Garmin echoMAP™ 43dv Handleiding

Type
Handleiding
echoMAP
40/50/70/90 serie
Gebruikershandleiding
Februari 2015
Gedrukt in Taiwan 190-01834-35_0A
Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke
toestemming van Garmin. Garmin behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van
deze handleiding zonder de verplichting te dragen personen of organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar
www.garmin.com voor de nieuwste updates en aanvullende informatie over het gebruik van dit product.
Garmin
®
, het Garmin logo, BlueChart
®
, g2 Vision
®
en Ultrascroll
®
zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen, geregistreerd in de
Verenigde Staten en andere landen. echoMAP
, HomePort
en LakeVü
zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen. Deze
handelsmerken mogen niet worden gebruikt zonder de uitdrukkelijke toestemming van Garmin.
microSD
en het microSDHC logo zijn handelsmerken van SD-3C, LLC. NMEA
®
is een geregistreerd handelsmerk van de National Marine Electronics
Association. Windows
®
is een geregistreerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en andere landen. Overige handelsmerken en
merknamen zijn het eigendom van hun respectieve eigenaars.
Inhoudsopgave
Inleiding........................................................................... 1
Vooraanzicht............................................................................... 1
Knoppen op toestel................................................................ 1
De handleidingen downloaden................................................... 1
Uitleg over de handleiding.......................................................... 1
Meer informatie........................................................................... 1
Geheugenkaarten plaatsen........................................................ 1
De nieuwe software op een geheugenkaart laden..................... 1
De software van het toestel bijwerken........................................ 1
GPS-satellietsignalen................................................................. 2
De schermverlichting aanpassen............................................... 2
De kleurmodus aanpassen......................................................... 2
Het startscherm aanpassen........................................................ 2
Kaarten en 3D-kaartweergaven..................................... 2
Navigatiekaart en buitengaatse viskaart..................................... 2
In- en uitzoomen op de kaart................................................. 2
De kaart schuiven met de knoppen....................................... 2
Een item op de kaart selecteren met de toetsen op het
toestel
.................................................................................... 3
Een afstand op de kaart meten.............................................. 3
Kaartsymbolen....................................................................... 3
Navigeren naar een punt op de kaart.................................... 3
Informatie over locaties en objecten op een kaart
weergeven
............................................................................. 3
Details over navigatiekenmerken weergeven........................ 3
Premiumkaarten......................................................................... 3
Informatie van een getijdenstation weergeven...................... 4
Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven................. 4
Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven......................... 4
Automatic Identification System..................................................4
Symbolen van AIS-doelen..................................................... 5
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van
geactiveerde AIS-doelen
....................................................... 5
AIS-schepen op een kaart of 3D-kaartweergave
weergeven............................................................................. 5
Een doel voor een AIS-schip activeren.................................. 5
Een lijst met AIS-gevaren weergeven.................................... 5
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen................. 5
AIS-noodsignaal.....................................................................6
AIS-ontvangst uitschakelen................................................... 6
Instellingen kaart en 3D-kaartweergave..................................... 6
Navigatiekaart- en viskaartinstellingen.................................. 6
Instellingen voor via-punten en sporen op de kaarten en
kaartweergaven..................................................................... 6
Instellingen voor cijfers projecteren....................................... 7
Een navigatiebijkaart weergeven........................................... 7
Instellingen kaartweergave.................................................... 7
De voorliggende-koerslijn en koers-over-de-grondlijn (COG)
instellen.................................................................................. 7
Instellingen voor andere schepen op de kaarten en
kaartweergaven..................................................................... 8
Instellingen voor Fish Eye 3D................................................ 8
Navigatie met een kaartplotter...................................... 8
Elementaire navigatievragen...................................................... 8
Bestemmingen............................................................................ 9
Bestemming zoeken op naam............................................... 9
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart................. 9
Zoeken naar een bestemming op basis van
gebruikersgegevens...............................................................9
Zoeken naar een watersportdienstbestemming..................... 9
Koersen...................................................................................... 9
Een directe koers instellen en volgen met behulp van Ga
naar........................................................................................ 9
Stoppen met navigeren
............................................................ 10
Via-punten................................................................................ 10
Uw huidige positie als waypoint markeren........................... 10
Een via-punt op een andere positie maken......................... 10
Een MOB- of SOS-locatie markeren.................................... 10
Een lijst met alle via-punten weergeven.............................. 10
Een opgeslagen via-punt bewerken.................................... 10
Naar een opgeslagen via-punt zoeken en navigeren.......... 10
Een via-punt of MOB verwijderen........................................ 10
Alle via-punten verwijderen.................................................. 10
Routes...................................................................................... 10
Een route vanaf uw huidige positie maken en navigeren.... 10
Een route maken en opslaan............................................... 10
Een lijst met routes weergeven............................................ 11
Een opgeslagen route bewerken......................................... 11
Naar een opgeslagen route zoeken en navigeren............... 11
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan deze
route navigeren.................................................................... 11
Een opgeslagen route verwijderen...................................... 11
Alle opgeslagen routes verwijderen..................................... 11
Sporen...................................................................................... 11
Sporen weergeven............................................................... 11
De kleur van het actieve spoor instellen.............................. 11
Het actieve spoor opslaan................................................... 11
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven....................... 11
Een opgeslagen spoor bewerken........................................ 11
Een spoor opslaan als route................................................ 12
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren.............. 12
Een opgeslagen spoor verwijderen..................................... 12
Alle opgeslagen sporen verwijderen.................................... 12
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting............. 12
Het actieve spoor wissen..................................................... 12
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan........... 12
Het opslaginterval van het spoorlog configureren............... 12
Alle opgeslagen via-punten, routes en sporen verwijderen...... 12
Auto Guidance.......................................................................... 12
Een Auto Guidance route instellen en volgen...................... 12
Een Auto Guidance route maken......................................... 12
Een lijst met routes en Auto Guidance routes filteren.......... 12
Een Auto Guidance route controleren................................. 13
Een Auto Guidance route aanpassen.................................. 13
De uitvoering van een Auto Guidance berekening
annuleren............................................................................. 13
Een getimede aankomst instellen........................................ 13
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen................. 13
Configuraties van Auto Guidance-lijnen.............................. 13
Combinaties.................................................................. 14
Een combinatie selecteren....................................................... 14
Een combinatiescherm aanpassen.......................................... 14
Een aangepast combinatiescherm toevoegen......................... 14
Echolood....................................................................... 14
Echoloodweergaven................................................................. 14
Echoloodweergave op volledig scherm............................... 14
DownVü echoloodweergave................................................ 14
SideVü echoloodweergave.................................................. 14
Echoloodweergaven met gesplitst scherm.......................... 15
Gesplitst zoomscherm voor echoloodweergave.................. 15
Gesplitst frequentiescherm voor echoloodweergave........... 15
Het transducertype selecteren.................................................. 15
Een via-punt op het echoloodscherm maken met behulp van de
toestelknoppen
......................................................................... 15
De weergave van echoloodgegevens pauzeren...................... 15
Echoloodgeschiedenis weergeven........................................... 15
De overlaycijfers aanpassen.................................................... 15
Het detailniveau aanpassen..................................................... 15
De kleurintensiteit aanpassen.................................................. 16
Inhoudsopgave i
Het bereik van de diepte- of breedteschaal aanpassen........... 16
Het zoomniveau instellen op het echoloodscherm................... 16
De schuifsnelheid instellen....................................................... 16
Echoloodfrequenties................................................................. 16
Frequenties selecteren........................................................ 17
Een frequentievoorinstelling maken..................................... 17
De a-scope inschakelen........................................................... 17
Echoloodinstelling..................................................................... 17
Echoloodinstellingen............................................................ 17
Instellingen voor echoloodweergave................................... 17
Geavanceerde echoloodinstellingen.................................... 17
Echoloodinstallatie-instellingen............................................ 17
Instellingen voor echoloodwaarschuwingen........................ 18
Echoloodopnamen.................................................................... 18
De weergave van echoloodgegevens opnemen.................. 18
De echoloodopname stoppen.............................................. 18
Een echoloodopname verwijderen...................................... 18
Echoloodopnamen afspelen................................................ 18
Gegevens van meters en almanakken....................... 18
Het kompas weergeven............................................................ 18
Tripmeters weergeven.............................................................. 18
De tripmeters opnieuw instellen........................................... 18
Informatie over getijden, stromingen en zon en maan............. 18
Informatie van getijdenstation.............................................. 18
Informatie van stromingenstation......................................... 18
Zon- en maanstanden.......................................................... 18
Gegevens van getijdenstation, stromingenstation of zon- en
maanstanden voor een andere datum weergeven.............. 19
Informatie van een ander getijden- of stromingenstation
weergeven........................................................................... 19
Digital Selective Calling (DSC).................................... 19
Kaartplotter en NMEA® 0183 marifoonfunctionaliteit............... 19
DSC inschakelen...................................................................... 19
DSC-lijst.................................................................................... 19
De DSC-lijst weergeven....................................................... 19
Een DSC-contactpersoon toevoegen.................................. 19
Inkomende noodoproepen........................................................ 19
Naar een schip in nood navigeren....................................... 19
Positie bijhouden...................................................................... 19
Een positiemelding weergeven............................................ 19
Naar een schip navigeren waarvan u de positie bijhoudt.... 19
Een waypoint maken op de positie van een schip waarvan u
de positie bijhoudt................................................................ 19
Informatie in een positiemelding bewerken......................... 19
Een oproep met een positiemelding verwijderen................. 20
Sporen van schepen weergeven op de kaart...................... 20
Persoonlijke standaardoproepen.............................................. 20
Een DSC-kanaal selecteren................................................ 20
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren...................... 20
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel............... 20
Beheer van kaartplottergegevens............................... 20
Via-punten, routes en sporen vanaf HomePort naar een
kaartplotter kopiëren................................................................. 20
Gegevens van een geheugenkaart kopiëren............................ 20
Via-punten, routes en sporen kopiëren naar een
geheugenkaart.......................................................................... 20
Een bestandstype selecteren voor via-punten en routes van
andere leveranciers.................................................................. 20
Via-punten en routes delen tussen toestellen.......................... 20
Geïntegreerde kaarten naar een geheugenkaart kopiëren...... 21
Een back-up van gegevens maken op een computer.............. 21
De back-upgegevens herstellen naar een kaartplotter............. 21
Systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan................. 21
Toestelconfiguratie...................................................... 21
De kaartplotter automatisch inschakelen.................................. 21
Systeeminstellingen
.................................................................. 21
Scherminstellingen...............................................................21
GPS-instellingen.................................................................. 21
Het gebeurtenislog weergeven............................................ 21
Informatie over systeem en software weergeven................ 21
Mijn boot-instellingen................................................................ 21
De kielcorrectie instellen...................................................... 22
De watertemperatuurcorrectie instellen............................... 22
Communicatie-instellingen........................................................22
NMEA 0183..........................................................................22
Alarmen instellen...................................................................... 22
Navigatiealarmen................................................................. 22
Systeemalarmen.................................................................. 23
Eenheden instellen................................................................... 23
Navigatie-instellingen................................................................23
Instellingen andere vaartuigen................................................. 23
De fabrieksinstellingen van de kaartplotter herstellen.............. 23
Appendix....................................................................... 23
Het toestel registreren.............................................................. 23
Het scherm schoonmaken........................................................ 23
Schermafbeeldingen................................................................. 23
Schermafbeeldingen vastleggen......................................... 23
Schermafbeeldingen naar een computer kopiëren.............. 24
Problemen oplossen................................................................. 24
Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen............................ 24
Ik kan mijn toestel niet inschakelen of mijn toestel gaat
steeds uit
..............................................................................24
Mijn toestel maakt geen via-punten op de juiste locatie...... 24
NMEA 0183-informatie............................................................. 24
Softwarelicentieovereenkomst.................................................. 25
Index.............................................................................. 26
ii Inhoudsopgave
Inleiding
WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
Vooraanzicht
À
Aan-uitknop
Á
Knoppen op toestel
Â
microSD
geheugenkaartsleuf
Ã
Sensor automatische schermverlichting
Knoppen op toestel
Hiermee schakelt u het toestel in en weer uit als deze knop
wordt vastgehouden.
Hiermee past u de schermverlichting en kleurmodus aan
door de knop snel in te drukken en los te laten.
Hiermee kunt u op een kaart of weergave uitzoomen.
Hiermee kunt u op een kaart of weergave inzoomen.
Hiermee kunt u scrollen, opties markeren en de cursor
verplaatsen.
SELECT Hiermee kunt u aangeven dat het bericht is gelezen en
opties selecteren.
BACK Hiermee keert u terug naar het vorige scherm.
MARK Hiermee kunt u de huidige locatie als waypoint opslaan.
HOME Hiermee keert u terug naar het startscherm.
MENU Hiermee kunt u indien van toepassing een menu met opties
openen voor de pagina.
Hiermee kunt u indien van toepassing een menu sluiten.
De handleidingen downloaden
U kunt de nieuwste versie van de gebruikershandleiding en
vertaalde versies daarvan downloaden van internet.
1
Ga naar www.garmin.com/support.
2
Selecteer Handleidingen.
3
Volg de instructies op het scherm om de handleiding voor uw
product te downloaden.
Uitleg over de handleiding
In deze handleiding wordt de term “selecteren” gebruikt om naar
de volgende acties te verwijzen.
De pijlknoppen gebruiken om een menu-item te markeren en
daarna drukken op SELECT (alleen voor toestellen met
fysieke knoppen).
Drukken op knoppen zoals SELECT of MENU.
Als u wordt gevraagd om meerdere items te selecteren, ziet u
mogelijk kleine pijltjes in de tekst. Bijvoorbeeld "Selecteer MENU
> Voeg toe" geeft aan dat u het item of de knop MENU moet
selecteren en daarna het item Voeg toe.
De afbeeldingen in deze handleidingen zijn alleen voor
referentie en komen mogelijk niet exact overeen met uw toestel.
Meer informatie
Als u nog vragen over uw toestel hebt, kunt u contact opnemen
met Garmin
®
Product Support.
De website, www.garmin.com/support, biedt allerlei tips voor
probleemoplossing waarmee u de meeste problemen kunt
verhelpen en vragen kunt beantwoorden.
Veelgestelde vragen
Software-updates
Gebruikers- en installatiehandleidingen
Servicewaarschuwingen
Video
Contactnummers en adressen
Geheugenkaarten plaatsen
U kunt optionele geheugenkaarten in de kaartplotter gebruiken.
Via gegevenskaarten kunt u satellietbeelden met hoge resolutie
en luchtfoto's van havensteden, havens, jachthavens en andere
nuttige punten weergeven. U kunt lege geheugenkaarten
plaatsen om echoloodgegevens vast te leggen en gegevens
zoals via-punten, routes en sporen naar een andere
compatibele Garmin kaartplotter of een computer over te
brengen.
1
Open het klepje aan de voorzijde van de kaartplotter.
2
Plaats de geheugenkaart.
3
Druk op de kaart tot deze vastklikt.
4
Sluit de klep.
De nieuwe software op een geheugenkaart
laden
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van de computer.
2
Ga naar www.garmin.com/support/software/marine.html.
3
Selecteer Downloaden naast "Chartplotters with SD card.".
4
Lees en accepteer de voorwaarden.
5
Selecteer Downloaden.
6
Selecteer Hardlopen.
7
Selecteer het station van de geheugenkaart en selecteer
vervolgens Volgende > Voltooien.
De software van het toestel bijwerken
Voordat u de software kunt bijwerken, moet u beschikken over
een software-update op een geheugenkaart of de nieuwste
software zelf op een geheugenkaart laden.
1
Schakel de kaartplotter in.
Inleiding 1
2
Nadat het startscherm verschijnt, plaatst u de geheugenkaart
in de kaartsleuf.
OPMERKING: De instructies voor de software-update
verschijnen alleen als het toestel volledig is opgestart voordat
u de kaart plaatst.
3
Volg de instructies op het scherm.
4
Wacht enkele minuten totdat de software-update is voltooid.
Het toestel werkt weer normaal zodra het software-
updateproces is voltooid.
5
Verwijder de geheugenkaart.
OPMERKING: Als de geheugenkaart wordt verwijderd
voordat het toestel opnieuw is opgestart, is de software-
update niet voltooid.
GPS-satellietsignalen
Wanneer u de kaartplotter inschakelt, moet de GPS-ontvanger
de gegevens van de satellieten verzamelen en de actuele
locatie bepalen. Wanneer de kaartplotter satellietsignalen
ontvangt, worden de boven aan het startscherm groen.
Wanneer de kaartplotter het satellietsignaal verliest, verdwijnen
de en knippert er een vraagteken op op de kaart.
Ga voor meer informatie over GPS naar www.garmin.com
/aboutGPS.
De schermverlichting aanpassen
1
Selecteer Instellingen > Systeem > Scherm >
Schermverlichting.
TIP: Druk in een willekeurig scherm op om de instellingen
voor schermverlichting te openen.
2
Pas de schermverlichting aan.
De kleurmodus aanpassen
1
Selecteer Instellingen > Systeem > Scherm >
Kleurmodus.
TIP: Druk vanuit een willekeurig scherm op om de
kleurinstellingen te openen.
2
Selecteer een optie.
Het startscherm aanpassen
U kunt items toevoegen aan en rangschikken op het
startscherm.
1
Selecteer in het startscherm Hoofdmenu aanpassen.
2
Selecteer een optie:
Als u een item opnieuw wilt rangschikken, selecteert u
Rangschikken, selecteert u het item dat u wilt
verplaatsen en vervolgens een nieuwe locatie.
Als u een item wilt toevoegen aan het startscherm,
selecteert u Voeg toe en vervolgens het nieuwe item.
Als u een aan het startscherm toegevoegd item wilt
verwijderen, selecteert u Verwijder en vervolgens het
item.
Kaarten en 3D-kaartweergaven
Welke kaarten en 3D-kaartweergaven beschikbaar zijn, is
afhankelijk van de gebruikte kaartgegevens en accessoires.
U kunt de kaarten en 3D-kaartweergaven openen door
Grafieken te selecteren.
Navigatiekaart: Geeft alle beschikbare navigatiegegevens weer
die op de vooraf geïnstalleerde kaarten en eventuele extra
kaarten beschikbaar zijn. Deze gegevens omvatten boeien,
lichten, kabels, dieptepeilingen, jachthavens en
getijdenstations in een overheadweergave.
Perspective 3D: Biedt een panoramisch beeld van bovenaf en
van achter uw boot (in overeenstemming met uw koers) en
dient als visueel navigatiehulpmiddel. Deze weergave is
nuttig voor het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen,
bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en
verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen.
Mariner's Eye 3D: Biedt een gedetailleerd, driedimensionaal
beeld van bovenaf en van achter uw boot (in
overeenstemming met uw koers) en dient als visueel
navigatiehulpmiddel. Deze weergave is nuttig voor het
navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of
kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en verlaten van
onbekende havens of ankerplaatsen.
OPMERKING: In sommige gebieden zijn Mariner's Eye 3D
en Fish Eye 3D kaartweergaven beschikbaar bij
premiumkaarten.
Fish Eye 3D: Geeft een panoramisch onderwaterbeeld met
visuele weergave van de zeebodem op basis van de
kaartinformatie. Als er een echolood-transducer is
aangesloten, worden zwevende doelen (zoals vissen)
aangeduid met rode, groene en gele bollen. Rood verwijst
hierbij naar de grootste objecten en groen naar de kleinste
objecten.
Viskaart: Biedt een gedetailleerde weergave van de
bodemcontouren en dieptepeilingen op de kaart. Deze kaart
verwijdert de navigatiegegevens van de kaart, verschaft
gedetailleerde bathymetrische gegevens en benadrukt de
bodemcontouren voor dieptewaarneming. Deze kaart is bij
uitstek geschikt voor diepzeevissen.
Navigatiekaart en buitengaatse viskaart
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
Met behulp van de navigatie- en viskaarten kunt u uw koers
uitzetten, kaartinformatie weergeven en een koers volgen. De
viskaart is bij uitstek geschikt voor buitengaats vissen.
Als u de navigatiekaart wilt openen, selecteert u Grafieken >
Navigatiekaart.
Als u de viskaart wilt openen, selecteert u Grafieken > Viskaart.
In- en uitzoomen op de kaart
Het zoomniveau wordt aangegeven door het schaalnummer
onder aan de kaart. Het balkje onder het schaalnummer geeft
de afstand op de kaart weer.
Selecteer om uit te zoomen.
Selecteer om in te zoomen.
De kaart schuiven met de knoppen
U kunt de kaart verplaatsen om een ander gebied te bekijken
dan waar u zich momenteel bevindt.
1
Gebruik de pijlknoppen in de kaart.
2
Selecteer BACK om het schuiven te stoppen en terug te
keren naar uw huidige positie.
OPMERKING: Selecteer SELECT om te schuiven in een
combinatiescherm.
2 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Een item op de kaart selecteren met de toetsen op het
toestel
1
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergeve , , of om
de cursor te verplaatsen.
2
Selecteer SELECT.
Een afstand op de kaart meten
Selecteer Afstand meten.
Op uw huidige locatie op het scherm wordt een punaise
weergegeven. De afstand en de hoek vanaf de pin staan
vermeld in de hoek.
TIP: Als u de pin en afstandsmeting vanaf de huidige
cursorpositie opnieuw wilt instellen, selecteert u SELECT.
Kaartsymbolen
Deze tabel bevat een aantal algemene symbolen die u op de
gedetailleerde kaarten kunt tegenkomen.
Pictogram Beschrijving
Boei
Informatie
Watersportdiensten
Getijdenstation
Stromingenstation
Foto van bovenaf beschikbaar
Perspectieffoto beschikbaar
Andere zaken die op de meeste kaarten voorkomen, zijn
dieptecontourlijnen, getijdenzones, puntpeilingen (zoals
weergegeven op de oorspronkelijke papieren kaart),
navigatiehulpmiddelen en -symbolen, obstakels en
kabelgebieden.
Navigeren naar een punt op de kaart
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer een locatie op de navigatie- of viskaart.
2
Selecteer indien nodig SELECT.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
Om rechtstreeks naar de locatie te navigeren, selecteert u
Ga naar.
Om een route naar de locatie te maken, inclusief
koerswijzigingen, selecteert u Route naar.
Om Auto Guidance te gebruiken, selecteert u Begeleid
naar.
5
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
6
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Informatie over locaties en objecten op een kaart
weergeven
Op de navigatiekaart of de viskaart kunt u informatie over een
locatie of een object bekijken.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer een locatie of een object op de navigatie- of
viskaart.
Er wordt een lijst met opties rechts van de kaart
weergegeven. Het hangt van de locatie of het object af welke
opties er in de lijst staan.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Navigeren naar om naar de geselecteerde
locatie te navigeren.
Selecteer Nieuw via-punt om een via-punt te maken op
de plaats waar de cursor staat.
Selecteer Afstand meten om de afstand en de koers van
het object vanaf de huidige positie weer te geven.
De afstand en de koers worden weergegeven op het
scherm. Selecteer SELECT om de meting vanaf een
andere plaats dan van uw huidige locatie te verrichten.
Selecteer Informatie om getijden, stromingen, zon- en
maanstanden, kaartnotities of informatie over lokale
diensten in de nabijheid van de cursor weer te geven.
Details over navigatiekenmerken weergeven
Op de navigatiekaart, de viskaart of de Perspective 3D- en
Mariner's Eye 3D-kaartweergave kunt u de details over de
diverse typen navigatiehulpmiddelen zoals bakens, lichten en
obstructies bekijken.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden zijn Mariner's Eye 3D en
Fish Eye 3D kaartweergaven beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave een
navigatiehulpmiddel.
2
Selecteer de naam van het navigatiehulpmiddel.
Premiumkaarten
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen alle kaarten.
Met optionele premiumkaarten, zoals BlueChart
®
g2 Vision
®
,
haalt u het beste uit uw kaartplotter. Naast gedetailleerde
navigatiekaarten kunnen premiumkaarten de volgende functies
bevatten, die beschikbaar zijn in sommige gebieden.
Mariner's Eye 3D: Geeft een panoramisch beeld van bovenaf
en achter uw boot dat dient als visueel driedimensionaal
navigatiehulpmiddel.
Fish Eye 3D: Geeft een driedimensionale onderwaterweergave
van de zeebodem aan de hand van de gegevens op de kaart.
Viskaarten: Geven een beeld waarin de navigatiegegevens van
de kaart zijn verwijderd en de bodemcontouren worden
Kaarten en 3D-kaartweergaven 3
benadrukt voor de dieptewaarneming. Deze kaart is zeer
geschikt voor diepzeevissen.
Satellietbeelden met hoge resolutie: Tonen satellietbeelden
met hoge resolutie voor een realistische weergave van land
en water op de navigatiekaart (Satellietbeelden op de
navigatiekaart weergeven).
Luchtfoto's: Luchtfoto's van jachthavens en andere belangrijke
navigatiepunten helpen u een beeld te krijgen van uw
omgeving (Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven).
Gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige punten:
Toont gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige
punten, waaronder zeer gedetailleerde kustwegen en nuttige
punten, zoals restaurants, logies en plaatselijke attracties.
Auto Guidance: Maakt gebruik van kaartgegevens en
ingevoerde gegevens met betrekking tot veilige diepte en
hoogte om de beste doorvaartroute naar uw bestemming te
bepalen. Auto Guidance is beschikbaar wanneer u met
'Begeleid naar' naar een bestemming navigeert.
Informatie van een getijdenstation weergeven
op de kaart geeft een getijdenstation aan. U kunt een
uitgebreide grafiek voor een getijdenstation weergeven die u
helpt het getijde voor verschillende tijdstippen of dagen te
voorspellen.
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer een getijdenstation op de navigatie- of viskaart.
Bij staat informatie over de getijdenrichting en het
getijdenniveau.
2
Selecteer de naam van het station.
Bewegende indicaties voor getijden en stromingen
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt de bewegende indicatoren voor getijdenstations en
stromingsrichtingen op de navigatiekaart of de viskaart
weergeven. Tevens moet u geanimeerde pictogrammen
inschakelen in de kaartinstellingen (Getijden en stromingen
weergeven en configureren).
Een getijdenstation wordt als een verticale balk met een pijl op
de kaart aangegeven. Een omlaag wijzende rode pijl wijst op
een afgaand getijde en een omhoog wijzende pijl wijst op een
opkomend getijde. Wanneer u met de cursor over de indicatie
van het getijdenstation gaat, wordt de hoogte van het getijde bij
het station boven de stationsindicatie weergegeven.
De richting van de stroming wordt met pijlen op de kaart
aangegeven. De richting van elke pijl geeft de richting van de
stroming bij de desbetreffende locatie op de kaart aan. De kleur
van de stromingspijl geeft het snelheidsbereik van de stroming
op die locatie aan. Wanneer u de cursor over de
richtingindicator van de stroming beweegt, wordt de snelheid
van de stroming op die locatie boven de richtingindicatie
weergegeven.
Kleur Snelheidsbereik van de stroming
Geel 0 tot 1 knoop
Oranje 1 tot 2 knopen
Rood 2 of meer knopen
Getijden en stromingen weergeven en configureren
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt de vaste en bewegende indicaties van het getijdenstation
en de indicatoren voor de stromingen op de navigatiekaart of de
viskaart weergeven.
1
Selecteer in de water- of viskaart MENU > Kaartinstelling >
Getijden & strom..
2
Selecteer een optie:
Selecteer Aan om de indicator van het stromingenstation
en het getijdenstation op de kaart weer te geven.
Selecteer Geanimeerd om bewegende indicaties van het
getijdenstation en van de richting van de stroming op de
kaart weer te geven.
Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie
gebruiken voor weergave van het land of de zee, of beide.
OPMERKING: Als deze functie is ingeschakeld, worden de
satellietbeelden alleen bij lagere zoomniveaus met een hoge
resolutie weergegeven. Als u geen satellietbeelden met hoge
resolutie in uw optionele kaartgebied ziet, kunt u selecteren
om in te zoomen. U kunt het detailniveau ook hoger instellen
door de zoomdetails van de kaart te wijzigen.
1
Selecteer vanuit de navigatiekaart MENU > Kaartinstelling >
Satellietfoto's.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Alleen land om standaardkaartinformatie over
het water met voor het land overlappende foto's weer te
geven.
Selecteer Mengpercentage fotokaart om foto's van
zowel land als water met de ingestelde doorzichtigheid
weer te geven. Gebruik de schuifregelaar om het
gewenste percentage op te geven. Hoe hoger u het
percentage instelt, hoe minder doorzichtig de foto's zijn.
Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven
Om luchtfoto's op de waterkaart te kunnen bekijken moet in de
kaartinstellingen de instelling Foto zijn ingeschakeld.
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt zich met behulp van luchtfoto's van oriëntatiepunten,
jachthavens en havens op de omgeving oriënteren of uzelf voor
aankomst alvast vertrouwd maken met (jacht)havens.
1
Selecteer op de waterkaart een camerapictogram:
Selecteer om een luchtfoto weer te geven.
Selecteer om een perspectieffoto weer te geven. De
foto is gemaakt vanuit het perspectief van de camera in de
richting van de kegelvormige lijn.
2
Selecteer Luchtfoto.
Automatic Identification System
Met het Automatic Identification System (AIS) kunt u andere
schepen identificeren en wordt u gewaarschuwd als er zich
schepen in uw buurt bevinden. Wanneer de kaartplotter is
aangesloten op een extern AIS-toestel, kan de kaartplotter AIS-
informatie geven over andere schepen in de nabijheid die een
transponder hebben en die actief AIS-informatie uitzenden.
Over die schepen ontvangt u informatie, zoals Maritime Mobile
Service Identity (MMSI), locatie, GPS-snelheid, GPS-koers, de
tijd die is verstreken na de melding van de laatste positie van
het schip, het moment waarop dat schip het dichtst bij u was en
het tijdstip daarvan.
Sommige kaartplottermodellen ondersteunen ook Blue Force
Tracking. Schepen die met Blue Force Tracking worden
gevolgd, worden op de kaartplotter aangeduid met een
blauwgroene kleur.
4 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Symbolen van AIS-doelen
Symbool Beschrijving
AIS-schip. Het schip geeft AIS-informatie. De richting waarin
het driehoekje wijst, geeft de richting aan waarin het AIS-
schip vaart.
Het doel is geselecteerd.
Het doel is geactiveerd. Het object wordt groter op de kaart.
Een groene lijn die aan het object vastzit, geeft de
voorliggende koers van het object aan. De MMSI, snelheid
en richting van het schip staan onder het object als de
instelling hiervoor is ingesteld op Toon. Als de AIS-
transmissie van het schip is weggevallen, wordt er een
melding weergegeven.
Het doel is weggevallen. Een groene X geeft aan dat de
AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de
kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de
vraag of het schip verder moet worden gevolgd. Als u het
schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het
weggevallen object van de kaart of de 3D-kaartweergave.
Gevaarlijk object binnen bereik. Het object knippert als het
waarschuwingssignaal klinkt en er een melding verschijnt.
Nadat het alarm is bevestigd, geeft een effen, rode driehoek
met een rode lijn de locatie en de voorliggende koers van
het object aan. Als het alarm voor het aanvaringsgevaar is
uitgeschakeld, knippert het doel maar gaat er geen
waarschuwingssignaal af en wordt er geen melding
gegeven. Als de AIS-transmissie van het schip is
weggevallen, wordt er een melding weergegeven.
Het gevaarlijke object is weggevallen. Een rode X geeft aan
dat de AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de
kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de
vraag of het schip verder moet worden gevolgd. Als u het
schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het
weggevallen gevaarlijke object van de kaart of de 3D-
kaartweergave.
De plaats van dit symbool geeft de kortste afstand tussen
uw schip en het gevaarlijke object aan. De getallen naast het
symbool geven bij de kortste afstand tussen uw schip en dat
object aan hoe lang het nog zou duren voordat beide met
elkaar in aanvaring zouden komen.
OPMERKING: Schepen die met de functie Blue Force Tracking
worden gevolgd, worden gemarkeerd met een blauwgroene
kleur, ongeacht hun status.
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van
geactiveerde AIS-doelen
Wanneer informatie over de voorliggende koers en over de
COG (koers over de grond) door een geactiveerd AIS-doel
wordt aangeleverd, wordt de voorliggende koers van het doel
als een lijn die aan het symbool van het AIS-doel vastzit op de
kaart weergegeven. Koerslijnen worden niet weergegeven in
een 3D-kaartweergave.
De geprojecteerde koers van een geactiveerd AIS-doel wordt
als een stippellijn op een kaart of in een 3D-kaartweergave
weergegeven. De lengte van de geprojecteerde koerslijn is
gebaseerd op de waarde van de instelling van de
geprojecteerde koers. Als er voor een geactiveerd AIS-doel
geen informatie over de snelheid wordt verschaft of als het schip
voor anker ligt of is afgemeerd, wordt er geen geprojecteerde
koerslijn weergegeven. Veranderingen in de snelheid, de koers
over de grond of informatie over de richting van de
koerswijziging die door het schip worden uitgezonden, kunnen
van invloed zijn op de berekende koerslijn.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel informatie over de
koers over de grond, de voorliggende koers of de richting van de
koerswijziging wordt aangeleverd, wordt de geprojecteerde
koers van het object berekend op basis van de informatie over
de koers over de grond en de richting van de koerswijziging. De
richting waarin het object draait, die eveneens is gebaseerd op
de informatie over de richting van de koerswijziging, wordt
aangegeven door de richting van de pijlpunt aan het einde van
de koerslijn. De lengte van de pijlpunt verandert niet.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel wel informatie over
de koers over de grond en de voorliggende koers maar geen
informatie over de richting van de koerswijziging wordt
aangeleverd, wordt de geprojecteerde koers van het object
berekend op basis van de informatie over de koers over de
grond.
AIS-schepen op een kaart of 3D-kaartweergave
weergeven
Voordat u AIS kunt gebruiken, moet u de kaartplotter aansluiten
op een extern AIS-toestel en signalen van een actieve
transponder van andere schepen ontvangen.
U kunt instellen hoe andere schepen op een kaart of een 3D-
kaartweergave worden weergegeven. Het weergavebereik dat
voor één kaart of één 3D-kaartweergave wordt opgegeven,
heeft alleen betrekking op die kaart of 3D-kaartweergave. De
instellingen voor details, geprojecteerde koersen en sporen die
voor één kaart of één 3D-kaartweergave worden opgegeven,
gelden voor alle kaarten en alle 3D-kaartweergaven.
1
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave MENU >
Overige schepen > Weergave-instelling.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Weergavebereik en geef de afstand op ten
opzichte van uw locatie waarbinnen AIS-schepen
zichtbaar moeten zijn.
Selecteer Details > Toon om gegevens weer te geven
over de schepen waarvoor AIS is geactiveerd.
Selecteer Geprojecteerde koers om de tijd van de
geprojecteerde koers voor schepen met AIS in te stellen
en voer de tijd in.
Selecteer Sporen om de sporen van schepen met AIS
weer te geven en selecteer de lengte van het spoor dat
moet worden weergegeven.
Een doel voor een AIS-schip activeren
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Activeer doel.
Informatie over een gevonden AIS-schip bekijken
U kunt de status van het AIS-signaal, MMSI, GPS-snelheid,
GPS-koers en andere informatie over een gevonden AIS-schip
bekijken.
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip.
Een doel voor een AIS-schip deactiveren
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Deactiveer echo.
Een lijst met AIS-gevaren weergeven
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave MENU >
Overige schepen > AIS-lijst.
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen
Voordat u een aanvaringsalarm kunt instellen, moet een
compatibele kaartplotter zijn verbonden met een AIS-toestel.
Het alarm voor de veilige zone bij aanvaringsgevaar wordt
alleen in combinatie met AIS gebruikt. De veilige zone wordt
gebruikt om aanvaringen met andere schepen te voorkomen.
Deze zone kan worden aangepast.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > AIS > AIS-alarm > Aan.
Wanneer een schip met AIS de veilige zone rond uw schip
binnenvaart, wordt er een melding weergegeven en gaat er
een alarmsignaal af. Het object wordt als een gevaar op het
scherm aangegeven. Als het alarm is uitgeschakeld, wordt er
Kaarten en 3D-kaartweergaven 5
geen melding en geen alarmsignaal gegeven, maar blijft het
object op het scherm aangeduid als gevaarlijk.
2
Selecteer Bereik.
3
Selecteer een afstand voor de straal van de veilige zone rond
uw schip.
4
Selecteer Tijd.
5
Selecteer een tijdstip waarop het alarmsignaal afgaat als een
schip blijft afkoersen op doorkruising van de veilige zone.
Om bijvoorbeeld 10 minuten van tevoren te worden
gewaarschuwd, voordat een aanstaande doorkruising
mogelijk plaatsvindt, stelt u Tijd in op 10. Het alarm gaat dan
af 10 minuten voordat het schip de veilige zone doorkruist.
AIS-noodsignaal
Zelfstandig werkend AIS-noodsignaaltoestel dat uw positie
uitzendt indien het in noodgevallen worden geactiveerd. De
kaartplotter kan signalen ontvangen van Search and Rescue
Transmitters (SART), Emergency Position Indicating Radio
Beacons (EPRIB), en andere Man Overboord-signalen.
Noodsignaal-uitzendingen zijn andere uitzendingen dan
standaard-AIS-uitzendingen, dus zien ze er ook anders uit op de
kaartplotter. In plaats van een noodsignaal-uitzending te volgen
om een aanvaring te voorkomen, kunt u een noodsignaal-
uitzending volgen om een vaartuig of persoon in nood te
lokaliseren en te helpen.
Navigeren naar een noodsignaal-uitzending
Als u een noodsignaal-uitzending ontvangt, wordt er een
noodsignaalalarm weergegeven.
Selecteer Bekijk > Ga naar om naar de oorsprong van de
uitzending te navigeren.
Symbolen voor zoeken van AIS-noodsignaaltoestel
Symbool Beschrijving
Uitzending van AIS-noodsignaaltoestel. Selecteer dit
symbool om meer informatie over de uitzending weer te
geven en de navigatie te starten.
Uitzending weggevallen.
Testuitzending. Wordt weergegeven als het
noodsignaaltoestel van een vaartuig wordt getest. Het gaat
in dit geval niet om een noodgeval.
Testuitzending weggevallen.
AIS-uitzendingen met testwaarschuwingen inschakelen
Als u wilt voorkomen dat u een groot aantal testwaarschuwingen
en symbolen ontvangt in drukke gebieden, zoals jachthavens,
kunt het ontvangen van AIS-testwaarschuwingen in- of
uitschakelen. Als u een AIS-noodtoestel wilt testen, moet u de
kaartplotter inschakelen om testwaarschuwingen te ontvangen.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > AIS.
2
Selecteer een optie:
Als u EPRIB-testsignalen (Emergency Position Indicating
Radio Beacon) wilt ontvangen of negeren, selecteert u
AIS-EPIRB-test.
Als u MOB-testsignalen (Man Overboard) wilt ontvangen
of negeren, selecteert u AIS-MOB-test.
Als u SART-testsignalen (Search and Rescue
Transponder) wilt ontvangen of negeren, selecteert u AIS-
SART-test.
AIS-ontvangst uitschakelen
De ontvangst van het AIS-signaal is standaard ingeschakeld.
Selecteer Instellingen > Overige schepen > AIS > Uit.
De AIS-functionaliteit wordt uitgeschakeld voor alle kaarten
en 3D-kaartweergaven. Dit is inclusief het zoeken en volgen
van AIS-schepen, het melden en volgen van
aanvaringsgevaar als schepen te dicht in de buurt komen en
informatie over AIS-schepen.
Instellingen kaart en 3D-kaartweergave
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en 3D-kaartweergaven. Voor een aantal opties zijn
premiumkaarten of aangesloten accessoires vereist.
Deze instellingen gelden voor de kaarten en 3D-
kaartweergaven, met uitzondering van Fish Eye 3D (Instellingen
voor Fish Eye 3D).
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave MENU.
Waypoints en sporen: Zie Instellingen voor via-punten en
sporen op de kaarten en kaartweergaven.
Overige schepen: Zie Instellingen voor andere schepen op de
kaarten en kaartweergaven.
Navigatiemiddelen: Toont navigatiehulpmiddelen op de
viskaart.
Kaartinstelling: Zie Navigatiekaart- en viskaartinstellingen.
Cijfers projecteren: Zie Instellingen voor cijfers projecteren. Dit
wordt mogelijk weergegeven in het menu Kaartinstelling.
Kaartweergave: Zie Instellingen kaartweergave. Dit wordt
mogelijk weergegeven in het menu Kaartinstelling.
Navigatiekaart- en viskaartinstellingen
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en 3D-kaartweergaven. Sommige instellingen vereisen
externe accessoires of premiumkaarten.
Selecteer op de navigatiekaart of viskaart MENU >
Kaartinstelling.
Satellietfoto's: Bij gebruik van bepaalde premiumkaarten kunt u
op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie
weergeven van het land of van zowel het land als de zee
(Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven).
Wateroverlay: Toont reliëfarcering, waardoor bodemcontouren
met arcering of echoloodbeelden worden weergegeven, wat
helpt bij het vaststellen van de dichtheid van de bodem. Deze
functie is alleen beschikbaar bij sommige premiumkaarten.
Getijden & strom.: Toont indicators van stromingenstations en
getijdenstations op de kaart (Getijden en stromingen
weergeven en configureren) en schakelt de schuifregelaar
voor getijden en stromingen in, waarmee u de tijd kunt
instellen voor welke getijden en stromingen worden vermeld
op de kaart.
Rozen: Toont een kompasroos rond uw boot, waarmee de
kompasrichting wordt aangeven op basis van de koers van
de boot. Een ware of schijnbare windrichting wordt
weergegeven als de kaartplotter is aangesloten op een
compatibele maritieme windsensor. In de zeilmodus worden
de ware en schijnbare wind weergegeven op de windroos.
Meerniveau: Hiermee stelt u het huidige waterniveau van het
meer in. Deze functie is alleen beschikbaar bij sommige
premiumkaarten.
Cijfers projecteren: Zie Instellingen voor cijfers projecteren.
Kaartweergave: Zie Instellingen kaartweergave.
Instellingen voor via-punten en sporen op de kaarten
en kaartweergaven
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave MENU >
Waypoints en sporen.
Sporen: Hiermee worden sporen op de kaart of 3D-
kaartweergave getoond.
Via-punten: Hiermee wordt de lijst met via-punten weergegeven
(Een lijst met alle via-punten weergeven).
Nieuw via-punt: Hiermee wordt een nieuw via-punt
aangemaakt.
Via-puntweergave: Hiermee stelt u in hoe via-punten op de
kaart worden weergegeven.
6 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Actieve sporen: Hiermee wordt het menu getoond voor de
opties van actieve sporen.
Opgeslagen sporen: Hiermee wordt de lijst met opgeslagen
sporen weergegeven (Een lijst met opgeslagen sporen
weergeven).
Sporenweergave: Hiermee stelt u in welke sporen op de kaart
worden weergegeven op basis van spoorkleur.
Instellingen voor cijfers projecteren
Wijzig lay-out: Hiermee stelt u de lay-out van de cijferprojectie
of gegevensvelden in. U kunt selecteren welke gegevens in
elk gegevensveld moeten worden weergegeven.
Navigatiebijkaart: Geeft de navigatiebijkaart weer wanneer het
schip naar een bestemming navigeert.
Instellingen navigatiebijkaart: Hiermee kunt u de
navigatiebijkaart configureren voor het weergeven van de
Routedeelbalk en bepalen waar de bijkaart wordt
weergegeven voor een koerswijziging of bestemming.
Kompaslijn: Geeft de gegevensbalk met kompaslijn weer
wanneer het schip naar een bestemming navigeert.
De gegevensvelden bewerken
U kunt instellen welke gegevens in overlays worden
geprojecteerd op de kaarten en andere schermen.
1
Selecteer in een scherm dat cijfers projecteren ondersteunt
MENU.
2
Selecteer indien nodig Kaartinstelling.
3
Selecteer Cijfers projecteren > Wijzig lay-out.
4
Selecteer een lay-out.
5
Selecteer een gegevensveld.
6
Selecteer het type gegevens dat in het veld wordt
weergegeven.
Afhankelijk van de kaartplotter kunnen de beschikbare opties
variëren.
Een navigatiebijkaart weergeven
U kunt bepalen wanneer er een navigatiebijkaart wordt
weergegeven op sommige kaartweergaven. De navigatiebijkaart
wordt alleen weergegeven als het schip naar een bestemming
navigeert.
1
Kies in een kaart of 3D-kaartweergave MENU.
2
Selecteer indien nodig Kaartinstelling.
3
Selecteer Cijfers projecteren > Navigatiebijkaart > Auto.
4
Selecteer Instellingen navigatiebijkaart.
5
Voer een van onderstaande handelingen uit:
Selecteer Routedeelbalk > Aan om de behouden
snelheid voor het waypoint weer te geven tijdens de
navigatie van een route met meer dan één routedeel.
Selecteer Volgende koerswijzig. > Afstand om de
volgende koerswijziging op basis van de afstand te
bekijken.
Selecteer Volgende koerswijzig. > Tijd om de volgende
koerswijziging op basis van de tijd te bekijken.
Selecteer Bestemming om aan te geven hoe de
bestemmingsgegevens worden weergegeven en selecteer
een optie.
Instellingen kaartweergave
U kunt de presentatie aanpassen van de verschillende kaarten
en 3D-kaartweergaven. De instellingen zijn alleen van
toepassing op de gebruikte kaart of kaartweergave.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en 3D-kaartweergaven en kaartplottermodellen. Voor
een aantal opties zijn premiumkaarten of aangesloten
accessoires vereist.
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave MENU >
Kaartinstelling > Kaartweergave.
Oriëntatie: Hiermee stelt u het perspectief van de kaart in.
Detail: Hiermee stelt u in hoe gedetailleerd de verschillende
zoomniveaus op de kaart worden weergegeven.
Koerslijn: Hiermee kunt u de koerslijn weergeven en
aanpassen. Dit is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de
boot in de richting van de vaarkoers van de boot en de
gegevensbron voor de koerslijn.
Wereldkaart: Gebruikt een normale wereldkaart of een
gearceerde reliëfkaart voor de kaart. Het verschil tussen
deze twee kaarten is alleen zichtbaar als zodanig is
uitgezoomd dat de gedetailleerde kaarten niet meer worden
weergegeven.
Puntpeilingen: Hiermee worden dieptepeilingen in- en
uitgeschakeld en een gevaarlijke diepte ingesteld.
Dieptepeilingen die overeenkomen met de opgegeven
gevaarlijke diepte of die minder diep zijn, worden met rode
tekst weergegeven.
Veiligheidsarcering: Hiermee stelt u de arcering in vanaf de
kustlijn naar de opgegeven diepte.
Dieptebereikarcering: Hiermee bepaalt u de arcering tussen de
bovenste en onderste diepte.
Symbolen: Hiermee toont en configureert u de weergave van
verschillende symbolen op de kaart, zoals het pictogram van
de boot, navigatiesymbolen, nuttige punten op het land en
lichtsectoren.
Stijl: Hiermee stelt u in hoe kaartgegevens bij driedimensionaal
terrein worden weergegeven.
Gevarenkleuren: Maakt gebruik van een kleurenschaal om
ondiep water en land aan te geven. Blauw geeft diep water
aan, geel betekent ondiep water en rood staat voor zeer
ondiep water.
Veilige diepte: Hiermee stelt u de weergave van een veilige
diepte voor de Mariner's Eye 3D kaartweergave in.
OPMERKING: Deze instelling heeft alleen gevolgen voor de
gevarenkleuren in de Mariner's Eye 3D kaartweergave. Deze
instelling heeft geen gevolgen voor de ingestelde veilige
waterdiepte voor Auto Guidance of voor de instelling van het
alarm voor ondiep water (echolood).
Afstandcirkels: Hiermee toont en configureert u de weergave
van afstandscirkels, waarmee u afstanden kunt visualiseren
in sommige kaartweergaven.
Corridorbreedte: Hiermee stelt u de breedte in van de
navigatiecorridor. Dit is de magenta lijn in sommige
kaartweergaven, waarmee de koers naar uw bestemming
wordt aangegeven.
De voorliggende-koerslijn en koers-over-de-grondlijn
(COG) instellen
U kunt de voorliggende-koerslijn en de koers-over-de-grondlijn
(COG) weergeven op de kaart.
Koers over de grond (COG) is de richting waarin u beweegt.
Voorliggende koers is de richting waarin de boeg van de boot
wijst wanneer een koerssensor is aangesloten.
1
Selecteer in een kaartweergave MENU > Kaartinstelling >
Kaartweergave > Koerslijn.
2
Selecteer indien nodig Bron en selecteer een optie:
Als u automatisch de beschikbare bron wilt gebruiken,
selecteert u Auto.
Als u de koers van de GPS-antenne wilt gebruiken voor
de COG, selecteert u GPS-koers (COG).
Als u gegevens van een aangesloten koerssensor wilt
gebruiken, selecteert u Koers.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 7
Als u gegevens van zowel een aangesloten koerssensor
als de GPS-antenne wilt gebruiken, selecteert u COG en
voorliggende koers.
Hiermee worden zowel de voorliggende-koerslijn als de
koers-over-de-grondlijn weergegeven op de kaart.
3
Selecteer Scherm en selecteer een optie:
Selecteer Afstand > Afstand en voer de lengte in van de
lijn die wordt weergegeven op de kaart.
Selecteer Tijd > Tijd, en voer de tijd in die wordt gebruikt
om de afstand te berekenen die uw boot in de opgegeven
tijd aflegt bij de huidige snelheid.
Instellingen voor andere schepen op de kaarten en
kaartweergaven
OPMERKING: Deze opties vereisen aangesloten accessoires,
zoals een AIS-ontvanger of marifoon.
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave MENU > Overige
schepen.
AIS-lijst: Geeft de AIS-lijst weer (Een lijst met AIS-gevaren
weergeven).
DSC-lijst: Geeft de DSC-lijst weer (DSC-lijst).
Weergave-instelling: Zie Instellingen AIS-weergave.
DSC-sporen: Geeft de sporen weer van DCS-schepen en
selecteert de lengte van het spoor dat moet worden
weergegeven.
AIS-alarm: Stelt het aanvaringsalarm in (Een veilige zone voor
aanvaringsgevaar instellen).
Instellingen AIS-weergave
OPMERKING: AIS werkt alleen als er een extern AIS-toestel en
signalen van een actieve transponder van andere schepen
worden gebruikt.
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave MENU >
Overige schepen > Weergave-instelling.
Bereik AIS-weergave: Geeft de afstand ten opzichte van uw
locatie aan waarbinnen AIS-schepen zichtbaar worden.
Details: Geeft details weer van schepen waarvoor AIS is
geactiveerd.
Geprojecteerde koers: Stelt de geprojecteerde koerstijd in voor
schepen waarvoor AIS is geactiveerd.
Sporen: Geeft de sporen weer van AIS-schepen en selecteert
de lengte van het spoor dat moet worden weergegeven.
Instellingen voor Fish Eye 3D
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
Selecteer MENU in de Fish Eye 3D-kaartweergave.
Geef weer.: Hiermee stelt u het perspectief van de 3D-
kaartweergave in.
Sporen: Hiermee worden sporen weergeven.
Echoloodkegel: Geeft een kegel weer die het gebied aangeeft
dat onder de dekking van uw transducer valt.
Vissymbolen: Geeft zwevende doelen weer.
Navigatie met een kaartplotter
LET OP
Als uw vaartuig over een stuurautomaat beschikt, moet bij elk
roer een bedieningsscherm zijn geïnstalleerd waarmee de
stuurautomaat kan worden uitgeschakeld.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden zijn Mariner's Eye 3D en
Fish Eye 3D kaartweergaven beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten.
Als u wilt navigeren, moet u een bestemming kiezen, een koers
uitzetten of een route maken en vervolgens de koers of route
volgen. Volg de koers of route op de navigatie- of viskaart, of in
de Perspective 3D- of Mariner's Eye 3D-kaartweergave.
U kunt een koers naar een bestemming instellen en deze volgen
met behulp van een van de volgende drie methoden: Ga naar,
Route naar, or Begeleid naar.
Ga naar: Brengt u direct naar uw bestemming. Dit is de
standaardoptie om naar een bestemming te navigeren. De
kaartplotter tekent een rechte koers- of navigatielijn naar de
bestemming. De route kan over land en andere obstakels
lopen.
Route naar: Berekent een route van uw locatie naar een
bestemming, met de mogelijkheid om koerswijzigingen aan te
brengen. Met deze optie kunt u een rechte koers uitzetten
naar de bestemming en zo nodig koerswijzigingen in de route
aanbrengen om land en andere obstakels te vermijden.
Begeleid naar: Maakt een route naar een bestemming met
behulp van Auto Guidance. Deze optie is alleen beschikbaar
bij gebruik van een compatibele premiumkaart op een
compatibele kaartplotter. Een wending-voor -wending
navigatielijn naar de bestemming wordt aangegeven, waarbij
land en andere obstakels worden vermeden. De navigatielijn
is gebaseerd op de kaartgegevens en de door de gebruiker
gedefinieerde kaartplotterinstellingen voor veilige diepte,
veilige hoogte en kustlijnafstand. Op basis van deze
instellingen en kaartgegevens tekent de kaartplotter een
navigatielijn waarbij alle gebieden tussen de huidige locatie
en de bestemming worden vermeden waarover niet kan
worden gevaren.
Elementaire navigatievragen
Vraag Antwoord
Hoe kan ik ervoor zorgen dat de
kaartplotter mij in de richting
wijst waarin ik wil gaan (peiling)?
Navigeer met Ga naar. Zie Een
directe koers instellen en volgen met
behulp van Ga naar.
Hoe kan ik ervoor zorgen dat het
toestel een rechte koers (met
minimale koersafwijkingen) naar
een locatie vaart, waarbij de
kortste weg vanaf de huidige
locatie wordt gevolgd?
Stel een route in die uit één
routedeel bestaat en navigeer langs
deze route met behulp van Route
naar. Zie Een route vanaf uw huidige
positie maken en navigeren.
Hoe kan ik ervoor zorgen dat het
toestel obstakels op de kaart
vermijdt bij het navigeren naar
een locatie?
Stel een route in die uit meerdere
routedelen bestaat en navigeer langs
deze route met behulp van Route
naar. Zie Een route vanaf uw huidige
positie maken en navigeren.
8 Navigatie met een kaartplotter
Vraag Antwoord
Kan het toestel een route voor
me maken?
Als u beschikt over premiumkaarten
die Auto Guidance ondersteunen en
u bevindt zich in een gebied met
dekking voor Auto Guidance,
navigeer dan met Auto Guidance.
Zie Een Auto Guidance route
instellen en volgen.
Hoe kan ik de instellingen voor
Auto Guidance wijzigen voor
mijn boot?
Zie Configuraties van Auto
Guidance-lijnen.
Bestemmingen
U kunt bestemmingen selecteren met behulp van verschillende
kaarten en 3D-kaartweergaven, of met behulp van de lijsten.
Bestemming zoeken op naam
U kunt op naam zoeken naar opgeslagen waypoints,
opgeslagen routes, opgeslagen sporen en watersportdiensten.
1
Selecteer Navigatie-info > Zoek op naam.
2
Voer ten minste een deel van de naam van de bestemming
in.
3
Selecteer OK indien nodig.
De 50 dichtstbijzijnde bestemmingen die met uw zoekcriteria
overeenkomen, worden weergegeven.
4
Kies de bestemming.
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart
Selecteer uw bestemming op de navigatiekaart.
Zoeken naar een bestemming op basis van
gebruikersgegevens
1
Selecteer Gebruikersgegevens.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Via-punten om een lijst met voorgeladen
locaties en eerder gemarkeerde locaties te bekijken.
Selecteer Routes om een lijst eerder opgeslagen routes
te bekijken.
Selecteer Sporen om een lijst met opgenomen sporen te
bekijken.
Selecteer Buitengaatsdiensten om een lijst met
jachthavens en andere nuttige buitengaatse punten weer
te geven.
Selecteer Binnenlandse diensten om een lijst met
jachthavens en andere nuttige binnenlandse punten weer
te geven.
Selecteer Zoek op naam om een bestemming te zoeken
op naam.
3
Selecteer een bestemming.
Zoeken naar een watersportdienstbestemming
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
De kaartplotter bevat informatie over duizenden bestemmingen
waar watersportdiensten worden aangeboden.
1
Selecteer Navigatie-info.
2
Selecteer Buitengaatsdiensten of Binnenlandse diensten.
3
Selecteer indien nodig een watersportdienstcategorie.
De kaartplotter geeft een lijst met de dichtstbijzijnde posities
en de afstand en peiling tot deze posities weer.
4
Selecteer een bestemming.
U kunt of selecteren om extra informatie of de positie op
een kaart weer te geven.
Koersen
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
LET OP
Garmin raadt aan om Begeleid naar alleen te gebruiken
wanneer u op de motor vaart. Als u Begeleid naar gebruikt
terwijl u zeilt, kan de boot plotseling gijpen en schade oplopen.
Door onverwacht gijpen kunnen onbeheerde zeilen en tuigage
schade oplopen of bemanningsleden of passagiers gewond
raken.
U kunt een koers naar een bestemming instellen en deze volgen
met behulp van een van de volgende drie methoden: Ga naar,
Route naar of Begeleid naar.
Ga naar: Brengt u direct naar uw bestemming. Dit is de
standaardoptie om naar een bestemming te navigeren. De
kaartplotter tekent een rechte koers- of navigatielijn naar de
bestemming. De route kan over land en andere obstakels
lopen.
Route naar: Berekent een route van uw locatie naar een
bestemming, met de mogelijkheid om koerswijzigingen aan te
brengen. Met deze optie kunt u een rechte koers uitzetten
naar de bestemming, maar koerswijzigingen in de route
aanbrengen om land en andere obstakels te vermijden.
Begeleid naar: Maakt een route naar een bestemming met
behulp van Auto Guidance. Deze optie is alleen beschikbaar
bij gebruik van een compatibele premiumkaart op een
compatibele kaartplotter. Een wending-voor -wending
navigatielijn naar de bestemming wordt aangegeven, waarbij
land en andere obstakels worden vermeden. De navigatielijn
is gebaseerd op de kaartgegevens en de door de gebruiker
gedefinieerde kaartplotterinstellingen voor veilige diepte,
veilige hoogte en kustlijnafstand. Op basis van deze
instellingen en kaartgegevens tekent de kaartplotter een
navigatielijn waarbij alle gebieden tussen de huidige locatie
en de bestemming worden vermeden waarover niet kan
worden gevaren.
Een directe koers instellen en volgen met behulp van
Ga naar
LET OP
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
U kunt een directe koers uitzetten en deze volgen vanaf uw
huidige positie naar een geselecteerde bestemming.
1
Selecteer een bestemming (Bestemmingen).
2
Selecteer Navigeren naar > Ga naar.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
Navigatie met een kaartplotter 9
3
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
4
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Stoppen met navigeren
Selecteer in de navigatie- of viskaart MENU > Navigatie
stoppen.
Via-punten
Via-punten zijn locaties die u vastlegt en in het toestel opslaat.
Uw huidige positie als waypoint markeren
Selecteer vanuit een willekeurig scherm MARK.
Een via-punt op een andere positie maken
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Via-punten > Nieuw via-
punt.
2
Selecteer een optie:
Om het via-punt te maken door positiecoördinaten in te
voeren, selecteert u Voer coördinaten in en voert u de
coördinaten in.
Om het via-punt te maken met behulp van een kaart,
selecteert u Gebruik kaart en daarna achtereenvolgens
de locatie en SELECT.
Een MOB- of SOS-locatie markeren
Selecteer in het startscherm Man-over-boord > Ja.
Een internationaal MOB-symbool (man-over-boord) markeert
het actieve MOB-punt en de kaartplotter stelt een directe koers
in terug naar de gemarkeerde locatie.
Een lijst met alle via-punten weergeven
Selecteer Gebruikersgegevens > Via-punten.
Een opgeslagen via-punt bewerken
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Via-punten.
2
Selecteer een via-punt.
3
Selecteer Wijzig via-punt.
4
Selecteer een optie:
Als u een naam wilt toevoegen, selecteert u Naam en
voert u de naam in.
Als u het symbool wilt wijzigen, selecteert u Symbool.
Als u de diepte wilt wijzigen, selecteert u Diepte.
Als u de watertemperatuur wilt wijzigen, selecteert u
Watertemp..
Als u de opmerking wilt wijzigen, selecteert u Opmerking.
Als u de positie van het via-punt wilt verplaatsen,
selecteert u Verplaats.
Naar een opgeslagen via-punt zoeken en navigeren
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
Voordat u naar een via-punt kunt navigeren, moet u er eerst een
maken.
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Via-punten.
2
Selecteer een via-punt.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
Om rechtstreeks naar de locatie te navigeren, selecteert u
Ga naar.
Om een route naar de locatie te maken, inclusief
koerswijzigingen, selecteert u Route naar.
Om Auto Guidance te gebruiken, selecteert u Begeleid
naar.
5
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
6
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Een via-punt of MOB verwijderen
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Via-punten.
2
Selecteer een via-punt of MOB.
3
Selecteer Wis.
Alle via-punten verwijderen
Selecteer Gebruikersgegevens > Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Via-punten > Alles.
Routes
Een route bestaat uit een serie via-punten of locaties die u naar
uw bestemming leidt.
Een route vanaf uw huidige positie maken en
navigeren
U kunt een route op de navigatiekaart of de viskaart maken en
deze meteen gaan volgen. Met deze procedure worden de
route- of via-puntgegevens niet opgeslagen.
1
Selecteer een bestemming op de navigatie- of viskaart.
2
Selecteer Navigeren naar > Route naar.
3
Selecteer de locatie van de laatste koerswijziging voor de
bestemming.
4
Volg de instructies op het scherm.
5
Herhaal de stappen 3 en 4 als u meer koerswijzigingen wilt
toevoegen. Werk daarbij terug vanaf de bestemming naar de
huidige locatie van uw vaartuig.
De laatste koerswijziging die u toevoegt moet de eerste
koerswijziging zijn die u maakt, beginnend vanaf uw huidige
locatie. Het moet de koerswijziging zijn die zich het dichtst bij
uw vaartuig bevindt.
6
Indien nodig selecteert u MENU.
7
Selecteer Navigeer route.
8
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
9
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Een route maken en opslaan
Met deze procedure worden de route en alle hierin opgenomen
via-punten opgeslagen. Het startpunt kan uw huidige positie of
een willekeurige andere positie zijn.
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Routes > Nieuwe route >
Gebruik kaart.
2
Selecteer de beginlocatie van de route.
10 Navigatie met een kaartplotter
3
Volg de instructies op het scherm om een koerswijziging aan
te brengen.
4
Herhaal stap 3 als u meer koerswijzigingen wilt opgeven.
5
Selecteer de eindbestemming.
Een lijst met routes weergeven
Selecteer Gebruikersgegevens > Routes.
Een opgeslagen route bewerken
U kunt de naam van een route wijzigen of de koerswijzigingen in
een route aanpassen.
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Wijzig route.
4
Selecteer een optie:
Als u een naam wilt wijzigen, selecteert u Naam en voert
u de naam in.
Als u een via-punt wilt selecteren in de koerswijzigingslijst,
selecteert u Wijzig koerswijzigingen > Gebruik lijst met
koerswijzigingen en selecteert u een via-punt in de lijst.
Als u een koerswijziging wilt selecteren met behulp van de
kaart, selecteert u Wijzig koerswijzigingen > Gebruik
kaart en selecteert u een locatie op de kaart.
Naar een opgeslagen route zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de
gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste één route
maken en opslaan.
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
Selecteer Vooruit om de route te navigeren vanaf het
beginpunt dat is gebruikt bij het maken van de route.
Selecteer Achteruit om de route te navigeren vanaf het
bestemmingspunt van de route dat is gebruikt bij het
maken van de route.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
5
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
6
Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd
land, ondiep water en andere obstakels.
7
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan
deze route navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de
gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste één route
maken en opslaan.
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer Offset om op een opgegeven afstand parallel aan
de oorspronkelijke route te navigeren.
5
Geef aan hoe u langs de route wilt navigeren:
Selecteer Vooruit - bakboord om de route te volgen
vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
links van de oorspronkelijke route.
Selecteer Vooruit - stuurboord om de route te volgen
vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
rechts van de oorspronkelijke route.
Selecteer Achteruit - bakboord om de route te volgen
vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de route
naar links van de oorspronkelijke route.
Selecteer Achteruit - stuurboord om de route te volgen
vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de route
naar rechts van de oorspronkelijke route.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
6
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
7
Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd
land, ondiep water en andere obstakels.
8
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Een opgeslagen route verwijderen
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Wis.
Alle opgeslagen routes verwijderen
Selecteer Gebruikersgegevens > Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Routes.
Sporen
Een spoor (track) is een registratie van de door uw boot
afgelegde weg. Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd is
het actieve spoor. Dit kan worden opgeslagen. U kunt sporen
weergeven op elke kaart of in elke 3D-kaartweergave.
Sporen weergeven
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave MENU >
Waypoints en sporen > Sporen > Aan.
Een lijn achter uw boot op de kaart geeft uw route aan.
De kleur van het actieve spoor instellen
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Actieve
spooropties > Spoorkleur.
2
Selecteer een spoorkleur.
Het actieve spoor opslaan
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Actief spoor
opslaan.
2
Selecteer een optie:
Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
Selecteer Geheel log.
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Opgeslagen
sporen.
Een opgeslagen spoor bewerken
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Opgeslagen
sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Wijzig spoor.
4
Selecteer een optie:
Selecteer Naam en voer een nieuwe naam in.
Navigatie met een kaartplotter 11
Selecteer Spoorkleur en selecteer een kleur.
Een spoor opslaan als route
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Opgeslagen
sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Wijzig spoor > Route opslaan.
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met sporen kunt doorzoeken en naar het
gewenste spoor kunt navigeren, moet u ten minste één spoor
maken en opslaan (Sporen).
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Opgeslagen
sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Volg spoor.
4
Selecteer een optie:
Selecteer Vooruit om vanaf het beginpunt dat is gebruikt
bij het maken van het spoor naar het spoor te navigeren.
Selecteer Achteruit om vanaf het bestemmingspunt dat is
gebruikt bij het maken van het spoor naar het spoor te
navigeren.
5
Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
6
Volg de lijn langs elk traject van de route, vermijd land,
ondiep water en andere obstakels.
Een opgeslagen spoor verwijderen
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Opgeslagen
sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Wis.
Alle opgeslagen sporen verwijderen
Selecteer Gebruikersgegevens > Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Opgeslagen sporen.
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Volg actief
spoor.
2
Selecteer een optie:
Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
Selecteer Geheel log.
3
Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
4
Volg de gekleurde lijn, vermijd land, ondiep water en andere
obstakels.
Het actieve spoor wissen
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Wis actief
spoor.
Het spoorgeheugen wordt gewist, maar het huidige spoor
wordt wel opgeslagen.
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Actieve
spooropties.
2
Selecteer Opnamemodus.
3
Selecteer een optie:
Selecteer Vul om een logboek met sporen bij te houden
tot het geheugen met sporen vol is.
Selecteer Wikkel om het logboek met sporen continu bij
te houden, waarbij de oudste koersgegevens worden
vervangen door nieuwe gegevens.
Het opslaginterval van het spoorlog configureren
U kunt de frequentie aangeven waarmee de sporen worden
geregistreerd. Het frequent vastleggen van spoorpunten is
nauwkeuriger maar hierdoor raakt het logboek met sporen wel
sneller vol. Het resolutie-interval wordt aanbevolen voor het
meest efficiënte gebruik van het geheugen.
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Sporen > Actieve
spooropties > Opslaginterval > Interval.
2
Selecteer een optie:
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van de afstand
tussen twee punten, selecteert u Afstand > Wijzig en
voert u de afstand in.
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van tijdinterval,
selecteert u Tijd > Wijzig en geeft u de interval op.
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van een afwijking
in de koers, selecteert u Resolutie > Wijzig en voert u de
maximale toegestane fout in van de ware koers voordat er
een spoorpunt wordt vastgelegd.
Alle opgeslagen via-punten, routes en
sporen verwijderen
Selecteer Gebruikersgegevens > Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Alles > OK.
Auto Guidance
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt Auto Guidance gebruiken om de beste route naar uw
bestemming in kaart te brengen. Auto Guidance gebruikt uw
kaartplotter om kaartgegevens, zoals waterdiepte en bekende
obstakels, te scannen en op basis daarvan een route te
berekenen en voor te stellen. U kunt de route onderweg
wijzigen.
Een Auto Guidance route instellen en volgen
1
Selecteer een bestemming (Bestemmingen).
2
Selecteer Navigeren naar > Begeleid naar.
3
Controleer de route die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
4
Selecteer Start navigatie.
5
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
Een Auto Guidance route maken
1
Selecteer Navigatie > Routes en Auto Guidance paden >
Nieuwe route > Auto Guidance.
2
Selecteer SELECT en kies een bestemmingspunt.
Een lijst met routes en Auto Guidance routes filteren
U kunt een lijst met routes en Auto Guidance routes filteren om
snel een opgeslagen bestemming te vinden.
1
Selecteer MENU > Filter.
2
Selecteer een optie.
12 Navigatie met een kaartplotter
Een Auto Guidance route controleren
1
Selecteer een route op de navigatiekaart.
2
Selecteer een optie:
Als u een obstakel wilt bekijken en de route wilt wijzigen,
selecteert u Gevaren weergeven.
Als u de naam van de route wilt wijzigen of de route wilt
aanpassen of herberekenen, selecteert u Wijzig.
Als u de route wilt verwijderen, selecteert u Wis.
Selecteer Navigeren naar om langs de geselecteerde
route te navigeren.
Een Auto Guidance route aanpassen
1
Volg in de navigatiekaart de instructies op het scherm of
gebruik de pijlknoppen om het bestemmingspunt te
verplaatsen naar de nieuwe locatie.
2
Selecteer SELECT > Verplaats punt.
3
Selecteer BACK om terug te keren naar het
navigatiescherm.
De uitvoering van een Auto Guidance berekening
annuleren
Selecteer in de navigatiekaart MENU > Annuleer.
TIP: U kunt BACK selecteren om de berekening snel te
annuleren.
Een getimede aankomst instellen
U kunt de functie Getimede aankomst op een route of een Auto
Guidance route gebruiken om te worden geïnformeerd op welk
tijdstip u aankomt op een geselecteerd punt. Op die manier kunt
u timen op welk tijdstip u aankomt op een locatie, bijvoorbeeld
een brug die opengaat of de startlijn van een race.
1
Selecteer in de navigatiekaart MENU.
2
Selecteer zo nodig Navigatieopties.
3
Selecteer Getimede aankomst.
TIP: U kunt het menu Getimede aankomst snel openen door
een punt te selecteren op de Auto Guidance route.
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen
De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u de
Auto Guidance lijn wilt plaatsen. De Auto Guidance lijn wordt
mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren
wijzigt. De beschikbare waarden voor de instelling Afstand
kustlijn zijn relatief, niet absoluut. Om ervoor te zorgen dat de
Auto Guidance lijn op de juiste afstand van de kust wordt
geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto Guidance lijn
beoordelen aan de hand van een of meer bekende
bestemmingen waarvoor navigatie door nauw vaarwater is
vereist.
1
Meer uw vaartuig af of ga voor anker.
2
Selecteer Instellingen > Navigatie > Auto Guidance >
Afstand kustlijn > Normaal.
3
Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent
gevaren.
4
Selecteer Navigeren naar > Begeleid naar.
5
Controleer de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaal
of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de
route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
6
Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u MENU > Navigatie stoppen en
gaat u verder met stap 10.
Als de Auto Guidance-lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u Instellingen > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Ver.
Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance-lijn te groot
zijn, selecteert u Instellingen > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Nabij.
7
Als u Nabij of Ver hebt geselecteerd in stap 6, controleert u
de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaalt u of de lijn
veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met
koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open
water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op
Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
8
Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u MENU > Navigatie stoppen en
gaat u verder met stap 10.
Als de Auto Guidance lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u Instellingen > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Verst.
Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance lijn te groot
zijn, selecteert u Instellingen > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Dichtstbijzijnd.
9
Als u Dichtstbijzijnd of Verst hebt geselecteerd in stap 8,
controleert u de plaatsing van de Auto Guidance lijn en
bepaalt u of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en
of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open
water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op
Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
10
Herhaal stap 3 t/m 9 in ieder geval nog één keer. Gebruik
daarbij elke keer een andere bestemming tot u vertrouwd
bent met de functionaliteit van de instelling Afstand kustlijn.
Configuraties van Auto Guidance-lijnen
LET OP
De instellingen voor veilige diepte en veilige hoogte bepalen de
manier waarop de kaartplotter een Auto Guidance-lijn berekent.
Als de waterdiepte of de obstakelhoogte in een gebied niet
bekend is, wordt geen Auto Guidance-lijn berekend voor dat
gebied. Als een gebied aan het begin of einde van een Auto
Guidance-lijn minder diep is dan de veilige waterdiepte of lager
dan de veilige obstakelhoogte, wordt geen Auto Guidance-lijn
berekend voor dat gebied. De koers door deze gebieden wordt
op de kaart weergegeven als een grijze lijn. Er wordt een
alarmbericht weergegeven wanneer uw boot een van deze
gebieden binnenvaart.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt de parameters instellen die door de kaartplotter worden
gebruikt bij het berekenen van een Auto Guidance-lijn.
Veilige diepte: Hier stelt u de minimale diepte (de diepte onder
de kaartdatum) in die de kaartplotter gebruikt voor het
berekenen van de Auto Guidance-lijn.
OPMERKING: De minimale veilige diepte voor de
premiumkaarten is 0,9 meter (3 feet). Als u een veilige diepte
invoert van minder dan 0,9 meter (3 feet), gebruikt de kaart
alleen diepten van 0,9 meter (3 feet) bij het berekenen van
een Auto Guidance route.
Veilige hoogte: Hier stelt u de minimale hoogte in (de hoogte
boven de kaartdatum) van bruggen waar uw boot nog veilig
onderdoor kan varen.
Navigatie met een kaartplotter 13
Afstand kustlijn: Hier stelt u in hoe dicht op de kust u de Auto
Guidance-lijn wilt plaatsen. De Auto Guidance-lijn wordt
mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren
wijzigt. De voor deze instelling beschikbare waarden zijn
relatief in plaats van absoluut. Om ervoor te zorgen dat de
Auto Guidance-lijn op de juiste afstand van de kust wordt
geplaatst, kunt u de plaatsing van de lijn beoordelen aan de
hand van een of meer bekende bestemmingen waarvoor
navigatie door nauw vaarwater is vereist (De afstand ten
opzichte van de kust aanpassen).
Combinaties
In het combinatiescherm kunt u meerdere schermen
tegelijkertijd weergeven. Het aantal beschikbare opties voor het
combinatiescherm is afhankelijk van de optionele toestellen die
u op de kaartplotter hebt aangesloten en van het feit of u al dan
niet premiumkaarten gebruikt.
Een combinatie selecteren
1
Selecteer Combinaties.
2
Selecteer een combinatie.
Een combinatiescherm aanpassen
1
Selecteer Combinaties.
2
Gebruik de pijlknoppen om een combinatiescherm te
markeren.
3
Selecteer MENU > Configureer combinatie.
4
Selecteer een optie:
Als u de naam wilt wijzigen, selecteert u Naam en voert u
een nieuwe naam in.
Als u de indeling van de informatie op het scherm wilt
wijzigen, selecteert u Wijzig lay-out en kiest u een
nieuwe lay-out.
Als u de informatie op het scherm wilt wijzigen, selecteert
u Wijzig functie en daarna de nieuwe gegevens.
Als u de gegevens die op het scherm worden
weergegeven, wilt aanpassen, selecteert u Cijfers
projecteren (Instellingen voor cijfers projecteren).
Als u het formaat van de informatiegebieden op het
scherm wilt wijzigen, selecteert u Wijzig
combinatieformaat.
Een aangepast combinatiescherm toevoegen
U kunt naar wens een aangepast combinatiescherm maken.
1
Selecteer Combinaties > MENU > Voeg combo toe.
2
Selecteer een optie:
Als u de naam wilt wijzigen, selecteert u Naam, voert u
een nieuwe naam in en selecteert u OK.
Als u het aantal weergegeven functies wilt wijzigen,
selecteert u Functies en kiest u een aantal.
Als u de functie van een gedeelte van het scherm wilt
wijzigen, selecteert u het te wijzigen gedeelte en kiest u
een functie in de rechts weergegeven lijst.
Als u de verticale of horizontale splitsoriëntatie van een
scherm met meerdere functies wilt wijzigen, selecteert u
Splitsen en kiest u een optie.
Als u de weergave van de gegevens op de pagina wilt
veranderen, selecteert u Cijfers projecteren en kiest u
een optie.
Als u een ander gegevenstype wilt weergeven, selecteert
u Cijfers projecteren, kiest u een gegevensveld en
vervolgens het nieuwe gegevenstype.
Echolood
Als u een compatibele transducer aansluit op uw kaartplotter,
kunt u uw kaartplotter gebruiken als viszoeker. Er zijn
verschillende echoloodweergaven waarmee u de vis in het
gebied kunt weergeven.
Welke aanpassingen die u in elke echoloodweergave kunt
instellen, is afhankelijk van de gebruikte weergave en het
kaartplottermodel en de aangesloten echoloodmodule en
transducer.
Echoloodweergaven
Welke echoloodweergaven beschikbaar zijn, is afhankelijk van
het type transducer en de optionele echoloodmodule die zijn
aangesloten op de kaartplotter. U kunt bijvoorbeeld de
echoloodweergave met gesplitste frequenties alleen gebruiken
als u een transducer met dubbele frequentie hebt aangesloten.
Er zijn vier basisstijlen voor echoloodweergaven beschikbaar:
Een weergave op volledig scherm, een weergave met een
gesplitst scherm waarin twee of meer weergaven worden
gecombineerd, een gesplitste zoomweergave en een gesplitste
frequentieweergave waarin twee frequenties worden
weergegeven. U kunt de instellingen voor elke weergave in het
scherm aanpassen. Als u zich bijvoorbeeld in de gesplitste
frequentieweergave bevindt, kunt u de versterking voor elke
frequentie apart instellen.
Echoloodweergave op volledig scherm
Er zijn diverse weergaven op volledig scherm beschikbaar,
afhankelijk van de aangesloten apparatuur. In de
echoloodweergaven op volledig scherm worden de
echoloodgegevens van een transducer groot weergegeven. De
diepteschaal rechts op het scherm geeft de diepte van de
waargenomen objecten weer, terwijl het scherm van rechts naar
links schuift.
À
Dieptegegevens
Á
Zwevende doelen of vissen
Â
Bodem van het water
DownVü echoloodweergave
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen DownVü
echoloodtechnologie en transducers.
OPMERKING: Als u DownVü scanning sonar wilt ontvangen,
hebt u een compatibele kaartplotter of viszoeker en een
compatibele transducer nodig.
DownVü hoge-frequentie echolood biedt een duidelijker beeld
onder de boot, waardoor u een gedetailleerdere weergave krijgt
van structuren waar de boot overheen gaat.
Traditionele transducers zenden een kegelvormige bundel uit.
De DownVü scanning sonar technologie zendt een smalle
bundel uit, vergelijkbaar met de vorm van de lichtbundel in een
kopieerapparaat. Deze bundel geeft een duidelijkere afbeelding
van wat er zich onder de boot bevindt.
SideVü echoloodweergave
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen SideVü
echoloodtechnologie en scanning transducers.
OPMERKING: Als u SideVü scanning-echolood wilt ontvangen,
hebt u een compatibele kaartplotter en een compatibele
transducer nodig.
14 Combinaties
SideVü scanning-echoloodtechnologie geeft u een beeld van
wat er zich naast de boot bevindt. U kunt hiermee naar
structuren en vis zoeken.
À
Linkerkant van de boot
Á
Rechterkant van de boot
Â
De transducer op uw vaartuig
Ã
Bomen
Ä
Oude banden
Å
Stukken hout
Æ
Afstand vanaf de zijkant van de boot
SideVü/DownVü scanning-technologie
In plaats van een meer algemene kegelvormige bundel maakt
de SideVü/DownVü transducer gebruik van een vlakke bundel
om het water en de bodem naast uw boot te scannen.
Echoloodweergaven met gesplitst scherm
De echoloodweergaven met gesplitst scherm bieden u de
mogelijkheid om verschillende combinaties van
echoloodgegevens gelijktijdig weer te geven. U kunt
bijvoorbeeld traditionele echoloodgegevens en DownVü
echoloodweergaven op één scherm bekijken. De lay-out van
een gesplitst echoloodscherm kan worden aangepast om het
formaat van de vensters te wijzigen en de gegevens anders te
ordenen.
De schuifsnelheden van traditionele en DownVü
echoloodweergaven worden gesynchroniseerd om het lezen van
gesplitste schermweergaven te vergemakkelijken.
Gesplitst zoomscherm voor echoloodweergave
Het gesplitste zoomscherm voor echoloodweergave bevat een
volledige grafiek van de echoloodmetingen plus een
uitvergroting van een gedeelte van de grafiek op hetzelfde
scherm.
Gesplitst frequentiescherm voor echoloodweergave
In het gesplitste frequentiescherm voor echoloodweergave
worden aan de ene kant hoogfrequente echoloodgegevens
weergegeven in een grafiek op het volledige scherm, en aan de
andere kant laagfrequente echoloodgegevens.
OPMERKING: Voor het gesplitste frequentiescherm is een
transducer met dubbele frequentie vereist.
Het transducertype selecteren
Voordat u het transducertype kunt selecteren, moet u weten
welk transducertype u in uw bezit hebt.
Als u een transducer aansluit die bij de kaartplotter is geleverd,
moet u mogelijk het transducertype instellen om het echolood
correct te laten functioneren. Als het toestel uw transducer
automatisch heeft gedetecteerd, wordt deze optie niet
weergegeven.
1
Selecteer vanuit een echoloodweergave MENU >
Echoloodinstelling > Installatie > Transducertype.
2
Selecteer een optie:
Als u een transducer met dubbele bundel hebt voor
frequenties van 200 of 77 kHz, selecteert u Dubbele
bundel (200/77 kHz).
Als u een transducer met dubbele frequentie hebt voor
frequenties van 200 of 50 kHz, selecteert u Dubbele
frequentie (200/50 kHz).
Als u een ander type transducer hebt, selecteert u deze in
de lijst.
Een via-punt op het echoloodscherm maken
met behulp van de toestelknoppen
1
Gebruik de pijlknoppen om in de echoloodweergave een
locatie te selecteren die u wilt opslaan.
2
Selecteer SELECT.
3
Bewerk zo nodig de via-puntinformatie.
De weergave van echoloodgegevens
pauzeren
Selecteer in een echoloodweergave MENU > Echolood
pauzeren.
Echoloodgeschiedenis weergeven
U kunt historische echoloodgegevens in een echoloodweergave
bekijken.
1
Selecteer in een echoloodweergave MENU > Echolood
pauzeren.
2
Gebruik de pijlknoppen.
De overlaycijfers aanpassen
U kunt op sommige kaartplottermodellen de gegevens
aanpassen die als overlay op het echoloodscherm worden
weergegeven.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle
modellen.
1
Selecteer in een echoloodweergave MENU >
Echoloodinstelling > Cijfers projecteren.
2
Selecteer zo nodig de cijfers die u wilt aanpassen.
3
Selecteer de schakelaar om elk gegevensitem weer te geven
of te verbergen.
4
Selecteer BACK om andere gegevens aan te passen.
OPMERKING: U kunt ook de kompaslijn en de
navigatiebijkaart weergeven of verbergen.
5
Selecteer OK.
Het detailniveau aanpassen
U kunt het detailniveau en de ruis die op het echoloodscherm
worden weergegeven, aanpassen door de versterking aan te
passen voor traditionele transducers of door de helderheid aan
te passen voor DownVü en SideVü/DownVü transducers.
Als u de signalen met de hoogste intensiteit wilt weergeven op
het scherm, kunt u de versterking of de helderheid verlagen om
signalen en ruis met een lagere intensiteit te verwijderen. Als u
Echolood 15
alle signaalinformatie wilt weergeven, kunt u de versterking of
de helderheid verlagen om meer informatie weer te geven op
het scherm. Hiermee geeft u ook meer ruis weer, waardoor het
lastiger kan zijn om echte signalen te herkennen.
1
Selecteer in een echoloodweergave MENU.
2
Selecteer Versterking of Helderheid.
3
Selecteer een optie:
Selecteer Omhoog of Omlaag om de helderheid
handmatig te verhogen of te verlagen.
Selecteer een automatische optie om de versterking of de
helderheid automatisch te laten aanpassen door de
kaartplotter.
De kleurintensiteit aanpassen
U kunt de intensiteit van kleuren aanpassen en bepaalde
gebieden op het echoloodscherm markeren door de
kleurversterking voor traditionele transducers of het contrast
voor DownVü en SideVü/DownVü transducers aan te passen.
Deze instelling werkt het beste nadat u het niveau van de details
die op het scherm worden weergegeven, hebt aangepast met de
versterkings- of helderheidsinstellingen.
Als u kleinere vissen wilt markeren of een doel wilt weergeven
met een hogere intensiteit, kunt u de kleurversterking of de
contrastinstelling verhogen. Dit gaat ten koste van het
onderscheid tussen de signalen met een hoge intensiteit
onderaan. Als u de intensiteit van een signaal wilt verlagen, kunt
u de kleurversterking of het contrast verlagen.
1
Selecteer in een echoloodweergave MENU.
2
Selecteer een optie:
Selecteer in de DownVü of SideVü echoloodweergave
Contrast.
Selecteer in een andere echoloodweergave
Echoloodinstelling > Geavanceerd > Kleurversterking.
3
Selecteer een optie:
Selecteer Omhoog of Omlaag om de kleurintensiteit
handmatig te verhogen of te verlagen.
Selecteer Standaard als u de standaardinstelling wilt
gebruiken.
Het bereik van de diepte- of breedteschaal
aanpassen
U kunt het bereik van de diepteschaal voor traditionele en
DownVü echoloodweergaven, en het bereik van de
breedteschaal voor de SideVü echoloodweergave aanpassen.
Als u toestaat dat het toestel het bereik automatisch aanpast,
wordt de bodem weergegeven in het onderste of buitenste
derde deel van het echoloodscherm. Dit kan handig zijn voor het
volgen van een bodem met minimale of minder grote
dieptewijzigingen.
Als u het bereik handmatig aanpast, kunt u een opgegeven
bereik weergeven. Dit kan handig zijn voor het volgen van een
bodem met grote dieptewijzigingen, zoals steile hellingen. De
bodem wordt op het scherm weergegeven zolang deze binnen
het door u ingestelde bereik blijft.
1
Selecteer in een echoloodweergave MENU > Bereik.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Auto om het bereik automatisch te laten
aanpassen door de kaartplotter.
Selecteer Omhoog of Omlaag om het bereik handmatig
te vergroten of te verkleinen.
TIP: Op het echoloodscherm kunt u of selecteren om
het bereik handmatig aan te passen.
TIP: Als u meerdere echoloodschermen hebt geopend, kunt
u met de knop SELECT het actieve scherm selecteren.
Het zoomniveau instellen op het
echoloodscherm
1
Selecteer in een echoloodweergave MENU > Zoom.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Bodem vast om in te zoomen op
echoloodgegevens op bodemdiepte.
OPMERKING: Wanneer de functie Bodem vast is
ingeschakeld, verandert de functie Bereik naar Bereik.
Als u het dieptebereik van het uitvergrote gebied
handmatig wilt instellen, selecteert u Handmatig.
Selecteer vervolgens Weergave hoger of Weergave
dieper om het dieptebereik van het uitvergrote gebied in
te stellen en selecteer Inzoomen of Uitzoomen om de
vergroting van het uitvergrote gebied te verhogen of te
verlagen.
Selecteer Auto om de diepte en de zoom automatisch te
laten instellen.
Selecteer Geen zoom om de zoom te annuleren.
De schuifsnelheid instellen
U kunt bepalen hoe snel de echoloodgegevens over het scherm
schuiven. Een hogere schuifsnelheid geeft meer details weer,
met name als u vaart of op de motor vaart. Een lagere
schuifsnelheid geeft echoloodgegevens langer op het scherm
weer. Als u de schuifsnelheid in één echoloodweergave instelt,
wordt deze toegepast op alle echoloodweergaven.
1
Selecteer in een echoloodweergave MENU >
Echoloodinstelling > Schuifsnelheid.
2
Selecteer een optie:
Als u de schuifsnelheid automatisch wilt instellen met
behulp van gegevens over de snelheid over de grond
(SOG) of de watersnelheid, selecteert u Auto.
De instelling Automatisch selecteert een schuifsnelheid
die is afgestemd op de snelheid van de boot, zodat doelen
in het water met de juiste hoogte-breedteverhouding
worden getekend en minder zijn vertekend. Bij gebruik
van DownVü of SideVü echoloodweergaven, wordt
aangeraden de instelling Automatisch te gebruiken.
Als u een zeer hoge schuifsnelheid wilt, selecteert u
Ultrascroll®.
Met de optie Ultrascroll schuiven nieuwe
echoloodgegevens snel over het scherm, maar met een
lagere beeldkwaliteit. In de meeste situaties, biedt de optie
Snel een goede balans tussen een snel schuivend beeld
en doelen die minder vertekend worden.
Echoloodfrequenties
OPMERKING: De beschikbare frequenties zijn afhankelijk van
de gebruikte transducer.
Door de frequentie in te stellen, past u het echolood aan voor
uw specifieke doel en de aanwezige waterdiepte.
Hogere frequenties maken gebruik van smallere bundels en zijn
daarom beter voor snelle weergave en bij een ruwe zee. De
weergave van bodem en thermoclines (inversielagen) kan beter
zijn wanneer u een hogere frequentie gebruikt.
Lagere frequenties maken gebruik van bredere bundels, die een
groter gebied bestrijken en de visser meer doelen laten zien,
maar kunnen ook meer oppervlakteruis genereren en de
continuïteit van bodemsignalen verslechteren bij een ruwe zee.
Bredere bundels genereren grotere visbogen, waardoor ze
ideaal zijn voor het opsporen van vis. Bredere bundels werken
ook beter in diep water, omdat de lagere frequentie beter
doordringt in diep water. Ze kunnen ook worden gebruikt om te
zoeken naar structuren zoals stapels takken op de bodem.
16 Echolood
Frequenties selecteren
OPMERKING: U kunt niet de frequentie voor alle
echoloodweergaven en transducers aanpassen.
U kunt opgeven welke frequenties in het echoloodscherm
worden weergegeven.
1
Selecteer in een echoloodweergave MENU > Frequentie.
2
Selecteer een frequentie die is afgestemd op uw behoeften
en waterdiepte.
Zie Echoloodfrequenties voor meer informatie over
frequenties.
Een frequentievoorinstelling maken
OPMERKING: Niet voor alle transducers beschikbaar.
U kunt een voorinstelling maken om een specifieke
echoloodfrequentie op te slaan, zodat u snel van frequentie kunt
wisselen.
1
Selecteer in een echoloodweergave MENU > Frequentie.
2
Selecteer Voeg toe.
3
Voer een frequentie in.
De a-scope inschakelen
OPMERKING: Deze functie is niet in alle echoloodweergaven
beschikbaar.
De a-scope is een verticale flitser rechts in de
echoloodweergave op volledig scherm. Met deze functie worden
de meest recentelijk ontvangen echoloodgegevens uitvergroot
zodat deze eenvoudiger te zien zijn. Dit kan handig zijn als u
vissen wilt detecteren die zich dicht bij de bodem bevinden.
Selecteer vanuit een echoloodweergave MENU >
Echoloodinstelling > Presentatie > A-Scope.
Echoloodinstelling
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen en transducers.
Echoloodinstellingen
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen, echoloodmodules en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave MENU >
Echoloodinstelling.
Dieptelijn: Hiermee geeft u een referentiedieptelijn weer.
Schuifsnelheid: Hiermee stelt u in hoe snel de
echoloodgegevens van rechts naar links schuiven.
In ondiep water kunt u de schuifsnelheid mogelijk beter lager
instellen om de informatie langer weer te geven op het
scherm. In dieper water kunt u de schuifsnelheid hoger
instellen.
Bereiklijnen: Hiermee geeft u de verticale lijnen weer die de
afstand tot de rechter- en de linkerkant van de boot
aangeven. Deze instelling is beschikbaar voor SideVü
echoloodweergave.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in van de
echoloodweergave. Deze instelling is mogelijk beschikbaar in
het menu Presentatie.
Kleurenschema's met een hoog contrast wijzen donkerdere
kleuren toe aan signalen met een lage intensiteit.
Kleurenschema's met een laag contrast wijzen aan signalen
met een lage intensiteit kleuren toe die vergelijkbaar zijn met
de achtergrondkleur.
Presentatie: Zie Instellingen voor echoloodweergave.
Cijfers projecteren: Hiermee kunt u de gegevens instellen die
op het echoloodscherm worden weergegeven.
Geavanceerd: Zie Geavanceerde echoloodinstellingen.
Installatie: Hiermee kunt u de standaardecholoodinstellingen
herstellen.
Instellingen voor echoloodweergave
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave MENU >
Echoloodinstelling > Presentatie.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in.
Hoek: Hiermee markeert u het sterkste signaal van de bodem
om de hardheid of zachtheid van het signaal te kunnen
definiëren.
A-Scope: Hiermee geeft u een verticale flitser weer aan de
rechterzijde van het scherm, die aan de hand van een schaal
meteen het bereik ten opzichte van doelen aangeeft.
Beeld-vooruit: Hiermee kunt u het beeld van het echolood
versnellen door meer dan een kolom met gegevens op het
scherm te tekenen voor iedere kolom met echoloodgegevens
die wordt ontvangen. Dat is vooral handig als u het echolood
gebruikt in diep water, omdat het echoloodsignaal langer
onderweg is naar de bodem en weer terug naar de
transducer.
Met de instelling 1/1 wordt één kolom met informatie op het
scherm getekend voor ieder signaal dat retour wordt
ontvangen van het echolood. Met de instelling 2/1 worden
twee kolommen met informatie op het scherm getekend voor
ieder signaal dat retour wordt ontvangen van het echolood en
dit systeem wordt voortgezet bij de instellingen 4/1 en 8/1.
Vissymbolen: Hiermee stelt u in hoe het echolood zwevende
doelen interpreteert.
Geavanceerde echoloodinstellingen
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave MENU >
Echoloodinstelling > Geavanceerd.
Interferentie: Hiermee past u de gevoeligheid aan om de
gevolgen van interferentie door ruis veroorzakende bronnen
in de buurt te verminderen.
Gebruik de laagste interferentie-instelling waarmee de
gewenste verbetering kan worden bereikt, om interferentie
van het scherm te verwijderen. U kunt interferentie het beste
verwijderen door de installatieproblemen op te lossen die de
ruis veroorzaken.
Oppervlakteruis: Hiermee verbergt u oppervlakteruis om de
weergave overzichtelijker te maken. Met bredere bundels
(lagere frequenties) geeft u misschien meer doelen weer,
maar genereert u ook meer oppervlakteruis.
Kleurversterking: Zie Het detailniveau aanpassen.
TVG: Hiermee past u de weergave van signalen aan om
zwakkere echoloodsignalen in dieper water te compenseren.
Bovendien beperkt u hiermee de weergave van ruis aan de
oppervlakte. Wanneer u de waarde van deze instelling
verhoogt, worden de kleuren die zijn gekoppeld aan een laag
ruisniveau en vissen consistenter weergegeven in
verschillende waterdiepten. Met deze instelling beperkt u ook
de ruis aan de oppervlakte van het water.
Echoloodinstallatie-instellingen
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave MENU >
Echoloodinstelling > Installatie.
Herstel echoloodstandaarden: Hiermee herstelt u de
fabrieksinstellingen van de echoloodweergave.
Transducertype: Hiermee kunt u het type transducer selecteren
dat op het toestel is aangesloten.
Echolood 17
Shift: Hiermee stelt u het dieptebereik voor de echo in. Op deze
manier kunt u inzoomen op een gebied binnen de
geselecteerde diepte.
Links/rechts spiegel.: Hiermee wijzigt u de oriëntatie van de
SideVü echoloodweergave wanneer de transducer
achterstevoren is geïnstalleerd.
Instellingen voor echoloodwaarschuwingen
OPMERKING: Sommige instellingen vereisen externe
accessoires.
Selecteer Instellingen > Alarmen > Echolood.
Ondiep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte onder de opgegeven waarde komt.
Diep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte boven de opgegeven waarde komt.
Watertemp.: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
transducer een temperatuur doorgeeft die 1,1°C (2°F) hoger
of lager is dan de opgegeven temperatuur.
Vis: Hiermee kunt u een geluidsalarm instellen voor als het
toestel een zwevend doel detecteert.
laat het alarm afgaan wanneer vissen van elke
grootte worden gedetecteerd.
laat het alarm alleen afgaan wanneer middelgrote of
grote vissen worden gedetecteerd.
laat het alarm alleen afgaan wanneer grote vissen
worden gedetecteerd.
Echoloodopnamen
De weergave van echoloodgegevens opnemen
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen het opnemen
van echolood.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer in een echoloodweergave MENU >
Echoloodopname > Echolood opnemen.
15 minuten echoloodopname kost circa 200 MB aan
schijfruimte op de in het toestel geplaatste geheugenkaart. U
kunt echoloodopnamen maken tot alle ruimte op de
geheugenkaart is gebruikt.
De echoloodopname stoppen
Voordat u kunt stoppen met de opname van het echolood, moet
u deze eerst starten (De weergave van echoloodgegevens
opnemen).
Selecteer in een echoloodweergave MENU >
Echoloodopname > Stop opnemen.
Een echoloodopname verwijderen
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Echolood > Echoloodopnamen > Bekijk
opnamen.
3
Selecteer een opname.
4
Selecteer Wis.
Echoloodopnamen afspelen
Voordat u echoloodopnamen kunt afspelen, moet u de
HomePort
toepassing downloaden en installeren, en
echoloodgegevens opnemen op een geheugenkaart.
1
Verwijder de geheugenkaart uit het toestel.
2
Plaats de geheugenkaart in een kaartlezer die is aangesloten
op een computer.
3
Open de HomePort toepassing.
4
Selecteer een echoloodopname in uw toestellijst.
5
Klik met de rechtermuisknop op de echoloodopname in het
onderste deelvenster.
6
Selecteer Playback.
Gegevens van meters en almanakken
Meters geven allerlei informatie over de reis, de omgeving en de
wind. Voor sommige gegevens is verbinding met compatibele
sensors nodig.
De kaartplotters geven ook almanak-informatie over getijden,
stromingen en de opkomst- en ondergangstijden van zon en
maan.
Het kompas weergeven
U kunt informatie over uw richting, koers en route weergeven
met behulp van het kompas.
Selecteer Meters > Kompas.
Tripmeters weergeven
Tripmeters bevatten gegevens over de afgelegde kilometers,
snelheid, tijd en brandstof voor de huidige trip.
Selecteer Meters > Reisgegevens.
De tripmeters opnieuw instellen
1
Selecteer Navigatie-info > Reis en grafieken > Reis
gegevens.
2
Selecteer een optie:
Als u alle metingen voor de huidige reis wilt instellen op
nul, selecteert u Herstel Trip.
Als u de meting van de maximumsnelheid wilt instellen op
nul, selecteert u Herstel maximale snelheid.
Als u de afstandmeting wilt instellen op nul, selecteert u
Herstel kilometerteller.
Als u alle metingen op nul wilt instellen, selecteert u
Herstel alles.
Informatie over getijden, stromingen en zon
en maan
Informatie van getijdenstation
Het scherm Getijden verschaft informatie over een
getijdenstation voor een specifieke datum en tijd, zoals de
vloedhoogte en de eb- en vloedtijden. Standaard toont de
kaartplotter informatie voor het laatst weergegeven
getijdenstation en de huidige datum en tijd.
Selecteer Navigatie-info > Getijden & strom. > Getijde-
informatie.
Informatie van stromingenstation
OPMERKING: Er is actuele informatie van stations beschikbaar
bij bepaalde gedetailleerde kaarten.
U kunt informatie van een stromingenstation voor een bepaalde
datum en tijd weergeven, inclusief de huidige stroomsnelheid en
het stroomniveau. Standaard toont de kaartplotter informatie
voor het laatst weergegeven stromingenstation en de huidige
datum en tijd.
Selecteer Navigatie-info > Getijden & strom. > Stromen.
Zon- en maanstanden
U kunt informatie over het opkomen/ondergaan van de zon en
de maan en de maanfasen weergeven, en bij benadering de
positie van de zon en de maan. Het midden van het scherm stelt
de hemel boven u voor en de buitenste cirkels stellen de horizon
voor. Standaard geeft de kaartplotter informatie over de zon- en
maanstanden van de huidige dag en tijd weer.
Selecteer Navigatie-info > Getijden & strom. > Zon en maan.
18 Gegevens van meters en almanakken
Gegevens van getijdenstation, stromingenstation of
zon- en maanstanden voor een andere datum
weergeven
1
Selecteer Navigatie-info > Getijden & strom..
2
Selecteer Getijde-informatie, Stromen, of Zon en maan.
3
Selecteer een optie.
Als u informatie voor een andere datum wilt weergeven,
selecteert u Wijzig datum > Handmatig en voert u een
datum in.
Als u informatie voor vandaag wilt weergeven, selecteert u
Wijzig datum > Huidig.
Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag na de
weergeven datum wilt bekijken, selecteert u Volgende
dag.
Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag vóór de
weergeven datum wilt bekijken, selecteert u Vorige dag.
Informatie van een ander getijden- of
stromingenstation weergeven
1
Selecteer Navigatie-info > Getijden & strom..
2
Selecteer Getijde-informatie of Stromen.
3
Selecteer Nabije stations.
4
Selecteer een station.
Digital Selective Calling (DSC)
Kaartplotter en NMEA
®
0183
marifoonfunctionaliteit
Als uw kaartplotter is verbonden met een NMEA 0183 marifoon,
zijn deze functies actief.
De kaartplotter kan uw GPS-positie doorsturen naar uw
marifoon. De GPS-positie-informatie wordt tegelijk met de
DSC-oproepen verzonden als uw marifoon daartoe
ondersteuning biedt.
De kaartplotter kan DSC (Digital Selective Calling)-
noodoproepen en positiegegevens ontvangen van de
marifoon.
De kaartplotter kan de posities bijhouden van schepen die
positierapporten verzenden.
DSC inschakelen
Selecteer Instellingen > Overige schepen > DSC.
DSC-lijst
De DSC-lijst is een overzicht van de meest recente DSC-
oproepen en andere DSC-contactpersonen die u hebt
ingevoerd. De DSC-lijst kan maximaal 100 vermeldingen
bevatten. De DSC-lijst geeft de meest recente oproepen weer
die vanaf een boot zijn gemaakt. Wanneer een tweede oproep
van dezelfde boot wordt ontvangen, vervangt deze de eerste
oproep van deze boot in de lijst.
De DSC-lijst weergeven
U kunt de DSC-lijst alleen weergeven als de kaartplotter is
aangesloten op een marifoon die ondersteuning biedt voor DSC.
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
Een DSC-contactpersoon toevoegen
U kunt een schip toevoegen aan uw DSC-lijst. U kunt oproepen
naar een DSC-contactpersoon uitvoeren vanaf de kaartplotter.
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst >
Voeg contactpersoon toe.
2
Voer het MMSI-nummer (Maritime Mobile Service Identity)
van het schip in.
3
Voer de naam van het schip in.
Inkomende noodoproepen
Als uw compatibele kaartplotter en marifoon via NMEA 0183 zijn
verbonden, ontvangt u een waarschuwing van de kaartplotter
wanneer er een DSC-noodoproep over de marifoon wordt
ontvangen. Als er positiegegevens zijn verzonden bij de
noodoproep, wordt die informatie tegelijk met de oproep
opgenomen en beschikbaar gesteld.
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert de
positie van het schip op de navigatiekaart op het moment dat de
DSC-noodoproep werd verzonden.
Naar een schip in nood navigeren
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert op
de navigatiekaart de positie van een schip op het moment dat
de DSC-noodoproep werd verzonden.
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer Ga naar of Route naar.
Positie bijhouden
Wanneer u de kaartplotter aansluit op een marifoon via NMEA
0183, kunt u de positie bijhouden van schepen die
positiemeldingen verzenden.
Elke ontvangen oproep met een positiemelding wordt
opgenomen in de DSC-lijst (DSC-lijst).
Een positiemelding weergeven
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer een optie:
Als u wilt omschakelen naar de details van de
positiemelding, selecteert u .
Als u wilt omschakelen naar een navigatiekaart waarop de
locatie is gemarkeerd, selecteert u .
Als u wilt omschakelen naar een navigatiekaart waarop de
locatie is gemarkeerd, selecteert u Volgende pagina.
Als u de details van de positiemelding wilt zien, selecteert
u Vorige pagina.
Naar een schip navigeren waarvan u de positie
bijhoudt
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer Ga naar of Route naar.
Een waypoint maken op de positie van een schip
waarvan u de positie bijhoudt
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Nieuw via-punt.
Informatie in een positiemelding bewerken
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Wijzig.
Selecteer Naam om de naam van het schip in te voeren.
Selecteer Symbool om een nieuw symbool te selecteren,
indien beschikbaar.
Selecteer Opmerking om een opmerking in te voeren.
Digital Selective Calling (DSC) 19
Selecteer Sporen om een lijn weer te geven die het spoor
van het schip aangeeft als uw marifoon de positie van het
schip bijhoudt.
Selecteer Lijn van spoor om een kleur voor de lijn van
het spoor te kiezen.
Een oproep met een positiemelding verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Wijzig > Wis rapport.
Sporen van schepen weergeven op de kaart
U kunt in sommige kaartweergaven de sporen weergeven van
alle schepen waarvan u de positie bijhoudt. Standaard geeft een
zwarte lijn het pad van het schip, een zwarte stip elke eerder
gemelde positie van een schip waarvan u de positie bijhoudt en
een blauwe vlag de laatst gemelde positie van het schip aan.
1
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave MENU >
Overige schepen > DSC-sporen.
2
Selecteer het aantal uren dat schepen waarvan u de positie
bijhoudt worden weergegeven op de kaart.
Als u bijvoorbeeld 4 uur selecteert, worden alle punten van
sporen (van minder dan vier uur oud) voor bijgehouden
schepen op de kaart weergegeven.
Persoonlijke standaardoproepen
Wanneer u de kaartplotter aansluit op een Garmin marifoon,
kunt u de interface van de kaartplotter gebruiken voor het
uitvoeren van persoonlijke standaardoproepen.
Wanneer u een persoonlijke standaardoproep uitvoert vanaf de
kaartplotter, kunt u het gewenste DSC-kanaal selecteren voor
de communicatie. De marifoon verzendt dit verzoek tegelijk met
uw oproep.
Een DSC-kanaal selecteren
OPMERKING: De keuze van een DSC-kanaal is beperkt tot de
kanalen die beschikbaar zijn op alle frequentiebanden. Het
standaardkanaal is 72. Als u een ander kanaal selecteert,
gebruikt de kaartplotter dat kanaal voor alle volgende oproepen,
totdat u een oproep uitvoert via een ander kanaal.
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3
Selecteer Oproepen met radio > Kanaal.
4
Selecteer een beschikbaar kanaal.
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren
OPMERKING: Als u een oproep start vanaf de kaartplotter,
ontvangt de marifoon geen oproepgegevens als er geen MMSI-
nummer in de marifoon is geprogrammeerd.
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3
Selecteer Oproepen met radio.
4
Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw
kanaal.
5
Selecteer Verzend.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
6
Selecteer Oproep op uw Garmin marifoon.
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel
1
Kies een AIS-doel in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Oproepen met radio.
3
Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw
kanaal.
4
Selecteer Verzend.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
5
Selecteer Oproep op uw Garmin marifoon.
Beheer van kaartplottergegevens
Via-punten, routes en sporen vanaf
HomePort naar een kaartplotter kopiëren
Als u gegevens wilt kopiëren naar de kaartplotter, moet de
laatste versie van het softwareprogramma HomePort op uw
computer zijn geïnstalleerd en moet er een geheugenkaart zijn
geplaatst in de kaartplotter.
Kopieer de gegevens van HomePort naar de voorbereide
geheugenkaart.
Zie voor meer informatie het HomePort helpbestand.
Gegevens van een geheugenkaart kopiëren
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Gebruikersgegevens > Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u gegevens
naartoe wilt kopiëren.
4
Selecteer een optie:
Als u gegevens op de geheugenkaart wilt overzetten naar
de kaartplotter en deze wilt combineren met bestaande
gebruikersgegevens, selecteert u Voeg in van kaart.
Als u gegevens op de geheugenkaart wilt overzetten naar
de kaartplotter en bestaande gebruikersgegevens wilt
overschrijven, selecteert u Vervang van kaart.
5
Selecteer de bestandsnaam.
Via-punten, routes en sporen kopiëren naar
een geheugenkaart
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Gebruikersgegevens > Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht > Opslaan op kaart.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u gegevens
naartoe wilt kopiëren.
4
Selecteer een optie:
Als u een nieuw bestand wilt maken, selecteert u Voeg
nieuw bestand toe en voert u een naam in. De
bestandsnaam krijgt de toevoeging .adm.
Als u de informatie wilt toevoegen aan een bestaand
bestand, selecteert u het bestand in de lijst.
Een bestandstype selecteren voor via-
punten en routes van andere leveranciers
U kunt via-punten en routes op toestellen van andere
leveranciers importeren en exporteren.
1
Selecteer Gebruikersgegevens > Gegevensoverdracht >
Bestandstype.
2
Selecteer GPX.
Als u weer gegevens wilt overzetten met Garmin toestellen,
selecteert u het bestandstype ADM.
Via-punten en routes delen tussen toestellen
Voordat u via-punten en routes kunt delen, moet u de toestellen
met een gegevensuitwisselingskabel koppelen. De
gegevensuitwisselingskabel is een optioneel verkrijgbaar
accessoire.
U kunt via-punten en routegegevens delen tussen twee
compatibele kaartplotters die op uw boot zijn geïnstalleerd. U
20 Beheer van kaartplottergegevens
moet voor beide toestellen Gebruikersgegevens delen
inschakelen om gegevens te kunnen uitwisselen.
Selecteer Gebruikersgegevens > Gebruikersgegevens
delen > Aan op beide toestellen.
Geïntegreerde kaarten naar een
geheugenkaart kopiëren
U kunt kaarten van de kaartplotter kopiëren naar een
geheugenkaart, zodat u deze kunt gebruiken met HomePort.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Gebruikersgegevens > Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht.
3
Selecteer Ingebouwde kaart kopiëren.
Een back-up van gegevens maken op een
computer
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Gebruikersgegevens > Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht > Opslaan op kaart.
3
Selecteer een naam in de lijst of selecteer Voeg nieuw
bestand toe.
4
Selecteer Opslaan op kaart.
De bestandsnaam krijgt de toevoeging .adm.
5
Verwijder de geheugenkaart en plaats deze in een kaartlezer
die op een computer is aangesloten.
6
Open de map Garmin\UserData op de geheugenkaart.
7
Kopieer het desbetreffende back-upbestand op de kaart en
plak dit op een willekeurige locatie op de computer.
De back-upgegevens herstellen naar een
kaartplotter
1
Plaats de geheugenkaart in een kaartlezer die is aangesloten
op de computer.
2
Kopieer een back-upbestand van de computer naar de map
Garmin\UserData op de geheugenkaart.
3
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
4
Selecteer Gebruikersgegevens > Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht > Vervang van kaart.
Systeeminformatie op een geheugenkaart
opslaan
U kunt de systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan en
indien nodig gebruiken als hulp bij het oplossen van problemen.
Een medewerker van de productondersteuning kan u namelijk
vragen deze informatie te gebruiken om gegevens over het
netwerk op te halen.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Garmin-toestellen > Opslaan op kaart.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waarop u de
systeeminformatie wilt opslaan.
4
Verwijder de geheugenkaart.
Toestelconfiguratie
De kaartplotter automatisch inschakelen
U kunt instellen dat de kaartplotter automatisch aangaat als de
spanning wordt ingeschakeld. Anders moet u de kaartplotter
inschakelen door op te drukken.
Selecteer Instellingen > Systeem > Autom. inschakelen.
OPMERKING: Als Autom. inschakelen op Aan staat, de
kaartplotter is uitgeschakeld met en u de spanning van het
toestel haalt en binnen twee minuten weer aanbrengt, kan
het zijn dat u op moet drukken om de kaartplotter weer te
starten.
Systeeminstellingen
Selecteer Instellingen > Systeem.
Scherm: Stelt de helderheid en het kleurenschema voor de
schermverlichting af.
Zoemer: Schakelt het signaal in en uit dat afgaat voor alarmen
en selecties.
GPS: Geeft informatie over de GPS-satellietinstellingen en -
positie.
Autom. inschakelen: Schakelt het toestel automatisch in als
stroom wordt toegevoerd (De kaartplotter automatisch
inschakelen ).
Taal voor tekst: Stelt de taal van de tekst op het scherm in.
Snelheidsbronnen: Stelt de bron van de snelheidsgegevens in
die worden gebruikt voor het berekenen van de werkelijke
windsnelheid of het brandstofverbruik. De watersnelheid is de
door een watersnelheidsensor gemeten snelheid; de GPS-
snelheid wordt berekend op basis van uw GPS-positie.
Systeeminformatie: Geeft informatie over het toestel en de
softwareversie.
Simulator: Schakelt de simulator in en biedt u de mogelijkheid
om de snelheid en de gesimuleerde locatie in te stellen.
Scherminstellingen
Niet alle opties zijn beschikbaar op alle modellen.
Selecteer Instellingen > Systeem > Scherm.
Schermverlichting: Hiermee kunt u de helderheid van de
schermverlichting instellen.
Kleurmodus: Hiermee stelt u in of het toestel dag- of
nachtkleuren weergeeft.
Schermafdr. opslaan: Hiermee kunt u schermafbeeldingen
opslaan.
GPS-instellingen
Selecteer Instellingen > Systeem > GPS.
Skyview: Geeft de relatieve positie van GPS-satellieten aan de
hemel weer.
WAAS/EGNOS: Schakelt WAAS (in Noord-Amerika) of EGNOS
(in Europa) in of uit om nauwkeurigere GPS-positiegegevens
te verkrijgen. Denk eraan dat het toestel meer tijd nodig kan
hebben om de satellieten te vinden wanneer u WAAS/
EGNOS gebruikt.
Snelheidsfilter: Berekent gedurende korte tijd de gemiddelde
snelheid van uw schip om de snelheidswaarden te
verscherpen.
Bron: Hiermee kunt u de voorkeursbron voor GPS instellen.
Het gebeurtenislog weergeven
In het logboek wordt een lijst met systeemgebeurtenissen
weergegeven.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Gebeurtenislog.
Informatie over systeem en software weergeven
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Softwaregegevens.
Mijn boot-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Mijn boot.
Toestelconfiguratie 21
Kielcorrectie: Corrigeert de oppervlaktemeting voor de diepte
van een kiel, zodat de diepte vanaf de onderkant van de kiel
kan worden gemeten in plaats vanaf de positie van de
transducer (De kielcorrectie instellen).
Temperatuurcorrectie: Compenseert de
watertemperatuurmeting via een NMEA 0183
watertemperatuursensor of een transducer met
temperatuursensor (De watertemperatuurcorrectie instellen).
Type boot: Schakelt enkele kaartplotterfuncties in op basis van
het boottype.
De kielcorrectie instellen
U kunt een kielcorrectie invoeren om de oppervlaktemeting voor
de diepte van een kiel te compenseren, zodat de diepte kan
worden gemeten vanaf de onderkant van de kiel in plaats van
vanaf de locatie van de transducer. Voer voor deze afstand een
positief getal in. U kunt een negatief getal invoeren als u wilt
compenseren voor een grote boot die een paar voet diep in het
water ligt.
1
Voer een actie uit, op basis van de locatie van de transducer:
Als de transducer op de waterlijn
À
is geïnstalleerd, meet
u de afstand tussen de locatie van de transducer en de
kiel van de boot. Voer deze waarde bij stap 3 en 4 in als
een positief getal.
Als de transducer onder aan de kiel
Á
is geïnstalleerd,
meet u de afstand tussen de transducer en de waterlijn.
Voer deze waarde bij stap 3 en 4 in als een negatief getal.
2
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Kielcorrectie.
3
Selecteer of op basis van de locatie van de transducer.
4
Voer de afstand in die in stap 1 is gemeten.
De watertemperatuurcorrectie instellen
Voordat u de watertemperatuurcorrectie kunt instellen, moet u
een NMEA 0183-watertemperatuursensor of een transducer met
temperatuursensor aansluiten om de watertemperatuur te
meten.
De temperatuurcorrectie compenseert de temperatuurmeting
van een temperatuursensor.
1
Meet de watertemperatuur aan de hand van een
temperatuursensor of een transducer met temperatuurmeting
die is aangesloten op de kaartplotter.
2
Meet de watertemperatuur met een andere
temperatuursensor of een thermometer die nauwkeuriger is.
3
Trek de in stap 1 gemeten watertemperatuur af van de
watertemperatuur die u hebt gemeten in stap 2.
Het resultaat is de temperatuurcorrectie. Voer deze waarde
in stap 5 in als een positief getal als de op de kaartplotter
aangesloten sensor een koudere watertemperatuur aangeeft
dan in werkelijkheid het geval is. Voer deze waarde in stap 5
in als een negatief getal als de op de kaartplotter
aangesloten sensor een warmere watertemperatuur aangeeft
dan in werkelijkheid het geval is.
4
Selecteer Instellingen > Mijn boot >
Temperatuurcorrectie.
5
Voer de in stap 3 berekende temperatuurcorrectie in.
Communicatie-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Communicatie.
Seriële poort 1: Stelt het invoer-/uitvoerformaat voor de seriële
poort in, te gebruiken voor het aansluiten van de kaartplotter
op externe NMEA toestellen, computers of andere Garmin
toestellen.
NMEA 0183-instelling: Stelt de NMEA 0183
uitvoertelegrammen in die de kaartplotter verstuurt, hoeveel
cijfers rechts van het decimaalteken worden overgebracht in
een NMEA uitvoer en hoe via-punten worden geïdentificeerd
(NMEA 0183 instellingen).
NMEA 0183
De kaartplotters ondersteunen de NMEA 0183 standaard die
wordt gebruikt om verschillende NMEA 0183 toestellen aan te
sluiten, zoals VHF-portofoons, NMEA instrumenten,
stuurautomaten, windsensors en koerssensoren.
Raadpleg de installatie-instructies bij de kaartplotter voor het
aansluiten van de kaartplotter op optionele NMEA 0183
toestellen.
De goedgekeurde NMEA 0183 telegrammen voor de
kaartplotter zijn GPAPB, GPBOD, GPBWC, GPGGA, GPGLL,
GPGSA, GPGSV, GPRMB, GPRMC, GPRTE, GPVTG,
GPWPL, GPXTE en de Garmin-telegrammen PGRME, PGRMM
en PGRMZ.
Deze kaartplotter ondersteunt ook het WPL-telegram, DSC en
sonar NMEA 0183 invoer met ondersteuning voor de
telegrammen DPT (diepte) of DBT, MTW (watertemperatuur) en
VHW (watertemperatuur, snelheid en voorliggende koers).
NMEA 0183 instellingen
Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 0183-
instelling.
Echolood: Schakelt NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
het echolood (indien van toepassing).
Route: Schakelt NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
routes.
Systeem: Schakelt NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
systeeminformatie.
Garmin: Schakelt NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
Garmin specifieke zinnen.
Positiemiswijzing: U kunt het aantal cijfers achter de decimale
komma instellen voor het overbrengen van NMEA uitvoer.
Waypoint-id's: Stelt het toestel in op het overbrengen van via-
puntnamen of -nummers via NMEA 0183 tijdens het
navigeren. Door nummers te gebruiken kunnen
compatibiliteitsproblemen met oudere NMEA 0183
stuurautomaten worden opgelost.
Diagnose: Hiermee wordt NMEA 0183 diagnostische informatie
weergegeven.
Standaardinstellingen: Stelt de NMEA 0183 instellingen terug
op de oorspronkelijke fabrieksinstellingen.
Alarmen instellen
Navigatiealarmen
Selecteer Instellingen > Alarmen > Navigatie.
22 Toestelconfiguratie
Aankomst: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u zich
binnen een opgegeven afstand of tijd van een koerswijziging
of bestemming bevindt.
Krabbend anker: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u
een opgegeven afstand afdrijft terwijl u voor anker ligt.
Koersfout: Hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer
de boot een opgegeven afstand van koers raakt.
Systeemalarmen
Wekker: Stelt een wekker in.
Voedingspanning: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat
afgaat als de accuspanning is gedaald tot een opgegeven
voltage.
GPS-nauwkeurigheid: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat
afgaat als de nauwkeurigheid van de GPS-locatie buiten een
door de gebruiker gedefinieerde waarde valt.
Eenheden instellen
Selecteer Instellingen > Eenheden.
Systeemeenheden: Stelt de systeemeenheid in voor het
toestel.
Afwijking: Hiermee wordt de magnetische afwijking, de hoek
tussen het magnetische noorden en het ware noorden,
ingesteld voor uw huidige locatie.
Koers: Stelt de richtingreferenties in voor het berekenen van de
koersinformatie. Waar stelt het geografische noorden in als
de noordreferentie. Grid stelt het kaartnoorden in als de
noordreferentie (000º). Magnetisch stelt het magnetische
noorden in als de noordreferentie.
Positieweergave: Hiermee selecteert u de positieformaat
waarmee een locatie wordt aangeduid. Wijzig het
positieformaat alleen wanneer u een kaart gebruikt met een
afwijkende indeling.
Kaartdatum: Hiermee stelt u het coördinatensysteem van de
kaart in. Wijzig deze instelling alleen wanneer u een kaart
gebruikt met een afwijkende kaartindeling.
Drukreferentie Tijd: Stelt de referentietijd in voor het berekenen
van de barometertrend. Deze waarde wordt in het veld
Barometer weergegeven.
Tijdweergave: Hiermee kiest u UTC-, 12-uurs- of 24-uurs-
tijdweergave.
Tijdzone: Stelt de tijdzone in of maakt automatische selectie
mogelijk op basis van de GPS-locatie.
Navigatie-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Navigatie.
Routelabels: U kunt instellen welk type labels wordt
weergegeven voor koerswijzigingen op de kaart.
Auto Guidance: Stelt de meeteenheden in voor de Veilige
diepte, Veilige hoogte en Afstand kustlijn wanneer bepaalde
premiumkaarten worden gebruikt.
Koerswz.overg. activ.: Hier kunt u instellen of de koerswijziging
op basis van tijd of afstand moet worden berekend.
