. Het
SIM-slot bevindt zich in de accuruimte, aan de
rechterkant.
Onderkant 13
3 Verbinding maken met een netwerk
U kunt de computer meenemen waarnaar u maar wilt. Maar ook thuis kunt u met de computer en een
bekabelde of draadloze netwerkverbinding de wereld verkennen en u toegang verschaffen tot
miljoenen websites. In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe u zich met die wereld in verbinding
kunt stellen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
Apparaat met draadloze netwerkverbinding (WLAN): met dit apparaat kunt u de computer op
LAN-netwerken (meestal Wi-Fi-netwerken, draadloze netwerken (WLAN) of WLAN’s op kantoor,
thuis en op openbare plekken, zoals luchthavens, restaurants, coffeeshops, hotels en
universiteiten, aansluiten. In een draadloos netwerk communiceert de computer met een
draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een WWAN-apparaat (Wireless
Wide-Area Network) waarmee u over een veel groter gebied een draadloze verbinding kunt
maken. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten zetten basisstations op (vergelijkbaar met
zendmasten voor mobiele telefonie), die dekking bieden in hele regio’s, provincies of zelfs
landen.
Zie de informatie en koppelingen naar websites in Help en Ondersteuning voor meer informatie over
de technologie voor draadloze communicatie. Typ help op het startscherm en selecteer Help en
ondersteuning.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met deze functies kunt u de apparaten voor draadloze communicatie in uw computer regelen:
Knop voor draadloze communicatie, schakelaar voor draadloze communicatie of toets voor
draadloze communicatie (in dit hoofdstuk ook wel knop voor draadloze communicatie genoemd).
Bedieningselementen van het besturingssysteem
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer draadloze apparaten en een
of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle
apparaten voor draadloze communicatie ingesteld en brandt het lampje voor draadloze communicatie
(wit) wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje
voor draadloze communicatie witis, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
14 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit
te schakelen.
Bedieningselementen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met
een netwerk, draadloze netwerken beheren en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de bedieningselementen van het besturingssysteem als volgt:
Typ netwerk en delen in het startscherm, selecteer Instellingen en selecteer vervolgens
Netwerkcentrum.
Voor meer informatie typt u help op het startscherm en selecteert u Help en ondersteuning.
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos LAN (WLAN). Een WLAN bestaat
uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze
router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De begrippen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik
van draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en
accessoires, en waarmee belangrijke netwerkfuncties van elkaar kunnen worden gescheiden.
Een privé-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een
draadloze router, waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, printer en bestanden kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of
software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (van een serviceprovider, een openbaar netwerk of een bedrijfsnetwerk).
Gebruikmaken van een internetprovider
Als u thuis internet wilt gebruiken, moet u een account bij een internetprovider openen. Neem contact
op met een lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een modem. De
internetprovider helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel
waarmee u de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en
het testen van de internetservice.
OPMERKING: Van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang
tot internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 15
WLAN configureren
Als u een WLAN wilt instellen en verbinding wilt maken met internet, hebt u de volgende apparatuur
nodig:
Een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een abonnement voor internet met hoge
snelheid via een internetprovider;
Een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2);
Een computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
OPMERKING: Sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw
internetprovider na wat voor type modem u hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten
op internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloze router configureren
Als u hulp nodig hebt bij het installeren van een WLAN-netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
OPMERKING: U wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze
communicatie eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de
router. Als de computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen
en daarna via uw draadloze netwerk toegang krijgen tot internet.
Draadloos netwerk beveiligen
Schakel bij het instellen van een WLAN of het gebruiken van een bestaand WLAN altijd
beveiligingsvoorzieningen in om uw netwerk te beschermen tegen ongeoorloofde toegang. WLAN's in
openbare gelegenheden (hotspots), zoals cafés en luchthavens bieden mogelijk geen extra
beveiliging. Als u bezorgd bent om de beveiliging van uw computer in een hotspot, beperkt u uw
netwerkactiviteiten tot niet-vertrouwelijke e-mail en eenvoudig surfen op internet.
16 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten
onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw WLAN te
beveiligen:
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw
netwerk zijn verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel
software- als hardwarematige firewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een
combinatie van beide typen.
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
Codering voor draadloze communicatie maakt gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens
die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen en ontsleutelen. Voor meer informatie typt
u help op het startscherm en selecteert u Help en ondersteuning.
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om de notebookcomputer op het draadloze netwerk aan te sluiten:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat ingeschakeld is, brandt het
lampje voor draadloze communicatie. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u
op de knop voor draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
2. Tik op het Windows-bureaublad op het netwerkstatuspictogram in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en houd uw vinger erop, of klik met de rechtermuisknop op het
netwerkstatuspictogram.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het draadloze netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een
netwerkbeveiligingscode in te voeren. Voer de code in en klik daarna op OK om de verbinding
tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, bevindt u zich mogelijk buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt.
OPMERKING: Als u de WLAN waarmee u verbinding wilt maken niet ziet, klik op het
bureaublad met de rechtermuisknop op het netwerkstatuspictogram en selecteer daarna
Netwerkcentrum openen. Klik op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er
verschijnt een lijst met opties om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee
te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al
naargelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische
apparatuur of vaste obstakels zoals wanden en vloeren.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 17
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met HP mobiel breedband kan de computer WWAN's gebruiken om toegang te krijgen tot internet
vanaf meerdere locaties en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van
HP mobiel breedband heeft u een netwerkserviceprovider nodig (ook wel aanbieder van mobiele
netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een provider van mobiele telefonie
(telecomprovider). De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak
via mobiele telefonie.
Als uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de diensten van een
aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding
te houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met uw bedrijfsnetwerk, zelfs als u
onderweg bent of buiten het bereik van een Wi-Fi hotspot.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor
mobiel breedband te activeren. Het serienummer is afgedrukt op een label dat zich in de accuruimte
van de computer bevindt.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart
(subscriber identity module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over
het netwerk. Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de
SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP
mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt. De aanbieder van mobiele netwerkdiensten kan
ook een afzonderlijke SIM-kaart verstrekken, los van de computer.
Zie
SIM-kaart plaatsen en verwijderen op pagina 18 voor informatie over het plaatsen en
verwijderen van de SIM-kaart.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de diensten van een aanbieder
van mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met informatie over HP mobiel
breedband dat bij de computer is geleverd. Ga voor meer informatie naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband (alleen bepaalde regio's/landen).
SIM-kaart plaatsen en verwijderen
VOORZICHTIG: oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om
beschadiging van de connectoren te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Schakel de computer uit.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 40).
6. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed
vastzit.
18 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
7. Plaats de accu terug (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 40).
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt
teruggeplaatst.
8. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de netvoedingsbron en de externe apparaten
weer aan.
9. Schakel de computer in.
Als u een SIM-kaart wilt verwijderen, drukt u de SIM-kaart iets naar binnen en verwijder u deze
vervolgens uit het slot.
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten
geven locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Zie de helpfunctie van de HP GPS and Location software voor meer informatie.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen een klein bereik, ter vervanging van
fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden
aangesloten:
Computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
Telefoons (mobiele telefoon, draadloze telefoon, smart phone)
Weergaveapparaten (printer, camera)
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
Muis
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal
Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de
helpfunctie van de Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van
Bluetooth-apparaten.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Er zijn twee soorten bekabelde verbindingen: lokaal netwerk (LAN) en modemverbinding. Een LAN-
verbinding maakt gebruik van een netwerkkabel en is veel sneller dan een modem, dat gebruikmaakt
van een telefoonkabel. Beide kabels zijn afzonderlijk verkrijgbaar.
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Gebruik een LAN-verbinding als u de computer direct op een router in uw huis (in plaats van
draadloos werken), of als u de computer op een bestaand netwerk in uw kantoor wilt aansluiten.
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 19
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router.
OPMERKING: Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat
de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met
het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
20 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te
schaffen) externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de
computer.
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de muis in Windows te openen:
Typ muis in het startscherm, selecteer Instellingen en selecteer vervolgens Muis.
EasyPoint-muisbesturing gebruiken
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen.
Gebruik de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en
rechterknop op een externe muis gebruikt.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de knoppen op
een externe muis zou gebruiken.
Cursorbesturing gebruiken 21
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het
touchpad.
Touchpadbewegingen gebruiken
Middels het touchpad of aanraakscherm (alleen bepaalde modellen) kunt u het aanwijsapparaat op
het scherm bewegen door met uw vingers de actie van de aanwijzer te besturen.
TIP: bij computers met een aanraakscherm kunt u de bewegingen uitvoeren op het scherm, op het
touchpad of een combinatie van beide.
Het touchpad ondersteunt een aantal bewegingen. Om touchpadbewegingen te gebruiken, plaatst u
twee vingers gelijktijdig op het touchpad.
OPMERKING: touchpadbewegingen worden niet in alle programma's ondersteund.
1. Typ muis in het startscherm, selecteer Instellingen en selecteer vervolgens Muis in de lijst met
apps.
2. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen, selecteer het apparaat in het venster dat wordt
weergegeven en klik vervolgens op Instellingen.
3. Klik op een beweging om de demonstratie te activeren.
U schakelt de bewegingen als volgt uit of in:
1. Typ muis in het startscherm, selecteer Instellingen en selecteer vervolgens Muis in de lijst met
apps.
2. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen, selecteer het apparaat in het venster dat wordt
weergegeven en klik vervolgens op Instellingen.
3. Schakel het selectievakje in of uit naast de beweging die u wilt in- of uitschakelen.
4. Klik op Toepassen en daarna op OK.
Tikken
Als u een selectie wilt maken op het scherm, gebruikt u de de tikfunctie op het TouchPad.
Wijs een item op het scherm aan, en tik met een vinger op het touchpad-gebied om een selectie
te maken. Dubbeltik op een item om het te openen.
OPMERKING: U kunt uw vinger ook op het TouchPad gedrukt houden om een helpscherm te
openen met informatie over het geselecteerde item.
22 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te
bewegen.
Plaats twee vingers iets uit elkaar op het touchpad-gebied en sleep ze daarna omlaag, naar
links of rechts.
Knijpen/zoomen
Door te knijpen en te zoomen kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op de touchpad en ze daarna van elkaar af te
bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpad en ze daarna naar elkaar toe te
bewegen.
Cursorbesturing gebruiken 23
Draaien (alleen bepaalde modellen)
Met de draaifunctie kunt u items zoals foto's draaien.
Wijs een object aan en plaats de wijsvinger van uw linkerhand op de touchpadzone. Schuif uw
rechterwijsvinger met een slepende beweging van 12 uur naar 3 uur. Voor een omgekeerde
draaiing beweegt u uw rechterwijsvinger van drie uur naar twaalf uur.
