Toro 53cm Heavy-Duty Recycler/Rear Bagging Lawnmower Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
Vertaling van de oorspronkelijke instructies (NL)
Registreer uw product op www.Toro.com
Form No. 3352-504
ProLine 53cm Recycler
)
/
met achtervangerzak
Loopmaaimachine
Modelnr. 22177TE – 250000001 en hoger
2
W 2005 – The Toro Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420-1196
U kunt contact met ons opnemen op www.Toro.com
Alle rechten voorbehouden.
Gedrukt in de VS
Bewaar deze Gebruikershandleiding bij uw machine.
Als deze Gebruikershandleiding beschadigd raakt of
onleesbaar wordt, moet deze onmiddellijk worden
vervangen. Nieuwe exemplaren kunt u bestellen via de
fabrikant van de motor.
Inhoud
Blz.
Inleiding 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Algemene veiligheidsregels i.v.m.
de maaimachine 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsdruk 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsvermogen 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trilling 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 6. . . . . . . . . . . . .
Montage 8. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De handgreep bevestigen 8. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Brandstoftank en de brandstofslang monteren 8. .
De afsluiter van de afvoertunnel monteren 9. . . . .
Voor ingebruikname 9. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het carter vullen met olie 9. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De brandstoftank vullen met benzine 10. . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor starten 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor afzetten 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bediening van het mes en de zelfaandrijving 12. . .
Tunnelafsluiter gebruiken 13. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Mesremkoppeling controleren 13. . . . . . . . . . . . . . .
Maaihoogte instellen 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De grasvanger gebruiken 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tips voor bediening en gebruik 16. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 18. . . . . . . . . . . . . .
Oliepeil van de motor controleren 19. . . . . . . . . . . .
Mesremkoppeling controleren 19. . . . . . . . . . . . . . .
Onderkant van de maaikast reinigen 19. . . . . . . . . .
De afvoertunnel en de afsluiter reinigen 20. . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 20. . . . . . . . . . . . . . .
Motorolie verversen 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het maaimes 21. . . . . . . . . . . . . . . .
Scherm van de mesremkoppeling reinigen 23. . . . .
Benzine aftappen uit de brandstoftank
en brandstoffilter reinigen 24. . . . . . . . . . . . . . . . .
Ruimte onder de drijfriemkap reinigen 24. . . . . . . .
Smering van de draaiarmen 24. . . . . . . . . . . . . . . . .
Zelfaandrijving afstellen 25. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de bougie 25. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Motoroliefilter vervangen 26. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tandwielkast smeren 27. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Kabel van de mesrem afstellen 27. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de wielen 28. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Stalling 29. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het brandstofsysteem gebruiksklaar maken 29. . . .
De motor gebruiksklaar maken 29. . . . . . . . . . . . . .
Algemene informatie 29. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Na de stalling 29. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Accessoires 29. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Problemen, oorzaak en remedie 30. . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de
machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden.
De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen
letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige
producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk
voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
U kunt rechtstreeks contact met Toro opnemen op
www.Toro.com om informatie over producten en
accessoires te verkrijgen, een dealer te vinden of uw
product te registreren.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een
erkende Service Dealer of met de klantenservice van Toro. U
dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer
van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met
het modelnummer en het serienummer van het product is
aangegeven op Figuur 1.
1
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer.
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in
de ruimte hieronder:
Modelnr.:
Serienr.:
3
In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke
gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere
aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel
van u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar,
Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het
risico aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die ernstig
letsel of de dood tot gevolg zal hebben wanneer de
veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die
ernstig letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer
de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht
letsel tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheids-
voorschriften niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt
om u op belangrijke informatie te wijzen.
Belangrijk
attendeert u op bijzondere technische informatie en
Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw
bijzondere aandacht verdient.
Veiligheid
Onjuist gebruik of onderhoud van de machine kan
letsel veroorzaken. Om dit risico te verminderen, dient
u zich aan de volgende instructies te houden.
Toro heeft deze maaimachine ontwikkeld en getest om
een redelijke mate van gebruiksveiligheid te bieden;
niet–naleving van deze instructies kan evenwel leiden tot
lichamelijk letsel.
Het is van essentieel belang dat u of elke andere
gebruiker van de maaimachine eerst de handleiding
leest en begrijpt alvorens de motor te starten. Hierdoor
wordt maximale veiligheid, de beste maairesultaten en
inzicht in het product verkregen. Let vooral op het
veiligheidssymbool dat betekent Voorzichtig,
Waarschuwing of Gevaar – ”instructie voor
persoonlijke veiligheid.” Lees die instructie en zorg
ervoor dat u die begrijpt omdat deze betrekking heeft
op de veiligheid. Niet–naleving van de instructie kan
leiden tot lichamelijk letsel.
Algemene veiligheidsregels
i.v.m. de maaimachine
De volgende instructies zijn ontleend aan ISO–norm 5395.
Deze maaimachine kan handen of voeten amputeren en
voorwerpen uitwerpen. Als u de hierna beschreven
veiligheidsinstructies niet opvolgt, kan dat ernstig letsel of
de dood tot gevolg hebben.
Instructie
Lees de instructies aandachtig door. Zorg ervoor dat u
vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en weet hoe
u de machine moet gebruiken.
Laat nooit kinderen of personen die de instructies niet
kennen, de maaimachine gebruiken. Voor de
bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.
o Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
ongevallen of schade aan andere personen of hun
eigendommen.
Zorg ervoor dat u alle pictogrammen op de
maaimachine of in de instructies begrijpt.
Benzine
WAARSCHUWING – Benzine is uiterst ontvlambaar.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die
daarvoor speciaal zijn bedoeld.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het
bijvullen niet roken.
Vul brandstof bij voordat u de motor aanzet. Verwijder
nooit de dop van de brandstoftank en vul nooit benzine
bij wanneer de motor loopt of heet is.
Als er brandstof gemorst mag u de motor niet
aanzetten, maar dient u eerst de maaimachine
verplaatsen. Zorg ervoor dat er geen
ontstekingsbronnen in de buurt van de gemorste
brandstof komen totdat alle benzinedampen
verdwenen zijn.
Doe steeds de dop weer zorgvuldig op brandstoftanks
en –containers.
Voor ingebruikname
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en
stevige schoenen. Draag geen schoenen met open
tenen en loop niet op blote voeten.
Inspecteer eerst grondig het terrein waar u de machine
wilt gebruiken, en verwijder alle stenen, takken,
draden, botten of andere vreemde voorwerpen.
Controleer vóór gebruik altijd of de beschermplaten en
veiligheidsvoorzieningen zoals grasgeleiders en
grasvanger, op hun plaats zitten en naar behoren
werken.
Controleer de messen, bevestigingsbouten en het
maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of
beschadiging vóór het gebruik. Vervang versleten of
beschadigde messen en bouten altijd als complete set
om een geode balans te behouden.
4
Starten
Schakel alle mes– en aandrijfkoppelingen uit en zet de
versnelling in de neutraalstand voordat u de motor
start.
Houd de maaimachine niet schuin als u de machine
start of de motor aanzet, behalve als u de machine
schuin moet houden om te starten.
Houd de machine in dat geval niet schuiner dan nodig
is, en til alleen de zijde op die het verst van u
verwijderd is.
Houd u bij het starten of aanzetten van de motor
zorgvuldig aan de voorschriften en houd uw voeten uit
de buurt van de maaimes(sen) en niet vóór de
afvoeropening.
Bediening
Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine
gebruikt, met name kinderen en huisdieren.
Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
Gebruik indien mogelijk de maaimachine niet op een
nat gazon.
Let op kuilen in het terrein en andere verborgen
gevaren.
Houd handen en voeten uit de buurt van draaiende
onderdelen. Blijf altijd uit de buurt van de
afvoeropening.
U mag een maaimachine nooit optillen of dragen
terwijl de motor loopt.
Ga zeer voorzichtig te werk als u een
loopmaaimachine achteruitrijdt of naar u toetrekt.
Lopen, nooit rennen.
Hellingen:
Maai niet op al te steile hellingen.
Wees uiterst voorzichtig op hellingen.
Maai dwars over een helling, nooit helling op en
af, en wees uiterst voorzichtig als u op een helling
van richting verandert.
Zorg dat u op hellingen altijd stevig staat.
Neem gas terug als u de tractie–koppeling inschakelt,
vooral wanneer de machine in een hoge versnelling
staat. Verminder de snelheid op een helling en in een
scherpe bocht om te voorkomen dat de machine
omkiept of dat u de controle over de machine verliest.
Zorg ervoor dat het mes stilstaat als u de maaimachine
schuin moet houden om oppervlakken over te steken
die niet met gras zijn begroeid, en als u de machine
naar het terrein brengt waar u moet maaien of daar
weer weghaalt.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen,
omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen
verzamelen.
Zet de motor af
als u de maaimachine achterlaat;
voordat u brandstof bijvult.
voordat u de grasvanger verwijdert.
voordat u de maaihoogte instelt, tenzij die vanaf de
bestuurderspositie kan worden ingesteld.
