Garmin echoMAP™ 50s Handleiding

Type
Handleiding
GPSMAP
®
500/700 serie en echoMAP
50/70
serie
Gebruikershandleiding
Maart 2016 190-01556-35_0E
Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke
toestemming van Garmin. Garmin behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van
deze handleiding zonder de verplichting te dragen personen of organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar
www.garmin.com voor de nieuwste updates en aanvullende informatie over het gebruik van dit product.
Garmin
®
, het Garmin logo,
BlueChart
®
,
g2 Vision
®
, GPSMAP
®
, MapSource
®
en
Ultrascroll
®
zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen,
geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. echoMAP
,
Garmin Helm
, GMR
, GSD
, GXM
, HomePort
en Meteor
zijn handelsmerken van
Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen. Deze handelsmerken mogen niet worden gebruikt zonder de uitdrukkelijke toestemming van Garmin.
Android
is een handelsmerk van Google Inc. Het merk en de logo's van Bluetooth
®
zijn eigendom van Bluetooth SIG, Inc. en voor het gebruik van deze
merknaam door Garmin is een licentie verkregen. FUSION-Link
is een handelsmerk van Fusion Electronics Ltd. iOS
®
is een geregistreerd handelsmerk van
Cisco Systems, Inc. gebruikt onder licentie door Apple Inc. iPod
®
is een handelsmerk van Apple Inc., geregistreerd in de V.S. en andere landen. microSD
en
het microSDHC logo zijn handelsmerken van SD-3C, LLC. NMEA
®
, NMEA 2000
®
en het NMEA 2000 logo zijn geregistreerde handelsmerken van de National
Marine Electronics Association. SiriusXM
®
is een geregistreerd handelsmerk van SiriusXM Radio Inc. WiFi
®
is een geregistreerd handelsmerk van de Wi-Fi
Alliance. Windows
®
is een geregistreerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en andere landen. Overige handelsmerken en
merknamen zijn het eigendom van hun respectieve eigenaars.
Inhoudsopgave
Inleiding........................................................................... 1
echoMAP 70 serie en GPSMAP 700 serie................................. 1
Het aanraakscherm gebruiken............................................... 1
echoMAP 50 serie en GPSMAP 500 serie................................. 1
Knoppen op toestel................................................................ 1
De handleidingen downloaden................................................... 1
Uitleg over de handleiding.......................................................... 1
Meer informatie........................................................................... 1
Geheugenkaarten plaatsen........................................................ 1
Software-update......................................................................... 2
De nieuwe software op een geheugenkaart laden................ 2
De nieuwe software op een geheugenkaart laden................ 2
De software van het toestel bijwerken................................... 2
GPS-satellietsignalen................................................................. 2
De GPS-bron selecteren........................................................ 2
De kaartplotter aanpassen............................................ 2
Het startscherm aanpassen........................................................ 2
Het type boot instellen................................................................ 2
De schermverlichting aanpassen................................................2
De kleurmodus aanpassen......................................................... 2
De menubalk weergeven en verbergen...................................... 2
Communicatie met draadloze toestellen...................... 3
Het WiFi® draadloos netwerk instellen..................................... 3
Een draadloos toestel verbinden met de kaartplotter................. 3
Het draadloze kanaal wijzigen.................................................... 3
De Garmin Helm app gebruiken met de kaartplotter.................. 3
Verbinding maken met een draadloos Bluetooth toestel............ 3
Verbinding met een draadloos Bluetooth-toestel verbreken....... 3
Kaarten en 3D-kaartweergaven..................................... 3
Navigatiekaart en buitengaatse viskaart..................................... 4
In- en uitzoomen op de kaart................................................. 4
De kaart schuiven.................................................................. 4
Een item op de kaart selecteren met de toetsen op het
toestel.................................................................................... 4
Een afstand op de kaart meten.............................................. 4
Kaartsymbolen....................................................................... 4
Navigeren naar een punt op de kaart.................................... 4
Informatie over locaties en objecten op een kaart
weergeven............................................................................. 4
Details over navigatiekenmerken weergeven........................ 5
Een kaart selecteren.............................................................. 5
Koerslijn en hoekmarkeringen............................................... 5
Premiumkaarten......................................................................... 5
Informatie van een getijdenstation weergeven...................... 5
Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven................. 6
Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven......................... 6
Garmin Quickdraw™ Contours kaarten...................................... 6
Water in kaart brengen met de functie Garmin Quickdraw
Contours................................................................................ 6
Een label toevoegen aan een Garmin Quickdraw Contours
kaart....................................................................................... 6
Garmin Quickdraw Contours instellingen...............................7
Automatic Identification System..................................................7
Symbolen van AIS-doelen..................................................... 7
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van
geactiveerde AIS-doelen........................................................7
AIS-schepen op een kaart of 3D-kaartweergave
weergeven............................................................................. 7
Een doel voor een AIS-schip activeren.................................. 8
Een lijst met AIS-gevaren weergeven.................................... 8
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen................. 8
AIS-noodsignaal.....................................................................8
AIS-ontvangst uitschakelen................................................... 8
Instellingen kaart en 3D-kaartweergave..................................... 8
Navigatiekaart- en viskaartinstellingen.................................. 9
Instellingen voor via-punten en sporen op de kaarten en
kaartweergaven..................................................................... 9
Leylijninstellingen................................................................... 9
Instellingen voor cijfers projecteren....................................... 9
Een navigatiebijkaart weergeven........................................... 9
Instellingen kaartweergave.................................................. 10
De voorliggende-koerslijn en koers-over-de-grondlijn (COG)
instellen................................................................................ 10
Instellingen voor andere schepen op de kaarten en
kaartweergaven................................................................... 10
Instellingen voor Fish Eye 3D.............................................. 11
Navigatie met een kaartplotter.................................... 11
Elementaire navigatievragen.................................................... 11
Bestemmingen.......................................................................... 11
Bestemming zoeken op naam............................................. 11
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart............... 11
Zoeken naar een watersportdienstbestemming................... 11
Stoppen met navigeren............................................................ 11
Via-punten................................................................................ 12
Uw huidige positie als waypoint markeren........................... 12
Een via-punt op een andere positie maken......................... 12
MOB-locatie markeren en navigeren................................... 12
Een lijst met alle waypoints weergeven............................... 12
Een opgeslagen waypoint bewerken................................... 12
Een opgeslagen waypoint verplaatsen................................ 12
Naar een opgeslagen waypoint zoeken en navigeren......... 12
Een waypoint of MOB verwijderen....................................... 12
Alle waypoints verwijderen...................................................12
Een directe koers instellen en volgen met behulp van Ga
naar...................................................................................... 12
Routes...................................................................................... 13
Een route vanaf uw huidige locatie maken en navigeren.... 13
Een route maken en opslaan............................................... 13
Een lijst met routes en Auto Guidance routes weergeven... 13
Een opgeslagen route bewerken......................................... 13
Naar een opgeslagen route zoeken en navigeren............... 13
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan deze
route navigeren.................................................................... 13
Een opgeslagen route verwijderen...................................... 14
Alle opgeslagen routes verwijderen..................................... 14
Auto Guidance.......................................................................... 14
Een Auto Guidance route instellen en volgen...................... 14
Een Auto Guidance route maken en opslaan...................... 14
Een Auto Guidance route aanpassen.................................. 14
De uitvoering van een Auto Guidance berekening
annuleren............................................................................. 14
Een getimede aankomst instellen........................................ 14
Configuraties van Auto Guidance routes............................. 14
Sporen...................................................................................... 15
Sporen weergeven............................................................... 15
De kleur van het actieve spoor instellen.............................. 15
Het actieve spoor opslaan................................................... 15
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven....................... 15
Een opgeslagen spoor bewerken........................................ 15
Een spoor opslaan als route................................................ 15
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren.............. 15
Een opgeslagen spoor verwijderen..................................... 15
Alle opgeslagen sporen verwijderen.................................... 15
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting............. 15
Het actieve spoor wissen..................................................... 16
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan........... 16
Het opslaginterval van het spoorlog configureren............... 16
Grenzen.................................................................................... 16
Een grens maken................................................................. 16
Inhoudsopgave i
Een route omzetten in een grens......................................... 16
Een spoor omzetten in een grens........................................ 16
Een grens bewerken............................................................ 16
Een grensalarm instellen..................................................... 16
Een grens verwijderen......................................................... 16
Stoppen met navigeren............................................................ 16
Gebruikersgegevens synchroniseren op het Garmin Marine
Network.....................................................................................16
Alle opgeslagen waypoints, routes en sporen verwijderen....... 17
Combinaties.................................................................. 17
Een combinatie selecteren....................................................... 17
Een combinatiescherm aanpassen.......................................... 17
Een aangepast combinatiescherm toevoegen......................... 17
Echolood....................................................................... 17
Echoloodweergaven................................................................. 17
Traditioneel echoloodweergave........................................... 17
DownVü echoloodweergave................................................ 17
SideVü echoloodweergave.................................................. 17
Gesplitst zoomscherm voor echoloodweergave.................. 18
Gesplitst frequentiescherm voor echoloodweergave........... 18
Panoptix echoloodweergaven.............................................. 18
De echoloodweergave veranderen...................................... 19
Het transducertype selecteren.................................................. 19
Een via-punt op het echoloodscherm maken met behulp van
aanraken................................................................................... 19
Een via-punt op het echoloodscherm maken met behulp van de
toestelknoppen......................................................................... 19
Afstanden meten op het echoloodscherm................................ 19
De weergave van echoloodgegevens pauzeren...................... 19
Echoloodgeschiedenis weergeven........................................... 19
Echoloodgegevens delen......................................................... 19
Een echoloodbron selecteren.............................................. 20
Naam van een echoloodbron wijzigen................................. 20
De overlaycijfers aanpassen.....................................................20
Het detailniveau aanpassen..................................................... 20
De kleurintensiteit aanpassen.................................................. 20
Het bereik van de diepte- of breedteschaal aanpassen........... 20
Het zoomniveau instellen op het echoloodscherm................... 21
De schuifsnelheid instellen....................................................... 21
Echoloodfrequenties................................................................. 21
Frequenties selecteren........................................................ 21
Een frequentievoorinstelling maken..................................... 21
De Panoptix echoloodweergaven aanpassen.......................... 21
Het kompas kalibreren......................................................... 21
De presentatie van LiveVü echoloodweergaven
aanpassen........................................................................... 21
De zendhoek van de LiveVü transducer instellen................ 22
Kijkhoek en zoomniveau van RealVü aanpassen................ 22
De presentatie van RealVü echoloodweergaven
aanpassen........................................................................... 22
De RealVü zwaaisnelheid aanpassen................................. 22
De a-scope inschakelen........................................................... 22
Echoloodinstelling..................................................................... 22
Echoloodinstellingen............................................................ 22
RealVü echoloodinstellingen............................................... 22
LiveVü echoloodinstellingen................................................ 23
Instellingen voor echoloodweergave................................... 23
Geavanceerde echoloodinstellingen.................................... 23
Instellingen voor echoloodwaarschuwingen........................ 23
Instellingen voor installatie van transducer.......................... 23
Echoloodopnamen.................................................................... 23
De weergave van echoloodgegevens opnemen.................. 23
De echoloodopname stoppen.............................................. 24
Een echoloodopname verwijderen...................................... 24
Echoloodopnamen afspelen................................................ 24
Diepte- en watertemperatuurgrafieken..................................... 24
Het bereik en de tijdschaal voor de grafiek voor diepte- en
watertemperatuur instellen...................................................24
Radar............................................................................. 24
Weergavemodi voor de radar................................................... 24
Radiosignalen uitzenden.......................................................... 24
Het radarbereik aanpassen...................................................... 25
Tips voor het selecteren van een radarbereik..................... 25
De zoomschaal op het radarscherm aanpassen...................... 25
Een waypoint op het radarscherm markeren............................ 25
De modus Wachtpost............................................................... 25
Gepland zenden inschakelen.............................................. 25
De tijd voor stand-by en zenden instellen............................ 25
Een bewakingszone inschakelen......................................... 25
Een cirkelvormige bewakingszone inschakelen.................. 25
Een gedeeltelijke bewakingszone inschakelen.................... 25
Een lijst met AIS-gevaren weergeven.................................. 25
AIS-schepen op het radarscherm weergeven..................... 25
VRM en EBL............................................................................. 26
De VRM en de EBL weergeven........................................... 26
De VRM en de EBL aanpassen........................................... 26
Het bereik en de peiling tot een doelobject meten............... 26
Radaroverlay............................................................................ 26
Radaroverlay en uitlijning van kaartgegevens..................... 26
De radaroverlay weergeven................................................. 26
Een aangepaste parkeerstand instellen................................... 26
Een radarvrije zone inschakelen en aanpassen....................... 26
Het uitzenden van radarsignalen stopzetten............................ 27
Het radarbeeld optimaliseren................................................... 27
Radarversterking en -storing................................................27
Echosporen.......................................................................... 28
Instellingen voor het radarbeeld.......................................... 28
Radarweergave-instellingen................................................ 28
Boegcorrectie....................................................................... 28
Gegevens van meters en almanakken....................... 29
Het kompas weergeven............................................................ 29
Tripmeters weergeven.............................................................. 29
De tripmeters opnieuw instellen........................................... 29
Motor- en brandstofmeters weergeven..................................... 29
De grenzen van de motormeter en de brandstofmeter
aanpassen........................................................................... 29
Statusalarmen voor motormeters inschakelen.................... 29
Afzonderlijke statusalarmen voor motormeters
inschakelen.......................................................................... 29
Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt
weergegeven....................................................................... 29
Instellen welke motoren in de meters worden
weergegeven....................................................................... 29
De weergave van de brandstofmeters configureren............ 29
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen................ 30
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad................................................................ 30
Het brandstofalarm instellen................................................ 30
De windmeters weergeven....................................................... 30
De windmeter voor zeilen configureren............................... 30
De bron van de snelheid configureren................................. 30
De bron van de koers voor de windmeter configureren....... 30
De close hauled-windmeter aanpassen............................... 30
De omgevingsmeters weergeven............................................. 30
De uitlijning van de windmeter configureren........................ 30
De bron van de koers voor de omgevingsmeter
configureren......................................................................... 30
De referentietijd voor de barometer instellen....................... 30
Informatie over getijden, stromingen en zon en maan............. 30
Informatie van getijdenstation.............................................. 30
Informatie van stromingenstation......................................... 31
Zon- en maanstanden.......................................................... 31
ii Inhoudsopgave
Gegevens van getijdenstation, stromingenstation of zon- en
maanstanden voor een andere datum weergeven.............. 31
Informatie van een ander getijden- of stromingenstation
weergeven........................................................................... 31
Almanakgegevens weergeven op de navigatiekaart........... 31
Digital Selective Calling (DSC).................................... 31
Netwerkkaartplotter en marifoonfunctionaliteit......................... 31
DSC inschakelen...................................................................... 31
DSC-lijst.................................................................................... 31
De DSC-lijst weergeven....................................................... 31
Een DSC-contactpersoon toevoegen.................................. 31
Inkomende noodoproepen........................................................ 31
Naar een schip in nood navigeren....................................... 31
Noodoproepen (man-over-boord) uitvoeren via een
marifoon............................................................................... 31
Man-over boord- en noodoproepen geïnitieerd vanaf de
kaartplotter........................................................................... 32
Positie bijhouden...................................................................... 32
Een positiemelding weergeven............................................ 32
Naar een schip navigeren waarvan u de positie bijhoudt.... 32
Een waypoint maken op de positie van een schip waarvan u
de positie bijhoudt................................................................ 32
Informatie in een positiemelding bewerken......................... 32
Een oproep met een positiemelding verwijderen................. 32
Sporen van schepen weergeven op de kaart...................... 32
Persoonlijke standaardoproepen.............................................. 32
Een DSC-kanaal selecteren.................................................32
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren...................... 32
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel............... 32
Mediaspeler................................................................... 33
De mediaspeler openen........................................................... 33
Pictogrammen...................................................................... 33
De mediabron selecteren..........................................................33
Een draadloos Bluetooth toestel verbinden met de
mediaspeler......................................................................... 33
Muziek afspelen........................................................................ 33
Bladeren naar muziek.......................................................... 33
Een nummer laten herhalen................................................ 33
Alle nummers herhalen........................................................ 33
Nummers in willekeurige volgorde afspelen........................ 33
Naar de radio luisteren.........................................................33
De MTP-bron openen.......................................................... 33
Het volume aanpassen............................................................. 33
Zones inschakelen en uitschakelen..................................... 33
Het mediavolume dempen................................................... 34
VHF-kanalen scannen.............................................................. 34
De VHF-squelch aanpassen..................................................... 34
De toestelnaam instellen.......................................................... 34
SiriusXM® Satellite Radio........................................................ 34
Een SiriusXM radio-id zoeken..............................................34
Een SiriusXM abonnement activeren.................................. 34
De kanalengids aanpassen................................................. 34
Een SiriusXM kanaal in de voorkeuzelijst opslaan.............. 34
Ontgrendelen van SiriusXM Ouderlijk toezicht.................... 34
Video weergeven.......................................................... 35
De videoweergave configureren............................................... 35
SiriusXM Weather......................................................... 35
Vereisten voor SiriusXM uitrusting en -abonnement................ 35
Weersverwachtingen................................................................ 35
Informatie over neerslag weergeven........................................ 35
Neerslagweergave............................................................... 35
Informatie over stormkernen en bliksem...................................35
Informatie over orkanen............................................................ 35
Weerwaarschuwingen en weerberichten.................................. 35
Weersverwachting.................................................................... 36
Gegevens over de weersverwachting voor een andere
tijdsperiode weergeven........................................................ 36
Een weersverwachting voor de scheepvaart of de
verwachting voor buitengaats bekijken................................ 36
Weerfronten en drukcentra.................................................. 36
Verwachtingen voor steden................................................. 36
Zeegang weergeven................................................................. 36
Oppervlaktewind.................................................................. 36
Hoogte, duur en richting van de golven............................... 36
Informatie over de verwachte zeegang voor een andere
tijdsperiode weergeven........................................................ 36
Visinformatie weergeven.......................................................... 36
Gegevens over de oppervlaktedruk en de
watertemperatuur................................................................. 37
Verwachtingen van vislocaties............................................. 37
Het kleurbereik van de temperatuur van het zeeoppervlak
wijzigen................................................................................ 37
Zichtgegevens.......................................................................... 37
Gegevens over het verwachte zicht voor een andere
tijdsperiode weergeven........................................................ 37
Boeirapporten weergeven........................................................ 37
Gegevens over het plaatselijke weer bij de boei
weergeven........................................................................... 37
Een waypoint op een weerkaart maken................................... 37
Weeroverlay..............................................................................37
De weeroverlay inschakelen op een kaart........................... 37
Weeroverlay-instellingen op de navigatiekaart.................... 37
Weeroverlay-instellingen op de viskaart.............................. 38
Informatie over weerabonnementen weergeven...................... 38
Toestelconfiguratie...................................................... 38
De kaartplotter automatisch inschakelen.................................. 38
Systeeminstellingen.................................................................. 38
Scherminstellingen...............................................................38
GPS-instellingen.................................................................. 38
Het gebeurtenislog weergeven............................................ 38
Informatie over systeem en software weergeven................ 38
Mijn boot-instellingen................................................................ 38
De kielcorrectie instellen...................................................... 39
Een toestel voor watersnelheid kalibreren........................... 39
De watertemperatuurcorrectie instellen............................... 39
Communicatie-instellingen........................................................39
NMEA 0183..........................................................................39
NMEA 2000 instellingen.......................................................40
Alarmen instellen...................................................................... 40
Navigatiealarmen................................................................. 40
Systeemalarmen.................................................................. 40
Het brandstofalarm instellen................................................ 40
Weeralarmen instellen......................................................... 40
Eenheden instellen................................................................... 40
Navigatie-instellingen................................................................40
Configuraties van Auto Guidance routes............................. 41
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen................. 41
Instellingen andere vaartuigen................................................. 41
De fabrieksinstellingen van de kaartplotter herstellen.............. 42
Beheer van kaartplottergegevens............................... 42
Via-punten, routes en sporen vanaf HomePort naar een
kaartplotter kopiëren................................................................. 42
Een bestandstype selecteren voor via-punten en routes van
andere leveranciers.................................................................. 42
Gegevens van een geheugenkaart kopiëren............................ 42
Via-punten, routes en sporen kopiëren naar een
geheugenkaart.......................................................................... 42
Geïntegreerde kaarten naar een geheugenkaart kopiëren...... 42
Een back-up van gegevens maken op een computer.............. 42
De back-upgegevens herstellen naar een kaartplotter............. 42
Systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan................. 42
Inhoudsopgave iii
Appendix....................................................................... 42
Het toestel registreren.............................................................. 42
Het scherm schoonmaken........................................................ 42
Het aanraakscherm kalibreren..................................................43
Schermafbeeldingen................................................................. 43
Schermafbeeldingen vastleggen......................................... 43
Schermafbeeldingen naar een computer kopiëren.............. 43
Problemen oplossen................................................................. 43
Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen............................ 43
Ik kan mijn toestel niet inschakelen of mijn toestel gaat
steeds uit..............................................................................43
Mijn toestel maakt geen via-punten op de juiste locatie...... 43
Het aanraakscherm reageert niet op mijn
aanraakbewegingen............................................................ 43
NMEA 0183-informatie............................................................. 43
NMEA 2000 PGN-informatie.....................................................44
Softwarelicentieovereenkomst.................................................. 44
Index.............................................................................. 45
iv Inhoudsopgave
Inleiding
WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
echoMAP
70 serie en GPSMAP 700 serie
À
Aan-uitknop
Á
Sensor automatische schermverlichting
Â
Aanraakscherm
Ã
microSD
geheugenkaartsleuven
Het aanraakscherm gebruiken
Tik op het scherm om een item te selecteren.
Sleep of veeg uw vinger over het scherm om te pannen of te
scrollen.
Knijp twee vingers samen om uit te zoomen.
Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
Het aanraakscherm vergrendelen
U kunt het aanraakscherm vergrendelen om te voorkomen dat u
per ongeluk op het scherm tikt en functies activeert.
1
Selecteer .
2
Selecteer
Vergrendel aanraakscherm.
echoMAP 50 serie en GPSMAP
500 serie
À
Sensor automatische schermverlichting
Á
Aan-uitknop
Â
Toetsen op toestel
Ã
microSD
geheugenkaartsleuven
Knoppen op toestel
Hiermee schakelt u het toestel in en weer uit als deze knop
wordt vastgehouden.
Hiermee past u de schermverlichting en kleurmodus aan
door de knop snel in te drukken en los te laten.
Hiermee kunt u op een kaart of weergave uitzoomen.
Hiermee kunt u op een kaart of weergave inzoomen.
Hiermee kunt u scrollen, opties markeren en de cursor
verplaatsen.
SELECT Hiermee kunt u aangeven dat het bericht is gelezen en
opties selecteren.
BACK Hiermee keert u terug naar het vorige scherm.
MARK Hiermee kunt u de huidige locatie als waypoint opslaan.
HOME Hiermee keert u terug naar het startscherm.
MENU Hiermee kunt u indien van toepassing een menu met opties
openen voor de pagina.
Hiermee kunt u indien van toepassing een menu sluiten.
De handleidingen downloaden
U kunt de nieuwste versie van de gebruikershandleiding en
vertaalde versies daarvan downloaden van internet.
1
Ga naar www.garmin.com/support.
2
Selecteer Handleidingen.
3
Volg de instructies op het scherm om de handleiding voor uw
product te downloaden.
Uitleg over de handleiding
In deze handleiding wordt de term “selecteren” gebruikt om naar
de volgende acties te verwijzen.
Een item op het scherm aanraken (alleen voor toestellen met
een aanraakscherm).
De pijlknoppen gebruiken om een menu-item te markeren en
daarna drukken op SELECT (alleen voor toestellen met
fysieke knoppen).
Drukken op knoppen zoals SELECT of MENU.
Als u wordt gevraagd om meerdere items te selecteren, ziet u
mogelijk kleine pijltjes in de tekst. Bijvoorbeeld "Selecteer Menu
> Voeg toe" geeft aan dat u het item of de knop Menu moet
selecteren en daarna het item Voeg toe.
De afbeeldingen in deze handleidingen zijn alleen voor
referentie en komen mogelijk niet exact overeen met uw toestel.
Meer informatie
Als u nog vragen over uw toestel hebt, kunt u contact opnemen
met Garmin
®
Product Support.
De website, www.garmin.com/support, biedt allerlei tips voor
probleemoplossing waarmee u de meeste problemen kunt
verhelpen en vragen kunt beantwoorden.
Veelgestelde vragen
Software-updates
Gebruikers- en installatiehandleidingen
Servicewaarschuwingen
Video
Contactnummers en adressen
Geheugenkaarten plaatsen
U kunt optionele geheugenkaarten in de kaartplotter gebruiken.
Via gegevenskaarten kunt u satellietbeelden met hoge resolutie
en luchtfoto's van havensteden, havens, jachthavens en andere
nuttige punten weergeven. U kunt lege geheugenkaarten
plaatsen om echoloodgegevens vast te leggen en gegevens
zoals via-punten, routes en sporen naar een andere
Inleiding 1
compatibele Garmin
kaartplotter of een computer over te
brengen.
1
Open het klepje of het lipje aan de voorzijde van de
kaartplotter.
2
Plaats de geheugenkaart.
3
Druk op de kaart tot deze vastklikt.
4
Sluit de klep.
Software-update
Mogelijk moet u de toestelsoftware bijwerken wanneer u het
toestel installeert of een accessoire toevoegt aan het toestel.
De nieuwe software op een geheugenkaart laden
U moet de software-update naar een geheugenkaart kopiëren
via een computer met Windows
®
software.
OPMERKING: U kunt contact opnemen met de klantenservice
van Garmin om een vooraf geladen kaart met software-update
te bestellen als u geen computer met Windows software hebt.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van de computer.
2
Ga naar www.garmin.com/support/software/marine.html.
3
Selecteer Downloaden naast de softwarebundel voor uw
toestel.
4
Lees en accepteer de voorwaarden.
5
Selecteer Downloaden.
6
Selecteer zo nodig Hardlopen.
7
Selecteer zo nodig het station van de geheugenkaart en
selecteer vervolgens Volgende > Voltooien.
De nieuwe software op een geheugenkaart laden
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van de computer.
2
Ga naar www.garmin.com/support/software/marine.html.
3
Selecteer Downloaden naast echoMAP serie met SD kaart.
4
Lees en accepteer de voorwaarden.
5
Selecteer Downloaden.
6
Selecteer Hardlopen.
7
Selecteer het station van de geheugenkaart en selecteer
vervolgens Volgende > Voltooien.
De software van het toestel bijwerken
Voordat u de software kunt bijwerken, moet u beschikken over
een software-update op een geheugenkaart of de nieuwste
software zelf op een geheugenkaart laden.
1
Schakel de kaartplotter in.
2
Nadat het startscherm verschijnt, plaatst u de geheugenkaart
in de kaartsleuf.
OPMERKING: De instructies voor de software-update
verschijnen alleen als het toestel volledig is opgestart voordat
u de kaart plaatst.
3
Volg de instructies op het scherm.
4
Wacht enkele minuten totdat de software-update is voltooid.
5
Laat de geheugenkaart op zijn plaats zitten en start de
kaartplotter handmatig opnieuw op, wanneer daar om wordt
gevraagd.
6
Verwijder de geheugenkaart.
OPMERKING: Als de geheugenkaart wordt verwijderd
voordat het toestel opnieuw is opgestart, is de software-
update niet voltooid.
GPS-satellietsignalen
Wanneer u de kaartplotter inschakelt, moet de GPS-ontvanger
de gegevens van de satellieten verzamelen en de actuele
locatie bepalen. Wanneer de kaartplotter satellietsignalen
ontvangt, worden de
boven aan het startscherm groen.
Wanneer de kaartplotter het satellietsignaal verliest, verdwijnen
de en knippert er een vraagteken op op de kaart.
Ga voor meer informatie over GPS naar www.garmin.com
/aboutGPS
.
De GPS-bron selecteren
U kunt uw voorkeursbron voor GPS-gegevens selecteren, als u
meerdere GPS-bronnen hebt.
1
Selecteer Instellingen >
Systeem > GPS > Bron
.
2
Selecteer de bron voor GPS-gegevens.
De kaartplotter aanpassen
Het startscherm aanpassen
U kunt items toevoegen aan en rangschikken op het
startscherm.
1
Selecteer in het startscherm
Hoofdmenu aanpassen.
2
Selecteer een optie:
Als u een item opnieuw wilt rangschikken, selecteert u
Rangschikken, selecteert u het item dat u wilt
verplaatsen en vervolgens een nieuwe locatie.
Als u een item wilt toevoegen aan het startscherm,
selecteert u Voeg toe en vervolgens het nieuwe item.
Als u een aan het startscherm toegevoegd item wilt
verwijderen, selecteert u Verwijder en vervolgens het
item.
Het type boot instellen
U kunt uw type boot selecteren om de kaartplotterinstellingen te
configureren en functies te gebruiken die zijn afgestemd op uw
type boot.
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Type boot.
2
Selecteer een optie.
De schermverlichting aanpassen
1
Selecteer Instellingen > Systeem > Scherm >
Schermverlichting.
TIP: Druk in een willekeurig scherm op om de instellingen
voor schermverlichting te openen.
2
Selecteer een optie:
Pas de schermverlichting aan.
Selecteer Automatische schermverlichting.
De kleurmodus aanpassen
1
Selecteer Instellingen >
Systeem > Scherm >
Kleurmodus
.
TIP:
Druk vanuit een willekeurig scherm op
om de
kleurinstellingen te openen.
2
Selecteer een optie.
De menubalk weergeven en verbergen
OPMERKING: Deze functie is niet op alle kaartplottermodellen
beschikbaar.
2 De kaartplotter aanpassen
U kunt de menubalk automatisch verbergen om meer ruimte op
het scherm te krijgen.
1
Selecteer Instellingen >
Systeem > Scherm > Weergave
menubalk > Automatisch verbergen
.
Na enkele momenten op een hoofdpagina, zoals een
kaartpagina, wordt de menubalk verborgen.
2
Veeg vanaf de onderkant van het scherm omhoog om de
menubalk opnieuw zichtbaar te maken.
Communicatie met draadloze
toestellen
Met de kaartplotters kunt u een draadloos netwerk opzetten,
waar draadloze toestellen een verbinding mee kunnen maken.
Sommige modellen kunnen ook verbinding maken met
draadloze Bluetooth
®
toestellen met het AVRCP profiel.
Verbinding met draadloze toestellen biedt u de mogelijkheid om
Garmin
apps, zoals BlueChart
®
Mobile en Garmin Helm
te
gebruiken. Zie www.garmin.com voor meer informatie.
Het WiFi
®
draadloos netwerk instellen
Met de kaartplotters kunt u een
WiFi netwerk opzetten,
waarmee draadloze toestellen verbinding kunnen maken. Als u
de instellingen voor het draadloze netwerk voor het eerst opent,
wordt u gevraagd om het netwerk in te stellen.
1
Selecteer Instellingen >
Communicatie > Draadloze
toestellen > Wi-Fi® netwerk > Wi-Fi® > Aan > OK
.
2
Voer zo nodig een naam in voor dit draadloze netwerk.
3
Voer een wachtwoord in.
U hebt dit wachtwoord nodig om via een draadloos toestel
toegang te krijgen tot het draadloze netwerk. Het wachtwoord
is hoofdlettergevoelig.
Een draadloos toestel verbinden met de
kaartplotter
Voordat u een draadloos toestel kunt verbinden met het
draadloze netwerk van de kaartplotter, moet u het draadloze
netwerk van de kaartplotter configureren (
Het
Wi
Fi
®
draadloos
netwerk instellen, pagina 3).
U kunt meerdere draadloze toestellen verbinden met de
kaartplotter om gegevens te delen.
1
Schakel op het draadloze toestel de WiFi technologie in en
scan naar draadloze netwerken.
2
Selecteer de naam van het draadloze netwerk van uw
kaartplotter (Het
Wi
Fi
®
draadloos netwerk instellen,
pagina 3).
3
Voer het netwerkwachtwoord in.
Het draadloze kanaal wijzigen
U kunt het draadloze kanaal wijzigen als u een toestel niet kunt
vinden, verbindingsproblemen hebt, of hinder hebt van
interferentie.
1
Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze
toestellen > Wi-Fi® netwerk >
Geavanceerd > Wi-Fi®
kanaal
.
2
Voer een nieuw kanaal in.
U hoeft het draadloze kanaal van met dit netwerk verbonden
toestellen niet te wijzigen.
De
Garmin Helm app gebruiken met de
kaartplotter
Voordat u de kaartplotter kunt bedienen met de Garmin Helm
app, moet u de app downloaden en installeren en de kaartplotter
verbinden met een mobiel toestel (
Een draadloos toestel
verbinden met de kaartplotter,
pagina
3).
1
Selecteer Instellingen >
Communicatie > Draadloze
toestellen > Helm-app
.
2
Selecteer een optie.
3
Gebruik de toepassing om de kaartplotter te bekijken of te
bedienen.
Verbinding maken met een draadloos
Bluetooth
toestel
OPMERKING: Bluetooth
technologie is niet beschikbaar op alle
kaartplottermodellen.
U kunt de kaartplotter draadloos verbinden met een Bluetooth
toestel.
1
Plaats het
Bluetooth toestel op minder dan 33 voet (10 m)
afstand van de kaartplotter.
2
Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze
toestellen > Bluetooth-toestellen >
Bluetooth
.
3
Voer zo nodig een naam in voor dit draadloze netwerk.
4
Voer zo nodig een wachtwoord in.