OPMERKING: Het draaien is bedoeld voor specifieke apps waar u een object of afbeelding kunt
manipuleren of wijzigen. U kunt dit mogelijk niet voor alle apps gebruiken.
Klikken met twee vingers (alleen bepaalde modellen)
Door te klikken met twee vingers kunt u menuopties voor een object op het scherm selecteren.
Plaats twee vingers op het touchpad-gebied en druk op het menu opties voor het geselecteerde
object.
24 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Vegen (alleen bepaalde modellen)
Met een snelle veegbeweging kunt u door schermen navigeren of snel door documenten bladeren.
Plaats twee vingers op het touchpad-gebied en maak uw vingers in een lichte, snelle
veegbeweging, opwaarts, neerwaarts, naar links of rechts.
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met randveegbewegingen krijgt u toegang tot werkbalken op de computer voor taken zoals het
wijzigen van instellingen en het zoeken of gebruiken van apps.
Vanaf rechterrand vegen
Met de rechterrandveegbeweging krijgt u toegang tot de charms, waarmee u kunt zoeken en delen,
apps kunt starten, toegang kunt krijgen tot apparaten en instellingen kunt wijzigen.
Veeg uw vinger zachtjes vanaf de rechterrand om de charms weer te geven.
Cursorbesturing gebruiken 25
Vanaf bovenrand vegen
Met de bovenrandveegbeweging opent u de in het startscherm beschikbare apps.
BELANGRIJK: Wanneer een app actief is, verschilt de veegbeweging vanaf de bovenrand per app.
Veeg met uw vinger vanaf de bovenrand om de beschikbare apps weer te geven.
Vanaf linkerrand vegen
Veeg uw vingers langzaam vanaf de linker rand van het Touchpad om te schakelen tussen recent
geopende apps.
Schuif van de linkerrand van de touchpad om tussen apps te schakelen.
26 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Toetsenbord gebruiken
Met het toetsenbord en de muis kunt u items typen, schuiven en dezelfde functies uitvoeren als bij
het gebruik van aanraakbewegingen. Met de actietoetsen en hotkeys op het toetsenbord kunt u
specifieke functies uitvoeren.
TIP: Met de Windows-logotoets op het toetsenbord kunt u snel terugkeren naar het startmenu
vanuit een geopende app of het bureaublad. Als u opnieuw op de Windows-logotoets drukt keert u
terug naar het vorige scherm.
OPMERKING: Afhankelijk van het land of de regio waarin u woont, is het mogelijk dat uw
toetsenbord andere toetsen en toetsenbordfuncties heeft dan de toetsen en functies die in dit
gedeelte worden beschreven.
Sneltoetsen herkennen
Sneltoetsen zijn combinaties van de fn- toets met de esc- toets of met een van de functietoetsen.
U gebruikt een hotkey als volgt:
Druk kort op fn en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetscombinatie.
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u systeeminformatie weer.
fn+f2 Hiermee start u HP Power Assistant. Hiermee geeft u de oplaadgegevens weer voor alle
geïnstalleerde accu's. Op het scherm wordt zowel weergegeven welke accu's worden opgeladen als
de resterende lading van elke accu.
Toetsenbord gebruiken 27
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+f3 Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het
beeldscherm en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus
wordt geactiveerd.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de
slaapstand staat, wordt de sluimerstand geactiveerd en worden de gegevens in het geheugen
opgeslagen op de vaste schijf.
De functie van de sneltoets fn+f3 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld de sneltoets fn+f3
zodanig instellen dat u hiermee de sluimerstand activeert in plaats van de slaapstand. In alle
vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop naar de sneltoets fn
+f3.
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om
videogegevens van de computer te ontvangen. De sneltoets fn+f4 kan ook schakelen tussen andere
apparaten die beeldgegevens van de computer ontvangen.
fn+ f6 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
fn+f7 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
fn+f8 Hiermee wordt het geluid van de microfooninvoer uitgeschakeld of hersteld.
fn+f9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f11 Hiermee wordt de achtergrondverlichting van het toetsenbord ingesteld op volledige helderheid,
halve helderheid of uit.
OPMERKING: Het toetsenbordlampje is bij levering standaard ingeschakeld. Schakel het
toetsenbordlampje uit om energie te besparen.
Toetsenblokken gebruiken
De computer is voorzien van een geïntegreerd numeriek toetsenblok. De computer ondersteunt
tevens een optioneel extern numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een
numeriek toetsenblok.
28 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
Onderdeel Beschrijving
(1) fn -toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets,
wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok
functioneert niet wanneer een extern toetsenbord of een extern
numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
(2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd die
wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek
van de toets.
(3) num lock-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets, wordt het
ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: De toetsenblokfunctie die actief is op het
moment dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw
actief wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het ingebedde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn
+num lk om het toetsenblok uit te schakelen.
OPMERKING: het geïntegreerde numerieke toetsenblok wordt uitgeschakeld wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde
numerieke toetsenblok en de numerieke functie.
Als u de navigatiefunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken terwijl het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Ga als volgt te werk als u de standaardfunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken wanneer
het toetsenblok is ingeschakeld:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Toetsenbord gebruiken 29
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel
of niet zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
30 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
5 Multimedia
De computer beschikt mogelijk over het volgende:
Geïntegreerde luidspreker(s)
Geïntegreerde microfoon(s)
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of -toetsen
Audio
Op uw computer van HP kunt u muziek-cd’s afspelen met een optionele externe
optischeschijfeenheid (afzonderlijk aan te schaffen), muziek downloaden en beluisteren, audio-
inhoud van internet (inclusief radio) streamen, audio opnemen, of audio en video mixen om
multimedia te maken. Om uw luisterervaring te verbeteren sluit u externe audioapparaten, zoals
luidsprekers of hoofdtelefoons, aan.
Luidsprekers aansluiten
U kunt bekabelde luidsprekers op de computer aansluiten door deze op een USB-poort op de
computer of een dockingstation aan te sluiten. Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om
draadloze luidsprekers aan te sluiten op de computer. Pas eerst het geluidsvolume aan voordat u
audioapparaten aansluit.
Hoofdtelefoon/microfoon aansluiten
U kunt bekabelde hoofdtelefoons op de audio-uitgang (hoofdtelefoonuitgang)/audio-ingang
(microfooningang) op de computer aansluiten. Ook kunt u hierop de microfoon van een optionele
headset aansluiten. Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de
microfoon en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis. Volg de
apparaatinstructies van de fabrikant om een draadloze hoofdtelefoon aan te sluiten op de computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor meer informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen, selecteert u de app HP
Support Assistant in het startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u vervolgens User
guides (Gebruikershandleidingen).
OPMERKING: Wanneer u een apparaat aansluit op deze connector, worden de
computerluidsprekers uitgeschakeld.
OPMERKING: zorg dat de apparaatkabel een connector met vier pinnen heeft die zowel audio-uit
(hoofdtelefoon) als audio-in (microfoon) ondersteunt.
Audio 31
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van uw computermodel kunt u het volume aanpassen met:
Volumeknoppen
Sneltoetsen voor het volume (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-
toets)
Volumetoetsen
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor meer informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen, selecteert u de app HP
Support Assistant in het startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u vervolgens User
guides (Gebruikershandleidingen).
OPMERKING: U kunt het geluidsvolume ook aanpassen via het besturingssysteem en via bepaalde
programma's.
OPMERKING: Raadpleeg Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over welk
type volumebesturing uw computer heeft.
Audiofuncties op de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Typ op het startscherm c en selecteer Configuratiescherm in de lijst met apps.
2. Selecteer Hardware en geluiden > Geluid.
Wanneer het venster Geluid verschijnt, selecteert u het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een
alarmsignaal en klik daarna op Testen. Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers
of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Typ op het startscherm h en selecteer Help en ondersteuning in de lijst met apps.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op op het bureaublad.
3. Open een multimediaprogramma en speel het opgenomen geluid af.
U bevestigt of wijzigt de audio-instellingen als volgt op de computer:
1. Typ op het startscherm c en selecteer Configuratiescherm in de lijst met apps.
2. Selecteer Hardware en geluiden > Geluid.
Webcam (alleen bepaalde modellen)
Uw computer heeft een geïntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde software
kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt eerst een
voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en die vervolgens opslaan.
32 Hoofdstuk 5 Multimedia
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
videobeelden vastleggen en delen;
video streamen met software voor expresberichten;
foto's maken.
Beheerders kunnen het beveiligingsniveau voor gezichtsherkenning instellen in de wizard Security
Manager Setup of de ProtectTools Administrative Console. Zie voor meer informatie de handleiding
HP ProtectTools Getting Started (HP ProtectTools Aan de slag) (alleen bepaalde modellen) of de
helpfunctie van de Face Recognition-software. Om deze handleiding te openen, selecteert u de app
HP Support Assistant in het startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u vervolgens
User guides (Gebruikershandleidingen). Raadpleeg de help bij de app voor meer informatie over het
gebruik van de webcam.
Video
De computer beschikt over de volgende externe videopoorten:
VGA
DisplayPort
OPMERKING: Raadpleeg Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over de
videopoorten van uw computer.
Video 33
VGA
De externe-monitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern
VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of VGA-projector.
1. Sluit de kabel van het apparaat aan op de externe-monitorpoort om een VGA-weergaveapparaat
aan te sluiten.
2. Druk op f4 om te schakelen tussen vier weergavetoestanden:
PC screen only (Alleen computerscherm): Hiermee wordt het beeld alleen weergegeven
op het beeldscherm van de computer.
Duplicate (Dupliceren): Hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de
computer als het externe apparaat.
Extend (Uitspreiden): Hiermee wordt het beeld uitgespreid weergeven op zowel de
computer als het externe apparaat.
Second screen only (Alleen tweede scherm): Hiermee wordt het beeld alleen
weergegeven op het externe apparaat.
Telkens wanneer u op f4 drukt, verandert de weergavetoestand.
OPMERKING: Pas de schermresolutie van het externe apparaat aan, vooral als u kiest voor de
optie Extend (Uitspreiden). Typ op het startscherm c en selecteer Configuratiescherm in de lijst met
apps. Selecteer Vormgeving en persoonlijke instellingen en vervolgens Beeldschermresolutie
aanpassen onder Beeldscherm voor het beste resultaat.
DisplayPort
Via de DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De
DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
OPMERKING: als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de DisplayPort, heeft u een
(afzonderlijk aan te schaffen) DisplayPort-kabel nodig.
OPMERKING: Op de DisplayPort van de computer kan één DisplayPort-apparaat worden
aangesloten. De op het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden
weergegeven op het DisplayPort-apparaat.
