Atco GT38HR Handleiding

Categorie
Grasmaaiers
Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

171505428/3
FR
TONDEUSE A CONDUCTEUR ASSIS
MANUEL D’UTILISATION
ATTENTION! - Avant d’utiliser la machine, lire attentivement
le présent manuel.
EN
RIDE-ON MOWER
OWNER’S MANUAL
WARNING!
Read this manual carefully before using the machine.
DE
AUFSITZMÄHER
GEBRAUCHSANWEISUNG
ACHTUNG! - Bevor man die Maschine verwendet lese man
das vorliegende Handbuch sorgfältig durch.
IT
RASAERBA CON CONDUCENTE SEDUTO
MANUALE DI ISTRUZIONI
ATTENZIONE: prima di utilizzare la macchina, leggere
attentamente il presente manuale.
NL
ZITMAAIER
GEBRUIKERSHANDLEIDING
LET OP! – Vooraleer de machine te gebruiken, lees aandachtig
deze handleiding.
1NL
Geachte Klant,
wij danken u voor het feit dat u de voorkeur hebt gegeven aan onze
producten en wij hopen dat het gebruik van deze grasmaaier u zeer
tevreden zal stellen en dat de machine volledig aan uw verwachtingen
zal voldoen.
Deze handleiding is geschreven om u vertrouwd te maken met uw
machine en om u in staat te stellen haar op de beste en de meest
veilige manier te gebruiken: vergeet niet dat deze handleiding een
integrerend deel van de machine is, bewaar deze binnen handbereik
zodat u haar op elk gewenst moment kunt raadplegen en zorg ervoor
dat ze de machine altijd vergezelt ook als u de machine overdraagt
aan iemand anders.
Deze nieuwe machine is ontworpen en gemaakt in overeenstemming
met de geldende voorschriften en is volkomen betrouwbaar indien zij
wordt gebruikt voor het maaien van gras en alle aanwijzingen in deze
handleiding in acht worden genomen (voorzien gebruik); het gebruik
voor andere doeleinden of het niet in acht nemen van de aangegeven
veiligheids-, gebruiks-, onderhouds- en reparatievoorschriften wordt
als “oneigenlijk gebruik” ( 5.1) beschouwd en brengt verval van
zowel de garantie als de aansprakelijkheid van de fabrikant mee,
waardoor de gebruiker zelf verantwoordelijk is voor schade of letsels
die hijzelf of anderen oplopen.
Mocht u verschillen tegenkomen tussen wat beschreven is en de
machine die u bezit, denk er dan aan dat, aangezien het product con-
tinu verbeterd wordt, de in deze handleiding opgenomen gegevens
zonder voorafgaande kennisgeving en zonder dat de fabrikant ver-
plicht is de handleiding te updaten gewijzigd kunnen worden, waarbij
de essentiële kenmerken met het oog op de veiligheid en de werking
evenwel onveranderd blijven. Neem in geval van twijfel contact met
uw Verkoper. Wij wensen u een prettig gebruik van de machine toe!
SERVICEDIENST
Deze handleiding verstrekt alle gegevens die u nodig hebt om de
machine te kunnen gebruiken en om er op de juiste manier eenvoudi-
ge onderhoudswerkzaamheden aan te kunnen verrichten, die de
gebruiker zelf kan uitvoeren.
Alle afstellingen en onderhoudshandelingen die niet beschreven
zijn in deze handleiding moeten uitgevoerd worden door uw
Verkoper of in een gespecialiseerd Centrum dat beschikt over de
nodige kennis en uitrustingen om de werken correct uit te voe-
ren, met respect voor het oorspronkelijk niveau van veiligheid van
de machine.
Indien u het wenst kan de Verkoper een persoonlijk onderhoudspro-
gramma voor u opstellen: dit stelt u in de gelegenheid om uw nieuwe
aankoop altijd in een perfecte conditie te behouden en zodoende de
waarde van uw investering te beschermen.
PRESENTATIE
VERTALING VAN DE OORPRONKELIJKE GEBRUIKSAANWIJZING
(ISTRUZIONI ORIGINALI)
2
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ............................................................................................................................................................... 3
Bevat de voorschriften om de machine op een veilige manier te kunnen gebruiken
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN ................................................................................................................. 7
Beschrijft hoe de machine en de voornaamste onderdelen waar zij uit bestaat geïdentificeerd kunnen worden.
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN ............................................................................................................................................................ 9
Legt uit hoe de verpakking verwijderd en hoe de losse onderdelen gemonteerd dienen te worden
4. BEDIENINGSELEMENTEN ....................................................................................................................................................................... 12
Geeft een overzicht van de plaats waar de bedieningselementen zich bevinden en hoe hun werking is
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ................................................................................................................................................................. 15
Bevat alle aanwijzingen om op een correcte en veilige manier te kunnen werken
5.1 Veiligheidsaanbevelingen .................................................................................................................................................................... 15
5.2 Toepassingen voor de tussenkomst van de beveiligingssystemen ................................................................................................... 15
5.3 Werkzaamheden vóór de ingebruikname ........................................................................................................................................... 16
5.4 Gebruik van de machine ..................................................................................................................................................................... 18
5.5 Gebruik op hellende terreinen ............................................................................................................................................................ 22
5.6 Transport ............................................................................................................................................................................................. 23
5.7 Een aantal tips om altijd een mooi gazon te hebben ......................................................................................................................... 23
6. ONDERHOUD ........................................................................................................................................................................................... 25
Bevat alle aanwijzingen om de machine in een goede staat te houden
6.1 Veiligheidsaanbevelingen .................................................................................................................................................................... 25
6.2 Gewoon onderhoud ............................................................................................................................................................................ 25
6.3 Ingrepen aan de machine ................................................................................................................................................................... 27
7. BESCHERMING VAN DE OMGEVING ..................................................................................................................................................... 30
Dit verschaft enkele raadgevingen voor het gebruik van de machine met respect voor de omgeving.
8. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN ........................................................................................................................... 31
Stellen u in staat om eventuele problemen tijdens het gebruik snel zelf te verhelpen
9. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES ....................................................................................................................................... 33
De verkrijgbare accessoires worden geïllustreerd met het oog op de bijzondere eisen die aan de machine gesteld worden
10. EXTRA WERKTUIGEN .............................................................................................................................................................................. 34
Lijst met de werktuigen die op de machine toegepast kunnen worden voor grotere gebruiksmogelijkheden
11. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN ........................................................................................................................................................... 35
Geeft een overzicht van de belangrijkste eigenschappen van uw machine
NL
INHOUDSOPGAVE
3
1.1 HOE DE HANDLEIDING LEZEN
In de tekst van de handleiding worden enkele hoofdstukken, die ge-
gevens van bijzonder belang bevatten met betrekking tot de veiligheid
of de werking, gekenmerkt door diverse symbolen die de volgende
betekenis hebben:
of Verstrekt nadere
gegevens of andere elementen ter aanvulling op hetgeen daarvoor
vermeld is, om te voorkomen dat de machine beschadigd wordt of
er schade veroorzaakt wordt.
Gevaar van persoonlijk letsel of letsel aan
anderen in geval van niet inachtneming.
Kans op ernstig persoonlijk letsel of ern-
stig letsel aan anderen met gevaar voor dodelijke ongelukken,
in geval van niet inachtneming.
In de handleiding zijn verschillende versies van de machine beschre-
ven, die hoofdzakelijk uit de volgende verschillen kunnen bestaan:
type overbrenging: met mechanische versnelling of met continue
hydrostatische regeling van de snelheid. De modellen met hydro-
statische overbrenging kunnen herkend worden aan het opschrift
"HYDRO" geplaatst op het identificatie-etiket ( 2.1);
de aanwezigheid van componenten of onderdelen die niet altijd
voorradig zijn in de verschillende regio’s;
speciale uitrustingen.
Het symbool “ ” geeft elk verschil aan met betrekking tot het ge-
bruik, gevolgd door de indicatie van de versie waar het betrekking op
heeft.
GEVAAR!
LET OP!
BELANGRIJKOPMERKING
Het symbool “ ” verwijst, voor verdere uitleg of informatie, naar
een ander punt in de handleiding.
De aanwijzingen “voor”,
“achter”, “rechts” en “links” hebben betrek-
king op de zithouding van de gebruiker.
Voor alle gebruiks- en
onderhoudswerkzaamheden met betrekking
tot de motor en de accu die niet beschreven
zijn in deze handleiding, dienen de specifieke
handleidingen, die een aanvullend deel op de
geleverde documentatie zijn, te worden ge-
raadpleegd.
1.2 ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
Lees de aanwijzingen aandachtig alvorens
de machine te gebruiken.
A) VOORBEREIDING
1) Lees de gebruiksaanwijzingen aandachtig door. Zorg dat u ver-
trouwd raakt met de bedieningsknoppen en in staat bent de machine
op de juiste wijze te gebruiken.
2) Laat nooit toe dat de machine gebruikt wordt door kinderen of
door personen die niet vertrouwd zijn met deze aanwijzingen. De leef-
tijd van de gebruiker kan landelijk gereglementeerd zijn.
LET OP!
BELANGRIJK
OPMERKING
NL
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
4
3) Gebruik de machine nooit als er personen, met name kinde-
ren, of dieren in de buurt zijn.
4) Denk eraan dat de persoon die de machine bedient of de gebrui-
ker aansprakelijk is voor ongevallen en onvoorziene gebeurtenissen
die personen of hun eigendommen kunnen overkomen .
5) Vervoer geen passagiers.
6) De bestuurder dient goed geoefend te zijn met betrekking tot het
rijden en dient, in het bijzonder, het volgende in acht te nemen:
het is nodig om alle aandacht bij het werk te houden;
denk eraan dat een machine die van een helling afglijdt niet her-
steld kan worden door de rem te gebruiken. De voornaamste oor-
zaken waardoor de macht over het stuur kwijt geraakt kan worden
zijn:
e wielen hebben niet voldoende grip;
een te hoge snelheid;
ongepast remmen;
de machine is niet geschikt voor het doel waarvoor zij gebruikt
wordt;
gebrek aan kennis van de gevolgen die de toestand waarin het
terrein zich bevindt kan hebben en hellingen in het bijzonder;
de aanhanger is niet goed aangekoppeld en de last is niet goed
verdeeld.
B) VOORBEREIDING
1) Draag, tijdens het maaien altijd stevige schoenen en een lange
broek. Bedien de machine niet met blote voeten of met open sanda-
len.
2) Controleer grondig het gehele werkterrein en verwijder alles wat
door de machine kan worden uitgestoten.
3) GEVAAR! Benzine is bijzonder brandbaar:
bewaar de brandstof in speciale tanks;
giet de brandstof alleen in de open lucht in de tank met behulp van
een trechter en rook niet tijdens het vullen;
giet de brandstof in de tank vóórdat de motor aangezet wordt;
geen benzine toevoegen of de dop van de benzinetank eraf
draaien terwijl de motor aanstaat of warm is;
als er benzine gelekt is mag de motor niet gestart worden maar
dient de machine uit de buurt van de plek waar de benzine gelekt
heeft te worden gebracht en moet er voorkomen worden dat er
brand ontstaat. Wacht totdat de benzinedampen opgelost zijn;
draai de doppen altijd weer goed op de benzinetank en op het
benzineblik.
4) Vervang de geluiddempers als deze defect zijn
5) Vóór het gebruik dient er een algemene controle verricht te
worden op slijtage of beschadiging van de messen, de bouten en de
snijgroep. Vervang de beschadigde of versleten messen en bouten en
bloc om ervoor te zorgen dat het maaidek in balans blijft.
6) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes rond-
draait.
C) HET GEBRUIK
1) Start de motor niet in gesloten ruimten waar zich gevaarlijke kool-
stofmonoxyde kan ontwikkelen.
2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht.
3) Vóór het starten van de motor start dienen de messen te worden
losgekoppeld en de versnelling in de vrije stand gezet te worden.
4) Maai geen gazons die een helling van meer dan 10° (17%) heb-
ben.
5) Denk eraan dat er geen “veilige” hellingen bestaan. Let bijzon-
der goed op bij hellingen. Om het over de kop slaan met de machine
te voorkomen, adviseren wij om:
niet plotseling te stoppen of weg te rijden bij het op- of afrijden van
een helling;
de koppeling altijd langzaam aan in te schakelen en altijd de ver-
snelling ingeschakeld te houden, vooral bij het afrijden van een hel-
ling;
NL
5
de snelheid op hellingen en in smalle bochten laag te houden;
goed op bobbels, goten en verborgen gevaren te letten;
het gazon in geen geval te maaien in de dwarsrichting ten
opzichte van de helling.
6) Let op bij het trekken van lasten of zware gereedschappen:
gebruik voor de trekstangen alleen de goedgekeurde bevestigings-
punten;
leg alleen gemakkelijk controleerbare lasten op;
neem geen scherpe bochten; Let op bij het achteruit rijden;
gebruik tegengewichten of gewichten op de wielen wanneer dit
wordt aangeraden in de gebruiksaanwijzing.
7) Ontkoppel de messen bij gedeelten waar zich geen gras bevindt.
8) Gebruik de machine nooit als de beveiligingen beschadigd
zijn, of als de veiligheidssystemen er niet op bevestigd zijn.
9) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van
de motor niet buitengewoon hoog oplopen. Het gebruik van de
motor met een buitensporig hoge snelheid verhoogt de kans op per-
soonlijk letsel.
10) óórdat de bestuurdersstoel verlaten wordt moet het volgende
worden uitgevoerd:
koppel de messen los en zet het maaidek in de laagste stand;
zet de versnelling in de vrije stand en trek de handrem aan;
schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit.
11) Koppel de messen los, schakel de motor uit en neem de con-
tactsleutel eruit:
vóórdat u de machine controleert, schoonmaakt of eraan werkt;
nadat er op een vreemd voorwerp gestoten is. Controleer de
machine op eventuele beschadigingen en voer de nodige reparaties
uit alvorens de motor aan te zetten en de machine opnieuw te
gebruiken;
als de machine op een ongebruikelijke manier begint te trillen (pro-
beer onmiddellijk de oorzaak van het trillen te vinden).
12) Koppel de messen tijdens het vervoer los en doe dit elke keer dat
deze niet worden gebruikt.
13) Schakel de motor uit en koppel de messen los:
alvorens brandstof bij te vullen;
14) Neem gas terug alvorens de motor uit te schakelen en als de
motor voorzien is van een kraan dient de brandstoftoevoer na het
werk dichtgedraaid te worden.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat bouten en schroeven vastgedraaid zitten om er zeker van te
zijn dat de machine altijd op een veilige manier gebruiksklaar is.
2) Zet de machine niet met benzine in de tank in een ruimte waar de
benzinedampen met vlammen of vonken in aanraking zouden kunnen
komen.
3) Laat de motor eerst afkoelen vóór het opbergen van de machine in
elke willekeurige ruimte.
4) Om brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dienen de motor, de
geluiddemper van de uitlaat, de accubak en de benzinetank vrij
gehouden te worden van gras, bladeren of teveel vet.
5) Uit veiligheidsoverwegingen moeten beschadigde of versleten
onderdelen verwisseld worden.
6) Het legen van de tank dient in de open lucht uitgevoerd te worden.
7) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes rond-
draait
8) Als de machine opgeborgen of onbeheerd achtergelaten moet
worden, dient het maaidek omlaag gezet te worden.
NL
6
1.3 VEILIGHEIDSSTICKERS
Uw machine dient met voorzichtigheid te worden gebruikt. Om daar-
aan herinnerd te worden bevinden zich op de machine een aantal
stickers die door middel van afbeeldingen op de belangrijkste voor-
zorgsmaatregelen wijzen. Deze afbeeldingen worden als een aanvul-
lend deel van de machine beschouwd.
Als een sticker loslaat of onleesbaar wordt, dient er contact met de
leverancier te worden opgenomen voor vervanging. Hun betekenis is
hieronder weergegeven.
1.4 VOORSCHRIFTEN VOOR DE TREKSET
Op aanvraag is er een set leverbaar waarmee het mogelijk is een klei-
ne aanhanger voort te trekken; dit accessoire dient volgens de desbe-
treffende aanwijzingen gemonteerd te worden.
Bij gebruik van de trekset mag het laadvermogen, dat op de sticker
staat vermeld, niet worden overschreden en dienen de veiligheids-
voorschriften in acht genomen te worden, ( 1.2, C-6).
Let op: Lees de aanwijzingen alvorens de machine te gebruiken.
Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Niet werken zonder de steenbe-
schermkap erop bevestigd te hebben.
Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Houd personen op een afstand.
Let op: Haal de sleutel uit het contact en lees de instructies vóór het uit-
voeren van elke willekeurige onderhouds- of reparatie-ingreep.
Gevaar! Omkantelen van de machine: Gebruik deze machine niet op
hellingen van meer dan 10°.
Gevaar! Verminking: Zorg ervoor dat kinderen op een afstand van de
machine blijven als de motor aanstaat.
6
5
4
3
2
1
Gevaar voor snijwonden. Messen in bewe-
ging. Steek uw hand of voeten niet in de maaikast.
Let op! – Houd u op afstand van de hete
oppervlakken.