U hebt dit wachtwoord nodig om via een draadloos toestel
toegang te krijgen tot het draadloze netwerk. Het wachtwoord
is hoofdlettergevoelig.
Verbinding met een draadloos Bluetooth-
toestel verbreken
1
Selecteer Instellingen >
Communicatie > Draadloze
toestellen > Bluetooth-toestellen > Toestellenlijst
.
2
Selecteer een toestel.
3
Selecteer Vergeet toestel
.
Kaarten en 3D-kaartweergaven
Welke kaarten en 3D-kaartweergaven beschikbaar zijn, is
afhankelijk van de gebruikte kaartgegevens en accessoires.
U kunt de kaarten en 3D-kaartweergaven openen door
Grafieken te selecteren.
Navigatiekaart: Geeft alle beschikbare navigatiegegevens weer
die op de vooraf geïnstalleerde kaarten en eventuele extra
kaarten beschikbaar zijn. Deze gegevens omvatten boeien,
lichten, kabels, dieptepeilingen, jachthavens en
getijdenstations in een overheadweergave.
Perspective 3D: Biedt een panoramisch beeld van bovenaf en
van achter uw boot (in overeenstemming met uw koers) en
dient als visueel navigatiehulpmiddel. Deze weergave is
nuttig voor het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen,
bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en
verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen.
Mariner's Eye 3D: Biedt een gedetailleerd, driedimensionaal
beeld van bovenaf en van achter uw boot (in
overeenstemming met uw koers) en dient als visueel
navigatiehulpmiddel. Deze weergave is nuttig voor het
navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of
kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en verlaten van
onbekende havens of ankerplaatsen.
OPMERKING: In sommige gebieden zijn Mariner's Eye 3D
en Fish Eye 3D kaartweergaven beschikbaar bij
premiumkaarten.
Fish Eye 3D
: Geeft een panoramisch onderwaterbeeld met
visuele weergave van de zeebodem op basis van de
kaartinformatie. Als er een echolood-transducer is
aangesloten, worden zwevende doelen (zoals vissen)
aangeduid met rode, groene en gele bollen. Rood verwijst
Communicatie met draadloze toestellen 3
hierbij naar de grootste objecten en groen naar de kleinste
objecten.
Viskaart: Biedt een gedetailleerde weergave van de
bodemcontouren en dieptepeilingen op de kaart. Deze kaart
verwijdert de navigatiegegevens van de kaart, verschaft
gedetailleerde bathymetrische gegevens en benadrukt de
bodemcontouren voor dieptewaarneming. Deze kaart is bij
uitstek geschikt voor diepzeevissen.
OPMERKING:
In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
Radaroverlay: Projecteert radargegevens over de
navigatiekaart of viskaart heen wanneer de kaartplotter is
aangesloten op een radar. Deze functie is niet op alle
modellen beschikbaar.
Navigatiekaart en buitengaatse viskaart
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
Met behulp van de navigatie- en viskaarten kunt u uw koers
uitzetten, kaartinformatie weergeven en een koers volgen. De
viskaart is bij uitstek geschikt voor buitengaats vissen.
Als u de navigatiekaart wilt openen, selecteert u Grafieken
>
Navigatiekaart
.
Als u de viskaart wilt openen, selecteert u Grafieken > Viskaart.
In- en uitzoomen op de kaart
Het zoomniveau wordt aangegeven door het schaalnummer
onder aan de kaart. Het balkje onder het schaalnummer geeft
de afstand op de kaart weer.
Selecteer om uit te zoomen.
Selecteer om in te zoomen.
De kaart schuiven
U kunt de kaart verplaatsen om een ander gebied te bekijken
dan waar u zich momenteel bevindt.
1
Sleep het navigatiescherm in de kaart of gebruik de
pijltoetsen.
2
Selecteer Stop schuiven of
Terug om het schuiven te
stoppen en terug te keren naar uw huidige positie.
Een item op de kaart selecteren met de toetsen op het
toestel
1
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergeve , , of om
de cursor te verplaatsen.
2
Selecteer SELECT.
Een afstand op de kaart meten
1
Selecteer een locatie op een kaart of de radaroverlay.
2
Selecteer
Afstand meten.
Op uw huidige locatie op het scherm wordt een punaise
weergegeven. De afstand en de hoek vanaf de pin staan
vermeld in de hoek.
TIP: Als u de pin en afstandsmeting vanaf de huidige
cursorpositie opnieuw wilt instellen, selecteert u Selecteer.
Kaartsymbolen
Deze tabel bevat een aantal algemene symbolen die u op de
gedetailleerde kaarten kunt tegenkomen.
Pictogram Beschrijving
Boei
Informatie
Watersportdiensten
Getijdenstation
Stromingenstation
Foto van bovenaf beschikbaar
Perspectieffoto beschikbaar
Andere zaken die op de meeste kaarten voorkomen, zijn
dieptecontourlijnen, getijdenzones, puntpeilingen (zoals
weergegeven op de oorspronkelijke papieren kaart),
navigatiehulpmiddelen en -symbolen, obstakels en
kabelgebieden.
Navigeren naar een punt op de kaart
VOORZICHTIG
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING:
In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING:
In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer een locatie op de navigatie- of viskaart.
2
Selecteer indien nodig SELECT.
3
Selecteer
Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
Om rechtstreeks naar de locatie te navigeren, selecteert u
Ga naar
.
Om een route naar de locatie te maken, inclusief
koerswijzigingen, selecteert u Route naar
.
Om Auto Guidance te gebruiken, selecteert u Auto
Guidance
.
5
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
OPMERKING:
Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
6
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Informatie over locaties en objecten op een kaart
weergeven
Op de navigatiekaart of de viskaart kunt u informatie over een
locatie of een object bekijken.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer een locatie of een object op de navigatie- of
viskaart.
4 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Er wordt een lijst met opties rechts van de kaart
weergegeven. Het hangt van de locatie of het object af welke
opties er in de lijst staan.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Navigeren naar om naar de geselecteerde
locatie te navigeren.
Selecteer
Nieuw via-punt om een via-punt te maken op
de plaats waar de cursor staat.
Selecteer
Afstand meten om de afstand en de koers van
het object vanaf de huidige positie weer te geven.
De afstand en de koers worden weergegeven op het
scherm. Selecteer Selecteer om de meting vanaf een
andere plaats dan van uw huidige locatie te verrichten.
Selecteer
Informatie om getijden, stromingen, zon- en
maanstanden, kaartnotities of informatie over lokale
diensten in de nabijheid van de cursor weer te geven.
Details over navigatiekenmerken weergeven
Op de navigatiekaart, de viskaart of de Perspective 3D- en
Mariner's Eye 3D-kaartweergave kunt u de details over de
diverse typen navigatiehulpmiddelen zoals bakens, lichten en
obstructies bekijken.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden zijn Mariner's Eye 3D en
Fish Eye 3D kaartweergaven beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave een
navigatiehulpmiddel.
2
Selecteer de naam van het navigatiehulpmiddel.
Een kaart selecteren
Als uw product over ingebouwde BlueChart g2 en Garmin
LakeVü
HD kaarten beschikt, kunt u kiezen welke kaart u wilt
gebruiken. Niet op alle modellen zijn beide typen ingebouwde
kaarten voorhanden.
1
Selecteer in de navigatiekaart Menu > Ingebouwde kaart.
2
Selecteer een optie:
Wanneer u zich op een meer bevindt, selecteert u
LakeVü™ HD.
Wanneer u op zee bent, selecteert u BlueChart® g2
.
Koerslijn en hoekmarkeringen
De koerslijn is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de boot in
de richting van de koers die de boot gaat varen.
Hoekmarkeringen geven de relatieve positie aan van de koers of
de koers over de grond, die u helpt tijdens casting of het vinden
van referentiepunten.
De voorliggende-koerslijn en koers-over-de-grondlijn (COG)
instellen
U kunt de voorliggende-koerslijn en de koers-over-de-grondlijn
(COG) weergeven op de kaart.
Koers over de grond (COG) is de richting waarin u beweegt.
Voorliggende koers is de richting waarin de boeg van de boot
wijst wanneer een koerssensor is aangesloten.
1
Selecteer in een kaartweergave Menu
> Kaartinstelling >
Kaartweergave > Koerslijn
.
2
Selecteer indien nodig Bron en selecteer een optie:
Als u automatisch de beschikbare bron wilt gebruiken,
selecteert u Auto
.
Als u de koers van de GPS-antenne wilt gebruiken voor
de COG, selecteert u GPS-koers (COG).
Als u gegevens van een aangesloten koerssensor wilt
gebruiken, selecteert u Koers.
Als u gegevens van zowel een aangesloten koerssensor
als de GPS-antenne wilt gebruiken, selecteert u COG en
voorliggende koers.
Hiermee worden zowel de voorliggende-koerslijn als de
koers-over-de-grondlijn weergegeven op de kaart.
3
Selecteer Scherm
en selecteer een optie:
Selecteer Afstand
> Afstand
en voer de lengte in van de
lijn die wordt weergegeven op de kaart.
Selecteer Tijd > Tijd, en voer de tijd in die wordt gebruikt
om de afstand te berekenen die uw boot in de opgegeven
tijd aflegt bij de huidige snelheid.
Hoekmarkeringen inschakelen
U kunt langs de koerslijn hoekmarkeringen aan de kaart
toevoegen. Hoekmarkeringen kunnen tijdens het vissen handig
zijn bij het uitwerpen van de lijn.
1
Stel de koerslijn in (De voorliggende-koerslijn en koers-over-
de-grondlijn (COG) instellen,
pagina
5).
2
Selecteer Hoekmarkeringen.
Premiumkaarten
VOORZICHTIG
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
OPMERKING:
Niet alle modellen ondersteunen alle kaarten.
Met optionele premiumkaarten, zoals BlueChart g2 Vision
®
, haalt
u het beste uit uw kaartplotter. Naast gedetailleerde
navigatiekaarten kunnen premiumkaarten de volgende functies
bevatten, die beschikbaar zijn in sommige gebieden.
Mariner's Eye 3D: Geeft een panoramisch beeld van bovenaf
en achter uw boot dat dient als visueel driedimensionaal
navigatiehulpmiddel.
Fish Eye 3D
: Geeft een driedimensionale onderwaterweergave
van de zeebodem aan de hand van de gegevens op de kaart.
Viskaarten: Geven een beeld waarin de navigatiegegevens van
de kaart zijn verwijderd en de bodemcontouren worden
benadrukt voor de dieptewaarneming. Deze kaart is zeer
geschikt voor diepzeevissen.
Satellietbeelden met hoge resolutie: Tonen satellietbeelden
met hoge resolutie voor een realistische weergave van land
en water op de navigatiekaart (Satellietbeelden op de
navigatiekaart weergeven,
pagina
6)
.
Luchtfoto's: Luchtfoto's van jachthavens en andere belangrijke
navigatiepunten helpen u een beeld te krijgen van uw
omgeving (Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven,
pagina 6)
.
Gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige punten:
Toont gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige
punten, waaronder zeer gedetailleerde kustwegen en nuttige
punten, zoals restaurants, logies en plaatselijke attracties.
Auto Guidance: Maakt gebruik van de kaartgegevens en
ingevoerde gegevens over uw boot om de beste
doorvaartroute naar uw bestemming te bepalen.
Informatie van een getijdenstation weergeven
op de kaart geeft een getijdenstation aan. U kunt een
uitgebreide grafiek voor een getijdenstation weergeven die u
helpt het getijde voor verschillende tijdstippen of dagen te
voorspellen.
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer een getijdenstation op de navigatie- of viskaart.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 5
Bij staat informatie over de getijdenrichting en het
getijdenniveau.
2
Selecteer de naam van het station.
Bewegende indicaties voor getijden en stromingen
OPMERKING:
In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt de bewegende indicatoren voor getijdenstations en
stromingsrichtingen op de navigatiekaart of de viskaart
weergeven. Tevens moet u geanimeerde pictogrammen
inschakelen in de kaartinstellingen (
Indicaties voor getijden en
stromingen weergeven, pagina 6).
Een getijdenstation wordt als een verticale balk met een pijl op
de kaart aangegeven. Een omlaag wijzende rode pijl wijst op
een afgaand getijde en een omhoog wijzende pijl wijst op een
opkomend getijde. Wanneer u met de cursor over de indicatie
van het getijdenstation gaat, wordt de hoogte van het getijde bij
het station boven de stationsindicatie weergegeven.
De richting van de stroming wordt met pijlen op de kaart
aangegeven. De richting van elke pijl geeft de richting van de
stroming bij de desbetreffende locatie op de kaart aan. De kleur
van de stromingspijl geeft het snelheidsbereik van de stroming
op die locatie aan. Wanneer u de cursor over de
richtingindicator van de stroming beweegt, wordt de snelheid
van de stroming op die locatie boven de richtingindicatie
weergegeven.
Kleur Snelheidsbereik van de stroming
Geel 0 tot 1 knoop
Oranje 1 tot 2 knopen
Rood 2 of meer knopen
Indicaties voor getijden en stromingen weergeven
OPMERKING:
In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt de vaste en bewegende indicaties van het getijdenstation
en de indicatoren voor de stromingen op de navigatiekaart of de
viskaart weergeven.
1
Selecteer op de navigatie- of viskaart Menu
>
Kaartinstelling > Getijden & stromingen
.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Aan
om de indicator van het stromingenstation
en het getijdenstation op de kaart weer te geven.
Selecteer Geanimeerd
om bewegende indicaties van het
getijdenstation en van de richting van de stroming op de
kaart weer te geven.
Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven
OPMERKING:
In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie
gebruiken voor weergave van het land of de zee, of beide.
OPMERKING:
Als deze functie is ingeschakeld, worden de
satellietbeelden alleen bij lagere zoomniveaus met een hoge
resolutie weergegeven. Als u geen satellietbeelden met hoge
resolutie in uw optionele kaartgebied ziet, kunt u
selecteren
om in te zoomen. U kunt het detailniveau ook hoger instellen
door de zoomdetails van de kaart te wijzigen.
1
Selecteer in de navigatiekaart Menu
> Kaartinstelling >
Satellietfoto's
.
2
Selecteer een optie:
Selecteer
Alleen land om standaardkaartinformatie over
het water met voor het land overlappende foto's weer te
geven.
Selecteer
Mengpercentage fotokaart om foto's van
zowel het land als het water bij een bepaalde mate van
doorzichtigheid weer te geven. Gebruik de schuifregelaar
om het gewenste percentage op te geven. Hoe hoger u
het percentage instelt, hoe minder doorzichtig de foto's
zijn.
Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven
Om luchtfoto's op de waterkaart te kunnen bekijken moet in de
kaartinstellingen de instelling Satellietfoto's
zijn ingeschakeld.
OPMERKING:
In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt zich met behulp van luchtfoto's van oriëntatiepunten,
jachthavens en havens op de omgeving oriënteren of uzelf voor
aankomst alvast vertrouwd maken met (jacht)havens.
1
Selecteer op de waterkaart een camerapictogram:
Selecteer om een luchtfoto weer te geven.
Selecteer om een perspectieffoto weer te geven. De
foto is gemaakt vanuit het perspectief van de camera in de
richting van de kegelvormige lijn.
2
Selecteer
Luchtfoto.
Garmin Quickdraw
Contours kaarten
Met de functie voor
Garmin Quickdraw Contours kaarten kunt u
kaarten met contouren en dieptelabels maken voor elk
wateroppervlak.
Wanneer Garmin Quickdraw Contours gegevens vastlegt, wordt
een gekleurde cirkel rond het bootpictogram weergegeven.
Deze cirkel vertegenwoordigt bij benadering het gebied op de
kaart dat bij elke bundelbeweging wordt gescand. Een groene
cirkel geeft een goede diepte en goede GPS-positie aan. Een
rode cirkel geeft aan dat de diepte of GPS-positie niet
beschikbaar is.
U kunt Garmin Quickdraw Contours weergeven in een
combinatiescherm of als enkele weergave op de kaart.
De hoeveelheid opgeslagen gegevens is afhankelijk van de
grootte van uw geheugenkaart, uw echoloodbron en de snelheid
van uw boot wanneer u de gegevens opslaat. U kunt langer
vastleggen wanneer u een echolood met een enkele bundel
gebruikt. Naar schatting kunt u ongeveer 1500 uur aan
gegevens opslaan op een geheugenkaart van 2 GB.
Wanneer u gegevens vastlegt op een geheugenkaart in uw
kaartplotter, worden de nieuwe gegevens toegevoegd aan uw
bestaande Garmin Quickdraw Contours kaart en opgeslagen op
de geheugenkaart. Wanneer u een nieuwe geheugenkaart
plaatst, worden de bestaande gegevens niet overgebracht naar
de nieuwe kaart.
Water in kaart brengen met de functie Garmin
Quickdraw
Contours
Voordat u de functie Garmin Quickdraw
Contours kunt
gebruiken, moet u een ondersteunde kaartplotter met
bijgewerkte software, echolooddiepte, uw GPS-positie en een
geheugenkaart met vrije ruimte tot uw beschikking hebben.
OPMERKING:
Deze functie is niet op alle toestellen
beschikbaar.
1
Selecteer vanuit een kaartweergave Menu > Quickdraw
Contours >
Start opnemen
.
2
Selecteer Stop opnemen als de opname is voltooid.
3
Selecteer Beheer > Naam en voer een naam voor de kaart
in.
Een label toevoegen aan een Garmin Quickdraw
Contours kaart
U kunt labels toevoegen aan een Garmin Quickdraw Contours
kaart om gevaren of nuttige punten te markeren.
1
Selecteer een locatie op de navigatiekaart.
2
Selecteer
Voeg Quickdraw label toe.
3
Voer een naam in voor het label en selecteer OK
.
6 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Garmin Quickdraw
Contours instellingen
Selecteer op de kaart
Menu
> Quickdraw Contours >
Instellingen
.
Correctie tijdens opnemen: Hiermee stelt u de afstand in
tussen de sonardiepte en de opnamediepte van de
contouren. Een echolooddiepte van 3,6 m (12 ft.) met een
opname-offset van -0,5 m (-1,5 ft.) genereert bijvoorbeeld
contouren op een diepte van 3,1 m (10,5 ft.).
Weergavecorrectie: Hiermee stelt u verschillen in
contourdiepten en dieptelabels op een Garmin Quickdraw
Contours kaart in als compensatie voor wijzigingen in het
waterniveau, of voor dieptefouten in opgenomen kaarten.
Analysekleuren: Hiermee stelt u de kleur van het scherm
Garmin Quickdraw Contours in. Wanneer de instelling is
ingeschakeld, worden correct vastgelegde gebieden groen
en niet goed vastgelegde gebieden rood weergegeven. Als
de instelling is uitgeschakeld, maken de contourgebieden
gebruik van standaard kaartkleuren.
Automatic Identification System
Met het Automatic Identification System (AIS) kunt u andere
schepen identificeren en wordt u gewaarschuwd als er zich
schepen in uw buurt bevinden. Wanneer de kaartplotter is
aangesloten op een extern AIS-toestel, kan de kaartplotter AIS-
informatie geven over andere schepen in de nabijheid die een
transponder hebben en die actief AIS-informatie uitzenden.
Over die schepen ontvangt u informatie, zoals Maritime Mobile
Service Identity (MMSI), locatie, GPS-snelheid, GPS-koers, de
tijd die is verstreken na de melding van de laatste positie van
het schip, het moment waarop dat schip het dichtst bij u was en
het tijdstip daarvan.
Sommige kaartplottermodellen ondersteunen ook Blue Force
Tracking. Schepen die met Blue Force Tracking worden
gevolgd, worden op de kaartplotter aangeduid met een
blauwgroene kleur.
Symbolen van AIS-doelen
Symbool Beschrijving
AIS-schip. Het schip geeft AIS-informatie. De richting waarin
het driehoekje wijst, geeft de richting aan waarin het AIS-
schip vaart.
Het doel is geselecteerd.
Het doel is geactiveerd. Het object wordt groter op de kaart.
Een groene lijn die aan het object vastzit, geeft de voorlig-
gende koers van het object aan. De MMSI, snelheid en
richting van het schip staan onder het object als de instelling
hiervoor is ingesteld op Toon. Als de AIS-transmissie van
het schip is weggevallen, wordt er een melding
weergegeven.
Het doel is weggevallen. Een groene X geeft aan dat de
AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de kaart-
plotter wordt dan een melding weergegeven met de vraag of
het schip verder moet worden gevolgd. Als u het schip niet
meer volgt, verdwijnt het symbool voor het weggevallen
object van de kaart of de 3D-kaartweergave.
Gevaarlijk object binnen bereik. Het object knippert als het
waarschuwingssignaal klinkt en er een melding verschijnt.
Nadat het alarm is bevestigd, geeft een effen, rode driehoek
met een rode lijn de locatie en de voorliggende koers van
het object aan. Als het alarm voor het aanvaringsgevaar is
uitgeschakeld, knippert het doel maar gaat er geen waar-
schuwingssignaal af en wordt er geen melding gegeven. Als
de AIS-transmissie van het schip is weggevallen, wordt er
een melding weergegeven.
Symbool Beschrijving
Het gevaarlijke object is weggevallen. Een rode X geeft aan
dat de AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de
kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de
vraag of het schip verder moet worden gevolgd. Als u het
schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het
weggevallen gevaarlijke object van de kaart of de 3D-kaart-
weergave.
De plaats van dit symbool geeft de kortste afstand tussen
uw schip en het gevaarlijke object aan. De getallen naast het
symbool geven bij de kortste afstand tussen uw schip en dat
object aan hoe lang het nog zou duren voordat beide met
elkaar in aanvaring zouden komen.
OPMERKING:
Schepen die met de functie Blue Force Tracking
worden gevolgd, worden gemarkeerd met een blauwgroene
kleur, ongeacht hun status.
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van
geactiveerde AIS-doelen
Wanneer informatie over de voorliggende koers en over de
COG (koers over de grond) door een geactiveerd AIS-doel
wordt aangeleverd, wordt de voorliggende koers van het doel
als een lijn die aan het symbool van het AIS-doel vastzit op de
kaart weergegeven. Koerslijnen worden niet weergegeven in
een 3D-kaartweergave.
De geprojecteerde koers van een geactiveerd AIS-doel wordt
als een stippellijn op een kaart of in een 3D-kaartweergave
weergegeven. De lengte van de geprojecteerde koerslijn is
gebaseerd op de waarde van de instelling van de
geprojecteerde koers. Als er voor een geactiveerd AIS-doel
geen informatie over de snelheid wordt verschaft of als het schip
voor anker ligt of is afgemeerd, wordt er geen geprojecteerde
koerslijn weergegeven. Veranderingen in de snelheid, de koers
over de grond of informatie over de richting van de
koerswijziging die door het schip worden uitgezonden, kunnen
van invloed zijn op de berekende koerslijn.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel informatie over de
koers over de grond, de voorliggende koers of de richting van de
koerswijziging wordt aangeleverd, wordt de geprojecteerde
koers van het object berekend op basis van de informatie over
de koers over de grond en de richting van de koerswijziging. De
richting waarin het object draait, die eveneens is gebaseerd op
de informatie over de richting van de koerswijziging, wordt
aangegeven door de richting van de pijlpunt aan het einde van
de koerslijn. De lengte van de pijlpunt verandert niet.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel wel informatie over
de koers over de grond en de voorliggende koers maar geen
informatie over de richting van de koerswijziging wordt
aangeleverd, wordt de geprojecteerde koers van het object
berekend op basis van de informatie over de koers over de
grond.
AIS-schepen op een kaart of 3D-kaartweergave
weergeven
Voordat u AIS kunt gebruiken, moet u de kaartplotter aansluiten
op een extern AIS-toestel en signalen van een actieve
transponder van andere schepen ontvangen.
U kunt instellen hoe andere schepen op een kaart of een 3D-
kaartweergave worden weergegeven. Het weergavebereik dat
voor één kaart of één 3D-kaartweergave wordt opgegeven,
heeft alleen betrekking op die kaart of 3D-kaartweergave. De
instellingen voor details, geprojecteerde koersen en sporen die
voor één kaart of één 3D-kaartweergave worden opgegeven,
gelden voor alle kaarten en alle 3D-kaartweergaven.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 7
1
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Overige schepen > Weergave-instelling.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Weergavebereik en geef de afstand op ten
opzichte van uw locatie waarbinnen AIS-schepen
zichtbaar moeten zijn.
Selecteer Details >
Toon
om gegevens weer te geven
over de schepen waarvoor AIS is geactiveerd.
Selecteer
Geprojecteerde koers om de tijd van de
geprojecteerde koers voor schepen met AIS in te stellen
en voer de tijd in.
Selecteer Sporen om de sporen van schepen met AIS
weer te geven en selecteer de lengte van het spoor dat
moet worden weergegeven.
Een doel voor een AIS-schip activeren
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip
> Activeer doel
.
Informatie over een gevonden AIS-schip bekijken
U kunt de status van het AIS-signaal, MMSI, GPS-snelheid,
GPS-koers en andere informatie over een gevonden AIS-schip
bekijken.
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer
AIS-schip.
Een doel voor een AIS-schip deactiveren
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Deactiveer echo.
Een lijst met AIS-gevaren weergeven
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Overige schepen
> AIS-lijst
.
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen
Voordat u een aanvaringsalarm kunt instellen, moet een
compatibele kaartplotter zijn verbonden met een AIS-toestel.
Het alarm voor de veilige zone bij aanvaringsgevaar wordt
alleen in combinatie met AIS gebruikt. De veilige zone wordt
gebruikt om aanvaringen met andere schepen te voorkomen.
Deze zone kan worden aangepast.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > AIS >
AIS-alarm > Aan
.
Wanneer een schip met AIS de veilige zone rond uw schip
binnenvaart, wordt er een melding weergegeven en gaat er
een alarmsignaal af. Het object wordt als een gevaar op het
scherm aangegeven. Als het alarm is uitgeschakeld, wordt er
geen melding en geen alarmsignaal gegeven, maar blijft het
object op het scherm aangeduid als gevaarlijk.
2
Selecteer Bereik
.
3
Selecteer een afstand voor de straal van de veilige zone rond
uw schip.
4
Selecteer Tijd.
5
Selecteer een tijdstip waarop het alarmsignaal afgaat als een
schip blijft afkoersen op doorkruising van de veilige zone.
Om bijvoorbeeld 10 minuten van tevoren te worden
gewaarschuwd, voordat een aanstaande doorkruising
mogelijk plaatsvindt, stelt u Tijd
in op 10. Het alarm gaat dan
af 10 minuten voordat het schip de veilige zone doorkruist.
AIS-noodsignaal
Zelfstandig werkend AIS-noodsignaaltoestel dat uw positie
uitzendt indien het in noodgevallen worden geactiveerd. De
kaartplotter kan signalen ontvangen van Search and Rescue
Transmitters (SART), Emergency Position Indicating Radio
Beacons (EPRIB), en andere Man Overboord-signalen.
Noodsignaal-uitzendingen zijn andere uitzendingen dan
standaard-AIS-uitzendingen, dus zien ze er ook anders uit op de
kaartplotter. In plaats van een noodsignaal-uitzending te volgen
om een aanvaring te voorkomen, kunt u een noodsignaal-
uitzending volgen om een vaartuig of persoon in nood te
lokaliseren en te helpen.
Navigeren naar een noodsignaal-uitzending
Als u een noodsignaal-uitzending ontvangt, wordt er een
noodsignaalalarm weergegeven.
Selecteer Bekijk
> Ga naar
om naar de oorsprong van de
uitzending te navigeren.
Symbolen voor zoeken van AIS-noodsignaaltoestel
Symbool Beschrijving
Uitzending van AIS-noodsignaaltoestel. Selecteer dit
symbool om meer informatie over de uitzending weer te
geven en de navigatie te starten.
Uitzending weggevallen.
Testuitzending. Wordt weergegeven als het noodsignaaltoe-
stel van een vaartuig wordt getest. Het gaat in dit geval niet
om een noodgeval.
Testuitzending weggevallen.
AIS-uitzendingen met testwaarschuwingen inschakelen
Als u wilt voorkomen dat u een groot aantal testwaarschuwingen
en symbolen ontvangt in drukke gebieden, zoals jachthavens,
kunt het ontvangen van AIS-testwaarschuwingen in- of
uitschakelen. Als u een AIS-noodtoestel wilt testen, moet u de
kaartplotter inschakelen om testwaarschuwingen te ontvangen.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > AIS.
2
Selecteer een optie:
Als u EPRIB-testsignalen (Emergency Position Indicating
Radio Beacon) wilt ontvangen of negeren, selecteert u
AIS-EPIRB-test.
Als u MOB-testsignalen (Man Overboard) wilt ontvangen
of negeren, selecteert u AIS-MOB-test.
Als u SART-testsignalen (Search and Rescue
Transponder) wilt ontvangen of negeren, selecteert u AIS-
SART-test.
AIS-ontvangst uitschakelen
De ontvangst van het AIS-signaal is standaard ingeschakeld.
Selecteer Instellingen > Overige schepen > AIS > Uit.
De AIS-functionaliteit wordt uitgeschakeld voor alle kaarten
en 3D-kaartweergaven. Dit is inclusief het zoeken en volgen
van AIS-schepen, het melden en volgen van
aanvaringsgevaar als schepen te dicht in de buurt komen en
informatie over AIS-schepen.
Instellingen kaart en 3D-kaartweergave
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en 3D-kaartweergaven. Voor een aantal opties zijn
premiumkaarten of aangesloten accessoires, zoals radar,
vereist.
Deze instellingen gelden voor de kaarten en 3D-
kaartweergaven, met uitzondering van de Radaroverlay en Fish
Eye 3D (Instellingen voor Fish Eye 3D, pagina 11).
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave Menu.
Via-punten en sporen: Zie Instellingen voor via-punten en
sporen op de kaarten en kaartweergaven, pagina 9.
Overige schepen: Zie Instellingen voor andere schepen op de
kaarten en kaartweergaven, pagina 10.
Quickdraw Contours: Schakelt het tekenen van
bodemcontouren in en laat u labels voor viskaarten maken.
Oppervlak radar: Toont oppervlakteradardetails op de
Perspective 3D- of Mariner's Eye 3D-kaartweergaven.
Weerradar: Toont weerradarbeelden op de Perspective 3D- of
Mariner's Eye 3D-kaartweergaven.
8 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Navigatiemiddelen: Toont navigatiehulpmiddelen op de
viskaart.
Zeilen: Hiermee worden de leylijnen (Leylijninstellingen,
pagina 9)
en de startlijnbegeleiding aangepast in de
zeilmodus.
Kaartinstelling: Zie Navigatiekaart- en viskaartinstellingen,
pagina 9.
Cijfers projecteren: Zie Instellingen voor cijfers projecteren,
pagina 9. Dit wordt mogelijk weergegeven in het menu
Chart Setup.
Kaartweergave: Zie Instellingen kaartweergave,
pagina
10.
Dit wordt mogelijk weergegeven in het menu Kaartinstelling.
Navigatiekaart- en viskaartinstellingen
OPMERKING:
Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en 3D-kaartweergaven. Sommige instellingen vereisen
externe accessoires of premiumkaarten.
Selecteer vanuit de navigatiekaart of viskaart
Menu
>
Kaartinstelling
.
Satellietfoto's: Bij gebruik van bepaalde premiumkaarten kunt u
op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie
weergeven van het land alleen of van zowel het land als de
zee (Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven,
pagina 6)
.
Wateroverlay: Toont reliëfarcering, waardoor bodemcontouren
met arcering of echoloodbeelden worden weergegeven, wat
helpt bij het vaststellen van de dichtheid van de bodem. Deze
functie is alleen beschikbaar bij sommige premiumkaarten.
Getijden & stromingen: Toont indicators van
stromingenstations en getijdenstations op de kaart (Indicaties
voor getijden en stromingen weergeven, pagina 6) en
schakelt de schuifregelaar voor getijden en stromingen in,
waarmee u de tijd kunt instellen voor welke getijden en
stromingen worden vermeld op de kaart.
Rozen: Toont een kompasroos rond uw boot, waarmee de
kompasrichting wordt aangeven op basis van de koers van
de boot. Een ware of schijnbare windrichting wordt
weergegeven als de kaartplotter is aangesloten op een
compatibele maritieme windsensor. In de zeilmodus worden
de ware en schijnbare wind weergegeven op de windroos.
Meerniveau: Hiermee stelt u het huidige waterniveau van het
meer in. Deze functie is alleen beschikbaar bij sommige
premiumkaarten.
Cijfers projecteren: Zie Instellingen voor cijfers projecteren,
pagina 9.
Weer: Hier kunt u instellen welke weergegevens worden
getoond op de kaart, wanneer de kaartplotter is aangesloten
op een compatibele weerontvanger met een actief
abonnement. Vereist een compatibele, aangesloten antenne
en een actief abonnement.
Kaartweergave: Zie Instellingen kaartweergave, pagina 10.
Instellingen voor via-punten en sporen op de kaarten
en kaartweergaven
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave Menu
> Via-punten
en sporen
.
Sporen: Hiermee worden sporen op de kaart of 3D-
kaartweergave getoond.
Via-punten: Hiermee wordt de via-puntenlijst getoond (Een lijst
met alle waypoints weergeven,
pagina
12).
Nieuw via-punt: Hiermee wordt een nieuw via-punt
aangemaakt.
Via-puntweergave: Hiermee stelt u in hoe via-punten op de
kaart worden weergegeven.
Actieve sporen: Hiermee wordt het menu getoond voor de
opties van actieve sporen.
Opgeslagen sporen: Hiermee wordt de lijst met opgeslagen
sporen getoond (Een lijst met opgeslagen sporen weergeven,
pagina 15).
Sporenweergave: Hiermee stelt u in welke sporen op de kaart
worden weergegeven op basis van spoorkleur.