34 Hoofdstuk 5 Multimedia
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de DisplayPort-kabel aan op de DisplayPort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat en raadpleeg daarna de
instructies van de fabrikant voor aanvullende informatie.
OPMERKING: als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorontgrendelknop omlaag
om de kabel los te maken van de computer.
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen)
Met Intel® Wireless Display kunt u de inhoud van uw computer draadloos weergeven op een tv. Voor
draadloze weergave is een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloos-tv-adapter vereist. Dvd's met
uitvoerbeveiliging kunnen mogelijk niet worden afgespeeld met Intel Wireless Display. (Dvd's zonder
uitvoerbeveiliging worden wel afgespeeld.) Blu-ray discs, die uitvoerbeveiliging hebben, worden niet
afgespeeld met Intel Wireless Display. Meer informatie over het gebruik van de draadloze tv-adapter
vindt u in de instructies van de fabrikant.
OPMERKING: om de draadloze weergave te kunnen gebruiken, moet draadloze communicatie zijn
ingeschakeld op de computer.
Video 35
6 Energiebeheer
OPMERKING: Een computer kan een aan/uit-knop of een aan/uit-schakelaar hebben. De term aan/
uit-knop verwijst in deze handleiding naar beide typen bedieningselementen.
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Schakel de computer uit in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort (Universal Serial Bus) kan worden
aangesloten.
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het
gebruik van de opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: Als de computer in de slaap- of sluimerstand staat, moet u eerst de slaap- of
sluimerstand beëindigen voordat u de computer kunt uitschakelen.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Wijs vanuit het startscherm naar de rechterboven- of onderhoek van het scherm.
3. Selecteer Instellingen, klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Houd de aan/uit-knop minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron.
Verwijder de accu bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu.
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
De slaapstand wordt ingeschakeld in de fabriek.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen.
36 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
VOORZICHTIG: activeer de slaapstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een
schijf of een externe mediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of
videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van computerfuncties is niet
mogelijk wanneer de computer in de slaapstand staat.
Slaapstand activeren en beëindigen
Als de computer ingeschakeld is, kunt u als volgt de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wijs vanuit het startscherm naar de rechterboven- of onderhoek van het scherm. Wanneer de
lijst met charms wordt weergegeven, selecteert u Instellingen, klikt u op het pictogram Energie
en daarna op Slaapstand.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en wordt het scherm
weergegeven zoals dit was toen u stopte met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u een wachtwoord hebt ingesteld voor het uit de slaapstand komen, dan moet u
uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw weergeeft.
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten
U kunt Door gebruiker geïnitieerde sluimerstand activeren en overige energie-instellingen en time-
outs wijzigen bij Energiebeheer:
1. Typ energie op het startscherm, selecteer Instellingen en selecteer daarna Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Het gedrag van de aan/uit-knop bepalen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Selecteer bij Actie als ik op de aan/uit-knop druk de optie Sluimerstand.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Als u de sluimerstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop. De aan/uit-lampjes gaan
branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken.
OPMERKING: Als u een wachtwoord hebt ingesteld voor het uit de slaapstand komen, dan moet u
uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw weergeeft.
Wachtwoordbeveiliging instellen bij uit slaapstand komen
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de sluimerstand:
1. Typ energie op het startscherm, selecteer Instellingen en selecteer daarna Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
Opties voor energiebeheer instellen 37
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount instellen of wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen
gebruikerswachtwoord hoeft te maken of te wijzigen, gaat u naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Energiemeter gebruiken
De energiemeter wordt standaard weergegeven op het Windows-bureaublad in het systeemvak
uiterst rechts op de taakbalk. Met behulp van de energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen
van Energiebeheer en kunt u de resterende acculading bekijken.
Beweeg de aanwijzer over het pictogram van de energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer of om het energiebeheerschema te wijzigen.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram
ook een bericht weer.
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken
De energiemeter bevindt zich op het bureaublad. Met behulp van de energiemeter krijgt u snel
toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u de resterende acculading bekijken.
Wijs op het bureaublad over het pictogram van de energiemeter om de acculading en het
huidige energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer of om het energiebeheerschema te wijzigen. U kunt ook energie intypen,
Instellingen selecteren, en daarna Energiebeheer selecteren.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram
ook een bericht weer.
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken:
de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele
accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De computer wordt door een accu gevoed als die niet is aangesloten op externe netvoeding. De
accuwerktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, programma's die worden uitgevoerd, de helderheid van het beeldscherm, externe
apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren. Als u de accu in de computer laat
zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen.
Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Als er een opgeladen accu
in de computer is geplaatst en de computer op externe netvoeding werkt, schakelt de computer
automatisch over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de
computer of als er een stroomstoring plaatsvindt.
38 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
OPMERKING: wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Op bepaalde computermodellen
kan worden geschakeld tussen videomodi voor een langere accuwerktijd. Zie
Omschakelbaar
videosysteem (alleen bepaalde modellen) op pagina 44 voor meer informatie.
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
HP Help en ondersteuning biedt hulpprogramma’s en informatie over de accu. Voor informatie over
de accu selecteert u de app HP Support Assistant in het startscherm en selecteert u vervolgens
Battery and performance (Accu en prestaties).
hulpprogramma Accucontrole voor het testen van de accuprestaties;
informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan teneinde de levensduur van de accu te maximaliseren;
informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Voor informatie over de accu selecteert u de app HP Support Assistant in het startscherm en
selecteert u vervolgens Battery and performance (Accu en prestaties).
Accucontrole gebruiken
Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Voor informatie over de accu selecteert u de app HP Support Assistant in het startscherm en
selecteert u vervolgens Battery and performance (Accu en prestaties).
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen (als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft).
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Opties voor energiebeheer instellen 39
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer. Voorkeuren die u in Energiebeheer
instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Typ energie op het startscherm, selecteer Instellingen en selecteer daarna Energiebeheer.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
Het acculampje geeft aan dat de acculading laag of kritiek laag is.
– of –
Het energiemeterpictogram in het systeemvak geeft een lage of kritiek lage acculading aan.
OPMERKING: zie Energiemeter gebruiken op pagina 38 voor meer informatie over de
energiemeter.
Als de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand
staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met lage acculading verhelpen
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Om een lage acculading te verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is, slaat u uw werk
op en schakelt u de computer uit.
Accu plaatsen of verwijderen
Accu plaatsen
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte van u af.
2. Plaats het uiteinde van de accuconnector in de ruimte, uitgelijnd op met de rand aan de
linkerkant.
40 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
3. Schuif de accu (1) in de ruimte totdat deze er volledig in valt en de vergrendeling vastklikt (2);
schuif de vergrendeling vervolgens naar links om de accu te vergrendelen.
OPMERKING: In de vergrendelde positie is er geen rode kleur zichtbaar in het
vergrendelingsslot.
Accu verwijderen
U verwijdert de accu als volgt:
VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de
computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en schakel de computer uit via
Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte van u af.
2. Schuif de accuvergrendeling naar rechts (1) om de accu los te koppelen.
3. Schuif de accu naar buiten, til de voorkant van de accu vervolgens op (2) en trek deze naar
buiten (3) om de accu uit de computer te verwijderen.
Opties voor energiebeheer instellen 41
Accuvoeding besparen
Typ energie op het startscherm, selecteer Instellingen en selecteer daarna Energiebeheer.
Open het onderdeel Energiebeheer en selecteer instellingen voor een lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externe mediakaarten die u niet gebruikt, stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Activeer de slaapstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de door de gebruiker vervangbare accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren
WAARSCHUWING! Verminder het risico van brand of brandwonden: probeer de accu niet uit
elkaar te halen, te pletten of te doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe
contactpunten; laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur.
Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor het correct afvoeren van afgedankte
accu's. Om deze handleiding te openen, selecteert u de app HP Support Assistant in het
startscherm, selecteert u Deze computer en selecteert u vervolgens User guides
(Gebruikershandleidingen). Voor informatie over de accu selecteert u de app HP Support Assistant
in het startscherm en selecteert u vervolgens Battery and performance (Accu en prestaties).
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct
wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status Zwak heeft bereikt. Als de
accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-id. Een
bericht verwijst u naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen van een
vervangende accu.
42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies, die u in de doos vindt van de computer, voor
informatie over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel
docking- of uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert.
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast.
Wanneer u informatie naar een optionele externe optische cd, dvd of Blu-ray-schijf schrijft.
Wanneer u Schijfdefragmentatie uitvoert.
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu wordt opgeladen.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over naar accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Opties voor energiebeheer instellen 43
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een van de volgende symptomen vertoont nadat de
computer op de netvoeding aangesloten is:
De computer wordt niet ingeschakeld.
Het display wordt niet ingeschakeld.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
OPMERKING: de volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker
vervangbare accu.
1. Schakel de computer uit.
2. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 40).
3. Plaats de computer met de rechterkant omhoog, sluit de netvoedingsadapter aan op de
computer en sluit de adapter vervolgens aan op een stopcontact.
4. Schakel de computer in.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
Omschakelbaar videosysteem (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computers zijn uitgerust met een omschakelbaar videosysteem.
Omschakelbaar videosysteem: ondersteund door AMD™ en Intel.
OPMERKING: om vast te stellen of de computer een omschakelbaar videosysteem ondersteunt,
bekijkt u de configuratie van de videoprocessor van de notebookcomputer. Intel HR CPU's (Central
Processing Units) en AMD Trinity-serie APU's (Accelerated Processing Units) ondersteunen een
omschakelbaar videosysteem.
Met een omschakelbaar videosysteem beschikt u over twee modi om video te verwerken:
Performance (Prestaties): in deze modus worden applicaties uitgevoerd met optimale prestaties.
Power Saving (Energiebesparing): in deze modus wordt accuvoeding bespaard.
Omschakelbaar videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Bij een omschakelbaar videosysteem kunt u schakelen tussen de modi Performance (Prestaties) en
Power Saving (Energiebesparing).
U beheert als volgt de instellingen voor een omschakelbaar videosysteem:
1. Klik vanuit het bureaublad met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad
van de computer en selecteer vervolgens Omschakelbaar videosysteem configureren.
2. Klik op het tabblad Power (Voeding) en selecteer Switchable Graphics (Omschakelbaar
videosysteem).
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Bij Switchable Graphics worden afzonderlijke applicaties toegewezen aan de modus Performance of
de modus Power Saving, op basis van de vereisten wat betreft elektrische voeding. U kunt de
instellingen voor een afzonderlijke applicatie wijzigen door de applicatie op te zoeken in de
vervolgkeuzelijst Recent Applications (Recente applicaties) of door te klikken op Browse
(Bladeren) onder Other Applications (Andere applicaties). U kunt schakelen tussen de modi
Performance (Prestaties) en Power Saving (Energiebesparing).