8
7
NL
1 2 3
4 5 6
max 245 N (25 kg)
max 980 N (100 kg)
7
8
7
2.1
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE
De identificatiesticker die zich nabij de accuruimte bevindt bevat de
belangrijke gegevens van iedere machine.
1. Niveau van de geluidssterkte
volgens richtlijn 2000/14/EG
2. EG-merkteken volgens
richtlijn 2006/42/EG
3. Bouwjaar
4. Vermogen en bedrijfstoeren-
tal van de motor
5. Machinetype
6. Serienummer
7. Gewicht in kg
8. Naam en adres
van de fabrikant
9. Type overbrenging
(indien aangeduid)
10. Artikelcode
2.2 IDENTIFICATIE VAN DE HOOFDCOMPONENTEN
De machine bestaat uit een serie hoofdcomponenten die de volgende
werking hebben:
11. Maaidek: dit is de carter die de draaiende messen bevat.
12. Messen: dit zijn de elementen die ervoor dienen om het gras te
maaien; de windvleugels die aan de uiteinden zitten bevorderen
de afvoer van het gemaaid gras naar het uitwerpkanaal.
13. Steenbeschermkap of steenbeveiliging: dit is een beveiliging
die voorkomt dat eventuele voorwerpen, die door de messen
meegenomen worden, ver van de machine weg kunnen schieten.
14. Motor: brengt de beweging naar zowel de messen als de wiel-
aandrijving over; de kenmerken en gebruiksvoorschriften van de
motor staan in een specifieke handleiding aangegeven.
NL
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
16 17 14
1311
15
12
Vul hier het serienummer
van de machine (6)
L
WA
dB
kg
kW -
8 5 4
3 9 6 2 110
/min
7
8
15. Accu: levert de energie om de motor te kunnen starten; de ken-
merken en gebruiksvoorschriften staan in een specifieke handlei-
ding aangegeven.
16. Bestuurdersstoel: dit is de werkplaats van de bestuurder, uitge-
rust met een sensor die de aanwezigheid van de bestuurder
waarneemt met het oog op de werking van de beveiligingssyste-
men.
17. Stickers met aanwijzingen en veiligheidsvoorschriften: wijzen
op de belangrijkste maatregelen die getroffen moeten worden om
veilig te kunnen werken. Hun betekenis wordt uitgelegd in hoofd-
stuk 1.
NL
16 17 14
1311
15
12
9
Om vervoers- en opslagredenen worden sommige onderdelen van
machine niet direct in de fabriek gemonteerd. Zij dienen na het
uitpakken gemonteerd te worden aan de hand van de volgende
instructies.
De machine wordt zonder motorolie en ben-
zine geleverd. Vóórdat de motor in werking wordt gesteld dient er
dan ook olie en benzine bijgevuld te worden aan de hand van de
voorschriften die in de handleiding van de motor aangegeven zijn.
De uitpakken en de vervollediging van de
montage moeten op een vlakke en solide ondergrond gebeu-
ren, met voldoende ruimte voor de beweging van de machine
en van de verpakkingen, en steeds met gebruik van de
geschikte werktuigen.
3.1 HET UITPAKKEN
Bij het verwijderen van de verpakking dient erop gelet te worden dat
de losse onderdelen en de uitrustingen niet zoekraken. Zorg er voor
het maaidek niet te beschadigen op het moment dat de machine van
de pallet wordt afgereden.
De verpakking bevat:
de machine;
het stuurwiel;
de bedekking van het dashboard;
de stoel;
de accu;
de steenbeschermkap;
een mapje met:
LET OP!
BELANGRIJK
de verschillende gebruikershandleidingen en de documenten,
de montage-onderdelen van het stuur,
de schroeven en moeren voor de montage van de stoel en de
montage-onderdelen van de steenbeschermkap,
de schroeven en moeren voor de aansluiting van de accukabels,
2 contactsleutels,
1 reservezekering van 10 A.
Zet het maaidek in de hoogste stand om
beschadiging ervan te voorkomen en let zeer goed op als de
machine van de pallet wordt afgereden.
Om de machine makkelijker van de pallet te halen en te verplaat-
sen, de hendel voor het loskoppelen van de transmissie in pos.
«B» ( 4.33) zetten.
De verwerking van de verpakkingen moet volgens de plaatselijke gel-
dende bepalingen gebeuren.
3.2 MONTAGE VAN
HET STUURWIEL
Plaats de machine op
een vlakke onder-
grond en zorg er voor
dat de voorwielen uit-
gelijnd zijn.
Monteer de naaf (1)
op de as (2), met de
Hydrostatische aandrijving
OPMERKING
NL
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN
1
2
3
4
10
stift (3) goed in de naaf.
Plaats de bedekking van
het dashboard (4) door
de zeven haakjes in hun
plaats te laten klikken.
Monteer het stuurwiel (5)
op de naaf (1) met de
spaken naar de stoel
gericht.
Plaats het afstandstuk
(6) en bevestig het stuur
met de bijgeleverde schroeven en moeren (7), in de aangegeven volg-
orde.
Plaats de bedekking van het stuurwiel (8) door de drie haakjes in hun
plaats te laten klikken.
3.3 MONTAGE
VAN DE STOEL
Monteer de stoel (1) op
de plaat (2) met behulp
van de schroeven (3).
3.4 MONTEREN EN DE ACCU AANSLUITEN
De accu (1) bevindt zich onder de stoel, en zit vast met een veer (2).
Sluit eerst de rode draad (3) aan op de positieve klem (+) en da de
zwarte draad (4) op de negatieve klem (–) met behulp van de bijgele-
verde schroeven, zoals aangeduid.
Besmeer de klemmen met siliconevet en let op de correcte positie
van de beschermdop van de rode draad (5).
Zorg er altijd voor de accu volledig op te
laden en volg hierbij de aanwijzingen die in het instructieboekje van
de accu staan aangegeven ( 6.2.5).
Om te voorkomen dat het beveiligings-
systeem van de elektronische kaart in werking treedt, dient het star-
ten van de motor absoluut vermeden te worden vóórdat de accu
volledig opgeladen is!
Gebruik de machine niet zonder de be-
scherming (2) of als de accu niet goed in zijn behuizing be-
vestigd is.
LET OP!
BELANGRIJK
BELANGRIJK
NL
1 2
3
4
5
5
1
6
7
8
2
3
3
1
11
3.5 MONTAGE VAN DE STEENBESCHERMKAP
Monteer de veer (2) aan de binnenkant van de steenbeschermkap (1)
door het uiteinde (2a) in de opening te voeren en te draaien, zodat
zowel de veer (2) als het uiteinde (2a) goed in hun respectieve zittin-
gen rusten.
Positioneer de steenbeschermkap (1) tegenover de houders (3) van
het maaidek en draai, met behulp van een schroevendraaier, het
tweede uiteinde (2b) van de veer (2) tot deze in de steenbeschermpak
kan worden gevoerd.
Steek de pin (4) in de gaten van de houders (3) en de steenbescherm-
kap, doorheen de windingen van de veer (2) tot het open uiteinde
ervan helemaal uit de meest interne houder komt.
Steek de stift (5) in de opening (4a) van de pin (4) en draai de pin vol-
doende om beide uiteinden (5a) van de stift om te plooien (met be-
hulp van een tang), zodat hij niet kan wegschuiven en wordt voorko-
men dat de pin (4) naar buiten steekt.
Waak erover dat de veer op correcte wijze
werkt en de steenbeschermkap stabiel op zijn plaats houdt in
de lage stand, en zorg ervoor dat de pin goed geplaatst is en
niet per ongeluk naar buiten kan steken.
3.6 HERPOSITIONERING VAN DE ANTISCALP WIELEN
Om transportredenen zijn de
antiscalp wielen (1) in het
hoogste gat bevestigd. Om
hun taak te kunnen verrichten
moeten de antiscalp wielen (1)
in het meest geschikte gat
voor het soort grond bevestigd
worden ( 5.4.5).
LET OP!
NL
1
4
3
2
4a
5
4
5a
2b
1
2
2a 2
1
3
2b
2
12
4.1 STUURWIEL
Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd worden.
4.2 GASHENDEL
Hiermee kan het toerental van de motor bepaald worden. De diverse
standen staan als volgt aangeven op de sticker:
«CHOKE» bij de start met een
koude motor
«LANGZAAM» laagste toerental
van de motor
«SNEL» hoogste toerental van de
motor
De «CHOKE» stand veroorzaakt een verrijking van het mengsel en
dient alleen te worden gebruikt bij de start met een koude motor,
alléén voor zolang dit minimaal nodig is.
Tijdens het rijden dient er een stand tussen «LANGZAAM» en
«SNEL» gekozen te worden.
Zet de gashendel tijdens het maaien in de «SNEL» stand.
4.2a BEDIENING STARTER (indien voorzien)
Dit veroorzaakt een verrijking van het mengsel en dient alleen te wor-
den gebruikt bij de start met een koude motor, alléén voor zolang dit
minimaal nodig is.
4.3 CONTACTSLOT
Het contactslot heeft vier verschillende standen:
«UIT» alles uit;
«LICHTEN AAN» (indien aanwezig);
«DRAAIEN» alle bedieningselemen-
ten worden in werking gesteld;
«START» schakelt de startmotor aan.
Zodra vanuit de «START» stand de sleutel losgelaten wordt, komt
deze vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand terug.
Na de motor gestart te hebben, gaan de lichten aan (indien aanwe-
zig) door de sleutel in de stand «LICHTEN AAN» te zetten.
NL
4. BEDIENINGSELEMENTEN
4.21-4.31
4.31
4.3
1
4.22
4.1
4.2
4.6
4.32
4.4
4.2a
4.5
4.2
4.2a
4.3
13
Om de lichten uit te zetten moet u de sleutel weer op «DRAAIEN»
zetten.
4.4 HANDREM
De handrem voorkomt dat de machine gaat rijden na het parkeren.
De hendel heeft twee standen:
«A» = Handrem uitgeschakeld
«B» = Handrem ingeschakeld
Om de handrem in te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel 4.31)
volledig te worden ingetrapt en de hendel in stand «B»; gezet te
worden; als de voet van het pedaal gehaald wordt blijft het in deze
lage stand staan.
Om de handrem weer uit te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel
4.31) weer te worden ingetrapt, waarna de hendel automatisch
terug komt in stand «A».
4.5 HENDEL OM DE MESSEN EN DE REM VAN DE MESSEN
IN TE SCHAKELEN
De drukknop dient om de messen in te schakelen door een elektro-
magnetische koppeling:
«A» Ingedrukt = Messen uitgescha-
keld
«B» Uitgetrokken = Messen ingescha-
keld
Het inschakelen van de messen zonder
het in acht nemen van de voorgeschre-
ven veiligheidsmaatregelen veroorzaakt
het afslaan van de motor die niet meer
kan worden aangezet ( 5.2).
Het ontkoppelen van de messen (stand «A») brengt een rem in wer-
king die na enkele seconden het draaien van de messen stopt.
4.6 GRASHOOGTE REGELAAR
Deze hendel heeft zeven standen, «1»
t/m «7», die op de desbetreffende sticker
staan aangegeven en overeenkomen met
dezelfde aantal maaihoogtes tussen 3 en
8 cm.
Om van de ene positie naar de andere
over te gaan, moet u de hendel zijde-
lings verplaatsen en hem in één van de
stopstanden zetten.
4.21 KOPPELINGS- / REMPEDAAL
Dit pedaal heeft een dubbele functie:
bij het intrappen van het eerste gedeel-
te dient het pedaal als koppelingspe-
daal waarbij de wielaandrijving in- of
uitgeschakeld wordt en het tweede
deel dient als rem, die op de achter-
wielen inwerkt.
U moet bijzonder goed opletten dat u tij-
dens de koppelingsfase niet te lang aarzelt om oververhitting
en, als gevolg daarvan, beschadiging van de overbrengingsriem
te vermijden.
Tijdens het rijden is het verstandig uw
voet niet op dit pedaal te laten rusten.
OPMERKING
BELANGRIJK
Mechanische aandrijving
NL
B
A
4.4
4.5
A
B
4.6
1
7
4.21
14
4.22 VERSNELLINGSPOOK
Deze pook heeft zeven standen die
overeenstemmen met vijf versnellin-
gen vooruit, de stand om de versnel-
ling in zijn vrij te zetten «N» en de
achteruitrijdversnelling «R».
Om van de ene versnelling naar de
andere te schakelen moet u het pe-
daal (4.21) half intrappen en de pook
overeenkomstig de gegevens die op
het plaatje staan in de gewenste ver-
snelling zetten.
Het inschakelen van de achteruitver-
snelling dient uitgevoerd te worden als de machine stilstaat.
4.31 REMPEDAAL
Dit pedaal stelt de rem van de achter-
wielen in werking.
4.32 KOPPELINGSPEDAAL
Dit pedaal stelt het aandrijfsysteem
voor de wielen in werking en regelt de
snelheid van de machine, zowel bij
het voor- als bij het achteruit rijden.
Om de machine vooruit te laten rij-
den dient het pedaal met de punt
van de voet in richting «F» geduwd
te worden; hoe meer druk er op het
pedaal wordt uitgevoerd, hoe hoger
de snelheid van de machine.
Hydrostatische aandrijving
LET OP!
De achteruitversnelling wordt in werking gesteld door met de
hak op het pedaal in richting «R» te drukken.
Als het pedaal wordt losgelaten komt het automatisch weer in
de vrije stand «N» terug.
Het inschakelen van de achteruitver-
snelling dient uitgevoerd te worden als de machine stil-
staat.
Als het koppelingspedaal zowel bij het
voor- als het achteruitrijden bediend wordt met een ingescha-
kelde handrem (4.4) slaat de motor af.
4.33 ONTGRENDELING VAN DE HYDROSTATISCHE
AANDRIJVING
Deze hendel heeft twee standen:
«A» = Aandrijving ingescha-
keld: voor alle gebruikscondi-
ties, tijdens het rijden en het
maaien;
«B» = Aandrijving uitge-
schakeld: vermindert
aanzienlijk de kracht
die nodig is om de
machine, met de motor uitgeschakeld, met de
hand te verplaatsen.
Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit
beschadigd wordt, mag deze operatie alleen worden uitgevoerd
met een stilstaande motor, met de pedaal (4.32) in de stand «N».
BELANGRIJK
OPMERKING
LET OP!
NL
4.22
5
R
2
3
4
N
1
4.31
4.32
R
N
F
4.33
A
B
15
5.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
Gebruik de machine alléén voor het doel
waarvoor zij gemaakt is (het maaien van gras).
Eender welk ander gebruik wordt als "oneigenlijk gebruik" be-
schouwd en brengt verval van, zowel de garantie, als de aan-
sprakelijkheid van de fabrikant teweeg waardoor de gebruiker
zelf verantwoordelijk is voor schade of letsel die hijzelf of an-
deren oplopen.
De volgende situaties behoren tot het oneigenlijk gebruik (bij-
voorbeeld, maar niet uitsluitend):
andere personen, kinderen of dieren op de machine of op
een oplegger vervoeren;
ladingen trekken of duwen zonder het gebruik van het daar-
voor bestemde toebehoren voor het slepen;
gebruik van de machine op onstabiele, gladde, bevroren, ste-
nige of oneffen terreinen, in geval van plassen of moerassen
die niet toestaan de consistentie van het terrein in te schat-
ten.
de messen aanschakelen op zones zonder gras.
Kom niet aan de veiligheidsmechanismen
en verwijder deze nooit. DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER
ALTIJD AANSPRAKELIJK IS VOOR SCHADE DIE AAN ANDE-
REN BEROKKEND WORDT. Alvorens de machine te gebruiken:
lees de algemene veiligheidsvoorschriften ( 1.2), en beste-
ed speciale aandacht aan het rijden en het maaien op hel-
lende terreinen;
lees de gebruiksaanwijzingen aandachtig door, raak ver-
trouwd met de bediening en leer hoe de messen en de motor
snel tot stilstand gebracht kunnen worden.
breng handen en voeten niet in de nabijheid van, of onder
ronddraaiende delen en blijf altijd uit de buurt van de uit-
GEVAAR!
GEVAAR!
werpopening.
Gebruik de machine niet met een slechte lichamelijke conditie,
of onder invloed van medicijnen of middelen die de reflexen en
de aandacht kunnen verminderen. Het valt onder de verant-
woordelijkheid van de gebruiker om de risico’s die het terrein
waar hij op moet werken met zich kan brengen te beoordelen
en om alle nodige voorzorgsmaatregelen te treffen, met het
oog op zijn eigen veiligheid en die van anderen, met name op
hellingen, hobbelige, gladde of instabiele terreinen. De machi-
ne niet in hoog gras laten staan met een draaiende motor, ten-
einde geen risico op brand te veroorzaken.
Deze machine mag niet gebruikt worden
op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 10°
(17%) ( 5.5).
Alle verwijzingen met betrekking tot de
bedieningsposities worden weergegeven in hoofdstuk 4.
5.2 FUNCTIES VAN DE VEILIGHEIDSMECHANISMEN
De veiligheidsmechanismen hebben twee functies:
ze voorkomen de start van de motor als de veiligheidsmaatregelen
niet in acht zijn genomen;
ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie weg-
valt.
a) Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat:
de koppeling in de “vrije” stand staat;
de messen uitgeschakeld zijn;
de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem
ingeschakeld is.