Zet de motor af en maakt de bougiekabel los.
voordat u verstoppingen verwijdert of de
afvoertunnel ontstopt.
voordat u de maaimachine controleert, reinigt of
daaraan werkzaamheden verricht.
als u een vreemd voorwerp heeft geraakt, moet u
de maaimachine op beschadigingen controleren en
reparaties uitvoeren voordat u de machine opnieuw
start en weer in gebruik neemt.
als de maaimachine abnormaal begint te trillen
(direct controleren).
Neem gas terug terwijl de motor uitloopt en sluit de
brandstofklep als u klaar bent met maaien.
Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt
of deze oversteekt.
Onderhoud en stalling
Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig
strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.
Gebruik geen hoge druk als u werktuigen op de
machine reinigt.
Stal de machine nooit met benzine in de tank in een
gebouw waar dampen open vlammen of vonken
kunnen bereiken.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een
afgesloten ruimte stalt.
Om het risico van brand te verminderen, moet u de
motor, de geluiddemper, het accucompartiment en de
benzinetank vrij van gras, bladeren of overtollig vet
houden.
U moet de onderdelen van de grasvanger en de
afvoergeleider veelvuldig controleren en, indien nodig,
vervangen door onderdelen die de fabrikant heeft
aanbevolen.
5
Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het
oog op een veilig gebruik.
Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
Als het nodig is de brandstoftank af te tappen, doe dit
dan buiten.
Verander de instellingen van de motor niet en voorkom
overbelasting van de motor. Laat de motor niet met
een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op
ongevallen kan vergroten.
Wees voorzichtig als u de machine afstelt, teneinde te
voorkomen dat uw vingers bekneld raken tussen de
draaiende messen en de vaste onderdelen van de
machine.
Om de beste prestaties en een veilig gebruik te
verzekeren, dient u uitsluitend originele Toro
–onderdelen en accessories gebruiken. Nooit universele
onderdelen en accessoires gebruiken; deze kunnen de
veiligheid in gevaar brengen.
Geluidsdruk
Deze machine oefent een geluidsdruk van 88 dBA uit op
het gehoor van de bestuurder, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd
in Richtlijn 98/37/EG.
Geluidsvermogen
Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA,
gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens
procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Trilling
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
5,5 m/s
2
op de handen en armen, gebaseerd op metingen
bij identieke machines volgens procedures zoals
vastgelegd in Richtlijn 98/37/EG.
6
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de gebruiker
en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of
verdwenen stickers.
93-6654
1. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd,
maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
93-6655
1. Waarschuwing – Lees de
Gebruikershandleiding.
2. De machine kan voorwerpen
uitwerpen – Houd om-
standers op een veilige
afstand van de machine.
3. Machine kan voorwerpen uit-
werpen – Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats
zit.
4. Handen of voeten kunnen
worden gesneden/
geamputeerd, maaimes –
Blijf uit de buurt van
bewegende onderdelen.
5. Waarschuwing – Zet de
motor af alvorens de
machine te verlaten.
93-6664
1. Lees de Gebruikershandleiding voor informatie over smering
van de tractie-aandrijving om de 25 bedrijfsuren en smering van
de transmissie om de 100 bedrijfsuren.
Merkteken van fabrikant
1. Geeft aan dat het mes onderdeel van een originele
Toro–maaimachine is.
7
98-2048
1. Choke
2. Snel
3. Continu snelheidsregeling
4. Langzaam
5. Motor – Afzetten
6. Zet de gashendel op Choke,
trek aan het koord om de
motor te starten en zet
daarna de gashendel op
Snel.
7. Laat de bedieningsstang los
om het maaimes uit te
schakelen
8. Beweg de bedieningsstang
omhoog om het maaimes in
te schakelen
9. Beweeg de bedieningstang
naar de handgreep om de
tractie-aandrijving in te
schakelen.
10. Versnellingen Vooruit
11. Neutraalstand
98-4387
1. Waarschuwing – Draag gehoorbescherming.
8
Montage
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
De handgreep bevestigen
1. Monteer de handgreep op de buitenkant van de
maaikast in de onderste opening met twee tapbouten
(5/16–18 x 1-1/4 inch), ringen en dunne nylon
inzetmoeren.
2. Bevestig de vergrendelingen aan de handgreep met
twee tapbouten (5/16–18 x 1-1/2 inch), ringen en
nylon inzetmoeren (Fig. 2).
m-534
1
2
3
4
Figuur 2
1. Handgreepvergrendeling
2. Steunstang van
grasvanger
3. Dopborgmoer (2)
4. Handgreep
Opmerking: U kunt de handgreep instellen op de hoogte
die u het meest comfortabel vindt. Ga achter de handgreep
staan en bepaal de hoogte. Om de hoogte van de hand-
greep in te stellen, plaatst u de tapbouten en moeren
waarmee de vergrendelingen van de handgreep zijn be-
vestigd aan de handgreep, in de andere montagegaten in
de vergrendelingen.
3. Schuif de steunstang van de grasvanger door de op één
na hoogste montagegaten in de handgreep en zet elk
eind vast met een dopborgmoer (Fig. 2).
4. Gebruik een kabelklemband om de bedieningskabels
vast te zetten aan de linker handgreep onder de
steunstang van de grasvanger.
Brandstoftank en de
brandstofslang monteren
1. Draai de twee parkerschroeven in de bodem van de
brandstoftank los en verwijder ze (Fig. 3).
530
3
4
5
1
2
Figuur 3
1. Steunplaat van
benzinetank
2. Beugel van brandstoftank
3. Kunststofklemmen
4. Brandstoftank
5. Parkerschroef (2)
2. Haak de kunststofklemmen op de voorzijde van de
brandstoftank vast aan de beugel van de brandstoftank
(Fig. 3).
3. Zet de brandstoftank vast aan de steunplaat met de
twee parkerschroeven (Fig. 3). Draai de schroeven
niet te vast aan.
4. Verwijder de rode dop van het uiteinde van de
brandstofslang en van het uiteinde van de
elleboog-fitting op de brandstoftank (Fig. 4).
m-7283
1
2
3
Figuur 4
1. Brandstofslang
2. Elleboog-fitting
3. Brandstofklep
5. Schuif het uiteinde van de brandstofslang op de
elleboog-fitting (Fig. 4).
6. Zet de brandstofslang vast met de klem voor de
brandstofslang (Fig. 4).
9
De afsluiter van de
afvoertunnel monteren
1. Open het deurtje van de afvoer door de handgreep naar
voren te trekken en naar achteren te bewegen (Fig. 5).
Houd de handgreep van het afvoerdeurtje vast om te
voorkomen dat het veerdeurtje dichtslaat terwijl u de
afsluiter monteert.
m-1914
2
1
Figuur 5
1. Handgreep afvoerdeurtje 2. Afsluiter gedraaid naar
rechts
2. Omdat de afsluiter iets wijder is dan de opening van de
afvoertunnel, moet u de afsluiter een stukje naar rechts
draaien als u deze monteert (Fig. 5).
Opmerking: Let erop dat de pijl op de sticker van de
afsluiter omhoog wijst.
3. Druk de afsluiter helemaal naar binnen totdat de
veerklem op de onderkant van de afsluiter vastklikt op
zijn plaats zodat de afsluiter stevig is bevestigd in de
afvoertunnel (Fig. 6).
m-1915
1
Figuur 6
1. Veerklem
4. Laat de handgreep van het afvoerdeurtje los om de
bovenkant van de afsluiter vast te zetten.
Voor ingebruikname
Het carter vullen met olie
Als u machine voor de eerste keer in gebruik neemt, moet u
het carter vullen met 0,88 liter olie. Gebruik uitsluitend
hoogwaardige reinigingsolie, type SAE 30 of SAE 10W30,
met onderhoudsclassificatie SF, SG, SH of SJ van het
American Petroleum Institute (API).
Olie-inhoud
Met oliefilter 0,88 l
Zonder oliefilter 0,70 l
Controleer voor elk gebruik of het oliepeil tussen de
Bijvullen- en Vol-markeringen op de peilstok staat (Fig. 7).
m-7278
m-7277
1
2
3
Figuur 7
1. Peilstok
2. Vol
3. Bijvullen
Opmerking: Als het carter leeg is, moet u dit voor
ongeveer driekwart met olie vullen; volg daarna de
procedure die in dit hoofdstuk wordt beschreven.
Olie bijvullen gaat als volgt:
1. Zet de maaimachine op een horizontaal oppervlak.
2. Maak de omgeving van de peilstok schoon (Fig. 7).
3. Verwijder de peilstok door de dop linksom te draaien
en eruit te trekken.
4. Veeg de peilstok met een schone doek schoon.
5. Steek de peilstok in de vulbuis.
Opmerking: Voor een correcte aflezing van het oliepeil is
het belangrijk dat u de peilstok niet vastdraait.