OPMERKING: zie de helpfunctie van de software voor omschakelbare videosystemen voor meer
informatie.
Opties voor energiebeheer instellen 45
7 Externe kaarten en apparaten
Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de types digitale
kaarten die worden ondersteund op de computer
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de digitale kaart,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
46 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofdstuk zowel naar Smart Cards als Java™
Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een
microchip met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal
computers, een besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien
van beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard-Smart
Cards worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Zie Help en
ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards. Typ help
op het startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
Smart Card plaatsen
1. Houd de het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de
kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de
pincode van de Smart Card.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 47
Smart Card verwijderen
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart vervolgens voorzichtig uit de Smart
Card-lezer.
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste één USB-poort die ondersteuning biedt voor apparaten met USB 1.0,
1.1, 2.0 of 3.0. Uw computer kan ook een USB-laadpoort hebben die een extern apparaat van stroom
voorziet. Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer
kunnen worden gebruikt.
48 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een USB-connector te voorkomen.
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een USB-connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
USB-apparaat gebruiken 49
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stations en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van
schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Schakel het apparaat uit.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en
koppelt u het los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting
wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u vervolgens
de stekker uit het stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-
poort met eigen voeding op de computer.
Verwisselbare USB-stations zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vaste-schijfmodule
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
MultiBay-apparaat
Dockingconnector gebruiken
Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een
optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden
gebruikt.
U sluit de computer als volgt aan op een dockingapparaat:
1. Trek de verbindingsknop (1) op het dockingapparaat uit om het vergrendelingsmechanisme naar
buiten te laten komen.
50 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
2. Lijn de dockingsteunen op het dockingapparaat uit met de receptors aan de onderkant van de
computer en laat de computer in het dockingapparaat zakken (2) totdat de computer is
geplaatst.
3. Druk de verbindingsknop (1) op het dockingapparaat naar binnen om het dockingapparaat aan
de computer te bevestigen. Als de computer volledig is gedockt, gaat het verbindingslampje (2)
branden.
Optionele externe apparaten gebruiken 51
8 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten
worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert.
Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de
desbetreffende procedures.
Neem deze voorzorgsmaatregelen in acht:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los
voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet
of de computer is afgesloten of in de slaapstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens
via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet als een optionele
optische-schijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven
wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een
schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.
Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur
met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden ntgenstralen gebruikt in
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
Externe vaste schijven gebruiken
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
52 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een vaste schijf plaatst of
vervangt.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen)
Intel Smart Response Technology (SRT) is een Intel Rapid Storage Technology (RST) cachefunctie
die de prestaties van het computersysteem aanzienlijk verbetert. Met SRT kunnen computers met
een SSD de mSATA-module gebruiken als cachegeheugen tussen het systeemgeheugen en de
vaste schijf. Hierdoor hebt u een vaste schijf (of een RAID-volume) voor maximale opslagcapaciteit,
terwijl u tegelijkertijd betere systeemprestaties hebt dankzij de SSD.
Als u een vaste schijf toevoegt of vervangt, en van plan bent om een RAID-volume in te stellen, moet
u SRT tijdelijk uitschakelen, het RAID-volume instellen en SRT vervolgens weer inschakelen. U
schakelt SRT als volgt tijdelijk uit:
1. Typ Intel in het startscherm en selecteer Intel Rapid Storage Technology.
2. Klik op de koppeling Versnelling en klik vervolgens op de koppeling Versnelling uitschakelen.
3. Wacht tot de versnellingsmodus is voltooid.
4. Klik op de koppeling Opnieuw instellen op beschikbaar.
BELANGRIJK: U moet SRT tijdelijk uitschakelen wanneer u de RAID-modus wijzigt. Breng de
wijziging aan en schakel SRT opnieuw in. Als u deze functie niet tijdelijk uitschakelt, kunt u geen
wijzigingen aanbrengen in de RAID-volumes.
OPMERKING: HP ondersteunt SRT met zelfversleutelende schijven (SED's) niet.
Het afdekplaatje van de vaste schijf verwijderen of terugplaatsen
Het afdekplaatje van de vaste schijf verwijderen
Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf om toegang te krijgen tot de vaste schijf.
1. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 40).
Externe vaste schijven gebruiken 53
2. Draai de 2 schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf (1) los. Schuif het afdekplaatje
van de vaste schijf naar rechts (2), weg van de computer, en verwijder vervolgens het
afdekplaatje (3).
Afdekplaatje van de vaste schijf terugplaatsen
Plaats het afdekplaatje van de vaste schijf terug nadat u toegang tot de vaste schijf hebt gehad.
1. Lijn de lipjes op het afdekplaatje van de vaste schijf (1) uit met de uitsparingen op de computer.
2. Schuif het afdekplaatje van de vaste schijf (2) op zijn plaats en draai daarna de 2 schroeven (3)
vast.
3. Plaats de accu (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 40).
54 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Vaste schijf vervangen of upgraden
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vaste-schijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Vaste schijf verwijderen
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 40).
4. Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf (zie
Het afdekplaatje van de vaste schijf
verwijderen of terugplaatsen op pagina 53).
5. Draai de 4 schroeven van de vaste schijf (1) los. Trek het lipje van de vaste schijf omhoog (2)
om de vaste schijf los te koppelen.
6. Trek de vaste schijf omhoog en til de vaste schijf vervolgens uit de vasteschijfruimte.
Vaste schijf installeren
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
U installeert een vaste schijf als volgt:
1. Lijn de vaste schijf uit in de vasteschijfruimte en laat de vaste schijf (1) vervolgens in de
vasteschijfruimte zakken totdat de vasteschijfconnector is geplaatst.
Externe vaste schijven gebruiken 55
2. Draai de vier schroeven (2) aan om de vaste schijf vast te zetten.
3. Plaats het afdekplaatje van de vaste schijf terug (zie Het afdekplaatje van de vaste schijf
verwijderen of terugplaatsen op pagina 53).
4. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 40).
5. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de netvoedingsbron en de externe apparaten
weer aan.
6. Schakel de computer in.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie's nachts wordt uitgevoerd of op een ander
tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
56 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Typ schijf op het startscherm en selecteer Instellingen en selecteer daarna Uw schijven
defragmenteren en optimaliseren.
3. Klik op Optimaliseren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Typ help op het
startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Typ schijf in het startscherm, selecteer Instellingen en selecteer daarna Schijfruimte
vrijmaken door overbodige bestanden te verwijderen.
2. Volg de instructies op het scherm.
HP 3D DriveGuard gebruiken
HP 3D DriveGuard beschermt de vaste-schijfeenheid door deze te parkeren en gegevensverzoeken
te blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vaste schijf door HP 3D DriveGuard weer vrijgegeven
voor normale werking.
OPMERKING: Omdat SSD's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D
DriveGuard niet nodig.
OPMERKING: een vaste schijf in de ruimte voor de primaire vaste schijf wordt beschermd door HP
3D DriveGuard. Vaste schijven die zijn geplaatst in een optioneel dockingapparaat of zijn
aangesloten op een USB-poort, worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Zie de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het schijfeenheidlampje op de computer verandert van kleur om aan te geven dat er een schijf in de
ruimte voor de primaire vaste schijf is geplaatst. Om te zien of de schijfeenheden worden beschermd
Externe vaste schijven gebruiken 57
en of een schijfeenheid is geparkeerd, gebruikt u het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk:
Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven
over het pictogram van de vaste schijf.
Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven
over het pictogram van de vaste schijf.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het
pictogram van de vaste schijf.
Als het pictogram in het systeemvak niet is ingeschakeld, schakelt u het als volgt in:
1. Typ besturing op het startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
2. Selecteer Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
3. Klik in de rij Icon in system tray (Pictogram in systeemvak) op Show (Weergeven).
4. Klik op OK.
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
Op de computer wordt niet automatisch de slaapstand geactiveerd, behalve in de situatie
beschreven in de opmerking hieronder.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Waarschuwingen in Energiebeheer,
worden niet geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand te activeren voordat u de computer
verplaatst.
HP 3D DriveGuard software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard
niet kunt in- of uitschakelen. Leden van de groep Administrators kunnen de gebruikersrechten
van andere gebruikers aanpassen.
Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard.
U start de software en wijzigt instellingen als volgt:
1. Dubbelklik op het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram in het systeemvak en selecteer Instellingen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
58 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Optionele externe optischeschijfeenheden gebruiken
Optionele externe optischeschijfeenheden zijn onder andere:
CD
DVD
Blu-ray (BD)
De geplaatste optionele externe optioneel identificeren
Typ verkenner in het startscherm, klik op Bestandsverkenner en selecteer Computer.
Er wordt een lijst weergegeven met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer, waaronder
de optische-schijfeenheid.
Optionele externe optischeschijfeenheden gebruiken 59
Optische schijf plaatsen
Optischeschijfeenheid met lade
1. Schakel de computer in.
2. Druk op de ontgrendelknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
OPMERKING: Nadat u een schijf hebt geplaatst, moet u even wachten. Als u geen mediaspeler
hebt geselecteerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u
selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
Optischeschijfeenheid met sleuf
VOORZICHTIG: plaats geen optische schijven van 8 cm in een optischeschijfeenheid met sleuf.
Hierdoor kan de optischeschijfeenheid beschadigd raken.
1. Schakel de computer in.
2. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf met het label naar boven.
60 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
3. Plaats de schijf voorzichtig in de optischeschijfeenheid met sleuf.
Optische schijf verwijderen
Optischeschijfeenheid met lade
Er zijn twee manieren om een schijf te verwijderen, afhankelijk van of de lade normaal opengaat of
niet.
Als de lade normaal opengaat
1. Druk op de ontgrendelknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade
voorzichtig zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Als de lade niet normaal opengaat
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
Optionele externe optischeschijfeenheden gebruiken 61
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Optischeschijfeenheid met sleuf
1. Druk op de ontgrendelknop (1) naast de schijfeenheid.
2. Verwijder de schijf (2) door deze aan de randen vast te houden en raak het oppervlak niet aan.
3. Berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
62 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Optische-schijfeenheden delen
Hoewel de computer geen geïntegreerde optische-schijfeenheid heeft, kunt u software en gegevens
gebruiken en applicaties installeren door een optische-schijfeenheid te delen die is aangesloten op
een andere computer in het netwerk. Het delen van schijfeenheden is een voorziening van het
besturingssysteem Windows, waardoor een schijfeenheid op een computer toegankelijk is voor
andere computers binnen hetzelfde netwerk.