BELANGRIJK
LET OP!
NL
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
16
b) De motor stopt wanneer:
de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn;
de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije”
stand staat;
de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije”
stand staat, maar de handrem niet is ingeschakeld;
de handrem wordt ingeschakeldzonder de messen te hebben uit-
geschakeld.
de versnelling gebruikt wordt ( 4.22) of het pedaal van de aan-
drijving ( 4.32) met ingeschakelde parkeerrem.
5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN
VOOR DE INGEBRUIKNAME
Alvorens te beginnen met werken dienen er enkele controles en han-
delingen uitgevoerd te worden om er zeker van te zijn dat het werk op
de meest nuttige en veilige manier zal verlopen.
5.3.1 De stoel afstellen
Om de positie van de stoel
af te stellen schoreft u de
vier stelschroeven (1) wat los
en laat u de stoel langs de
steungaten schuiven.
Wanneer de stoel op de
juiste hoogte staat, zet u de
vier stelschroeven (1) stevig
aan.
5.3.2 Bandenspanning
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel
evenredig boven het grasoppervlak te krijgen, zodat u een mooi maai-
beeld krijgt.
Schroef de beschermdopjes los en sluit de kleppen aan op een pers-
luchttoevoer voorzien van een drukmeter en regel de druk op de aan-
gegeven waarden.
5.3.3 Olie en benzine bijvullen
Het type van olie en benzine dat gebruikt
moet worden is aangegeven in de handleiding van de motor.
Controleer het oliepeil wanneer
de motor stilstaat: het oliepeil
moet zich, volgens de modalitei-
ten in de handleiding van de
motor, tussen de aanduidingen
MIN. en MAX. van de peilstok
bevinden.
OPMERKING
NL
1
1
1,0 bar
1,2 bar
(15 x 5,00-6)
1,5 bar
(13 x 5,00-6)
MAX
MIN
17
Het bijvullen van de brandstof dient uitgevoerd te worden met behulp
van een trechter. Let daarbij op de tank niet te vol te vullen.
De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 6,5 liter.
Het bijvullen dient altijd te gebeuren met
de motor uit. Doe dit in de open lucht of in een goed geventi-
leerde ruimte. Denk er altijd aan dat benzinedampen brand-
baar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK
BRENGEN OM DE INHOUD TE CONTROLEREN EN NIET
ROKEN TIJDENS HET BIJVULLEN.
Vermijden benzine op de plastic gedeelten te
gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken
onmiddellijk spoelen met water. De garantie dekt geen schade aan
de plastic onderdelen van de carrosserie of de motor, veroorzaakt
door benzine.
5.3.4 Montage van de beveiligingen bij de uitwerp-opening
(steenbeschermkap)
Gebruik de machine nooit zonder beveili-
ging op de afvoer of als de bescherming beschadigd is!
LET OP!
BELANGRIJK
GEVAAR!
Waak er steeds over
dat de binnenste
veer van de steenbe-
schermkap (1) op
correcte wijze werkt
en deze stabiel in de
lage stand houdt.
5.3.5 Controle van de veiligheid en de doeltreffendheid
van de machine
1. Controleer of de beveiligingen werken zoals aangegeven ( 5.2).
2. Controleer of de rem correct werkt.
3. Begin niet te maaien indien de messen trillen of men twijfels heeft
omtrent de scherpe staat van de messen; denk er altijd aan dat:
Een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van
het gazon.
Een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en
is een potentiële gevarenbron.
Gebruik de machine niet indien men niet
zeker is van de doeltreffendheid en veiligheid en contacteer de
Verkoper voor de nodige controles of reparaties.
LET OP!
NL
1
18
5.4 GEBRUIK VAN DE MACHINE
5.4.1 Het starten
Het starten dient altijd in de open lucht of
in een goed geventileerde ruimte te gebeuren! DENK ER
ALTIJD AAN DAT UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN!
Alvorens de motor te starten:
draai de benzinekraan (1) open;
zet de koppeling in de vrije stand («N»)
( 4.22 ofwel 4.32);
ontkoppel de messen ( 4.5);
schakel de handrem in als u zich op
een hellend terrein bevindt;
bij koud opstarten, dient men de star-
ter ( 4.2 ofwel 4.2a) aan te schake-
len;
als de motor reeds warmgedraaid is, is
het voldoende de hendel tussen «LANGZAAM» en «SNEL» te zet-
ten;
steek de sleutel in het contactslot en draai deze in de «DRAAIEN»
stand om het elektrische circuit in werking te stellen, draai de sleu-
tel daarna in de «START» stand om de motor te starten;
laat de sleutel los zodra de motor gestart is..
Als de motor eenmaal draait breng de gashendel terug in de «LANG-
ZAAM» stand;
De choke dient uitgeschakeld te worden
zodra de motor regelmatig draait; het gebruik van de choke bij een
warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen en een onregelmati-
ge werking van de motor veroorzaken.
Als er moeilijkheden zijn bij het starten, blijf
OPMERKING
BELANGRIJK
GEVAAR!
dan niet te lang aanhouden om de accu niet uit te putten en de
motor niet te verzuipen. Draai de sleutel weer in de «STOP» stand,
wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien het
probleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «8» van deze hand-
leiding en de handleiding van de motor.
Denk er altijd aan dat de beveiligingssyste-
men het starten van de motor beletten wanneer de veiligheidsvoor-
schriften niet in acht worden genomen ( 5.2).
Nadat in de bovenstaande gevallen het belet tot starten is hersteld,
dient de sleutel in de «STOP» stand gedraaid te worden voordat de
motor opnieuw gestart kan worden.
5.4.2 Het rijden en verplaatsen van de machine
De machine is niet goedgekeurd om op de
openbare weg te rijden. Ze mag (volgens het Wegverkeersre-
gelement) alléén gebruikt worden op privé-terrein dat voor ver-
keer gesloten is.
Tijdens het vervoer:
de messen ontkoppelen;
het maaidek in de hoogste stand (stand 7) zetten;
zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en
«SNEL».
Trap het pedaal zo ver mogelijk in ( 4.21) en zet de versnellings-
hendel in de stand voor de 1ste versnelling ( 4.22).
Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen;
laat het pedaal langzaam opkomen zodat het pedaal van de «rem-
functie» naar de «koppelingsfunctie» overgaat, waarbij de achter-
wielen in werking gesteld worden ( 4.21).
Mechanische aandrijving
LET OP!
BELANGRIJK
NL
1
19
U dient het pedaal geleidelijk op te
laten komen om te beletten dat de machine, door een te
bruuske start, begint te steigeren en u de macht over het
stuur kwijtraakt.
Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gas-
hendel en de versnellingspook te bedienen; om van de ene ver-
snelling naar de andere over te gaan dient u de koppeling te
bedienen door het pedaal half in te trappen ( 4.21).
Schakel de handrem uit en laat het rempedaal opkomen ( 4.31).
Trap het pedaal van de aandrijving ( 4.32) in de «F» richting tot-
dat de gewenste snelheid bereikt is door een lichte druk op het
pedaal uit te voeren en de gashendel te bedienen.
Het inschakelen van de koppeling dient
uitgevoerd te worden zoals reeds eerder beschreven is
( 4.32) om te voorkomen dat de machine door een te
bruuske bediening kan gaan steigeren en u de macht over
het stuur verliest, vooral op hellingen.
5.4.3 Remmen
Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te ver-
minderen en trap daarna op het rempedaal ( 4.21 ofwel 4.31) om
nog meer snelheid af te nemen totdat de machine stilstaat.
Een waarneembare vermindering van de snelheid kan reeds wor-
den verkregen door het koppelingspedaal los te laten.
Hydrostatische aandrijving
LET OP!
Hydrostatische aandrijving
LET OP!
5.4.4 Achteruit rijden
Het inschakelen van de achteruitversnelling
dient altijd bij stilstand te gebeuren.
Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit
in door de versnellingspook opzij te duwen en in de «R» ( 4.22)
stand te zetten. Laat het pedaal geleidelijk opkomen om de kop-
peling in te schakelen en begin met de achteruitrijdmanoeuvre.
Stop de machine en schakel de achteruitversnelling in door op het
koppelingspedaal in de richting «R» te duwen ( 4.32).
5.4.5 Het gras maaien
Regel de positie van de antiscalp wielen naar gelang de oneffenheid
van de grond.
De functie van de antiscalp wielen is het risico op scheuren in het
gazon te vermijden, die veroorzaakt zouden kunnen worden doordat
Hydrostatische aandrijving
Mechanische aandrijving
BELANGRIJK
NL
1
A
A = 30 mm
A = 10 mm
A = 20 mm
A = 0 mm
20
de rand van het maaidek op
onregelmatige grond sleept.
Door de vier mogelijke montage-
posities van de wielen wordt er
een veiligheidsafstand gehouden
tussen de rand van het maaidek
en de grond.
Om de positie te veranderen, de
schroef (2) losdraaien en verwij-
deren en het wiel (1) weer vast-
zetten met het afstandstuk (3) in het gat dat overeenstemt met de
gewenste afstand; draai dan de schroef (2) stevig in de moer (4).
Deze toepassing dient altijd uitgevoerd te
worden op de vier wieltjes, MET DE MOTOR UIT EN DE MES-
SEN UITGESCHAKELD.
Beginnen met maaien:
zet de gashendel in de «SNEL» stand;
zet het maaidek in de hoogste stand;
schakel de messen alleen in ( 4.5) op het grasveld en niet op
grond met grind of te hoog gras.
begin heel langzaam en voorzichtig te rijden op de grasgrond, zoals
reeds eerder beschreven is;
stel de juiste rijsnelheid en maaihoogte in ( 4.6) afhankelijk aan
de toestand van het gazon (lengte, dichtheid en vochtigheid van
het gras).
Bij het maaien van hellingen dient de rijs-
nelheid verminderd te worden om de veiligheidscondities te
garanderen ( 1.2 - 5.5).
Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als er een afname in het
aantal toeren van de motor wordt waargenomen, de snelheid te ver-
LET OP!
LET OP!
tragen, denk eraan dat er nooit een mooi maaibeeld verkregen wordt
als de rijsnelheid te hoog is ten opzichte van de hoeveelheid gras.
Ontkoppel de messen en zet het maaidek in de hoogste stand als er
over een obstakel heen moet worden gereden.
5.4.6 Na het maaien
Ontkoppel de messen na het maaien en laat de motor in toeren afne-
men. Op de terugweg dient het maaidek in de hoogste stand te
staan.
5.4.7 Na het werk
Breng de machine tot stilstand, zet de gashendel in de «LANGZAAM»
stand en schakel de motor uit door de sleutel in de «STOP» stand te
draaien.
Om een ontploffing in de knalpot te ver-
mijden dient u de gashendel, 20 seconden voordat u de motor
afzet, in de «LANGZAAM» stand zetten.
Als de motor is uitgeschakeld, de benzi-
nekraan sluiten (1).
Haal altijd de
sleutel uit het contact alvorens de
machine onbeheerd achter te laten!
Om de lading
van de accu in stand te houden, wordt de sleutel niet in de stand
«DRAAIEN» of «LICHTEN AAN» gelaten wanneer de motor niet
aanstaat.
BELANGRIJK
LET OP!
LET OP!
NL
1
3
2
4
1
21
5.4.8 De machine reinigen
Maak, na elk gebruik, de buitenkant van de machine schoon.
Reinig de delen in kunststof van de machine met een vochtige spons
en een schoonmaakmiddel. Let er op dat de motor, de elektrische
onderdelen en de elektronische kaart onder het dashboard niet nat
worden.
Op de bovenkant van het maaidek mogen
zich geen afval en droge grasresten ophopen om de doeltref-
fendheid en de veiligheid van de machine op maximaal niveau
te houden.
Na ieder gebruik, het maaidek zorgvuldig schoonmaken om alle gras-
resten en afval te verwijderen.
Draag tijdens het schoonmaken van het
maaidek een beschermbril en verwijder mensen en dieren uit
het omliggende gebied.
Gebruik in geen geval hogedrukreinigers of
bijtende middelen voor het reinigen van de carrosserie en de motor!
a) Het reinigen van de binnenkant van het maaidek dient, onder de
volgende condities, op een harde ondergrond te gebeuren:
met de steenbeschermkap bevestigd;
de gebruiker zit op de machine;
het maaidek helemaal omlaag;
de motor draait;
de koppeling staat in de vrije stand;
de messen zijn ingeschakeld.
BELANGRIJK
LET OP!
LET OP!
Sluit een waterslang eerst op de ene speciale fitting (1) aan en daarna
op de andere en laat voor enkele minuten in elke fitting water lopen
terwijl de messen draaien.
Om de goede werking van de elektromagne-
tische koppeling niet te compromitteren:
vermijden dat de koppeling in contact komt met olie;
geen waterstralen van hoge druk rechtstreeks op de groep kop-
peling richten;
de koppeling niet schoonmaken met benzine.
b) Voor de reiniging van de bovenkant van het maaidek:
het maaidek helemaal omlaag zetten (stand «1»);
blaas met een straal perslucht door de openingen van de bescher-
mingen rechts en links.
5.4.9 De machine stallen en geruime tijd niet gebruiken
Als er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken
(meer dan 1 maand), moeten de kabels van de accu losgekoppeld
worden, waarbij de aanwijzingen in de handleiding van de motor in
acht genomen moeten worden.
BELANGRIJK
NL
1
22
Leeg de brandstoftank door de slang (1) op de toevoer van het benzi-
nefilter (2) los te maken en vang de brandstof op in een geschikt
reservoir.
Verbind de slang (1) weer en let er hierbij op de slangklem (3) goed
aan te brengen.
Verwijder zorgvuldig de droge grasresten
die zich in de buurt van de motor en de geluiddemper opge-
hoopt kunnen hebben, om het ontstaan van brand te voorko-
men als de machine opnieuw gebruikt wordt!
Berg de machine op in een droge ruimte, beschut tegen alle weer-
somstandigheden en dek ze, indien mogelijk, toe met een zeil
( 9.3).
De accu dient opgeborgen te worden op een
koele, droge plaats. De accu altijd terug opladen vóór iedere lange
periode van inactiviteit (langer dan 1 maand) en terug opladen voor-
aleer de activiteit te hervatten ( 6.2.3).
Controleer, voordat er opnieuw met de machine gewerkt wordt, of er
uit de slang, de benzinekraan en de carburateur geen benzine lekt.
BELANGRIJK
LET OP!
5.4.10 Beveiligingszekering van de kaart
De elektronische kaart is voorzien van een zekering waardoor het cir-
cuit verbroken wordt in geval van afwijkingen of kortsluiting in de
elektrische installatie.
Als de zekering ingrijpt stopt de motor; voor de zekering te vervangen
( 6.3.5), de oorzaak van de storing opsporen en verhelpen om te
voorkomen dat dit zich herhaalt.
5.5 GEBRUIK OP HELLINGEN
Houd de aangegeven
beperkingen aan (max.
10° - 17%) en maai een
hellend gazon altijd van
boven naar beneden en
nooit in de dwarsrich-
ting. Pas erg goed op
bij het veranderen van
richting niet op obsta-
kels te stuiten (bijv. ste-
nen, takken, wortels,
enz.). Deze obstakels
kunnen het zijwaarts
glijden en het omkiepen van de machine veroorzaken of de macht
over het stuur doen verliezen.
VERTRAAG DE SNELHEID OP HELLINGEN
ALVORENS VAN RICHTING TE VERANDEREN. Op een helling
dient de handrem altijd te worden ingeschakeld alvorens de
machine te verlaten en onbeheerd achter te laten.
GEVAAR!
NL
max 10° (17%)
2 3 1
23
Op hellingen dient het rijden zéér zorgvul-
dig te gebeuren om het steigeren van de machine te voorko-
men. Vertraag de snelheid bij het beginnen van een helling,
vooral bij het afdalen.
Gebruik de achteruitversnelling nooit om
snelheid te minderen bergaf: Hierdoor kan men de controle
over de machine verliezen, vooral op glibberige terreinen.
Rijd nooit een helling af met de ver-
snelling of de koppeling in de vrije stand! Schakel altijd een
lage versnelling in voordat u de machine onbeheerd achter-
laat.
Het afdalen van een helling kan uitgevoerd worden zonder het
koppelingspedaal te bedienen ( 4.32), om zoveel mogelijk
gebruik te maken van het remeffect van de hydrostatische aandrij-
ving als de koppeling niet is ingeschakeld.
5.6 HET VERVOEREN VAN DE MACHINE
Als de machine op een vrachtwagen of op
een oplegger vervoerd moet worden, dient men toegangshel-
lingen met geschikte draagkracht, breedte en lengte te gebrui-
ken. Laat de machine met de motor uitgeschakeld, zonder
LET OP!
Hydrostatische aandrijving
GEVAAR!
Mechanische aandrijving
GEVAAR!
GEVAAR!
bestuurder en enkel duwend, met een geschikt aantal perso-
nen. Sluit, alvorens de machine te vervoeren, de benzinekraan
(indien voorzien), zet het maaidek in de laagste stand, schakel
de handrem in en zorg dat de machine goed vastzit aan het
vervoermiddel met touwen of kettingen.