Leylijninstellingen
Sluit een windsensor aan op de kaartplotter om de leylijnfuncties
te gebruiken.
In de zeilmodus (Het type boot instellen,
pagina
2) kunt u
leylijnen weergeven op de navigatiekaart. Leylijnen kunnen erg
handig zijn tijdens zeilraces.
Selecteer op de navigatiekaart Menu > Zeilen > Leylijnen.
Scherm: Hiermee stelt u in hoe de leylijnen en het vaartuig
worden weergegeven op de kaart en hoe lang de leylijnen
zijn.
Zeilhoek: Hiermee kunt u selecteren hoe het toestel leylijnen
berekent. De optie Actueel berekent de leylijnen met behulp
van de gemeten windhoek van de windsensor. De optie
Handmatig berekent de leylijnen met behulp van handmatig
ingevoerde hoeken voor loefzijde en lijzijde.
Getijdecorrectie: Hiermee corrigeert u de leylijnen op basis van
het getijde.
Instellingen voor cijfers projecteren
Selecteer in een kaart, 3D-kaartweergave, het radarscherm of
een combinatiescherm Menu
> Cijfers projecteren
.
Wijzig lay-out: Hiermee stelt u de lay-out van de cijferprojectie
of gegevensvelden in. U kunt selecteren welke gegevens in
elk gegevensveld moeten worden weergegeven.
Navigatiebijkaart: Geeft de navigatiebijkaart weer wanneer het
schip naar een bestemming navigeert.
Instellingen navigatiebijkaart: Hiermee kunt u de
navigatiebijkaart configureren voor het weergeven van de
Routedeelbalk en bepalen waar de bijkaart wordt
weergegeven voor een koerswijziging of bestemming.
Kompaslijn: Geeft de gegevensbalk met kompaslijn weer
wanneer het schip naar een bestemming navigeert.
De gegevensvelden bewerken
U kunt instellen welke gegevens in overlays worden
geprojecteerd op de kaarten en andere schermen.
1
Selecteer in een scherm dat cijfers projecteren ondersteunt
Menu.
2
Selecteer indien nodig Kaartinstelling
.
3
Selecteer Cijfers projecteren
> Wijzig lay-out
.
4
Selecteer een lay-out.
5
Selecteer een gegevensveld.
6
Selecteer het type gegevens dat in het veld wordt
weergegeven.
Afhankelijk van de kaartplotter en de netwerkconfiguratie
kunnen de beschikbare opties variëren.
Een navigatiebijkaart weergeven
U kunt bepalen wanneer er een navigatiebijkaart wordt
weergegeven op sommige kaartweergaven. De navigatiebijkaart
wordt alleen weergegeven als het schip naar een bestemming
navigeert.
1
Kies in een kaart of 3D-kaartweergave Menu.
2
Selecteer indien nodig Kaartinstelling.
3
Selecteer Cijfers projecteren > Navigatiebijkaart > Auto.
4
Selecteer Instellingen navigatiebijkaart.
5
Voer een van onderstaande handelingen uit:
Selecteer Routedeelbalk
> Aan
om de behouden
snelheid voor het waypoint weer te geven tijdens de
navigatie van een route met meer dan één routedeel.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 9
Selecteer Volgende koerswijziging > Afstand om de
volgende koerswijziging op basis van de afstand te
bekijken.
Selecteer Volgende koerswijziging > Tijd om de
volgende koerswijziging op basis van de tijd te bekijken.
Selecteer Bestemming om aan te geven hoe de
bestemmingsgegevens worden weergegeven en selecteer
een optie.
Instellingen kaartweergave
U kunt de presentatie aanpassen van de verschillende kaarten
en 3D-kaartweergaven. De instellingen zijn alleen van
toepassing op de gebruikte kaart of kaartweergave.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en 3D-kaartweergaven en kaartplottermodellen. Voor
een aantal opties zijn premiumkaarten of aangesloten
accessoires vereist.
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Kaartinstelling >
Kaartweergave
.
Oriëntatie: Hiermee stelt u het perspectief van de kaart in.
Detail: Hiermee stelt u in hoe gedetailleerd de verschillende
zoomniveaus op de kaart worden weergegeven.
Koerslijn: Hiermee kunt u de koerslijn weergeven en
aanpassen. Dit is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de
boot in de richting van de vaarkoers van de boot en de
gegevensbron voor de koerslijn.
Panoptix gebied: Toont en verbergt het gebied dat wordt
gescand door de Panoptix
transducer. Het Attitude and
Heading Reference System (AHRS) moet worden
gekalibreerd om deze functie te kunnen gebruiken (Het
kompas kalibreren, pagina 21)
.
Wereldkaart: Gebruikt een normale wereldkaart of een
gearceerde reliëfkaart voor de kaart. Het verschil tussen
deze twee kaarten is alleen zichtbaar als zodanig is
uitgezoomd dat de gedetailleerde kaarten niet meer worden
weergegeven.
Puntpeilingen: Hiermee worden dieptepeilingen in- en
uitgeschakeld en een gevaarlijke diepte ingesteld.
Dieptepeilingen die overeenkomen met de opgegeven
gevaarlijke diepte of die minder diep zijn, worden met rode
tekst weergegeven.
Ondiep-arcering: Hiermee stelt u de arcering in vanaf de
kustlijn naar de opgegeven diepte.
Dieptebereikarcering: Hiermee bepaalt u de arcering tussen de
bovenste en onderste diepte.
Symbolen: Hiermee toont en configureert u de weergave van
verschillende symbolen op de kaart, zoals het pictogram van
de boot, navigatiesymbolen, nuttige punten op het land en
lichtsectoren.
Stijl: Hiermee stelt u in hoe kaartgegevens bij driedimensionaal
terrein worden weergegeven.
Gevarenkleuren: Maakt gebruik van een kleurenschaal om
ondiep water en land aan te geven. Blauw geeft diep water
aan, geel betekent ondiep water en rood staat voor zeer
ondiep water.
Voorkeursdiepte: Hiermee stelt u de weergave van een veilige
diepte voor de Mariner's Eye 3D kaartweergave in.
OPMERKING:
Deze instelling heeft alleen gevolgen voor de
gevarenkleuren in de Mariner's Eye 3D kaartweergave. Deze
instelling heeft geen gevolgen voor de ingestelde veilige
waterdiepte voor Auto Guidance of voor de instelling van het
alarm voor ondiep water (echolood).
Afstandcirkels: Hiermee toont en configureert u de weergave
van afstandscirkels, waarmee u afstanden kunt visualiseren
in sommige kaartweergaven.
Corridorbreedte: Hiermee stelt u de breedte in van de
navigatiecorridor. Dit is de magenta lijn in sommige
kaartweergaven, waarmee de koers naar uw bestemming
wordt aangegeven.
De voorliggende-koerslijn en koers-over-de-grondlijn
(COG) instellen
U kunt de voorliggende-koerslijn en de koers-over-de-grondlijn
(COG) weergeven op de kaart.
Koers over de grond (COG) is de richting waarin u beweegt.
Voorliggende koers is de richting waarin de boeg van de boot
wijst wanneer een koerssensor is aangesloten.
1
Selecteer in een kaartweergave Menu > Kaartinstelling >
Kaartweergave >
Koerslijn
.
2
Selecteer indien nodig Bron en selecteer een optie:
Als u automatisch de beschikbare bron wilt gebruiken,
selecteert u Auto.
Als u de koers van de GPS-antenne wilt gebruiken voor
de COG, selecteert u
GPS-koers (COG).
Als u gegevens van een aangesloten koerssensor wilt
gebruiken, selecteert u Koers.
Als u gegevens van zowel een aangesloten koerssensor
als de GPS-antenne wilt gebruiken, selecteert u COG en
voorliggende koers.
Hiermee worden zowel de voorliggende-koerslijn als de
koers-over-de-grondlijn weergegeven op de kaart.
3
Selecteer Scherm
en selecteer een optie:
Selecteer Afstand
> Afstand
en voer de lengte in van de
lijn die wordt weergegeven op de kaart.
Selecteer Tijd > Tijd, en voer de tijd in die wordt gebruikt
om de afstand te berekenen die uw boot in de opgegeven
tijd aflegt bij de huidige snelheid.
Instellingen voor andere schepen op de kaarten en
kaartweergaven
OPMERKING:
Deze opties vereisen aangesloten accessoires,
zoals een AIS-ontvanger of marifoon.
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave
Menu > Overige
schepen.
AIS-lijst: Geeft de AIS-lijst weer (Een lijst met AIS-gevaren
weergeven, pagina 8).
DSC-lijst: Geeft de DSC-lijst weer (DSC-lijst, pagina 31).
Weergave-instelling: Zie Instellingen AIS-weergave,
pagina 10.
DSC-sporen: Geeft de sporen weer van DCS-schepen en
selecteert de lengte van het spoor dat moet worden
weergegeven.
AIS-alarm: Stelt het aanvaringsalarm in (Een veilige zone voor
aanvaringsgevaar instellen, pagina 8).
Instellingen AIS-weergave
OPMERKING:
AIS werkt alleen als er een extern AIS-toestel en
signalen van een actieve transponder van andere schepen
worden gebruikt.
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave
Menu
>
Overige schepen > Weergave-instelling
.
Bereik AIS-weergave: Geeft de afstand ten opzichte van uw
locatie aan waarbinnen AIS-schepen zichtbaar worden.
Details: Geeft details weer van schepen waarvoor AIS is
geactiveerd.
Geprojecteerde koers: Stelt de geprojecteerde koerstijd in voor
schepen waarvoor AIS is geactiveerd.
Sporen: Geeft de sporen weer van AIS-schepen en selecteert
de lengte van het spoor dat moet worden weergegeven.
10 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Instellingen voor Fish Eye 3D
OPMERKING:
In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
Selecteer Menu in de Fish Eye 3D-kaartweergave.
Geef weer.: Hiermee stelt u het perspectief van de 3D-
kaartweergave in.
Sporen: Hiermee worden sporen weergeven.
Echoloodkegel: Geeft een kegel weer die het gebied aangeeft
dat onder de dekking van uw transducer valt.
Vissymbolen: Geeft zwevende doelen weer.
Navigatie met een kaartplotter
VOORZICHTIG
Als uw vaartuig over een stuurautomaat beschikt, moet bij elk
roer een bedieningsscherm zijn geïnstalleerd waarmee de
stuurautomaat kan worden uitgeschakeld.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING:
Sommige kaartweergaven zijn beschikbaar met
premiumkaarten, in sommige gebieden.
Als u wilt navigeren, moet u een bestemming kiezen, een koers
uitzetten of een route maken en vervolgens de koers of route
volgen. Volg de koers of route op de navigatie- of viskaart, of in
de Perspective 3D- of Mariner's Eye 3D-kaartweergave.
U kunt een koers naar een bestemming instellen en deze volgen
met behulp van een van de volgende drie methoden: Ga naar,
Route naar, of Auto Guidance.
Ga naar: Brengt u direct naar uw bestemming. Dit is de
standaardoptie om naar een bestemming te navigeren. De
kaartplotter tekent een rechte koers- of navigatielijn naar de
bestemming. De route kan over land en andere obstakels
lopen.
Route naar: Berekent een route van uw locatie naar een
bestemming, met de mogelijkheid om koerswijzigingen aan te
brengen. Met deze optie kunt u een rechte koers uitzetten
naar de bestemming en zo nodig koerswijzigingen in de route
aanbrengen om land en andere obstakels te vermijden.
Auto Guidance: Maakt gebruik van de kaartgegevens en
ingevoerde gegevens over uw boot om de beste
doorvaartroute naar uw bestemming te bepalen. Deze optie
is alleen beschikbaar bij gebruik van een compatibele
premiumkaart op een compatibele kaartplotter. Een wending-
voor-wending navigatieroute naar de bestemming wordt
aangegeven, waarbij land en andere obstakels worden
vermeden (Auto Guidance, pagina 14).
Als u een compatibele Garmin
stuurautomaat gebruikt die op
de kaartplotter is aangesloten via NMEA 2000
®
, volgt de
stuurautomaat de Auto Guidance route.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
Elementaire navigatievragen
Vraag Antwoord
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
de kaartplotter mij in de richting
wijst waarin ik wil gaan
(peiling)?
Navigeer met Ga naar. Zie Een
directe koers instellen en volgen met
behulp van Ga naar,
pagina
12.
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
het toestel een rechte koers
(met minimale koersafwij-
kingen) naar een locatie vaart,
waarbij de kortste weg vanaf de
huidige locatie wordt gevolgd?
Stel een route in die uit één routedeel
bestaat en navigeer langs deze route
met behulp van Route naar. Zie Een
route vanaf uw huidige locatie maken
en navigeren, pagina 13.
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
het toestel obstakels op de
kaart vermijdt bij het navigeren
naar een locatie?
Stel een route in die uit meerdere
routedelen bestaat en navigeer langs
deze route met behulp van Route
naar. Zie Een route vanaf uw huidige
locatie maken en navigeren,
pagina 13.
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
het toestel gebruikmaakt van
mijn stuurautomaat?
Navigeer met Route naar. Zie Een
route vanaf uw huidige locatie maken
en navigeren, pagina 13.
Kan het toestel een pad voor
me maken?
Als u beschikt over premiumkaarten
die Auto Guidance ondersteunen en u
bevindt zich in een gebied met
dekking voor Auto Guidance, navigeer
dan met Auto Guidance. Zie Een Auto
Guidance route instellen en volgen,
pagina 14.
Hoe kan ik de instellingen voor
Auto Guidance wijzigen voor
mijn boot?
Zie Configuraties van Auto Guidance
routes
, pagina
14.
Bestemmingen
U kunt bestemmingen selecteren met behulp van verschillende
kaarten en 3D-kaartweergaven, of met behulp van de lijsten.
Bestemming zoeken op naam
U kunt op naam zoeken naar opgeslagen waypoints,
opgeslagen routes, opgeslagen sporen en watersportdiensten.
1
Selecteer Navigatie-info
> Zoek op naam
.
2
Voer ten minste een deel van de naam van de bestemming
in.
3
Selecteer OK indien nodig.
De 50 dichtstbijzijnde bestemmingen die met uw zoekcriteria
overeenkomen, worden weergegeven.
4
Kies de bestemming.
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart
Selecteer uw bestemming op de navigatiekaart.
Zoeken naar een watersportdienstbestemming
OPMERKING:
In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
De kaartplotter bevat informatie over duizenden bestemmingen
waar watersportdiensten worden aangeboden.
1
Selecteer
Navigatie-info.
2
Selecteer Buitengaatsdiensten
of Binnenlandse diensten.
3
Selecteer indien nodig een watersportdienstcategorie.
De kaartplotter geeft een lijst met de dichtstbijzijnde posities
en de afstand en peiling tot deze posities weer.
4
Selecteer een bestemming.
U kunt of selecteren om extra informatie of de positie op
een kaart weer te geven.
Stoppen met navigeren
Selecteer in de navigatie- of viskaart
Menu > Navigatie
stoppen.
Navigatie met een kaartplotter 11
Via-punten
Via-punten zijn locaties die u vastlegt en in het toestel opslaat.
Uw huidige positie als waypoint markeren
Selecteer vanuit een willekeurig scherm Markeren.
Een via-punt op een andere positie maken
1
Selecteer Navigatie-info >
Via-punten > Nieuw via-punt
.
2
Selecteer een optie:
Om het via-punt te maken door positiecoördinaten in te
voeren, selecteert u Voer coördinaten in en voert u de
coördinaten in.
Om het via-punt te maken met behulp van een kaart,
selecteert u
Gebruik kaart en daarna achtereenvolgens
de locatie en Selecteer.
MOB-locatie markeren en navigeren
Als u een via-punt markeert, kunt u deze als MOB-positie (man-
over-boord) opslaan.
Selecteer een optie:
Selecteer vanuit elk scherm Markeren >
Man-over-
boord
.
Selecteer in het startscherm Man-over-boord > Ja.
Een internationaal MOB-symbool markeert het actieve MOB-
punt en de kaartplotter stelt een directe koers in terug naar de
gemarkeerde locatie.
Een lijst met alle waypoints weergeven
Selecteer Navigatie-info
> Via-punten
.
Een opgeslagen waypoint bewerken
1
Selecteer Navigatie-info
> Via-punten
.
2
Selecteer een waypoint.
3
Selecteer
Wijzig via-punt.
4
Selecteer een optie:
Als u een naam wilt toevoegen, selecteert u Naam en
voert u de naam in.
Als u het symbool wilt wijzigen, selecteert u Symbool.
Als u de diepte wilt wijzigen, selecteert u Diepte
.
Als u de watertemperatuur wilt wijzigen, selecteert u
Watertemperatuur.
Als u de opmerking wilt wijzigen, selecteert u Opmerking
.
Als u de positie van de waypoint wilt verplaatsen,
selecteert u Verplaats.
Een opgeslagen waypoint verplaatsen
1
Selecteer Navigatie-info > Via-punten.
2
Selecteer een waypoint.
3
Selecteer Wijzig via-punt > Verplaats.
4
Geef een nieuwe locatie voor het waypoint aan:
Als u tijdens het weergeven van een kaart het waypoint
wilt verplaatsen, selecteert u Gebruik kaart, selecteert u
een nieuwe locatie op de kaart en vervolgens Verplaats
via-punt
.
Als u het waypoint wilt verplaatsen door middel van
coördinaten, selecteert u Voer coördinaten in en voert u
de nieuwe coördinaten in.
Naar een opgeslagen waypoint zoeken en navigeren
VOORZICHTIG
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
Voordat u naar een waypoint kunt navigeren, moet u er eerst
een maken.
1
Selecteer Navigatie-info >
Via-punten
.
2
Selecteer een waypoint.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
Om direct naar de locatie te navigeren, selecteert u Ga
naar
.
Om een route naar de locatie te maken, inclusief
koerswijzigingen, selecteert u Route naar.
Om Auto Guidance te gebruiken, selecteert u Auto
Guidance.
5
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
OPMERKING:
Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
6
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Een waypoint of MOB verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info >
Via-punten
.
2
Selecteer een waypoint of MOB.
3
Selecteer Wis.
Alle waypoints verwijderen
Selecteer Navigatie-info
> Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Via-punten > Alles
.
Een directe koers instellen en volgen met behulp van
Ga naar
VOORZICHTIG
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
U kunt een directe koers uitzetten en deze volgen vanaf uw
huidige positie naar een geselecteerde bestemming.
1
Selecteer een bestemming (Bestemmingen, pagina 11).
2
Selecteer Navigeren naar > Ga naar.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
3
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
4
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
12 Navigatie met een kaartplotter
Routes
Een route vanaf uw huidige locatie maken en
navigeren
U kunt een route op de navigatiekaart of de viskaart maken en
deze meteen gaan volgen. Met deze procedure worden de
route- of waypointgegevens niet opgeslagen.
OPMERKING:
In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer een bestemming op de navigatie- of viskaart.
2
Selecteer Navigeren naar > Route naar.
3
Selecteer de locatie van de laatste koerswijziging voor de
bestemming.
4
Selecteer Voeg koerswijziging toe.
5
Herhaal de stappen 3 en 4 als u meer koerswijzigingen wilt
toevoegen. Werk daarbij terug vanaf de bestemming naar de
huidige locatie van uw vaartuig.
De laatste koerswijziging die u toevoegt moet de eerste
koerswijziging zijn die u maakt, beginnend vanaf uw huidige
locatie. Het moet de koerswijziging zijn die zich het dichtst bij
uw vaartuig bevindt.
6
Indien nodig selecteert u Menu.
7
Selecteer
Navigeer route.
8
Controleer de koers die met een magenta lijn wordt
aangegeven.
9
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Een route maken en opslaan
Met deze procedure worden de route en alle hierin opgenomen
via-punten opgeslagen. Het startpunt kan uw huidige positie of
een willekeurige andere positie zijn.
1
Selecteer Navigatie-info >
Routes > Nieuwe route > Route
naar
.
2
Selecteer de beginlocatie van de route.
3
Selecteer Voeg koerswijziging toe.
4
Selecteer de locatie van de volgende koerswijziging op de
kaart.
5
Selecteer Voeg koerswijziging toe.
De kaartplotter markeert de locatie van de koerswijziging met
een via-punt.
6
Herhaal de stappen 4 en 5 als u meer koerswijziging wilt
opgeven.
7
Selecteer de eindbestemming.
Een lijst met routes en Auto Guidance routes
weergeven
1
Selecteer Navigatie-info >
Routes
.
2
Selecteer zo nodig Filter
om alleen routes of Auto Guidance
routes weer te geven.
Een opgeslagen route bewerken
U kunt de naam van een route wijzigen of de koerswijzigingen in
een route aanpassen.
1
Selecteer Navigatie-info > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer
Wijzig route.
4
Selecteer een optie:
Als u een naam wilt wijzigen, selecteert u Naam en voert
u de naam in.
Als u een waypoint wilt selecteren in de
koerswijzigingslijst, selecteert u Wijzig koerswijzigingen
>
Gebruik lijst met koerswijzigingen
en selecteert u een
waypoint in de lijst.
Als u een koerswijziging wilt selecteren, gaat u naar
Wijzig koerswijzigingen > Gebruik kaart en selecteert u
een locatie op de kaart.
Naar een opgeslagen route zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de
gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste één route
maken en opslaan.
1
Selecteer Navigatie-info
> Routes
.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
Selecteer
Vooruit om de route te navigeren vanaf het
beginpunt dat is gebruikt bij het maken van de route.
Selecteer Achteruit om de route te navigeren vanaf het
bestemmingspunt van de route dat is gebruikt bij het
maken van de route.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
5
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
6
Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd
land, ondiep water en andere obstakels.
7
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan
deze route navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de
gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste één route
maken en opslaan.
1
Selecteer Navigatie-info
> Routes
.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Navigeren naar
.
4
Selecteer
Offset om op een opgegeven afstand parallel aan
de oorspronkelijke route te navigeren.
5
Geef aan hoe u langs de route wilt navigeren:
Selecteer Vooruit - bakboord om de route te volgen
vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
links van de oorspronkelijke route.
Selecteer Vooruit - stuurboord om de route te volgen
vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
rechts van de oorspronkelijke route.
Selecteer Achteruit - bakboord om de route te volgen
vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de route
naar links van de oorspronkelijke route.
Selecteer Achteruit - stuurboord om de route te volgen
vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de route
naar rechts van de oorspronkelijke route.
6
Selecteer
OK indien nodig.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
7
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
8
Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd
land, ondiep water en andere obstakels.
Navigatie met een kaartplotter 13
9
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Een opgeslagen route verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info
> Routes
.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Bekijk > Wis.
Alle opgeslagen routes verwijderen
Selecteer Navigatie-info
> Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Routes
.
Auto Guidance
VOORZICHTIG
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
OPMERKING:
In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt Auto Guidance gebruiken om de beste route naar uw
bestemming in kaart te brengen. Auto Guidance gebruikt uw
kaartplotter om kaartgegevens, zoals waterdiepte en bekende
obstakels, te scannen en op basis daarvan een route te
berekenen en voor te stellen. U kunt de route onderweg
wijzigen.
Een Auto Guidance route instellen en volgen
1
Selecteer een bestemming (Bestemmingen, pagina 11).
2
Selecteer Navigeren naar > Auto Guidance.
3
Controleer de route die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
4
Selecteer Start navigatie
.
5
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
OPMERKING:
Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
Een
Auto Guidance route maken en opslaan
1
Selecteer Navigatie-info
> Routes > Nieuwe route > Auto
Guidance
.
2
Selecteer een beginpunt en vervolgens Volgende.
3
Selecteer een bestemming en daarna Volgende
.
4
Selecteer een optie:
Als u een obstakel wilt bekijken en de route in de buurt
daarvan wilt wijzigen, selecteert u Gevaren weergeven.
Als u de route wilt wijzigen, selecteert u Pad aanpassen
en volgt u de instructies op het scherm.
Als u de route wilt wissen, selecteert u Annuleer Auto
Guidance.
Als u de route wilt opslaan, selecteert u OK
.
Een Auto Guidance route aanpassen
1
Volg in de navigatiekaart de instructies op het scherm of
gebruik de pijlknoppen om het bestemmingspunt te
verplaatsen naar de nieuwe locatie.
2
Selecteer Selecteer > Verplaats punt.
3
Selecteer
Terug om terug te keren naar het navigatiescherm.
De uitvoering van een Auto Guidance berekening
annuleren
Selecteer in de navigatiekaart Menu > Annuleer.
TIP:
U kunt Terug selecteren om de berekening snel te
annuleren.
Een getimede aankomst instellen
U kunt deze functie op een route of een Auto Guidance route
gebruiken om te worden geïnformeerd op welk tijdstip u
aankomt op een geselecteerd punt. Op die manier kunt u timen
op welk tijdstip u aankomt op een locatie, bijvoorbeeld een brug
die opengaat of de startlijn van een race.
1
Selecteer vanuit de navigatiekaart Menu.
2
Selecteer zo nodig Navigatieopties
.
3
Selecteer
Getimede aankomst.
TIP: U kunt het menu
Getimede aankomst snel openen door
een punt te selecteren op de route of Auto Guidance route.
Configuraties van Auto Guidance routes
VOORZICHTIG
De instellingen voor Voorkeursdiepte en Vrije doorvaarthoogte
zijn van invloed op de manier waarop de kaartplotter een Auto
Guidance route berekent. Als de waterdiepte of de
obstakelhoogte in een gebied niet bekend is, wordt geen Auto
Guidance route berekend voor dat gebied. Als een gebied aan
het begin of einde van een Auto Guidance route minder diep is
dan de
Voorkeursdiepte of lager dan de instellingen voor Vrije
doorvaarthoogte, wordt er afhankelijk van de kaartgegevens wel
of geen Auto Guidance route berekend voor dat gebied. De
koers door deze gebieden wordt op de kaart weergegeven als
een grijze lijn of een lijn met magenta en grijze lijnen. Er wordt
een alarmbericht weergegeven wanneer uw boot een van deze
gebieden binnenvaart.
OPMERKING:
In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING:
Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten.
U kunt de parameters instellen die door de kaartplotter worden
gebruikt bij het berekenen van een Auto Guidance route.
Voorkeursdiepte: Hiermee stelt u de minimale waterdiepte in,
gebaseerd op dieptegegevens van de kaart, waarin uw boot
veilig kan varen.
OPMERKING:
De minimale waterdiepte voor de
premiumkaarten (van vóór 2016) is 0,9 meter (3 ft.). Als u
een waarde invoert van minder dan 0,9 meter (3 ft.), gebruikt
de kaart alleen diepten van 0,9 meter (3 ft.) bij het berekenen
van een Auto Guidance route.
Vrije doorvaarthoogte: Hiermee kunt u de minimale hoogte
voor bruggen of obstakels instellen, gebaseerd op de
kaartgegevens, waar de boot nog veilig onderdoor kan varen.
Afstand kustlijn: Hiermee stelt u in hoe dicht op de kust u de
Auto Guidance route wilt plaatsen. De Auto Guidance
route
wordt mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het
navigeren wijzigt. De voor deze instelling beschikbare
waarden zijn relatief in plaats van absoluut. Om ervoor te
zorgen dat de Auto Guidance lijn op de juiste afstand van de
kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto
Guidance route beoordelen aan de hand van een of meer
bekende bestemmingen waarvoor navigatie door nauw
vaarwater is vereist (
De afstand ten opzichte van de kust
aanpassen,
pagina
14)
.
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen
De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u de
Auto Guidance lijn wilt plaatsen. De Auto Guidance lijn wordt
mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren
wijzigt. De beschikbare waarden voor de instelling Afstand
14 Navigatie met een kaartplotter
kustlijn zijn relatief, niet absoluut. Om ervoor te zorgen dat de
Auto Guidance lijn op de juiste afstand van de kust wordt
geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto Guidance lijn
beoordelen aan de hand van een of meer bekende
bestemmingen waarvoor navigatie door nauw vaarwater is
vereist.
1
Meer uw vaartuig af of ga voor anker.
2
Selecteer Instellingen >
Navigatie > Auto Guidance >
Afstand kustlijn > Normaal
.
3
Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent
gevaren.
4
Selecteer Navigeren naar > Auto Guidance.
5
Controleer de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaal
of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de
route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
6
Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u Menu
> Navigatie stoppen
en
gaat u verder met stap 10.
Als de Auto Guidance-lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u Instellingen >
Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Ver
.
Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance-lijn te groot
zijn, selecteert u Instellingen >
Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Nabij
.
7
Als u
Nabij of Ver hebt geselecteerd in stap 6, controleert u
de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaalt u of de lijn
veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met
koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open
water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op
Nabij of
Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
8
Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u Menu > Navigatie stoppen en
gaat u verder met stap 10.
Als de Auto Guidance lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u Instellingen >
Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Verst
.
Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance lijn te groot
zijn, selecteert u Instellingen >
Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Dichtstbijzijnd
.
9
Als u
Dichtstbijzijnd of Verst hebt geselecteerd in stap 8,
controleert u de plaatsing van de Auto Guidance lijn en
bepaalt u of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en
of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance
zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open
water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op
Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
10
Herhaal stap 3 t/m 9 in ieder geval nog één keer. Gebruik
daarbij elke keer een andere bestemming tot u vertrouwd
bent met de functionaliteit van de instelling Afstand kustlijn.
Sporen
Een spoor (track) is een registratie van de door uw boot
afgelegde weg. Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd is
het actieve spoor. Dit kan worden opgeslagen. U kunt sporen
weergeven op elke kaart of in elke 3D-kaartweergave.
Sporen weergeven
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu
> Via-
punten en sporen > Sporen > Aan
.
Een lijn achter uw boot op de kaart geeft uw route aan.
De kleur van het actieve spoor instellen
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen >
Actieve spooropties >
Spoorkleur
.
2
Selecteer een spoorkleur.
Het actieve spoor opslaan
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen
> Actief spoor opslaan
.
2
Selecteer een optie:
Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
Selecteer Geheel log
.
3
Selecteer
Sla op.
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Opgeslagen sporen.
Een opgeslagen spoor bewerken
1
Selecteer Navigatie-info
> Sporen > Opgeslagen sporen
.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Wijzig spoor.
4
Selecteer een optie:
Selecteer Naam en voer een nieuwe naam in.
Selecteer
Spoorkleur en selecteer een kleur.
Een spoor opslaan als route
1
Selecteer Navigatie-info
> Sporen > Opgeslagen sporen
.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Wijzig spoor >
Route opslaan
.
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met sporen kunt doorzoeken en naar het
gewenste spoor kunt navigeren, moet u ten minste één spoor
maken en opslaan (Sporen,
pagina
15).
1
Selecteer Navigatie-info
> Sporen > Opgeslagen sporen
.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Volg spoor.
4
Selecteer een optie:
Selecteer Vooruit om vanaf het beginpunt dat is gebruikt
bij het maken van het spoor naar het spoor te navigeren.
Selecteer Achteruit
om vanaf het bestemmingspunt dat is
gebruikt bij het maken van het spoor naar het spoor te
navigeren.
5
Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
6
Volg de lijn langs elk traject van de route, vermijd land,
ondiep water en andere obstakels.
Een opgeslagen spoor verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info
> Sporen > Opgeslagen sporen
.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer
Wis.
Alle opgeslagen sporen verwijderen
Selecteer Navigatie-info >
Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Opgeslagen sporen
.
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
Navigatie met een kaartplotter 15
1
Selecteer Navigatie-info
> Sporen > Volg actief spoor
.
2
Selecteer een optie:
Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
Selecteer Geheel log.
3
Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
4
Volg de gekleurde lijn, vermijd land, ondiep water en andere
obstakels.
Het actieve spoor wissen
Selecteer Navigatie-info
> Beheer gegevens > Sporen >
Wis actief spoor
.
Het spoorgeheugen wordt gewist, maar het huidige spoor
wordt wel opgeslagen.
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Actieve spooropties.
2
Selecteer Opnamemodus.
3
Selecteer een optie:
Selecteer Vul
om een logboek met sporen bij te houden
tot het geheugen met sporen vol is.
Selecteer
Wikkel om het logboek met sporen continu bij
te houden, waarbij de oudste koersgegevens worden
vervangen door nieuwe gegevens.
Het opslaginterval van het spoorlog configureren
U kunt de frequentie aangeven waarmee de sporen worden
geregistreerd. Het frequent vastleggen van spoorpunten is
nauwkeuriger maar hierdoor raakt het logboek met sporen wel
sneller vol. Het resolutie-interval wordt aanbevolen voor het
meest efficiënte gebruik van het geheugen.
1
Selecteer Navigatie-info
> Sporen > Actieve spooropties >
Opslaginterval > Interval
.
2
Selecteer een optie:
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van de afstand
tussen twee punten, selecteert u Afstand
> Wijzig
en
voert u de afstand in.
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van tijdinterval,
selecteert u Tijd
> Wijzig
en geeft u de interval op.
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van een afwijking
in de koers, selecteert u Resolutie
> Wijzig
en voert u de
maximale toegestane fout in van de ware koers voordat er
een spoorpunt wordt vastgelegd.
Grenzen
Met Grenzen kunt u gebieden op het wateroppervlak markeren
die u wilt vermijden of niet wilt verlaten. U kunt een alarm
instellen dat u waarschuwt als u een grensgebied in- of uitvaart.
U kunt de kaart gebruiken om grensgebieden, -lijnen en -cirkels
te maken. U kunt ook opgeslagen sporen en routes omzetten in
grenslijnen. U kunt een grensgebied maken met via-punten door
een route te maken op basis van via-punten en de route om te
zetten in een grenslijn.
U kunt een grens selecteren die u wilt instellen als actieve
grens. U kunt de actieve grensgegevens toevoegen aan de
gegevensvelden op de kaart.
Een grens maken
1
Selecteer Navigatie-info > Grenzen >
Nieuwe grens
.