OPMERKING: er moet een netwerk zijn geïnstalleerd om een optischeschijfeenheid te kunnen
delen. Zie
Verbinding maken met een netwerk op pagina 14 voor aanvullende informatie over het
installeren van een netwerk.
OPMERKING: Sommige schijven, zoals dvd-films en schijven met spellen, zijn mogelijk
auteursrechtelijk beschermd en kunnen daardoor niet worden gedeeld.
Voor het delen van een optischeschijfeenheid van de computer met de optischeschijfeenheid die u
deelt:
1. Typ verkenner in het startscherm, klik op Bestandsverkenner en selecteer Computer.
2. Klik met de rechtermuisknop op de optische-schijfeenheid die u wilt delen en klik op
Eigenschappen.
3. Klik op het tabblad Delen en klik op Geavanceerd delen.
4. Schakel het selectievakje Deze map delen in.
5. Typ een naam voor de optischeschijfeenheid in het tekstvak Naam delen.
6. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
7. Om de gedeelde optischeschijfeenheid weer te geven, typt u in het startscherm netwerk, klikt u
op Instellingen en maakt u een keuze uit de opties die worden weergegeven.
Optionele externe optischeschijfeenheden gebruiken 63
9 Beveiliging
Computer beveiligen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows-computers draaiende Setup-hulpprogramma (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens tegen diverse risico's beschermen.
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt
of gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van alle
vertrouwelijke bestanden en deze verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Bepaalde voorzieningen die in dit hoofdstuk worden genoemd, zijn mogelijk niet
beschikbaar op uw computer.
OPMERKING: uw computer ondersteunt Computrace, een online service voor opsporing en herstel
in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt
gestolen, kan Computrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U
kunt Computrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te
nemen. Informatie over het bestellen van de Computrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
OPMERKING: Als er een webcam op de computer is geïnstalleerd of aangesloten en als het
programma voor gezichtsherkenning is geïnstalleerd, kunt u het beveiligingsniveau voor
gezichtsherkenning instellen om een evenwicht te vinden tussen het gebruiksgemak en de
moeilijkheidsgraad om de beveiliging van de computer te schenden. Raadpleeg de handleiding HP
ProtectTools Getting Started (HP ProtectTools Aan de slag) of de helpfunctie van de Face
Recognition-software.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, smartcard, gezichtsherkenning en/of
vingerafdruklezer.
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optische-schijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts HP ProtectTools Security Manager
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Drive Encryption for HP ProtectTools
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer
Setup en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
64 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van de cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verscheidene typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt
beveiligen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma Computer
Setup, dat geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup en
beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging, dat een HP ProtectTools Security Manager-
wachtwoord is, kan in Computer Setup worden ingeschakeld om naast de gebruikelijke HP
ProtectTools-functies BIOS-wachtwoordbescherming te bieden. Het wachtwoord voor
geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde
beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP
SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het programma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet
meer worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
functies van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Met dit wachtwoord kan geen toegang
worden verkregen tot de inhoud van Computer Setup.
Wachtwoorden gebruiken 65
Wachtwoord Functie
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Voor informatie over het instellen van een Windows-beheerderswachtwoord of een Windows-gebruikerswachtwoord” typt u
op het startscherm help en selecteert u Help en ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
TPM Embedded Security Device (Apparaat voor TPM
geïntegreerde beveiliging - alleen bepaalde modellen)
Available/Hidden (Beschikbaar/verborgen)
Als het beheerderswachtwoord is ingesteld, kunt u
Available (Beschikbaar) selecteren.
Als u Hidden (Verborgen) selecteert, is het TPM-
apparaat niet zichtbaar in het besturingssysteem.
TPM Status (TPM-status - alleen bepaalde modellen) Ingeschakeld/uitgeschakeld
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als
TPM Embedded Security Device (Apparaat voor TPM
geïntegreerde beveiliging) is ingesteld op Hidden
(Verborgen), is deze optie verborgen.
Deze waarde geeft de huidige fysieke toestand van de
TPM aan. De toestand is "ingeschakeld" of
"uitgeschakeld" en wordt bepaald door de instelling van
Embedded Security State (Toestand van geïntegreerde
beveiliging).
Embedded Security Device (Toestand van geïntegreerde
beveiliging - alleen bepaalde modellen)
No Operation/Disabled/ Enabled (Niet in bedrijf/
Uitgeschakeld/Ingeschakeld)
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als
TPM Security Device is ingesteld op Hidden
(Verborgen), is deze optie verborgen.
U kunt de TPM-functie in- of uitschakelen.
De volgende keer dat de computer wordt opgestart
nadat de TPM-functie is ingesteld, wordt deze waarde
ingesteld op No Operation (Geen bedrijf).
66 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoord Functie
TPM Set to Factory Defaults (TPM ingesteld op
fabrieksinstellingen - alleen bepaalde modellen)
No/Yes (Nee/Ja)
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als
TPM Security Device is ingesteld op Hidden
(Verborgen), is deze optie verborgen.
Als Embedded Security State (Toestand van
geïntegreerde beveiliging) is ingesteld op Enabled
(Ingeschakeld), selecteert u Yes (Ja) om de
fabrieksinstellingen van de TPM te herstellen. Druk
daarna op f10 om de instellingen op te slaan en het
programma af te sluiten. Het bevestigingsbericht Clear
the TPM (TPM wissen) verschijnt. Druk op f1 om de
TPM te resetten of druk op f2 om de actie te annuleren.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save) (Opslaanen volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
Wachtwoorden gebruiken 67
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u
op enter.
8. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
68 Hoofdstuk 9 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ uw wachtwoord (met dezelfde toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt ingesteld) achter de
prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) en druk op enter. Na drie
mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan
alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-
beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot
deze schijf te krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden
als de schijf in de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-
beveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het
hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd.
Wachtwoorden gebruiken 69
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Klik op Wachtwoord DriveLock instellen (wereldwijd).
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en
druk vervolgens op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
12. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
70 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het
gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het
wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 71
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Change Password (Wachtwoord
wijzigen).
6. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
7. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
72 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
7. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
8. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
9. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de
voorzieningen van Automatische DriveLock.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
Wachtwoorden gebruiken 73
4. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunt u
deze mogelijk blootstellen aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem,
programma's en hulpprogramma's uitschakelen, of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunt u de meeste virussen detecteren, vernietigen en in veel gevallen
eventueel aangerichte schade herstellen. Om uw computer te blijven beschermen tegen nieuw
ontdekte virussen, moet antivirussoftware bijgehouden worden.
Er is mogelijk vooraf een antivirusprogramma op uw computer geïnstalleerd en dit kan een
evaluatieversie zijn. Het wordt ten zeerste aanbevolen dat u de evaluatieversie omzet in een reguliere
versie of dat u een antivirusprogramma naar keuze aanschaft om uw computer volledig te
beschermen.
Typ virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning om toegang te krijgen tot Help en
ondersteuning. Typ help op het startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
74 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een
firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan
een oplossing zijn die zowel uit hardware als software bestaat.
U kunt twee soorten firewalls in overweging nemen:
hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is
geïnstalleerd;
netwerkgebaseerde firewalls die tussen de ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geïnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall op een systeem is geïnstalleerd, worden alle gegevens die vanaf en naar het
systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker
gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het
geval is, zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren,
het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-
mailberichten blokkeren. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u
het probleem volledig wilt oplossen.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Installeer
alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te
beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
Het is mogelijk dat updates van het besturingssysteem en andere software beschikbaar zijn gekomen
nadat de computer is verzonden. Volg deze richtlijnen om er zeker van te zijn dat alle beschikbare
updates op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
Voer Windows Update daarna elke maand uit.
Zodra updates van Windows en andere Microsoft-programma's beschikbaar zijn, moeten deze
worden gedownload van de Microsoft-website en via de koppeling Updates in Help en
ondersteuning. Als u Help en ondersteuning wilt openen vanaf het startscherm, typt u help en
selecteert u Help en ondersteuning.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde
computermodellen. U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De
software is voorzien van beveiligingsvoorzieningen die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang
tot de computer, het netwerk en kritieke gegevens. Raadpleeg de helpfunctie van de HP ProtectTools
software voor meer informatie.
Firewallsoftware gebruiken 75
Optionele beveiligingskabel installeren
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt
gestolen.
OPMERKING: Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders
uitzien dan op de afbeelding in dit gedeelte. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer
op pagina 4 voor de plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde computermodellen zijn geïntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Stel een
gebruikersaccount met een wachtwoord in op de computer om de vingerafdruklezer te gebruiken. U
kunt zich bij dit account aanmelden op de computer door de gekozen vinger over de lezer te halen. U
kunt de vingerafdruklezer ook gebruiken om wachtwoordvelden in te vullen op websites en in andere
programma's waarvoor aanmelding vereist is. Raadpleeg de helpfunctie van de vingerafdruksoftware
voor instructies.
Nadat u een identiteit voor de vingerafdruksoftware hebt gedefinieerd, kunt u een Single Sign On-
service instellen zodat u de vingerafdruklezer kunt gebruiken om aanmeldingsgegevens te maken
voor elke applicatie waarvoor u een gebruikersnaam en wachtwoord moet opgeven.
Locatie van de vingerafdruklezer
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor die zich bevindt in een van de volgende gedeelten
van uw computer:
aan de onderkant van het touchpad;
aan de rechterkant van het toetsenbord;
aan de rechterbovenkant van het scherm;
aan de linkerkant van het scherm.
76 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Al naargelang uw computermodel kan de lezer horizontaal of verticaal zijn geplaatst. In beide
gevallen geldt dat u uw vinger langs de metalen sensor moet vegen. Zie
Vertrouwd raken met de
computer op pagina 4 voor de plaats van de lezer op uw computer.
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) 77
10 Onderhoud
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment. U kunt de capaciteit van de computer
vergroten door een geheugenmodule in het beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te
plaatsen of door een upgrade van de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule uit te voeren.
WAARSCHUWING! Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het
stopcontact en verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd
raken. Zorg dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken
voordat u een procedure start.
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u een geheugenmodule aan de computer toevoegt of uit de computer
verwijdert. Verwijder een geheugenmodule niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand
of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
OPMERKING: als u bij het toevoegen van een tweede geheugenmodule een tweekanaals
configuratie wilt gebruiken, moet u zorgen dat beide geheugenmodules gelijk zijn.
OPMERKING: Het primaire geheugen bevindt zich in het onderste geheugenmoduleslot en het
uitbreidingsgeheugen bevindt zich in het bovenste geheugenmoduleslot.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 40).