5.7 TIPS OM ALTIJD EEN MOOI GAZON TE HEBBEN
1. Voor een mooi, groen en zacht gazon is het nodig dat het gras
regelmatig en op de juiste manier gemaaid wordt. Het gazon kan
van verschillende soorten gras zijn. Bij regelmatige maaibeurten,
groeit het gras sneller, waardoor meer wortelgroei ontstaat en een
mooi dicht gazon bekomen wordt; indien minder vaak gemaaid
wordt, wordt ook de groei van hoog en wild gras bevorderd (kla-
ver, margrieten, enz.).
2. Het is beter het gras te maaien als het gazon goed droog is.
3. De messen dienen geen gebreken te vertonen en goed scherp te
zijn, zodat het gras op de juiste manier wordt afgesneden zonder
uitgerukt te worden. Dit kan namelijk tot vergeling van de punten
leiden.
4. De motor dient op volle toeren te draaien om zowel het gras op
de juiste manier af te snijden als een goede afvoer van het gras
naar het uitwerpkanaal te verkrijgen.
5. De maaifrequentie wordt bepaald aan de hand van de groei van
het gras, waarbij vermeden moet worden dat het gras te hoog
wordt.
6. In de warmste en droogste tijden van het jaar is het beter om het
gras iets hoger te laten worden zodat het gazon niet uitdroogt.
NL
24
7. De optimale hoogte van het gras van een goed verzorgd gazon
bedraagt ongeveer 4-5 cm en met een enkele maaibeurt wordt
het best niet meer dan een derde van de volledig lengte gemaaid.
Als het gras erg hoog is, raden wij aan om het gazon, met tus-
senpoos van één dag, in twee keer te maaien, de eerste keer met
de messen in de hoogste stand en smallere grasstroken tegelijk
maaiend en de tweede keer met de messen in de gewenste
stand.
8. Het gazon zal er mooier uitzien als het maaien afwisselend, in de
lengte- en in de dwarsrichting uitgevoerd wordt.
9. Indien tijdens het grasmaaien het motortoerental afneemt of het
maaidek verstopt raakt, dient u te vertragen omdat uw snelheid
mogelijk te hoog is voor de omstandigheden van het grasveld;
indien het probleem aanhoudt, kan dit te wijten zijn aan botte
messen of een vervormd profiel van de vleugels.
10. Pas erg goed op bij het maaien langs struiken en boorden. Deze
kunnen de stand van het maaidek ontregelen en de zijkant van
het maaidek en de messen beschadigen.
NL
2
1
25NL
6.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
Haal de sleutel uit het contact en lees de
bijgeleverde instructies alvorens enige reinigings-, of onder-
houdswerkzaamheden te verrichten. Trek geschikte kleding en
werkhandschoenen voor alle handelingen die gevaarlijk kun-
nen zijn voor de handen.
Gebruik de machine nooit als er onderde-
len versleten of beschadigd zijn. De defecte of beschadigde
onderdelen moeten vernieuwd en niet gerepareerd worden.
Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen: het gebruik
van niet originele en/of niet goed gemonteerde onderdelen
beïnvloedt de veiligheid van de machine, kan ongelukken of
persoonlijk letsel aanrichten en de fabrikant kan hiervoor niet
aansprakelijk gesteld worden.
Gooi oude olie, benzine, accu’s of andere
vervuilende producten nooit achteloos weg!
Alle onderhoudshandelingen en afstellin-
gen die niet beschreven zijn in deze handleiding moeten uitge-
voerd worden door uw Verkoper of in een gespecialiseerd
Centrum dat beschikt over de nodige kennis en uitrustingen
om de werken correct uit te voeren, met respect voor het oor-
spronkelijk niveau van veiligheid van de machine.
Handelingen die uitgevoerd werden in niet geschikte structu-
ren of door onbekwame personen doen elke vorm van garantie
en alle verplichtingen of aansprakelijkheid van de Fabrikant
vervallen.
In het bijzonder, dient men onmiddellijk de Verkoper of een
gespecialiseerd Centrum te contacteren indien men onregel-
matigheden aantreft in de werking
LET OP!
BELANGRIJK
LET OP!
LET OP!
van de rem,
van de aan- en uitschakeling van de messen,
van de inschakeling van de aandrijving vooruit of achteruit.
6.2 GEWOON ONDERHOUD
Het doel van de tabel is om uw machine een optimale conditie te
laten behouden. Hierin staan de voornaamste ingrepen en de tijden
waarop ze uitgevoerd moeten worden.
In de vakjes ernaast kunt u de datum of het aantal werkuren noteren
wanneer de ingreep is uitgevoerd.
6. ONDERHOUD
I
ngreep Uren Uitvoering (Datum of Uren)
1. MACHINE
Controle bevestiging en scherpte van de messen
3)
25
Vervanging messen
3)
100
Controle drijfsnaar
3)
25
Vervanging drijfsnaar
2) 3)
Controle drijfriem van de messen
3)
25
Vervanging drijfriem van de messen
2) 3)
Controle en bijstellen van de koppeling
3)
25
Controle van de meskoppeling en –rem
3)
25
Stevigheidscontrole van alle verbindingen 25
Algemene smering
4)
25
2. MOTOR
1)
Vervanging motorolie .....
Controle en schoonmaken luchtfilter .....
Vervanging luchtfilter .....
Controle benzinefilter .....
Vervanging benzinefilter .....
Controle en schoonmaken contactpuntjes .....
Vervanging bougie .....
26NL
1)
Raadpleeg het instructieboekje van de motor voor de complete lijst en de tus-
senpozen.
2)
Neem contact op met uw verkoper zodra u storingen vermoedt.
3)
Handeling die door uw Verkoper of door een gespecialiseerd Centrum
moet uitgevoerd worden.
4)
De algemene smering moet bovendien, elke keer er verwacht wordt de machine
voor geruime tijd niet te gebruiken, uitgevoerd worden.
6.2.1 Motor
Volg alle aanwijzingen die in de handleiding
van de motor staan aangegeven.
Om de motorolie te lozen,
de verlengslang (1) goed
vasthouden en de aftap-
dop (2) losdraaien.
Wanneer u de dop (2)
weer monteert, op de
interne afdichting (3) let-
ten en goed aandraaien
terwijl u de verlengslang
(1) goed vasthoudt.
6.2.2 Achteras
Deze bestaan uit een verzegelde eenheid en vragen geen onderhoud.;
de eenheid is voorzien van een permanente smering die geen vervan-
ging of aanvulling behoeft.
BELANGRIJK
6.2.3 Accu
Het is fundamenteel om de accu zorgvuldig te onderhouden voor een
duurzaam bestaan. De accu van uw machine dient steeds te worden
opgeladen:
bij het eerste gebruik na de aankoop van de machine;
vóór elke langere periode waarin de machine niet zal worden
gebruikt;
vóór de machine na een lange periode van stilstand opnieuw in
gebruik te nemen.
Lees met aandacht de oplaadprocedures die in de handleiding van de
accu staan en volg ze op. Als deze procedures niet in acht worden
genomen of als de accu niet wordt opgeladen, kan er zich onherstel-
bare schade voordoen aan de elementen van de accu.
Een lege accu dient zo snel mogelijk opgeladen te worden.
Het opladen dient uitgevoerd te worden met
gelijkspanning apparatuur. Andere oplaadsystemen kunnen de
accu op een onherstelbare manier beschadigen.
BELANGRIJK
1
2
3
11
27NL
De machine is uitgerust met een connector (1) voor het opladen, die
aangesloten moet worden op de overeenstemmende connector van
de speciale acculader van behoud “CB01” of "FIGHTER" in dotatie
(indien voorzien) of beschikbaar op aanvraag ( 9.2).
Deze connector mag uitsluitend gebruikt
worden voor de aansluiting op de acculader van behoud "CB01" of
"FIGHTER". Voor zijn gebruik:
de aanwijzingen volgen aangegeven in de desbetreffende
gebruiksinstructies;
de aanwijzingen volgen aangegeven in het instructieboekje van
de accu.
6.3 INGREPEN AAN DE MACHINE
6.3.1 Het maaidek uitlijnen
Een correcte afstelling van het maaidek is belangrijk om een mooi
eenvormig gazon te verkrijgen en de trillingen te verminderen.
Als het gras onregelmatig gemaaid wordt, de bandenspanning nakij-
ken.
BELANGRIJK
Indien dat niet voldoende is voor een eenvormig gazon, neem dan
contact op met uw verkoper voor de nodige controles en voor de
afstelling van de uitlijning van het maaidek.
6.3.2 De wielen vervangen
Plaats de machine op een vlakke ondergrond en plaats aan de kant
waar het wiel vervangen moet worden, een steunblok, onder een dra-
gend deel van het chassis.
De wielen worden op hun plaats gehouden door een elastische ring
(1) die verwijderd kan worden door middel van een schroevendraaier.
Als één of beide wielen vervangen moeten
worden, verzeker u er dan van dat eventuele verschillen in de bui-
tendiameter niet groter zijn dan 8-10 mm; anders moet de uitlijning
van het maaidek afgesteld worden om te voorkomen dat het gras
onregelmatig gemaaid wordt.
Alvorens een wiel te hermonteren, de wielas
met vet insmeren. De elastische ring (1) en de borgring (2) weer
precies op hun plaats zetten.
BELANGRIJK
OPMERKING
12
28NL
6.3.3 De banden repareren of vervangen
De banden zijn «Tubeless» en iedere vervanging of reparatie als
gevolg van een lek dient dan ook door een vakman uitgevoerd te
worden volgens de, voor dit type banden, geldende voorschriften.
6.3.4 De koplampen vervangen (indien voorzien)
De koplampen (18W) zijn door middel van een bajonetfitting in de
lamphouder gedraaid. De lamphouder kan verwijderd worden door
deze met behulp van een tang tegen de klok in te draaien.
6.3.5 De zekering vervangen
De machine is uitgerust met een aantal zekeringen (1) met verschil-
lend vermogen en met de volgende functies en kenmerken:
Zekering van 10 A = bescherming van de algemene stroomcircuits
en het vermogen van de elektronische kaart; het in werking treden
van deze zekering veroorzaakt de stilstand van de machine.
Zekering van 25 A = bescherming van het laadcircuit; wanneer
deze zekering in werking treedt, verliest de accu geleidelijk aan zijn
lading en ontstaan problemen bij het starten.
Het vermogen van de zekering is aangegeven op de zekering zelf.
Een doorgebrande zekering dient altijd ver-
vangen te worden door eenzelfde type met hetzelfde vermogen.
Als de oorzaak van het in werking treden niet gevonden kan worden
dient er contact opgenomen te worden met uw Verkoper.
BELANGRIJK
1
1
29
6.3.6 De messen demonteren, vervangen en hermonteren
Draag stevige handschoenen bij het han-
teren van de messen.
Vervang altijd de beschadigde of verbo-
gen messen; probeer ze nooit te repareren! GEBRUIK ALTIJD
ORIGINELE MESSEN WAAR HET TEKEN OP STAAT !
Deze machine is voorzien voor het gebruik van messen met de code:
82004346/0 (98 cm)
82004357/0 (108 cm)
Het is raadzaam dat de messen per koppel
vervangen worden, vooral in geval van duidelijke verschillen in de
slijtage.
BELANGRIJK
LET OP!
LET OP!
NL
30
De bescherming van de omgeving moet een belangrijk en prioritair
aspect vormen voor het gebruik van de machine, ten gunste van de
civiele samenleving en de omgeving waarin we leven.
Wees geen storend element.
Volg nauwkeurig de lokale normen op voor de afdanking van het
snijafval.
Volg nauwgezet de plaatselijke normen voor het verwerken van de
verpakking, olie, benzine, batterijen, filters, versleten delen of een-
der welk element met een sterke invloed op de omgeving; deze
afval mag niet met de huisafval weggeworpen worden, maar moet
gescheiden worden en aan speciale verzamelcentra toevertrouwd
worden, die de recyclage van de materialen zullen verzorgen.
Bij het uit bedrijf stellen van de machine, mag deze nooit in het
milieu achtergelaten worden maar moet ze naar een opvangcen-
trum gebracht worden, volgens de geldende locale normen.
NL
7.
BESCHERMING VAN DE OMGEVING
31NL
8. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
1. Met de sleutel in de stand «START», draait
de startmotor niet
2. De sleutel staat in de «DRAAIEN» stand, de
startmotor draait maar de motor slaat niet aan
3. Een moeilijke start of een onregelmatige
werking van de motor
4. Tijdens het maaien is er een krachtverlies
van de motor
Zet de sleutel in de stand «STOP» en zoek de
oorzaak:
er geen toestemming tot starten is gegeven
de accu niet goed is aangesloten
de polen van de accu zijn omgewisseld
de accu is leeg of is gesulfateerd
de zekering is doorgebrand (10 A)
storing van het startrelais
de accu niet goed is opgeladen
te weinig benzineaanvoer
er een defect in de ontsteking is opgetreden
er brandstofproblemen zijn
de rijsnelheid te hoog is ten opzicht van de
snijhoogte ( 5.4.5)
controleer of de toelatingsvoorwaarden
worden gerespecteerd ( 5.2.a)
controleer de aansluitingen ( 3.4)
controleer de aansluitingen ( 3.4)
laad de accu opnieuw op ( 6.2.3)
vervang de zekering (10 A) ( 6.3.5)
contacteer uw Verkoper
laad de accu opnieuw op ( 6.2.3)
controleer het niveau in de benzinetank
( 5.3.3)
draai de benzinekraan open
(indien voorzien) ( 5.4.1)
controleer de benzinefilter
controleer of de bougiekap juist bevestigd is
controleer of de elektroden niet vuil zijn en
of hun onderlinge afstand juist is
reinig of vervang luchtfilter
leeg de benzinetank en vul met
nieuwe benzine
controleer en vervang eventueel
de benzinefilter
neem in snelheid af en/of zet het maaidek in
een hogere stand
PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
32NL
5. De motor stopt tijdens het werk
6. De messen schakelen zich niet in of stoppen niet
onmiddellijk wanneer ze uitgeschakeld worden
7. De hoogte van het gras is onregelmatig
8. Vreemde trillingen tijdens het werk
9. Onzekere of niet werkzame remming
10. Onregelmatige beweging, weinig tractie bij
stijging of neiging van de machine om op te trekken
11. Als het aandrijfpedaal bediend wordt met een
draaiende motor, verplaatst de machine zich niet
(modellen met hydrostatische aandrijving)
ingreep van de veiligheidsinrichting
de zekering is doorgebrand (10 A)
problemen bij de inschakeling
het maaidek staat niet goed ten opzichte van het
terrein
de messen werken niet goed
het maaidek zit vol met gras
de messen zijn niet goed in balans of niet goed
bevestigd
de bevestigingen zijn losgeraakt
niet correct afgestelde rem
problemen aan de riem of aan
het inschakelsysteem
zet de deblokkeerhendel in de stand «B»
controleer of de toelatingsvoorwaarden worden
gerespecteerd ( 5.2.b)
vervang de zekering (10 A) ( 6.3.5)
contacteer uw Verkoper
controleer de bandenspanning en de buitendia-
meter van de banden ( 6.3.1) of neem contact
op met uw verkoper
contacteer uw Verkoper
reinig het maaidek ( 5.4.8)
contacteer uw Verkoper
controleer en draai de bevestigingsschroeven
van de motor en het chassis goed vast.
contacteer uw Verkoper
contacteer uw Verkoper
breng hem terug in de stand «A» ( 4.33)
PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
Mochten de problemen aanhouden na het uitvoeren van de bovengenoemde handelingen, dan dient er contact te worden opgenomen met uw
Verkoper.
Probeer nooit om zelf gecompliceerde reparaties uit te voeren zonder de juiste hulpmiddelen en het nodige techni-
sche inzicht. Iedere slecht uitgevoerde reparatie doet automatisch zowel de garantie als de aansprakelijkheid van de Fabrikant vervallen.
LET OP!
33NL
1.
KIT VOOR “MULCHING”
Versnippert het pas gemaaide
gras en laat het achter op het
terrein. Kan ook zijwaarts wor-
den afgevoerd.
2.
ACCULADER BEHOUD
“CB01” of "FIGHTER"
Laat toe de accu efficiënt te
houden tijdens de periodes van
inactiviteit van de machine,
waarbij een optimaal laadniveau
en een langere duurzaamheid
van de accu gegarandeerd
wordt.
3.
TREKSET
Voor het voorttrekken van een
kleine aanhanger.
4. KIT VOORBUMPER
Biedt bescherming aan de
voorkant van de machine.
5.
AFDEKZEIL
Beschermt de machine van stof
als deze niet gebruikt wordt.
9. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
1
2
4
5
3
m
a
x
2
4
5
N
(
2
5
k
g
)
m
a
x
9
8
0
N
(1
0
0
k
g
)
34NL
1. SNEEUWSCHUIVER
Voor het wegschuiven van
de sneeuw en het zijde-
lings ophopen ervan.
2. AANHANGER
Voor het transport van
werktuigen of andere
voorwerpen, binnen de
limieten van de toegestane
ladingen.