Tijd koerswijzigingovergang: Hier kunt u instellen hoeveel
minuten voor de koerswijziging u overgaat op de nieuwe
koers als het volgende routedeel, als Tijd is geselecteerd
voor de Koerswz.overg. activ.. Door deze waarde te
verhogen kunt u de nauwkeurigheid van de stuurautomaat bij
het navigeren van een route of het volgen van een Auto
Guidance-lijn vergroten bij veel wendingen en bij hogere
snelheden. Voor rechtere routes en lagere snelheden kan het
verlagen van deze waarde de nauwkeurigheid van de
stuurautomaat vergroten.
Afst. koerswijz.overg.: Hier kunt u instellen op welke afstand
voor de koerswijziging u overgaat op de nieuwe koers als het
volgende routedeel, als Afstand is geselecteerd voor de
Koerswz.overg. activ.. Door deze waarde te verhogen kunt u
de nauwkeurigheid van de stuurautomaat bij het navigeren
van een route of het volgen van een Auto Guidance-lijn
vergroten bij veel wendingen en bij hogere snelheden. Voor
rechtere routes en lagere snelheden kan het verlagen van
deze waarde de nauwkeurigheid van de stuurautomaat
vergroten.
Begin van route: Selecteert een beginpunt voor routenavigatie.
Instellingen andere vaartuigen
Als uw compatibele kaartplotter is verbonden met een AIS-
toestel of marifoon, kunt u instellen hoe andere vaartuigen op de
kaartplotter worden weergegeven.
Selecteer Instellingen > Overige schepen.
AIS: Schakelt ontvangst van AIS-signalen in en uit.
DSC: Schakelt DSC (Digital Selective Calling) in en uit.
AIS-alarm: Stelt het aanvaringsalarm in (Een veilige zone voor
aanvaringsgevaar instellen en AIS-uitzendingen met
testwaarschuwingen inschakelen).
De fabrieksinstellingen van de kaartplotter
herstellen
OPMERKING: Hierdoor worden alle door u ingevoerde
instellingsgegevens verwijderd.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Fabrieksinstellingen.
Appendix
Het toestel registreren
Vul de onlineregistratie nog vandaag in, zodat wij u beter
kunnen helpen.
Ga naar http://my.garmin.com.
Bewaar uw originele aankoopbewijs of een fotokopie op een
veilige plek.
Het scherm schoonmaken
KENNISGEVING
Schoonmaakmiddelen met ammoniak beschadigen de
antispiegelende coating.
Het toestel is voorzien van een speciale antispiegelende coating
die gevoelig is voor huidvetten, was en schurende
reinigingsmiddelen.
1
Breng lenzenvloeistof (die specifiek geschikt is voor
antispiegelende coatings) aan op de doek.
2
Veeg het scherm voorzichtig met een schone, pluisvrije doek
schoon.
Schermafbeeldingen
U kunt een opname maken van elk scherm dat op uw
kaartplotter wordt weergegeven en dit opslaan als een
bitmapbestand (.bmp). Vervolgens kunt u de schermafbeelding
overzetten naar uw computer.
Schermafbeeldingen vastleggen
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Instellingen > Systeem > Scherm > Schermafdr.
opslaan > Aan.
3
Ga naar een scherm waarvan u een opname wilt maken.
4
Houd HOME minimaal zes seconden ingedrukt.
Appendix 23
Schermafbeeldingen naar een computer kopiëren
1
Verwijder de geheugenkaart uit de kaartplotter en plaats
deze in een kaartlezer die is aangesloten op een computer.
2
Open in Windows
®
Verkenner de map Garmin\scrn op de
geheugenkaart.
3
Kopieer een .BMP-bestand op de kaart en plak dit bestand in
de gewenste map op de computer.
Problemen oplossen
Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen
Als het toestel geen satellietsignalen ontvangt, kan dit
verschillende oorzaken hebben. Als het toestel over een grote
afstand is verplaatst sinds de laatste keer dat satellietsignalen
werden ontvangen of als het toestel langer dan een paar weken
of maanden uitgeschakeld is geweest, kan het voorkomen dat
het toestel satellietsignalen niet meer goed ontvangt.
Controleer of de nieuwste softwareversie op het toestel is
geïnstalleerd. Werk de toestelsoftware bij als dit niet zo is
(De software van het toestel bijwerken).
Ik kan mijn toestel niet inschakelen of mijn toestel
gaat steeds uit
Als uw toestel steeds uitgaat of niet kan worden ingeschakeld,
kan dit wijzen op een probleem met de voeding. Controleer het
volgende om te proberen de oorzaak van het voedingsprobleem
te vinden en het probleem te verhelpen.
Controleer of de voedingsbron stroom geeft.
U kunt dit op verschillende manieren controleren. U kunt
bijvoorbeeld controleren of andere toestellen op dezelfde
voedingsbron wel goed functioneren.
Controleer de zekering in de voedingskabel.
De zekering bevindt zich in een houder die deel uitmaakt van
de rode draad van de voedingskabel. In deze voedingskabel
wordt een zekering van 3 Ampère gebruikt. Controleer of de
zekeringsdraad in de zekering niet kapot is. U kunt de
zekering testen met een multimeter. Als de zekering in orde
is, geeft de multimeter 0 Ohm aan.
Controleer of er ten minste 10 Volt spanning op het toestel
staat - 12 Volt wordt aangeraden.
U kunt het voltage controleren door de gelijkstroomspanning
te meten tussen de contrabusjes 8 (stroom) en 2 (aarde) van
de voedingskabel. Als de spanning minder bedraagt dan 10
Volt, gaat het toestel niet aan.
Als het toestel voldoende stroom krijgt, maar niet aangaat,
kunt u contact opnemen met Garmin Product Support op
www.garmin.com/support.
Mijn toestel maakt geen via-punten op de juiste
locatie
U kunt handmatig een via-puntlocatie invoeren om gegevens
tussen toestellen over te brengen en te delen. Als u een via-punt
hebt ingevoerd met behulp van coördinaten en het punt niet op
de gewenste locatie wordt weergegeven, komen de kaartdatum
en het positieformaat van het toestel mogelijk niet overeen met
de kaartdatum en het positieformaat die oorspronkelijk zijn
gebruikt om het via-punt te markeren.
Het positieformaat heeft betrekking op de manier waarop de
positie van de GPS-ontvanger op het scherm wordt
weergegeven. De positie wordt gewoonlijk weergegeven in
graden en minuten (breedtegraad/lengtegraad) met opties voor
graden, minuten en seconden, alleen graden of een van de
diverse grid-indelingen.
De kaartdatum is een rekenmodel dat een deel van het
aardoppervlak weergeeft. Lengte- en breedtegraadlijnen op een
papieren kaart zijn altijd gerelateerd aan een bepaalde
kaartdatum.
1
Zoek uit welke kaartdatum en welk positieformaat werden
gebruikt toen het oorspronkelijke via-punt werd gemaakt.
Als het oorspronkelijke via-punt is overgenomen van een
kaart, moet op de kaart een legenda aanwezig zijn waarin de
kaartdatum en het positieformaat staan vermeld die zijn
gebruikt om die kaart te maken. Meestal staat deze legenda
in de buurt van de productcode van de kaart.
2
Selecteer op de kaartplotter Instellingen > Eenheden.
3
Selecteer de juiste kaartdatum- en positieformaatinstellingen.
4
Maak het via-punt opnieuw.
NMEA 0183-informatie
Type Telegram Beschrijving
Zenden GPAPB APB: Koers- of spoorcontrole
(stuurautomaat) telegram 'B'
GPBOD BOD: Richting (beginpunt naar
bestemming)
GPBWC BWC: Richting en afstand tot
waypoint
GPGGA GGA: GPS-positiegegevens
(Global Positioning System)
GPGLL GGL: Geografische positie
(breedtegraad en lengtegraad)
GPGSA GSA: GNSS-DOP en actieve
satellieten
GPGSV GSV: GNSS-satellieten in
weergave
GPRMB RMB: Aanbevolen minimale
navigatie-informatie
GPRMC RMC: Aanbevolen minimale
specifieke GNSS-gegevens
GPRTE RTE: Routes
GPVTG VTG: Grondkoers en -snelheid
GPWPL WPL: Locatie van waypoint
GPXTE XTE: Koersfout
PGRME E: Geschatte fout
PGRMM M: Kaartdatum
PGRMZ Z: Hoogte
SDDBT DBT: Diepte onder transducer
SDDPT DPT: Diepte
SDMTW MTW: Watertemperatuur
SDVHW VHW: Watersnelheid en koers
Ontvangen DPT Diepte
DBT Diepte onder transducer
MTW Watertemperatuur
VHW Watersnelheid en koers
WPL Locatie van waypoint
DSC DSC-gegevens (Digital Selective
Calling)
DSE Uitgebreide Digital Selective
Calling
HDG Koers, afwijking en variatie
HDM Koers, magnetisch
MWD Windrichting en -snelheid
MDA Meteorologische composiet
MWV Windsnelheid en -hoek
VDM AIS VHF Data Link-bericht
U kunt de volledige informatie over NMEA indeling (National Marine
Electronics Association) en telegrammen aanschaffen bij: NMEA,
Seven Riggs Avenue, Severna Park, MD 21146 USA (www.nmea.org)
24 Appendix
Softwarelicentieovereenkomst
DOOR HET TOESTEL TE GEBRUIKEN VERKLAART U DAT U
DE VOORWAARDEN EN BEPALINGEN VAN DE VOLGENDE
SOFTWARELICENTIEOVEREENKOMST ZULT NALEVEN.
LEES DEZE OVEREENKOMST ZORGVULDIG.
Garmin Ltd. en/of haar dochterondernemingen (“Garmin”) kent u
een beperkte licentie toe om de software die is ingebouwd in dit
toestel (de “software”) in binaire, uitvoerbare vorm te gebruiken
bij het normale gebruik van dit product. De titel,
eigendomsrechten en intellectuele eigendomsrechten in en op
de Software blijven in bezit van Garmin en/of haar
dochtermaatschappijen.
U erkent dat de Software het eigendom is van Garmin en/of
haar externe leveranciers en wordt beschermd door de
wetgeving met betrekking tot auteursrechten van de Verenigde
Staten van Amerika en internationale verdragen inzake
auteursrechten. U erkent bovendien dat de structuur, organisatie
en code van de Software, waarvan de broncode niet wordt
verschaft, waardevolle handelsgeheimen van Garmin en/of haar
externe leveranciers zijn en dat de Software in de broncodevorm
een waardevol handelsgeheim van Garmin en/of haar externe
leveranciers blijft. U verklaart dat u de Software of elk deel
daarvan niet zult decompileren, demonteren, wijzigen,
onderwerpen aan reverse assembling of reverse engineering,
herleiden tot door mensen leesbare vorm of afgeleide werken
zult maken op basis van de Software. U verklaart dat u de
software niet zult exporteren of herexporteren naar landen die
de exportwetten van de Verenigde Staten van Amerika of enig
ander toepasselijk land schenden.
Appendix 25
Index
A
aan-uitknop 1, 21
aankomstalarm 22
aanvaringsalarm 5
afstand meten, kaarten 3
afstand tot kustlijn 13
afstandcirkels 7
AIS 4, 6, 8
alarm 5
doelzoeken 5, 6
gevaren 5
inschakelen 23
noodsignaaltoestel 6
SART 6
schepen 5
alarmen 22, 23
aankomst 22
aanvaring 5
diep water 18
echolood 18
krabbend anker 22
navigatie 22
ondiep water 18
van koers 22
watertemperatuur 18
andere schepen
AIS 8
sporen 8
Auto Guidance 8, 12, 13, 23
afstand tot kustlijn 13
lijn 13
routes 12, 13
B
banen 8
Begeleid naar 9
bestemmingen
navigatiekaart 9
selecteren 9
C
cijfers projecteren 7, 15
combinaties 14
aanpassen 14
selecteren 14
corridorbreedte 7
D
Digital Selective Calling (DSC) 19
contactpersonen 19
inschakelen 19, 23
kanalen 20
persoonlijke standaardoproep 20
DownVü 14
DSC. Zie Digital Selective Calling (DSC)
E
echolood 14, 15
a-scope 17
alarmen 18
bodem vast 16
cijfers projecteren 17
diepte 16
dieptelijn 17
diepteschaal 16
DownVü 14
frequenties 16, 17
interferentie 17
kegel 8
kleurafwijzing 17
kleurversterking 16
nummers 15
opnemen 18
oppervlakteruis 17
presentatie 17
ruis 15–17
schuifsnelheid 17
SideVü 14
vastleggen 18
versterking 15
via-punt 15
weergaven 14, 15
whiteline 17
zoomen 16
zwevende doelen 17
EGNOS 21
EPIRB 6
F
fabrieksinstellingen 23
echolood 17
Fish Eye 3D
echoloodkegel 8
sporen 8
zwevende doelen 8
foto's, luchtfoto's 4
G
Ga naar 9
Garmin product support, contactgegevens 1
geanimeerde stromingen, getijden 4
gebeurtenislog 21
gebruikersgegevens, verwijderen 12
gegevens
back-up 21
kopiëren 20
gegevensbeheer 20
gegevensvelden 7
geheugenkaart 20, 21
gedetailleerde kaarten 21
installeren 1
uitsparing 1
getijdenstations 4, 18, 19
indicatoren 4
gevarenkleuren 7
GPS 24
EGNOS 21
signalen 2
WAAS 21
GPS-nauwkeurigheid 23
H
help. Zie productondersteuning
I
instellingen 21, 23
systeeminformatie 21
K
kaarten 2, 4, 6
afstand meten 3
details 3
navigatie 3, 4
presentatie 7
schuiven 2
symbolen 3
voorliggende koers, lijn 7
kielcorrectie 21, 22
kleurmodus 2
klok 23
alarm 23
knoppen 1
aan-uit 1
koers, lijn 7
koersen 9
koersfoutalarm 22
kompas 18
gegevensbalk 15
roos 6
krabbend-ankeralarm 22
L
locatie markeren 10
luchtfoto's 4
M
maateenheden 23
man-over-boord 10
marifoon 19
AIS-doel oproepen 20
DSC-kanaal 20
noodoproep 19
noodoproepen 19
persoonlijke standaardoproep 20
meters, trip 18
MOB, toestel 6
N
navigatiealarmen 22
navigatiebijkaart 7, 15
navigatiehulpmiddelen 3
navigatiekaart 2, 4, 9
instellen 6
luchtfoto's 6
schuiven 2
sporen van schepen 20
watersportdiensten 9
NMEA 0183 19, 22, 24
noodoproep 19
noodsignaaltoestel 6
P
positie, bijhouden 19
positierapport 19, 20
premiumkaarten 3, 4, 6
Fish Eye 3D 8
indicaties voor getijden en stromingen 4
luchtfoto's 4
problemen oplossen 24
productondersteuning 1
contactgegevens 1
productregistratie 23
R
reisplanner. Zie routes
Route naar 8, 9
routes 10
bekijk lijst met 11
bewerken 11
delen 20
kopiëren 20
maken 10
navigeren 10, 11
parallel navigeren 11
verwijderen 11
via-punten 20
S
SART 6
satellietbeelden 4
satellietsignalen, ontvangen 2
scherm, helderheid 2
schermafbeeldingen 24
opname maken 23
vastleggen 23
scherminstellingen 21
schermverlichting 2
SideVü 14
software
bijwerken 1
updates 1
softwarelicentieovereenkomst 25
SOS 10
sporen 11
actief 11
bewerken 11
kopiëren 20
lijst 11
navigeren 12
opslaan 11
opslaan als route 12
tonen 6, 11
vastleggen 12
verwijderen 12
wissen 12
sporen van schepen 8, 20
startscherm, aanpassen 2
stromingenstations 18, 19
indicatoren 4
26 Index
symbolen 5
systeeminfo 21
systeeminformatie 21
T
taal 21
toestel
knoppen 1
registratie 23
schoonmaken 23
toetsen 3
toestel registreren 23
toestel-id 21
transducer 14, 15, 17
tripmeters 18
U
updates, software 1
V
veilige diepte 23
veilige hoogte 23
veilige zone aanvaringsalarm 5
verwijderen, alle gebruikersgegevens 12
via-punten 10, 24
bekijk lijst met 10
bewerken 10
delen 20
echolood 15
kopiëren 20
maken 10
man-over-boord 10
navigeren naar 10
tonen 6
verwijderen 10
viskaart 2
instellen 6
schuiven 2
voltage 23
W
WAAS 21
water, temperatuurcorrectie 22
waterkaart, sporen van schepen 8
watersportdiensten 9
waypoints
maken 10
schip waarvan positie wordt bijgehouden 
19
Z
zon- en maanstanden 18, 19
zoomen
echolood 16
kaart 2
zwevende doelen 8
Index 27
www.garmin.com/support
+43 (0) 820 220230 + 32 2 672 52 54
0800 770 4960 1-866-429-9296
+385 1 5508 272
+385 1 5508 271
+420 221 985466
+420 221 985465
+ 45 4810 5050 + 358 9 6937 9758
+ 331 55 69 33 99 + 39 02 36 699699
(+52) 001-855-792-7671 0800 0233937
+47 815 69 555
00800 4412 454
+44 2380 662 915
(+35) 1214 447 460 +386 4 27 92 500
0861 GARMIN (427 646)
+27 (0)11 251 9999
+34 93 275 44 97
+ 46 7744 52020 +886 2 2642-9199 ext 2
0808 238 0000
+44 (0) 870 8501242
+49 (0)180 6 427646
20 ct./Anruf. a. d.
deutschen Festnetz,
Mobilfunk max. 60 ct./Anruf
913-397-8200
1-800-800-1020
© 2015 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32

Garmin echoMAP™ 43dv Handleiding

Type
Handleiding