6. Verwijder de peilstok.
7. Lees het oliepeil af van de peilstok (Fig. 7).
10
8. Als het peil onder de Bijvullen-markering op de
peilstok staat, giet u langzaam voldoende olie in de
vulopening totdat het peil de Vol-markering op de
peilstok bereikt.
Belangrijk Giet niet te veel olie in het carter; als de
motor daarna gaat lopen, ontstaat schade aan de motor.
Tap de overtollige olie af totdat het oliepeil weer de
Vol-markering bereikt.
9. Steek de peilstok in de vulbuis en draai de dop
rechtsom totdat deze goed vast zit.
De brandstoftank vullen met
benzine
Gebruik voor de beste resultaten schone, verse, loodvrije
benzine met een octaangetal van 87 of hoger. Om te
zorgen dat de benzine voldoende vers is, moet u niet meer
benzine aanschaffen dan u naar verwachting in 30 dagen
zult gebruiken. Als u loodvrije benzine gebruikt, zullen
zich minder verbrandingsproducten in de motor afzetten
en heeft de motor een langere levensduur. U mag ook
gelode benzine gebruiken als er geen loodvrije benzine
verkrijgbaar is.
Belangrijk Meng nooit olie door de benzine.
Belangrijk Nooit methanol, benzine die methanol
bevat, gasohol met meer dan 10% ethanol, superbenzine
of wasbenzine gebruiken, omdat deze het brandstof-
systeem van de motor kunnen beschadigen.
Belangrijk Gebruik geen benzine die nog is
overbleven van een vorig maaiseizoen of die zelfs nog
ouder is.
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Vul de benzinetank in de open lucht wanneer de
motor koud is. Eventueel gemorste benzine
opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
brandstoftank tot maximaal 6 tot 13 mm vanaf
de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de
benzine ruimte om uit te zetten.
Als u werkt met benzine, mag u nooit roken en
moet u uit de buurt blijven van open vuur of
plaatsen waar benzinedampen door een vonk
tot ontbranding kunnen komen.
Benzine in een goedgekeurd benzinevat en
buiten bereik van kinderen bewaren.
Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen
kunt opmaken.
Gevaar
Tijdens het bijvullen van benzine kan in bepaalde
omstandigheden een statische lading ontstaan die
de benzine tot ontbranding kan brengen. Brand of
explosie van benzine kan letsel van u of anderen
en materiële schade veroorzaken.
Benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt
van de machine zetten alvorens de brandstof-
tank bij te vullen.
Benzinevaten niet in een vrachtwagen of aan-
hanger vullen, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kunnen isoleren wat de afvoer
van statische lading kan bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste
een machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, moet u dergelijke
machines op een truck of een aanhanger bij
voorkeur uit een draagbaar vat bijvullen, niet
met behulp van een vulpistool van een pomp.
Als een vulpistool moet worden gebruikt, de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat
houden, totdat het bijvullen voltooid is.
11
Gebruik regelmatig een brandstofstabilisator/conditioner
tijdens gebruik en stalling. Een stabilisator/conditioner
houdt tijdens het gebruik de motor schoon en voorkomt
dat er tijdens de stalling harsachtige afzettingen in de
motor worden gevormd.
Belangrijk Gebruik nooit andere brandstofadditieven
dan een brandstofstabilisator/conditioner. Gebruik geen
stabilizers op basis van alcohol zoals ethanol, methanol,
of isopropanol.
1. Maak de omgeving van de dop de brandstoftank
schoon (Fig. 8).
2
1
m-7279
3
Figuur 8
1. Vulbuis/Peilstok
2. Dop van brandstoftank
3. Luchtfilter
2. Verwijder de dop van de tank.
3. Vul de brandstoftank met loodvrije benzine tot op 6 tot
13 mm van de bovenrand van de tank. Niet tot in de
vulbuis bijvullen.
Belangrijk Vul de brandstoftank tot maximaal 6 mm
van de bovenrand van de tank omdat de benzine ruimte
nodig heeft om te kunnen uitzetten.
4. Doe de dop weer op de tank en veeg eventueel
gemorste benzine weg.
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
Telkens voordat u gaat maaien, moet u controleren of de
zelfaandrijving en de bedieningsstang nog goed werken.
Als u de bedieningsstang loslaat moeten de motor en de
zelfaandrijving stoppen. Doen ze dat niet, dan moet u
contact opnemen met een erkende Service Dealer.
Deze machine stelt de bestuurder bloot aan ge-
luidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige
blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze machine
gebruikt.
Voorzichtig
1
2
Figuur 9
1. Voorzichtig 2. Draag gehoorbescherming
Bedieningsorganen
De bedieningsstang van het maaimes, de gashendel en de
handgreep van het startkoord zitten aan het bovenste deel
van de handgreep, zoals te zien in Figuur 10.
222
2
1
3
Figuur 10
1. Bedieningsstang van
maaimes
2. Gashendel
3. Handgreep startkoord
12
Motor starten
1. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Fig. 11).
1
m-7280
Figuur 11
1. Bougiekabel
2. Open de brandstofklep (Fig. 8).
3. Zet de gashendel op (CHOKE) (Fig. 10).
4. Zet de rijsnelheidsregelaar op (Neutraal)
(Fig. 12).
224
1
Figuur 12
1. Rijsnelheidsregelaar
5. Trek de handgreep van het startkoord (Fig. 8)
langzaam uit totdat u weerstand voelt, daarna krachtig
uittrekken.
6. Als de motor start, kunt u met de desbetreffende
hendels de gastoevoer en de rijsnelheid naar wens
regelen.
Opmerking: Wil de motor na drie pogingen niet starten,
herhaal dan de stappen 3 tot en met 6.
Motor afzetten
1. Zet de bedieningsstang van het maaimes vrij en zet de
gashendel op (UIT).
2. Maak de kabel van de bougie los als u de maaimachine
niet gebruikt of onbeheerd achterlaat.
Bediening van het mes en de
zelfaandrijving
1. Zorg ervoor dat de bedieningsstang van het mes op A
(Fig. 13) staat.
m-3769
A
B
C
Figuur 13
2. Schuif de bedieningsstang naar rechts en zet deze op B
om het mes in te schakelen (Fig. 13).
3. Druk de bedieningsstang tegen de handgreep op C om
te rijden (Fig. 13).
Opmerking: Om de tractie-aandrijving af te zetten zonder
het mes uit te schakelen, zet u de bedieningsstang lang-
zaam vrij totdat deze op B staat. Voor zelfaandrijving met
uitgeschakeld mes, drukt u de bedieningsstang tegen de
handgreep op C zonder de bedieningsstang naar rechts te
schuiven.
De maaimachine heeft 3 rijsnelheden. 1 is langzaam, 2 is
medium en 3 is snel. De rijsnelheidsregelaar bevindt zich
op de achterzijde van de drijfriemkap (Fig. 12).
Opmerking: U kunt de snelheid variëren door de afstand
tussen bedieningsstang en handgreep te vergroten of te
verkleinen. Laat de bedieningsstang zakken om de maai-
machine af te remmen als u een bocht maakt of de
machine te snel voor u gaat. Als u de bedieningsstang te
veel laat zakken, stopt de zelfaandrijving van de maai-
machine. Duw de bedieningstang naar de handgreep toe
om de snelheid te verhogen. Wanneer de bedieningsstang
dicht tegen de handgreep is aangedrukt, beweegt de
maaimachine zich voort met de maximale snelheid. Zet de
snelheidshendel op (Neutraal) wanneer u de maai-
machine gebruikt om te trimmen en wanneer u deze
onbeheerd achterlaat.
13
Tunnelafsluiter gebruiken
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Plaats de tunnelafsluiter; zie De afsluiter van de
afvoertunnel monteren, blz. 9.
3. Om de afsluiter te verwijderen, beweegt u de handgreep
van het afvoerdeurtje naar achteren en trekt u de veer-
klem op de bodem van de afsluiter omhoog. Als de
afsluiter ontgrendeld is, trekt u hem uit de afvoertunnel.
Opmerking: Als het gras dik en sappig is, kan het maaisel
zich opeenhopen op en rond de afsluiter. Dit kan ver-
wijdering van de afsluiter bemoeilijken. Na elk gebruik
moet u de afsluiter grondig reinigen.
Mesremkoppeling controleren
Controleer de bedieningstang van het maaimes voor elk
gebruik om ervoor te zorgen dat de mesremkoppeling naar
behoren werkt.
Normale Test
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Plaats de maaimachine op een verhard oppervlak uit
de wind.
3. Zet alle vier wielen op de maaihoogtestand van 64 mm
(Fig. 19).
4. Zet de rijsnelheidshendel op N (Neutraal).
5. Neem een stuk krant en maak hiervan een prop die
onder het maaidek gaat (met een doorsnede van
76 mm zoals wordt getoond op Figuur 14.
756
1
Figuur 14
1. 13 cm
6. Plaats de prop 13 cm vóór de maaimachine (Fig. 14).
7. Start de motor.
8. Zet de bedieningsstang omlaag in de laagste positie
(Fig. 15).
m-5085
Figuur 15
9. Trek de bedieningsstang omhoog tot ongeveer 2,5 cm
onder de handgreep; zie positie A in Figuur 16.
