Toro 53cm Heavy-Duty Recycler/Rear Bagger Lawnmower Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
Vertaling van de oorspronkelijke instructies (NL)
Form No. 3351-316
ProLine-53cm Heavy-Duty
Recycler
/ met achtervanger
Loopmaaimachine
Modelnr. 22167TE—240000001 en hoger
2
2003 door The Toro Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420-1196
U kunt contact met ons opnemen op www.Toro.com
Alle rechten voorbehouden.
Gedrukt in de VS
Bewaar deze Gebruikershandleiding bij uw machine.
Als deze Gebruikershandleiding beschadigd raakt of
onleesbaar wordt, moet deze onmiddellijk worden
vervangen. Nieuwe exemplaren kunt u bestellen via de
fabrikant van de motor.
Inhoud
Blz.
Inleiding 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Algemene veiligheidsregels i.v.m.
de maaimachine 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsdruk 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsvermogen 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trilling 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 6. . . . . . . . . . . . .
Montage 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Losse onderdelen 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De handgreep bevestigen 8. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het startkoord bevestigen 8. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De afsluiter van de afvoertunnel monteren 8. . . . .
Voor ingebruikname 9. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Carter met olie bijvullen 9. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De brandstoftank vullen met benzine 9. . . . . . . . .
Onderhoudsschema raadplegen 10. . . . . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor starten 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor afzetten 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Zelfaandrijving gebruiken 11. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Afsluiter van afvoertunnel gebruiken 12. . . . . . . . .
Maaihoogte instellen 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De grasvanger gebruiken 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tips voor bediening en gebruik 14. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 16. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 16. . . . . . . . . . . . . .
Oliepeil van de motor controleren 17. . . . . . . . . . . .
Onderkant van de maaikast reinigen 17. . . . . . . . . .
De afvoertunnel en de afsluiter reinigen 18. . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 18. . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het maaimes 19. . . . . . . . . . . . . . . .
Ruimte onder de drijfriemkap reinigen 20. . . . . . . .
Smering van de draaiarmen 21. . . . . . . . . . . . . . . . .
Zelfaandrijving afstellen 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motorolie verversen 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de bougie 22. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Tandwielkast smeren 22. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Mesremkabel afstellen 23. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de wielen 23. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Stalling 24. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het brandstofsysteem gebruiksklaar maken 24. . . .
De motor gebruiksklaar maken 24. . . . . . . . . . . . . .
Algemene informatie 24. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Na de stalling 24. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Accessoires 24. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen, oorzaak en remedie 25. . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de
machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onder-
houden. De informatie in deze handleiding kan u en
anderen helpen letsel en schade te voorkomen. Hoewel
Toro veilige producten ontwerpt en fabriceert, blijft u
verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de
machine.
U kunt rechtstreeks contact met Toro opnemen op
www.Toro.com om informatie over producten en
accessoires te verkrijgen, een dealer te vinden of uw
product te registreren.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een
erkende Service Dealer of met de klantenservice van Toro.
U dient hierbij altijd het modelnummer en het serie-
nummer van het product te vermelden. De locatie van het
plaatje met het modelnummer en het serienummer van het
product is aangegeven op Figuur 1.
1
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer.
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in
de ruimte hieronder:
Modelnr.:
Serienr.:
3
In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke
gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere
aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel
van u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar,
Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het
risico aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die ernstig
letsel of de dood tot gevolg zal hebben wanneer de
veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die
ernstig letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer
de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht
letsel tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheids-
voorschriften niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt
om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk
attendeert u op bijzondere technische informatie en
Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw
bijzondere aandacht verdient.
Veiligheid
Toro heeft deze maaimachine ontwikkeld en getest om
een redelijke mate van gebruiksveiligheid te bieden; maar
indien de volgende instructies niet worden nageleefd,
kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
De uitlaatgassen van de motor bevatten
koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif.
Laat de motor niet binnenshuis of in een
afgesloten ruimte draaien.
Waarschuwing
Het is van essentieel belang dat u of elke andere ge-
bruiker van de maaimachine eerst de handleiding leest
en begrijpt alvorens de motor te starten. Hierdoor
wordt maximale veiligheid, de beste maairesultaten en
inzicht in het product verkregen.
Dit is het veiligheidssymbool. Het wordt gebruikt
om uw attent te maken op mogelijk risico’s op
lichamelijk letsel. Houd u aan alle veiligheidsberichten
bij dit symbool teneinde lichamelijk of zelfs dodelijk
letsel te voorkomen.
Onjuist gebruik of onderhoud van de maaimachine kan
letsel veroorzaken. Om het risico van letsel te ver-
minderen, moet u zich aan de veiligheidsinstructies
houden.
Algemene veiligheidsregels
i.v.m. de maaimachine
Deze maaimachine kan handen en voeten afsnijden en
voorwerpen uitwerpen. Als u de hierna beschreven
veiligheidsinstructies niet opvolgt, kan dat ernstig letsel of
de dood tot gevolg hebben.
Instructie
Lees deze handleiding aandachtig door. Zorg ervoor
dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en
weet hoe u ze moet gebruiken, voordat u de maai-
machine start.
Laat kinderen nooit de maaimachine gebruiken.
Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen
aan de leeftijd van de degene die met de machine
werkt.
Laat volwassen personen die niet bekend zijn met deze
instructies, nooit de maaimachine gebruiken.
Houd iedereen weg uit het gebied waar u de machine
gebruikt, vooral kinderen en huisdieren. Stop de maai-
machine als iemand het maaigebied binnenkomt.
Er kunnen fatale ongelukken gebeuren als de gebruiker
van de machine niet alert is op de aanwezigheid van
kinderen. Kinderen worden vaak aangetrokken door
een maaimachine en maai-activiteiten. Ga er nooit van
uit dat kinderen op de plaats blijven waar u ze het
laatst heeft gezien.
Houd kinderen weg van de plaats waar wordt gemaaid
en plaats ze onder toezicht van een verantwoordelijke
volwassene.
Let goed op en zet de maaimachine af als kinderen het
maaigebied binnenkomen.
Wees extra voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die het
zicht kunnen belemmeren.
Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
ongevallen of schade aan andere personen of hun
eigendommen.
Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor de
juiste bediening en installatie van accessoires. Gebruik
uitsluitend accessoires die de fabrikant heeft
goedgekeurd.
4
Voor ingebruikname
Inspecteer grondig het terrein waar u de maaimachine
wilt gebruiken, en verwijder alle stenen, stokken,
draden, botten en andere vreemde voorwerpen.
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en
stevige schoenen.
Draag geen schoenen met open tenen en loop niet
blootsvoets.
Draag altijd oogbescherming of een veiligheidsbril die
de ogen geheel afsluit, als u de maaimachine gebruikt.
Waarschuwing: Benzine is uiterst ontvlambaar. Neem
de volgende voorzorgsmaatregelen:
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken
die daar speciaal voor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het
bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor
aanzet. Verwijder nooit de dop van de brandstof-
tank en vul nooit benzine bij wanneer de motor
loopt of heet is.
Probeer de machine niet te starten als er benzine is
gemorst. Verwijder de machine van de plek waar is
gemorst, en voorkom elke vorm van open vuur of
vonken totdat de benzinedampen volledig zijn
verdwenen.
Doe steeds de dop weer zorgvuldig op
brandstoftanks en -containers.
Als u brandstof moet aftappen uit de brandstoftank,
doe dit dan in de open lucht.
Vervang defecte geluiddempers.
Controleer voor gebruik de messen, bevestigings-
bouten en het maaimechanisme altijd op sporen van
slijtage of beschadiging. Vervang versleten of
beschadigde messen en bouten altijd als complete set
om een goede balans te behouden.
Let erop dat bij machines met meerdere bladen andere
messen kunnen gaan draaien als u een mes draait.
Gebruiksaanwijzing
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen,
omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen
verzamelen.
Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
Zorg dat u op hellingen altijd stevig staat.
Loop stapvoets; nooit rennen.
Houd de handgreep stevig omklemd.
Met een maaimachine dwars op hellingen maaien,
nooit heuvel op en af.
Ga zeer voorzichtig te werk als u op een heuvel van
richting verandert.
Maai niet op al te steile hellingen.
Ga zeer voorzichtig te werk als u de maaimachine
omkeert of naar u toetrekt.
Kijk naar beneden en achterom vóór en tijdens het
achteruitrijden om te zien of er geen kleine kinderen
zijn.