10. EXTRA WERKTUIGEN
2
1
35NL
Maximale waarden voor geluid en trillingen SD98 SD108
Geluidsdrukniveau aan het oor van de bediener
(op basis van de norm 81/1051/EEG) ........................ db(A) 83,8 86,3
Meetonzekerheid (2006/42/CE) ............................. db(A) 0,3 2,5
Gemeten geluidsniveau
(volgens de richtlijn 2000/14/EG, 2005/88/EG) ......... db(A) 99,4 99,3
Meetonzekerheid (2006/42/CE) .............................. db(A) 0,3 0,5
Gegarandeerd geluidsniveau
(volgens de richtlijn 2000/14/EG, 2005/88/EG) ......... db(A) 100 100
Trillingsniveau
(op basis van de norm EN 1032) .................................. m/s
2
0,5 0,72
Meetonzekerheid (2006/42/CE) ................................ m/s
2
0,3 0,3
Elektrische installatie .................................................................................. 12 V
Accu ......................................................................................................... 18 Ah
Voorbanden ..................................................................................... 13 x 5.00-6
of ................................................................................................. 15 x 5.00-6
Achterbanden .................................................................................. 18 x 8.50-8
Bandenspanning vooraan
banden 13 x 5.00-6 ............................................................................ 1.5 bar
banden 15 x 5.00-6 ............................................................................ 1.0 bar
Bandenspanning achteraan ................................................................... 1.2 bar
Totaal gewicht .............................................................................. 160 ÷ 171 kg
Binnendiameter draaicirkel
(minimum diameter van de ongesneden oppervlakte)
linkerdraaicirkel ............................................................................. 1,4 (1,3) m
Maaihoogte ....................................................................................... 3 ÷ 8,5 cm
Maaibreedte .................................................................................... 97 (107) cm
Snelheid in versnelling (indicatief) bij 3000 min
-1
:
in 1ste ........................................................................................ 2,2 km/h
in 2de ......................................................................................... 3,8 km/h
in 3de ......................................................................................... 5,8 km/h
in 4de ......................................................................................... 6,4 km/h
in 5de ......................................................................................... 9,7 km/h
Achteruit ..................................................................................... 2,8 km/h
Snelheid in versnelling (indicatief) bij 3000 min
-1
:
Vooruit ................................................................................... 0 ÷ 8,8 km/h
Achteruit ................................................................................ 0 ÷ 3,8 km/h
Hydrostatische aandrijving
Mechanische aandrijving
11. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
871
1068
902
1197 (1320)
1151
1725
De gegevens tussen haakjes (....) betreffen het model “108”.

Documenttranscriptie

IT RASAERBA CON CONDUCENTE SEDUTO MANUALE DI ISTRUZIONI ATTENZIONE: prima di utilizzare la macchina, leggere attentamente il presente manuale. FR TONDEUSE A CONDUCTEUR ASSIS MANUEL D’UTILISATION ATTENTION! - Avant d’utiliser la machine, lire attentivement le présent manuel. EN RIDE-ON MOWER OWNER’S MANUAL WARNING! Read this manual carefully before using the machine. DE AUFSITZMÄHER GEBRAUCHSANWEISUNG ACHTUNG! - Bevor man die Maschine verwendet lese man das vorliegende Handbuch sorgfältig durch. NL 171505428/3 ZITMAAIER GEBRUIKERSHANDLEIDING LET OP! – Vooraleer de machine te gebruiken, lees aandachtig deze handleiding. VERTALING VAN DE OORPRONKELIJKE GEBRUIKSAANWIJZING (ISTRUZIONI ORIGINALI) PRESENTATIE Geachte Klant, wij danken u voor het feit dat u de voorkeur hebt gegeven aan onze producten en wij hopen dat het gebruik van deze grasmaaier u zeer tevreden zal stellen en dat de machine volledig aan uw verwachtingen zal voldoen. Deze handleiding is geschreven om u vertrouwd te maken met uw machine en om u in staat te stellen haar op de beste en de meest veilige manier te gebruiken: vergeet niet dat deze handleiding een integrerend deel van de machine is, bewaar deze binnen handbereik zodat u haar op elk gewenst moment kunt raadplegen en zorg ervoor dat ze de machine altijd vergezelt ook als u de machine overdraagt aan iemand anders. Deze nieuwe machine is ontworpen en gemaakt in overeenstemming met de geldende voorschriften en is volkomen betrouwbaar indien zij wordt gebruikt voor het maaien van gras en alle aanwijzingen in deze handleiding in acht worden genomen (voorzien gebruik); het gebruik voor andere doeleinden of het niet in acht nemen van de aangegeven veiligheids-, gebruiks-, onderhouds- en reparatievoorschriften wordt als “oneigenlijk gebruik” ( 5.1) beschouwd en brengt verval van zowel de garantie als de aansprakelijkheid van de fabrikant mee, waardoor de gebruiker zelf verantwoordelijk is voor schade of letsels die hijzelf of anderen oplopen. Mocht u verschillen tegenkomen tussen wat beschreven is en de machine die u bezit, denk er dan aan dat, aangezien het product continu verbeterd wordt, de in deze handleiding opgenomen gegevens zonder voorafgaande kennisgeving en zonder dat de fabrikant verplicht is de handleiding te updaten gewijzigd kunnen worden, waarbij de essentiële kenmerken met het oog op de veiligheid en de werking evenwel onveranderd blijven. Neem in geval van twijfel contact met uw Verkoper. Wij wensen u een prettig gebruik van de machine toe! SERVICEDIENST Deze handleiding verstrekt alle gegevens die u nodig hebt om de machine te kunnen gebruiken en om er op de juiste manier eenvoudige onderhoudswerkzaamheden aan te kunnen verrichten, die de gebruiker zelf kan uitvoeren. Alle afstellingen en onderhoudshandelingen die niet beschreven zijn in deze handleiding moeten uitgevoerd worden door uw Verkoper of in een gespecialiseerd Centrum dat beschikt over de nodige kennis en uitrustingen om de werken correct uit te voeren, met respect voor het oorspronkelijk niveau van veiligheid van de machine. Indien u het wenst kan de Verkoper een persoonlijk onderhoudsprogramma voor u opstellen: dit stelt u in de gelegenheid om uw nieuwe aankoop altijd in een perfecte conditie te behouden en zodoende de waarde van uw investering te beschermen. NL 1 INHOUDSOPGAVE 1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ............................................................................................................................................................... 3 Bevat de voorschriften om de machine op een veilige manier te kunnen gebruiken 2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN ................................................................................................................. 7 Beschrijft hoe de machine en de voornaamste onderdelen waar zij uit bestaat geïdentificeerd kunnen worden. 3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN ............................................................................................................................................................ 9 Legt uit hoe de verpakking verwijderd en hoe de losse onderdelen gemonteerd dienen te worden 4. BEDIENINGSELEMENTEN ....................................................................................................................................................................... 12 Geeft een overzicht van de plaats waar de bedieningselementen zich bevinden en hoe hun werking is 5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ................................................................................................................................................................. Bevat alle aanwijzingen om op een correcte en veilige manier te kunnen werken 5.1 Veiligheidsaanbevelingen .................................................................................................................................................................... 5.2 Toepassingen voor de tussenkomst van de beveiligingssystemen ................................................................................................... 5.3 Werkzaamheden vóór de ingebruikname ........................................................................................................................................... 5.4 Gebruik van de machine ..................................................................................................................................................................... 5.5 Gebruik op hellende terreinen ............................................................................................................................................................ 5.6 Transport ............................................................................................................................................................................................. 5.7 Een aantal tips om altijd een mooi gazon te hebben ......................................................................................................................... 6. ONDERHOUD ........................................................................................................................................................................................... Bevat alle aanwijzingen om de machine in een goede staat te houden 6.1 Veiligheidsaanbevelingen .................................................................................................................................................................... 6.2 Gewoon onderhoud ............................................................................................................................................................................ 6.3 Ingrepen aan de machine ................................................................................................................................................................... 15 15 15 16 18 22 23 23 25 25 25 27 7. BESCHERMING VAN DE OMGEVING ..................................................................................................................................................... 30 Dit verschaft enkele raadgevingen voor het gebruik van de machine met respect voor de omgeving. 8. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN ........................................................................................................................... 31 Stellen u in staat om eventuele problemen tijdens het gebruik snel zelf te verhelpen 9. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES ....................................................................................................................................... 33 De verkrijgbare accessoires worden geïllustreerd met het oog op de bijzondere eisen die aan de machine gesteld worden 10. EXTRA WERKTUIGEN .............................................................................................................................................................................. 34 Lijst met de werktuigen die op de machine toegepast kunnen worden voor grotere gebruiksmogelijkheden 11. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN ........................................................................................................................................................... 35 Geeft een overzicht van de belangrijkste eigenschappen van uw machine NL 2 1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 1.1 HOE DE HANDLEIDING LEZEN In de tekst van de handleiding worden enkele hoofdstukken, die gegevens van bijzonder belang bevatten met betrekking tot de veiligheid of de werking, gekenmerkt door diverse symbolen die de volgende betekenis hebben: OPMERKING BELANGRIJK of Verstrekt nadere gegevens of andere elementen ter aanvulling op hetgeen daarvoor vermeld is, om te voorkomen dat de machine beschadigd wordt of er schade veroorzaakt wordt. LET OP! Gevaar van persoonlijk letsel of letsel aan anderen in geval van niet inachtneming. GEVAAR! Kans op ernstig persoonlijk letsel of ernstig letsel aan anderen met gevaar voor dodelijke ongelukken, in geval van niet inachtneming. In de handleiding zijn verschillende versies van de machine beschreven, die hoofdzakelijk uit de volgende verschillen kunnen bestaan: – type overbrenging: met mechanische versnelling of met continue hydrostatische regeling van de snelheid. De modellen met hydrostatische overbrenging kunnen herkend worden aan het opschrift "HYDRO" geplaatst op het identificatie-etiket ( 2.1); – de aanwezigheid van componenten of onderdelen die niet altijd voorradig zijn in de verschillende regio’s; – speciale uitrustingen. Het symbool “ ” geeft elk verschil aan met betrekking tot het gebruik, gevolgd door de indicatie van de versie waar het betrekking op heeft. Het symbool “ ” verwijst, voor verdere uitleg of informatie, naar een ander punt in de handleiding. OPMERKING De aanwijzingen “voor”, “achter”, “rechts” en “links” hebben betrekking op de zithouding van de gebruiker. BELANGRIJK Voor alle gebruiks- en onderhoudswerkzaamheden met betrekking tot de motor en de accu die niet beschreven zijn in deze handleiding, dienen de specifieke handleidingen, die een aanvullend deel op de geleverde documentatie zijn, te worden geraadpleegd. 1.2 ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN LET OP! Lees de aanwijzingen aandachtig alvorens de machine te gebruiken. A) VOORBEREIDING 1) Lees de gebruiksaanwijzingen aandachtig door. Zorg dat u vertrouwd raakt met de bedieningsknoppen en in staat bent de machine op de juiste wijze te gebruiken. 2) Laat nooit toe dat de machine gebruikt wordt door kinderen of door personen die niet vertrouwd zijn met deze aanwijzingen. De leeftijd van de gebruiker kan landelijk gereglementeerd zijn. NL 3 3) Gebruik de machine nooit als er personen, met name kinderen, of dieren in de buurt zijn. 4) Denk eraan dat de persoon die de machine bedient of de gebruiker aansprakelijk is voor ongevallen en onvoorziene gebeurtenissen die personen of hun eigendommen kunnen overkomen . 5) Vervoer geen passagiers. 6) De bestuurder dient goed geoefend te zijn met betrekking tot het rijden en dient, in het bijzonder, het volgende in acht te nemen: – het is nodig om alle aandacht bij het werk te houden; – denk eraan dat een machine die van een helling afglijdt niet hersteld kan worden door de rem te gebruiken. De voornaamste oorzaken waardoor de macht over het stuur kwijt geraakt kan worden zijn: – e wielen hebben niet voldoende grip; – een te hoge snelheid; – ongepast remmen; – de machine is niet geschikt voor het doel waarvoor zij gebruikt wordt; – gebrek aan kennis van de gevolgen die de toestand waarin het terrein zich bevindt kan hebben en hellingen in het bijzonder; – de aanhanger is niet goed aangekoppeld en de last is niet goed verdeeld. B) VOORBEREIDING 1) Draag, tijdens het maaien altijd stevige schoenen en een lange broek. Bedien de machine niet met blote voeten of met open sandalen. 2) Controleer grondig het gehele werkterrein en verwijder alles wat door de machine kan worden uitgestoten. 3) GEVAAR! Benzine is bijzonder brandbaar: – bewaar de brandstof in speciale tanks; – giet de brandstof alleen in de open lucht in de tank met behulp van een trechter en rook niet tijdens het vullen; NL 4 – giet de brandstof in de tank vóórdat de motor aangezet wordt; geen benzine toevoegen of de dop van de benzinetank eraf draaien terwijl de motor aanstaat of warm is; – als er benzine gelekt is mag de motor niet gestart worden maar dient de machine uit de buurt van de plek waar de benzine gelekt heeft te worden gebracht en moet er voorkomen worden dat er brand ontstaat. Wacht totdat de benzinedampen opgelost zijn; – draai de doppen altijd weer goed op de benzinetank en op het benzineblik. 4) Vervang de geluiddempers als deze defect zijn 5) Vóór het gebruik dient er een algemene controle verricht te worden op slijtage of beschadiging van de messen, de bouten en de snijgroep. Vervang de beschadigde of versleten messen en bouten en bloc om ervoor te zorgen dat het maaidek in balans blijft. 6) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes ronddraait. C) HET GEBRUIK 1) Start de motor niet in gesloten ruimten waar zich gevaarlijke koolstofmonoxyde kan ontwikkelen. 2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht. 3) Vóór het starten van de motor start dienen de messen te worden losgekoppeld en de versnelling in de vrije stand gezet te worden. 4) Maai geen gazons die een helling van meer dan 10° (17%) hebben. 5) Denk eraan dat er geen “veilige” hellingen bestaan. Let bijzonder goed op bij hellingen. Om het over de kop slaan met de machine te voorkomen, adviseren wij om: – niet plotseling te stoppen of weg te rijden bij het op- of afrijden van een helling; – de koppeling altijd langzaam aan in te schakelen en altijd de versnelling ingeschakeld te houden, vooral bij het afrijden van een helling; – de snelheid op hellingen en in smalle bochten laag te houden; – goed op bobbels, goten en verborgen gevaren te letten; – het gazon in geen geval te maaien in de dwarsrichting ten opzichte van de helling. 6) Let op bij het trekken van lasten of zware gereedschappen: – gebruik voor de trekstangen alleen de goedgekeurde bevestigingspunten; – leg alleen gemakkelijk controleerbare lasten op; – neem geen scherpe bochten; Let op bij het achteruit rijden; – gebruik tegengewichten of gewichten op de wielen wanneer dit wordt aangeraden in de gebruiksaanwijzing. 