Opmerking: Als u het geluid van een ronddraaiende
ventilator hoort, betekent dit dat het maaimes draait.
1
A
B
m-5085
Figuur 16
1. 2,5 cm
10. Zet de bedieningsstang vrij; zie positie B in Figuur 17.
U hoort een “plofgeluid.” Het mes moet binnen 3
seconden stoppen.
A
B
m-5085
Figuur 17
11. Duw de maaimachine onmiddellijk over de prop
krantenpapier.
12. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
14
13. Loop om de maaimachine heen om te kijken waar de
prop is. Als de prop niet onder het maaidek gaat,
herhaalt u stappen 6 tot en met 12.
14. Trek de maaimachine weg van de prop. Als de prop uit
elkaar gevallen of versnipperd is, duidt dit erop dat het
mes niet op de juiste manier is gestopt. Dit betekent
dat u de machine niet veilig kunt gebruiken. Neem
contact op met een erkende Service Dealer.
Om te controleren of er problemen met de mesremkoppeling
zijn voordat deze het normale gebruik verstoren, kunt u de
volgende Speciale Test
uitvoeren.
Speciale Test
1. Volg stappen 1 tot en met 7 van de Normale Test, zie
blz. 13.
2. Zet de bedieningsstang van het maaimes omlaag in de
laagste positie (positie B in Fig. 17).
3. Zet de bedieningsstang in de middelste positie on-
geveer 13 cm onder de dwarsstang van de handgreep
(positie C in Fig. 18).
B
C
m-5086
Figuur 18
Opmerking: Deze middelste positie (C) is niet de
normale bedieningspositie van de bedieningsstang. Maar
hiermee kan bijtijds worden ontdekt dat de mesrem-
koppeling vastzit, zodat wordt voorkomen dat er later een
onveilige situatie ontstaat.
4. Zet de bedieningsstang vrij (positie B in Fig. 18).
Opmerking: Als u een luid “plofgeluid” hoort, hebt u de
bedieningsstang te hoog gezet. Herhaal stappen 2 tot en
met 4 boven, maar zet de bedieningsstang niet zo hoog als
in stap 3.
5. Duw de maaimachine onmiddellijk over de prop
krantenpapier.
6. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
7. Loop om de maaimachine heen om te kijken waar de
prop is. Als de prop niet onder het maaidek gaat:
A. Plaats de prop 13 cm vóór de maaimachine
(Fig. 14).
B. Start de motor.
C. Volg stappen 2 tot en met 6 boven.
8. Trek de maaimachine weg van de prop. Als de prop uit
elkaar gevallen of versnipperd is, duidt dit erop dat de
mesremkoppeling gebreken heeft die ertoe kunnen
leiden dat u de machine niet veilig kunt gebruiken.
Neem contact op met een Erkende Service Dealer om
uw maaimachine te laten inspecteren en repareren.
Gevaar
Als de mesremkoppeling buiten werking is, blijft het
mes draaien als u de bedieningsstang vrij zet.
Contact met het mes kan ernstig letsel veroorzaken.
Controleer voor elk gebruik of de mesrem-
koppeling werkt.
Gebruik nooit een maaimachine met een
mesremkoppeling waarvan het veiligheids-
systeem niet functioneert.
Breng uw maaimachine naar een Erkende
Service Dealer om deze te laten repareren als
het veiligheidssysteem niet naar behoren
functioneert.
Test met behulp van de grasvanger
U kunt met behulp van de grasvanger een aanvullende test
uitvoeren om het mechanisme van de mesremkoppeling te
controleren:
1. Plaats de lege grasvanger op de afvoertunnel.
2. Start de motor.
3. Duw de bedieningsstang (Fig. 15) omlaag in zijn
laagste positie.
4. Trek de bedieningsstang omhoog tot de normale positie
om het mes in te schakelen, ongeveer 2,5 cm onder de
handgreep. De grasvanger moet gaan opzwellen. Dit
betekent dat het mes is ingeschakeld en draait.
5. Laat de bedieningsstang van het maaimes los. Als de
grasvanger niet onmiddellijk kleiner wordt, betekent
dit dat het mes nog steeds draait. Dit kan erop duiden
dat de mesremkoppeling gebreken heeft. Als u hierop
geen acht slaat, kan dit ertoe leiden dat u de machine
niet veilig kun gebruiken. Neem contact op met een
erkende Service Dealer om uw maaimachine te laten
inspecteren en repareren.
15
Maaihoogte instellen
Elk wiel kan afzonderlijk worden ingesteld met een
maaihoogtehendel. De instelbare maaihoogten zijn
25 mm, 38 mm, 51 mm, 64 mm, 76 mm en 89 mm.
Gevaar
Bij het verstellen van een maaihoogtehendel
kunnen uw handen in aanraking komen met een
bewegend mes. Dit kan ernstig lichamelijk letsel
veroorzaken.
Zet de motor af en wacht tot alle bewegende
delen stilstaan voordat u de maaihoogte instelt.
Plaats uw vingers niet onder de maaikast als u
de maaihoogte instelt.
1. Druk de maaihoogtehendel tegen het wiel (Fig. 19) en
kies de gewenste maaihoogte.
m-225
1
Figuur 19
1. Maaihoogtehendel van wiel
2. Laat de maaihoogtehendel los en zorg ervoor dat deze
goed in de uitsparing valt.
3. Alle wielen moeten op dezelfde maaihoogte worden
ingesteld.
De grasvanger gebruiken
Het kan vóórkomen dat u de grasvanger wilt gebruiken
voor extra lang gras, sappig gras of bladeren.
Montage van de grasvanger
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Zorg ervoor dat de handgreep van het afvoerdeurtje
helemaal naar voren staat en de pen vastzit in de
grendel (Fig. 20).
m-1912
1
3
2
Figuur 20
1. Grasvangerframe op
steunstang
2. Pen in grendel
3. Handgreep geheel naar
voren. Afvoerdeurtje
gesloten.
3. Schuif de opening in het grasvangerframe op de
steunstang op de afvoertunnel (Fig. 20).
4. Plaats de achterkant van het frame op de steunstang
van de grasvanger.
5. Trek de handgreep van het afvoerdeurtje naar voren
totdat de pen loskomt uit de grendel, en beweeg de
handgreep naar achteren totdat de pen is vergrendeld
in de uitsparing voor de grasvanger (Fig. 21).
m-1913
1
Figuur 21
1. Pen vergrendeld in uitsparing voor grasvanger
Opmerking: Het afvoerdeurtje in de maaikast staat nu
open.
16
Maaien met de grasvanger
Door een versleten grasvanger kunnen steentjes
en andere voorwerpen worden uitgeworpen in de
richting van de bestuurder of de omstanders.
Uitgeworpen voorwerpen kunnen ernstig
lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen aan de
gebruiker of omstanders.
Controleer de grasvanger regelmatig. Plaats een
nieuwe Toro-grasvanger als de oude is beschadigd.
Waarschuwing
Maai het gras totdat de grasvanger vol is.
Belangrijk Laat de grasvanger niet te vol worden.
De grasvanger verwijderen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Breng de handgreep van het afvoerdeurtje omhoog en
beweeg deze naar voren totdat de veiligheidspen
vastzit in de vergrendeling (Fig. 20).
3. Grijp de handgrepen aan de voorkant en de achterkant
van de grasvanger vast en til deze uit de maaimachine.
4. Kantel de grasvanger langzaam naar voren om het
maaisel eruit te storten.
5. Voor montage van de grasvanger, zie Montage van de
grasvanger, blz. 15.
Gevaar
Als het afvoerdeurtje niet geheel is gesloten, kan
de maaimachine voorwerpen uitwerpen. Deze
kunnen ernstig lichamelijk of dodelijk letsel
veroorzaken.
Als het afvoerdeurtje niet geheel kan worden
gesloten omdat het maaisel de afvoer heeft verstopt,
zet u de motor af en beweegt u de handgreep van
het afvoerdeurtje voorzichtig heen en weer totdat u
het deurtje geheel kunt sluiten. Als u het deurtje
nog niet kunt sluiten, verwijder dan de verstopping
met een stok, niet met de hand.
Gevaar
De maaimachine kan maaisel en andere voorwerpen
uitwerpen door een open afvoertunnel. Voorwerpen
die met genoeg kracht worden weggeslingerd
kunnen de bestuurder of omstanders ernstig
verwonden, mogelijk zelfs met dodelijke afloop.
Open nooit de deur van de afvoertunnel terwijl de
motor nog draait.
Tips voor bediening en gebruik
Neem de veiligheidsinstructies goed door en lees deze
handleiding zorgvuldig, voordat u met de maaimachine
gaat werken.
Verwijder uit het werkgebied stokken, stenen, draden,
takken en andere rommel die het mes kan raken en
wegslingeren.
Houd iedereen, met name kinderen en huisdieren, weg
uit het werkgebied.