Zorg ervoor dat het mes (of de messen) stilstaat als u
de maaimachine schuin moet houden om oppervlakken
over te steken die niet met gras zijn begroeid, en als u
de machine naar het terrein brengt waar u moet maaien
of daar weer weghaalt.
Gebruik de maaimachine nooit met defecte bescherm-
of afdekplaten of zonder dat de beveiligingen (zoals
veiligheidsschermen en/of grasvanger), op hun plaats
zitten.
Verander nooit de snelheidsinstellingen van de motor.
Schakel de mes- en aandrijfkoppelingen uit voordat u
de motor start.
Neem bij het starten van de motor zorgvuldig de
instructies in acht en houd uw voeten uit de buurt van
het mes of de messen.
Houd de maaimachine niet schuin als u de machine
start of de motor aanzet, behalve als u de machine
schuin moet houden om te starten. Houd de machine in
dat geval niet schuiner dan nodig is, en til alleen de
zijde op die het verst van u verwijderd is.
Zorg ervoor dat u niet voor de afvoeropening staat als
u de motor start.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende
delen. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.
U mag een maaimachine nooit optillen of dragen
terwijl de motor loopt.
Zet de motor af en maakt de bougiekabel los:
voordat u verstoppingen verwijdert of de
afvoertunnel ontstopt;
voordat u de maaimachine controleert, reinigt of
daaraan werkzaamheden verricht;
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de
maaimachine op beschadiging en voer reparaties
uit voordat u de machine opnieuw start en weer in
gebruik neemt; en
als de maaimachine abnormaal begint te trillen
(onmiddellijk nakijken).
5
Zet de motor af:
als u de maaimachine achterlaat; en
voordat u de brandstoftank bijvult.
Neem gas terug terwijl de motor uitloopt, en als de
motor is uitgerust met een benzinekraantje sluit dan de
brandstoftoevoer af nadat u klaar bent met maaien.
Stop het maaimes (de maaimessen) bij het oversteken
van een grindpad, voetpad, of weg.
Zet de motor af en wacht totdat het mes volledig stil
staat voordat u de grasvanger verwijdert.
Gebruik de maaimachine niet als u onder invloed van
alcohol of drugs verkeert.
Als de maaimachine abnormaal begint te trillen, moet
u de motor afzetten en onmiddellijk nagaan wat de
oorzaak daarvan is. Trillingen duiden meestal op
problemen.
Hellingen zijn een hoofdfactor bij ongelukken in verband
met wegglijden en omvallen, waarbij ernstig letsel kan
ontstaan. Als u zich bij een helling ongemakkelijk voelt,
maai die dan liever niet.
Kijk uit voor gaten, geulen, sporen en hobbels. In hoog
gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of
dijken. U loopt dan de kans weg te glijden of uw
evenwicht te verliezen.
Maai niet op nat gras. Dit geeft weinig steun, zodat de
kans bestaat dat u wegglijdt.
Onderhoud en stalling
Zorg dat alle moeren, bouten (in het bijzonder de
bevestigingsbouten van het mes) en schroeven goed
zijn vastgedraaid zodat er veilig met de maaimachine
kan worden gewerkt.
Parkeer de machine nooit in een gebouw waar de
dampen in contact kunnen komen met open vuur of
vonken, terwijl er nog benzine in de tank zit.
Last de motor afkoelen voordat u de maaimachine in
een afgesloten ruimte stalt.
Om brandgevaar te voorkomen moet de motor, de
geluiddemper, het accucompartiment, en de
brandstofopslagplaats vrij zijn van gras, bladeren en
overtollig smeervet.
Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en
mankementen.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen.
Wees extra voorzichtig als u met benzine omgaat;
benzinedampen zijn explosief.
Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen.
Controleer regelmatig of ze goed werken.
Houd de machine vrij van gras, bladeren of andere
aangekoekte rommel. Neem gemorste olie of brandstof
op.
Als u een voorwerp raakt, moet u de maaimachine
stoppen en inspecteren. Indien nodig moet u de
machine repareren voordat u de motor start.
Probeer nooit de hoogte van de wielen af te stellen,
terwijl de motor loopt.
De onderdelen van de grasvanger zijn onderhevig aan
slijtage, beschadiging en breuk, waardoor bewegende
onderdelen bloot kunnen komen te liggen of voor-
werpen kunnen worden weggeslingerd. Controleer
veelvuldig de onderdelen en vervang deze indien
nodig door onderdelen die de fabrikant heeft
aanbevolen.
De maaimessen zijn scherp en kunnen snijwonden
veroorzaken. Omwikkel het maaimes of draag hand-
schoenen, en wees extra voorzichtig bij onderhoud aan
de maaimessen.
Verander nooit de snelheidsinstellingen van de motor.
Als u brandstof moet aftappen uit de brandstoftank,
doe dit dan in de open lucht.
Om de beste prestaties en een veilig gebruik te ver-
zekeren, uitsluitend originele Toro-onderdelen en
accessoires gebruiken.
Zorg ervoor dat de veiligheids- en instructiestickers in
goede staat zijn en vervang ze indien nodig.
Geluidsdruk
Deze machine oefent een geluidsdruk van 86 dBA uit op
het gehoor van de bestuurder, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd
in Richtlijn 98/37/EG.
Geluidsvermogen
Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA,
gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens
procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Trilling
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
4,2 m/s
2
op de handen en armen, gebaseerd op metingen
bij identieke machines volgens procedures zoals
vastgelegd in Richtlijn 98/37/EG.
6
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de gebruiker
en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of
verdwenen stickers.
93-6654
1. Machine kan voorwerpen uitwerpen—Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd,
maaimes—Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
93-6657
1. Waarschuwing—Lees de
Gebruikershandleiding
.
2. De machine kan voorwerpen uitwerpen—Blijf op veilige afstand.
3. Machine kan voorwerpen uitwerpen—Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
4. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd,
maaimes—Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
5. Waarschuwing—Zet de motor af alvorens de machine te
verlaten.
93-6664
1. Lees
Gebruikershandleiding
voor informatie over smering van
de tractieaandrijving om de 25 bedrijfsuren en smering van de
transmissie om de 100 bedrijfsuren.
94-6046
1. Om de motor te starten, moet
u de bovenste bedienings-
stang tegen de handgreep
drukken.
2. Om de tractieaandrijving in te
schakelen, moet u de
onderste bedieningsstang
naar de handgreep trekken.
3. Om de motor af te zetten,
laat u de bovenste
bedieningsstang los.
7
98-2048
1. Choke
2. Snel
3. Continu snelheidsregeling
4. Langzaam
5. Motor—Afzetten
6. Zet de gashendel op Choke,
trek aan het koord om de
motor te starten en zet
daarna de gashendel op
Snel.
7. Laat de bedieningsstang los
om het maaimes uit te
schakelen.
8. Laat de bedieningsstang los
om het maaimes in te
schakelen.
9. Beweeg de bedieningstang
naar de handgreep om de
tractieaandrijving in te
schakelen.
10. Versnellingen Vooruit
11. Neutraalstand
98-4387
1. Waarschuwing—Draag gehoorbescherming.
Montage
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Losse onderdelen
OMSCHRIJVING
HOEVEEL-
HEID
GEBRUIK
Handgreep
Bouten, 5/16–18 x 1-1/4 inch
Bouten, 5/16–18 x 1-1/2 inch
Rijtuigschroef
Ringen
Borgmoeren
Dunne nylon inzetmoeren
Steunstang van grasvanger
Richtplaat van grasvanger
Dopborgmoeren
Kabelklembanden
1
2
2
1
4
2
2
1
1
3
3
De handgreep bevestigen
8
De handgreep bevestigen
1. Monteer de handgreep op de buitenkant van de maai-
kast in de onderste opening met twee bouten (5/16–18 x
1-1/4 inch), ringen en dunne nylon inzetmoeren (Fig. 2).
534
6
2
3
4
1
5
7
8
9
10
11
12
13
Figuur 2
1. Kabelklembanden
2. Steunstang van grasvanger
3. Rijtuigschroef
4. Richtplaat van grasvanger
5. Dopborgmoeren (3)
6. Handgreep
7. Bout, 5/16–18x1-1/4 inch
(2)
8. Handgreepvergrendeling
(2)
9. Dunne nylon inzetmoer (2)
10. Onderste gat in behuizing
11. Ringen (4)
12. Borgmoer (2)
13. Bout, 5/16–18x1-1/2 inch
(2)
2. Bevestig de vergrendelingen aan de handgreep met
twee bouten (5/16–18 x 1-1/2 inch), ringen en nylon
inzetmoeren (Fig. 2).