4. Verwijder het afdekplaatje van het compartiment voor de geheugenmodule:
a. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met het afdekplaatje van het
compartiment voor de geheugenmodule naar u toe.
b. Draai de drie schroeven los (1).
78 Hoofdstuk 10 Onderhoud
c. Kantel het afdekplaatje licht omhoog van de computer (2) en schuif het naar de voorkant
van de eenheid. Til het afdekplaatje (3) omhoog en weg van de computer.
5. Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule kantelt naar boven.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 79
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet
aan.
Bewaar verwijderde geheugenmodules in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
6. Plaats een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
80 Hoofdstuk 10 Onderhoud
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de geheugenmodule, totdat de borgklemmetjes
vastklikken.
VOORZICHTIG: zorg dat u de geheugenmodule niet buigt om schade aan de
geheugenmodule te voorkomen.
7. Het afdekplaatje van het compartiment voor de geheugenmodule terugplaatsen:
a. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met het compartiment voor de
geheugenmodule naar u toe.
b. lijn de lipjes op het afdekplaatje uit met de rand van de computer en schuif het afdekplaatje
met een licht gekantelde hoek (1) naar de achterkant van de computer.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 81
c. Draai het afdekplaatje omlaag (2) en draai daarna de drie schroeven (3) vast.
8. Plaats de accu (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 40).
9. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de netvoedingsbron en de externe apparaten
weer aan.
10. Schakel de computer in.
De computer reinigen
Reinigingsproducten
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw computer:
Dimethylbenzylammoniumchloride met een maximale concentratie van 0,3 procent
(bijvoorbeeld: bacteriedodende wegwerpdoekjes. Deze doekjes zijn onder veel merknamen in
de handel verkrijgbaar.)
Glasreinigingsmiddel zonder alcohol
Water met milde zeepoplossing
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (antistatische doek zonder olie)
Antistatische veegdoekjes
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende reinigingsproducten niet:
sterke oplosmiddelen, zoals alcohol, aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride en
koolwaterstoffen, deze kunnen het oppervlak van de computer permanent beschadigen.
Vezelachtig materiaal, zoals papieren doekjes, die de computer kunnen bekrassen. In de loop van de
tijd kunnen er vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen achterblijven.
82 Hoofdstuk 10 Onderhoud
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw
computer.
WAARSCHUWING! Om elektrische schokken of schade aan onderdelen te voorkomen, reinigt u
uw computer niet wanneer deze ingeschakeld is:
Schakel de computer uit.
Koppel de externe voedingsbron los.
Koppel alle externe apparaten los.
VOORZICHTIG: Sproei geen reinigingsmiddelen of vloeistoffen rechtstreeks op de computer. Als er
vloeistoffen op het oppervlak terecht komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Beeldscherm reinigen
Veeg het display met een zacht, pluisvrij en met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel bevochtigd
doekje schoon. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten en deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen en desinfecteren van de zijkanten en het deksel een zachte microvezel-
doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of
gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
OPMERKING: Verwijder wanneer u het deksel van de computer reinigt, het vuil door ronddraaiende
bewegingen te maken.
Touchpad en toetsenbord reinigen
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op
het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
VOORZICHTIG: Zorg er tijdens het reinigen van het touchpad en toetsenbord voor dat er geen
vloeistoffen tussen de toetsen terecht komt. Hierdoor kunnen er interne onderdelen beschadigd
raken.
Gebruik voor het reinigen en desinfecteren van het touchpad en toetsenbord een zachte
microvezel-doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde
reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te
verwijderen, gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
De computer reinigen 83
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's.
Ga naar
http://www.hp.com/support om de recentste versies te downloaden. U kunt zich ook
aanmelden voor het ontvangen van automatische updateberichten wanneer nieuwe updates
beschikbaar komen.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot
SoftPaq-informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is.
Met dit hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en
uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand
gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download
Manager kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs
beschikbaar zijn om te worden gedownload.
SoftPaq Download Manager controleert de HP FTP-site op updates van de database en software. Als
updates worden gevonden, worden deze gedownload en automatisch toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager
wilt gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload
en geïnstalleerd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies
voor het downloaden en installeren van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
Typ in het startscherm softpaq en selecteer HP SoftPaq Download Manager in de lijst met
apps. Volg de instructies om SoftPaqs te downloaden.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
84 Hoofdstuk 10 Onderhoud
11 Back-up en herstel
Ter bescherming van uw informatie gebruikt u Back-up maken en terugzetten van Windows om back-
ups te maken van afzonderlijke bestanden en mappen, om back-ups te maken van de volledige vaste
schijf, om systeemherstelmedia te maken met behulp van de geïnstalleerde optische-schijfeenheid
(alleen bepaalde modellen) of een optionele externe optische-schijfeenheid, of om
systeemherstelpunten te maken. In het geval van een systeemfout kunt u de back-upbestanden
gebruiken om de inhoud van de computer terug te zetten.
Typ herstellen op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer uit de lijst met weergegeven
opties.
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies over verscheidene back-up- en herstelopties zoekt u
naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning. Typ help op het startscherm en selecteer Help
en ondersteuning.
In het geval van een onstabiel systeem raadt HP aan om de herstelprocedures af te drukken en deze
te bewaren voor toekomstig gebruik.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Typ help op het startscherm
en selecteer Help en ondersteuning.
Een back-up maken van uw gegevens
Bij een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up. U moet
onmiddellijk na de initiële systeeminstallatie systeemherstelmedia en uw initiële back-up maken. Als u
nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven
maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Als u nieuwe software en
gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken om altijd
een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Met de systeemherstelmedia (alleen
bepaalde modellen) kunt u de computer opstarten en het besturingssysteem herstellen wanneer het
systeem instabiel is geworden of niet meer werkt. In het geval dat het systeem niet meer werkt, kunt
u de eerste en volgende back-ups gebruiken om uw gegevens en instellingen te herstellen.
Typ back-up in het startscherm, selecteer Instellingen en selecteer vervolgens Back-ups van uw
bestanden opslaan met Bestandsgeschiedenis.
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf of op een
netwerkschijfeenheid.
Houd bij het maken van back-ups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de bibliotheek Documenten en maak hiervan periodiek een
back-up.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname
van uw instellingen te maken. Een schermafbeelding kan veel tijd besparen als u opnieuw uw
voorkeuren moet instellen.
Een back-up maken van uw gegevens 85
U maakt als volgt een back-up met behulp van Back-up maken en terugzetten:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-
upproces start.
OPMERKING: Het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Typ back-up in het startscherm, selecteer Instellingen en maak vervolgens een keuze uit de
lijst met weergegeven opties.
2. Volg de instructies op het scherm om de back-up in te stellen, een systeemimage te maken
(alleen bepaalde modellen) of systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen).
Systeemherstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit, beschikt de computer over de volgende
hulpprogramma's om uw bestanden te herstellen:
Hulpprogramma’s voor herstel: U kunt ‘Back-up maken en terugzetten’ van Windows gebruiken
om gegevens te herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. U kunt ook
gebruikmaken van Windows Opstartherstel om problemen te verhelpen die voorkomen dat
Windows correct opstart.
f11 herstelprogramma's: Met de f11-herstelprogramma's kunt u de oorspronkelijke kopie van de
vaste schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-besturingssysteem en alle
softwareprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte systeemherstelmedia
(alleen bepaalde modellen) niet kunt gebruiken, moet u media met het besturingssysteem Windows 8
aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen.
Raadpleeg
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)
op pagina 88 voor aanvullende informatie.
Windows herstelprogramma’s gebruiken
Ga als volgt te werk als u informatie wilt herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt:
Typ help op het startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Windows Opstartherstel:
86 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
VOORZICHTIG: Sommige opties van Opstartherstel wissen en formatteren de vaste schijf volledig.
Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer,
worden definitief verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid, herstelt de herstelprocedure het
besturingssysteem en de stuurprogramma’s, software en hulpprogramma’s vanaf de back-up die voor
herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP herstelpartitie en de Windows-partitie aanwezig zijn.
Typ verkenner in het startscherm en selecteer vervolgens Bestandsverkenner.
– of –
Typ computer op het startscherm en selecteer Computer.
OPMERKING: als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie niet vermeld staan, moet u het
besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het
besturingssysteem Windows 8 en de media Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's)
(beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg
Media met het besturingssysteem Windows 8
gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) op pagina 88 voor aanvullende informatie.
3. Als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie wel vermeld staan, start u de computer opnieuw
op. Als Windows is geladen, houdt u de shift-toets ingedrukt terwijl u op Opnieuw starten klikt.
4. Selecteer Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's zoekt u naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning. Typ help op het
startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
f11-herstelprogramma's gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste
schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software die u op de computer hebt
geïnstalleerd, worden permanent verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het
besturingssysteem en HP programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd
opnieuw. Software die niet in de fabriek is geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP Herstelpartitie aanwezig is. Typ computer op het
startscherm en selecteer Computer.
OPMERKING: Als de HP herstelpartitie niet vermeld staat, moet u het besturingssysteem en
de programma's herstellen met behulp van de media met het besturingssysteem Windows 7 en
de media Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaffen).
Raadpleeg
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te
schaffen) op pagina 88 voor aanvullende informatie.
3. Als de HP herstelpartitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op esc
wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het
startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
Systeemherstelactie uitvoeren 87
4. Druk op f11 als het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het
scherm wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan
te schaffen)
Ga naar http://www.hp.com/support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm
om een dvd met besturingssysteem Windows 8 te bestellen. U kunt de dvd ook telefonisch bestellen
bij onze Klantenondersteuning. Raadpleeg voor contactinformatie het boekje Worldwide Telephone
Numbers (Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning) dat bij de computer is geleverd.
VOORZICHTIG: Als u media met het besturingssysteem Windows 8 gebruikt, wordt de inhoud van
de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt
gemaakt en software die u op de computer hebt geïnstalleerd, worden permanent verwijderd.
Wanneer het formatteren gereed is, herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de
stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's.
U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows 8:
OPMERKING: Dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats vervolgens de dvd met het Windows 8-
besturingssysteem in de optische schijfeenheid voordat het Windows-besturingssysteem wordt
geladen.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als dit wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
Wanneer de herstelprocedure is voltooid:
1. Werp de media met het besturingssysteem Windows 8 uit en plaats de media Driver Recovery
(Herstel van stuurprogramma's).
2. Installeer eerst de stuurprogramma's voor de hardware, en vervolgens de aanbevolen
toepassingen.
Windows vernieuwen gebruiken om snel en eenvoudig te herstellen
Wanneer uw computer niet correct werkt en u de systeemstabiliteit moet herstellen, kunt u met de
optie Windows herstellen opnieuw beginnen maar behouden wat voor u van belang is.
BELANGRIJK: Met Vernieuwen verwijdert u detraditionele toepassingen die oorspronkelijk niet
standaard op het systeem geïnstalleerd waren.
OPMERKING: Tijdens Vernieuwen wordt een lijst van de verwijderde traditionele toepassingen
opgeslagen zodat u snel ziet wat u mogelijk opnieuw moet installeren. Zie Help en ondersteuning
voor instructies aangaande het opnieuw installeren van traditionele toepassingen. Typ help op het
startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
OPMERKING: Mogelijk wordt bij gebruik van Vernieuwen om uw toestemming of wachtwoord
gevraagd. Zie Help en ondersteuning voor meer informatie. Typ help op het startscherm en
selecteer Help en ondersteuning.
88 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
U start Vernieuwen als volgt:
1. Wijs vanuit het startscherm naar de rechterboven- of onderhoek van het scherm om de charms
weer te geven.
2. Klik op Instellingen.
3. Klik op PC-instellingen wijzigen in de rechterbovenhoek van het scherm en selecteer
Standaard voor het scherm PC-instellingen.
4. Onder Vernieuw de pc zonder dat dit van invloed is op bestanden, selecteer Aan de slagen
volg de instructies op het scherm.
Alles verwijderen en Windows opnieuw installeren
Soms wilt u een gedetailleerde herformattering van de computer uitvoeren of wilt u persoonlijke
informatie verwijderen voordat de computer wegdoet of recyclet. Het proces dat in dit gedeelte wordt
beschreven biedt een snelle en eenvoudige manier om de oorspronkelijke toestand van de computer
te herstellen. Deze optie verwijdert alle persoonlijke gegevens, apps en instellingen van de computer
en installeert Windows opnieuw.
BELANGRIJK: Bij deze optie worden geen back-ups van uw informatie gemaakt. Maak een back-
up van alle persoonlijke informatie die u wilt behouden, voordat u deze optie gebruikt.
U kunt deze optie activeren door de f11-toets op het startscherm te gebruiken.
U gebruikt de f11-toets als volgt:
1. Druk op f11 terwijl de computer opstart.
– of –
Houd f11 ingedrukt terwijl u de aan/uit-knop indrukt.
2. Selecteer Problemen oplossen in het menu opstartopties.
3. Selecteer Refresh your PC (De pc vernieuwen) en volg de instructies op het scherm.
Om het startscherm te gebruiken:
1. Wijs vanuit het startscherm naar de rechterboven- of onderhoek van het scherm om de charms
weer te geven.
2. Klik op Instellingen.
3. Klik op PC-instellingen wijzigen in de rechterbovenhoek van het scherm en selecteer
Standaard voor het scherm PC-instellingen.
4. Onder Alles verwijderen en Windows opnieuw installeren, selecteer Aan de slag, en volg de
instructies op het scherm.
HP Software Setup gebruiken
HP Software Setup kan gebruikt worden voor het opnieuw installeren van stuurprogramma's of het
selecteren van software die is beschadigd of van het systeem is verwijderd.
1. Typ HP Software Setup op het startscherm en selecteer Apps.
2. Open HP Software Setup.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm om stuurprogramma's opnieuw te installeren of software te
selecteren.
Systeemherstelactie uitvoeren 89
12 Computer Setup (BIOS) en Advanced
System Diagnostics
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de
communicatie tussen alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden,
beeldscherm, toetsenbord, muis en printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types
geïnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen
en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: Wees zeer voorzichtig wanneer u wijzigingen aanbrengt in Computer Setup. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Navigeren en selecteren in Computer Setup
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen
en drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op
het onderdeel te klikken.
Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de
toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van de
cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
90 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te
sluiten:
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit
(Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vaste-
schijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardinstellingen herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
BIOS bijwerken
Geüpdate versies van het BIOS zijn beschikbaar via de website van HP.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
SoftPaq's worden genoemd.
Computer Setup gebruiken 91
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en over het oplossen van problemen.
BIOS-versie bepalen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
1. Start Computer Setup.
2. Gebruik de cursorbesturing of de pijltoetsen om File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) te selecteren.
3. Als u Computer Setup wilt afsluiten zonder uw wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram
Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt
en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
terwijl de computer op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een
optionele voedingsbron. Volg tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Typ help op het startscherm en selecteer Help en ondersteuning.
2. Typ in het zoekvak Help en ondersteuning onderhouden en volg de instructies op het scherm
om uw computer te identificeren en toegang te krijgen tot de BIOS-update die u wilt downloaden.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt
herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze
naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waarnaar de BIOS-update wordt
gedownload. U moet naar dit pad gaan om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van
het systeem-BIOS.
92 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u
als volgt te werk:
1. Typ verkenner in het startscherm en selecteer vervolgens Bestandsverkenner.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is voltooid, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Advanced System Diagnostics gebruiken
Met Advanced System Diagnostics kunt u diagnosetests uitvoeren om vast te stellen of de hardware
van de computer naar behoren werkt. De volgende diagnosetests zijn beschikbaar in Advanced
System Diagnostics:
System Tune-Up (Systeemoptimalisatie): deze groep aanvullende tests controleert de computer
om er zeker van te zijn dat de hoofdcomponenten correct werken. System Tune-Up voert
langere en uitgebreidere tests uit voor de geheugenmodules, de SMART-kenmerken van de
vaste schijf, het oppervlak van de vaste schijf, de accu (en de accukalibratie), het
videogeheugen en de status van de WLAN-module.
Start-up test (Opstarttest): deze test analyseert de hoofdcomponenten van de computer die
vereist zijn om de computer op te starten.
Run-in test: deze test herhaalt de opstarttest en controleert op onvoorziene problemen die de
opstarttest niet detecteert.
Hard disk test (Vasteschijftest): deze test analyseert de fysieke conditie van de vaste schijf en
controleert alle gegevens in elke sector van de vaste schijf. Als de test een beschadigde sector
detecteert, wordt geprobeerd de gegevens naar een goede sector te verplaatsen.
Memory test (Geheugentest): deze test analyseert de fysieke conditie van de
geheugenmodules. Als er een fout wordt gemeld, vervangt u de geheugenmodules onmiddellijk.
Battery test (Accutest): met deze test wordt de toestand van de accu geanalyseerd en wordt zo
nodig de accu gekalibreerd. Als de accu de test niet doorstaat, neemt u contact op met
ondersteuning van HP om het probleem te melden en een vervangende accu aan te schaffen.
BIOS-beheer: U kunt de versie van het BIOS op het systeem bijwerken of terugdraaien. Tijdens
het proces mag u de voeding niet afsluiten of verwijderen. U krijgt een bevestigingsscherm te
zien voor uw BIOS wordt aangepast. Selecteer BIOS-update, BIOS terugdraaien of Terug
naar hoofdmenu.
In het venster Advanced System Diagnostics kunt u systeeminformatie en foutenlogbestanden
weergeven of talen selecteren.
Advanced System Diagnostics gebruiken 93
U start Advanced System Diagnostics als volgt:
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op. Druk op esc terwijl het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op het
scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f2.
2. Klik op de diagnosetest die u wilt uitvoeren en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: als u een diagnosetest die wordt uitgevoerd wilt stoppen, drukt u op esc.
94 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
13 Ondersteuning
Contact opnemen met de ondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in Help en ondersteuning geen uitsluitsel geeft
over uw vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Hier kunt u:
Online chatten met een technicus van HP.
OPMERKING: ondersteuning via chat is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het
Engels.
gebruikmaken van ondersteuning via e-mail;
telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken;
een HP servicecentrum opzoeken.
Contact opnemen met de ondersteuning 95
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt.
Servicelabel: bevat belangrijke informatie, waaronder:
Onderdeel
(1) Productnaam
(2) Serienummer
(3) Onderdeelnummer van product
(4) Garantieperiode
(5) Modelbeschrijving (alleen bepaalde modellen)
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de ondersteuning. Het
servicelabel bevindt zich in de accuruimte.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevat(ten)
informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van
diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Als uw
computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, is de
computer voorzien van een of meer van deze certificeringslabels. U kunt deze informatie nodig
hebben wanneer u de computer in het buitenland gebruikt. De labels met keurmerk voor
draadloze communicatie bevinden zich in de accuruimte.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van de SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Label van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat het
serienummer van de HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
96 Hoofdstuk 13 Ondersteuning
14 Specificaties
Ingangsvermogen
Omgevingsvereisten
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt
reizen met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron
voor gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben.
Hoewel de computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend
aangeraden de computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron
die door HP is geleverd en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 19,5 V gelijkspanning bij 2,31 A - 45 W
OPMERKING: dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: de bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met
kennisgevingen.
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf (schrijven naar optische schijf) 5°C tot 35°C 41°F tot 95°F
Buiten bedrijf -20°C tot 60°C -4°F tot 140°F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
Ingangsvermogen 97
A Reizen met de computer
Neem voor optimale resultaten de volgende transportrichtlijnen in acht:
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals digitale kaarten.
VOORZICHTIG: Verwijder media uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid uit de
schijfhouder haalt en voordat u de schijfeenheid vervoert, verstuurt of opbergt. Zo beperkt u
het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid en het risico van
gegevensverlies.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Schakel de computer uit.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up afzonderlijk op de computer.
Wanneer u met het vliegtuig reist, neemt u de computer mee als handbagage en checkt u de
computer niet in met de rest van de bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en
detectorstaven. In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden
röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Elke luchtvaartmaatschappij heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten.
Overleg vooraf met de luchtvaartmaatschappij als u de computer in het vliegtuig wilt gebruiken.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Als de computer is voorzien van een apparaat voor draadloze communicatie of een HP module
voor mobiel breedband, bijvoorbeeld via 802.11b/g, GSM (Global System for Mobile
Communications) of GPRS (General Packet Radio Service), moet u er rekening mee houden dat
het gebruik van deze apparaten in bepaalde omgevingen niet is toegestaan. Dit kan het geval
zijn aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt van explosieven en op gevaarlijke
locaties. Als u niet zeker weet wat het beleid is voor het gebruik van een bepaald apparaat, kunt
u het beste vooraf toestemming vragen voordat u het apparaat gebruikt.
Ga als volgt te werk als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Vraag de douanebepalingen voor computers op voor de landen/regio's die u gaat
bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt
gebruiken. De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
98 Bijlage A Reizen met de computer
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere
apparaten zijn bedoeld, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
99
B Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is de ontlading van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar
in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u ontvangt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens
een metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit
vanaf vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het
risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of
installeren van onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer
loskoppelt. Pas daarna kunt u de behuizing openen.
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig
mogelijk hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet
statisch geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning van HP als u meer wilt weten over statische elektriciteit of
hulp nodig heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
100 Bijlage B Elektrostatische ontlading
Index
A
aan/uit
accu 38
besparen 42
opties 36
aan/uit-knop
gebruiken 36
herkennen 6
aan/uit-lampjes 5, 8
aan/uit-schakelaar 36
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 21
accu
afvoeren 42
herkennen 13
lage acculading 40
ontladen 39
opbergen 42
resterende lading weergeven
39
vervangen 42
voeding besparen 42
Accucontrole 39
accu-informatie, zoeken 39
Acculampje 8
accuruimte 96
accuvergrendeling 13
accuvoeding 38
Advanced System Diagnostics
93
Afsluiten 36
Antennes voor draadloze
communicatie herkennen 11
Antivirussoftware 74
Audiofuncties controleren 32
Audio-ingang (microfooningang)
herkennen 10
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang)
herkennen 10
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 73
verwijderen 74
B
Backup and Restore (Back-up en
herstel) 86
bedieningselementen voor
draadloze communicatie
besturingssysteem 14
knop 14
bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 17
Beeldschermen, schakelen
tussen 28
Beeldschermhelderheid, toetsen
28
Beeldscherm schakelen 28
Beheerderswachtwoord 65
Beschrijfbare media 37
besparen, voeding 42
beveiliging, draadloze
communicatie 16
bevestigingspunt voor de
beveiligingskabel, herkennen
10
BIOS
update downloaden 92
updaten 91
versie bepalen 92
Bluetooth-apparaat 19
Bluetooth label 96
C
Caps Lock-lampje, herkennen 5
compartiment voor
geheugenmodule en draadloze
module
herkennen 12
computer, reizen met 42
Computer, reizen met 98
Computer reageert niet 36
Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoord
67
DriveLock-wachtwoord 69
fabrieksinstellingen herstellen
91
navigeren en selecteren 90
connector
aan/uit 9
docking 50
connectors
audio-ingang
(microfooningang) 10
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
10
netwerk 9
RJ-45 (netwerk) 9
connector voor reisaccu,
herkennen 12
Controleren, audiofuncties 32
D
digitale kaart
ondersteunde types 46
Digitale kaart
plaatsen 46
verwijderen 46
DisplayPort
herkennen 9
verbinding maken 34
Dockingconnector
herkennen 9
verbinding maken 50
draadloos netwerk (WLAN)
bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 17
benodigde apparatuur 16
beveiliging 16
functioneel bereik 17
gebruiken 15
openbare WLAN, verbinding
maken 17
verbinding maken 17
draaien, touchpadbeweging 24
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 69
instellen 70
invoeren 71
verwijderen 73
wijzigen 72
Index 101
E
een accu opbergen 42
een netvoedingsadapter testen
44
Elektrostatische ontlading 100
energiemeter 38
Esc-toets, herkennen 7
Essentiële updates, software 75
Externe apparaten 50
Externe monitor, poort 34
externe netvoeding, gebruiken
43
Externe schijfeenheid 50
F
F11-herstelprogramma 87
Firewallsoftware 75
fn-toets, herkennen 7, 27
Functietoetsen, herkennen 7
G
gebruiken
energiemeter 38
externe netvoeding 43
standen voor
energiebesparing 36
Gebruikerswachtwoord 66
Geheugenmodule
plaatsen 80
vervangen 78
verwijderen 79
Geïntegreerd numeriek
toetsenblok herkennen 7, 29
geïntegreerd webcamlampje,
herkennen 11
Geluidsvolume
aanpassen 32
knoppen 32
toetsen 32
Geluid uit, knop herkennen 6
Gezichtsherkenning
software 64
webcam 32
GPS 19
Grafische modi, schakelen
tussen 44
H
herstellen, vaste schijf 87
herstelpartitie 87
high-definitionapparatuur,
aansluiten 35
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 10
hotkeys
beschrijving 27
gebruiken 27
geluidsvolume aanpassen 28
Geluidsvolume verhogen 28
geluidsvolume verlagen 28
helderheid van beeldscherm
verhogen 28
helderheid van beeldscherm
verlagen 28
HP Power Assistant 27
microfoon, geluid
uitschakelen 28
schakelen tussen
beeldschermen 28
Slaapstand 28
toetsenbordlampje 28
hotkeys toetsenbord, herkennen
27
HP 3D DriveGuard 57
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 18
HP ProtectTools Security
Manager 75
Hubs 48
I
In-/uitzoomen,
touchpadbeweging 23
Ingangsvermogen 97
installatie van draadloos netwerk
16
Instellingen Computer Setup
fabrieksinstellingen herstellen
91
navigeren en selecteren 90
Intel Rapid Storage Technology,
prestaties verbeteren 53
Intel Smart Response Technology,
cache 53
Intel Wireless Display 35
Interne beeldschermschakelaar
11
interne microfoons, herkennen
11
Internetverbinding instellen 16
J
Java Card
definitie 47
plaatsen 47
verwijderen 48
K
kabels
DisplayPort 35
Kabels
USB 49
kennisgevingen
label met kennisgevingen 96
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 96
knijpen, touchpadbeweging 23
knoppen
aan/uit 6, 36
draadloze communicatie 6
geluid uit 6
Linkerknop muisbesturing 4
linkerknop van touchpad 4
Rechterknop muisbesturing 4
rechterknop van touchpad 4
Knoppen
geluidsvolume 32
knop voor draadloze communicatie
gebruiken 14
herkennen 6
kritiek lage acculading 36
L
label met keurmerk voor draadloze
communicatie 96
labels
Bluetooth 96
HP module voor mobiel
breedband 96
kennisgevingen 96
keurmerk voor draadloze
communicatie 96
serienummer 96
SIM-kaart 96
WLAN 96
lage acculading 40
lampjes
aan/uit 5, 8
accu 8
Caps Lock 5
draadloze communicatie 5, 8
102 Index
Num Lock 5
Touchpad 5
vaste schijf 8
webcam 11
Lampjes, vaste schijf 58
lampje van de vaste schijf 8, 58
lampje voor draadloze
communicatie 5, 8, 14
Leesbare media 37
Luchthavenbeveiliging 52
luidsprekers, herkennen 13
M
Mediakaartlezer, herkennen 9
Microfooningang (audio-ingang)
herkennen 10
muis, externe
voorkeuren instellen 21
muisbesturing 4
N
Netvoedingsadapter, testen 44
netvoedingsconnector
herkennen 9
netwerkconnector, herkennen 9
Num lk-toets herkennen 29
Num lock, extern toetsenblok 30
Num Lock, lampje 5
O
omgevingsvereisten 97
Omschakelbaar videosysteem 44
onderdelen
beeldscherm 11
bovenkant 4
linkerkant 9
onderkant 12
rechterkant 9
voorkant 8
Onderhoud
schijfdefragmentatie 56
schijfopruiming 57
openbare WLAN, verbinding
maken 17
Opties voor energiebeheer
instellen 36
Optionele externe apparaten
gebruiken 50
Optische schijf
plaatsen 60
verwijderen 61
Optische-schijfeenheden delen
63
Optische-schijfeenheid 50
Optischeschijfeenheid met lade
60
Optischeschijfeenheid met sleuf
60
P
poorten
DisplayPort 9, 34
externe monitor 9
Intel Wireless Display 35
Opladen via USB 10
Poorten
externe monitor 34
VGA 34
poort voor externe monitor 9
productnaam en productnummer,
van computer 96
R
reizen met de computer 42, 96
Reizen met de computer 98
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 9
S
Schakelaar, aan/uit 36
Schijfdefragmentatie, software 56
Schijfeenheden
externe 50
gebruiken 52
hanteren 52
optische 50
vaste 50
Schijfmedia 37
Schijfopruiming, software 57
schuiven, touchpadbeweging 23
serienummer
computer 96
label 96
SIM-kaart
plaatsen 18
SIM-slot herkennen 13
Slaapstand
activeren 37
beëindigen 37
Slots
beveiligingskabel 10
SIM-kaart 13
Smart Card 10
Sluimerstand
activeren 37
beëindigen 37
Smart Card
definitie 47
plaatsen 47
verwijderen 48
Smart card-slot 10
SoftPaqs, downloaden 84
Software
antivirus 74
essentiële updates 75
firewall 75
schijfdefragmentatie 56
schijfopruiming 57
standen voor energiebesparing
36
T
temperatuur 42
temperatuur van de accu 42
toetsen
Esc 7
fn 7
functie 7
Windows-applicaties 7
Windows-logo 7
Toetsen
geluidsvolume 32
toetsenblok
herkennen 29
ingebed numeriek 7
Toetsenblok, extern
gebruiken 30
num lock 30
toetsenbordlampje 28
Touchpad
gebruiken 21
knoppen 4
Touchpadbewegingen
draaien 24
in-/uitzoomen 23
knijpen 23
schuiven 23
Touchpadlampje herkennen 5
Touchpadzone
herkennen 4
Index 103
U
Uitschakelen, computer 36
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 90
USB-3.0-poort 9, 10
USB-apparaten
beschrijving 48
verwijderen 49
USB-apparatuur
aansluiten 49
USB-hubs 48
USB-kabel aansluiten 49
USB-poorten, herkennen 9, 10
uw computer onderhouden 82
uw computer reinigen 82
V
vaste schijf
externe 50
herkennen 13
HP 3D DriveGuard 57
Installeren 55
verwijderen 55
Vaste schijf
HP 3D DriveGuard 57
vaste schijf herstellen 87
Ventilatieopeningen herkennen
10, 12
verbinding maken met draadloos
netwerk (WLAN) 17
vergrendeling, accu 13
VGA-poort, verbinding maken
met 34
Video 33
vingerafdruklezer
gebruiken 76
herkennen 6
Volumetoetsen herkennen 28
W
wachtwoordbeveiliging instellen bij
uit slaapstand komen 37
Wachtwoorden
beheerder 65
BIOS-beheerder 67
DriveLock 69
gebruiker 66
webcam
gebruiken 32
herkennen 11
webcamlampje, herkennen 11
Windows 8, dvd met
besturingssysteem 88
Windows-applicatietoets,
herkennen 7
Windows-logotoets, herkennen 7
Windows opnieuw installeren 89
Windows vernieuwen, gebruiken
88
WLAN-antennes, herkennen 11
WLAN-apparaat 15, 96
WLAN label 96
WWAN-antennes herkennen 11
WWAN-apparaat 14, 18
104 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114