Voorkom contact met bomen, muren, hoekstenen en
andere vaste voorwerpen. Maai nooit met opzet over
voorwerpen.
Als de maaimachine toch een voorwerp raakt en begint
te trillen, moet u meteen de motor afzetten, de bougie-
kabel losmaken en de maaimachine op beschadiging
controleren.
Zorg dat u gedurende het hele seizoen steeds met een
scherp maaimes maait. Vijl regelmatig kerven en
inkepingen in het mes weg.
Vervang indien nodig het maaimes door een origineel
Toro-mes.
Maai uitsluitend droog gras of droge bladeren. Nat
gras en natte bladeren gaan aankoeken en kunnen
verstopping van de maaimachine of afslaan van de
motor veroorzaken.
Als u nat gras en natte bladeren maait, kunt u
uitglijden, in aanraking komen met het mes en
ernstig letsel oplopen.
Maai uitsluitend in droge omstandigheden.
Waarschuwing
17
Reinig de onderkant van de maaidek telkens nadat u
hebt gemaaid. Zie Onderkant van de maaikast
reinigen, blz. 19.
Houd de motor steeds in goede conditie.
Zet het motortoerental in de hoogste stand om de beste
maairesultaten te verkrijgen.
Als de motor van de maaimachine tijdens het
maaien sneller loopt dan de fabrieksinstelling, kan
de machine een stuk van het mes of een motor-
onderdeel uitwerpen in de richting van de
gebruiker of de omstanders. Dit kan ernstig
lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Nooit het ingestelde maximumtoerental van de
motor veranderen.
Als u denkt dat het motortoerental hoger is dan
normaal, moet u contact opnemen met een
erkende Service Dealer.
Waarschuwing
Reinig regelmatig het luchtfilter. Bij fijnmaken zal
meer maaisel en stof ontstaan, waardoor het luchtfilter
verstopt raakt en de prestaties van de motor minder
worden.
Gras maaien
Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaar-
getijde. Hartje zomer kunt u het gras het beste maaien
bij een maaihoogte-instelling van 51 mm, 64 mm of
76 mm. U moet telkens niet meer dan ongeveer
eenderde van de grassprieten afmaaien. Maai niet met
een stand lager dan 51 mm, tenzij de grasmat dun is,
of als het laat in het najaar is wanneer het gras
langzamer begint te groeien.
Als u gras maait dat langer dan 15 cm is, kunt u beter
eerst maaien in de maximale maaihoogtestand, waarbij
u langzaam loopt. Vervolgens gaat u maaien bij een
lagere stand om het gazon een zo fraai mogelijk
uiterlijk te geven. Als het gras te lang is en in hoopjes
achterblijft op het gazon, kan de maaimachine
geblokkeerd raken, waardoor de motor afslaat.
Maai steeds in wisselende richtingen. Hierdoor wordt
het maaisel beter over het gazon verstrooid, zodat het
gazon gelijkmatig wordt bemest.
Als u met het uiterlijk van het voltooide gazon niet
tevreden bent, probeer dan een of meer van de volgende
stappen:
Slijp het mes.
Loop langzamer tijdens het maaien.
Stel de maaimachine af op een hogere maaihoogte.
Maai het gras vaker.
Laat de maaibanen overlappen in plaats van steeds een
volledig nieuwe baan te maaien.
Stel de maaihoogte bij de voorwielen één stand lager in
dan bij de achterwielen. Bijvoorbeeld: stel de maai-
hoogte van de voorwielen af op 51 mm en die van de
achterwielen op 64 mm.
Bladeren fijnmaken
Na het maaien moet altijd 50 % van het gazon
zichtbaar blijven door de bladerlaag. Dit kan een of
meerdere rondgangen over de bladeren vereisen.
Als u het gazon met een lichte laag bladeren wilt
bedekken, moet u alle wielen afstellen op dezelfde
maaihoogte.
Als er een laag bladeren van meer dan 12,7 cm op het
gazon ligt, moet u de voorwielen een of twee uit-
sparingen hoger afstellen dan de achterwielen. Hier-
door kunnen de bladeren gemakkelijker onder het
maaidek worden ingevoerd.
Als de maaimachine de bladeren niet fijn genoeg
maakt, is het beter om wat langzamer te maaien.
Als u veel eikenbladeren fijnmaakt, kunt u in het
voorjaar kalk op het gazon strooien. Dit vermindert de
zuurgraad van de eikenbladeren.
18
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
Voor elk gebruik
Motoroliepeil controleren.
De stoptijd van de mesrem controleren. Het mes moet stoppen binnen drie
seconden nadat de beugel is vrij gezet; als dit niet het geval is, moet u contact
opnemen met een erkende Service Dealer om de mesrem te laten repareren.
Maaisel en vuil van de onderkant van de maaikast verwijderen.
De afvoertunnel en de afsluiter reinigen.
5 Uren
Bevestigingen van maaimes en motor controleren. Draai deze aan als ze los
zitten.
25 Uren Schuimelement van luchtfilter reinigen.
50 Uren
Motorolie verversen (zonder het oliefilter).
1
Het mes slijpen of vervangen; zorg ervoor dat het mes scherp blijft als de
snijrand als gevolg van zware en zanderige omstandigheden snel bot wordt.
Het scherm van de mesremkoppeling reinigen.
Controleren of het brandstofsysteem lekt en/of de brandstofslang sporen van
slijtage vertoont. Indien nodig onderdelen vervangen.
Maaisel en rommel van de onderkant van de drijfriemkap verwijderen.
De draaiarmen smeren.
75 Uren Zelfaandrijving afstellen.
100 Uren
Oliefilter vervangen.
Bougie controleren en indien nodig vervangen.
Papieren luchtfilterelement reinigen.
Koelsysteem reinigen; maaisel, rommel of vuil van de koelribben van de motor
en de startmotor verwijderen. Reinig het systeem vaker als de machine wordt
gebruikt in vuile omstandigheden of veel maaisel wordt gevormd.
Brandstoffilter reinigen.
Tandwielkast smeren.
Mesremkabel afstellen.
Wielen onderhoudsbeurt geven.
300 Uren
Papieren luchtfilterelement vervangen. Vaker vervangen bij werken in stoffige
omstandigheden.
Stalling
Laat de benzine uit de brandstoftank lopen voordat u vereiste reparaties uitvoert
of de machine stalt.
1
Ververs de motorolie na de eerste 8 bedrijfsuren.
Belangrijk Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
19
Voorzichtig
Als u de kabel op de bougie laat zitten, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Verwijder de bougiekabel van de bougie alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
Druk de kabel opzij, zodat hij niet per ongeluk contact kan maken met de bougie.
Oliepeil van de motor
controleren
Voordat u de maaimachine gaat gebruiken, moet u eerst
controleren of het oliepeil tussen de Bijvullen- en
Vol-markeringen op de peilstok staat (Fig. 7). Als de olie
onder de Bijvullen-markering staat, moet u olie bijvullen.
Zie Het carter vullen met olie, blz. 9.
Mesremkoppeling controleren
Zie Mesremkoppeling controleren, blz. 13.
Onderkant van de maaikast
reinigen
Om de beste maairesultaten te verkrijgen, moet u de
onderkant van de maaikast schoon houden. Let vooral op
dat er geen vuil of rommel aan de uitstoters zit (Fig. 22).
m-796
1
Figuur 22
1. Uitstoters
Wassen
1. Zet de maaimachine op een vlak oppervlak van asfalt
of beton, dicht bij een tuinslang.
2. Start de motor.
3. Houd de tuinslang ter hoogte van de handgreep en
richt de waterstraal op de grond, net vóór het
rechterachterwiel (Fig. 23).
1093
1
Figure 23
1. Rechterachterwiel
Opmerking: Het maaimes zuigt het water in de
maaimachine, waardoor maaisel wordt weggespoeld.
Laat het water lopen totdat er geen maaisel meer onder
de maaikast vandaan komt.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
5. Draai de waterkraan dicht.
6. Start de maaimachine en laat deze een aantal minuten
draaien om het vocht op de machine en de
componenten ervan te laten opdrogen.
Schrapen
Als u niet alle rommel aan de onderkant van de
maaimachine kunt wegwassen, moet u de machine schoon
schrapen.
1. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11).
2. Tap de benzine af uit de brandstoftank. Zie Benzine
aftappen uit brandstoftank en Brandstoffilter reinigen,
blz. 24.
20
Als de maaimachine kantelt, kan er benzine uit de
carburateur of benzinetank lekken. Benzine is
uitermate ontvlambaar en explosief en kan in
bepaalde omstandigheden lichamelijk letsel of
materiële schade veroorzaken.
Voorkom dat er benzine wordt gemorst door de
motor droog te laten lopen of de benzine te
verwijderen met een handpomp.
Waarschuwing
3. Kantel de maaimachine op de rechterzijde (Fig. 22).
4. Verwijder vuil en maaisel met een hardhouten
schraper. Vermijd bramen en scherpe randen.