Opmerking: U kunt de handgreep instellen op de hoogte
die u het meest comfortabel vindt. Ga achter de handgreep
staan en bepaal de hoogte. Om de hoogte van de hand-
greep in te stellen, plaatst u de bouten en borgmoeren
waarmee de vergrendelingen van de handgreep zijn
bevestigd aan de handgreep, in de andere montagegaten in
de handgreepvergrendelingen.
3. Schuif de steunstang van de grasvanger door de op een
na hoogste montagegaten in de handgreep en zet elk
eind vast met een dopborgmoer (Fig. 2).
4. Steek de rijtuigbout door de richtplaat van de grasvanger
en de bovenste opening op de linkerkant van de hand-
greep en zet deze vast met een dopborgmoer (Fig. 2).
5. Gebruik een kabelklemband om de bedieningskabels
vast te zetten aan de linker handgreep onder de
steunstang van de grasvanger.
6. Zet de remkabel vast aan de handgreep met behulp van
de kabelklembanden (Fig. 2).
Het startkoord bevestigen
Trek het startkoord door de koordgeleider op de hand-
greep (Fig. 3).
m–210
2
1
Figuur 3
1. Startkoord 2. Koordgeleider
Opmerking: Om het koord gemakkelijker te kunnen
monteren, moet u de bedieningsstang op de handgreep
indrukken.
De afsluiter van de
afvoertunnel monteren
1. Open het deurtje van de afvoer door de handgreep naar
voren te trekken en naar achteren te bewegen (Fig. 4).
Houd de handgreep van het afvoerdeurtje vast om te
voorkomen dat het veerdeurtje dichtslaat terwijl u de
afsluiter monteert.
m–262
2
1
Figuur 4
1. Handgreep afvoerdeurtje 2. Afsluiter gedraaid naar
rechts
2. Omdat de afsluiter iets wijder is dan de opening van de
afvoertunnel, moet u de afsluiter een stukje naar rechts
draaien als u deze monteert (Fig. 4).
Opmerking: Let erop dat de pijl op de sticker van de
afsluiter omhoog wijst.
9
3. Druk de afsluiter helemaal naar binnen totdat de veer-
klem op de onderkant van de afsluiter vastklikt op zijn
plaats zodat de afsluiter stevig is bevestigd in de
afvoertunnel (Fig. 5).
m–275
1
Figuur 5
1. Veerklem
4. Laat de handgreep van het afvoerdeurtje los om de
bovenkant van de afsluiter vast te zetten.
Voor ingebruikname
Carter met olie bijvullen
Het carter kan 0,65 liter olie bevatten. Gebruik uitsluitend
hoogwaardige reinigingsolie, type SAE 10W-30, met
onderhoudsclassificatie SH of SJ van het American
Petroleum Institute (API) of een gelijkwaardig type olie.
Voor elk gebruik moet u controleren of het oliepeil tussen
de merktekens voor het minimum- en maximumpeil op de
peilstok staat (Fig. 6).
1
2
3
Figuur 6
1. Peilstok
2. Merkteken voor
maximumpeil
3. Merkteken voor
minimumpeil
Opmerking: Als het carter leeg is, moet u dit voor
ongeveer driekwart met olie vullen; volg daarna de
procedure die in dit hoofdstuk wordt beschreven.
Olie bijvullen gaat als volgt:
1. Zet de maaimachine op een horizontaal oppervlak.
2. Maak de omgeving van de peilstok schoon (Fig. 6).
3. Verwijder de peilstok door de dop linksom te draaien
en eruit te trekken.
4. Veeg de peilstok met een schone doek schoon.
5. Steek de peilstok in de vulbuis (maar zonder de dop
rechtsom te draaien om de peilstok vast te zetten),
en trek hem er weer uit.
6. Lees het oliepeil af van de peilstok (Fig. 6).
7. Als het peil onder de markering voor het minimumpeil
op de peilstok staat, moet u de peilstok verwijderen en
langzaam net genoeg olie in de vulopening gieten tot
dat het peil de markering voor het maximumpeil op de
peilstok bereikt (Fig. 6).
Belangrijk Giet niet te veel olie in het carter; als de
motor daarna gaat lopen, ontstaat schade aan de motor.
Tap de overtollige olie af totdat het oliepeil de markering
voor het maximumpeil bereikt.
8. Steek de peilstok in de vulbuis en draai de dop
rechtsom totdat deze goed vast zit.
De brandstoftank vullen met
benzine
Gebruik voor de beste resultaten schone, verse, loodvrije
benzine met een octaangetal van 87 of hoger. Om te
zorgen dat de benzine voldoende vers is, moet u niet meer
benzine aanschaffen dan u naar verwachting in 30 dagen
zult gebruiken. Als u loodvrije benzine gebruikt, zullen
zich minder verbrandingsproducten in de motor afzetten
en heeft de motor een langere levensduur. U mag ook
gelode benzine gebruiken als er geen loodvrije benzine
verkrijgbaar is.
Belangrijk Meng nooit olie door de benzine.
Belangrijk Nooit methanol, benzine die methanol
bevat, gasohol met meer dan 10% ethanol, superbenzine
of wasbenzine gebruiken, omdat deze het
brandstofsysteem van de motor kunnen beschadigen.
Belangrijk Gebruik nooit benzine die ouder is dan 30
dagen.
10
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Vul de benzinetank in de open lucht wanneer de
motor koud is. Eventueel gemorste benzine
opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
brandstoftank tot maximaal 6 tot 13 mm vanaf
de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de
benzine ruimte om uit te zetten.
Als u werkt met benzine, mag u nooit roken en
moet u uit de buurt blijven van open vuur of
plaatsen waar benzinedampen door een vonk
tot ontbranding kunnen komen.
Benzine in een goedgekeurd benzinevat en
buiten bereik van kinderen bewaren.
Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen
kunt opmaken.
Gevaar
Tijdens het bijvullen van benzine kan in bepaalde
omstandigheden een statische lading ontstaan die
de benzine tot ontbranding kan brengen. Brand of
explosie van benzine kan letsel van u of anderen
en materiële schade veroorzaken.
Benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt
van de machine zetten alvorens de brandstof-
tank bij te vullen.
Benzinevaten niet in een vrachtwagen of aan-
hanger vullen, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kunnen isoleren wat de afvoer
van statische lading kan bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste
een machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, moet u dergelijke
machines op een truck of een aanhanger bij
voorkeur uit een draagbaar vat bijvullen, niet
met behulp van een vulpistool van een pomp.
Als een vulpistool moet worden gebruikt, de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat
houden, totdat het bijvullen voltooid is.
Gebruik regelmatig een brandstofstabilisator/conditioner
tijdens gebruik en stalling. Een stabilisator/conditioner
houdt tijdens het gebruik de motor schoon en voorkomt
dat er tijdens de stalling harsachtige afzettingen in de
motor worden gevormd.
Belangrijk Gebruik nooit andere brandstofadditieven
dan een brandstofstabilisator/conditioner. Gebruik geen
stabilizers op basis van alcohol zoals ethanol, methanol,
of isopropanol.
1. Maak de omgeving van de dop de brandstoftank
schoon (Fig. 7).
1
2
3
5
6
4
m–6673
Figuur 7
1. Dop van brandstoftank
2. Handgreep van terugloop-
starter
3. Luchtfilter
4. Bougie
5. Peilstok/Vulbuis
6. Geluiddemper
2. Verwijder de dop van de brandstoftank.
3. Vul de brandstoftank met loodvrije benzine tot op 6 tot
13 mm van de bovenrand van de tank. Niet tot in de
vulbuis bijvullen.
Opmerking: De inhoud van de brandstoftank is 2,0 liter.
Belangrijk Vul de brandstoftank tot maximaal 6 mm
van de bovenrand van de tank omdat de benzine ruimte
nodig heeft om te kunnen uitzetten.
4. Doe de dop weer op de tank en veeg eventueel
gemorste benzine weg.
Onderhoudsschema
raadplegen
Raadpleeg het Aanbevolen Onderhoudsschema, blz. 16.
Het kan nodig zijn een of meer extra procedures uit te
voeren voordat u de maaimachine in gebruik neemt, of
spoedig daarna.