7) Ontkoppel de messen bij gedeelten waar zich geen gras bevindt. 8) Gebruik de machine nooit als de beveiligingen beschadigd zijn, of als de veiligheidssystemen er niet op bevestigd zijn. 9) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van de motor niet buitengewoon hoog oplopen. Het gebruik van de motor met een buitensporig hoge snelheid verhoogt de kans op persoonlijk letsel. 10) óórdat de bestuurdersstoel verlaten wordt moet het volgende worden uitgevoerd: – koppel de messen los en zet het maaidek in de laagste stand; – zet de versnelling in de vrije stand en trek de handrem aan; – schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit. 11) Koppel de messen los, schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit: – vóórdat u de machine controleert, schoonmaakt of eraan werkt; – nadat er op een vreemd voorwerp gestoten is. Controleer de machine op eventuele beschadigingen en voer de nodige reparaties uit alvorens de motor aan te zetten en de machine opnieuw te gebruiken; – als de machine op een ongebruikelijke manier begint te trillen (probeer onmiddellijk de oorzaak van het trillen te vinden). 12) Koppel de messen tijdens het vervoer los en doe dit elke keer dat deze niet worden gebruikt. 13) Schakel de motor uit en koppel de messen los: – alvorens brandstof bij te vullen; 14) Neem gas terug alvorens de motor uit te schakelen en als de motor voorzien is van een kraan dient de brandstoftoevoer na het werk dichtgedraaid te worden. D) ONDERHOUD EN OPSLAG 1) Laat bouten en schroeven vastgedraaid zitten om er zeker van te zijn dat de machine altijd op een veilige manier gebruiksklaar is. 2) Zet de machine niet met benzine in de tank in een ruimte waar de benzinedampen met vlammen of vonken in aanraking zouden kunnen komen. 3) Laat de motor eerst afkoelen vóór het opbergen van de machine in elke willekeurige ruimte. 4) Om brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dienen de motor, de geluiddemper van de uitlaat, de accubak en de benzinetank vrij gehouden te worden van gras, bladeren of teveel vet. 5) Uit veiligheidsoverwegingen moeten beschadigde of versleten onderdelen verwisseld worden. 6) Het legen van de tank dient in de open lucht uitgevoerd te worden. 7) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes ronddraait 8) Als de machine opgeborgen of onbeheerd achtergelaten moet worden, dient het maaidek omlaag gezet te worden. NL 5 1.3 VEILIGHEIDSSTICKERS Uw machine dient met voorzichtigheid te worden gebruikt. Om daaraan herinnerd te worden bevinden zich op de machine een aantal stickers die door middel van afbeeldingen op de belangrijkste voorzorgsmaatregelen wijzen. Deze afbeeldingen worden als een aanvullend deel van de machine beschouwd. Als een sticker loslaat of onleesbaar wordt, dient er contact met de leverancier te worden opgenomen voor vervanging. Hun betekenis is hieronder weergegeven. 1 2 3 7 Gevaar voor snijwonden. Messen in beweging. Steek uw hand of voeten niet in de maaikast. 7 8 Let op! – Houd u op afstand van de hete oppervlakken. 8 1.4 VOORSCHRIFTEN VOOR DE TREKSET Op aanvraag is er een set leverbaar waarmee het mogelijk is een kleine aanhanger voort te trekken; dit accessoire dient volgens de desbetreffende aanwijzingen gemonteerd te worden. 5 6 1 Let op: Lees de aanwijzingen alvorens de machine te gebruiken. 2 Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Niet werken zonder de steenbeschermkap erop bevestigd te hebben. 3 Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Houd personen op een afstand. 4 Let op: Haal de sleutel uit het contact en lees de instructies vóór het uitvoeren van elke willekeurige onderhouds- of reparatie-ingreep. 5 Gevaar! Omkantelen van de machine: Gebruik deze machine niet op hellingen van meer dan 10°. 6 Gevaar! Verminking: Zorg ervoor dat kinderen op een afstand van de machine blijven als de motor aanstaat. NL 6 max 980 N (100 kg) 4 max 245 N (25 kg) Bij gebruik van de trekset mag het laadvermogen, dat op de sticker staat vermeld, niet worden overschreden en dienen de veiligheidsvoorschriften in acht genomen te worden, ( 1.2, C-6). 2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN 2.1 IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE 2.2 IDENTIFICATIE VAN DE HOOFDCOMPONENTEN De identificatiesticker die zich nabij de accuruimte bevindt bevat de belangrijke gegevens van iedere machine. De machine bestaat uit een serie hoofdcomponenten die de volgende werking hebben: 1. Niveau van de geluidssterkte volgens richtlijn 2000/14/EG 2. EG-merkteken volgens richtlijn 2006/42/EG 3. Bouwjaar 4. Vermogen en bedrijfstoerental van de motor 5. Machinetype 6. Serienummer 7. Gewicht in kg 8. Naam en adres van de fabrikant 9. Type overbrenging (indien aangeduid) 10. Artikelcode 16 8 5 4 15 17 14 7 11 12 13 LWA kW kg 3 /min 11. Maaidek: dit is de carter die de draaiende messen bevat. dB 9 6 10 2 1 12. Messen: dit zijn de elementen die ervoor dienen om het gras te maaien; de windvleugels die aan de uiteinden zitten bevorderen de afvoer van het gemaaid gras naar het uitwerpkanaal. 13. Steenbeschermkap of steenbeveiliging: dit is een beveiliging die voorkomt dat eventuele voorwerpen, die door de messen meegenomen worden, ver van de machine weg kunnen schieten. Vul hier het serienummer van de machine (6) 14. Motor: brengt de beweging naar zowel de messen als de wielaandrijving over; de kenmerken en gebruiksvoorschriften van de motor staan in een specifieke handleiding aangegeven. NL 7 16 11 15 12 17 14 13 15. Accu: levert de energie om de motor te kunnen starten; de kenmerken en gebruiksvoorschriften staan in een specifieke handleiding aangegeven. 16. Bestuurdersstoel: dit is de werkplaats van de bestuurder, uitgerust met een sensor die de aanwezigheid van de bestuurder waarneemt met het oog op de werking van de beveiligingssystemen. 17. Stickers met aanwijzingen en veiligheidsvoorschriften: wijzen op de belangrijkste maatregelen die getroffen moeten worden om veilig te kunnen werken. Hun betekenis wordt uitgelegd in hoofdstuk 1. NL 8 3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN Om vervoers- en opslagredenen worden sommige onderdelen van machine niet direct in de fabriek gemonteerd. Zij dienen na het uitpakken gemonteerd te worden aan de hand van de volgende instructies. BELANGRIJK De machine wordt zonder motorolie en benzine geleverd. Vóórdat de motor in werking wordt gesteld dient er dan ook olie en benzine bijgevuld te worden aan de hand van de voorschriften die in de handleiding van de motor aangegeven zijn. LET OP! De uitpakken en de vervollediging van de montage moeten op een vlakke en solide ondergrond gebeuren, met voldoende ruimte voor de beweging van de machine en van de verpakkingen, en steeds met gebruik van de geschikte werktuigen. 3.1 HET UITPAKKEN Bij het verwijderen van de verpakking dient erop gelet te worden dat de losse onderdelen en de uitrustingen niet zoekraken. Zorg er voor het maaidek niet te beschadigen op het moment dat de machine van de pallet wordt afgereden. De verpakking bevat: – de machine; – het stuurwiel; – de bedekking van het dashboard; – de stoel; – de accu; – de steenbeschermkap; – een mapje met: – de verschillende gebruikershandleidingen en de documenten, – de montage-onderdelen van het stuur, – de schroeven en moeren voor de montage van de stoel en de montage-onderdelen van de steenbeschermkap, – de schroeven en moeren voor de aansluiting van de accukabels, – 2 contactsleutels, – 1 reservezekering van 10 A. OPMERKING Zet het maaidek in de hoogste stand om beschadiging ervan te voorkomen en let zeer goed op als de machine van de pallet wordt afgereden. Hydrostatische aandrijving Om de machine makkelijker van de pallet te halen en te verplaatsen, de hendel voor het loskoppelen van de transmissie in pos. «B» ( 4.33) zetten. De verwerking van de verpakkingen moet volgens de plaatselijke geldende bepalingen gebeuren. 3.2 MONTAGE VAN HET STUURWIEL Plaats de machine op een vlakke ondergrond en zorg er voor dat de voorwielen uitgelijnd zijn. 4 2 1 3 Monteer de naaf (1) op de as (2), met de NL 9 3.4 MONTEREN EN DE ACCU AANSLUITEN stift (3) goed in de naaf. Plaats de bedekking van het dashboard (4) door de zeven haakjes in hun plaats te laten klikken. 7 6 5 Monteer het stuurwiel (5) op de naaf (1) met de spaken naar de stoel gericht. De accu (1) bevindt zich onder de stoel, en zit vast met een veer (2). Sluit eerst de rode draad (3) aan op de positieve klem (+) en da de zwarte draad (4) op de negatieve klem (–) met behulp van de bijgeleverde schroeven, zoals aangeduid. 8 1 Besmeer de klemmen met siliconevet en let op de correcte positie van de beschermdop van de rode draad (5). Plaats het afstandstuk (6) en bevestig het stuur met de bijgeleverde schroeven en moeren (7), in de aangegeven volgorde. Plaats de bedekking van het stuurwiel (8) door de drie haakjes in hun plaats te laten klikken. BELANGRIJK Zorg er altijd voor de accu volledig op te laden en volg hierbij de aanwijzingen die in het instructieboekje van de accu staan aangegeven ( 6.2.5). BELANGRIJK Om te voorkomen dat het beveiligingssysteem van de elektronische kaart in werking treedt, dient het starten van de motor absoluut vermeden te worden vóórdat de accu volledig opgeladen is! LET OP! Gebruik de machine niet zonder de bescherming (2) of als de accu niet goed in zijn behuizing bevestigd is. 3.3 MONTAGE VAN DE STOEL Monteer de stoel (1) op de plaat (2) met behulp van de schroeven (3). 5 2 1 3 4 3 1 NL 10 2 3 3.5 MONTAGE VAN DE STEENBESCHERMKAP 1 4 Monteer de veer (2) aan de binnenkant van de steenbeschermkap (1) door het uiteinde (2a) in de opening te voeren en te draaien, zodat zowel de veer (2) als het uiteinde (2a) goed in hun respectieve zittingen rusten. 1 2a 3 2 2 5 2 2b 4a 4 Positioneer de steenbeschermkap (1) tegenover de houders (3) van het maaidek en draai, met behulp van een schroevendraaier, het tweede uiteinde (2b) van de veer (2) tot deze in de steenbeschermpak kan worden gevoerd. 1 5a hulp van een tang), zodat hij niet kan wegschuiven en wordt voorkomen dat de pin (4) naar buiten steekt. LET OP! Waak erover dat de veer op correcte wijze werkt en de steenbeschermkap stabiel op zijn plaats houdt in de lage stand, en zorg ervoor dat de pin goed geplaatst is en niet per ongeluk naar buiten kan steken. 3.6 HERPOSITIONERING VAN DE ANTISCALP WIELEN 2b 2 3 Steek de pin (4) in de gaten van de houders (3) en de steenbeschermkap, doorheen de windingen van de veer (2) tot het open uiteinde ervan helemaal uit de meest interne houder komt. Steek de stift (5) in de opening (4a) van de pin (4) en draai de pin voldoende om beide uiteinden (5a) van de stift om te plooien (met be- Om transportredenen zijn de antiscalp wielen (1) in het hoogste gat bevestigd. Om hun taak te kunnen verrichten moeten de antiscalp wielen (1) in het meest geschikte gat voor het soort grond bevestigd worden ( 5.4.5). 1 NL 11 4. BEDIENINGSELEMENTEN 4.1 4.21-4.31 4.2 4.31 4.2a – De «CHOKE» stand veroorzaakt een verrijking van het mengsel en dient alleen te worden gebruikt bij de start met een koude motor, alléén voor zolang dit minimaal nodig is. – Tijdens het rijden dient er een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL» gekozen te worden. – Zet de gashendel tijdens het maaien in de «SNEL» stand. 4.5 4.3 4.6 4.4 1 4.22 4.32 4.1 STUURWIEL Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd worden. 4.2 GASHENDEL Hiermee kan het toerental van de motor bepaald worden. De diverse standen staan als volgt aangeven op de sticker: «CHOKE» bij de start met een koude motor 4.2a 4.2 NL 12 4.2a BEDIENING STARTER (indien voorzien) Dit veroorzaakt een verrijking van het mengsel en dient alleen te worden gebruikt bij de start met een koude motor, alléén voor zolang dit minimaal nodig is. «LANGZAAM» laagste toerental van de motor «SNEL» hoogste toerental van de motor 4.3 CONTACTSLOT Het contactslot heeft vier verschillende standen: «UIT» alles uit; 4.3 «LICHTEN AAN» (indien aanwezig); «DRAAIEN» alle bedieningselementen worden in werking gesteld; «START» schakelt de startmotor aan. – Zodra vanuit de «START» stand de sleutel losgelaten wordt, komt deze vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand terug. – Na de motor gestart te hebben, gaan de lichten aan (indien aanwezig) door de sleutel in de stand «LICHTEN AAN» te zetten. – Om de lichten uit te zetten moet u de sleutel weer op «DRAAIEN» zetten. – Het ontkoppelen van de messen (stand «A») brengt een rem in werking die na enkele seconden het draaien van de messen stopt. 4.4 HANDREM De handrem voorkomt dat de machine gaat rijden na het parkeren. De hendel heeft twee standen: A «A» = Handrem uitgeschakeld 4.4 B 4.5 HENDEL OM DE MESSEN EN DE REM VAN DE MESSEN IN TE SCHAKELEN De drukknop dient om de messen in te schakelen door een elektromagnetische koppeling: 4.5 A 7 «B» = Handrem ingeschakeld – Om de handrem in te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel 4.31) volledig te worden ingetrapt en de hendel in stand «B»; gezet te worden; als de voet van het pedaal gehaald wordt blijft het in deze lage stand staan. – Om de handrem weer uit te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel 4.31) weer te worden ingetrapt, waarna de hendel automatisch terug komt in stand «A». B 4.6 GRASHOOGTE REGELAAR Deze hendel heeft zeven standen, «1» t/m «7», die op de desbetreffende sticker staan aangegeven en overeenkomen met dezelfde aantal maaihoogtes tussen 3 en 8 cm. «A» Ingedrukt = Messen uitgeschakeld «B» Uitgetrokken = Messen ingeschakeld – Het inschakelen van de messen zonder het in acht nemen van de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen veroorzaakt het afslaan van de motor die niet meer kan worden aangezet ( 5.2). – Om van de ene positie naar de andere over te gaan, moet u de hendel zijdelings verplaatsen en hem in één van de stopstanden zetten. 1 4.6 Mechanische aandrijving 4.21 KOPPELINGS- / REMPEDAAL Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het intrappen van het eerste gedeelte dient het pedaal als koppelingspedaal waarbij de wielaandrijving in- of uitgeschakeld wordt en het tweede deel dient als rem, die op de achterwielen inwerkt. 4.21 BELANGRIJK U moet bijzonder goed opletten dat u tijdens de koppelingsfase niet te lang aarzelt om oververhitting en, als gevolg daarvan, beschadiging van de overbrengingsriem te vermijden. OPMERKING Tijdens het rijden is het verstandig uw voet niet op dit pedaal te laten rusten. NL 13 4.22 VERSNELLINGSPOOK Deze pook heeft zeven standen die overeenstemmen met vijf versnellingen vooruit, de stand om de versnelling in zijn vrij te zetten «N» en de achteruitrijdversnelling «R». – De achteruitversnelling wordt in werking gesteld door met de hak op het pedaal in richting «R» te drukken. – Als het pedaal wordt losgelaten komt het automatisch weer in de vrije stand «N» terug. 4.22 R N LET OP! Het inschakelen van de achteruitversnelling dient uitgevoerd te worden als de machine stilstaat. 1 2 Om van de ene versnelling naar de andere te schakelen moet u het pedaal (4.21) half intrappen en de pook overeenkomstig de gegevens die op het plaatje staan in de gewenste versnelling zetten. 3 4 5 LET OP! Het inschakelen van de achteruitversnelling dient uitgevoerd te worden als de machine stilstaat. Hydrostatische aandrijving 4.32 KOPPELINGSPEDAAL Dit pedaal stelt het aandrijfsysteem voor de wielen in werking en regelt de snelheid van de machine, zowel bij het voor- als bij het achteruit rijden. – Om de machine vooruit te laten rijden dient het pedaal met de punt van de voet in richting «F» geduwd te worden; hoe meer druk er op het pedaal wordt uitgevoerd, hoe hoger de snelheid van de machine. NL 14 4.33 ONTGRENDELING VAN DE HYDROSTATISCHE AANDRIJVING Deze hendel heeft twee standen: 4.31 4.31 REMPEDAAL Dit pedaal stelt de rem van de achterwielen in werking. OPMERKING Als het koppelingspedaal zowel bij het voor- als het achteruitrijden bediend wordt met een ingeschakelde handrem (4.4) slaat de motor af. «A» = Aandrijving ingeschakeld: voor alle gebruikscondities, tijdens het rijden en het maaien; B 4.33 N F A «B» = Aandrijving uitgeschakeld: vermindert aanzienlijk de kracht die nodig is om de machine, met de motor uitgeschakeld, met de hand te verplaatsen. 4.32 R BELANGRIJK Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd wordt, mag deze operatie alleen worden uitgevoerd met een stilstaande motor, met de pedaal (4.32) in de stand «N». 5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN GEVAAR! Gebruik de machine alléén voor het doel waarvoor zij gemaakt is (het maaien van gras). Eender welk ander gebruik wordt als "oneigenlijk gebruik" beschouwd en brengt verval van, zowel de garantie, als de aansprakelijkheid van de fabrikant teweeg waardoor de gebruiker zelf verantwoordelijk is voor schade of letsel die hijzelf of anderen oplopen. De volgende situaties behoren tot het oneigenlijk gebruik (bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend): – andere personen, kinderen of dieren op de machine of op een oplegger vervoeren; – ladingen trekken of duwen zonder het gebruik van het daarvoor bestemde toebehoren voor het slepen; – gebruik van de machine op onstabiele, gladde, bevroren, stenige of oneffen terreinen, in geval van plassen of moerassen die niet toestaan de consistentie van het terrein in te schatten. – de messen aanschakelen op zones zonder gras. GEVAAR! Kom niet aan de veiligheidsmechanismen en verwijder deze nooit. DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK IS VOOR SCHADE DIE AAN ANDEREN BEROKKEND WORDT. Alvorens de machine te gebruiken: – lees de algemene veiligheidsvoorschriften ( 1.2), en besteed speciale aandacht aan het rijden en het maaien op hellende terreinen; – lees de gebruiksaanwijzingen aandachtig door, raak vertrouwd met de bediening en leer hoe de messen en de motor snel tot stilstand gebracht kunnen worden. – breng handen en voeten niet in de nabijheid van, of onder ronddraaiende delen en blijf altijd uit de buurt van de uit- werpopening. Gebruik de machine niet met een slechte lichamelijke conditie, of onder invloed van medicijnen of middelen die de reflexen en de aandacht kunnen verminderen. Het valt onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de risico’s die het terrein waar hij op moet werken met zich kan brengen te beoordelen en om alle nodige voorzorgsmaatregelen te treffen, met het oog op zijn eigen veiligheid en die van anderen, met name op hellingen, hobbelige, gladde of instabiele terreinen. De machine niet in hoog gras laten staan met een draaiende motor, teneinde geen risico op brand te veroorzaken. LET OP! Deze machine mag niet gebruikt worden op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 10° (17%) ( 5.5). BELANGRIJK Alle verwijzingen met betrekking tot de bedieningsposities worden weergegeven in hoofdstuk 4. 