2
Selecteer een grensvorm.
3
Volg de instructies op het scherm.
Een route omzetten in een grens
Voordat u een route kunt omzetten in een grens, moet u ten
minste één route maken en opslaan (Een route maken en
opslaan,
pagina
13)
.
1
Selecteer Navigatie-info
> Routes
.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Wijzig route > Sla op als grens.
Een spoor omzetten in een grens
Voordat u een spoor kunt omzetten in een grens, moet u ten
minste één spoor vastleggen en opslaan (Het actieve spoor
opslaan,
pagina
15)
.
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Wijzig spoor >
Sla op als grens
.
Een grens bewerken
1
Selecteer Navigatie-info
> Grenzen
.
2
Selecteer een grens.
3
Selecteer
Wijzig grens.
4
Selecteer een optie:
Selecteer Weergaveopties als u de weergave van de
grens op de kaart wilt bewerken.
Selecteer Wijzig grens als u de grenslijnen of -naam wilt
wijzigen.
Selecteer Alarm als u het grensalarm wilt bewerken.
Een grensalarm instellen
Grensalarmen waarschuwen u als zich binnen een bepaalde
afstand van een grens bevindt.
1
Selecteer Navigatie-info
> Grenzen
.
2
Selecteer een grens.
3
Selecteer Alarm
> Aan
.
4
Voer een afstand in.
5
Selecteer een optie.
Selecteer Verlaten als u wilt worden gewaarschuwd
middels een alarm als u zich op een bepaalde afstand van
een grens bevindt waar u binnen wilt blijven.
Selecteer
Binnengaan als u wilt worden gewaarschuwd
middels een alarm als u zich op een bepaalde afstand van
een grensgebied bevindt dat u wilt vermijden.
Een grens verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info >
Grenzen
.
2
Selecteer een grens.
3
Selecteer Wijzig grens > Wis.
Stoppen met navigeren
Selecteer tijdens het navigeren een optie in de navigatiekaart
of viskaart:
Selecteer Menu
> Navigatie stoppen
.
Wanneer u met Auto Guidance navigeert, selecteert u
Menu >
Navigatieopties > Navigatie stoppen
.
Gebruikersgegevens synchroniseren op het
Garmin
Marine Network
LET OP
Maak voordat u de gebruikersgegevens synchroniseert op het
netwerk een back-up van uw gebruikersgegevens om eventueel
gegevensverlies te voorkomen. Zie Een back-up van gegevens
maken op een computer,
pagina
42.
U kunt via-punten, sporen en routes delen met alle compatibele
toestellen die met het Garmin
Marine Network (Ethernet) zijn
verbonden.
OPMERKING:
Deze functie is niet op alle toestellen
beschikbaar.
16 Navigatie met een kaartplotter
Selecteer Navigatie-info
> Beheer gegevens >
Gebr.gegevens delen > Aan
.
Als er op een kaartplotter een via-punt, spoor of route wordt
gewijzigd, worden deze wijzigingen automatisch
gesynchroniseerd met alle kaartplotters in het Ethernet-netwerk.
Alle opgeslagen waypoints, routes en
sporen verwijderen
Selecteer
Navigatie-info > Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Alles > OK.
Combinaties
In het combinatiescherm kunt u meerdere schermen
tegelijkertijd weergeven. Het aantal beschikbare opties voor het
combinatiescherm is afhankelijk van de optionele toestellen die
u op de kaartplotter hebt aangesloten en van het feit of u al dan
niet premiumkaarten gebruikt.
Een combinatie selecteren
1
Selecteer
Combinaties.
2
Selecteer een combinatie.
Een combinatiescherm aanpassen
Niet alle opties zijn beschikbaar op alle kaartplottermodellen.
1
Selecteer
Combinaties.
2
Selecteer een combinatie.
3
Selecteer Menu >
Configureer combinatie
.
4
Selecteer een optie:
Als u de naam wilt wijzigen, selecteert u Naam en voert u
een nieuwe naam in.
Als u de weergaven, het aantal vensters en de lay-out wilt
wijzigen, selecteert u Wijzig lay-out, en volgt u de
instructies op het scherm.
Als u de gegevens die in de combinatie worden
weergegeven, wilt wijzigen, selecteert u Wijzig combo.
Selecteer vervolgens het scherm dat u wilt wijzigen en de
nieuwe gegevens.
Als u het formaat van de vensters wilt aanpassen,
selecteert u
Wijzig combo en sleept u de pijlen.
Als u de cijfers die op het scherm worden getoond, wilt
aanpassen, selecteert u Cijfers projecteren
.
5
Selecteer OK
.
Een aangepast combinatiescherm toevoegen
U kunt naar wens een aangepast combinatiescherm maken.
1
Selecteer Combinaties
> Menu > Voeg toe
.
2
Volg de instructies op het scherm.
Echolood
Als uw kaartplotter goed is aangesloten op een Garmin
echoloodmodule en een transducer, kunt u uw compatibele
toestel gebruiken om vis op te sporen. Er zijn verschillende
echoloodweergaven waarmee u de vis in het gebied kunt
weergeven.
Welke aanpassingen die u in elke echoloodweergave kunt
instellen, is afhankelijk van de gebruikte weergave en het
kaartplottermodel en de aangesloten echoloodmodule en
transducer.
Echoloodweergaven
Welke echoloodweergaven beschikbaar zijn, is afhankelijk van
het type transducer en de optionele echoloodmodule die zijn
aangesloten op de kaartplotter. U kunt bijvoorbeeld de
echoloodweergave met gesplitste frequenties alleen gebruiken
als u een transducer met dubbele frequentie hebt aangesloten.
Er zijn vier basisstijlen voor echoloodweergaven beschikbaar:
Een weergave op volledig scherm, een weergave met een
gesplitst scherm waarin twee of meer weergaven worden
gecombineerd, een gesplitste zoomweergave en een gesplitste
frequentieweergave waarin twee frequenties worden
weergegeven. U kunt de instellingen voor elke weergave in het
scherm aanpassen. Als u zich bijvoorbeeld in de gesplitste
frequentieweergave bevindt, kunt u de versterking voor elke
frequentie apart instellen.
Traditioneel echoloodweergave
Er zijn diverse weergaven op volledig scherm beschikbaar,
afhankelijk van de aangesloten apparatuur.
In de
Traditioneel echoloodweergave op volledig scherm worden
de echoloodgegevens van een transducer groot weergegeven.
De diepteschaal rechts op het scherm geeft de diepte van de
waargenomen objecten weer, terwijl het scherm van rechts naar
links schuift.
À
Dieptegegevens
Á
Zwevende doelen of vissen
Â
Bodem van het water
DownVü
echoloodweergave
OPMERKING:
Niet alle modellen ondersteunen DownVü
echoloodtechnologie en transducers.
OPMERKING:
Als u DownVü scanning sonar wilt ontvangen,
hebt u een compatibele kaartplotter of viszoeker en een
compatibele transducer nodig.
DownVü hoge-frequentie echolood biedt een duidelijker beeld
onder de boot, waardoor u een gedetailleerdere weergave krijgt
van structuren waar de boot overheen gaat.
Traditionele transducers zenden een kegelvormige bundel uit.
De DownVü
scanning sonar technologie zendt een smalle
bundel uit, vergelijkbaar met de vorm van de lichtbundel in een
kopieerapparaat. Deze bundel geeft een duidelijkere afbeelding
van wat er zich onder de boot bevindt.
SideVü
echoloodweergave
OPMERKING:
Niet alle modellen ondersteunen SideVü
echoloodtechnologie en scanning transducers.
OPMERKING:
Als u SideVü scanning-echolood wilt ontvangen,
hebt u een compatibele kaartplotter, een compatibele
echoloodmodule en een compatibele transducer nodig.
SideVü scanning-echoloodtechnologie geeft u een beeld van
wat er zich naast de boot bevindt. U kunt hiermee naar
structuren en vis zoeken.
Combinaties 17
À
Linkerkant van de boot
Á
Rechterkant van de boot
Â
De transducer op uw vaartuig
Ã
Bomen
Ä
Oude banden
Å
Stukken hout
Æ
Afstand vanaf de zijkant van de boot
Ç
Water tussen de boot en de bodem
SideVü/DownVü scanning-technologie
In plaats van een meer algemene kegelvormige bundel maakt
de
SideVü/DownVü transducer gebruik van een vlakke bundel
om het water en de bodem naast uw boot te scannen.
Gesplitst zoomscherm voor echoloodweergave
Het gesplitste zoomscherm voor echoloodweergave bevat een
volledige grafiek van de echoloodmetingen plus een
uitvergroting van een gedeelte van de grafiek op hetzelfde
scherm.
Gesplitst frequentiescherm voor echoloodweergave
In het gesplitste frequentiescherm voor echoloodweergave
worden aan de ene kant hoogfrequente echoloodgegevens
weergegeven in een grafiek op het volledige scherm, en aan de
andere kant laagfrequente echoloodgegevens.
OPMERKING:
Voor het gesplitste frequentiescherm is een
transducer met dubbele frequentie vereist.
Panoptix
echoloodweergaven
OPMERKING:
Niet alle modellen ondersteunen Panoptix
transducers.
Als u Panoptix echoloodbeelden wilt ontvangen, hebt u een
compatibele kaartplotter en een compatibele transducer nodig.
In de Panoptix echoloodweergaven kunt u alles rond de boot in
real-time zien. U kunt zelfs het aas onderwater zien en
aasvissen voor of onder uw boot zien zwemmen.
In de LiveVü echoloodweergaven kunt u alles wat er voor of
onder uw boot beweegt 'live' zien. Het scherm wordt zeer snel
bijgewerkt, wat de geproduceerde echoloodbeelden een vrijwel
live video-effect geeft.
De
RealVü 3D-echoloodweergaven tonen alles wat zich voor of
onder uw boot bevindt in 3D. Het scherm wordt bijgewerkt met
elke zwaai van de transducer.
Om alle vijf de Panoptix echoloodweergaven te kunnen zien
hebt u een transducer nodig voor de beelden onder de boot en
een tweede transducer voor de beelden vóór uw boot.
U opent de Panoptix echoloodweergaven door Echolood en
vervolgens een weergave te selecteren.
LiveVü
Down echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in tweedimensionale beelden wat
zich onder de boot bevindt. U kunt in deze weergave ook ballen
aas en scholen vis zien.
À
Panoptix beelden van onder de boot in bewegende echoloodweer-
gave
Á
Boot
Â
Bereik
Ã
Sporen
Ä
Dropshot-rig
Å
Bodem
LiveVü
Forward echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in tweedimensionale beelden wat
zich voor de boot bevindt. U kunt in deze weergave ook ballen
aas en scholen vis zien.
À
Boot
Á
Bereik
Â
Vis
Ã
Sporen
Ä
Bodem
RealVü
3D Forward echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in driedimensionale beelden wat
zich vóór de transducer bevindt. U kunt deze weergave
gebruiken als u stilligt en de bodem en de naar de boot toe
zwemmende vissen wilt zien.
18 Echolood
À
Kleurlegenda
Á
Boot
Â
Ping-indicator
Ã
Vis
Ä
Bodem
Å
Bereik
RealVü 3D omlaag
echoloodweergave
In deze echoloodweergave worden driedimensionale beelden
getoond van wat zich onder de transducer bevindt. U kunt deze
weergave als u stilligt gebruiken om alles rondom uw boot te
bekijken.
RealVü
3D historische echoloodwaargave
In deze weergave kunt u in 3D zien wat zich achter uw boot
afspeelt terwijl u vaart en de hele waterkolom van bodem tot
oppervlakte in 3D weergeven. Deze weergave wordt gebruikt
om vis te vinden.
À
Kleurlegenda
Á
Boot
Â
Bereik
Ã
Bodem
Ä
Structuur
Å
Vis
De echoloodweergave veranderen
1
Selecteer in een combinatiescherm met echolood
Menu
>
Wijzig combo
.
2
Selecteer het te wijzigen venster.
3
Selecteer een echoloodweergave.
Het transducertype selecteren
Voordat u het transducertype kunt selecteren, moet u weten
welk transducertype u in uw bezit hebt.
Als u een transducer aansluit die bij de kaartplotter is geleverd,
moet u mogelijk het transducertype instellen om het echolood
correct te laten functioneren. Als het toestel uw transducer
automatisch heeft gedetecteerd, wordt deze optie niet
weergegeven.
1
Selecteer vanuit een echoloodweergave
Menu
>
Echoloodinstelling > Installatie > Transducertype
.
2
Selecteer een optie:
Als u een transducer met dubbele bundel hebt voor
frequenties van 200 of 77 kHz, selecteert u Dubbele
bundel (200/77 kHz)
.
Als u een transducer met dubbele frequentie hebt voor
frequenties van 200 of 50 kHz, selecteert u Dubbele
frequentie (200/50 kHz)
.
Als u een ander type transducer hebt, selecteert u deze in
de lijst.
Een via-punt op het echoloodscherm maken
met behulp van aanraken
1
Selecteer een locatie in een echoloodweergave.
2
Selecteer .
3
Bewerk zo nodig de via-puntinformatie.
Een via-punt op het echoloodscherm maken
met behulp van de toestelknoppen
1
Gebruik de pijlknoppen om in de echoloodweergave een
locatie te selecteren die u wilt opslaan.
2
Selecteer
SELECT.
3
Bewerk zo nodig de via-puntinformatie.
Afstanden meten op het echoloodscherm
U kunt de afstand tussen twee punten in de SideVü
echoloodweergave meten.
1
Selecteer in de SideVü echoloodweergave een locatie op het
scherm.
2
Selecteer .
Er verschijnt een punaise op het scherm op de selecteerde
locatie.
3
Selecteer een andere locatie.
De afstand en hoek vanaf de punaise worden weergegeven
in de linkerbovenhoek.
TIP:
Als u de punaise en de meetgegevens vanaf de huidige
locatie van de punaise wilt verwijderen, selecteert u
.
De weergave van echoloodgegevens
pauzeren
Selecteer in een echoloodweergave
Menu > Echolood
pauzeren.
Echoloodgeschiedenis weergeven
U kunt historische echoloodgegevens in een echoloodweergave
bekijken.
OPMERKING: Niet alle transducers slaan historische
echoloodgegevens op.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Echolood
pauzeren.
2
Gebruik de pijlknoppen.
Echoloodgegevens delen
Deze functie is mogelijk niet op alle kaartplottermodellen
beschikbaar.
U kunt de echoloodgegevens bekijken van andere kaartplotters
met een ingebouwde echoloodmodule die zijn verbonden in het
Garmin
Marine Network.
Elke op het netwerk aangesloten kaartplotter kan
echoloodgegevens afkomstig van op het netwerk aangesloten
compatibele echoloodmodules en transducers weergeven,
ongeacht waar de kaartplotters en transducers op uw boot zijn
geïnstalleerd. Op bijvoorbeeld een transducer met DownVü die
achterin de boot is geïnstalleerd, kunt u de echoloodgegevens
bekijken via de voorin de boot geplaatste
GPSMAP
741.
Echolood 19
Bij het delen van echoloodgegevens worden de waarden van
sommige echoloodinstellingen, zoals Bereik
en Versterking,
gesynchroniseerd tussen de toestellen in het netwerk. De
waarden van andere echoloodinstellingen, zoals de Presentatie
instellingen, worden niet gesynchroniseerd en dienen te worden
geconfigureerd op elk afzonderlijk toestel. Bovendien worden de
schuifsnelheden van de verschillende traditionele en DownVü
echoloodweergaven gesynchroniseerd om de gesplitste
weergaven overzichtelijker te maken.
OPMERKING: Bij gebruik van meerdere transducers tegelijk
kan radarstoring ontstaan, wat kan worden verholpen door de
echoloodinstelling Interferentie
bij te stellen.
Een echoloodbron selecteren
Deze functie is mogelijk niet op alle modellen beschikbaar.
Als u meerdere echoloodgegevensbronnen gebruikt voor een
bepaalde echoloodweergave, kunt u de voor die
echoloodweergave te gebruiken bron selecteren. Als u
bijvoorbeeld twee bronnen hebt voor DownVü
, kunt u de te
gebruiken bron selecteren in de DownVü echoloodweergave.
1
Open de echoloodweergave waarvoor u een andere bron wilt
gebruiken.
2
Selecteer Menu
> Echoloodinstelling > Bron
.
3
Selecteer de bron voor deze echoloodweergave.
Naam van een echoloodbron wijzigen
U kunt de naam van een echoloodbron wijzigen om die bron
gemakkelijk te herkennen. U duidt de transducer op de boeg
van uw boot bijvoorbeeld aan met de naam "Boeg".
De naam van de bron wordt alleen voor de huidige weergave
gewijzigd. Als u bijvoorbeeld de naam van de DownVü
echoloodbron wilt wijzigen, moet u de DownVü
echoloodweergave openen.
1
Selecteer in de echoloodweergave Menu
>
Echoloodinstelling > Bron > Wijzig naam bronnen
.
2
Voer de naam in.
De overlaycijfers aanpassen
U kunt op sommige kaartplottermodellen de gegevens
aanpassen die als overlay op het echoloodscherm worden
weergegeven.
OPMERKING:
Niet alle opties zijn beschikbaar op alle
modellen.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu
>
Echoloodinstelling > Cijfers projecteren
.
2
Selecteer zo nodig de cijfers die u wilt aanpassen.
3
Selecteer de schakelaar om elk gegevensitem weer te geven
of te verbergen.
4
Selecteer
Terug om andere gegevens aan te passen.
OPMERKING: U kunt ook de kompaslijn en de
navigatiebijkaart weergeven of verbergen.
5
Selecteer
OK.
Het detailniveau aanpassen
U kunt het detailniveau en de ruis die op het echoloodscherm
worden weergegeven, aanpassen door de versterking aan te
passen voor traditionele transducers of door de helderheid aan
te passen voor
DownVü transducers.
Als u de signalen met de hoogste intensiteit wilt weergeven op
het scherm, kunt u de versterking of de helderheid verlagen om
signalen en ruis met een lagere intensiteit te verwijderen. Als u
alle signaalinformatie wilt weergeven, kunt u de versterking of
de helderheid verlagen om meer informatie weer te geven op
het scherm. Hiermee geeft u ook meer ruis weer, waardoor het
lastiger kan zijn om echte signalen te herkennen.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu.
2
Selecteer
Versterking of Helderheid.
3
Selecteer een optie:
Selecteer Omhoog of Omlaag
om de helderheid
handmatig te verhogen of te verlagen.
Selecteer een automatische optie om de versterking of de
helderheid automatisch te laten aanpassen door de
kaartplotter.
De kleurintensiteit aanpassen
U kunt de intensiteit van kleuren aanpassen en bepaalde
gebieden op het echoloodscherm markeren door de
kleurversterking voor traditionele transducers of het contrast
voor
DownVü en SideVü/DownVü transducers aan te passen.
Deze instelling werkt het beste nadat u het niveau van de details
die op het scherm worden weergegeven, hebt aangepast met de
versterkings- of helderheidsinstellingen.
Als u kleinere vissen wilt markeren of een doel wilt weergeven
met een hogere intensiteit, kunt u de kleurversterking of de
contrastinstelling verhogen. Dit gaat ten koste van het
onderscheid tussen de signalen met een hoge intensiteit
onderaan. Als u de intensiteit van een signaal wilt verlagen, kunt
u de kleurversterking of het contrast verlagen.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu.
2
Selecteer een optie:
Selecteer in de DownVü
of SideVü echoloodweergave
Contrast.
Selecteer in een Panoptix
LiveVü echoloodweergave
Kleurversterking.
Selecteer in een andere echoloodweergave
Echoloodinstelling >
Geavanceerd > Kleurversterking
.
3
Selecteer een optie:
Selecteer Omhoog of Omlaag om de kleurintensiteit
handmatig te verhogen of te verlagen.
Selecteer
Standaard als u de standaardinstelling wilt
gebruiken.
Het bereik van de diepte- of breedteschaal
aanpassen
U kunt het bereik van de diepteschaal voor traditionele en
DownVü echoloodweergaven, en het bereik van de
breedteschaal voor de SideVü
echoloodweergave aanpassen.
Als u toestaat dat het toestel het bereik automatisch aanpast,
wordt de bodem weergegeven in het onderste of buitenste
derde deel van het echoloodscherm. Dit kan handig zijn voor het
volgen van een bodem met minimale of minder grote
dieptewijzigingen.
Als u het bereik handmatig aanpast, kunt u een opgegeven
bereik weergeven. Dit kan handig zijn voor het volgen van een
bodem met grote dieptewijzigingen, zoals steile hellingen. De
bodem wordt op het scherm weergegeven zolang deze binnen
het door u ingestelde bereik blijft.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Bereik.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Auto om het bereik automatisch te laten
aanpassen door de kaartplotter.
Selecteer Omhoog of
Omlaag om het bereik handmatig
te vergroten of te verkleinen.
TIP:
Op het echoloodscherm kunt u
of selecteren om
het bereik handmatig aan te passen.
TIP:
Als u meerdere echoloodschermen hebt, kunt u met de
knop Selecteer het actieve scherm selecteren.
20 Echolood
Het zoomniveau instellen op het
echoloodscherm
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Zoom.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Bodem vast om in te zoomen op
echoloodgegevens op bodemdiepte.
Als u het dieptebereik van het uitvergrote gebied
handmatig wilt instellen, selecteert u Handmatig.
Selecteer vervolgens Weergave hoger of Weergave
dieper om het dieptebereik van het uitvergrote gebied in
te stellen en selecteer Inzoomen of Uitzoomen om de
vergroting van het uitvergrote gebied te verhogen of te
verlagen.
Selecteer
Auto om de diepte en de zoom automatisch te
laten instellen.
Selecteer
Geen zoom om de zoom te annuleren.
De schuifsnelheid instellen
U kunt bepalen hoe snel de echoloodgegevens over het scherm
schuiven. Een hogere schuifsnelheid geeft meer details weer,
met name als u vaart of op de motor vaart. Een lagere
schuifsnelheid geeft echoloodgegevens langer op het scherm
weer. Als u de schuifsnelheid in één echoloodweergave instelt,
wordt deze toegepast op alle echoloodweergaven.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodinstelling >
Schuifsnelheid
.
2
Selecteer een optie:
Als u de schuifsnelheid automatisch wilt instellen met
behulp van gegevens over de snelheid over de grond
(SOG) of de watersnelheid, selecteert u Auto.
De instelling Automatisch selecteert een schuifsnelheid
die is afgestemd op de snelheid van de boot, zodat doelen
in het water met de juiste hoogte-breedteverhouding
worden getekend en minder zijn vertekend. Bij gebruik
van DownVü of
SideVü echoloodweergaven, wordt
aangeraden de instelling Automatisch te gebruiken.
Als u een zeer hoge schuifsnelheid wilt, selecteert u
Ultrascroll®.
Met de optie Ultrascroll schuiven nieuwe
echoloodgegevens snel over het scherm, maar met een
lagere beeldkwaliteit. In de meeste situaties, biedt de optie
Snel een goede balans tussen een snel schuivend beeld
en doelen die minder vertekend worden.
Echoloodfrequenties
OPMERKING:
De beschikbare frequenties zijn afhankelijk van
de gebruikte kaartplotter, echoloodmodules en transducer.
Door de frequentie in te stellen, past u het echolood aan voor
uw specifieke doel en de aanwezige waterdiepte.
Hogere frequenties maken gebruik van smallere bundels en zijn
daarom beter voor snelle weergave en bij een ruwe zee. De
weergave van bodem en thermoclines (inversielagen) kan beter
zijn wanneer u een hogere frequentie gebruikt.
Lagere frequenties maken gebruik van bredere bundels, die de
visser meer doelen laten zien, maar kunnen ook meer
oppervlakteruis genereren en de continuïteit van bodemsignalen
verslechteren bij een ruwe zee. Bredere bundels genereren
grotere visbogen, waardoor ze ideaal zijn voor het opsporen van
vis. Bredere bundels werken ook beter in diep water, omdat de
lagere frequentie beter doordringt in diep water.
Met CHIRP frequenties kunt u elke puls een reeks frequenties
laten doorlopen voor een betere scheiding van doelen in diep
water. U kunt CHIRP gebruiken om doelen, zoals vissen in een
school, te onderscheiden en voor toepassing in diep water.
CHIRP presteert over het algemeen beter dan toepassingen met
één enkelvoudige frequentie. Omdat sommige vissen beter
worden weergegeven met een vaste frequentie, moet u rekening
houden met uw doelstellingen en met de wateromstandigheden
wanneer u CHIRP frequenties gebruikt.
Met sommige black-box echoloden en transducers kunt u ook
vooraf ingestelde frequenties aanpassen voor elk
transducerelement. Dit betekent dat u de frequentie met behulp
van de voorinstellingen snel kunt wijzigen wanneer de
wateromstandigheden en uw doelstellingen veranderen.
Wanneer u twee frequenties tegelijk gebruikt in de gesplitste
frequentieweergave, kunt u dieper kijken met de lagere
frequentie en tegelijkertijd meer details zien met de hogere
frequentie.
Frequenties selecteren
OPMERKING:
U kunt niet de frequentie voor alle
echoloodweergaven en transducers aanpassen.
U kunt opgeven welke frequenties in het echoloodscherm
worden weergegeven.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Frequentie.
2
Selecteer een frequentie die is afgestemd op uw behoeften
en waterdiepte.
Zie Echoloodfrequenties, pagina 21 voor meer informatie
over frequenties.
Een frequentievoorinstelling maken
OPMERKING: Niet voor alle transducers beschikbaar.
U kunt een voorinstelling maken om een specifieke
echoloodfrequentie op te slaan, zodat u snel van frequentie kunt
wisselen.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Frequentie.
2
Selecteer
Voeg toe.
3
Voer een frequentie in.
De
Panoptix echoloodweergaven aanpassen
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen Panoptix
transducers.
Het kompas kalibreren
Voordat u het kompas kunt kalibreren, moet de transducer op
voldoende afstand van de trollingmotor zijn geplaatst om
magnetische interferentie te voorkomen en in het water in
gebruik zijn genomen. De kalibratie moet voldoende nauwkeurig
zijn om het interne kompas te kunnen gebruiken.
OPMERKING:
Kompaskalibratie is alleen beschikbaar voor
transducers met een intern kompas.
U kunt uw boot alvast draaien voordat u begint te kalibreren,
maar tijdens het kalibreren moet uw boot 1,5 keer volledig
roteren.
1
Selecteer op de LiveVü
Forward echoloodpagina
Menu >
Echoloodinstelling > Installatie.
2
Selecteer indien nodig Gebruik AHRS
.
3
Selecteer
Kalibreer kompas.
4
Volg de instructies op het scherm.
De presentatie van LiveVü echoloodweergaven
aanpassen
1
Selecteer in een
LiveVü echoloodweergave
Menu
>
Echoloodinstelling
.
2
Selecteer een optie:
Als u de kleuren van de echoloodweergave wilt wijzigen,
selecteert u
Kleurenschema en kiest u een optie.
Als u de lengte van sporen voor de weergave van doelen
wilt wijzigen, selecteert u Sporen
en kiest u een optie.
Echolood 21
Selecteer
Bodem vullen om de bodem bruin te kleuren,
zodat bodem en water gemakkelijker zijn te
onderscheiden.
Als u de coördinaten wilt weergeven of verbergen,
selecteert u Grid overlay.
Als u de geschiedenis aan de zijkant van het scherm wilt
weergeven of verbergen, selecteert u Scroll-
geschiedenis
.
De zendhoek van de
LiveVü transducer instellen
U kunt de zendhoek van de LiveVü transducer wijzigen om de
transducer te richten op een bepaald gebied. Bijvoorbeeld om
een bal aas te volgen of om een boom in beeld te brengen die u
passeert.
1
Selecteer in een LiveVü
echoloodweergave
Menu
>
Zendhoek
.
2
Selecteer een optie.
Kijkhoek en zoomniveau van RealVü
aanpassen
U kunt de kijkhoek van de RealVü echoloodweergaven wijzigen.
U kunt ook in- en uitzoomen op de weergave.
Selecteer in een RealVü echoloodweergave een optie:
Om de kijkhoek diagonaal te wijzigen selecteert u .
Om de kijkhoek horizontaal te wijzigen selecteert u .
Om de kijkhoek verticaal te wijzigen selecteert u .
Veeg over het scherm in de gewenste richting om de
kijkhoek te wijzigen.
Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
Knijp twee vingers samen om uit te zoomen.
De presentatie van
RealVü echoloodweergaven
aanpassen
1
Selecteer in een RealVü echoloodweergave Menu
.
2
Selecteer een optie:
Als u de diepte waar het kleurenpalet opnieuw begint wilt
wijzigen, selecteert u Paletdiepte en kiest u een optie.
Als u een ander kleurenpalet wilt kiezen voor de
echoloodweerkaatsingspunten, selecteert u
Echoloodinstelling > Puntkleuren en kiest u een optie.
Als u een ander kleurenpalet wilt kiezen voor de bodem,
selecteert u Echoloodinstelling > Bodemkleuren en
kiest u een optie.
Als u een andere stijl wilt kiezen voor de bodem,
selecteert u Echoloodinstelling > Bodemstijl en kiest u
een optie.
Als u de kleurlegenda aan de zijkant van het scherm wilt
verbergen of weergeven, selecteert u Echoloodinstelling
> Kleurlegenda.
De
RealVü zwaaisnelheid aanpassen
U kunt de snelheid waarop de transducer heen en weer zwaait
aanpassen. Bij een hogere zwaaisnelheid worden minder
gedetailleerde beelden gegenereerd, maar wordt het scherm
sneller vernieuwd. Bij een lagere zwaaisnelheid zijn de beelden
gedetailleerder, maar wordt het scherm langzamer vernieuwd.
OPMERKING:
Deze functie is niet beschikbaar voor de RealVü
3D historisch echoloodweergave.
1
Selecteer in een RealVü echoloodweergave Menu >
Scansnelheid.
2
Selecteer een optie.
De a-scope inschakelen
OPMERKING:
Deze functie is niet in alle echoloodweergaven
beschikbaar.
De a-scope is een verticale flitser rechts in de
echoloodweergave op volledig scherm. Met deze functie worden
de meest recentelijk ontvangen echoloodgegevens uitvergroot
zodat deze eenvoudiger te zien zijn. Dit kan handig zijn als u
vissen wilt detecteren die zich dicht bij de bodem bevinden.
Selecteer in een echoloodweergave
Menu
>
Echoloodinstelling > Presentatie > A-Scope
.
Echoloodinstelling
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen, echoloodmodules en transducers.
Echoloodinstellingen
OPMERKING:
Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen, echoloodmodules en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave
Menu >
Echoloodinstelling.
Dieptelijn: Hiermee geeft u een referentiedieptelijn weer.
Schuifsnelheid: Hiermee stelt u in hoe snel de
echoloodgegevens van rechts naar links schuiven.
In ondiep water kunt u de schuifsnelheid mogelijk beter lager
instellen om de informatie langer weer te geven op het
scherm. In dieper water kunt u de schuifsnelheid hoger
instellen.
Schermbediening: Hiermee stelt u in hoe de
bedieningsknoppen op het echoloodscherm werken. Dit is
beschikbaar voor toestellen met aanraakscherm.
Bereiklijnen: Hiermee geeft u de verticale lijnen weer die de
afstand tot de rechter- en de linkerkant van de boot
aangeven. Deze instelling is beschikbaar voor SideVü
echoloodweergave.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in van de
echoloodweergave. Deze instelling is mogelijk beschikbaar in
het menu
Presentatie.
Kleurenschema's met een hoog contrast wijzen donkerdere
kleuren toe aan signalen met een lage intensiteit.
Kleurenschema's met een laag contrast wijzen aan signalen
met een lage intensiteit kleuren toe die vergelijkbaar zijn met
de achtergrondkleur.
Presentatie: Zie Instellingen voor echoloodweergave,
pagina 23.
Cijfers projecteren: Hiermee kunt u de gegevens instellen die
op het echoloodscherm worden weergegeven.
Geavanceerd: Zie Geavanceerde echoloodinstellingen,
pagina 23.
Installatie: Hiermee kunt u de standaardecholoodinstellingen
herstellen.
RealVü echoloodinstellingen
Selecteer in een RealVü
echoloodweergave
Menu >
Echoloodinstelling.
Puntkleuren: Hiermee kunt u een ander kleurenschema
instellen voor de echoloodweerkaatsingspunten.
Bodemstijl: Hiermee kunt u de stijl voor de bodem instellen. In
diep water kunt u deze instelling op de Punten
instellen en
vervolgens het bereik handmatig minder diep maken.
Bodemkleuren: Hiermee stelt u het kleurenschema voor de
bodem in.
Kleurlegenda: Kleurlegenda met bijbehorende diepten.
Schermbediening: Hiermee stelt u in wat de knoppen op het
echoloodscherm besturen. Dit is beschikbaar voor toestellen
met aanraakscherm.
Cijfers projecteren: Hiermee kunt u de gegevens instellen die
op het echoloodscherm worden weergegeven.
Installatie: Hiermee kunt u de transducer configureren
(Instellingen voor installatie van transducer, pagina 23).
22 Echolood
LiveVü
echoloodinstellingen
Selecteer in een LiveVü echoloodweergave
Menu >
Echoloodinstelling.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenpalet in.
Bodem vullen: Kleurt de bodem bruin om deze te
onderscheiden van water.
Sporen: Hiermee stelt u in hoe lang de sporen op het scherm
worden weergegeven. De sporen tonen de beweging van het
doel.
Grid overlay: Geeft een raster van bereiklijnen weer.
Ruisonderdrukking: Hiermee kunt u de interferentie en de
hoeveelheid ruis op het echoloodscherm verminderen.
Scroll-geschiedenis: Geeft historische echoloodbeelden weer
in een traditionele echoloodweergave.