11
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
Controleer elke keer dat u gaat maaien of de zelfaan-
drijving en de bedieningsstang nog goed werken. Als u de
bedieningsstang loslaat, moeten de motor en het mes
binnen 3 seconden stoppen. Doen ze dat niet, dan moet u
contact opnemen met een erkende Service Dealer.
Deze machine stelt de bestuurder bloot aan geluids-
niveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige bloot-
stelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze machine
gebruikt.
Voorzichtig
Bedieningsorganen
De bedieningsstang, de gashendel en de handgreep van het
startkoord zitten aan het bovenste deel van de handgreep,
zoals te zien in Figuur 8.
222
2
1
3
Figuur 8
1. Bedieningsstang
2. Gashendel
3. Handgreep startkoord
Motor starten
1. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Fig. 7).
2. Open de brandstofklep door de hendel naar rechts te
bewegen (Fig. 9).
1
Figuur 9
1. Brandstofklep
3. Zet de gashendel op Choke (Fig. 8).
Opmerking: U mag de choke niet gebruiken als de
motor warm is.
4. Houd de bedieningsstang tegen de handgreep (Fig. 8).
5. Trek de handgreep van het startkoord (Fig. 8) lang-
zaam uit totdat u weerstand voelt, daarna krachtig
uittrekken. Laat het koord langzaam naar de handgreep
terugkeren.
6. Als de motor start, zet u de gashendel op Snel en zet
de snelheidsregelaar in de gewenste stand.
Opmerking: Wil de motor na drie pogingen niet starten,
herhaal dan de stappen 4 tot en met 6.
Motor afzetten
Zet de bedieningsstang vrij. Zowel de motor als het mes
moeten nu binnen 3 seconden stoppen. Doen ze dat niet,
dan moet u contact opnemen met een erkende Service
Dealer.
Opmerking: Sluit de brandstofklep door de hendel naar
links te bewegen, als u de motor niet spoedig daarna zult
starten.
Zelfaandrijving gebruiken
De maaimachine heeft drie rijsnelheden. 1 is langzaam, 2
is medium en 3 is snel. De rijsnelheidsregelaar bevindt
zich op de achterzijde van de drijfriemkap (Fig. 10).
224
1
Figuur 10
1. Rijsnelheidsregelaar
1. Zet de rijsnelheidsregelaar in de (Neutraal) stand.
2. Start de motor.
12
3. Druk de bedieningsstang tegen de handgreep op
Lopen/Rijden (Fig. 11).
m-3769
2
3
1
Figuur 11
1. Lopen/Rijden
2. Lopen/Schakelen
3. Stoppen
Opmerking: U mag nooit schakelen als u de
bedieningstang tegen de handgreep op Lopen/Rijden
drukt; hierdoor kan de transmissie schade oplopen. Zet de
bedieningsstang op Lopen/Schakelen (Fig. 11) als u de
rijsnelheid verandert.
Opmerking: U kunt de snelheid variëren door de afstand
tussen bedieningsstang en handgreep te vergroten of te
verkleinen. Laat de bedieningsstang zakken om de
rijsnelheid te verminderen als u een bocht maakt of de
machine te snel voor u gaat. Als u de bedieningsstang te
veel laat zakken, stopt de zelfaandrijving van de maai-
machine. Duw de bedieningstang naar de handgreep toe
om de snelheid te verhogen. Wanneer de bedienings-
stang dicht tegen de handgreep is aangedrukt, beweegt de
maaimachine zich voort met de maximale snelheid. Zet de
snelheidshendel op Neutraal wanneer u de maaimachine
gebruikt om te trimmen en wanneer u deze onbeheerd
achterlaat.
Afsluiter van afvoertunnel
gebruiken
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Plaats de afsluiter van de afvoertunnel; zie Afsluiter
van de afvoertunnel monteren, blz. 8.
3. Om de afsluiter te verwijderen, beweegt u de hand-
greep van het afvoerdeurtje naar achteren en trekt u de
veerklem op de bodem van de afsluiter omhoog. Als
de afsluiter ontgrendeld is, trekt u hem uit de
afvoertunnel.
Opmerking: Als het gras dik en sappig is, kan het maaisel
zich opeenhopen op en rond de afsluiter. Dit kan
verwijdering van de afsluiter bemoeilijken. Na elk gebruik
moet u de afsluiter grondig reinigen.
Maaihoogte instellen
Elk wiel kan afzonderlijk worden ingesteld met een maai-
hoogtehendel. De instelbare maaihoogten zijn 1,9 cm,
3,2 cm, 4,4 cm, 5,7 cm, 7,0 cm en 8,3 cm.
Gevaar
Bij het verstellen van een maaihoogtehendel
kunnen uw handen in aanraking komen met een
bewegend mes. Dit kan ernstig lichamelijk letsel
veroorzaken.
Zet de motor af en wacht tot alle bewegende
delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de
maaihoogte instelt.
Plaats uw vingers niet onder de maaikast als u
de maaihoogte instelt.
1. Druk de maaihoogtehendel tegen het wiel (Fig. 12) en
kies de gewenste maaihoogte.
m-225
1
Figuur 12
1. Maaihoogtehendel van wiel
2. Laat de maaihoogtehendel los en zorg ervoor dat deze
goed in de uitsparing valt.
3. Alle wielen moeten op dezelfde maaihoogte worden
ingesteld.
13
De grasvanger gebruiken
Het kan voorkomen dat u de grasvanger wilt gebruiken
voor extra lang gras, sappig gras of bladeren.
Montage van de grasvanger
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Zorg ervoor dat de handgreep van het afvoerdeurtje
helemaal naar voren staat en de pen vastzit in de
grendel (Fig. 13).
m-1912
1
3
2
Figuur 13
1. Grasvangerframe op
steunstang
2. Pen in grendel
3. Handgreep helemaal naar
voren en afvoerdeurtje
gesloten
3. Schuif de opening in het grasvangerframe op de
steunstang op de afvoertunnel (Fig. 13).
4. Plaats de achterkant van het frame op de steunstang
van de grasvanger.
5. Trek de handgreep van het afvoerdeurtje naar voren
totdat de pen loskomt uit de grendel, en beweeg de
handgreep naar achteren totdat de pen is vergrendeld
in de uitsparing voor de grasvanger (Fig. 14).
m-1913
1
Figuur 14
1. Pen vergrendeld in uitsparing voor grasvanger
Opmerking: Het afvoerdeurtje in de maaikast staat nu
open.
Maaien met de grasvanger
Door een versleten grasvanger kunnen steentjes
en andere voorwerpen worden uitgeworpen in de
richting van de bestuurder of de omstanders.
Uitgeworpen voorwerpen kunnen ernstig
lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen aan de
gebruiker of omstanders.
Controleer de grasvanger regelmatig. Plaats een
nieuwe Toro-grasvanger als de oude is beschadigd.
Waarschuwing
Maai het gras totdat de grasvanger vol is.
Belangrijk Laat de grasvanger niet te vol worden.
De grasvanger verwijderen
Gevaar
Als het afvoerdeurtje niet geheel is gesloten, kan
de maaimachine voorwerpen uitwerpen. Deze
kunnen ernstig lichamelijk of dodelijk letsel
veroorzaken.
Als het afvoerdeurtje niet geheel kan worden
gesloten omdat het maaisel de afvoer heeft ver-
stopt, zet u de motor af en beweegt u de hand-
greep van het afvoerdeurtje voorzichtig heen en
weer totdat u het deurtje geheel kunt sluiten. Als
u het deurtje nog niet kunt sluiten, verwijder dan
de verstopping met een stok, niet met de hand.
Gevaar
De maaimachine kan maaisel en andere voor-
werpen uitwerpen door een open afvoertunnel.
Voorwerpen die met genoeg kracht worden weg-
geslingerd kunnen de gebruiker of omstanders
ernstig verwonden, mogelijk zelfs met dodelijke
afloop.
Open nooit de deur van de afvoertunnel terwijl de
motor nog draait.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Breng de handgreep van het afvoerdeurtje omhoog en
beweeg deze naar voren totdat de veiligheidspen
vastzit in de vergrendeling (Fig. 13).
14
3. Grijp de handgrepen aan de voorkant en de achterkant
van de grasvanger vast en til deze uit de maaimachine.
4. Kantel de grasvanger langzaam naar voren om het
maaisel eruit te storten.
5. Voor montage van de grasvanger, zie Montage van de
grasvanger, blz. 13.
Tips voor bediening en gebruik
Neem de veiligheidsinstructies goed door en lees deze
handleiding zorgvuldig, voordat u met de maaimachine
gaat werken.
Verwijder uit het werkgebied stokken, stenen, draden,
takken en andere rommel die het mes kan raken en
wegslingeren.
Houd iedereen, met name kinderen en huisdieren, weg
uit het werkgebied.
Voorkom contact met bomen, muren, hoekstenen en
andere vaste voorwerpen. Maai nooit met opzet over
voorwerpen.
Als de maaimachine toch een voorwerp raakt of begint
te trillen, moet u meteen de motor afzetten, de bougie-
kabel losmaken en de maaimachine op beschadiging
controleren.
Zorg dat u gedurende het hele seizoen steeds met een
scherp maaimes maait. Vijl regelmatig kerven en
inkepingen in het mes weg.
Vervang indien nodig het maaimes door een origineel
Toro-mes.
Maai uitsluitend droog gras of droge bladeren. Nat
gras en natte bladeren gaan aankoeken en kunnen
verstopping van de maaimachine of afslaan van de
motor veroorzaken.
Als u nat gras en natte bladeren maait, kunt u
uitglijden, in aanraking komen met het mes en
ernstig letsel oplopen.
Maai uitsluitend in droge omstandigheden.
Waarschuwing
Reinig de onderkant van de maaikast telkens nadat u
hebt gemaaid. Zie Onderkant van de maaikast
reinigen, blz. 17.
Houd de motor steeds in goede conditie.
Zet het motortoerental in de hoogste stand om de beste
maairesultaten te verkrijgen.
Als de motor van de maaimachine tijdens het
maaien sneller loopt dan de fabrieksinstelling, kan
de machine een stuk van het mes of een
motoronderdeel uitwerpen in de richting van de
gebruiker of de omstanders. Dit kan ernstig
lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Nooit het ingestelde maximumtoerental van de
motor veranderen.
Als u denkt dat het motortoerental hoger is dan
normaal, moet u contact opnemen met een
erkende Service Dealer.
Waarschuwing
Reinig regelmatig het luchtfilter. Bij fijnmaken zal
meer maaisel en stof ontstaan, waardoor het luchtfilter
verstopt raakt en de prestaties van de motor minder
worden.
Gras maaien
Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per
jaargetijde. Hartje zomer kunt u het gras het beste
maaien bij een maaihoogte-instelling van 5,7 cm,
7,0 cm of 8,3 cm. U moet telkens niet meer dan
ongeveer eenderde van de grassprieten afmaaien. Maai
niet met een stand lager dan 5,7 cm tenzij de grasmat
dun is of als het laat in het najaar is wanneer het gras
langzamer begint te groeien.
Als u gras wilt maken dat langer dan 15 cm is, begint
u te maaien bij de maximale maaihoogte-afstelling en
een langzamere loopsnelheid. Vervolgens gaat u
maaien bij een lagere afstelling om het gazon een zo
fraai mogelijk uiterlijk te geven. Als het gras te lang is
en in hoopjes achterblijft op het gazon, kan de
maaimachine geblokkeerd raken, waardoor de motor
afslaat.
Maai steeds in wisselende richtingen. Hierdoor wordt
het maaisel beter over het gazon verstrooid, zodat het
gazon gelijkmatig wordt bemest.
15
Als u met het uiterlijk van het voltooide gazon niet
tevreden bent, probeer dan een of meer van de volgende
stappen:
Slijp het mes.
Loop langzamer tijdens het maaien.
Stel de maaimachine af op een hogere maaihoogte.
Maai het gras vaker.
Laat de maaibanen overlappen in plaats van steeds een
volledig nieuwe baan te maaien.
Stel de maaihoogte bij de voorwielen één stand lager
in dan bij de achterwielen. Bijvoorbeeld: stel de
maaihoogte van de voorwielen af op 5,7 cm en die van
de achterwielen op 7,0 cm.
Bladeren fijnmaken
Na het maaien moet altijd 50 % van het gazon
zichtbaar blijven door de bladerlaag. Dit kan een of
meerdere rondgangen over de bladeren vereisen.
Als u het gazon met een lichte laag bladeren wilt
bedekken, moet u alle wielen afstellen op dezelfde
maaihoogte.
Als er een laag bladeren van meer dan 12,7 cm op het
gazon ligt, moet u de voorwielen een of twee
uitsparingen hoger afstellen dan de achterwielen.
Hierdoor kunnen de bladeren gemakkelijker onder de
maaikast worden ingevoerd.
Als de maaimachine de bladeren niet fijn genoeg
maakt, is het beter om wat langzamer te maaien.
Als u veel eikenbladeren fijnmaakt, kunt u in het
voorjaar kalk op het gazon strooien. Dit vermindert de
zuurgraad van de eikenbladeren.
16
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
Voor elk gebruik
Motoroliepeil controleren. Zie Oliepeil van de motor controleren, blz. 17.
De stoptijd van de mesrem controleren. Het mes moet stoppen binnen drie
seconden nadat de bedieningsstang is vrij gezet; als dit niet het geval is, moet u
contact opnemen met een erkende Service Dealer om de mesrem te laten
repareren.
Maaisel en vuil van de onderkant van de maaikast verwijderen. Zie Onderkant
van de maaikast reinigen, blz. 17.
De afvoertunnel en de afsluiter reinigen. Zie De afvoertunnel en de afsluiter
reinigen, blz. 18.
Luchtfilterelementen controleren. Zie Onderhoud van het luchtfilter, blz. 18.
5 Uren
Bevestigingen van maaimes en motor controleren. Draai losse bevestigingen
vast.
25 Uren
Luchtfilterelementen reinigen; u moet ze vaker reinigen als de machine wordt
gebruikt in stoffige omstandigheden. Zie Onderhoud van het luchtfilter, blz. 18.
De draaiarmen smeren. Zie Smering van de draaiarmen, blz. 21.
50 Uren
Motorolie verversen.
1
Zie Motorolie verversen, blz. 21.
Het mes slijpen of vervangen; zorg ervoor dat het mes scherp blijft als de
snijrand als gevolg van zware en zanderige omstandigheden snel bot wordt. Zie
Onderhoud van het maaimes, blz. 19.
Maaisel en rommel van de onderkant van de drijfriemkap verwijderen. Zie
Ruimte onder de drijfriemkap reinigen, blz. 20.
Laat een erkende Service Dealer het remblok van het vliegwiel controleren en
afstellen.
75 Uren Zelfaandrijving afstellen. Zie Zelfaandrijving afstellen, blz. 21.
100 Uren
Bougie controleren en reinigen en de elektrodenafstand afstellen; indien nodig
bougie vervangen. Zie Onderhoud van de bougie, blz. 22.
Tandwielkast smeren. Zie Tandwielkast smeren, blz. 22.
Mesremkabel afstellen. Zie Mesremkabel afstellen, blz. 23.
Wielen onderhoudsbeurt geven. Zie Onderhoud van de wielen, blz. 23.
Laat een erkende Service Dealer het stationair toerental en de klepspeling
controleren en afstellen en reinig de brandstoftank en het brandstoffilter.
250 Uren
Luchtfilterelementen vervangen; dit moet vaker gebeuren als de machine wordt
gebruikt in stoffige omstandigheden. Zie Onderhoud van het luchtfilter, blz. 18.
Bougie vervangen. Zie Onderhoud van de bougie, blz. 22.
Laat een erkende Service Dealer controleren of het brandstofsysteem lekt en/of
de brandstofslang sporen van slijtage vertoont. Indien nodig onderdelen
vervangen.
1
Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren.
Belangrijk Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
17
Voorzichtig
Als u de kabel op de bougie laat zitten, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Verwijder de bougiekabel van de bougie alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
Druk de kabel opzij, zodat hij niet per ongeluk contact kan maken met de bougie.
Oliepeil van de motor
controleren
Voordat u de maaimachine gaat gebruiken moet u eerst
controleren of het oliepeil tussen de markeringen voor het
minimum- en maximumpeil op de peilstok staat (Fig. 6).
Als de olie lager staat dan de markering voor het mini-
mumpeil, moet u olie bijvullen. Zie Carter met olie bij
vullen, blz. 9.
Onderkant van de maaikast
reinigen
Om de beste maairesultaten te verkrijgen, moet u de
onderkant van de maaikast schoon houden. Let vooral op
dat er geen vuil of rommel aan de uitstoters zit (Fig. 15).
1
757
Figuur 15
1. Uitstoters
Wassen
1. Zet de maaimachine op een vlak oppervlak van asfalt
of beton, dicht bij een tuinslang.