5. Zet de maaimachine weer rechtop.
6. De brandstoftank vullen.
7. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
De afvoertunnel en de afsluiter
reinigen
U moet de afsluiter van de afvoertunnel verwijderen en
reinigen telkens nadat u de maaimachine hebt gebruikt.
Het deurtje van de afvoertunnel moet altijd goed gesloten
zijn als de handgreep wordt losgezet. Indien het afvoer-
deurtje niet goed kan worden gesloten als gevolg van
rommel, moet de binnenzijde van de afvoertunnel en het
deurtje grondig worden gereinigd.
Waarschuwing
Maaisel en andere voorwerpen kunnen worden
uitgeworpen uit een geopende afvoertunnel en
ernstig of dodelijk letsel toebrengen aan de
bestuurder of de omstanders.
Start of gebruik de maaimachine pas nadat u één
van de volgende zaken heeft gecontroleerd:
De afsluiter van de afvoertunnel zit stevig vast
in de afvoertunnel.
De grasvanger zit stevig op zijn plaats.
De optionele zijafvoerset zit stevig op zijn
plaats.
Het deurtje van de afvoertunnel is gesloten.
Onderhoud van het luchtfilter
Reinig het schuimfilterelement om de 25 bedrijfsuren.
Reinig het papieren filterelement om de 100 bedrijfsuren.
Vervang het papieren luchtfilterelement om de 300
bedrijfsuren of eenmaal per seizoen; dit moet vaker
gebeuren in stoffige omstandigheden.
Belangrijk Laat de motor nooit zonder luchtfilter
draaien; hierdoor wordt ernstige motorschade veroorzaakt.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11).
3. Draai de schroef los waarmee het luchtfilterdeksel
vastzit (Fig. 24).
1
2
3
m-7282
Figuur 24
1. Schroef
2. Deksel
3. Papieren luchtfilterelement
4. Verwijder het luchtfilterdeksel en maak dit grondig
schoon (Fig. 24).
5. Verwijder het papieren luchtfilterelement en gooi dit
weg (Fig. 25).
m-7281
1
2
Figuur 25
1. Papieren luchtfilterelement 2. Schuimfilterelement
Belangrijk Papieren filterelement nooit schoonmaken.
6. Verwijder het schuimfilterelement en was dit met een
mild reinigingsmiddel en water. Dep dit daarna droog
(Fig. 25).
21
7. Drenk het schuimfilterelement in olie en knijp dit
vervolgens uit (niet wringen) om de overtollige olie te
verwijderen.
8. Monteer het schuimfilterelement.
9. Monteer het nieuwe luchtfilterelement.
10. Monteer het luchtfilterdeksel en zet dit vast met de
schroef.
Motorolie verversen
Ververs de olie na de eerste 8 bedrijfsuren en daarna om
de 50 bedrijfsuren of elk seizoen (vaker in stoffige of
vuile omstandigheden).
1. Laat de motor eerst lopen zodat de motorolie wordt
opgewarmd.
Opmerking: Warme olie is vloeibaarder en voert
vervuilingen beter mee.
Waarschuwing
De olie kan heet zijn nadat de motor heeft
gelopen; contact met hete olie kan ernstig
brandwonden veroorzaken.
Vermijd contact met hete motorolie als u deze
aftapt.
2. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
3. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11).
4. Plaats een geschikte opvangbak onder de rechterzijde
van de maaimachine.
5. Verwijder de peilstok door de dop linksom te draaien
en eruit te trekken (Fig. 7).
6. Hef de linkerzijde van de maaimachine op om de olie
in de opvangbak te laten lopen.
Opmerking: U kunt de olie ook uit het carter
verwijderen met behulp van een olieafzuigpomp.
7. Laat de linkerzijde van de maaimachine neer.
8. Steek de peilstok in de vulbuis en draai de dop
rechtsom totdat deze goed vast zit.
9. Voer de oude olie af volgens de plaatselijk geldende
voorschriften.
10. Vul het carter met nieuwe olie tot aan de Vol -
markering op de peilstok. Zie Het carter vullen met
olie, blz. 9.
11. Veeg eventueel gemorste olie weg.
Onderhoud van het maaimes
Maai altijd met een scherp mes. Een scherp mes snijdt het
gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11).
3. Tap de benzine af uit de brandstoftank; zie Benzine
aftappen uit de brandstoftank en Brandstoffilter
reinigen, blz. 24.
4. Kantel de maaimachine op de rechterzijde (Fig. 26).
m-796
1
2
3
4
Figuur 26
1. Mes
2. Mesmoeren
3. Versneller
4. Anti-scalpeercup
22
Het mes controleren
Controleer voorzichtig het maaimes op scherpte en
slijtage, in het bijzonder op de plaats waar het platte en
het gekromde deel samenkomen (Fig. 27A). Omdat het
metaal dat het platte en gekromde deel van het mes
verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend
materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u gaat
maaien. Als u een gleuf of slijtplek ziet (Fig. 27B en
27C), moet u het mes vervangen; zie Het maaimes
verwijderen, blz. 22.
270
1
1
1
2
3
4
A
B
C
Figuur 27
1. Wiek
2. Platte deel van het mes
3. Slijtage
4. Groefvorming
Opmerking: De beste resultaten krijgt u door een nieuw
mes te monteren voordat het maaiseizoen begint. In de
loop van het jaar vijlt u dan kleine inkepingen of deuken
weg, zodat u een goede snijkant blijft houden.
Gevaar
Een versleten of beschadigd mes kan breken en
een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in
de richting van de gebruiker of omstanders en
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op
slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
Het maaimes verwijderen
Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een dikke
handschoen. Verwijder de mesmoeren, de anti-scalpeercup,
de versneller en het mes (Fig. 26).
Het maaimes slijpen
Vijl de bovenkant van het mes bij, zodat de oorspronkelijke
snijhoek (Fig. 28A) en binnenste snijkantradius (Fig. 28B)
gehandhaafd blijft. Het mes blijft in balans als u evenveel
materiaal weghaalt van beide snijkanten.
153
1
m-4783
2
AB
Figuur 28
1. Slijp alleen onder deze
hoek
2. Behoud hier de
oorspronkelijke radius
Controle van de balans van het mes
1. Controleer de balans van het mes door het gat in het
midden van het mes boven een spijker of de steel van
een schroevendraaier te houden, die horizontaal in een
bankschroef is geklemd (Fig. 29).
1007
Figuur 29
Opmerking: U kunt de balans ook controleren met behulp
van een voor commerciële doeleinden vervaardigde
mesbalans.
2. Als één van de uiteinden van het mes omlaag draait,
vijlt u nog wat materiaal aan die kant weg (niet van de
snijrand of het uiteinde bij de snijrand). Het mes is in
balans als geen van beide uiteinden omlaag beweegt.
23
Het maaimes monteren
1. Monteer een scherp, uitgebalanceerd Toro- mes, de
versneller, de anti-scalpeercup en de mesmoeren. De
wiek van het mes moet naar de bovenkant van de
maaikast wijzen om het mes op de juist wijze te
monteren. Draai de mesbout vast met een torsie van 20
tot 37 Nm.
Als u de maaimachine zonder versneller gebruikt,
kan het mes verbuigen, kromtrekken of breken.
Hierdoor kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel
worden toegebracht aan de gebruiker of de
omstanders.
Gebruik de maaimachine nooit als dat de
versneller niet is gemonteerd.
Waarschuwing
2. Zet de maaimachine weer rechtop.
3. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
Scherm van de
mesremkoppeling reinigen
Reinig het scherm van de mesremkoppeling na elk
maaiseizoen om de beste resultaten te krijgen en om te
voorkomen dat de kwaliteit van onderdelen verslechtert.
Reinig het scherm als u het mes slijpt, omdat u het mes
moet verwijderen om het scherm weg te nemen.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11).
3. Tap de benzine af uit de brandstoftank; zie Benzine
aftappen uit de brandstoftank en Brandstoffilter
reinigen, blz. 24.
4. Kantel de maaimachine op de rechter zijde.
Als de maaimachine kantelt, kan er benzine uit de
carburateur of benzinetank lekken. Benzine is
uitermate ontvlambaar en explosief en kan in
bepaalde omstandigheden lichamelijk letsel of
materiële schade veroorzaken.
Voorkom dat er benzine wordt gemorst door de
benzine volgens de aanwijzingen af te tappen uit
de tank; gebruik nooit een hevel.
Waarschuwing
5. Verwijder de 2 mesmoeren, de anti-scalpeercup, de
versneller en het mes (Fig. 26).
6. Maak de lipjes los waarmee het scherm van de mes-
remkoppeling is bevestigd aan het maaidek door de
moeren of de bouten op de lipjes los te draaien (Fig. 30).
Draai de lipjes 180_ zodat ze niet in de weg zitten.
m-796
1
3
2
Figuur 30
1. Lipjes en moeren
2. Scherm van
mesremkoppeling
3. Lipje en bout
7. Verwijder het scherm van de mesremkoppeling en
borstel of blaas alle rommel weg die onder het scherm
en rond de mesremkoppeling zit.
8. Monteer het scherm. Draai de lipjes 180_ terug in
positie. Draai de moeren of de bouten op de lipjes vast
om het scherm aan het maaidek te bevestigen.
9. Monteer het mes, de versneller, de anti-scalpeercup en
de 2 mesmoeren.
10. Zet de maaimachine weer rechtop.
11. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
24
Benzine aftappen uit de
brandstoftank en
brandstoffilter reinigen
Het brandstoffilterelement (filterzeef) bevindt zich aan de
binnenkant van de benzinetank. Reinig het brandstoffilter-
element om de 100 bedrijfsuren.
1. Zet de motor af en wacht tot deze is afgekoeld.
Belangrijk U mag uitsluitend benzine aftappen als de
motor koud is.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11).
3. Verwijder de brandstofslang door de pijpklem bij de
carburateur los te maken (Fig. 36).
4. Open de brandstofklep door de hendel op Open te
zetten (Fig. 8).
5. Laat alle benzine uit de tank en de brandstofleiding in
een goedgekeurd benzinevat lopen.
6. Verwijder de benzinetank van de maaimachine.
7. Giet een kleine hoeveelheid benzine in de tank, schud
de tank en laat de benzine daarna in een goedgekeurd
benzinevat lopen.
8. Monteer de brandstoftank en de brandstofslang; zie
Brandstoftank en brandstofslang monteren, blz. 8.
Ruimte onder de drijfriemkap
reinigen
Zorg ervoor dat de ruimte onder de drijfriemkap vrij blijft
van rommel of vuil.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Verwijder de bouten waarmee de drijfriemkap
(Fig. 31) is bevestigd aan de maaikast.
m-224
1
Figuur 31
1. Drijfriemkap
3. Til de drijfriemkap omhoog en veeg alle rommel weg
uit de omgeving van de riem.
4. De drijfriemkap terugplaatsen.
Smering van de draaiarmen
Om de 50 bedrijfsuren of bij het einde van het seizoen
moeten de draaiarmen worden gesmeerd.
1. Zet de maaihoogtehendels van de achterwielen in de
middelste afstelling.
2. Veeg de smeernippels af met een schone doek
(Fig. 32).
m-232
1
Figuur 32
1. Smeernippel
3. Zet de vetspuit op de smeernippel en pomp er
voorzichtig twee à drie slagen Nr 2 smeervet op
lithiumbasis voor algemene doeleinden in (Fig. 32).
Opmerking: Als de druk te hoog is, kunnen de pakkingen
worden beschadigd.
25
Zelfaandrijving afstellen
Als de zelfaandrijving niet werkt of de machine de
neiging heeft om voorwaarts te kruipen als de bedienings-
stang zich meer dan 3,8 cm van de handgreep bevindt,
moet u de bedieningsknop voor de wielaandrijving op de
achterkant van de tandwielkast afstellen.
1. Sluit het deurtje van de maaikast en verwijder de
grasvanger.
2. Draai de bedieningsknop een !/2 slag naar rechts als de
zelfaandrijving van de maaimachine niet werkt. Als de
machine voorwaarts kruipt, moet u de bedieningsknop
een !/2 slag naar links draaien om de riem losser te
zetten (Fig. 33).
m-228
1
Figuur 33
1. Bedieningsknop
3. Trek de maaimachine langzaam naar achteren terwijl u
de bedieningsstang voor de zelfaandrijving geleidelijk
in de richting van de handgreep beweegt.
Opmerking: De afstelling is correct als de achterwielen
ophouden te draaien en de bedieningsstang voor de
zelfaandrijving zich ongeveer 2,5 cm van de handgreep
bevindt (Fig. 34).
m-513
1
Figuur 34
1. 2,5 cm
Onderhoud van de bougie
Controleer de bougie om de 100 bedrijfsuren. Gebruik een
NGK BPR5ES bougie of een bougie van een equivalent
type.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11).
3. Maak de omgeving van de bougie schoon.
4. Haal de bougie uit de cilinderkop.
Belangrijk Als de bougie gebarsten of vuil is, moet
deze worden vervangen. U mag de elektroden niet
reinigen omdat hierdoor gruis in de cilinder terecht kan
komen. Dit leidt meestal tot beschadiging van de motor.
5. Stel de elektrodenafstand in op 0,76 mm (Fig. 35).
m-110
1
Figuur 35
1. 0,76 mm
6. Plaats de bougie en de pakkingafdichting.
7. Draai de bougie vast met een torsie van 23 Nm.
8. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
26
Motoroliefilter vervangen
Vervang het oliefilter (Fig. 36) om de 100 bedrijfsuren of
jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
m-7284
1 2
Figuur 36
1. Oliefilter 2. Brandstofslang
1. Laat de motor eerst lopen zodat de olie wordt
opgewarmd.
De olie kan heet zijn nadat de motor heeft
gelopen; contact met hete olie kan ernstig
brandwonden veroorzaken.
Vermijd contact met hete motorolie als u deze
aftapt.
Waarschuwing
2. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
3. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11).
4. Tap de motorolie af; zie Motorolie verversen, blz. 21.
5. Leg een lap onder het oliefilter om olie op te vangen
die weglekt als u het filter verwijdert.
6. Verwijder het oliefilter.
7. Smeer met uw vinger een laagje olie op de rubberen
pakking van het nieuwe filter (Fig. 37).
mĆ3862
1
Figuur 37
1. Pakking
8. Monteer het nieuwe filter en draai dit met de hand
2/3 slag vast.
9. Vul het carter met nieuwe olie tot aan deVol-streep op
de peilstok; zie Carter vullen met olie, blz. 9.
10. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
11. Laat de motor ongeveer 3 minuten lopen.
12. Zet de motor af, wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand zijn gekomen, en controleer op
olielekkage rond het filter.
13. Vul olie bij om de hoeveelheid olie in het oliefilter
weer op peil te brengen. Zie Oliepeil van de motor
controleren, blz. 19.
14. Voer de oude oliefilter af volgens de plaatselijk
geldende voorschriften.
27
Tandwielkast smeren
U moet de tandwielkast om de 100 bedrijfsuren smeren.
1. Verwijder de grasvanger.
2. Plaats de smeerspuit op de smeernippel via de opening
van de drijfriemkap (Fig. 38).
m-224
2
1
Figuur 38
1. Drijfriemkap 2. Smeernippel
3. Pomp 2 keer voorzichtig Nr 2 Smeervet op lithium-
basis voor algemene doeleinden in de nippel.
4. Monteer de grasvanger.
Kabel van de mesrem afstellen
Telkens wanneer er een nieuw mesremkabelset wordt
gemonteerd of de riem wordt vervangen, moet de
mesremkabel worden afgesteld.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11).
3. Draai de kabelklemschroef los totdat de kabelgeleiding
schuift (Fig. 39).
m-278
1
3
2
Figuur 39
1. Veer
2. Kabelgeleiding
3. Kabelklemschroef
4. Trek de kabel strak, maar zorg ervoor dat er geen druk
op de veer staat. Draai de kabelklemschroef aan om de
afstelling te borgen.
Waarschuwing
De mesremkabel mag niet te strak worden
afgesteld. Hierdoor kan de mesrem afbreken van
de remtrommel. Als de rem geen contact maakt
met de trommel, zal het mes blijven draaien als u
de bedieningsstang vrij zet. Een draaiend mes kan
ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.
Telkens als u de remkabel afstelt, moet u ervoor
zorgen dat de rem het mes binnen maximaal
3 seconden tot stilstand brengt.
Als het mes niet binnen maximaal 3 seconden
tot stilstand komt, moet u de maaimachine naar
een erkende Service Dealer brengen om deze te
laten inspecteren en repareren.
28
Onderhoud van de wielen
De wielen verwijderen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11).
3. Verwijder de tapbout, het afstandsstuk van het wiel en
de borgmoer waarmee het wiel is gemonteerd op de
draaiarm (Fig. 40).
296
12 3 45
67 5 7 8 9
1
Figuur 40
1. Borgmoeren
2. Afstandsstuk van wiel
3. Lager/naaf-stel
4. Afstandsstuk van lager
5. Wielhelft
6. Kunststofkap (alleen
achterwielen)
7. Lip
8. Lager (2)
9. Tapbout
4. Verwijder de wielhelften van het wiel door de vier
tapbouten en de vier borgmoeren los te draaien (Fig. 40).
Opmerking: Als de lagers moeten worden verwijderd van
het lager/naaf-stel, dient u te drukken op het afstandsstuk
van het lager (Fig. 40).
De wielen monteren
1. Plaats de band op een wielhelft en breng de lippen op
elke band in één lijn (Fig. 40).
2. Plaats het lager/naaf-stel in de middelste opening van
de wielhelft. Zorg ervoor dat de ondersteuningen van
de naaf zijn geplaatst op de flens van de opening
(Fig. 40).
3. Plaats de andere wielhelft op het lager/naaf-stel en
breng het wiel, de lippen van de banden en de
montagegaten op één lijn (Fig. 40).
4. Zet de wielhelften niet te strak aan elkaar. Gebruik
hiervoor twee volledig getapte schroeven of bouten
(1/4–20 x 1,50 inch) en niet-borgende moeren. Draai
de schroeven of bouten in de tegenoverliggende gaten
(Fig. 40).
5. Controleer of alle onderdelen in één lijn staan en draai
de schroeven vast. Draai de schroeven afwisselend aan
een zijde vast ten behoeve van een gelijkmatige
montage totdat de wielhelften tegen elkaar zitten
(Fig. 40).
6. Plaats de 2 tapbouten en 2 contramoeren, die u eerder
hebt verwijderd, in de overblijvende gaten in de wiel-
helften en draai ze vast. Verwijder de 2 lange schroeven
of bouten en vervang ze door de 2 tapbouten en 2 borg-
moeren (Fig. 40).
7. Monteer het wiel weer op de draaiarm met de tap-
bouten, het afstandsstuk en een borgmoer. Zorg ervoor
dat het afstandsstuk is geplaatst tussen de wielnaaf en
de draaiarm (Fig. 40).
29
Stalling
Om de maaimachine klaar te maken voor de stalling
buiten het maaiseizoen moeten de aanbevolen onder-
houdsprocedures worden uitgevoerd. Zie Onderhoud,
blz. 18.
Stal de maaimachine op een koele, schone en droge
plaats. Bedek de maaimachine om deze te beschermen en
schoon te houden.
Het brandstofsysteem
gebruiksklaar maken
Benzine kan bij langdurige opslag verdampen en
de benzinedampen kunnen ontploffen als zij in
contact komen met een open vuur.
Bewaar benzine niet voor langere tijd.
Stal de maaimachine niet met benzine in de
brandstoftank of de carburateur in een
afgesloten ruimte waar open vuur is
(bijvoorbeeld een oven of de waakvlam van een
boiler).
Laat de motor afkoelen voordat u de
maaimachine in een afgesloten ruimte stalt.
Waarschuwing
Maak de brandstoftank leeg nadat u de machine voor de
laatste keer hebt gebruikt voordat deze de stalling in gaat.
1. Laat de motor lopen totdat hij afslaat door gebrek aan
benzine.
2. Gebruik de hulpstarter en start de motor nogmaals.
3. Laat de motor lopen totdat deze afslaat. Als de motor
niet meer wil starten, is de benzine voldoende
verbruikt.
De motor gebruiksklaar maken
1. Terwijl de motor nog warm is, ververst u de olie in het
carter. Zie Motorolie verversen, blz. 21.
2. Verwijder de bougie (Fig. 11).
3. Giet met behulp van een olieblik ongeveer een eetlepel
olie in het carter via het bougiegat.
4. Draai de motor langzaam een paar maal rond met
behulp van het startkoord om de olie te verspreiden.
5. Monteer de bougie, maar sluit de kabel niet aan op de
bougie.
Algemene informatie
1. Reinig de maaikast. Zie Onderkant van de maaikast
reinigen, blz. 19.
2. Haal eventueel vuil en maaisel van de cilinder, de
koelribben van de cilinderkop en het ventilatorhuis.
3. Verwijder maaisel, vuil en roet van de buitenste motor-
onderdelen, de uitlaatring, en de bovenkant van de
maaikast.
4. Controleer de conditie van het maaimes. Zie
Onderhoud van het maaimes, blz. 21.
5. Reinig het scherm van de mesremkoppeling; zie
Scherm van de mesremkoppeling reinigen, blz. 23.
6. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onder-
houd van het luchtfilter, blz. 20.
7. Smeer de draaiarmen; zie Draaiarmen smeren, blz. 24.
8. Draai alle moeren, bouten en schroeven goed aan.
9. Werk alle geroeste of afgebladderde verfoppervlakken
bij met lak die verkrijgbaar is bij een erkende Service
Dealer.
Na de stalling
1. Controleer alle bevestigingen en draai ze aan.
2. Verwijder de bougie en draai de motor snel rond met
behulp van het startkoord om overtollige olie uit de
cilinder te verwijderen.
3. Maak de bougie schoon, of monteer een nieuwe als de
oude bougie gebarsten of gebroken is, of als de
elektroden versleten zijn.
4. Plaats de bougie en draai hem vast met een torsie van
23 Nm.
5. Voer de vereiste onderhoudsprocedures uit; zie
Onderhoud, blz. 18.
6. Vul de brandstoftank met verse benzine.
7. Motoroliepeil controleren.
8. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
Accessoires
De volgende accessoires zijn verkrijgbaar bij een erkende
Service Dealer:
Zijafvoerset
Atomisch mes
30
Problemen, oorzaak en remedie
Uw maaimachine is ontworpen en gefabriceerd voor een probleemloze werking. Controleer zorgvuldig de volgende
onderdelen en artikelen, en zie Onderhoud, blz. 18 voor meer informatie. Indien een probleem zich blijft voordoen, moet u
contact opnemen met een erkende Service Dealer.
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
Motor start niet
1. Brandstoftank leeg of oude
benzine in het brandstof-
systeem.
1. Brandstoftank aftappen en
vullen met verse benzine.
Neem contact op met een
erkende Service Dealer, als het
probleem blijft voortduren.
2. De gashendel staat niet op
Choke.
2. Zet de gashendel op Choke.
3. De kabel is niet aangesloten op
de bougie.
3. Sluit de bougiekabel aan op de
bougie.
4. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
4. De bougie controleren en
indien nodig de elektroden-
afstand afstellen. De bougie
vervangen als deze aangetast,
vuil of gebarsten is.
Motor start moeilijk of verliest
vermogen
1. De brandstoftank bevat oude
benzine.
1. Tap de brandstoftank af en vul
die weer met verse benzine.
g
2. De ventilatieopening in de
brandstoftankdop is verstopt.
2. Reinig de ventilatieopening van
de brandstoftankdop of
vervang de dop.
3. Het luchtfilterelement is vuil en
belemmert de luchtstroom.
3. Reinig het schuimfilterelement
en/of vervang het papieren
luchtfilterelement.
4. De onderkant van het maaidek
is bedekt met maaisel en
rommel.
4. De onderkant van het maaidek
reinigen.
5. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
5. De bougie controleren en
indien nodig de elektroden-
afstand afstellen. De bougie
vervangen als deze aangetast,
vuil of gebarsten is.
6. Het motoroliepeil is te laag of
de olie is vuil.
6. Het motoroliepeil controleren.
Olie verversen als deze vuil is
of olie bijvullen als het oliepeil
te laag is.
31
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
De motor loopt onregelmatig
1. De kabel is niet aangesloten op
de bougie.
1. Sluit de bougiekabel aan op de
bougie.
2. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
2. De bougie controleren en
indien nodig de elektroden-
afstand afstellen. De bougie
vervangen als deze aangetast,
vuil of gebarsten is.
3. De gashendel staat niet op
Snel.
3. Zet de gashendel op Snel.
4. Het luchtfilterelement is vuil en
belemmert de luchtstroom.
4. Reinig het schuimfilterelement
en/of vervang het papieren
luchtfilterelement.
De maaimachine of de motor trilt
abnormaal
1. Het mes is verbogen of uit
balans.
1. Het mes balanceren. Het mes
vervangen als dit is verbogen.
2. De montagemoeren van het
maaimes zitten los.
2. Draai de montagemoeren vast.
3. De onderkant van het maaidek
is bedekt met maaisel en
rommel.
3. De onderkant van het maaidek
reinigen.
4. De bevestigingsbouten van de
motor zitten los.
4. De bevestigingsbouten van de
motor vastdraaien.
Ongelijkmatig maaipatroon
1. Alle vier wielen staan niet op
dezelfde hoogte.
1. Alle vier de wielen instellen op
dezelfde hoogte.
2. Het mes is bot. 2. Mes slijpen en balanceren.
3. U maait steeds in hetzelfde
patroon.
3. In een ander patroon maaien.
4. De onderkant van het maaidek
is bedekt met maaisel en
rommel.
4. De onderkant van het maaidek
reinigen.
Afvoertunnel verstopt
1. De gashendel staat niet op
Snel.
1. Zet de gashendel op Snel.
2. De maaihoogte is te laag. 2. Instellen op een hogere
maaistand.
3. U maait te snel. 3. Uw snelheid verminderen.
4. Het gras is nat. 4. Het gras eerst laten drogen
voordat u gaat maaien.
5. De onderkant van het maaidek
is bedekt met maaisel en
rommel.
5. De onderkant van het maaidek
reinigen.
De zelfaandrijving van de
maaimachine werkt niet.
1. De kabel van de zelfaandrijving
is ontsteld of beschadigd.
1. De kabel van de zelfaandrijving
afstellen. Vervang de kabel
indien nodig.
2. Er zit rommel onder de
drijfriemkap.
2. De rommel onder de drijf-
riemkap verwijderen.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32

Toro 53cm Heavy-Duty Recycler/Rear Bagging Lawnmower Handleiding

Type
Handleiding