5.2 FUNCTIES VAN DE VEILIGHEIDSMECHANISMEN De veiligheidsmechanismen hebben twee functies: – ze voorkomen de start van de motor als de veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn genomen; – ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie wegvalt. a) Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat: – de koppeling in de “vrije” stand staat; – de messen uitgeschakeld zijn; – de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is. NL 15 b) De motor stopt wanneer: 5.3.2 Bandenspanning – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije” stand staat, maar de handrem niet is ingeschakeld; – de handrem wordt ingeschakeldzonder de messen te hebben uitgeschakeld. – de versnelling gebruikt wordt ( 4.22) of het pedaal van de aandrijving ( 4.32) met ingeschakelde parkeerrem. Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel evenredig boven het grasoppervlak te krijgen, zodat u een mooi maaibeeld krijgt. 5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR DE INGEBRUIKNAME Schroef de beschermdopjes los en sluit de kleppen aan op een persluchttoevoer voorzien van een drukmeter en regel de druk op de aangegeven waarden. 1,5 bar (13 x 5,00-6) 1,0 bar (15 x 5,00-6) 1,2 bar Alvorens te beginnen met werken dienen er enkele controles en handelingen uitgevoerd te worden om er zeker van te zijn dat het werk op de meest nuttige en veilige manier zal verlopen. 5.3.3 Olie en benzine bijvullen 5.3.1 De stoel afstellen Om de positie van de stoel af te stellen schoreft u de vier stelschroeven (1) wat los en laat u de stoel langs de steungaten schuiven. Wanneer de stoel op de juiste hoogte staat, zet u de vier stelschroeven (1) stevig aan. NL 16 OPMERKING Het type van olie en benzine dat gebruikt moet worden is aangegeven in de handleiding van de motor. 1 1 Controleer het oliepeil wanneer de motor stilstaat: het oliepeil moet zich, volgens de modaliteiten in de handleiding van de motor, tussen de aanduidingen MIN. en MAX. van de peilstok bevinden. MIN MAX Het bijvullen van de brandstof dient uitgevoerd te worden met behulp van een trechter. Let daarbij op de tank niet te vol te vullen. De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 6,5 liter. Waak er steeds over dat de binnenste veer van de steenbeschermkap (1) op correcte wijze werkt en deze stabiel in de lage stand houdt. 1 GEVAAR! Het bijvullen dient altijd te gebeuren met de motor uit. Doe dit in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Denk er altijd aan dat benzinedampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK BRENGEN OM DE INHOUD TE CONTROLEREN EN NIET ROKEN TIJDENS HET BIJVULLEN. 5.3.5 Controle van de veiligheid en de doeltreffendheid van de machine BELANGRIJK Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water. De garantie dekt geen schade aan de plastic onderdelen van de carrosserie of de motor, veroorzaakt door benzine. 3. Begin niet te maaien indien de messen trillen of men twijfels heeft omtrent de scherpe staat van de messen; denk er altijd aan dat: 5.3.4 Montage van de beveiligingen bij de uitwerp-opening (steenbeschermkap) LET OP! Gebruik de machine nooit zonder beveiliging op de afvoer of als de bescherming beschadigd is! 1. Controleer of de beveiligingen werken zoals aangegeven ( 5.2). 2. Controleer of de rem correct werkt. – Een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van het gazon. – Een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en is een potentiële gevarenbron. LET OP! Gebruik de machine niet indien men niet zeker is van de doeltreffendheid en veiligheid en contacteer de Verkoper voor de nodige controles of reparaties. NL 17 5.4 GEBRUIK VAN DE MACHINE 5.4.1 Het starten GEVAAR! Het starten dient altijd in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte te gebeuren! DENK ER ALTIJD AAN DAT UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN! Alvorens de motor te starten: – draai de benzinekraan (1) open; – zet de koppeling in de vrije stand («N») ( 4.22 ofwel 4.32); 1 – ontkoppel de messen ( 4.5); – schakel de handrem in als u zich op een hellend terrein bevindt; – bij koud opstarten, dient men de starter ( 4.2 ofwel 4.2a) aan te schakelen; – als de motor reeds warmgedraaid is, is het voldoende de hendel tussen «LANGZAAM» en «SNEL» te zetten; – steek de sleutel in het contactslot en draai deze in de «DRAAIEN» stand om het elektrische circuit in werking te stellen, draai de sleutel daarna in de «START» stand om de motor te starten; – laat de sleutel los zodra de motor gestart is.. Als de motor eenmaal draait breng de gashendel terug in de «LANGZAAM» stand; BELANGRIJK De choke dient uitgeschakeld te worden zodra de motor regelmatig draait; het gebruik van de choke bij een warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken. OPMERKING NL 18 Als er moeilijkheden zijn bij het starten, blijf dan niet te lang aanhouden om de accu niet uit te putten en de motor niet te verzuipen. Draai de sleutel weer in de «STOP» stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien het probleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «8» van deze handleiding en de handleiding van de motor. BELANGRIJK Denk er altijd aan dat de beveiligingssystemen het starten van de motor beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen ( 5.2). Nadat in de bovenstaande gevallen het belet tot starten is hersteld, dient de sleutel in de «STOP» stand gedraaid te worden voordat de motor opnieuw gestart kan worden. 5.4.2 Het rijden en verplaatsen van de machine LET OP! De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rijden. Ze mag (volgens het Wegverkeersregelement) alléén gebruikt worden op privé-terrein dat voor verkeer gesloten is. Tijdens het vervoer: – de messen ontkoppelen; – het maaidek in de hoogste stand (stand 7) zetten; – zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en «SNEL». Mechanische aandrijving Trap het pedaal zo ver mogelijk in ( 4.21) en zet de versnellingshendel in de stand voor de 1ste versnelling ( 4.22). Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal langzaam opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie» overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden ( 4.21). LET OP! U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te beletten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de macht over het stuur kwijtraakt. Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnellingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen ( 4.21). Hydrostatische aandrijving Schakel de handrem uit en laat het rempedaal opkomen ( 4.31). Trap het pedaal van de aandrijving ( 4.32) in de «F» richting totdat de gewenste snelheid bereikt is door een lichte druk op het pedaal uit te voeren en de gashendel te bedienen. 5.4.4 Achteruit rijden BELANGRIJK Het inschakelen van de achteruitversnelling dient altijd bij stilstand te gebeuren. Mechanische aandrijving Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnellingspook opzij te duwen en in de «R» ( 4.22) stand te zetten. Laat het pedaal geleidelijk opkomen om de koppeling in te schakelen en begin met de achteruitrijdmanoeuvre. Hydrostatische aandrijving Stop de machine en schakel de achteruitversnelling in door op het koppelingspedaal in de richting «R» te duwen ( 4.32). 5.4.5 Het gras maaien LET OP! Het inschakelen van de koppeling dient uitgevoerd te worden zoals reeds eerder beschreven is ( 4.32) om te voorkomen dat de machine door een te bruuske bediening kan gaan steigeren en u de macht over het stuur verliest, vooral op hellingen. Regel de positie van de antiscalp wielen naar gelang de oneffenheid van de grond. De functie van de antiscalp wielen is het risico op scheuren in het gazon te vermijden, die veroorzaakt zouden kunnen worden doordat 5.4.3 Remmen Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te verminderen en trap daarna op het rempedaal ( 4.21 ofwel 4.31) om nog meer snelheid af te nemen totdat de machine stilstaat. Hydrostatische aandrijving Een waarneembare vermindering van de snelheid kan reeds worden verkregen door het koppelingspedaal los te laten. 1 A = 10 mm A = 30 mm A = 0 mm A = 20 mm A NL 19 de rand van het maaidek op 4 onregelmatige grond sleept. Door de vier mogelijke montage3 posities van de wielen wordt er een veiligheidsafstand gehouden 2 tussen de rand van het maaidek en de grond. Om de positie te veranderen, de 1 schroef (2) losdraaien en verwijderen en het wiel (1) weer vastzetten met het afstandstuk (3) in het gat dat overeenstemt met de gewenste afstand; draai dan de schroef (2) stevig in de moer (4). LET OP! Deze toepassing dient altijd uitgevoerd te worden op de vier wieltjes, MET DE MOTOR UIT EN DE MESSEN UITGESCHAKELD. Beginnen met maaien: – zet de gashendel in de «SNEL» stand; – zet het maaidek in de hoogste stand; – schakel de messen alleen in ( 4.5) op het grasveld en niet op grond met grind of te hoog gras. – begin heel langzaam en voorzichtig te rijden op de grasgrond, zoals reeds eerder beschreven is; – stel de juiste rijsnelheid en maaihoogte in ( 4.6) afhankelijk aan de toestand van het gazon (lengte, dichtheid en vochtigheid van het gras). LET OP! Bij het maaien van hellingen dient de rijsnelheid verminderd te worden om de veiligheidscondities te garanderen ( 1.2 - 5.5). Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als er een afname in het aantal toeren van de motor wordt waargenomen, de snelheid te verNL 20 tragen, denk eraan dat er nooit een mooi maaibeeld verkregen wordt als de rijsnelheid te hoog is ten opzichte van de hoeveelheid gras. Ontkoppel de messen en zet het maaidek in de hoogste stand als er over een obstakel heen moet worden gereden. 5.4.6 Na het maaien Ontkoppel de messen na het maaien en laat de motor in toeren afnemen. Op de terugweg dient het maaidek in de hoogste stand te staan. 5.4.7 Na het werk Breng de machine tot stilstand, zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand en schakel de motor uit door de sleutel in de «STOP» stand te draaien. LET OP! Om een ontploffing in de knalpot te vermijden dient u de gashendel, 20 seconden voordat u de motor afzet, in de «LANGZAAM» stand zetten. Als de motor is uitgeschakeld, de benzinekraan sluiten (1). 1 LET OP! Haal altijd de sleutel uit het contact alvorens de machine onbeheerd achter te laten! BELANGRIJK Om de lading van de accu in stand te houden, wordt de sleutel niet in de stand «DRAAIEN» of «LICHTEN AAN» gelaten wanneer de motor niet aanstaat. 5.4.8 De machine reinigen Maak, na elk gebruik, de buitenkant van de machine schoon. 1 Reinig de delen in kunststof van de machine met een vochtige spons en een schoonmaakmiddel. Let er op dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektronische kaart onder het dashboard niet nat worden. LET OP! Op de bovenkant van het maaidek mogen zich geen afval en droge grasresten ophopen om de doeltreffendheid en de veiligheid van de machine op maximaal niveau te houden. Na ieder gebruik, het maaidek zorgvuldig schoonmaken om alle grasresten en afval te verwijderen. LET OP! Draag tijdens het schoonmaken van het maaidek een beschermbril en verwijder mensen en dieren uit het omliggende gebied. BELANGRIJK Gebruik in geen geval hogedrukreinigers of bijtende middelen voor het reinigen van de carrosserie en de motor! a) Het reinigen van de binnenkant van het maaidek dient, onder de volgende condities, op een harde ondergrond te gebeuren: – – – – – – met de steenbeschermkap bevestigd; de gebruiker zit op de machine; het maaidek helemaal omlaag; de motor draait; de koppeling staat in de vrije stand; de messen zijn ingeschakeld. Sluit een waterslang eerst op de ene speciale fitting (1) aan en daarna op de andere en laat voor enkele minuten in elke fitting water lopen terwijl de messen draaien. BELANGRIJK Om de goede werking van de elektromagnetische koppeling niet te compromitteren: – vermijden dat de koppeling in contact komt met olie; – geen waterstralen van hoge druk rechtstreeks op de groep koppeling richten; – de koppeling niet schoonmaken met benzine. b) Voor de reiniging van de bovenkant van het maaidek: – het maaidek helemaal omlaag zetten (stand «1»); – blaas met een straal perslucht door de openingen van de beschermingen rechts en links. 5.4.9 De machine stallen en geruime tijd niet gebruiken Als er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken (meer dan 1 maand), moeten de kabels van de accu losgekoppeld worden, waarbij de aanwijzingen in de handleiding van de motor in acht genomen moeten worden. NL 21 5.4.10 Beveiligingszekering van de kaart 2 3 1 Leeg de brandstoftank door de slang (1) op de toevoer van het benzinefilter (2) los te maken en vang de brandstof op in een geschikt reservoir. Verbind de slang (1) weer en let er hierbij op de slangklem (3) goed aan te brengen. LET OP! Verwijder zorgvuldig de droge grasresten die zich in de buurt van de motor en de geluiddemper opgehoopt kunnen hebben, om het ontstaan van brand te voorkomen als de machine opnieuw gebruikt wordt! Berg de machine op in een droge ruimte, beschut tegen alle weersomstandigheden en dek ze, indien mogelijk, toe met een zeil ( 9.3). BELANGRIJK De accu dient opgeborgen te worden op een koele, droge plaats. De accu altijd terug opladen vóór iedere lange periode van inactiviteit (langer dan 1 maand) en terug opladen vooraleer de activiteit te hervatten ( 6.2.3). Controleer, voordat er opnieuw met de machine gewerkt wordt, of er uit de slang, de benzinekraan en de carburateur geen benzine lekt. NL 22 De elektronische kaart is voorzien van een zekering waardoor het circuit verbroken wordt in geval van afwijkingen of kortsluiting in de elektrische installatie. Als de zekering ingrijpt stopt de motor; voor de zekering te vervangen ( 6.3.5), de oorzaak van de storing opsporen en verhelpen om te voorkomen dat dit zich herhaalt. 5.5 GEBRUIK OP HELLINGEN Houd de aangegeven beperkingen aan (max. 10° - 17%) en maai een hellend gazon altijd van boven naar beneden en nooit in de dwarsrichting. Pas erg goed op bij het veranderen van richting niet op obstakels te stuiten (bijv. stemax 10° (17%) nen, takken, wortels, enz.). Deze obstakels kunnen het zijwaarts glijden en het omkiepen van de machine veroorzaken of de macht over het stuur doen verliezen. GEVAAR! VERTRAAG DE SNELHEID OP HELLINGEN ALVORENS VAN RICHTING TE VERANDEREN. Op een helling dient de handrem altijd te worden ingeschakeld alvorens de machine te verlaten en onbeheerd achter te laten. GEVAAR! Op hellingen dient het rijden zéér zorgvuldig te gebeuren om het steigeren van de machine te voorkomen. Vertraag de snelheid bij het beginnen van een helling, vooral bij het afdalen. GEVAAR! Gebruik de achteruitversnelling nooit om snelheid te minderen bergaf: Hierdoor kan men de controle over de machine verliezen, vooral op glibberige terreinen. Mechanische aandrijving GEVAAR! Rijd nooit een helling af met de versnelling of de koppeling in de vrije stand! Schakel altijd een lage versnelling in voordat u de machine onbeheerd achterlaat. Hydrostatische aandrijving Het afdalen van een helling kan uitgevoerd worden zonder het koppelingspedaal te bedienen ( 4.32), om zoveel mogelijk gebruik te maken van het remeffect van de hydrostatische aandrijving als de koppeling niet is ingeschakeld. 5.6 HET VERVOEREN VAN DE MACHINE LET OP! Als de machine op een vrachtwagen of op een oplegger vervoerd moet worden, dient men toegangshellingen met geschikte draagkracht, breedte en lengte te gebruiken. Laat de machine met de motor uitgeschakeld, zonder bestuurder en enkel duwend, met een geschikt aantal personen. Sluit, alvorens de machine te vervoeren, de benzinekraan (indien voorzien), zet het maaidek in de laagste stand, schakel de handrem in en zorg dat de machine goed vastzit aan het vervoermiddel met touwen of kettingen. 5.7 TIPS OM ALTIJD EEN MOOI GAZON TE HEBBEN 1. Voor een mooi, groen en zacht gazon is het nodig dat het gras regelmatig en op de juiste manier gemaaid wordt. Het gazon kan van verschillende soorten gras zijn. Bij regelmatige maaibeurten, groeit het gras sneller, waardoor meer wortelgroei ontstaat en een mooi dicht gazon bekomen wordt; indien minder vaak gemaaid wordt, wordt ook de groei van hoog en wild gras bevorderd (klaver, margrieten, enz.). 2. Het is beter het gras te maaien als het gazon goed droog is. 3. De messen dienen geen gebreken te vertonen en goed scherp te zijn, zodat het gras op de juiste manier wordt afgesneden zonder uitgerukt te worden. Dit kan namelijk tot vergeling van de punten leiden. 4. De motor dient op volle toeren te draaien om zowel het gras op de juiste manier af te snijden als een goede afvoer van het gras naar het uitwerpkanaal te verkrijgen. 5. De maaifrequentie wordt bepaald aan de hand van de groei van het gras, waarbij vermeden moet worden dat het gras te hoog wordt. 