Cijfers projecteren: Hiermee stelt u in welke gegevens worden
getoond op het echoloodscherm (De overlaycijfers
aanpassen,
pagina
20)
.
Installatie: Hiermee kunt u de transducer configureren (Het
kompas kalibreren,
pagina
21)
.
Instellingen voor echoloodweergave
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodinstelling > Presentatie.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in.
Hoek: Hiermee markeert u het sterkste signaal van de bodem
om de hardheid of zachtheid van het signaal te kunnen
definiëren.
A-Scope: Hiermee geeft u een verticale flitser weer aan de
rechterzijde van het scherm, die aan de hand van een schaal
meteen het bereik ten opzichte van doelen aangeeft.
Beeld-vooruit: Hiermee kunt u het beeld van het echolood
versnellen door meer dan een kolom met gegevens op het
scherm te tekenen voor iedere kolom met echoloodgegevens
die wordt ontvangen. Dat is vooral handig als u het echolood
gebruikt in diep water, omdat het echoloodsignaal langer
onderweg is naar de bodem en weer terug naar de
transducer.
Met de instelling 1/1 wordt één kolom met informatie op het
scherm getekend voor ieder signaal dat retour wordt
ontvangen van het echolood. Met de instelling 2/1 worden
twee kolommen met informatie op het scherm getekend voor
ieder signaal dat retour wordt ontvangen van het echolood en
dit systeem wordt voortgezet bij de instellingen 4/1 en 8/1.
Vissymbolen: Hiermee stelt u in hoe het echolood zwevende
doelen interpreteert.
Geavanceerde echoloodinstellingen
OPMERKING:
Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen, echoloodmodules en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave
Menu >
Echoloodinstelling >
Geavanceerd
.
Interferentie: Hiermee past u de gevoeligheid aan om de
gevolgen van interferentie door ruis veroorzakende bronnen
in de buurt te verminderen.
Gebruik de laagste interferentie-instelling waarmee de
gewenste verbetering kan worden bereikt, om interferentie
van het scherm te verwijderen. U kunt interferentie het beste
verwijderen door de installatieproblemen op te lossen die de
ruis veroorzaken.
Oppervlakteruis: Hiermee verbergt u oppervlakteruis om de
weergave overzichtelijker te maken. Met bredere bundels
(lagere frequenties) geeft u misschien meer doelen weer,
maar genereert u ook meer oppervlakteruis.
Kleurversterking: Zie Het detailniveau aanpassen,
pagina
20.
TVG: Hiermee past u de weergave van signalen aan om
zwakkere echoloodsignalen in dieper water te compenseren.
Bovendien beperkt u hiermee de weergave van ruis aan de
oppervlakte. Wanneer u de waarde van deze instelling
verhoogt, worden de kleuren die zijn gekoppeld aan een laag
ruisniveau en vissen consistenter weergegeven in
verschillende waterdiepten. Met deze instelling beperkt u ook
de ruis aan de oppervlakte van het water.
Instellingen voor echoloodwaarschuwingen
OPMERKING:
Sommige instellingen vereisen externe
accessoires.
Selecteer
Instellingen >
Alarmen > Echolood
.
Ondiep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte onder de opgegeven waarde komt.
Diep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte boven de opgegeven waarde komt.
Watertemperatuur: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als
de transducer een temperatuur doorgeeft die 2°F (1,1°C)
hoger of lager is dan de opgegeven temperatuur.
Vis: Hiermee kunt u een geluidsalarm instellen voor als het
toestel een zwevend doel detecteert.
laat het alarm afgaan wanneer vissen van elke
grootte worden gedetecteerd.
laat het alarm alleen afgaan wanneer middelgrote of
grote vissen worden gedetecteerd.
laat het alarm alleen afgaan wanneer grote vissen
worden gedetecteerd.
Instellingen voor installatie van transducer
OPMERKING:
Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen, echoloodmodules en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave
Menu >
Echoloodinstelling >
Installatie
.
Herstel echoloodstandaarden: Hiermee herstelt u de
fabrieksinstellingen van de echoloodweergave.
Transducertype: Hiermee kunt u het type transducer selecteren
dat op het toestel is aangesloten.
Shift: Hiermee stelt u het dieptebereik voor de echo in. Op deze
manier kunt u inzoomen op een gebied binnen de
geselecteerde diepte.
Links/rechts spiegelen: Hiermee wijzigt u de oriëntatie van de
SideVü echoloodweergave wanneer de transducer
achterstevoren is geïnstalleerd.
Gespiegeld: Hiermee stelt u de oriëntatie van de Panoptix
echoloodweergave in als de transducer is geïnstalleerd met
de kabels richting de bakboordzijde van de boot.
Straalbreedte: Hiermee stelt u de breedte van de Panoptix
transducerstraal in.
Met een smalle straalbreedte kunt u dieper en verder kijken.
Met bredere straalbreedten kunt u meer dekkingsgebieden
zien.
Gebruik AHRS: De interne sensors van het Attitude Heading &
Reference System (AHRS) detecteren de installatiehoek van
de
Panoptix transducer. Als deze instelling is uitgeschakeld,
wordt aangenomen dat de transducer is bevestigd onder een
hoek van 45 graden.
Echoloodopnamen
De weergave van echoloodgegevens opnemen
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen het opnemen
van echolood.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer in een echoloodweergave Menu
>
Echoloodinstelling > Echoloodopname > Echolood
opnemen
.
Echolood 23
15 minuten echoloodopname kost circa 200 MB aan
schijfruimte op de in het toestel geplaatste geheugenkaart. U
kunt echoloodopnamen maken tot alle ruimte op de
geheugenkaart is gebruikt.
De echoloodopname stoppen
Voordat u een echoloodopname kunt stoppen, moet u de
opname eerst starten (De weergave van echoloodgegevens
opnemen, pagina 23).
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodinstelling >
Echoloodopname > Stop opnemen
.
Een echoloodopname verwijderen
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodinstelling >
Echoloodopnamen > Bekijk
opnamen
.
3
Selecteer een opname.
4
Selecteer Wis.
Echoloodopnamen afspelen
Voordat u echoloodopnamen kunt afspelen, moet u de
HomePort
toepassing downloaden en installeren, en
echoloodgegevens opnemen op een geheugenkaart.
1
Verwijder de geheugenkaart uit het toestel.
2
Plaats de geheugenkaart in een kaartlezer die is aangesloten
op een computer.
3
Open de
HomePort toepassing.
4
Selecteer een echoloodopname in uw toestellijst.
5
Klik met de rechtermuisknop op de echoloodopname in het
onderste deelvenster.
6
Selecteer
Playback.
Diepte- en watertemperatuurgrafieken
Als u een transducer die de diepte kan meten, gebruikt of als u
de waterdiepte via NMEA
®
0183 of NMEA 2000 ontvangt, kunt u
een grafiek weergeven met de dieptelezingen afgezet tegen de
tijd. Als u een transducer met temperatuurmeting gebruikt of als
u de watertemperatuur via NMEA
0183 of NMEA 2000 ontvangt,
kunt u een grafiek weergeven met de temperatuurlezingen
afgezet tegen de tijd.
De grafiek verschuift naar links met het verstrijken van de tijd.
Selecteer
Echolood
> Gegevensgrafieken
.
Het bereik en de tijdschaal voor de grafiek voor
diepte- en watertemperatuur instellen
U kunt opgeven hoe lang diepten worden weergegeven in de
grafieken voor diepte- en watertemperatuur en welk dieptebereik
wordt weergegeven.
1
Selecteer Echolood >
Gegevensgrafieken > Menu
.
2
Selecteer
Dieptegrafiekinstellingen of
Temperatuurgrafiekinstellingen.
3
Selecteer een optie:
Als u een schaal voor de verstreken tijd wilt instellen,
selecteert u Tijdsduur. De standaardinstelling is 10
minuten. Als u een hogere waarde instelt, kunt u de
variaties gedurende een langere periode bekijken. Als u
een lagere waarde instelt, kunt u meer details voor een
kortere periode weergeven.
Als u het dieptebereik of de schaal voor het
temperatuurbereik wilt instellen, selecteert u Schaal.
Wanneer u een hogere waarde opgeeft, kan er meer
variatie in de metingen worden weergegeven. Wanneer u
een lagere waarde kiest, kunt u meer details voor de
variatie weergeven.
Radar
WAARSCHUWING
De scheepsradar zendt microgolfenergie uit, die een gevaar kan
vormen voor mens en dier. Controleer, vóór de radar wordt
ingeschakeld, of de directe omgeving vrij is. De radarbundel
bestrijkt een gebied van ca. 12° boven en onder de horizontale
lijn vanuit het midden van de radar.
Kijk als de radar aan het zenden is niet direct van dichtbij naar
de antenne; de ogen zijn van alle lichaamsdelen het meest
gevoelig voor elektromagnetische energie.
OPMERKING:
Niet alle modellen ondersteunen radar.
Wanneer u uw compatibele kaartplotter aansluit op een
optionele maritieme radar van Garmin, zoals een
GMR
1226
xHD2 of een
GMR 24 HD, kunt u meer informatie over uw
omgeving weergeven.
De GMR zendt tijdens het ronddraaien in een patroon van 360°
een smalle bundel microgolfenergie uit. Wanneer die
energiebundel op een object stuit, kaatst een deel van de
energie terug naar de radar.
Weergavemodi voor de radar
OPMERKING:
Niet alle modi zijn beschikbaar voor alle radars
en alle kaartplotters.
Selecteer Radar.
De modus Onder motor
: Er wordt een schermvullend beeld
weergegeven van de verzamelde radarinformatie.
De modus Haven
: Deze modus is bedoeld voor binnenwateren
en werkt het beste bij radarsignalen met een kort bereik (2
zeemijl of minder).
De modus Buitengaats
: Deze modus is bedoeld voor open
water en werkt het beste bij signalen met een lang bereik.
De modus Wachtpost: Hiermee kunt u de radar op bepaalde
tijden laten overschakelen op transmissie en zo een
transmissie/stand-bycyclus configureren en daarmee stroom
besparen. U kunt ook een bewakingszone instellen in deze
modus waarmee u een veilige zone rond uw boot instelt. Als
u overschakelt van de modus Wachtpost naar een andere
modus, schakelt de radar over op fulltimetransmissie en
worden alle bewakingszones uitgeschakeld.
De modus Radaroverlay: Hiermee geeft u boven op de
navigatiekaart een schermvullend beeld weer van de
verzamelde radargegevens. De gegevens die door de
radaroverlay worden weergegeven, zijn gebaseerd op de
laatst gebruikte radarmodus.
Radiosignalen uitzenden
OPMERKING:
Om veiligheidsredenen gaat de radar na het
opwarmen in de stand-bymodus. Dat geeft u de gelegenheid om
te controleren of de omgeving van de radar vrij is, voordat u met
de radartransmissie begint.
1
Schakel de kaartplotter uit en sluit de radar aan zoals
beschreven in de installatie-instructies van de radar.
2
Schakel de kaartplotter in.
De radar warmt op en een aftelsignaal maakt u erop attent
wanneer de radar gereed is.
3
Selecteer Radar
.
4
Selecteer een radarmodus.
Tijdens het opstarten van de radar wordt er een aftelbericht
weergegeven.
5
Selecteer Menu
> Radar zenden
.
24 Radar
Het radarbereik aanpassen
Het bereik van het radarsignaal geeft de lengte van het
impulssignaal aan dat door de radar wordt verzonden en
ontvangen. Als het bereik groter wordt, zendt de radar langere
pulsen uit om verre objecten te kunnen bereiken. Objecten die
dichterbij zijn, zoals vooral regen en golven, weerkaatsen ook
de langere pulsen en dat geeft ruis op het radarscherm. Als
informatie over objecten die zich verder weg bevinden op het
scherm wordt weergegeven, is er minder ruimte op het scherm
beschikbaar voor het weergeven van informatie over objecten
die zich dichterbij bevinden.
Selecteer om het bereik te verkleinen.
Selecteer om het bereik te vergroten.
Tips voor het selecteren van een radarbereik
Bepaal eerst welke informatie u op het radarscherm wilt
kunnen bekijken.
Wilt u bijvoorbeeld informatie over het weer of informatie over
objecten en scheepsverkeer dichtbij, of hebt u meer aan
informatie over weersomstandigheden verder weg?
Evalueer de omstandigheden van de omgeving waarin u de
radar gaat gebruiken.
Vooral bij zeer slechte weersomstandigheden kunnen
radarsignalen met een lang bereik het radarscherm
onoverzichtelijker maken, waardoor het lastiger wordt om de
informatie over objecten in de onmiddellijke nabijheid van uw
schip goed te kunnen interpreteren. Bij regen kunt u met
radarsignalen met een kort bereik objecten in de buurt
duidelijker zien, mits de instelling voor regenruis optimaal is
geconfigureerd.
Selecteer het kortste effectieve bereik voor de radar,
gebaseerd op de reden van uw gebruik van de radar en de
op dat moment geldende omstandigheden.
De zoomschaal op het radarscherm
aanpassen
De radarzoomschaal (ook radarsignaalbereik genoemd) geeft
de afstand van uw positie (het midden) tot aan de buitenste rand
van de cirkel weer.
Selecteer op een radarscherm
of .
Elke ring vertegenwoordigt een gelijk deel van de
zoomschaal.
Als bijvoorbeeld de zoomschaal is ingesteld op 3 mijl, is elke
ring gelijk aan 1 mijl verder uit het midden.
Een waypoint op het radarscherm markeren
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay een locatie.
2
Selecteer
Nieuw via-punt.
De modus Wachtpost
In de modus Wachtpost gaat de radar op bepaalde tijden over
op transmissie. U kunt zo een transmissie/stand-bycyclus
configureren en daarmee stroom besparen. In deze modus kunt
u ook een bewakingszone inschakelen. Deze zone is het veilige
gebied rond uw boot. Wanneer de radar een object oppikt dat de
zone binnengaat, wordt u door middel van een
waarschuwingssignaal gewaarschuwd. De modus Wachtpost
werkt bij sommige Garmin GMR
radarmodellen.
Gepland zenden inschakelen
Selecteer vanuit het wachtpostscherm Menu > Stel
wachtpost in >
Gepland uitzenden > Aan
.
De tijd voor stand-by en zenden instellen
Voordat u de stand-bytijd en zendtijd kunt instellen, moet u eerst
gepland zenden inschakelen (Gepland zenden inschakelen,
pagina 25).
U kunt stroom besparen door de stand-bytijd en zendtijd zo in te
stellen dat er alleen op bepaalde tijden radarsignalen worden
uitgezonden.
1
Selecteer vanuit het wachtpostscherm Menu > Stel
wachtpost in.
2
Selecteer
Stand-bytijd.
3
Geef het tijdinterval op tussen het verzenden van de
radarsignalen.
4
Selecteer Verzendtijd.
5
Voer de duur in van ieder radarsignaal.
Een bewakingszone inschakelen
Selecteer vanuit het wachtpostscherm Menu > Stel
wachtpost in >
Bewakingszone inschakelen
.
Een cirkelvormige bewakingszone inschakelen
Voordat u de grenzen van de zone kunt bepalen, moet u eerst
een bewakingszone inschakelen (Een bewakingszone
inschakelen, pagina 25).
U kunt een cirkelvormige bewakingszone definiëren die uw boot
volledig omsluit.
1
Selecteer vanuit het wachtpostscherm Menu > Stel
wachtpost in >
Verplaats bewakingszone > Verplaats
radarbewakingszone > Cirkel
.
2
Selecteer de locatie van de cirkel van de buitenste
bewakingszone.
3
Selecteer de locatie van de cirkel van de binnenste
bewakingszone om de breedte van de bewakingszone te
bepalen.
Een gedeeltelijke bewakingszone inschakelen
U kunt ook de grenzen opgeven van een bewakingszone die uw
boot niet volledig omsluit.
1
Selecteer vanuit het wachtpostscherm Menu > Stel
wachtpost in >
Verplaats bewakingszone > Verplaats
radarbewakingszone > Hoek 1
.
2
Versleep de hoek van de buitenste bewakingszone
À
.
3
Selecteer Hoek 2.
4
Tik op hoek
Á
van de binnenste bewakingszone om de
breedte van de bewakingszone te bepalen.
Een lijst met AIS-gevaren weergeven
Op een radarscherm of de radaroverlay kunt u een lijst met AIS-
gevaren weergeven en de weergave aanpassen.
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Overige schepen > AIS-lijst.
AIS-schepen op het radarscherm weergeven
AIS werkt alleen als er een extern AIS-toestel en signalen van
een actieve transponder van andere schepen worden gebruikt.
U kunt instellen hoe andere schepen op het radarscherm
moeten worden weergegeven. Als u een instelling voor één
radarmodus wijzigt, worden de nieuwe instellingen ook op alle
andere radarmodi toegepast (met uitzondering van de instelling
Bereik AIS-weergave). De details en instellingen van de
Radar 25
geprojecteerde koers die zijn geconfigureerd voor één
radarmodus, gelden voor elke andere radarmodus en voor de
radaroverlay.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Overige schepen
> Weergave-instelling
.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Bereik AIS-weergave en geef de afstand op
ten opzichte van uw locatie waarbinnen AIS-schepen
zichtbaar moeten zijn.
Selecteer Details
> Toon
om gegevens weer te geven
over de schepen waarvoor AIS is geactiveerd.
Selecteer Geprojecteerde koers om de tijd van de
geprojecteerde koers voor schepen met AIS in te stellen
en voer de tijd in.
Selecteer Sporen
om de sporen van schepen met AIS
weer te geven en selecteer de lengte van het spoor dat
moet worden weergegeven.
VRM en EBL
De VRM (variabele afstandsring) en de EBL (elektronische
peillijn) meten de afstand en peiling van uw schip tot een
doelobject. De VRM wordt op het radarscherm als een cirkel
rond de huidige positie van uw schip weergegeven en de EBL is
een lijn die op de huidige positie van uw schip begint en de VRM
snijdt. Het snijpunt is het doel van de VRM en de EBL.
De VRM en de EBL weergeven
De VRM en de EBL die voor één modus zijn geconfigureerd,
gelden ook voor andere radarmodi.
OPMERKING:
De VRM en de EBL kunnen niet worden
gewijzigd in de modus Wachtpost.
Selecteer op een radarscherm
Menu > Toon VRM/EBL.
De VRM en de EBL aanpassen
Voordat u de VRM en de EBL kunt aanpassen, moet u deze
eerst weergeven op het radarscherm (De VRM en de EBL
weergeven, pagina 26).
U kunt de diameter van de VRM en de hoek van de EBL
aanpassen, waardoor het snijpunt van de VRM en EBL wordt
verplaatst. De VRM en de EBL die voor één modus zijn
geconfigureerd, gelden ook voor alle andere radarmodi.
1
Selecteer op een radarscherm een nieuwe locatie voor het
snijpunt van de VRM en de EBL.
2
Selecteer
VRM/EBL verwijderen.
3
Selecteer Stop schuiven.
Het bereik en de peiling tot een doelobject meten
Voordat u de VRM en de EBL kunt aanpassen, moet u deze
eerst weergeven op het radarscherm (De VRM en de EBL
weergeven, pagina 26).
1
Selecteer op een radarscherm de doellocatie.
2
Selecteer Afstand meten.
Het bereik en de peiling voor de doellocatie staan linksboven
op het scherm.
Radaroverlay
Wanneer u uw kaartplotter aansluit op een optionele maritieme
radar van
Garmin, kunt u de radaroverlay gebruiken om
radargegevens te projecteren op de navigatiekaart of de
viskaart.
Bij de radaroverlay worden er radargegevens op de
navigatiekaart en de viskaart geplaatst. De gegevens worden op
de radaroverlay weergegeven op basis van de laatst gebruikte
radarmodus (bijvoorbeeld Haven, Buitengaats of Wachtpost).
Alle instellingen die op de radaroverlay zijn toegepast, gelden
ook voor de laatst gebruikte radarmodus. Als u bijvoorbeeld de
modus Haven gebruikt en u schakelt over naar de radaroverlay,
worden op de radaroverlay de radargegevens uit de modus
Haven weergegeven. Hebt u de versterkingsinstelling via het
menu Radaroverlay gewijzigd, dan wordt de
versterkingsinstelling voor de modus Haven automatisch
gewijzigd.
Radaroverlay en uitlijning van kaartgegevens
Wanneer u de radaroverlay gebruikt, lijnt de kaartplotter de
radargegevens op basis van de voorliggende koers van het
schip uit op de kaartgegevens. De koers wordt standaard
bepaald door middel van de gegevens van een magnetische
koerssensor die is aangesloten op een NMEA 0183 of een
NMEA 2000 netwerk. Als er geen koerssensor beschikbaar is,
wordt de koers van het schip bepaald aan de hand van de GPS-
koersgegevens.
De GPS-koersgegevens geven de richting aan waarin het schip
vaart, en niet de richting waarnaar het schip wijst. Als het schip
vanwege de stroming of de wind naar achteren of zijwaarts drijft,
ligt de radaroverlay waarschijnlijk niet volledig op één lijn met de
kaartgegevens. Dit kan worden vermeden door de gegevens
over de voorliggende koers van een elektronisch kompas te
gebruiken.
Als de voorliggende koers van het schip wordt bepaald op basis
van de gegevens van een magnetische koerssensor of een
stuurautomaat, kunnen de gegevens over de voorliggende koers
onnauwkeurig zijn vanwege een verkeerde instelling,
mechanisch defect, magnetische storing of andere factoren. In
dat geval ligt de radaroverlay waarschijnlijk niet precies op één
lijn met de kaartgegevens.
De radaroverlay weergeven
De gegevens die door de radaroverlay worden weergegeven,
zijn gebaseerd op de laatst gebruikte radarmodus.
Selecteer Grafieken >
Radaroverlay
.
Het radarbeeld wordt weergegeven in oranje en op de
navigatiekaart geprojecteerd.
Een aangepaste parkeerstand instellen
Als u meer dan één radar op uw boot hebt, moet u het
radarscherm weergeven voor de radar die u wilt aanpassen.
Standaard wordt de radarantenne loodrecht op het voetstuk
gestopt wanneer de radar niet draait. U kunt deze positie
wijzigen.
1
Selecteer in het radarscherm Menu > Radar instellen
>
Installatie > Antenneconfiguratie > Parkeerstand
.
2
Gebruik de schuifregelaar om de parkeerstand van de
antenne aan te passen en selecteer Terug
.
Een radarvrije zone inschakelen en
aanpassen
U kunt een gebied aangeven waarin door de radarscanner geen
signalen worden verzonden.
OPMERKING:
Deze functie is niet op alle radar- en
kaartplottermodellen beschikbaar.
1
Selecteer op een radarscherm Menu
> Radar instellen >
Radarvrijezone inschakelen
.
De radarvrije zone is het gearceerde gebied op het
radarscherm.
2
Selecteer Pas radarvrije zone aan > Verplaats radarvrije
zone.
3
Selecteer
Hoek 1 en daarna de nieuwe locatie voor de eerste
hoek.
4
Selecteer
Hoek 2 en daarna de nieuwe locatie voor de
tweede hoek.
5
Selecteer OK
.
26 Radar
Het uitzenden van radarsignalen stopzetten
Selecteer op een radarscherm
Menu > Radar in stand-by.
TIP:
Druk op het scherm dat wordt weergegeven op
om
het uitzenden van radarsignalen direct stop te zetten.
Het radarbeeld optimaliseren
U kunt de instellingen voor het radarbeeld aanpassen als u
minder ruis en een grotere nauwkeurigheid wilt.
OPMERKING: U kunt het radarbeeld voor iedere radarmodus
optimaliseren.
1
Selecteer een radarbereik (Het radarbereik aanpassen,
pagina 25).
2
Herstel de standaardwaarde van de ingestelde versterking
(De versterking op het radarscherm automatisch aanpassen,
pagina 27).
3
Pas de instelling voor de versterking handmatig aan (De
versterking op het radarscherm handmatig aanpassen,
pagina 27).
Radarversterking en -storing
De versterking op het radarscherm automatisch aanpassen
De automatische versterkingsinstelling voor de radarmodi is
specifiek op elke radarmodus afgestemd en kan verschillen van
de automatische versterkingsinstelling voor een andere modus.
OPMERKING:
Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor de versterking die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
OPMERKING:
Niet alle opties en instellingen zijn beschikbaar
op alle radar- en kaartplottermodellen.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Versterking.
2
Selecteer een geschikte optie voor de aangesloten radar:
Selecteer Auto
om de versterking automatisch in te
stellen op basis van de gemiddelde omstandigheden, het
bereik van het radarsignaal en de geselecteerde
radarmodus.
Als de omstandigheden veranderen, wordt de versterking
echter niet automatisch opnieuw aangepast door de
kaartplotter.
Selecteer Auto laag of
Auto hoog om de versterking
automatisch aan te passen aan veranderende
omstandigheden.
Selecteer Automatisch bovenaanzicht om de
versterking automatisch aan te passen om vogels boven
het wateroppervlak weer te geven.
De versterking op het radarscherm handmatig aanpassen
Voor optimale radarprestaties kunt u de versterking handmatig
aanpassen.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor de versterking die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Versterking.
2
Selecteer Omhoog om de versterking te verhogen totdat er
lichtpuntjes op het radarscherm verschijnen.
De gegevens op het radarscherm worden elke paar
seconden vernieuwd. Daardoor is de handmatig aangepaste
versterking niet direct zichtbaar. Pas de versterking dus
langzaam aan.
3
Selecteer Omlaag
om de versterking te verlagen totdat de
puntjes verdwijnen.
4
Als er zich boten of andere objecten binnen het bereik van
uw schip bevinden, selecteer dan Omlaag om de versterking
te verlagen totdat de objecten gaan knipperen.
5
Selecteer
Omhoog om de versterking te verhogen totdat de
boten, land en andere objecten niet meer op het radarscherm
knipperen.
6
Maak indien nodig nabijgelegen objecten zo klein mogelijk.
7
Maak zo nodig de echo's door stralingslobben zo klein
mogelijk.
De interferentie van nabijgelegen objecten minimaliseren
Grote objecten dichtbij, zoals aanlegsteigers, kunnen zeer
helder op het radarscherm worden weergegeven. Kleinere
objecten in de buurt van dergelijke grote objecten zijn daardoor
vaak minder goed te zien.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor de versterking die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Versterking.
2
Selecteer
Omlaag om de versterking zodanig te verminderen
dat de kleinere objecten ook duidelijk op het radarscherm
worden weergegeven.
Door het verminderen van de versterking om interferentie van
dichtbij gelegen grote objecten te elimineren, kunnen verre
objecten op het radarscherm gaan knipperen of van het
scherm verdwijnen.
De interferentie door stralingslobben op het radarscherm
tot een minimum beperken
Interferentie door stralingslobben kan als een halfcirkelvormig
patroon van strepen komend vanuit een object worden
weergegeven. De effecten door stralingslobben kunnen worden
voorkomen door de versterking te verminderen of door het
radarbereik korter te maken.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor de versterking die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Versterking.
2
Selecteer
Omlaag om de versterking te verlagen totdat het
halfcirkelvormige streepjespatroon van het radarscherm is
verdwenen.
Door het verminderen van de versterking om interferentie
door stralingslobben te elimineren kunnen kleinere of verre
objecten op het radarscherm gaan knipperen of van het
scherm verdwijnen.
Zeeruis op het radarscherm automatisch aanpassen
U kunt de kaartplotter instellen om de weergave van zeeruis die
wordt veroorzaakt door ruwe omstandigheden op zee,
automatisch aan te passen.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor zeeruis die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn beschikbaar
op alle radar- en kaartplottermodellen.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Ruisonderdrukking >
Zeeruis
.
2
Selecteer
Voorinstellingen of Auto.
3
Selecteer een instelling die de huidige toestand van de zee
weergeeft.
Wanneer u een compatibel radarmodel gebruikt, past de
kaartplotter de zeeruis automatisch aan op basis van de
omstandigheden op zee.
Radar 27
Zeeruis op het radarscherm handmatig aanpassen
U kunt de weergave aanpassen van ruis die wordt veroorzaakt
door een ruwe zee. De instelling voor zeeruis heeft meer invloed
op de weergave van ruis en objecten in de buurt van uw schip
dan op de weergave van ruis en objecten op grotere afstand. Bij
een hogere instelling voor zeeruis wordt de ruis die wordt
veroorzaakt door golven rond het schip, minder duidelijk
weergegeven, maar hierdoor kan ook de weergave van objecten
in de buurt van uw schip worden gereduceerd of uitgeschakeld.
OPMERKING:
Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor zeeruis die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu
>
Ruisonderdrukking > Zeeruis
.
2
Selecteer Omhoog of Omlaag
om de weergave van zeeruis
aan te passen totdat andere objecten duidelijk zichtbaar zijn
op het radarscherm.
De ruis die door de zee wordt veroorzaakt, blijft waarschijnlijk
steeds zichtbaar op het scherm.
Regenruis op het radarscherm aanpassen
U kunt de weergave aanpassen van ruis die door regen wordt
veroorzaakt. Als u het radarbereik beperkt, wordt het effect van
regenruis op het scherm waarschijnlijk ook minder (De
zoomschaal op het radarscherm aanpassen, pagina 25).
De instelling voor regenruis heeft meer invloed op de weergave
van ruis en objecten in de buurt van uw schip dan op de
weergave van de ruis en objecten op grote afstand van uw
schip. Een hogere instelling voor regenruis reduceert de
weergave van ruis die wordt veroorzaakt door nabije regen,
maar kan ook de weergave van nabije doelen reduceren of
uitschakelen.
OPMERKING:
Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instellingen voor regenruis die voor één radarmodus worden
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay gelden.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu
>
Ruisonderdrukking > Regenruis
.
2
Selecteer Omhoog of
Omlaag om regenruis dichtbij minder
duidelijk of duidelijker weer te geven totdat andere objecten
duidelijk zichtbaar zijn op het radarscherm.
Ruis die door de regen wordt veroorzaakt, blijft mogelijk toch
zichtbaar op het scherm.
Radarstoring op het radarscherm verminderen
U kunt de hoeveelheid storing door interferentie van een andere
nabije radarbron beperken door de optie Onderdrukking
radarstoring in te schakelen.
OPMERKING:
Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
optie Onderdrukking radarstoring die voor één radarmodus
wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of
de radaroverlay geldt.
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay
Menu >
Ruisonderdrukking
> Radarstoringonderdrukking
.
Echosporen
Met de functie Echosporen kunt u de beweging van schepen op
het radarscherm volgen. U kunt aanpassen hoe lang het spoor
op het scherm wordt weergegeven.
OPMERKING:
Afhankelijk van het type radar dat u gebruikt,
kunnen de instellingen voor een bepaalde radarmodus ook
worden gebruikt voor andere radarmodi of de radaroverlay.
OPMERKING:
Niet alle opties en instellingen zijn beschikbaar
op alle radar- en kaartplottermodellen.
Echosporen inschakelen
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radar instellen
> Echosporen > Scherm
.
De lengte van echosporen aanpassen
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radar instellen
> Echosporen > Tijd
.
2
Selecteer de lengte van het spoor.
De echosporen wissen
U kunt de echosporen op het radarscherm wissen om de
schermweergave overzichtelijker te maken.
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radar instellen > Echosporen >
Wis sporen
.
Instellingen voor het radarbeeld
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radar instellen.
Oriëntatie: Hiermee wijzigt u het perspectief van de
radarweergave. De instelling voor oriëntatie geldt voor elke
radarmodus. Deze instelling geldt niet voor de radaroverlay.
Presentatie: Hiermee stelt u het kleurenschema, de geplande
snelheid en de navigatieweergave in.
Voorkant boot: Compenseert de fysieke locatie van de
radarscanner op het schip als de radarscanner niet op één
lijn ligt met de boegas.
Radarweergave-instellingen
Selecteer op een radarscherm Menu > Radar instellen >
Presentatie.
OPMERKING:
Deze instellingen zijn niet van toepassing op de
radaroverlay.
Achtergrondkleur: Hiermee stelt u het kleurenschema voor de
achtergrond in.
Voorgrondkleur: Hiermee stelt u het kleurenschema voor de
radarresultaten in.
Geplande snelheid: Als uw snelheid toeneemt, wordt uw
huidige positie automatisch naar de onderkant van het
scherm verplaatst. Voer uw topsnelheid in voor het beste
resultaat.
Koerslijn: Hiermee wordt op het radarscherm een lijn vanaf de
boot weergegeven die de koersrichting aangeeft.
Afstandcirkels: Aan de hand van de afstandcirkels worden
afstanden op het radarscherm zichtbaar gemaakt.
Peilingcirkel: Toont een peiling ten opzichte van uw
voorliggende koers of gebaseerd op een noordreferentie, die
u helpt bij het bepalen van de peiling naar een object dat
zichtbaar is op het radarscherm.
Navigatielijnen: Hiermee geeft u de navigatielijnen weer die de
koers aangeven die u hebt ingesteld met Route naar,
Auto
Guidance of Ga naar.
Via-punten: Hiermee geeft u op het radarscherm via-punten
weer.
Boegcorrectie
De boegcorrectie compenseert de fysieke locatie van de
radarscanner op het schip als de radarscanner niet op één lijn
ligt met de boegas.
De mogelijke boegcorrectie meten
De boegcorrectie compenseert de fysieke locatie van de
radarscanner op het schip als de radarscanner niet op één lijn
ligt met de boegas.
1
Maak met behulp van een magnetisch kompas een optische
peiling van een stilliggend object dat zich binnen het
zichtbare bereik bevindt.
2
Meet de peiling van het object op de radar.
3
Als de afwijking van de peiling meer dan +/- 1° bedraagt, stelt
u de boegcorrectie in.
28 Radar
De boegcorrectie instellen
Om de boegcorrectie te kunnen instellen, moet u eerst de
potentiële boegcorrectie meten.
De instelling van de boegcorrectie die voor één radarmodus
wordt opgegeven, geldt voor alle andere radarmodi en voor de
radaroverlay.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radar instellen
> Installatie > Voorkant boot
.
2
Selecteer Omhoog of
Omlaag om de correctie in te stellen.
Gegevens van meters en almanakken
Meters geven informatie over de reis, motor, omgeving en wind,
en zijn beschikbaar op alle kaartplottermodellen. Op alle
kaartplotters zijn numerieke gegevens en een kompas en
tripmeter beschikbaar. Voor wind- en omgevingsmeters zijn
geldige windgegevens benodigd van het NMEA 0183 of NMEA
2000 netwerk. Voor motormeters is een verbinding met het
NMEA 2000 netwerk vereist, dus deze meters zijn niet
beschikbaar op alle kaartplottermodellen.
De kaartplotters geven ook almanak-informatie over getijden,
stromingen en de opkomst- en ondergangstijden van zon en
maan.
Het kompas weergeven
U kunt informatie over uw richting, koers en route weergeven
met behulp van het kompas.
Selecteer
Meters
> Kompas
.
Tripmeters weergeven
Tripmeters bevatten gegevens over de afgelegde kilometers,
snelheid, tijd en brandstof voor de huidige trip.
Selecteer
Meters > Reisgegevens.
De tripmeters opnieuw instellen
1
Selecteer Meters >
Reisgegevens > Menu
.
2
Selecteer een optie:
Als u alle metingen voor de huidige reis wilt instellen op
nul, selecteert u
Herstel Trip.
Als u de meting van de maximumsnelheid wilt instellen op
nul, selecteert u Herstel maximale snelheid.
Als u de afstandmeting wilt instellen op nul, selecteert u
Herstel kilometerteller.
Als u alle metingen op nul wilt instellen, selecteert u
Herstel alles
.
Motor- en brandstofmeters weergeven
Voordat u motor- en brandstofmeters kunt weergeven, moet u
verbinding hebben met een NMEA 2000
netwerk dat motor- en
brandstofgegevens kan waarnemen. Zie de installatie-instructies
voor meer informatie.
Selecteer
Meters
> Motor
.
De grenzen van de motormeter en de brandstofmeter
aanpassen
U kunt de onder- en bovenlimiet en het bereik van de gewenste
standaardwerking van een meter instellen. Als een waarde het
standaardbereik overschrijdt, wordt de meter rood.
OPMERKING:
Niet alle opties zijn beschikbaar voor alle meters.
1
Selecteer een meter.
2
Selecteer Metergrenzen
> Aangepast > Wijzig grenzen
.
3
Selecteer een optie:
Als u de minimumwaarde van het standaardbereik wilt
instellen, selecteert u Vastgesteld minimum
.
Als u de maximumwaarde van het standaardbereik wilt
instellen, selecteert u Vastgesteld maximum.
Als u de onderlimiet van de meter lager wilt instellen dan
het vastgestelde minimum, selecteert u Schaalminimum
.
Als u de bovenlimiet van de meter hoger wilt instellen dan
het vastgestelde maximum, selecteert u
Schaalmaximum
.
4
Selecteer de grenswaarde.
5
Herhaal stap 4 en 5 om meer grenzen in te stellen.
Statusalarmen voor motormeters inschakelen
U kunt de kaartplotter inschakelen om statusalarmen voor de
motor weer te geven.
Selecteer in het motormeterscherm Menu
>
Meterinstellingen > Statusalarmen > Aan
.
Wanneer een motoralarm wordt geactiveerd, wordt een
statusalarmbericht weergegeven en wordt de meter mogelijk
rood, afhankelijk van het type alarm.
Afzonderlijke statusalarmen voor motormeters
inschakelen
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen
> Statusalarmen > Aangepast
.
2
Selecteer een of meer alarmen voor de motormeters die u
wilt in- of uitschakelen.
Het aantal motoren selecteren dat door de meters
wordt weergegeven
U kunt informatie voor maximaal vier motoren weergeven.
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Motorselectie > Aantal motoren.
2
Selecteer een optie:
Selecteer het aantal motoren.
Selecteer Automatisch configureren om het aantal
motoren automatisch te detecteren.
Instellen welke motoren in de meters worden
weergegeven
Voordat u kunt instellen hoe de motoren worden weergegeven
in de meters, moet u handmatig het aantal motoren selecteren
(Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt
weergegeven, pagina 29).
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen
> Motorselectie > Wijzig motoren
.
2
Selecteer
Eerste motor.
3
Selecteer de motor die u in de eerste meter wilt weergeven.
4
Herhaal de stappen voor de overige motormeters.
De weergave van de brandstofmeters configureren
Voordat u de brandstofniveaus kunt configureren en weergeven,
moet een compatibele brandstofstroomsensor of
tankniveausensor worden verbonden met het NMEA 2000
netwerk.
U kunt de totale hoeveelheid brandstof aan boord weergeven
als een numerieke display die het totale tankniveau weergeeft of
als een grafische display die het niveau in elke brandstoftank
weergeeft.
1
Selecteer Meters
> Motor > Menu > Meterinstellingen >
Brandstofweergave
.
2
Selecteer een optie:
Als u het totale brandstofniveau in alle tanks wilt
weergeven, selecteert u Gebruik totale brandstof a.
boord
.
Als u de hoeveelheid brandstof in elke afzonderlijke tank
wilt weergeven, selecteert u Gebruik
brandstoftankniveau
.
Gegevens van meters en almanakken 29
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen
1
Selecteer Instellingen >
Mijn boot > Brandstofcapaciteit
.
2
Voer de gecombineerde totale capaciteit van de
brandstoftanks in.
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad
U kunt de brandstofniveaus op de kaartplotter synchroniseren
met de werkelijke brandstofvoorraad in het vaartuig wanneer u
brandstof tankt.
1
Selecteer Meters >
Motor > Menu
.
2
Selecteer een optie:
Als u alle brandstoftanks van het vaartuig helemaal hebt
gevuld, selecteert u Vul alle tanks. Het brandstofniveau
wordt ingesteld op de maximale capaciteit.
Als u een brandstoftank niet helemaal hebt gevuld,
selecteert u
Voeg brandstof toe aan boot en voert u de
toegevoegde hoeveelheid in.
Als u de totale hoeveelheid brandstof in de tanks van het
vaartuig wilt opgeven, selecteert u Stel totale brandstof
aan boord in en voert u de totale hoeveelheid in de tanks
aanwezige brandstof in.
Het brandstofalarm instellen
Voordat u een brandstofniveau-alarm kunt instellen, moet een
compatibele brandstofstroomsensor worden aangesloten op het
NMEA 2000
netwerk.
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid
resterende brandstof aan boord het door u opgegeven niveau
bereikt.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > Brandstof >
Brandstofalarm > Aan.
2
Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het
alarm moet afgaan.
De windmeters weergeven
Voordat u windgegevens kunt weergeven, moet een windsensor
zijn verbonden met de kaartplotter.
Selecteer
Meters > Wind.
De windmeter voor zeilen configureren
U kunt de windmeter voor zeilen configureren om de werkelijke
of schijnbare windsnelheid en windhoek weer te geven.
1
Selecteer vanaf de windmeter Menu
> Windmeter zeilen
.
2
Selecteer een optie:
Als u de ware of schijnbare windhoek wilt weergeven,
selecteert u
Naald en daarna een optie.
Als u de ware of schijnbare windsnelheid wilt weergeven,
selecteert u Windsnelheid en daarna een optie.
De bron van de snelheid configureren
U kunt opgeven of de snelheid van het vaartuig die op de
snelheidsmeter wordt weergegeven en voor windberekeningen
wordt gebruikt, gebaseerd wordt op de watersnelheid of de
GPS-snelheid.
1
Selecteer vanaf de windmeter Menu > Kompasmeter >
Snelheidsweergave.
2
Selecteer een optie:
Als u de snelheid van het vaartuig wilt berekenen op basis
van gegevens van de watersnelheidsensor, selecteert u
Watersnelheid.
Als u de snelheid van het vaartuig wilt berekenen op basis
van GPS-gegevens, selecteert u GPS-snelheid.
De bron van de koers voor de windmeter configureren
U kunt de bron van de koers opgeven die in de windmeter moet
worden weergegeven. De magnetische koers bevat de
koersgegevens die van een koerssensor afkomstig zijn; de
GPS-koersgegevens worden door de GPS van de kaartplotter
berekend.
1
Selecteer vanaf de windmeter Menu >
Kompasmeter >
Bron van koers
.
2
Selecteer
GPS-koers of Magnetisch.
OPMERKING: Wanneer u langzaam of niet beweegt, is de
magnetische kompasbron nauwkeuriger dan de GPS-bron.
De close hauled-windmeter aanpassen
U kunt het bereik van de close hauled-windmeter voor zowel de
schaal Wind tegen als de schaal Wind mee opgeven.
1
Selecteer vanaf de windmeter Menu > Kompasmeter > Stel
metertype in > Close hauled-meter.
2
Selecteer een optie:
Als u de maximum- en minimumwaarden wilt instellen die
verschijnen als de close hauled-windmeter voor wind
tegen wordt weergegeven, selecteert u Wijzig schaal
wind tegen
en stelt u de hoeken in.
Als u de maximum- en minimumwaarden wilt instellen die
verschijnen als de close hauled-windmeter voor wind mee
wordt weergegeven, selecteert u Wijzig schaal wind mee
en stelt u de hoeken in.
Als u de ware of schijnbare wind wilt weergeven,
selecteert u Wind en daarna een optie.
De omgevingsmeters weergeven
Selecteer
Meters >
Omgeving
.
De uitlijning van de windmeter configureren
U kunt de uitlijning van de windmeter op de omgevingsmeters
instellen.
1
Selecteer Meters > Omgeving >
Menu > Uitlijning
.
2
Selecteer een optie:
Als u de bovenkant van de windmeter wilt instellen op het
noorden, selecteert u Noord boven.
Als u de meter zo wilt draaien dat de richting waarin u
vaart zich bovenaan bevindt, selecteert u Krs boven
.
De bron van de koers voor de omgevingsmeter
configureren
U kunt de bron van de koers opgeven die in de omgevingsmeter
wordt weergegeven. De magnetische koers bevat de
koersgegevens die van een koerssensor afkomstig zijn; de
GPS-koersgegevens worden door de GPS van de kaartplotter
berekend.
1
Selecteer Meters >
Omgeving > Menu > Bron van koers
.
2
Selecteer GPS-koers
of Magnetisch.
De referentietijd voor de barometer instellen
U kunt de referentietijd opgeven die nodig is om de
barometerwaarde te berekenen. Deze waarde wordt in het veld
Barometer weergegeven.
1
Selecteer Meters > Omgeving > Menu > Drukreferentietijd.
2
Selecteer een optie.
Informatie over getijden, stromingen en zon
en maan
Informatie van getijdenstation
Het scherm Getijden verschaft informatie over een
getijdenstation voor een specifieke datum en tijd, zoals de
vloedhoogte en de eb- en vloedtijden. Standaard toont de
kaartplotter informatie voor het laatst weergegeven
getijdenstation en de huidige datum en tijd.
30 Gegevens van meters en almanakken
Selecteer Navigatie-info
> Getijden & stromingen > Getijde-
informatie
.
Informatie van stromingenstation
OPMERKING: Er is actuele informatie van stations beschikbaar
bij bepaalde gedetailleerde kaarten.
U kunt informatie van een stromingenstation voor een bepaalde
datum en tijd weergeven, inclusief de huidige stroomsnelheid en
het stroomniveau. Standaard toont de kaartplotter informatie
voor het laatst weergegeven stromingenstation en de huidige
datum en tijd.
Selecteer Navigatie-info
> Getijden & stromingen > Stromen
.
Zon- en maanstanden
U kunt informatie over het opkomen/ondergaan van de zon en
de maan en de maanfasen weergeven, en bij benadering de
positie van de zon en de maan. Het midden van het scherm stelt
de hemel boven u voor en de buitenste cirkels stellen de horizon
voor. Standaard geeft de kaartplotter informatie over de zon- en
maanstanden van de huidige dag en tijd weer.
Selecteer Navigatie-info
> Getijden & stromingen > Zon en
maan
.
Gegevens van getijdenstation, stromingenstation of
zon- en maanstanden voor een andere datum
weergeven
1
Selecteer Navigatie-info
> Getijden & stromingen
.
2
Selecteer
Getijde-informatie, Stromen, of Zon en maan.
3
Selecteer een optie.
Als u informatie voor een andere datum wilt weergeven,
selecteert u Wijzig datum > Handmatig en voert u een
datum in.
Als u informatie voor vandaag wilt weergeven, selecteert u
Wijzig datum >
Huidig
.
Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag na de
weergeven datum wilt bekijken, selecteert u Volgende
dag
.
Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag vóór de
weergeven datum wilt bekijken, selecteert u Vorige dag
.
Informatie van een ander getijden- of stromingensta-
tion weergeven
1
Selecteer Navigatie-info > Getijden & stromingen.
2
Selecteer
Getijde-informatie of Stromen.
3
Selecteer
Nabije stations.
4
Selecteer een station.
Almanakgegevens weergeven op de navigatiekaart
1
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave een locatie.
2
Selecteer Informatie
.
3
Selecteer Getijde-informatie
, Stromen, of Zon en maan.
Digital Selective Calling (DSC)
Netwerkkaartplotter en marifoonfunctionali-
teit
Als een
NMEA 0183 marifoon of een NMEA 2000 marifoon is
aangesloten op uw kaartplotter, zijn deze functies ingeschakeld.
De kaartplotter kan uw GPS-positie doorsturen naar uw
marifoon. De GPS-positie-informatie wordt tegelijk met de
DSC-oproepen verzonden als uw marifoon daartoe
ondersteuning biedt.
De kaartplotter kan DSC (Digital Selective Calling)-
noodoproepen en positiegegevens ontvangen van de
marifoon.
De kaartplotter kan de posities bijhouden van schepen die
positierapporten verzenden.
Als een
Garmin NMEA 2000 marifoon is aangesloten op uw
kaartplotter, zijn deze functies ook ingeschakeld.
Met de kaartplotter kunt u snel informatie over persoonlijke
standaardoproepen instellen en verzenden naar uw Garmin
marifoon.
Wanneer u een noodoproep voor een man-over-boord
initieert vanaf uw marifoon, wordt op de kaartplotter het
scherm Man-over-boord weergegeven en wordt u gevraagd
naar de positie te navigeren waar de persoon van boord is
gevallen.
Wanneer u een noodoproep vanwege een man-over-boord
initieert vanaf uw kaartplotter, geeft de marifoon de pagina
Noodoproep weer om een noodoproep voor een man-over-
boord uit te voeren.
DSC inschakelen
Selecteer
Instellingen
> Overige schepen > DSC
.
DSC-lijst
De DSC-lijst is een overzicht van de meest recente DSC-
oproepen en andere DSC-contactpersonen die u hebt
ingevoerd. De DSC-lijst kan maximaal 100 vermeldingen
bevatten. De DSC-lijst geeft de meest recente oproepen weer
die vanaf een boot zijn gemaakt. Wanneer een tweede oproep
van dezelfde boot wordt ontvangen, vervangt deze de eerste
oproep van deze boot in de lijst.
De DSC-lijst weergeven
U kunt de DSC-lijst alleen weergeven als de kaartplotter is
aangesloten op een marifoon die ondersteuning biedt voor DSC.
Selecteer Navigatie-info
> Overige schepen > DSC-lijst
.
Een DSC-contactpersoon toevoegen
U kunt een schip toevoegen aan uw DSC-lijst. U kunt oproepen
naar een DSC-contactpersoon uitvoeren vanaf de kaartplotter.
1
Selecteer Navigatie-info
> Overige schepen > DSC-lijst >
Voeg contactpersoon toe
.
2
Voer het MMSI-nummer (Maritime Mobile Service Identity)
van het schip in.
3
Voer de naam van het schip in.
Inkomende noodoproepen
Als uw compatibele kaartplotter en marifoon via NMEA 0183 of
NMEA 2000 zijn verbonden, ontvangt u een waarschuwing van
de kaartplotter wanneer er een DSC-noodoproep over de
marifoon wordt ontvangen. Als er positiegegevens zijn
verzonden bij de noodoproep, wordt die informatie tegelijk met
de oproep opgenomen en beschikbaar gesteld.
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert de
positie van het schip op de navigatiekaart op het moment dat de
DSC-noodoproep werd verzonden.
Naar een schip in nood navigeren
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert op
de navigatiekaart de positie van een schip op het moment dat
de DSC-noodoproep werd verzonden.
1
Selecteer Navigatie-info
> Overige schepen > DSC-lijst
.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer
Ga naar of Route naar.
Noodoproepen (man-over-boord) uitvoeren via een
marifoon
Wanneer uw kaartplotter is verbonden met een marifoon die
compatibel is met NMEA 2000
en u een DSC-noodoproep voor
man-over-boord initieert vanaf uw marifoon, wordt het scherm
Digital Selective Calling (DSC) 31
Man-over-boord weergegeven op de kaartplotter en wordt u
gevraagd naar het punt te navigeren waar de persoon van boord
is gevallen. Als er een compatibele stuurautomaat is verbonden
met het netwerk, vraagt uw kaartplotter u een MOB-manoeuvre
uit te voeren naar dit punt.
Als u de noodoproep voor man-over-boord annuleert via de
marifoon, verdwijnt het kaartplotterscherm waarin u wordt
gevraagd te navigeren naar het punt waarop de persoon van
boord is gevallen.
Man-over boord- en noodoproepen geïnitieerd vanaf
de kaartplotter
Wanneer uw kaartplotter is verbonden met een marifoon die
compatibel is met
Garmin NMEA 2000 en u een SOS- of man-
over-boord-locatie markeert, wordt op de marifoon de pagina
Noodoproep weergegeven zodat u snel een noodoproep kunt
doen.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing bij de marifoon voor
informatie over het uitvoeren van noodoproepen via de
marifoon. Meer informatie over het markeren van een MOB- of
SOS-locatie vindt u in (
MOB-locatie markeren en navigeren,
pagina 12)
.
Positie bijhouden
Wanneer u de kaartplotter aansluit op een marifoon via NMEA
0183, kunt u de positie bijhouden van schepen die
positiemeldingen verzenden.
Deze functie is ook beschikbaar met NMEA 2000
, ervan
uitgaande dat het schip de juiste PGN-gegevens verzendt (PGN
129808; DSC-oproepinformatie).
Elke ontvangen oproep met een positiemelding wordt
opgenomen in de DSC-lijst (
DSC-lijst,
pagina
31).
Een positiemelding weergeven
1
Selecteer Navigatie-info
> Overige schepen > DSC-lijst
.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer een optie:
Als u wilt omschakelen naar de details van de
positiemelding, selecteert u .
Als u wilt omschakelen naar een navigatiekaart waarop de
locatie is gemarkeerd, selecteert u .
Als u wilt omschakelen naar een navigatiekaart waarop de
locatie is gemarkeerd, selecteert u Volgende pagina.
Als u de details van de positiemelding wilt zien, selecteert
u Vorige pagina.
Naar een schip navigeren waarvan u de positie
bijhoudt
1
Selecteer Navigatie-info
> Overige schepen > DSC-lijst
.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Navigeren naar
.
4
Selecteer
Ga naar of Route naar.
Een waypoint maken op de positie van een schip
waarvan u de positie bijhoudt
1
Selecteer Navigatie-info
> Overige schepen > DSC-lijst
.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Nieuw via-punt.
Informatie in een positiemelding bewerken
1
Selecteer Navigatie-info
> Overige schepen > DSC-lijst
.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Wijzig.
Selecteer Naam om de naam van het schip in te voeren.
Selecteer Symbool
om een nieuw symbool te selecteren,
indien beschikbaar.
Selecteer
Opmerking om een opmerking in te voeren.
Selecteer Sporen om een lijn weer te geven die het spoor
van het schip aangeeft als uw marifoon de positie van het
schip bijhoudt.
Selecteer
Lijn van spoor om een kleur voor de lijn van
het spoor te kiezen.
Een oproep met een positiemelding verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info >
Overige schepen > DSC-lijst
.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Wijzig >
Wis rapport
.
Sporen van schepen weergeven op de kaart
U kunt in sommige kaartweergaven de sporen weergeven van
alle schepen waarvan u de positie bijhoudt. Standaard geeft een
zwarte lijn het pad van het schip, een zwarte stip elke eerder
gemelde positie van een schip waarvan u de positie bijhoudt en
een blauwe vlag de laatst gemelde positie van het schip aan.
1
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu
>
Overige schepen > DSC-sporen
.
2
Selecteer het aantal uren dat schepen waarvan u de positie
bijhoudt worden weergegeven op de kaart.
Als u bijvoorbeeld 4 uur selecteert, worden alle punten van
sporen (van minder dan vier uur oud) voor bijgehouden
schepen op de kaart weergegeven.
Persoonlijke standaardoproepen
Wanneer u de kaartplotter aansluit op een Garmin marifoon,
kunt u de interface van de kaartplotter gebruiken voor het
uitvoeren van persoonlijke standaardoproepen.
Wanneer u een persoonlijke standaardoproep uitvoert vanaf de
kaartplotter, kunt u het gewenste DSC-kanaal selecteren voor
de communicatie. De marifoon verzendt dit verzoek tegelijk met
uw oproep.
Een DSC-kanaal selecteren
OPMERKING:
De keuze van een DSC-kanaal is beperkt tot de
kanalen die beschikbaar zijn op alle frequentiebanden. Het
standaardkanaal is 72. Als u een ander kanaal selecteert,
gebruikt de kaartplotter dat kanaal voor alle volgende oproepen,
totdat u een oproep uitvoert via een ander kanaal.
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3
Selecteer Oproepen met radio > Kanaal.
4
Selecteer een beschikbaar kanaal.
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren
OPMERKING: Als u een oproep start vanaf de kaartplotter,
ontvangt de marifoon geen oproepgegevens als er geen MMSI-
nummer in de marifoon is geprogrammeerd.
1
Selecteer Navigatie-info >
Overige schepen > DSC-lijst
.
2
Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3
Selecteer
Oproepen met radio.
4
Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw
kanaal.
5
Selecteer Verzend.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
6
Selecteer Oproep
op uw Garmin marifoon.
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel
1
Kies een AIS-doel in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Oproepen met radio.
3
Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw
kanaal.
32 Digital Selective Calling (DSC)
4
Selecteer
Verzend.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
5
Selecteer
Oproep op uw Garmin marifoon.
Mediaspeler
OPMERKING:
De mediaspeler is niet compatibel met alle
kaartplottermodellen.
Als u een FUSION-Link
compatibele stereo hebt verbonden
met het NMEA 2000 netwerk, kunt u de stereo bedienen via de
kaartplotter. De kaartplotter herkent de mediaspeler automatisch
wanneer deze voor het eerst wordt aangesloten.
U kunt media afspelen van bronnen die op de mediaspeler zijn
aangesloten en bronnen die met het NMEA 2000 netwerk zijn
verbonden. Uw kaartplotter en iPod
®
kunnen worden verbonden
met behulp van een FUSION-Link compatibele stereo.
De mediaspeler openen
U moet een compatibel toestel op de kaartplotter aansluiten om
de mediaspeler te kunnen openen.
Selecteer
Media.
Pictogrammen
OPMERKING:
Niet alle toestellen beschikken over deze
pictogrammen.
Pictogram Beschrijving
Hiermee kunt u kanalen als voorkeuze instellen of
verwijderen
Hiermee herhaalt u alle nummers
Hiermee herhaalt u één nummer
Hiermee scant u naar stations
Hiermee zoekt u stations of slaat u nummers over
Hiermee schakelt u willekeurige volgorde in
De mediabron selecteren
Als u meerdere mediatoestellen hebt aangesloten op een
netwerk, zoals het NMEA 2000 netwerk, kunt u selecteren welke
mediabron u wilt bedienen vanaf uw kaartplotter.
OPMERKING: U kunt media alleen afspelen vanaf bronnen die
zijn aangesloten op het toestel.
OPMERKING: Niet alle functies zijn beschikbaar op alle
mediabronnen.
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Bron.
OPMERKING: Het bronmenu wordt alleen weergegeven
voor toestellen die ondersteuning bieden voor meerdere
mediabronnen.
2
Selecteer een bron.
Een draadloos Bluetooth toestel verbinden met de
mediaspeler
U kunt een
Bluetooth toestel draadloos verbinden met een
compatibele mediaspeler.
1
Plaats het
Bluetooth toestel op minder dan 10 m (33 ft.)
afstand van de kaartplotter.
2
Selecteer in het mediascherm BT-toestellen or
Bluetooth-
toestellen.
3
Schakel de modus Zichtbaar op het Bluetooth
toestel in.
Er wordt een lijst met toestellen weergegeven.
4
Selecteer de mediaspeler in de opties op uw Bluetooth
toestel.
Muziek afspelen
Bladeren naar muziek
1
Selecteer in het mediascherm Blader of Menu > Blader.
2
Selecteer Selecteer
of selecteer een optie.
Alfabetisch zoeken inschakelen
Met de functie voor alfabetisch zoeken kunt u in een lange lijst
een specifiek nummer of album vinden.
Selecteer in het mediascherm Menu >
Installatie > Alfa-
zoeken
.
Een nummer laten herhalen
1
Selecteer terwijl u een nummer afspeelt Menu > Herhalen.
2
Selecteer zo nodig Enkel
.
Alle nummers herhalen
Selecteer in het mediascherm Menu > Herhalen
> Alles
.
Nummers in willekeurige volgorde afspelen
1
Selecteer in het mediascherm Menu
> Willekeurig
.
2
Selecteer indien nodig een optie.
Naar de radio luisteren
Een kanaal als voorkeuze instellen
U kunt maximaal 15 AM-stations en 15 FM-stations als
voorkeuzezender instellen.
1
Stem het toestel via de AM-, FM- of VHF-pagina af op een
kanaal.
2
Selecteer Menu
> Voorinstellingen > Voeg huidig kanaal
toe
.
Een voorkeuzezender verwijderen
1
Stem het toestel af op een kanaal.
2
Selecteer Menu > Voorinstellingen > Wis huidig kanaal.
De afstemmodus wijzigen
U kunt voor sommige bronnen, bijvoorbeeld FM-radio of AM-
radio, instellen hoe u een station selecteert.
OPMERKING:
Niet alle afstemmodi zijn beschikbaar voor alle
mediabronnen.
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Afstemmodus.
2
Selecteer een optie.
3
Selecteer zo nodig Selecteer.
De tunerregio instellen
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Installatie > Tuner-
regio.
2
Selecteer een optie.
De MTP-bron openen
Voordat u de MTP-bron kunt openen, moet u uw MTP-toestel
verbinden met een compatibel mediatoestel.
U kunt muziek openen op uw MTP-toestel (Media Transfer
Protocol), zoals een Android
toestel. U kunt ook uw telefoon of
mediaspeler opladen terwijl die is verbonden en muziek
afspeelt.
1
Sluit de MTP-bron aan via USB, zoals de stereo, de externe
USB-aansluiting of een extern docking-station.
2
Selecteer in het mediascherm Menu
> Bron > MTP
.
Het volume aanpassen
Zones inschakelen en uitschakelen
Als u de luidsprekers op uw boot in zones hebt ingedeeld, kunt u
benodigde zones inschakelen en niet-gebruikte zones
uitschakelen.
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Geluidsniveaus
>
Zones in-/uitschakelen
.
Mediaspeler 33
2
Selecteer een zone.
Het mediavolume dempen
1
Selecteer in het mediascherm .
2
Selecteer zo nodig Selecteer.
VHF-kanalen scannen
Voordat u VHF kanalen kunt scannen, moet u de bron op VHF
instellen.
U kunt marifoonkanalen die als voorinstellingen zijn opgeslagen
scannen op activiteit en automatisch overschakelen naar een
actief kanaal.
Selecteer in het VHF-mediascherm
Menu > Scannen.
De VHF-squelch aanpassen
OPMERKING: Uw mediaspeler moet een marifoon
ondersteunen om gebruik te kunnen maken van deze functie.
1
Selecteer op de VHF-bronpagina Menu > Squelch.
2
Gebruik de schuifbalk om de VHF-squelch aan te passen.
De toestelnaam instellen
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Installatie > Kies
toestelnaam.
2
Voer een toestelnaam in.
3
Selecteer Selecteer of
OK.
SiriusXM
®
Satellite Radio
Als u een
FUSION-Link compatibele stereo hebt en SiriusXM
Connect Tuner hebt geïnstalleerd en aangesloten op de
kaartplotter, hebt u mogelijk toegang tot SiriusXM satellietradio,
afhankelijk van uw abonnement.
Een SiriusXM
radio-id zoeken
Voordat u uw
SiriusXM abonnement kunt activeren, moet u
weten wat de radio-id van uw SiriusXM Connect Tuner is.
U vindt de SiriusXM Radio-id op de achterzijde van de SiriusXM
Connect Tuner, op de achterkant van de verpakking of door uw
kaartplotter af te stemmen op kanaal 0.
1
Selecteer Media
> Bron > SiriusXM
.
2
Stem af op kanaal 0.
De
SiriusXM radio-id bevat niet de letters I, O, S of F.
Een
SiriusXM abonnement activeren
U moet de radio-id hebben om het SiriusXM abonnement te
kunnen activeren (
Een
SiriusXM radio-id zoeken, pagina
34).
1
Als u de
SiriusXM bron hebt geselecteerd, stemt u af op
kanaal 1.
U hoort dan het preview-kanaal. Zo niet, controleer dan de
SiriusXM Connect Tuner, de antenne-installatie en de
aansluitingen en probeer het nogmaals.
2
Stem af op kanaal 0 om de radio-id te zoeken.
3
Neem telefonisch contact op met SiriusXM ondersteuning
voor luisteraars op (866) 635-2349 of ga naar
www.siriusxm.com/activatenow om u te registreren indien u
in de Verenigde Staten woont. Neem telefonisch contact op
met SiriusXM op (877) 438-9677 of ga naar www.siriusxm.ca
/activatexm om u te registreren indien u in Canada woont.
4
Geef de radio-id op.
Activering duurt meestal 10 tot 15 minuten, maar kan soms
wel een uur duren. De SiriusXM Connect Tuner moet zijn
ingeschakeld en het SiriusXM signaal ontvangen om het
activeringsbericht te kunnen ontvangen.
5
Indien de service niet binnen een uur wordt geactiveerd, gaat
u naar http://care.siriusxm.com
/refresh
of neemt u telefonisch
contact op met SiriusXM op 1-855-MYREFRESH (697-3373).
De kanalengids aanpassen
De kanalen van de SiriusXM
radio zijn in categorieën
onderverdeeld. U kunt de categorieën kanalen selecteren die in
de kanalengids staan.
Selecteer een optie:
Als het mediatoestel een FUSION-Link compatibele stereo
is, selecteert u Media
> Blader > Kanaal
.
Als het mediatoestel een GXM
antenne is, selecteert u
Media > Menu
> Categorie
.
Een
SiriusXM kanaal in de voorkeuzelijst opslaan
U kunt uw favoriete kanalen in de voorkeuzelijst opslaan.
1
Selecteer Media.
2
Selecteer het kanaal dat u wilt opslaan als voorinstelling.
3
Selecteer een optie:
Als het mediatoestel een FUSION-Link compatibele stereo
is, selecteert u Blader
> Voorinstellingen
.
Als het mediatoestel een GXM antenne is, selecteert u
Menu
> Voorinstellingen > Voeg huidig kanaal toe
.
Ontgrendelen van SiriusXM Ouderlijk toezicht
1
Selecteer in het mediascherm Blader > Voor ouders >
Ontgrendelen.
2
Voer uw code in.
De standaardcode is 0000.
Ouderlijk toezicht instellen op SiriusXM
radiokanalen
Voordat u ouderlijk toezicht kunt instellen, moet u de functie
Ouderlijk toezicht eerst ontgrendelen.
Met de functie Ouderlijk toezicht kunt u de toegang tot SiriusXM
kanalen beperken, waaronder kanalen voor volwassenen. Als
deze functie is ingeschakeld, moet u een code invoeren om af te
kunnen stemmen op een vergrendeld kanaal.
Selecteer
Blader
> Voor ouders > Vergrendel/ontgrendel
.
Er wordt een lijst met zoekresultaten weergegeven. Naast
vergrendelde kanalen is een vinkje zichtbaar.
OPMERKING:
Na het instellen van het ouderlijk toezicht ziet
het scherm er als volgt uit:
geeft een vergrendeld kanaal aan.
geeft een onvergrendeld kanaal aan.
De code voor ouderlijk toezicht wijzigen op een SiriusXM
Radio
Voordat u de code kunt wijzigen, moet u de functie Ouderlijk
toezicht eerst ontgrendelen.
1
Selecteer in het mediascherm Blader
> Voor ouders >
Wijzig PIN
.
2
Voer de code in en selecteer OK
.
3
Voer een nieuwe code in.
4
Bevestig de nieuwe code.
De standaardinstellingen voor ouderlijk toezicht herstellen
Hierdoor worden alle door u ingevoerde instellingsgegevens
verwijderd. Als u de instellingen voor ouderlijk toezicht herstelt
naar de standaardinstellingen, wordt de code teruggezet naar
0000.
1
Selecteer in het mediamenu Installatie
>
Fabrieksinstellingen
.
2
Selecteer Ja
.
Alle vergrendelde kanalen wissen op een SiriusXM
Radio
Voordat u alle vergrendelde kanalen kunt wissen, moet u de
functie Ouderlijk toezicht eerst ontgrendelen.
1
Selecteer in het mediascherm Blader > Voor ouders
> Alle
vergrendelde wissen
.
2
Voer uw code in.
34 Mediaspeler
Video weergeven
Voordat u videobeelden kunt weergeven, moet u een
compatibele kaartplotter aansluiten op een analoge videobron.
OPMERKING:
Deze functie is niet op alle modellen
beschikbaar.
Selecteer Video.
De videoweergave configureren
OPMERKING:
Niet alle opties zijn op alle camera- en
kaartplottermodellen beschikbaar.
1
Selecteer in het videoscherm Menu
> Video-instellingen
.
2
Selecteer een optie:
Als u het beeld wilt weergeven met een opgerekte
beeldverhouding, selecteert u Aspect > Oprekking. Het
beeld kan niet verder worden opgerekt dan de afmetingen
die worden beschikbaar zijn op aangesloten videotoestel,
en mogelijk vult het niet het gehele scherm.
Als u het beeld wilt weergeven met een standaard
beeldverhouding, selecteert u Aspect > Standaard.
Als u de helderheid wilt aanpassen, selecteert u
Helderheid
en vervolgens Omhoog, Omlaag of Auto.
Als u de kleurverzadiging wilt aanpassen, selecteert u
Verzadiging
en vervolgens Omhoog, Omlaag of Auto.
Als u het contrast wilt aanpassen, selecteert u Contrast
en vervolgens Omhoog
, Omlaag of Auto.
Als u de kaartplotter automatisch de bronindeling wilt laten
selecteren, selecteert u Standaard > Auto.
SiriusXM
Weather
WAARSCHUWING
De weersinformatieservice die via dit product wordt
aangeboden, kan worden onderbroken en kan fouten,
onnauwkeurigheden of verouderde informatie bevatten en dient
derhalve niet als exclusieve informatiebron te worden gebruikt.
Gebruik altijd uw gezonde verstand tijdens het navigeren, en
controleer alternatieve bronnen van weersinformatie bij het
nemen van beslissingen waarbij de veiligheid in het geding is. U
bevestigt en gaat ermee akkoord dat u als enige
verantwoordelijk bent voor het gebruik van de weersinformatie
en alle beslissingen die u neemt met betrekking tot navigatie op
basis van de weersinformatie. Garmin kan niet aansprakelijk
worden gesteld voor eventuele gevolgen van het gebruik van
SiriusXM weersinformatie.
OPMERKING: SiriusXM
gegevens zijn niet beschikbaar in alle
regio's.
Een Garmin SiriusXM satellietweerontvanger met een antenne
ontvangt gegevens van de weersatelliet en kan die gegevens op
diverse Garmin toestellen weergeven, onder meer op de
navigatiekaart op een compatibele kaartplotter. De
weergegevens voor elke functie zijn afkomstig van
meteorologische instituten van naam, zoals de National Weather
Service en het Hydrometeorological Prediction Center. Ga voor
meer informatie naar
www.siriusxm.com/sxmmarine.
Vereisten voor
SiriusXM uitrusting en -
abonnement
Als u weersinformatie via de satelliet wilt ontvangen, hebt u een
compatibele satellietweerontvanger nodig. Om SiriusXM
Satellite Radio te kunnen gebruiken, hebt u een compatibele
satellietradio-ontvanger nodig. Ga naar
www.garmin.com voor
meer informatie. U moet ook beschikken over een abonnement
om weer en radio via de satelliet te kunnen ontvangen.
Raadpleeg voor meer informatie de instructies bij uw uitrusting
voor het ontvangen van weer en radio via de satelliet.
Weersverwachtingen
Weergegevens worden met verschillende tussenpozen
uitgezonden voor elke weerfunctie. Weerradargegevens worden
bijvoorbeeld elke vijf minuten uitgezonden. Wanneer de Garmin
ontvanger wordt ingeschakeld of wanneer er een andere
weerfunctie wordt geselecteerd, worden die nieuwe gegevens
pas weergegeven nadat die door de ontvanger zijn ontvangen.
U merkt waarschijnlijk een korte vertraging op voordat de
weergegevens of andere functies op de kaart worden
weergegeven.
OPMERKING: Elke weerfunctie kan veranderen als de bron
verandert die de informatie aanlevert.
Informatie over neerslag weergeven
Neerslag kan hele lichte regen zijn tot aan zeer zware
onweersbuien, wat door middel van allerlei arceringen en
kleuren wordt aangegeven. De neerslag wordt afzonderlijk of in
combinatie met andere informatie over het weer weergegeven.
Selecteer
Weer > Neerslag.
De tijdstempel linksboven op het scherm geeft aan hoeveel
tijd er is verlopen sinds de informatie voor het laatst door de
provider van de weergegevens is bijgewerkt.
Neerslagweergave
Selecteer op de neerslagkaart Menu.
Radarlus: Toont informatie over de neerslag als een afbeelding
van de nieuwste update of als een geanimeerde lus van de
nieuwste updates. De tijdstempel geeft aan hoeveel tijd er is
verlopen sinds de serviceprovider het beeld heeft
gegenereerd van de weerradar dat op het scherm wordt
weergegeven.
Bewolking: Toont gegevens over de bewolking.
Via-punten: Toont via-punten.
Legenda: Toont de weerlegenda.
Informatie over stormkernen en bliksem
Stormkernen worden op de neerslagkaart aangegegeven me
.
Ze geven zowel de huidige positie van een storm als het
verwachte pad van de storm in de komende uren aan.
Bij de pictogrammen van een stormkern worden rode kegels
weergegeven. Het breedste gedeelte van elke kern wijst in de
richting van het verwachte pad van de stormkern. De rode lijnen
in elke kern geven aan waar de storm zich hoogstwaarschijnlijk
in de komende uren zal bevinden. Elke lijn staat voor 15
minuten.
Blikseminslagen worden aangegeven met . De bliksem wordt
weergegeven op de neerslagkaart als er in de afgelopen zeven
minuten bliksemflitsen zijn gedetecteerd. Het grondstation voor
het detecteren van bliksemflitsen kan alleen bliksems zien die
vanaf de wolken naar de aarde gaan.
OPMERKING:
Deze functies is niet op alle toestellen en in alle
abonnementen beschikbaar.
Informatie over orkanen
Op de neerslagkaart kan de huidige positie van een orkaan
,
een tropische storm of een tropische depressie worden
weergegeven. Een rode lijn vanuit een orkaanpictogram geeft
het verwachte pad van de orkaan aan. Donkere stippen op de
rode lijn geven de verwachte locaties aan waar de orkaan zal
passeren. Deze informatie komt van de provider van de
weergegevens.
Weerwaarschuwingen en weerberichten
Wanneer een weerwaarschuwing voor de scheepvaart, een
weerwaarneming, weeradvies, weerbericht of andere
weervermelding wordt gegeven, geeft arcering het gebied aan
waarvoor de informatie geldt. De waterlijnen op de kaart geven
Video weergeven 35
de grenzen aan van de weersverwachtingen voor de
scheepvaart, voor de kust en voor buitengaats. Weerberichten
kunnen bestaan uit weerwaarnemingen of weeradviezen.
Selecteer het gearceerde gebied voor informatie over de
waarschuwing of het bericht.
Kleur Weergroep voor de scheepvaart
Cyaan Plotselinge overstroming
Blauw Overstroming
Rood Scheepvaart
Geel Zware storm
Rood Tornado
Weersverwachting
Op de kaart voor de weersverwachtingen worden
weersverwachtingen voor steden, voor de scheepvaart,
waarschuwingen, orkaanwaarschuwingen, weerrapporten voor
de luchtvaart, waarschuwingen voor regio's, weerfronten en
drukcentra, oppervlaktedruk en weerboeien weergegeven.
Gegevens over de weersverwachting voor een andere
tijdsperiode weergeven
1
Selecteer Weer
> Weersverwachting
.
2
Selecteer een optie:
Als u de weersverwachting voor de volgende 48 uur wilt
bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u Volgende
verwachting
of
meerdere keren.
Als u de weersverwachting voor de vorige 48 uur wilt
bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u Vorige
verwachting
of
meerdere keren.
Een weersverwachting voor de scheepvaart of de
verwachting voor buitengaats bekijken
1
Selecteer Weer > Weersverwachting.
2
Schuif de kaart naar een locatie buitengaats op.
De optie Weersverwachting voor de scheepvaart of
Weersverwachting buitengaats wordt weergegeven wanneer
de weersverwachting beschikbaar is.
3
Selecteer Weersverwachting voor de scheepvaart of
Weersverwachting buitengaats
.
Weerfronten en drukcentra
Weerfronten worden weergegeven als lijnen die de voorste rand
van een luchtmassa aangeven.
Frontsymbool Beschrijving
Koudefront
Warmtefront
Stationair front
Gesloten front
Golfdal
Naast de weerfronten staan vaak drukcentrumsymbolen.
Drukcen-
trumsymbo
ol
Beschrijving
Geeft een lagedrukcentrum aan. Dit is een gebied met
een relatief lage luchtdruk. De luchtdruk wordt hoger
naarmate de afstand tot het lagedrukcentrum groter
wordt. Op het noordelijk halfrond draait de wind tegen de
wijzers van de klok in rond lagedrukcentra.
Geeft een hogedrukcentrum aan. Dit is een gebied met
een relatief hoge luchtdruk. De luchtdruk wordt lager
naarmate de afstand tot het hogedrukcentrum groter
wordt. Op het noordelijk halfrond draait de wind met de
wijzers van de klok mee rond hogedrukcentra.
Verwachtingen voor steden
Verwachtingen voor steden worden als weersymbolen
weergegeven. De verwachting wordt elke 12 uur bijgesteld.
Symbool Weer Symbool Weer
Deels bewolkt Helder (zonnig, heet,
onbewolkt)
Bewolkt Regen (motregen, natte
sneeuw, regenbuien)
Winderig Mistig
Onweersbuien Sneeuw (sneeuwbuien, lichte
sneeuwbuien, sneeuw-
stormen, jachtsneeuw, natte
sneeuw, ijsregen, ijsmotregen)
Rook (stoffig,
nevelig)
Zeegang weergeven
De functie
Zeegang geeft informatie weer over de
oppervlaktecondities, waaronder wind, hoogte van de golven,
duur van de golven en richting van de golven.
Selecteer
Weer > Zeegang.
Oppervlaktewind
Oppervlaktewindvectoren worden op de kaart Zeegang
weergegeven met windcirkels die de richting aangeven van
waaruit de wind waait. Een windcirkel is een cirkeltje met een
lijn. De dwarslijn of vlag bij het uiteinde van de lijn geeft de
windsnelheid aan. Een korte lijn betekent een windsnelheid van
5 knopen, een lange lijn 10 knopen en een driehoekje 50
knopen.
Windcirkel Windsnelheid Windcirkel Windsnelheid
Kalm 20 knopen
5 knopen 50 knopen
10 knopen 65 knopen
15 knopen
Hoogte, duur en richting van de golven
De hoogten van de golven voor een bepaald gebied worden in
verschillende kleuren weergegeven. Elke kleur staat voor een
andere golfhoogte, zoals u kunt zien in de legenda.
De duur van de golven is de tijd (in seconden) tussen elke golf.
Lijnen geven de gebieden met dezelfde golfduur aan.
De richting van de golven wordt op de kaart met rode pijlen
aangegeven. De richting van elke pijl geeft de richting aan
waarin de golf gaat.
Informatie over de verwachte zeegang voor een
andere tijdsperiode weergeven
1
Selecteer Weer
> Zeegang
.
2
Selecteer een optie:
Als u de verwachte zeegang voor de volgende 36 uur wilt
bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u Volgende
verwachting of meerdere keren.
Als u de verwachte zeegang voor de vorige 36 uur wilt
bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u Vorige
verwachting
of
meerdere keren.
Visinformatie weergeven
Op de weerkaart voor vissen worden de huidige temperatuur,
huidige oppervlaktedruk en visverwachtingen weergegeven.
Selecteer Weer > Vissen.
36 SiriusXM Weather
Gegevens over de oppervlaktedruk en de watertempe-
ratuur
De gegevens van de oppervlaktedruk worden als drukisobaren
en drukcentra weergegeven. Isobaren verbinden punten van
gelijke druk met elkaar. Aan de hand van drukmetingen kunnen
de weers- en windomstandigheden worden bepaald.
Hogedrukgebieden zijn doorgaans voorbodes van goed weer.
Lagedrukgebieden geven over het algemeen wolken en kans op
regen. Isobaren die dicht op elkaar staan, laten een sterke
drukstijging zien. Sterke drukstijgingen wijzen op gebieden met
meer wind.
Drukeenheden worden weergegeven in millibar (mb), inches
kwik (inHg) of hectopascal (hPa).
Kleurarceringen, zoals gedefinieerd in de legenda linksboven op
het scherm, geven de oppervlaktetemperatuur van het water
aan.
Verwachtingen van vislocaties
U kunt voor bepaalde vissoorten gebieden met optimale
weersomstandigheden weergeven.
OPMERKING:
Deze functies is niet op alle toestellen en in alle
abonnementen beschikbaar.
1
Selecteer op de weerkaart voor vissen Weer >
Vissen >
Menu > Vissoorten
.
2
Selecteer een vissoort.
3
Selecteer Aan.
4
Herhaal stap 2 en 3 om voor andere vissoorten gebieden met
optimale weersomstandigheden weer te geven.
Gearceerde gebieden geven optimale visgebieden aan. Als u
meerdere vissoorten hebt geselecteerd, kunt u een
gearceerd gebied kiezen en de vissoorten bekijken die in dat
gebied voorkomen.
Het kleurbereik van de temperatuur van het
zeeoppervlak wijzigen
U kunt het kleurbereik dynamisch instellen als u de
temperatuurwaarden van het zeeoppervlak in een hogere
resolutie wilt weergeven.
1
Selecteer op de weerkaart voor vissen Menu >
Zeetemperatuur.
2
Selecteer een optie:
Selecteer
Automatisch configureren om het bereik
automatisch te laten aanpassen door de kaartplotter.
De kaartplotter vindt automatisch de minimale en
maximale waarde voor het huidige scherm en past de
temperatuurkleurschaal aan.
Als u de minimale en maximale waarde voor het
temperatuurbereik zelf wilt opgeven, selecteert u
Onderlimiet of
Bovenlimiet en voert u de minimale of
maximale waarde in.
Zichtgegevens
Zicht is het verwachte, maximale horizontale zicht aan het
oppervlak, zoals wordt aangegeven in de legenda links op het
scherm. Variaties in de zichtarcering geven de verwachte
verandering in het zicht aan de oppervlakte aan.
OPMERKING:
Deze functies is niet op alle toestellen en in alle
abonnementen beschikbaar.
Selecteer
Weer > Zicht.
Gegevens over het verwachte zicht voor een andere
tijdsperiode weergeven
1
Selecteer Weer > Zicht.
2
Selecteer een optie:
Als u de verwachte zichtcondities voor de volgende 36 uur
wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u Volgende
verwachting
of
meerdere keren.
Als u de verwachte zichtcondities voor de vorige 36 uur
wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u Vorige
verwachting
of
meerdere keren.
Boeirapporten weergeven
De metingen in het rapport zijn de meetgegevens van boeien en
observatiestations langs de kust. Deze gegevens worden
gebruikt voor het bepalen van luchttemperatuur, dauwpunt,
watertemperatuur, getijde, hoogte en duur van de golven,
windrichting en -snelheid, zicht en barometerdruk.
1
Selecteer in een weerkaart.
2
Selecteer Bekijk >
Boei
.
Bekijk
wordt niet weergegeven als de cursor niet vlak bij een
object staat. Als de cursor in de buurt van slechts één object
staat, wordt de naam van de boei weergegeven.
Gegevens over het plaatselijke weer bij de boei
weergeven
U kunt een gebied bij de boei selecteren en de verwachting
bekijken.
1
Selecteer een locatie op de kaart in een weerkaart.
2
Selecteer Lokaal weer
.
3
Selecteer een optie:
Selecteer
Huidige conditie als u de actuele
weersomstandigheden van een lokaal weerstation wilt
bekijken.
Selecteer Weersverwachting als u de plaatselijke
weersverwachting wilt bekijken.
Selecteer
Zeeoppervlak voor informatie over de
oppervlaktewind en barometerdruk.
Selecteer Weerbericht voor de scheepvaart als u de
gegevens over de wind en de golven wilt bekijken.
Een waypoint op een weerkaart maken
1
Selecteer een locatie in een weerkaart.
2
Selecteer
Nieuw via-punt.
Weeroverlay
Bij de weeroverlay worden er weergegevens en informatie die
betrekking heeft op het weer, op de navigatiekaart, de viskaart
en de Perspective 3D-kaartweergave geprojecteerd. Op de
navigatie- en viskaart kunnen de volgende gegevens worden
weergegeven: weerradar, de hoogte van de toppen van de
wolken, bliksem, weerboeien, waarschuwingen voor regio's en
waarschuwingen voor orkanen. Op de Perspective 3D
kaartweergave kan de weerradar worden weergegeven.
De instellingen voor de weeroverlay die voor een bepaalde kaart
worden opgegeven, gelden niet voor andere kaarten. Deze
instellingen moeten voor elke kaart afzonderlijk worden
opgegeven.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
De weeroverlay inschakelen op een kaart
Selecteer vanuit de water- of viskaart Menu >
Kaartinstelling >
Weer > Weer > Aan
.
Weeroverlay-instellingen op de navigatiekaart
Selecteer vanuit de navigatiekaart Menu
> Kaartinstelling >
Weer
.
Weer: Hiermee schakelt u de weeroverlay in en uit.
Neerslag: Toont neerslaggegevens.
Bewolking: Toont gegevens over de bewolking.
SiriusXM Weather 37
Boeigegevens: Toont weerboeien.
Legenda: Toont de weerlegenda.
Weeroverlay-instellingen op de viskaart
Selecteer vanuit de viskaart Menu > Kaartinstelling > Weer.
Neerslag: Toont neerslagradar.
Zeetemperatuur: Toont de zeetemperatuurgegevens.
Boeigegevens: Toont weerboeien.
Legenda: Toont de weerlegenda.
Informatie over weerabonnementen
weergeven
U kunt informatie bekijken over weerdiensten waarop u zich
hebt geabonneerd, en zien hoeveel minuten er zijn verstreken
sinds de gegevens voor elke dienst zijn bijgewerkt.
Selecteer
Weer >
Weerabonnement
.
Toestelconfiguratie
De kaartplotter automatisch inschakelen
U kunt instellen dat de kaartplotter automatisch aangaat als de
spanning wordt ingeschakeld. Anders moet u de kaartplotter
inschakelen door op
te drukken.
Selecteer Instellingen >
Systeem > Automatisch
inschakelen
.
OPMERKING:
Als Automatisch inschakelen op Aan staat, de
kaartplotter is uitgeschakeld met
en u de spanning van het
toestel haalt en binnen twee minuten weer aanbrengt, kan
het zijn dat u op moet drukken om de kaartplotter weer te
starten.
Systeeminstellingen
Selecteer
Instellingen > Systeem.
Scherm: Stelt de helderheid en het kleurenschema voor de
schermverlichting af.
Zoemer: Schakelt het signaal in en uit dat afgaat voor alarmen
en selecties.
GPS: Geeft informatie over de GPS-satellietinstellingen en -
positie.
Automatisch inschakelen: Schakelt het toestel automatisch in
als stroom wordt toegevoerd (De kaartplotter automatisch
inschakelen, pagina 38).
Toetsenbordindeling: Stelt het toetsenbord in op een
alfabetische indeling of een computertoetsenbordindeling.
Taal voor tekst: Stelt de taal van de tekst op het scherm in.
Snelheidsbronnen: Stelt de bron van de snelheidsgegevens in
die worden gebruikt voor het berekenen van de werkelijke
windsnelheid of het brandstofverbruik. De watersnelheid is de
door een watersnelheidsensor gemeten snelheid; de GPS-
snelheid wordt berekend op basis van uw GPS-positie.
Systeeminformatie: Geeft informatie over het toestel en de
softwareversie.
Simulator: Schakelt de simulator in en biedt u de mogelijkheid
om de snelheid en de gesimuleerde locatie in te stellen.
Scherminstellingen
Niet alle opties zijn beschikbaar op alle modellen.
Selecteer Instellingen >
Systeem > Scherm
.
Schermverlichting
: Hiermee kunt u de helderheid van de
schermverlichting instellen.
Kleurmodus
: Hiermee stelt u in of het toestel dag- of
nachtkleuren weergeeft.
Schermafdruk opslaan: Hiermee kunt u schermafbeeldingen
opslaan.
Weergave menubalk: Toont en verbergt de menubalk
automatisch wanneer deze wel of niet nodig is.
GPS-instellingen
Selecteer Instellingen >
Systeem > GPS
.
Skyview: Geeft de relatieve positie van GPS-satellieten aan de
hemel weer.
GLONASS: Schakelt het gebruik van GLONASS (Russisch
satellietsysteem) in of uit. Als het systeem wordt gebruikt in
situaties met slecht hemelzicht, kan deze configuratie worden
gebruikt in combinatie met GPS om nauwkeurigere positie-
informatie te leveren.
WAAS/EGNOS: Schakelt WAAS (in Noord-Amerika) of EGNOS
(in Europa) in of uit om nauwkeurigere GPS-positiegegevens
te verkrijgen. Denk eraan dat het toestel meer tijd nodig kan
hebben om de satellieten te vinden wanneer u WAAS/
EGNOS gebruikt.
Snelheidsfilter: Berekent gedurende korte tijd de gemiddelde
snelheid van uw schip om de snelheidswaarden te
verscherpen.
Bron: Hiermee kunt u de voorkeursbron voor GPS instellen.
Het gebeurtenislog weergeven
In het logboek wordt een lijst met systeemgebeurtenissen
weergegeven.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Gebeurtenislog.
Informatie over systeem en software weergeven
U kunt de softwareversie, de basiskaartversie, alle aanvullende
kaartinformatie (indien beschikbaar), de softwareversie van de
optionele Garmin
radar (indien beschikbaar) en de toestel-id
weergeven. U kunt deze gegevens nodig hebben om de
systeemsoftware bij te werken of aanvullende kaartgegevens
aan te schaffen.
Selecteer
Instellingen > Systeem
> Systeeminformatie >
Softwaregegevens
.
Mijn boot-instellingen
OPMERKING:
Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer
Instellingen >
Mijn boot
.
Kielcorrectie: Corrigeert de oppervlaktemeting voor de diepte
van een kiel, zodat de diepte vanaf de onderkant van de kiel
kan worden gemeten in plaats vanaf de positie van de
transducer (De kielcorrectie instellen,
pagina
39)
.
Temperatuurcorrectie: Compenseert de
watertemperatuurmeting via een NMEA 0183
watertemperatuursensor of een transducer met
temperatuursensor (De watertemperatuurcorrectie instellen,
pagina 39)
.
Vaarsnelheid kalibreren: Kalibreert de snelheidsmetende
transducer of snelheidssensor (Een toestel voor
watersnelheid kalibreren,
pagina
39).
Brandstofcapaciteit: Hiermee stelt u de gecombineerde
brandstofcapaciteit van alle brandstoftanks op uw vaartuig in
(
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen,
pagina 30).
Type boot: Schakelt enkele kaartplotterfuncties in op basis van
het boottype.
Vul alle tanks: Stelt de tankniveaus in op vol (De
brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad, pagina 30).
Voeg brandstof toe aan boot: Hiermee kunt u de hoeveelheid
brandstof die u hebt getankt invoeren, als u de tank niet
38 Toestelconfiguratie
helemaal hebt gevuld (De brandstofgegevens synchroniseren
met de actuele brandstofvoorraad,
pagina
30).
Stel totale brandstof aan boord in: Hiermee stelt u de
gecombineerde hoeveelheid brandstof van alle
brandstoftanks op uw vaartuig in (De brandstofgegevens
synchroniseren met de actuele brandstofvoorraad,
pagina 30).
Metergrenzen instellen: Hiermee stelt u de onder- en
bovenlimieten in van verschillende meters (De grenzen van
de motormeter en de brandstofmeter aanpassen, pagina 29).
De kielcorrectie instellen
U kunt een kielcorrectie invoeren om de oppervlaktemeting voor
de diepte van een kiel te compenseren, zodat de diepte kan
worden gemeten vanaf de onderkant van de kiel in plaats van
vanaf de locatie van de transducer. Voer voor deze afstand een
positief getal in. U kunt een negatief getal invoeren als u wilt
compenseren voor een grote boot die een paar voet diep in het
water ligt.
1
Voer een actie uit, op basis van de locatie van de transducer:
Als de transducer op de waterlijn
À
is geïnstalleerd, meet
u de afstand tussen de locatie van de transducer en de
kiel van de boot. Voer deze waarde bij stap 3 en 4 in als
een positief getal.
Als de transducer onder aan de kiel
Á
is geïnstalleerd,
meet u de afstand tussen de transducer en de waterlijn.
Voer deze waarde bij stap 3 en 4 in als een negatief getal.
2
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Kielcorrectie.
3
Selecteer of op basis van de locatie van de transducer.
4
Voer de afstand in die in stap 1 is gemeten.
Een toestel voor watersnelheid kalibreren
Als u een transducer met snelheidssensor op de kaartplotter
hebt aangesloten, kunt u die snelheidssensor kalibreren om de
nauwkeurigheid van de op de kaartplotter weergegeven
watersnelheidsgegevens te verbeteren.
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Vaarsnelheid
kalibreren.
2
Volg de instructies op het scherm.
Als de boot te traag is of als de snelheidssensor niets
registreert, verschijnt een melding.
3
Selecteer OK en verhoog geleidelijk de snelheid van de boot.
4
Als het bericht weer wordt weergegeven, stop dan de boot en
controleer of het wieltje met de sensor niet is vastgelopen.
5
Als het wieltje zonder problemen draait, controleer dan de
kabelverbindingen.
6
Als de melding zich blijft voordoen, neem dan contact op met
Garmin Product Support.
De watertemperatuurcorrectie instellen
Voordat u de watertemperatuurcorrectie kunt instellen, moet u
een
NMEA 0183-watertemperatuursensor of een transducer met
temperatuursensor aansluiten om de watertemperatuur te
meten.
De temperatuurcorrectie compenseert de temperatuurmeting
van een temperatuursensor.
1
Meet de watertemperatuur aan de hand van een
temperatuursensor of een transducer met temperatuurmeting
die is aangesloten op de kaartplotter.
2
Meet de watertemperatuur met een andere
temperatuursensor of een thermometer die nauwkeuriger is.
3
Trek de in stap 1 gemeten watertemperatuur af van de
watertemperatuur die u hebt gemeten in stap 2.
Het resultaat is de temperatuurcorrectie. Voer deze waarde
in stap 5 in als een positief getal als de op de kaartplotter
aangesloten sensor een koudere watertemperatuur aangeeft
dan in werkelijkheid het geval is. Voer deze waarde in stap 5
in als een negatief getal als de op de kaartplotter
aangesloten sensor een warmere watertemperatuur aangeeft
dan in werkelijkheid het geval is.
4
Selecteer Instellingen >
Mijn boot >
Temperatuurcorrectie
.
5
Voer de in stap 3 berekende temperatuurcorrectie in.
Communicatie-instellingen
OPMERKING:
Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer
Instellingen >
Communicatie
.
Seriële poort 1: Stelt het invoer-/uitvoerformaat voor poort 1 in,
te gebruiken voor het aansluiten van de kaartplotter op
externe NMEA
toestellen, computers of andere Garmin
toestellen.
Seriële poort 2: Stelt het invoer-/uitvoerformaat voor poort 2 in,
te gebruiken voor het aansluiten van de kaartplotter op
externe
NMEA toestellen, computers of andere Garmin
toestellen.
NMEA 0183-instelling: Stelt de NMEA 0183
uitvoertelegrammen in die de kaartplotter verstuurt, hoeveel
cijfers rechts van het decimaalteken worden overgebracht in
een NMEA uitvoer en hoe via-punten worden geïdentificeerd
(NMEA
0183 instellingen, pagina
40).
NMEA 2000-instelling: Hiermee kunt u de toestellen in het
NMEA 2000 netwerk weergeven en een label geven (NMEA
2000 instellingen, pagina 40).
Marine Network: Hiermee kunt u de toestellen weergeven
waarmee u kaarten, echoloodgegevens of radargegevens
deelt. Niet beschikbaar op alle kaartplottermodellen.
OPMERKING:
U kunt alleen netwerkgegevens weergeven
op een model dat die gegevens ondersteunt. Bijvoorbeeld, u
kunt geen netwerkradargegevens weergeven op een model
dat geen radar ondersteunt.
Draadloze toestellen: Hiermee kunt u draadloze toestellen
instellen (Communicatie met draadloze toestellen,
pagina
3).
Niet beschikbaar op alle kaartplottermodellen.
Wi-Fi® netwerk: Hiermee kunt u het WiFi
netwerk instellen
(
Communicatie met draadloze toestellen, pagina 3).
NMEA 0183
De kaartplotters ondersteunen de NMEA 0183 standaard die
wordt gebruikt om verschillende NMEA
0183 toestellen aan te
sluiten, zoals VHF-portofoons, NMEA instrumenten,
stuurautomaten, windsensors en koerssensoren.
Raadpleg de installatie-instructies bij de kaartplotter voor het
aansluiten van de kaartplotter op optionele NMEA 0183
toestellen.
Toestelconfiguratie 39
De goedgekeurde NMEA
0183 telegrammen voor de
kaartplotter zijn GPAPB, GPBOD, GPBWC, GPGGA, GPGLL,
GPGSA, GPGSV, GPRMB, GPRMC, GPRTE, GPVTG,
GPWPL, GPXTE en de Garmin-telegrammen PGRME, PGRMM
en PGRMZ.
Deze kaartplotter ondersteunt ook het WPL-telegram, DSC en
sonar NMEA 0183 invoer met ondersteuning voor de
telegrammen DPT (diepte) of DBT, MTW (watertemperatuur) en
VHW (watertemperatuur, snelheid en voorliggende koers).
NMEA
0183 instellingen
Selecteer
Instellingen
> Communicatie > NMEA 0183-
instelling
.
Echolood: Schakelt NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
het echolood (indien van toepassing).
Route: Schakelt NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
routes.
Systeem: Schakelt
NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
systeeminformatie.
Garmin: Schakelt
NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
Garmin specifieke zinnen.
Positiemiswijzing: U kunt het aantal cijfers achter de decimale
komma instellen voor het overbrengen van NMEA uitvoer.
Waypoint-id's: Stelt het toestel in op het overbrengen van via-
puntnamen of -nummers via NMEA 0183 tijdens het
navigeren. Door nummers te gebruiken kunnen
compatibiliteitsproblemen met oudere NMEA 0183
stuurautomaten worden opgelost.
Diagnose: Hiermee wordt
NMEA 0183 diagnostische informatie
weergegeven.
Standaardinstellingen: Stelt de NMEA
0183 instellingen terug
op de oorspronkelijke fabrieksinstellingen.
NMEA 2000
instellingen
Selecteer
Instellingen > Communicatie
> NMEA 2000-
instelling
.
Toestellenlijst: Hier worden de toestellen weergegeven die zijn
verbonden met het netwerk.
Toestellen labelen: Hier kunt u de labels van de beschikbare
verbonden toestellen veranderen.
Een lijst met
NMEA 2000 netwerktoestellen weergeven
U kunt de toestellen weergeven die verbonden zijn met het
NMEA 2000 netwerk.
Selecteer
Instellingen >
Communicatie > NMEA 2000-
instelling > Toestellenlijst
.
Alarmen instellen
Navigatiealarmen
Selecteer Instellingen > Alarmen > Navigatie.
Aankomst: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u zich
binnen een opgegeven afstand of tijd van een koerswijziging
of bestemming bevindt.
Krabbend anker: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u
een opgegeven afstand afdrijft terwijl u voor anker ligt.
Koersfout: Hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer
de boot een opgegeven afstand van koers raakt.
Systeemalarmen
Wekker: Stelt een wekker in.
Voedingspanning: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat
afgaat als de accuspanning is gedaald tot een opgegeven
voltage.
GPS-nauwkeurigheid: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat
afgaat als de nauwkeurigheid van de GPS-locatie buiten een
door de gebruiker gedefinieerde waarde valt.
Het brandstofalarm instellen
Voordat u een brandstofniveau-alarm kunt instellen, moet een
compatibele brandstofstroomsensor worden aangesloten op het
NMEA 2000
netwerk.
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid
resterende brandstof aan boord het door u opgegeven niveau
bereikt.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > Brandstof >
Brandstofalarm > Aan.
2
Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het
alarm moet afgaan.
Weeralarmen instellen
Voordat u weeralarmen kunt instellen, moet u een compatibele
kaartplotter aansluiten op een weertoestel, zoals een GXM
toestel, en beschikken over een geldig weerabonnement.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > Weer.
2
Schakel alarmen in voor specifieke weersomstandigheden.
Eenheden instellen
Selecteer
Instellingen > Eenheden.
Systeemeenheden: Stelt de systeemeenheid in voor het
toestel.
Afwijking: Hiermee wordt de magnetische afwijking, de hoek
tussen het magnetische noorden en het ware noorden,
ingesteld voor uw huidige locatie.
Noordreferentie: Stelt de richtingreferenties in voor het
berekenen van de koersinformatie. Waar
stelt het
geografische noorden in als de noordreferentie. Grid stelt het
kaartnoorden in als de noordreferentie (000º). Magnetisch
stelt het magnetische noorden in als de noordreferentie.
Positieweergave: Hiermee selecteert u het positieformaat
waarmee een locatie wordt aangeduid. Wijzig het
positieformaat alleen wanneer u een kaart gebruikt met een
afwijkende indeling.
Kaartdatum: Hiermee stelt u het coördinaatsysteem van de
kaart in. Wijzig deze instelling alleen wanneer u een kaart
gebruikt met een afwijkende kaartindeling.
Drukreferentietijd: Stelt de referentietijd in voor het berekenen
van de barometertrend. Deze waarde wordt in het veld
Barometer weergegeven.
Tijdweergave: Hiermee kiest u UTC-, 12-uurs- of 24-uurs-
tijdweergave.
Tijdzone: Stelt de tijdzone in of maakt automatische selectie
mogelijk op basis van de GPS-locatie.
Navigatie-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen >
Navigatie
.
Routelabels: U kunt instellen welk type labels wordt
weergegeven voor koerswijzigingen op de kaart.
Auto Guidance: Hiermee kunt u de parameters instellen die de
kaartplotter gebruikt bij het berekenen van een Auto
Guidance route, wanneer u bepaalde premiumkaarten
gebruikt.
Koerswijz.overg. activ.: Hier kunt u instellen of de
koerswijziging op basis van tijd of afstand moet worden
berekend.
Tijd koerswijz.overg.: Hiermee kunt u het aantal minuten
instellen vóór de koerswijzigingsovergang naar het volgende
routedeel, als Tijd
is geselecteerd voor de instelling
Koerswijz.overg. activ.. Door deze waarde te verhogen kunt u
de nauwkeurigheid van de stuurautomaat bij het navigeren
van een route of het volgen van een Auto Guidance route
40 Toestelconfiguratie
vergroten bij veel wendingen en bij hogere snelheden. Voor
rechtere routes en lagere snelheden kan het verlagen van
deze waarde de nauwkeurigheid van de stuurautomaat
vergroten.
Afst. koerswijz.overg.: Hiermee kunt u de afstand instellen
vóór de koerswijzigingsovergang naar het volgende deel, als
Afstand
is geselecteerd voor de instelling Koerswijz.overg.
activ.. Door deze waarde te verhogen kunt u de
nauwkeurigheid van de stuurautomaat bij het navigeren van
een route of het volgen van een Auto Guidance route
vergroten bij veel wendingen en bij hogere snelheden. Voor
rechtere routes en lagere snelheden kan het verlagen van
deze waarde de nauwkeurigheid van de stuurautomaat
vergroten.
Begin van route: Selecteert een beginpunt voor routenavigatie.
Configuraties van Auto Guidance routes
VOORZICHTIG
De instellingen voor Voorkeursdiepte en Vrije doorvaarthoogte
zijn van invloed op de manier waarop de kaartplotter een Auto
Guidance route berekent. Als de waterdiepte of de
obstakelhoogte in een gebied niet bekend is, wordt geen Auto
Guidance route berekend voor dat gebied. Als een gebied aan
het begin of einde van een Auto Guidance route minder diep is
dan de
Voorkeursdiepte of lager dan de instellingen voor Vrije
doorvaarthoogte, wordt er afhankelijk van de kaartgegevens wel
of geen Auto Guidance route berekend voor dat gebied. De
koers door deze gebieden wordt op de kaart weergegeven als
een grijze lijn of een lijn met magenta en grijze lijnen. Er wordt
een alarmbericht weergegeven wanneer uw boot een van deze
gebieden binnenvaart.
OPMERKING:
In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING:
Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten.
U kunt de parameters instellen die door de kaartplotter worden
gebruikt bij het berekenen van een Auto Guidance route.
Voorkeursdiepte: Hiermee stelt u de minimale waterdiepte in,
gebaseerd op dieptegegevens van de kaart, waarin uw boot
veilig kan varen.
OPMERKING:
De minimale waterdiepte voor de
premiumkaarten (van vóór 2016) is 0,9 meter (3 ft.). Als u
een waarde invoert van minder dan 0,9 meter (3 ft.), gebruikt
de kaart alleen diepten van 0,9 meter (3 ft.) bij het berekenen
van een Auto Guidance route.
Vrije doorvaarthoogte: Hiermee kunt u de minimale hoogte
voor bruggen of obstakels instellen, gebaseerd op de
kaartgegevens, waar de boot nog veilig onderdoor kan varen.
Afstand kustlijn: Hiermee stelt u in hoe dicht op de kust u de
Auto Guidance route wilt plaatsen. De Auto Guidance
route
wordt mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het
navigeren wijzigt. De voor deze instelling beschikbare
waarden zijn relatief in plaats van absoluut. Om ervoor te
zorgen dat de Auto Guidance lijn op de juiste afstand van de
kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto
Guidance route beoordelen aan de hand van een of meer
bekende bestemmingen waarvoor navigatie door nauw
vaarwater is vereist (
De afstand ten opzichte van de kust
aanpassen,
pagina
14)
.
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen
De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u de
Auto Guidance lijn wilt plaatsen. De Auto Guidance lijn wordt
mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren
wijzigt. De beschikbare waarden voor de instelling Afstand
kustlijn zijn relatief, niet absoluut. Om ervoor te zorgen dat de
Auto Guidance lijn op de juiste afstand van de kust wordt
geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto Guidance lijn
beoordelen aan de hand van een of meer bekende
bestemmingen waarvoor navigatie door nauw vaarwater is
vereist.
1
Meer uw vaartuig af of ga voor anker.
2
Selecteer Instellingen > Navigatie > Auto Guidance >
Afstand kustlijn >
Normaal
.
3
Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent
gevaren.
4
Selecteer Navigeren naar > Auto Guidance.
5
Controleer de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaal
of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de
route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
6
Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u Menu
> Navigatie stoppen
en
gaat u verder met stap 10.
Als de Auto Guidance-lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u Instellingen >
Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Ver
.
Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance-lijn te groot
zijn, selecteert u Instellingen >
Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Nabij
.
7
Als u
Nabij of Ver hebt geselecteerd in stap 6, controleert u
de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaalt u of de lijn
veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met
koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open
water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op
Nabij of
Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
8
Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u Menu > Navigatie stoppen en
gaat u verder met stap 10.
Als de Auto Guidance lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u Instellingen >
Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Verst
.
Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance lijn te groot
zijn, selecteert u Instellingen >
Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Dichtstbijzijnd
.
9
Als u
Dichtstbijzijnd of Verst hebt geselecteerd in stap 8,
controleert u de plaatsing van de Auto Guidance lijn en
bepaalt u of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en
of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance
zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open
water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op
Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
10
Herhaal stap 3 t/m 9 in ieder geval nog één keer. Gebruik
daarbij elke keer een andere bestemming tot u vertrouwd
bent met de functionaliteit van de instelling Afstand kustlijn.
Instellingen andere vaartuigen
Als uw compatibele kaartplotter is verbonden met een AIS-
toestel of marifoon, kunt u instellen hoe andere vaartuigen op de
kaartplotter worden weergegeven.
Selecteer
Instellingen > Overige schepen.
AIS: Schakelt ontvangst van AIS-signalen in en uit.
DSC: Schakelt DSC (Digital Selective Calling) in en uit.
Toestelconfiguratie 41
AIS-alarm: Stelt het aanvaringsalarm in (Een veilige zone voor
aanvaringsgevaar instellen, pagina 8 en AIS-uitzendingen
met testwaarschuwingen inschakelen, pagina 8).
De fabrieksinstellingen van de kaartplotter
herstellen
OPMERKING: Tijdens deze procedure worden alle gegevens
verwijderd die u hebt ingevoerd.
Selecteer Instellingen > Systeem >
Systeeminformatie >
Fabrieksinstellingen
.
Beheer van kaartplottergegevens
Via-punten, routes en sporen vanaf
HomePort
naar een kaartplotter kopiëren
Als u gegevens wilt kopiëren naar de kaartplotter, moet de
laatste versie van het softwareprogramma HomePort op uw
computer zijn geïnstalleerd en moet er een geheugenkaart zijn
geplaatst in de kaartplotter.
Kopieer de gegevens van HomePort naar de voorbereide
geheugenkaart.
Zie voor meer informatie het
HomePort helpbestand.
Een bestandstype selecteren voor via-
punten en routes van andere leveranciers
U kunt via-punten en routes op toestellen van andere
leveranciers importeren en exporteren.
1
Selecteer Navigatie-info
> Navigatie-info >
Gegevensoverdracht > Bestandstype
.
2
Selecteer GPX
.
Als u weer gegevens wilt overzetten met Garmin toestellen,
selecteert u het bestandstype ADM.
Gegevens van een geheugenkaart kopiëren
1
Plaats een geheugenkaart in een kaartuitsparing.
2
Selecteer Navigatie-info >
Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht
.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u gegevens
naartoe wilt kopiëren.
4
Selecteer een optie:
Als u gegevens op de geheugenkaart wilt overzetten naar
de kaartplotter en deze wilt combineren met bestaande
gebruikersgegevens, selecteert u Voeg in van kaart.
Als u gegevens op de geheugenkaart wilt overzetten naar
de kaartplotter en bestaande gebruikersgegevens wilt
overschrijven, selecteert u Vervang van kaart.
5
Selecteer de bestandsnaam.
Via-punten, routes en sporen kopiëren naar
een geheugenkaart
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Navigatie-info
> Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht > Opslaan op kaart
.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u gegevens
naartoe wilt kopiëren.
4
Selecteer een optie:
Als u een nieuw bestand wilt maken, selecteert u Voeg
nieuw bestand toe
en voert u een naam in.
Als u de informatie wilt toevoegen aan een bestaand
bestand, selecteert u het bestand in de lijst.
Geïntegreerde kaarten naar een
geheugenkaart kopiëren
U kunt kaarten van de kaartplotter kopiëren naar een
geheugenkaart, zodat u deze kunt gebruiken met HomePort.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Navigatie-info
> Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht
.
3
Selecteer Ingebouwde kaart kopiëren.
Een back-up van gegevens maken op een
computer
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Navigatie-info >
Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht > Opslaan op kaart
.
3
Selecteer een naam in de lijst of selecteer Voeg nieuw
bestand toe.
4
Selecteer Opslaan op kaart.
5
Verwijder de geheugenkaart en plaats deze in een kaartlezer
die op een computer is aangesloten.
6
Open de map Garmin\UserData op de geheugenkaart.
7
Kopieer het desbetreffende back-upbestand op de kaart en
plak dit op een willekeurige locatie op de computer.
De back-upgegevens herstellen naar een
kaartplotter
1
Plaats de geheugenkaart in een kaartlezer die is aangesloten
op de computer.
2
Kopieer een back-upbestand van de computer naar de map
Garmin\UserData op de geheugenkaart.
3
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
4
Selecteer Navigatie-info >
Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht > Vervang van kaart
.
Systeeminformatie op een geheugenkaart
opslaan
U kunt de systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan en
indien nodig gebruiken als hulp bij het oplossen van problemen.
Een medewerker van de productondersteuning kan u namelijk
vragen deze informatie te gebruiken om gegevens over het
netwerk op te halen.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Instellingen >
Systeem > Systeeminformatie >
Garmin-toestellen > Opslaan op kaart
.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waarop u de
systeeminformatie wilt opslaan.
4
Verwijder de geheugenkaart.
Appendix
Het toestel registreren
Vul de onlineregistratie vandaag nog in zodat wij u beter kunnen
helpen.
Ga naar http://my.garmin.com
.
Bewaar uw originele aankoopbewijs of een fotokopie op een
veilige plek.
Het scherm schoonmaken
LET OP
Schoonmaakmiddelen met ammoniak beschadigen de
antispiegelende coating.
42 Beheer van kaartplottergegevens
Het toestel is voorzien van een speciale antispiegelende coating
die gevoelig is voor huidvetten, was en schurende
reinigingsmiddelen.
1
Breng lenzenvloeistof (die specifiek geschikt is voor
antispiegelende coatings) aan op de doek.
2
Veeg het scherm voorzichtig met een schone, pluisvrije doek
schoon.
Het aanraakscherm kalibreren
U kunt het scherm kalibreren als het niet correct reageert
wanneer u het aanraakt. Het aanraakscherm van de kaartplotter
hoeft gewoonlijk niet te worden gekalibreerd.
1
Selecteer Instellingen >
Systeem > Scherm >
Aanraakscherm kalibreren
.
2
Volg de instructies op het scherm.
Schermafbeeldingen
U kunt een opname maken van elk scherm dat op uw
kaartplotter wordt weergegeven en dit opslaan als een
bitmapbestand (.bmp). Vervolgens kunt u de schermafbeelding
overzetten naar uw computer.
Schermafbeeldingen vastleggen
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Instellingen > Systeem >
Scherm >
Schermafdruk opslaan > Aan
.
3
Ga naar een scherm waarvan u een opname wilt maken.
4
Houd Start
minimaal zes seconden ingedrukt.
Schermafbeeldingen naar een computer kopiëren
1
Verwijder de geheugenkaart uit de kaartplotter en plaats
deze in een kaartlezer die is aangesloten op een computer.
2
Open in
Windows Verkenner de map Garmin\scrn op de
geheugenkaart.
3
Kopieer een .BMP-bestand op de kaart en plak dit bestand in
de gewenste map op de computer.
Problemen oplossen
Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen
Als het toestel geen satellietsignalen ontvangt, kan dit
verschillende oorzaken hebben. Als het toestel over een grote
afstand is verplaatst sinds de laatste keer dat satellietsignalen
werden ontvangen of als het toestel langer dan een paar weken
of maanden uitgeschakeld is geweest, kan het voorkomen dat
het toestel satellietsignalen niet meer goed ontvangt.
Controleer of de nieuwste softwareversie op het toestel is
geïnstalleerd. Werk de toestelsoftware bij als dit niet zo is
(De software van het toestel bijwerken,
pagina
2).
Zorg dat het toestel zich in de open lucht bevindt, zodat de
antenne het GPS-signaal kan ontvangen. In een cabine moet
het toestel dichtbij een venster worden gemonteerd, zodat
het GPS-signaal kan worden ontvangen.
Zorg dat de externe GPS-antenne is aangesloten op de
kaartplotter of het
NMEA netwerk.
Als het toestel meerdere GPS-antennebronnen heeft,
selecteert u een andere bron (De GPS-bron selecteren,
pagina 2).
Ik kan mijn toestel niet inschakelen of mijn toestel
gaat steeds uit
Als uw toestel steeds uitgaat of niet kan worden ingeschakeld,
kan dit wijzen op een probleem met de voeding. Controleer het
volgende om te proberen de oorzaak van het voedingsprobleem
te vinden en het probleem te verhelpen.
Controleer of de voedingsbron stroom geeft.
U kunt dit op verschillende manieren controleren. U kunt
bijvoorbeeld controleren of andere toestellen op dezelfde
voedingsbron wel goed functioneren.
Controleer de zekering in de voedingskabel.
De zekering bevindt zich in een houder die deel uitmaakt van
de rode draad van de voedingskabel. Controleer of de
geïnstalleerde zekering de juiste capaciteit heeft. Op het
label op de kabel of in de installatiehandleiding staat
aangegeven welke capaciteit de zekering moet hebben.
Controleer of de zekeringsdraad in de zekering niet kapot is.
U kunt de zekering testen met een multimeter. Als de
zekering in orde is, geeft de multimeter 0 Ohm aan.
Controleer of er ten minste 10 Volt spanning op het toestel
staat - 12 Volt wordt aangeraden.
U kunt het voltage controleren door de gelijkstroomspanning
te meten tussen het contrabusje en de aarde van de
voedingskabel. Als de spanning minder bedraagt dan 10 Volt,
gaat het toestel niet aan.
Als het toestel voldoende stroom krijgt, maar niet aangaat,
kunt u contact opnemen met Garmin Product Support op
www.garmin.com/support.
Mijn toestel maakt geen via-punten op de juiste
locatie
U kunt handmatig een via-puntlocatie invoeren om gegevens
tussen toestellen over te brengen en te delen. Als u een via-punt
hebt ingevoerd met behulp van coördinaten en het punt niet op
de gewenste locatie wordt weergegeven, komen de kaartdatum
en het positieformaat van het toestel mogelijk niet overeen met
de kaartdatum en het positieformaat die oorspronkelijk zijn
gebruikt om het via-punt te markeren.
Het positieformaat heeft betrekking op de manier waarop de
positie van de GPS-ontvanger op het scherm wordt
weergegeven. De positie wordt gewoonlijk weergegeven in
graden en minuten (breedtegraad/lengtegraad) met opties voor
graden, minuten en seconden, alleen graden of een van de
diverse grid-indelingen.
De kaartdatum is een rekenmodel dat een deel van het
aardoppervlak weergeeft. Lengte- en breedtegraadlijnen op een
papieren kaart zijn altijd gerelateerd aan een bepaalde
kaartdatum.
1
Zoek uit welke kaartdatum en welk positieformaat werden
gebruikt toen het oorspronkelijke via-punt werd gemaakt.
Als het oorspronkelijke via-punt is overgenomen van een
kaart, moet op de kaart een legenda aanwezig zijn waarin de
kaartdatum en het positieformaat staan vermeld die zijn
gebruikt om die kaart te maken. Meestal staat deze legenda
in de buurt van de productcode van de kaart.
2
Selecteer op de kaartplotter Instellingen >
Eenheden
.
3
Selecteer de juiste kaartdatum- en positieformaatinstellingen.
4
Maak het via-punt opnieuw.
Het aanraakscherm reageert niet op mijn aanraakbe-
wegingen
Als het scherm niet goed reageert op uw aanraakbewegingen,
dient u het scherm te kalibreren. Zie Het aanraakscherm
kalibreren, pagina 43. Het aanraakscherm van de kaartplotter
hoeft gewoonlijk niet te worden gekalibreerd.
NMEA 0183-informatie
Type Uitvoertelegram Beschrijving
Zenden GPAPB APB: Koers- of spoorcontrole (stuur-
automaat) telegram 'B'
GPBOD BOD: Richting (beginpunt naar
bestemming)
GPBWC BWC: Richting en afstand tot via-punt
Appendix 43
Type Uitvoertelegram Beschrijving
GPGGA GGA: GPS-positiegegevens (Global
Positioning System)
GPGLL GLL: Geografische positie (breedte-
graad en lengtegraad)
GPGSA GSA: GNSS-DOP en actieve
satellieten
GPGSV GSV: GNSS-satellieten in weergave
GPRMB RMB: Aanbevolen minimale
navigatie-informatie
GPRMC RMC: Aanbevolen minimale
specifieke GNSS-gegevens
GPRTE RTE: Routes
GPVTG VTG: Grondkoers en -snelheid
GPWPL WPL: Locatie van via-punt
GPXTE XTE: Koersfout
PGRME E: Geschatte fout
PGRMM M: Kaartdatum
PGRMZ Z: Hoogte
SDDBT DBT: Diepte onder transducer
SDDPT DPT: Diepte
SDMTW MTW: Watertemperatuur
SDVHW VHW: Watersnelheid en koers
Ontvangen DPT Diepte
DBT Diepte onder transducer
MTW Watertemperatuur
VHW Watersnelheid en koers
WPL Locatie van via-punt
DSC DSC-gegevens (Digital Selective
Calling)
DSE Uitgebreide Digital Selective Calling
HDG Koers, afwijking en variatie
HDM Koers, magnetisch
MWD Windrichting en -snelheid
MDA Meteorologische composiet
MWV Windsnelheid en -hoek
VDM AIS VHF Data Link bericht
U kunt de volledige informatie over NMEA indeling
(National Marine Electronics Association) en telegrammen
aanschaffen bij: NMEA, Seven Riggs Avenue, Severna
Park, MD 21146 USA (www.nmea.org)
NMEA 2000 PGN-informatie
Type PGN Beschrijving
Zenden en ontvangen 059392 ISO-bevestiging
059904 ISO-aanvraag
060928 ISO-adresreservering
126208 NMEA
: Opdracht, Aanvraag en
Bevestiging (groepfunctie)
126996 Productinformatie
127250 Voorliggende koers van vaartuig
128259 Snelheid: Ten opzichte van water
128267 Waterdiepte
129539 GNSS-DOP's
129799 Radiofrequentie, modus en vermogen
130306 Windgegevens
130312 Temperatuur
Zenden 126464 PGN-lijst verzenden en ontvangen
(groepfunctie)
127258 Magnetische variatie
129025 Positie: Snelle update
Type PGN Beschrijving
129026 COG en SOG: Snelle update
129029 GNSS-positiegegevens
129283 Koersfout
129284 Navigatiegegevens
129285 Navigatieroute en via-puntgegevens
129540 GNSS-satellieten in weergave
Ontvangen 127245 Roer
127250 Voorliggende koers van vaartuig
127488 Motorparameters: Snelle update
127489 Motorparameters: Dynamisch
127493 Transmissieparameters: Dynamisch
127498 Motorparameters: Vaste gegevens
127505 Vloeistofniveau
129038 AIS, klasse A, positierapport
129039 AIS, klasse B, positierapport
129040 AIS, klasse B, uitgebreid positierapport
129794 AIS, klasse A, vaste gegevens en vaar-
gegevens
129798 AIS, SAR, positierapport voor
vliegtuigen
129802 AIS, veiligheidsgerelateerd
uitgezonden bericht
129808 DSC Call-informatie
130310 Omgevingsparameters
130311 Omgevingsparameters (verouderd)
130313 Vochtigheid
130314 Werkelijke druk
130576 Status van kleine vaartuigen
Deze gegevens zijn alleen van toepassing op NMEA 2000 compatibele
producten.
Softwarelicentieovereenkomst
DOOR HET TOESTEL TE GEBRUIKEN VERKLAART U DAT U
DE VOORWAARDEN EN BEPALINGEN VAN DE VOLGENDE
SOFTWARELICENTIEOVEREENKOMST ZULT NALEVEN.
LEES DEZE OVEREENKOMST ZORGVULDIG.
Garmin Ltd. en/of haar dochterondernemingen (“Garmin”) kent u
een beperkte licentie toe om de software die is ingebouwd in dit
toestel (de “software”) in binaire, uitvoerbare vorm te gebruiken
bij het normale gebruik van dit product. De titel,
eigendomsrechten en intellectuele eigendomsrechten in en op
de Software blijven in bezit van Garmin en/of haar
dochtermaatschappijen.
U erkent dat de Software het eigendom is van Garmin en/of
haar externe leveranciers en wordt beschermd door de
wetgeving met betrekking tot auteursrechten van de Verenigde
Staten van Amerika en internationale verdragen inzake
auteursrechten. U erkent bovendien dat de structuur, organisatie
en code van de Software, waarvan de broncode niet wordt
verschaft, waardevolle handelsgeheimen van Garmin en/of haar
externe leveranciers zijn en dat de Software in de broncodevorm
een waardevol handelsgeheim van Garmin en/of haar externe
leveranciers blijft. U verklaart dat u de Software of elk deel
daarvan niet zult decompileren, demonteren, wijzigen,
onderwerpen aan reverse assembling of reverse engineering,
herleiden tot door mensen leesbare vorm of afgeleide werken
zult maken op basis van de Software. U verklaart dat u de
software niet zult exporteren of herexporteren naar landen die
de exportwetten van de Verenigde Staten van Amerika of enig
ander toepasselijk land schenden.
44 Appendix
Index
A
aan-uitknop 
1
, 38
aankomstalarm 
40
aanraakscherm 
1
kalibreren 
43
aanvaringsalarm 
8
afstand meten
19
kaarten
4
afstand tot kustlijn
14
, 41
afstandcirkels 
10
AIS
7
, 8, 10
alarm
8
doelzoeken 7, 8
gevaren 
8
, 25
inschakelen 
41
noodsignaaltoestel 8
radar
25
SART
8
schepen 
7
alarmen 
16
, 40
aankomst
40
aanvaring 
8
diep water 
23
echolood 
23
krabbend anker 
40
meters
29
motor
29
navigatie 
40
ondiep water 
23
van koers
40
watertemperatuur 
23
weer 
40
andere schepen
AIS
10
sporen 
10
antenne, GPS
2
Auto Guidance 
11
, 14, 40, 41
afstand tot kustlijn
14
, 41
routes 14
B
bestemmingen
navigatiekaart 
11
selecteren 
11
Bluetooth toestellen 
33
boeirapporten 
37
brandstofalarm 
30
, 40
brandstofcapaciteit 
30
, 38
brandstofmeters 
29
, 30
configureren 
29
statusalarm
30
, 40
synchroniseren met actuele
brandstofvoorraad 
30
C
cijfers projecteren 
9
, 20
combinaties 
17
aangepast 
17
selecteren 
17
correctie, voorkant boot 
28
, 29
corridorbreedte 
10
D
dieptelog 
24
Digital Selective Calling (DSC) 
31
, 32
contactpersonen 
31
inschakelen 
31
, 41
kanalen 
32
persoonlijke standaardoproep 
32
DownVü 
17
draadloze toestellen 
3
Bluetooth toestellen 
3
, 33
netwerkconfiguratie 
3
verbinden van een draadloos toestel 3, 33
DSC.
Zie
Digital Selective Calling (DSC)
E
EBL
26
aanpassen 
26
meten
26
tonen
26
echolood 
17
, 19
a-scope 
22
, 23
afstanden meten 
19
alarmen 
23
bodem vast 21
bron
19
, 20
cijfers projecteren 
22
delen 
19
, 20
diepte 
21
dieptelijn 
22
diepteschaal 
20
DownVü 
17
frequenties 
21
interferentie 
23
kegel 
11
kleurafwijzing 23
kleurversterking 
20
nummers
20
opnemen 
24
oppervlakteruis 
23
Panoptix 
18
, 19, 21–23
presentatie 
23
ruis
20
, 23
schuifsnelheid 
22
SideVü 
17
vastleggen 
23
, 24
versterking 
20
via-punt 
19
weergaven 
17
–19
whiteline 
23
zoomen 
21
zwevende doelen 
23
EGNOS
38
EPIRB
8
F
fabrieksinstellingen 
42
echolood 
23
Fish Eye 3D
echoloodkegel 
11
sporen 
11
zwevende doelen 
11
foto's, luchtfoto's
6
G
Ga naar 12
Garmin Marine Network 
16
, 39
Garmin product support, contactgegevens 
1
geanimeerde stromingen, getijden 
6
gebeurtenislog 
38
gebruikersgegevens
synchroniseren 
16
verwijderen 
17
gegevens
back-up 
42
kopiëren 
42
gegevensbeheer 
42
gegevensvelden 
9
geheugenkaart 
42
gedetailleerde kaarten 
42
installeren 
1
uitsparing 
1
getijdenstations 
5
, 30, 31
indicatoren 
6
gevarenkleuren 
10
GLONASS
38
GPS
43
bron
2
EGNOS
38
GLONASS
38
signalen 
2
WAAS
38
GPS-nauwkeurigheid 
40
grenslijn 
16
grenslijnen 
16
H
helm app 
3
help.
Zie
productondersteuning
herstellen, instellingen 
34
I
instellingen 
7
, 38, 40
radarbeeld 
28
systeeminformatie 
38
K
kaarten
3
, 6, 9.
Zie
kaarten
afstand meten
4
details 
4
ingebouwd 
5
navigatie 
4
, 6
presentatie 
10
quickdraw 
6
schuiven 
4
selecteren 
5
symbolen 
4
voorliggende koers, lijn 
10
kielcorrectie 
38
, 39
kleurmodus 
2
klok
40
alarm
40
knoppen 
1
aan-uit 
1
koers, lijn 
5
, 10
koersen 11
koersfoutalarm 
40
kompas
29
gegevensbalk 
20
roos
9
krabbend-ankeralarm 
40
L
locatie markeren 
12
luchtfoto's
6
M
maateenheden 
40
man-over-boord 
12
, 32
marifoon 
31
AIS-doel oproepen 
32
DSC-kanaal 
32
noodoproep 
31
noodoproepen 
31
, 32
persoonlijke standaardoproep 
32
mediaspeler 
33
afstemmodus
33
alfabetisch zoeken 
33
Android toestel 
33
bron
33
dempen 
34
FUSION-Link
33
herhalen 
33
iPod
33
MTP
33
radio 
33
, 34
SiriusXM Satellite Radio 
34
toestelnaam 
34
tunerregio 
33
VHF
34
voorkeuze 
33
willekeurige volgorde 
33
Windows telefoon 
33
zones
33
menubalk 
2
meters
brandstof
29
, 30
limieten 
29
motor
29
omgeving 
30
omgevingsgegevens 
30
statusalarmen 
29
trip
29
wind 
30
meters voor zeilen 
30
MOB, toestel 
8
motorboot
2
Index 45
motormeters
29
configureren 
29
statusalarmen 
29
muziekspeler 
33
–35.
Zie
mediaspeler
N
navigatiealarmen 
40
navigatiebijkaart 
9
, 20
navigatiehulpmiddelen 
5
navigatiekaart 
4
, 6, 11, 37
instellen 
9
, 40
luchtfoto's
9
radaroverlay 
26
sporen van schepen 
32
watersportdiensten 
11
netwerk.
Zie
Marine Network
NMEA 0183 
31
, 39, 40, 43
NMEA 2000 
31
, 39, 40, 44
noodoproep 
31
, 32
noodsignaaltoestel 
8
O
omgevingsmeters 30
P
Perspective 3D 
37
positie, bijhouden 
32
positierapport 
32
premiumkaarten 
5
, 6, 9
Fish Eye 3D
11
indicaties voor getijden en stromingen 
6
luchtfoto's
6
problemen oplossen 
43
productondersteuning 
1
contactgegevens 
1
productregistratie 
42
R
radar
24
, 26, 27
aangepaste parkeerstand 
26
afstandcirkels 
28
AIS
25
beeldveld 
28
bereik 
25
correctie voorkant boot 
28
echosporen 
28
gepland uitzenden 
25
kleurenschema 
28
projectiescherm 
26
ruis 27, 28
sporen, Fish Eye 3D 
8
uitzenden 
24
versterking 
27
via-punten 
8
, 28
vogelmodus 
27
wachtpost, modus 
25
waypoints 
25
weergave optimaliseren 
27
zoomschaal 
25
radaroverlay 
26
radio, SiriusXM 
34
Route naar 
11
routes
16
bekijk lijst met 
13
bewerken 
13
kopiëren 
42
maken
13
navigeren 
13
parallel navigeren 
13
synchroniseren 
16
verwijderen 
14
via-punten 
42
S
SART
8
satellietbeelden 6
satellietsignalen, ontvangen 
2
scherm
helderheid 
2
vergrendelen 
1
schermafbeeldingen 
43
opname maken 
43
vastleggen 
43
scherminstellingen 
38
schermverlichting 
2
SideVü 
17
SiriusXM
35
Satellite Radio 
34
SiriusXM Satellite Radio 
34
software
bijwerken 
2
updates 
2
softwarelicentieovereenkomst 
44
SOS 12, 32
sporen 
15
, 16
bewerken 
15
kopiëren 
42
lijst
15
navigeren 
15
opnemen 
16
opslaan 
15
opslaan als route 
15
tonen
9
, 15
verwijderen 
15
, 16
wissen 
16
sporen van schepen 
10
, 32
startscherm, aanpassen 
2
stromingenstations 
31
indicatoren 
6
symbolen 
7
synchroniseren, gebruikersgegevens 
16
systeeminfo
42
systeeminformatie 
38
T
taal 
38
toestel
knoppen 
1
registratie 
42
schoonmaken 42
toetsen 4
toestel registreren 
42
toestel-id 
38
transducer 
17
, 19, 23
tripmeters 29
U
updates, software
2
V
veilige zone aanvaringsalarm 
8
vergrendelen, scherm
1
verwijderen, alle gebruikersgegevens 
17
via-punten 
12
, 43
echolood 
19
kopiëren 
42
maken
12
man-over-boord 
12
synchroniseren 
16
tonen
9
video 
35
configureren 
35
viskaart
4
, 37
grenslijn 
8
instellen 
9
schuiven 
4
voltage 
40
VRM
26
aanpassen 
26
meten
26
tonen
26
W
WAAS
38
wachtpost, modus 
25
bewakingszone 
25
gepland uitzenden 
25
water
snelheid 
39
temperatuurcorrectie 
39
waterkaart
schuiven 
4
sporen van schepen 
10
watersportdiensten 
11
watertemperatuurlog 
24
waypoints
bekijk lijst met 
12
bewerken 
12
maken
12
, 37
navigeren naar 
12
radar
25
schip waarvan positie wordt bijgehouden 
32
verwijderen 
12
weer
37
weer
9
, 35, 36
abonnement 
35
, 38
alarmen 
40
golfgegevens 
36
kaarten
37
navigatiekaart 
37
neerslag 
35
oppervlaktedruk 
37
overlay 
37
, 38
uitzendingen 
35
viskaart
38
vissen
36
, 37
watertemperatuur 
37
weersverwachting 
35
–37
wind 
36
zeegang 
36
zicht
37
WiFi technologie 
3
, 39
windmeters 
30
Z
zeilboot 
2
zeilen 
9
zon- en maanstanden 
31
zoomen
echolood 
21
kaart
4
radar
25
zwevende doelen 
11
46 Index
www.garmin.com/support
1800 235 822 +43 (0) 820 220230
+ 32 2 672 52 54 0800 770 4960
1-866-429-9296
+385 1 5508 272
+385 1 5508 271
+420 221 985466
+420 221 985465
+ 45 4810 5050
+ 358 9 6937 9758 + 331 55 69 33 99
+ 39 02 36 699699 (+52) 001-855-792-7671
0800 427 652 0800 0233937
+47 815 69 555
00800 4412 454
+44 2380 662 915
+35 1214 447 460 +386 4 27 92 500
0861 GARMIN (427 646)
+27 (0)11 251 9800
+34 93 275 44 97
+ 46 7744 52020 +886 2 2642-9199 ext 2
0808 238 0000
+44 870 850 1242
+49 (0) 89 858364880
zum Ortstarif - Mobilfunk
kann abweichen
913-397-8200
1-800-800-1020
© 2013–2015 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54

Garmin echoMAP™ 50s Handleiding

Type
Handleiding