2. Bevestig een snelkoppeling (los verkrijgbaar) aan het
uiteinde van de tuinslang.
3. Bevestig de snelkoppeling aan de wasaansluiting van
de maaimachine (Fig. 16).
1
2
3
m-2858
Figuur 16
1. Wasaansluiting
2. Snelkoppeling
3. Tuinslang
4. Draai de waterkraan helemaal open.
5. Start de motor en laat deze twee minuten lopen.
6. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
7. Draai de kraan dicht.
8. Verwijder de snelkoppeling van de wasaansluiting.
9. Start de maaimachine en laat de motor één minuut
draaien om de maaimachine en componenten te laten
opdrogen.
Opmerking: Als er aan de onderkant van de maaikast een
buitensporig grote hoeveelheid aangekoekt gras zit, moet
u de slang aan de wasaansluiting bevestigen, de kraan
helemaal opendraaien en de motor van de maaimachine
twee minuten laten draaien. Zet de motor af en draai de
kraan dicht. Laat de maaimachine 30 minuten inweken.
Draai vervolgens de kraan weer helemaal open en laat de
motor nog eens twee minuten draaien.
Schrapen
Als u niet alle rommel aan de onderkant van de maai-
machine kunt wegwassen, moet u de machine schoon
schrapen.
1. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 7).
2. Tap de benzine af uit de brandstoftank.
18
Als de maaimachine kantelt, kan er benzine uit de
carburateur of benzinetank lekken. Benzine is
uitermate ontvlambaar en explosief en kan in
bepaalde omstandigheden lichamelijk letsel of
materiële schade veroorzaken.
Voorkom dat er benzine wordt gemorst door de
motor droog te laten lopen of de benzine te
verwijderen met een handpomp.
Waarschuwing
3. Kantel de maaimachine op de rechterzijde (luchtfilter
omhoog) (Fig. 15).
4. Verwijder vuil en maaisel met een hardhouten
schraper. Vermijd bramen en scherpe randen.
5. Zet de maaimachine terug in de werkstand.
6. Vul de brandstoftank met verse benzine.
7. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
De afvoertunnel en de afsluiter
reinigen
U moet de afsluiter van de afvoertunnel verwijderen en
reinigen telkens nadat u de maaimachine hebt gebruikt.
Het deurtje van de afvoertunnel moet goed gesloten zijn
als de handgreep wordt losgezet. Indien het afvoerdeurtje
niet goed kan worden gesloten als gevolg van rommel,
moet de binnenzijde van de afvoertunnel en het deurtje
grondig worden gereinigd.
Waarschuwing
Maaisel en andere voorwerpen kunnen worden
uitgeworpen uit een geopende afvoertunnel en
ernstig of dodelijk letsel toebrengen aan de
gebruiker of de omstanders.
Start of gebruik de maaimachine pas nadat u één
van de volgende zaken heeft gecontroleerd:
De afsluiter van de afvoertunnel zit stevig vast
in de afvoertunnel.
De grasvanger zit stevig op zijn plaats.
De optionele zijafvoerset zit stevig op zijn
plaats.
Het deurtje van de afvoertunnel is gesloten.
Onderhoud van het luchtfilter
U moet de luchtfilterelementen controleren telkens nadat
u de maaimachine hebt gebruikt.
Reinig het deksel, het onderstuk en de schuim- en papier-
elementen om de 25 bedrijfsuren. Vervang de elementen
om de 250 bedrijfsuren of eerder, als zij schade hebben
opgelopen of buitengewoon vuil zijn.
Belangrijk Laat de motor nooit zonder luchtfilter
draaien; hierdoor wordt ernstige motorschade veroorzaakt.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 7).
3. Verwijder de 2 vleugelbouten waarmee het filterdeksel
is vastgezet (Fig. 17).
1
2
5
3
4
m-6674
Figuur 17
1. Vleugelbouten
2. Filterdeksel
3. Papierelement
4. Schuimelement
5. Onderstuk
4. Verwijder het filterdeksel.
Opmerking: Zorg ervoor dat er geen vuil of rommel
in het onderstuk komt.
5. Verwijder het schuimelement en het papierelement van
het onderstuk (Fig. 17).
6. Haal het schuimelement van het papierelement (Fig. 17).
7. Controleer beide elementen en vervang ze indien ze
schade hebben opgelopen of buitengewoon vuil zijn.
8. Klop het papierelement tegen een hard oppervlak of
blaas perslucht (maximale druk 207 kPa (30 psi)) door
het filter vanaf de kant van het draadgaas om over-
matig vuil te verwijderen. Als het papierelement erg
vuil is, moet u het vervangen.
Opmerking: Probeer nooit het papierelement schoon
te borstelen; hierdoor dringt er vuil in de vezels.
19
9. Was het schuimfilter in warm water met vloeibare
zeep of in een onbrandbaar oplosmiddel.
Opmerking: Gebruik geen benzine om het
schuimfilter te reinigen omdat hierdoor kans op brand
of explosie kan ontstaan.
10.Spoel het schuimfilter grondig uit en laat het goed
drogen.
11. Dompel het schuimelement in schone motorolie en
knijp het uit om de overtollige olie te verwijderen.
Opmerking: Overtollige olie in het schuimelement
belemmert de luchtstroom door het element en kan in het
papierfilter terechtkomen waardoor dit verstopt raakt.
12.Veeg het vuil van het onderstuk en het filterdeksel met
een vochtige lap.
Opmerking: Zorg ervoor dat er geen vuil en rommel
in het luchtkanaal naar de carburateur komt.
13.Monteer de luchtfilterelement en let erop dat zij goed
zijn geplaatst.
14.Zet het filterdeksel stevig vast met de 2 vleugelbouten.
Onderhoud van het maaimes
Maai altijd met een scherp mes. Een scherp mes snijdt het
gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 7).
3. Tap de benzine uit de brandstoftank af.
4. Kantel de maaimachine op de rechterzijde (luchtfilter
omhoog) (Fig. 18).
757
1
2
3
Figuur 18
1. Mes
2. Bout en borgring
3. Versneller
Het mes controleren
Controleer voorzichtig het maaimes op scherpte en
slijtage, in het bijzonder op de plaats waar het platte en
het gekromde deel samenkomen (Fig. 19A). Omdat het
metaal dat het platte en gekromde deel van het mes
verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend
materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u gaat
maaien. Als u een gleuf of slijtplek ziet (Fig. 19B en
19C), moet u het mes vervangen; zie Het maaimes
verwijderen, blz. 19.
270
1
1
1
2
3
4
A
B
C
Figuur 19
1. Wiek
2. Platte deel van het mes
3. Slijtage
4. Groefvorming
Opmerking: De beste resultaten krijgt u door een nieuw
mes te monteren voordat het maaiseizoen begint. In de
loop van het jaar vijlt u dan kleine inkepingen of deuken
weg, zodat u een goede snijkant blijft houden.
Gevaar
Een versleten of beschadigd mes kan breken en
een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in
de richting van de gebruiker of omstanders en
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op
slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
Het maaimes verwijderen
1. Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een
dikke handschoen.
2. Verwijder de mesbout, de klemring, de versneller en
het mes (Fig. 18).
20
Het maaimes slijpen
Vijl de bovenkant van het mes bij, zodat de oor-
spronkelijke snijhoek (Fig. 20A) en binnenste snijkant-
radius (Fig. 20B) gehandhaafd blijft. Het mes blijft in
balans als u evenveel materiaal weghaalt van beide
snijkanten.
153
1
m4783
2
AB
Figuur 20
1. Slijp alleen onder deze
hoek
2. Behoud hier de
oorspronkelijke radius
Controle van de balans van het mes
1. Controleer de balans van het mes door het gat in het
midden van het mes boven een spijker of de steel van
een schroevendraaier te houden, die horizontaal in een
bankschroef is geklemd (Fig. 21).
1007
Figuur 21
Opmerking: U kunt de balans ook controleren met behulp
van een voor commerciële doeleinden vervaardigde
mesbalans.
2. Als één van de uiteinden van het mes omlaag draait,
vijlt u nog wat materiaal aan die kant weg (niet van de
snijrand of het uiteinde bij de snijrand). Het mes is in
balans als geen van beide uiteinden omlaag beweegt.
Het maaimes monteren
1. Monteer een scherp, gebalanceerd Toro-mes, de
versneller, de klemring en de mesbout. De wiek van
het mes moet naar de bovenkant van de maaikast
wijzen om het mes op de juist wijze te monteren.
Draai de mesbout vast met een torsie van 68 Nm.
Als u de maaimachine zonder versneller gebruikt,
kan het mes verbuigen, kromtrekken of breken.
Hierdoor kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel
worden toegebracht aan de gebruiker of de
omstanders.
Gebruik de maaimachine nooit als dat de
versneller niet is gemonteerd.
Waarschuwing
2. Zet de maaimachine weer rechtop.
3. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
Ruimte onder de drijfriemkap
reinigen
Zorg ervoor dat de ruimte onder de drijfriemkap vrij blijft
van rommel of vuil.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 7).
3. Haal de bouten los waarmee de drijfriemkap aan de
maaikast bevestigd is (Fig. 22).
m-224
1
Figuur 22
1. Drijfriemkap
4. Til de drijfriemkap omhoog en veeg alle rommel weg
uit de omgeving van de riem.
5. De drijfriemkap terugplaatsen.
6. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
21
Smering van de draaiarmen
Om de 25 bedrijfsuren of bij het einde van het seizoen
moeten de draaiarmen worden gesmeerd.
1. Zet de maaihoogtehendels van de achterwielen in de
middelste afstelling.
2. Veeg de smeernippels af met een schone doek
(Fig. 23).
m-232
1
Figuur 23
1. Smeernippel
3. Zet de vetspuit op de smeernippel en smeer deze met
Nr 2 Smeervet op lithiumbasis voor algemene
doeleinden door twee of drie keer voorzichtig te
pompen (Fig. 23).
Opmerking: Inpompen van vet met te hoge druk kan
schade aan de afdichtingen veroorzaken.
Zelfaandrijving afstellen
Als de zelfaandrijving niet werkt of de machine de
neiging heeft om voorwaarts te kruipen als de bedienings-
stang zich meer dan 3,8 cm van de handgreep bevindt,
moet u de bedieningsknop voor de wielaandrijving op de
achterkant van de tandwielkast afstellen (Fig. 24).
m-228
1
Figuur 24
1. Bedieningsknop
1. Sluit het deurtje van de maaikast en verwijder de
grasvanger.
2. Draai de bedieningsknop een / slag naar rechts als de
zelfaandrijving van de maaimachine niet werkt. Als de
machine voorwaarts kruipt, moet u de bedieningsknop
een / slag naar links draaien (Fig. 24).
3. Trek de maaimachine langzaam naar achteren terwijl u
de bedieningsstang geleidelijk in de richting van de
handgreep beweegt.
Opmerking: De afstelling is correct als de achterwielen
ophouden te draaien en de bedieningsstang zich ongeveer
2,5 cm van de handgreep bevindt (Fig. 25).
m-513a
1
Figuur 25
1. 2,5 cm
Motorolie verversen
Ververs de olie na de eerste vijf bedrijfsuren (of de eerste
maand) en daarna om de 50 bedrijfsuren (om de
6 maanden).
1. Laat de motor eerst lopen zodat de motorolie wordt
opgewarmd.
Opmerking: Warme olie is vloeibaarder en voert
vervuilingen beter mee.
Waarschuwing
De olie kan heet zijn nadat de motor heeft ge-
lopen; contact met hete olie kan ernstig brand-
wonden veroorzaken.
Vermijd contact met hete motorolie als u deze
aftapt.
2. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
3. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 7).
4. Plaats een geschikte opvangbak onder de
peilstok/aftapdop (Fig. 7).
5. Maak de omgeving van de peilstok schoon.
6. Verwijder de peilstok door de dop linksom te draaien
en eruit te trekken.
7. Hef de linker zijde van de maaimachine op om de olie
uit de vulbuis in de opvangbak te laten lopen.
8. Nadat de olie is afgetapt, zet u de maaimachine terug
in de werkstand.
9. Vul het carter met nieuwe olie, totdat het peil de
markering voor het maximumpeil op de peilstok
bereikt. Zie Carter met olie bijvullen, blz. 9.
22
10.Steek de peilstok in de vulbuis en draai de dop
rechtsom totdat deze goed vast zit.
11. Veeg eventueel gemorste olie weg.
12.Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
13.Voer de oude olie af volgens de plaatselijk geldende
voorschriften.
Onderhoud van de bougie
Controleer de bougie om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks;
vervang de bougie om de 250 bedrijfsuren of om de 2 jaar.
Gebruik een NGK
BPR5ES of Nippondenso
W16EPR-U bougie of een bougie van een equivalent
type.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 7).
3. Maak de omgeving van de bougie schoon.
4. Haal de bougie uit de cilinderkop.
Belangrijk Als de bougie gebarsten of vuil is, moet
deze worden vervangen. U mag de elektroden niet
reinigen omdat hierdoor gruis in de cilinder terecht kan
komen. Dit leidt meestal tot beschadiging van de motor.
5. Stel de elektrodenafstand in op 0,76 mm (Fig. 26).
m-110
1
Figuur 26
1. 0,76 mm
6. Monteer de bougie en draai deze voorzichtig met de
hand vast (om te voorkomen dat de bougie scheef
wordt ingedraaid).
7. Draai een nieuwe bougie een extra 1/2 slag aan; anders
hoeft u de bougie maar een extra 1/8 tot 1/4 slag aan te
draaien.
Belangrijk Een losse bougie kan zeer heet worden en
schade veroorzaken aan de motor; als u de bougie te vast
draait, kunt u de draad in de cilinderkop beschadigen.
8. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
Tandwielkast smeren
U moet de tandwielkast om de 100 bedrijfsuren smeren.
1. Verwijder de grasvanger.
2. Plaats de smeerspuit op de smeernippel via de opening
van de drijfriemkap (Fig. 27).
m-224
2
1
Figuur 27
1. Drijfriemkap 2. Smeernippel
3. Pomp 1 à 2 keer voorzichtig Nr 2 Smeervet op
lithiumbasis voor algemene doeleinden in de nippel.
4. Monteer de grasvanger.
23
Mesremkabel afstellen
Wanneer u een nieuwe mesremkabel monteert, moet u
deze altijd afstellen.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 7).
3. Controleer de afstelling van de kabel door de be-
dieningsstang naar de handgreep te bewegen totdat de
kabel strak staat. De afstand tussen de remhendel en de
handgreep moet 5–6 mm bedragen. Om de kabel af te
stellen, gaat u verder naar stap 4.
4. Draai de moer op de kabelbeugel los (Fig. 28).
1
2
4
3
Figuur 28
1. Handgreep
2. Remhendel
3. 5–6 mm
4. Kabelbeugel
5. Steek een voorwerp van 5–6 mm tussen de remhendel
en de handgreep.
6. Trek de kabelgeleiding omlaag totdat de kabel strak
staat.
7. Draai de moer vast.
Onderhoud van de wielen
De wielen verwijderen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 7).
3. Verwijder de bout, het afstandsstuk van het wiel en de
borgmoer waarmee het wiel is gemonteerd op de
draaiarm (Fig. 29).
296
12 3 45
67
5
78 9
1
Figuur 29
1. Borgmoer
2. Afstandsstuk van wiel
3. Lager/naaf-stel
4. Afstandsstuk van lager
5. Wielhelft
6. Kunststofkap (alleen
achterwielen)
7. Lip
8. Lager (2)
9. Bout
4. Verwijder de wielhelften van het wiel door de vier
bouten en de vier borgmoeren los te draaien (Fig. 29).
Opmerking: Als de lagers moeten worden verwijderd van
het lager/naaf-stel, dient u te drukken op het afstandsstuk
van het lager (Fig. 29).
De wielen monteren
1. Plaats de band op een wielhelft en breng de lippen op
elke band in één lijn (Fig. 29).
2. Plaats het lager/naaf-stel in de middelste opening van
de wielhelft. Zorg ervoor dat de ondersteuningen van
de naaf zijn geplaatst op de flens van de opening
(Fig. 29).
3. Plaats de andere wielhelft op het lager/naaf-stel en
breng het wiel, de lippen van de banden en de
montagegaten op één lijn (Fig. 29).
4. Zet de wielhelften niet te strak aan elkaar. Gebruik
hiervoor twee 6 x 38 mm volledig getapte schroeven
en niet-borgende moeren. Draai de bouten in de
tegenoverliggende gaten (Fig. 29).
5. Controleer of alle onderdelen in één lijn staan en draai
de bouten vast. Draai de bouten afwisselend aan een
zijde vast ten behoeve van een gelijkmatige montage
totdat de wielhelften tegen elkaar zitten (Fig. 29).
6. Plaats de twee bouten en twee borgmoeren, die u
eerder hebt verwijderd in de overblijvende gaten in de
wielhelften en draai ze vast. Verwijder de twee lange
bouten en vervang ze door twee bouten en twee
borgmoeren (Fig. 29).
7. Monteer het wiel weer op de draaiarm met de bouten,
het afstandstuk en een borgmoer. Zorg ervoor dat het
afstandsstuk is geplaatst tussen de wielnaaf en de
draaiarm (Fig. 29).
24
Stalling
Om de maaimachine klaar te maken voor de stalling
buiten het maaiseizoen moeten de aanbevolen onder-
houdsprocedures worden uitgevoerd. Zie Onderhoud,
blz. 16.
Stal de maaimachine op een koele, schone en droge
plaats. Bedek de maaimachine om deze te beschermen en
schoon te houden.
Het brandstofsysteem
gebruiksklaar maken
Maak de brandstoftank leeg nadat u de machine voor de
laatste keer hebt gebruikt voordat deze de stalling in gaat.
1. Laat de motor lopen totdat hij afslaat door gebrek aan
benzine.
2. Gebruik de hulpstarter en start de motor nogmaals.
3. Laat de motor lopen totdat deze afslaat. Als de motor
niet meer wil starten, is de benzine voldoende
verbruikt.
Benzine kan bij langdurige opslag verdampen en
de benzinedampen kunnen ontploffen als zij in
contact komen met een open vuur.
Bewaar benzine niet voor langere tijd.
Stal de maaimachine niet met benzine in de
brandstoftank of de carburateur in een afge-
sloten ruimte waar open vuur is. (bijvoorbeeld
een oven of de waakvlam van een boiler).
Laat de motor afkoelen voordat u de
maaimachine in een afgesloten ruimte stalt.
Waarschuwing
De motor gebruiksklaar maken
1. Terwijl de motor nog warm is, ververst u de olie in het
carter. Zie Motorolie verversen, blz. 21.
2. Verwijder de bougie (Fig. 7).
3. Giet met een olieblik ongeveer een eetlepel olie in het
carter via het bougiegat.
4. Draai de motor langzaam een paar maal rond met
behulp van het startkoord om de olie te verspreiden.
5. Monteer de bougie, maar sluit de kabel niet aan op de
bougie.
Algemene informatie
1. Reinig de maaikast. Zie Onderkant van de maaikast
reinigen, blz. 17.
2. Haal eventueel vuil en maaisel van de cilinder, de
koelribben van de cilinderkop en het ventilatorhuis.
3. Verwijder maaisel, vuil en roet van de buitenste
motoronderdelen, de uitlaatring, en de bovenkant van
de maaikast.
4. Controleer de conditie van het maaimes. Zie
Onderhoud van het maaimes, blz. 19.
5. Luchtfilter onderhoudsbeurt geven; zie Onderhoud van
het luchtfilter, blz. 18.
6. Smeer de draaiarmen; zie Smering van de draaiarmen,
blz. 21.
7. Draai alle moeren, bouten en schroeven goed aan.
8. Werk alle geroeste of afgebladderde verfoppervlakken
bij met lak die verkrijgbaar is bij een erkende Service
Dealer.
Na de stalling
1. Controleer alle bevestigingen en draai ze aan.
2. Verwijder de bougie en draai de motor snel rond met
behulp van het startkoord om overtollige olie uit de
cilinder te verwijderen.
3. Maak de bougie schoon, of monteer een nieuwe als de
oude bougie gebarsten of gebroken is, of als de
elektroden versleten zijn.
4. Monteer de bougie. Zie Onderhoud van de bougie,
blz. 22.
5. Voer de vereiste onderhoudsprocedures uit; zie
Onderhoud, blz. 16.
6. Vul de brandstoftank met verse benzine.
7. Motoroliepeil controleren.
8. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
Accessoires
De volgende accessoires zijn verkrijgbaar bij een erkende
Service Dealer:
Zijafvoerset
Atomisch mes
25
Storingen, oorzaak en remedie
Uw maaimachine is ontworpen en gefabriceerd voor een probleemloze werking. Controleer zorgvuldig de volgende
onderdelen en artikelen, en zie Onderhoud, blz. 16 voor meer informatie. Indien een probleem zich blijft voordoen, moet u
contact opnemen met een Erkende Service Dealer.
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
Motor start niet
1. Brandstoftank leeg of oude
benzine in het
brandstofsysteem.
1. Brandstoftank aftappen en of
vullen met verse benzine.
Neem contact op met een
erkende Service Dealer, als het
probleem blijft voortduren.
2. De gashendel op Choke
zetten.
2. De gashendel op Choke
zetten.
3. De kabel is niet aangesloten op
de bougie.
3. De bougiekabel aansluiten op
de bougie.
4. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
4. De bougie controleren en
indien nodig de elektroden-
afstand afstellen. De bougie
vervangen als deze aangetast,
vuil of gebarsten is.
Motor start moeilijk of verliest
vermogen
1. De brandstoftank bevat oude
benzine.
1. Brandstoftank aftappen en
vullen met verse benzine.
g
2. De ventilatieopening in de
brandstoftankdop is verstopt.
2. De ventilatieopening van de
brandstoftankdop reinigen of
dop vervangen.
3. De luchtfilterelementen zijn
vuil en belemmeren de
luchtstroom.
3. Luchtfilterelementen reinigen.
4. De onderkant van de maaikast
is bedekt met maaisel en
rommel.
4. De onderkant van de maaikast
reinigen.
5. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
5. De bougie controleren en
indien nodig de elektroden-
afstand afstellen. De bougie
vervangen als deze aangetast,
vuil of gebarsten is.
6. Het motoroliepeil is te laag of
de olie is vuil.
6. Het motoroliepeil controleren.
Olie verversen als deze vuil is
of olie bijvullen als het oliepeil
te laag is.
26
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
De motor loopt onregelmatig
1. De kabel is niet aangesloten op
de bougie.
1. De bougiekabel aansluiten op
de bougie.
2. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
2. De bougie controleren en
indien nodig de elektroden-
afstand afstellen. De bougie
vervangen als deze aangetast,
vuil of gebarsten is.
3. De gashendel staat niet op
Snel.
3. De gashendel op Snel zetten.
4. De luchtfilterelementen zijn vuil
en belemmeren de luchtstroom.
4. Luchtfilterelementen reinigen.
De maaimachine of de motor trilt
abnormaal
1. Het mes is verbogen of uit
balans.
1. Het mes balanceren. Het mes
vervangen als dit is verbogen.
2. De montagemoeren van het
maaimes zitten los.
2. De montagemoeren
vastdraaien.
3. De onderkant van de maaikast
is bedekt met maaisel en
rommel.
3. De onderkant van de maaikast
reinigen.
4. De bevestigingsbouten van de
motor zitten los.
4. De bevestigingsbouten van de
motor vastdraaien.
Ongelijkmatig maaipatroon
1. Alle vier wielen staan niet op
dezelfde hoogte.
1. Alle vier de wielen instellen op
dezelfde hoogte.
2. Het mes is bot. 2. Mes slijpen en balanceren.
3. U maait steeds in hetzelfde
patroon.
3. In een ander patroon maaien.
4. De onderkant van de maaikast
is bedekt met maaisel en
rommel.
4. De onderkant van de maaikast
reinigen.
Afvoertunnel verstopt
1. De gashendel staat niet op
Snel.
1. De gashendel op Snel zetten.
2. De maaihoogte is te laag. 2. Instellen op een hogere
maaistand.
3. U maait te snel. 3. Uw snelheid verminderen.
4. Het gras is nat. 4. Het gras eerst laten drogen
voordat u gaat maaien.
5. De onderkant van de maaikast
is bedekt met maaisel en
rommel.
5. De onderkant van de maaikast
reinigen.
De zelfaandrijving van de
maaimachine werkt niet.
1. De kabel van de zelfaandrijving
is ontsteld of beschadigd.
1. De kabel van de zelfaandrijving
afstellen. De kabel vervangen
indien dit nodig is.
2. Er zit rommel onder de
drijfriemkap.
2. De rommel onder de
drijfriemkap verwijderen.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28

Toro 53cm Heavy-Duty Recycler/Rear Bagger Lawnmower Handleiding

Type
Handleiding