6. In de warmste en droogste tijden van het jaar is het beter om het gras iets hoger te laten worden zodat het gazon niet uitdroogt. NL 23 2 1 7. De optimale hoogte van het gras van een goed verzorgd gazon bedraagt ongeveer 4-5 cm en met een enkele maaibeurt wordt het best niet meer dan een derde van de volledig lengte gemaaid. Als het gras erg hoog is, raden wij aan om het gazon, met tussenpoos van één dag, in twee keer te maaien, de eerste keer met de messen in de hoogste stand en smallere grasstroken tegelijk maaiend en de tweede keer met de messen in de gewenste stand. 8. Het gazon zal er mooier uitzien als het maaien afwisselend, in de lengte- en in de dwarsrichting uitgevoerd wordt. 9. Indien tijdens het grasmaaien het motortoerental afneemt of het maaidek verstopt raakt, dient u te vertragen omdat uw snelheid mogelijk te hoog is voor de omstandigheden van het grasveld; indien het probleem aanhoudt, kan dit te wijten zijn aan botte messen of een vervormd profiel van de vleugels. 10. Pas erg goed op bij het maaien langs struiken en boorden. Deze kunnen de stand van het maaidek ontregelen en de zijkant van het maaidek en de messen beschadigen. NL 24 6. ONDERHOUD 6.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN LET OP! Haal de sleutel uit het contact en lees de bijgeleverde instructies alvorens enige reinigings-, of onderhoudswerkzaamheden te verrichten. Trek geschikte kleding en werkhandschoenen voor alle handelingen die gevaarlijk kunnen zijn voor de handen. LET OP! Gebruik de machine nooit als er onderdelen versleten of beschadigd zijn. De defecte of beschadigde onderdelen moeten vernieuwd en niet gerepareerd worden. Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen: het gebruik van niet originele en/of niet goed gemonteerde onderdelen beïnvloedt de veiligheid van de machine, kan ongelukken of persoonlijk letsel aanrichten en de fabrikant kan hiervoor niet aansprakelijk gesteld worden. BELANGRIJK Gooi oude olie, benzine, accu’s of andere vervuilende producten nooit achteloos weg! LET OP! Alle onderhoudshandelingen en afstellingen die niet beschreven zijn in deze handleiding moeten uitgevoerd worden door uw Verkoper of in een gespecialiseerd Centrum dat beschikt over de nodige kennis en uitrustingen om de werken correct uit te voeren, met respect voor het oorspronkelijk niveau van veiligheid van de machine. Handelingen die uitgevoerd werden in niet geschikte structuren of door onbekwame personen doen elke vorm van garantie en alle verplichtingen of aansprakelijkheid van de Fabrikant vervallen. In het bijzonder, dient men onmiddellijk de Verkoper of een gespecialiseerd Centrum te contacteren indien men onregelmatigheden aantreft in de werking – van de rem, – van de aan- en uitschakeling van de messen, – van de inschakeling van de aandrijving vooruit of achteruit. 6.2 GEWOON ONDERHOUD Het doel van de tabel is om uw machine een optimale conditie te laten behouden. Hierin staan de voornaamste ingrepen en de tijden waarop ze uitgevoerd moeten worden. In de vakjes ernaast kunt u de datum of het aantal werkuren noteren wanneer de ingreep is uitgevoerd. Ingreep 1. MACHINE Controle bevestiging en scherpte van de messen 3) Vervanging messen 3) Controle drijfsnaar 3) Vervanging drijfsnaar 2) 3) Controle drijfriem van de messen 3) Vervanging drijfriem van de messen 2) 3) Controle en bijstellen van de koppeling 3) Controle van de meskoppeling en –rem 3) Stevigheidscontrole van alle verbindingen Algemene smering 4) 2. MOTOR 1) Vervanging motorolie Controle en schoonmaken luchtfilter Vervanging luchtfilter Controle benzinefilter Vervanging benzinefilter Controle en schoonmaken contactpuntjes Vervanging bougie Uren Uitvoering (Datum of Uren) 25 100 25 – 25 – 25 25 25 25 ..... ..... ..... ..... ..... ..... ..... NL 25 1) 2) 3) 4) Raadpleeg het instructieboekje van de motor voor de complete lijst en de tussenpozen. Neem contact op met uw verkoper zodra u storingen vermoedt. Handeling die door uw Verkoper of door een gespecialiseerd Centrum moet uitgevoerd worden. De algemene smering moet bovendien, elke keer er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken, uitgevoerd worden. 6.2.1 Motor BELANGRIJK Volg alle aanwijzingen die in de handleiding van de motor staan aangegeven. Het is fundamenteel om de accu zorgvuldig te onderhouden voor een duurzaam bestaan. De accu van uw machine dient steeds te worden opgeladen: – bij het eerste gebruik na de aankoop van de machine; – vóór elke langere periode waarin de machine niet zal worden gebruikt; – vóór de machine na een lange periode van stilstand opnieuw in gebruik te nemen. Lees met aandacht de oplaadprocedures die in de handleiding van de accu staan en volg ze op. Als deze procedures niet in acht worden genomen of als de accu niet wordt opgeladen, kan er zich onherstelbare schade voordoen aan de elementen van de accu. Om de motorolie te lozen, de verlengslang (1) goed vasthouden en de aftapdop (2) losdraaien. Een lege accu dient zo snel mogelijk opgeladen te worden. 1 Wanneer u de dop (2) weer monteert, op de interne afdichting (3) letten en goed aandraaien terwijl u de verlengslang (1) goed vasthoudt. 3 2 6.2.2 Achteras Deze bestaan uit een verzegelde eenheid en vragen geen onderhoud.; de eenheid is voorzien van een permanente smering die geen vervanging of aanvulling behoeft. NL 26 6.2.3 Accu BELANGRIJK Het opladen dient uitgevoerd te worden met gelijkspanning apparatuur. Andere oplaadsystemen kunnen de accu op een onherstelbare manier beschadigen. 1 1 De machine is uitgerust met een connector (1) voor het opladen, die aangesloten moet worden op de overeenstemmende connector van de speciale acculader van behoud “CB01” of "FIGHTER" in dotatie (indien voorzien) of beschikbaar op aanvraag ( 9.2). BELANGRIJK Deze connector mag uitsluitend gebruikt worden voor de aansluiting op de acculader van behoud "CB01" of "FIGHTER". Voor zijn gebruik: – de aanwijzingen volgen aangegeven in de desbetreffende gebruiksinstructies; – de aanwijzingen volgen aangegeven in het instructieboekje van de accu. 6.3 INGREPEN AAN DE MACHINE 6.3.1 Het maaidek uitlijnen Een correcte afstelling van het maaidek is belangrijk om een mooi eenvormig gazon te verkrijgen en de trillingen te verminderen. Als het gras onregelmatig gemaaid wordt, de bandenspanning nakijken. Indien dat niet voldoende is voor een eenvormig gazon, neem dan contact op met uw verkoper voor de nodige controles en voor de afstelling van de uitlijning van het maaidek. 6.3.2 De wielen vervangen Plaats de machine op een vlakke ondergrond en plaats aan de kant waar het wiel vervangen moet worden, een steunblok, onder een dragend deel van het chassis. De wielen worden op hun plaats gehouden door een elastische ring (1) die verwijderd kan worden door middel van een schroevendraaier. OPMERKING Als één of beide wielen vervangen moeten worden, verzeker u er dan van dat eventuele verschillen in de buitendiameter niet groter zijn dan 8-10 mm; anders moet de uitlijning van het maaidek afgesteld worden om te voorkomen dat het gras onregelmatig gemaaid wordt. BELANGRIJK Alvorens een wiel te hermonteren, de wielas met vet insmeren. De elastische ring (1) en de borgring (2) weer precies op hun plaats zetten. 2 1 NL 27 6.3.3 De banden repareren of vervangen De banden zijn «Tubeless» en iedere vervanging of reparatie als gevolg van een lek dient dan ook door een vakman uitgevoerd te worden volgens de, voor dit type banden, geldende voorschriften. 1 1 6.3.4 De koplampen vervangen (indien voorzien) De koplampen (18W) zijn door middel van een bajonetfitting in de lamphouder gedraaid. De lamphouder kan verwijderd worden door deze met behulp van een tang tegen de klok in te draaien. – Zekering van 10 A = bescherming van de algemene stroomcircuits en het vermogen van de elektronische kaart; het in werking treden van deze zekering veroorzaakt de stilstand van de machine. – Zekering van 25 A = bescherming van het laadcircuit; wanneer deze zekering in werking treedt, verliest de accu geleidelijk aan zijn lading en ontstaan problemen bij het starten. Het vermogen van de zekering is aangegeven op de zekering zelf. BELANGRIJK Een doorgebrande zekering dient altijd vervangen te worden door eenzelfde type met hetzelfde vermogen. 6.3.5 De zekering vervangen De machine is uitgerust met een aantal zekeringen (1) met verschillend vermogen en met de volgende functies en kenmerken: NL 28 Als de oorzaak van het in werking treden niet gevonden kan worden dient er contact opgenomen te worden met uw Verkoper. 6.3.6 De messen demonteren, vervangen en hermonteren LET OP! Draag stevige handschoenen bij het hanteren van de messen. LET OP! Vervang altijd de beschadigde of verbogen messen; probeer ze nooit te repareren! GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE MESSEN WAAR HET TEKEN OP STAAT ! Deze machine is voorzien voor het gebruik van messen met de code: 82004346/0 (98 cm) 82004357/0 (108 cm) BELANGRIJK Het is raadzaam dat de messen per koppel vervangen worden, vooral in geval van duidelijke verschillen in de slijtage. NL 29 7. BESCHERMING VAN DE OMGEVING De bescherming van de omgeving moet een belangrijk en prioritair aspect vormen voor het gebruik van de machine, ten gunste van de civiele samenleving en de omgeving waarin we leven. – Wees geen storend element. – Volg nauwkeurig de lokale normen op voor de afdanking van het snijafval. – Volg nauwgezet de plaatselijke normen voor het verwerken van de verpakking, olie, benzine, batterijen, filters, versleten delen of eender welk element met een sterke invloed op de omgeving; deze afval mag niet met de huisafval weggeworpen worden, maar moet gescheiden worden en aan speciale verzamelcentra toevertrouwd worden, die de recyclage van de materialen zullen verzorgen. – Bij het uit bedrijf stellen van de machine, mag deze nooit in het milieu achtergelaten worden maar moet ze naar een opvangcentrum gebracht worden, volgens de geldende locale normen. NL 30 8. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK 1. Met de sleutel in de stand «START», draait de startmotor niet Zet de sleutel in de stand «STOP» en zoek de oorzaak: – er geen toestemming tot starten is gegeven – – – – – 2. De sleutel staat in de «DRAAIEN» stand, de startmotor draait maar de motor slaat niet aan de accu niet goed is aangesloten de polen van de accu zijn omgewisseld de accu is leeg of is gesulfateerd de zekering is doorgebrand (10 A) storing van het startrelais OPLOSSING – controleer of de toelatingsvoorwaarden worden gerespecteerd ( 5.2.a) – controleer de aansluitingen ( 3.4) – controleer de aansluitingen ( 3.4) – laad de accu opnieuw op ( 6.2.3) – vervang de zekering (10 A) ( 6.3.5) – contacteer uw Verkoper – de accu niet goed is opgeladen – te weinig benzineaanvoer – laad de accu opnieuw op ( 6.2.3) – controleer het niveau in de benzinetank ( 5.3.3) – draai de benzinekraan open (indien voorzien) ( 5.4.1) – controleer de benzinefilter – er een defect in de ontsteking is opgetreden – controleer of de bougiekap juist bevestigd is – controleer of de elektroden niet vuil zijn en of hun onderlinge afstand juist is 3. Een moeilijke start of een onregelmatige werking van de motor – er brandstofproblemen zijn – reinig of vervang luchtfilter – leeg de benzinetank en vul met nieuwe benzine – controleer en vervang eventueel de benzinefilter 4. Tijdens het maaien is er een krachtverlies van de motor – de rijsnelheid te hoog is ten opzicht van de snijhoogte ( 5.4.5) – neem in snelheid af en/of zet het maaidek in een hogere stand NL 31 PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING 5. De motor stopt tijdens het werk – ingreep van de veiligheidsinrichting – de zekering is doorgebrand (10 A) – controleer of de toelatingsvoorwaarden worden gerespecteerd ( 5.2.b) – vervang de zekering (10 A) ( 6.3.5) 6. De messen schakelen zich niet in of stoppen niet onmiddellijk wanneer ze uitgeschakeld worden – problemen bij de inschakeling – contacteer uw Verkoper 7. De hoogte van het gras is onregelmatig – het maaidek staat niet goed ten opzichte van het terrein – controleer de bandenspanning en de buitendiameter van de banden ( 6.3.1) of neem contact op met uw verkoper – contacteer uw Verkoper – de messen werken niet goed 8. Vreemde trillingen tijdens het werk – het maaidek zit vol met gras – de messen zijn niet goed in balans of niet goed bevestigd – de bevestigingen zijn losgeraakt – reinig het maaidek ( 5.4.8) – contacteer uw Verkoper 9. Onzekere of niet werkzame remming – niet correct afgestelde rem – contacteer uw Verkoper 10. Onregelmatige beweging, weinig tractie bij stijging of neiging van de machine om op te trekken – problemen aan de riem of aan het inschakelsysteem – contacteer uw Verkoper 11. Als het aandrijfpedaal bediend wordt met een draaiende motor, verplaatst de machine zich niet (modellen met hydrostatische aandrijving) – zet de deblokkeerhendel in de stand «B» – breng hem terug in de stand «A» ( – controleer en draai de bevestigingsschroeven van de motor en het chassis goed vast. 4.33) Mochten de problemen aanhouden na het uitvoeren van de bovengenoemde handelingen, dan dient er contact te worden opgenomen met uw Verkoper. LET OP! Probeer nooit om zelf gecompliceerde reparaties uit te voeren zonder de juiste hulpmiddelen en het nodige technische inzicht. Iedere slecht uitgevoerde reparatie doet automatisch zowel de garantie als de aansprakelijkheid van de Fabrikant vervallen. NL 32 9. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES 1. KIT VOOR “MULCHING” 4. KIT VOORBUMPER Versnippert het pas gemaaide gras en laat het achter op het terrein. Kan ook zijwaarts worden afgevoerd. Biedt bescherming aan de voorkant van de machine. 4 1 5. AFDEKZEIL 2. ACCULADER BEHOUD “CB01” of "FIGHTER" Laat toe de accu efficiënt te houden tijdens de periodes van inactiviteit van de machine, waarbij een optimaal laadniveau en een langere duurzaamheid van de accu gegarandeerd wordt. 5 Beschermt de machine van stof als deze niet gebruikt wordt. 2 max 980 N (100 kg) 3. TREKSET max 245 N (25 kg) Voor het voorttrekken van een kleine aanhanger. 3 NL 33 10. EXTRA WERKTUIGEN 1. SNEEUWSCHUIVER 1 Voor het wegschuiven van de sneeuw en het zijdelings ophopen ervan. 2. AANHANGER Voor het transport van werktuigen of andere voorwerpen, binnen de limieten van de toegestane ladingen. NL 34 2 11. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN Elektrische installatie .................................................................................. 12 V Accu ......................................................................................................... 18 Ah Voorbanden ..................................................................................... 13 x 5.00-6 of ................................................................................................. 15 x 5.00-6 Achterbanden .................................................................................. 18 x 8.50-8 Bandenspanning vooraan banden 13 x 5.00-6 ............................................................................ 1.5 bar banden 15 x 5.00-6 ............................................................................ 1.0 bar Bandenspanning achteraan ................................................................... 1.2 bar Totaal gewicht .............................................................................. 160 ÷ 171 kg Binnendiameter draaicirkel (minimum diameter van de ongesneden oppervlakte) linkerdraaicirkel ............................................................................. 1,4 (1,3) m Maaihoogte ....................................................................................... 3 ÷ 8,5 cm Maaibreedte .................................................................................... 97 (107) cm Maximale waarden voor geluid en trillingen SD98 SD108 Geluidsdrukniveau aan het oor van de bediener (op basis van de norm 81/1051/EEG) ........................ db(A) – Meetonzekerheid (2006/42/CE) ............................. db(A) 83,8 0,3 86,3 2,5 Gemeten geluidsniveau (volgens de richtlijn 2000/14/EG, 2005/88/EG) ......... db(A) – Meetonzekerheid (2006/42/CE) .............................. db(A) 99,4 0,3 99,3 0,5 Gegarandeerd geluidsniveau (volgens de richtlijn 2000/14/EG, 2005/88/EG) ......... db(A) 100 100 Trillingsniveau (op basis van de norm EN 1032) .................................. m/s2 – Meetonzekerheid (2006/42/CE) ................................ m/s2 0,5 0,3 0,72 0,3 Snelheid in versnelling (indicatief) bij 3000 min-1: in 1ste ........................................................................................ in 2de ......................................................................................... in 3de ......................................................................................... in 4de ......................................................................................... in 5de ......................................................................................... Achteruit ..................................................................................... 2,2 km/h 3,8 km/h 5,8 km/h 6,4 km/h 9,7 km/h 2,8 km/h 1068 871 Mechanische aandrijving Hydrostatische aandrijving Snelheid in versnelling (indicatief) bij 3000 min-1: Vooruit ................................................................................... 0 ÷ 8,8 km/h Achteruit ................................................................................ 0 ÷ 3,8 km/h 1151 1725 902 1197 (1320) De gegevens tussen haakjes (....) betreffen het model “108”. NL 35
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177

Atco GT38HR Handleiding

Categorie
Grasmaaiers
Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor