Toro 53cm Heavy-Duty Recycler/Rear Bagging Lawnmower Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
Registreer uw product op www.Toro.com
Vertaling van de oorspronkelijke instructies (NL)
Form No. 3350-940
ProLine 53cm Recycler
/ met
achtervanger
Loopmaaimachine
Modelnr. 22176TE – 240000001 en hoger
2
2004 door The Toro Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420-1196
U kunt contact met ons opnemen op www.Toro.com
Alle rechten voorbehouden
Gedrukt in de VS
Bewaar deze Gebruikershandleiding bij uw machine.
Als deze Gebruikershandleiding beschadigd raakt of
onleesbaar wordt, moet deze onmiddellijk worden
vervangen. Nieuwe exemplaren kunt u bestellen via de
fabrikant van de motor.
Inhoud
Blz.
Inleiding 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Algemene veiligheidsregels i.v.m.
de maaimachine 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsdruk 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsvermogen 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trilling 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 6. . . . . . . . . . . . .
Montage 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De handgreep bevestigen 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het startkoord bevestigen 7. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Brandstoftank en de brandstofslang monteren 7. . . .
De afsluiter van de afvoertunnel monteren 8. . . . .
Voor ingebruikname 8. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het carter vullen met olie 8. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De brandstoftank vullen met benzine 9. . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 10. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 10. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor starten 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor afzetten 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bediening van het mes en de zelfaandrijving 11. . .
Afsluiter van afvoertunnel gebruiken 12. . . . . . . . .
Maaihoogte instellen 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De grasvanger gebruiken 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tips voor bediening en gebruik 13. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 15. . . . . . . . . . . . . .
Oliepeil van de motor controleren 16. . . . . . . . . . . .
Onderkant van de maaikast reinigen 16. . . . . . . . . .
De afvoertunnel en de afsluiter reinigen 16. . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 17. . . . . . . . . . . . . . .
Motorolie verversen 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het maaimes 18. . . . . . . . . . . . . . . .
Benzine aftappen uit de brandstoftank en
Brandstoffilter reinigen 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Ruimte onder de drijfriemkap reinigen 20. . . . . . . .
Smering van de draaiarmen 20. . . . . . . . . . . . . . . . .
Zelfaandrijving afstellen 20. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de bougie 21. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motoroliefilter vervangen 21. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tandwielkast smeren 22. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Kabel van de mesrem afstellen 22. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de wielen 22. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Stalling 23. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het brandstofsysteem gebruiksklaar maken 23. . . .
De motor gebruiksklaar maken 24. . . . . . . . . . . . . .
Algemene informatie 24. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Na de stalling 24. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Accessoires 24. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen, oorzaak en remedie 25. . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u het
voertuig op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden.
De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen
letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige
producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk
voor het juiste en veilige gebruik van het voertuig.
U kunt rechtstreeks contact met Toro opnemen op
www.Toro.com om informatie over producten en
accessoires te verkrijgen, een dealer te vinden of uw
product te registreren.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een
erkende Service Dealer of met de klantenservice van Toro. U
dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer
van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met
het modelnummer en het serienummer van het product is
aangegeven op Figuur 1.
1
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer.
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in
de ruimte hieronder:
Modelnr.:
Serienr.:
3
In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke
gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere
aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel
van u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar,
Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het
risico aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die ernstig
letsel of de dood tot gevolg zal hebben wanneer de
veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die
ernstig letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer
de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht
letsel tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheids-
voorschriften niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt
om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk
attendeert u op bijzondere technische informatie en
Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw
bijzondere aandacht verdient.
Veiligheid
Toro heeft deze maaimachine ontwikkeld en getest om
een redelijke mate van gebruiksveiligheid te bieden; maar
indien de volgende instructies niet worden nageleefd,
kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
De uitlaatgassen van de motor bevatten
koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif.
Laat de motor niet binnenshuis of in een
afgesloten ruimte draaien.
Waarschuwing
Het is van essentieel belang dat u of elke andere
gebruiker van de maaimachine eerst de handleiding
leest en begrijpt alvorens de motor te starten. Hierdoor
wordt maximale veiligheid, de beste maairesultaten en
inzicht in het product verkregen.
Dit is het veiligheidssymbool. Het wordt gebruikt
om u attent te maken op mogelijk risico’s op
lichamelijk letsel. Houd u aan alle veiligheidsberichten
bij dit symbool teneinde lichamelijk of zelfs dodelijk
letsel te voorkomen.
Onjuist gebruik of onderhoud van de maaimachine kan
letsel veroorzaken. Om het risico van letsel te
verminderen, moet u zich aan de veiligheidsinstructies
houden.
Algemene veiligheidsregels
i.v.m. de maaimachine
Deze maaimachine kan handen en voeten afsnijden en
voorwerpen uitwerpen. Als u de hierna beschreven
veiligheidsinstructies niet opvolgt, kan dat ernstig letsel of
de dood tot gevolg hebben.
Instructie
Lees deze handleiding aandachtig door. Zorg ervoor
dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en
weet hoe u ze moet gebruiken, voordat u de
maaimachine start.
Laat kinderen nooit de maaimachine gebruiken.
Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen
aan de leeftijd van degene die met de machine werkt.
Laat volwassen personen die niet bekend zijn met deze
instructies, nooit de maaimachine gebruiken.
Houd iedereen weg uit het gebied waar u de machine
gebruikt, vooral kinderen en huisdieren. Stop de
maaimachine als iemand het maaigebied binnenkomt.
Er kunnen fatale ongelukken gebeuren als de gebruiker
van de machine niet alert is op de aanwezigheid van
kinderen. Kinderen worden vaak aangetrokken door
een maaimachine en maai-activiteiten. Ga er nooit van
uit dat kinderen op de plaats blijven waar u ze het
laatst heeft gezien.
Houd kinderen weg van de plaats waar gemaaid wordt
en plaats ze onder toezicht van een verantwoordelijke
volwassene.
Let goed op en zet de maaimachine af als kinderen het
maaigebied binnenkomen.
Wees extra voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die het
zicht kunnen belemmeren.
Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
ongevallen of schade aan andere personen of hun
eigendommen.
Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor de
juiste bediening en installatie van accessoires. Gebruik
uitsluitend accessoires die de fabrikant heeft
goedgekeurd.
Voor ingebruikname
Inspecteer grondig het terrein waar u de maaimachine
wilt gebruiken, en verwijder alle stenen, stokken,
draden, botten en andere vreemde voorwerpen.
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en
stevige schoenen.
4
Draag geen schoenen met open tenen en loop niet
blootsvoets.
Draag altijd oogbescherming of een veiligheidsbril die
de ogen geheel afsluit, als u de maaimachine gebruikt.
Waarschuwing: Benzine is uiterst ontvlambaar. Neem
de volgende voorzorgsmaatregelen:
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken
die daar speciaal voor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het
bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor
aanzet. Verwijder nooit de dop van de
brandstoftank en vul nooit benzine bij wanneer de
motor loopt of heet is.
Probeer de machine niet te starten als er benzine is
gemorst. Verwijder de machine van de plek waar is
gemorst, en voorkom elke vorm van open vuur of
vonken totdat de benzinedampen volledig zijn
verdwenen.
Doe steeds de dop weer zorgvuldig op
brandstoftanks en -containers.
Als u brandstof moet aftappen uit de brandstoftank,
doe dit dan in de open lucht.
Vervang defecte geluiddempers.
Controleer voor gebruik de messen, bevestigingsbouten
en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of
beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen
en bouten altijd als complete set om een goede balans te
behouden.
Let erop dat bij machines met meerdere bladen andere
messen kunnen gaan draaien als u een mes draait.
Gebruiksaanwijzing
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen,
omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen
verzamelen.
Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
Zorg dat u op hellingen altijd stevig staat.
Loop stapvoets; nooit rennen.
Houd de handgreep stevig omklemd.
Met een maaimachine dwars op hellingen maaien,
nooit heuvel op en af.
Ga zeer voorzichtig te werk als u op een heuvel van
richting verandert.
Maai niet op al te steile hellingen.
Ga zeer voorzichtig te werk als u de maaimachine
omkeert of naar u toetrekt.
Kijk naar beneden en achterom vóór en tijdens het
achteruitrijden om te zien of er geen kleine kinderen
zijn.
Zorg ervoor dat het mes (of de messen) stilstaat(n) als u
de maaimachine schuin moet houden om oppervlakken
over te steken die niet met gras zijn begroeid, en als u de
machine naar het terrein brengt waar u moet maaien of
daar weer weghaalt.
Gebruik de maaimachine nooit met defecte bescherm-
of afdekplaten of zonder dat de beveiligingen (zoals
veiligheidsschermen en/of grasvanger), op hun plaats
zitten.
Verander nooit de snelheidsinstellingen van de motor.
Schakel de mes- en aandrijfkoppelingen uit voordat u
de motor start.
Neem bij het starten van de motor zorgvuldig de
instructies in acht en houd uw voeten uit de buurt van
het mes of de messen.
Houd de maaimachine niet schuin als u de machine
start of de motor aanzet, behalve als u de machine
schuin moet houden om te starten. Houd de machine in
dat geval niet schuiner dan nodig is, en til alleen de
zijde op die het verst van u verwijderd is.
Zorg ervoor dat u niet voor de afvoeropening staat als
u de motor start.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende
delen. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.
U mag een maaimachine nooit optillen of dragen
terwijl de motor loopt.
Zet de motor af en maakt de bougiekabel los:
voordat u verstoppingen verwijdert of de
afvoertunnel ontstopt;
voordat u de maaimachine controleert, reinigt of
daaraan werkzaamheden verricht;
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de
maaimachine op beschadiging en voer reparaties
uit voordat u de machine opnieuw start en weer in
gebruik neemt; en
als de maaimachine abnormaal begint te trillen
(onmiddellijk nakijken).
Zet de motor af:
als u de maaimachine achterlaat; en
voordat u de brandstoftank bijvult.
Neem gas terug terwijl de motor uitloopt, en als de
motor is uitgerust met een benzinekraantje sluit dan de
brandstoftoevoer af nadat u klaar bent met maaien.
Stop het maaimes (de maaimessen) bij het oversteken
van een grindpad, voetpad, of weg.
5
Zet de motor af en wacht totdat het mes volledig stil
staat voordat u de grasvanger verwijdert.
Gebruik de maaimachine niet als u onder invloed van
alcohol of drugs verkeert.
Als de maaimachine abnormaal begint te trillen, moet
u de motor afzetten en onmiddellijk nagaan wat de
oorzaak daarvan is. Trillingen duiden meestal op
problemen.
Hellingen zijn een hoofdfactor bij ongelukken in verband
met wegglijden en omvallen, waarbij ernstig letsel kan
ontstaan. Als u zich bij een helling ongemakkelijk voelt,
maai die dan liever niet.
Kijk uit voor gaten, geulen, sporen en hobbels. In hoog
gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of
dijken. U loopt dan de kans weg te glijden of uw
evenwicht te verliezen.
Maai niet op nat gras. Dit geeft weinig steun, zodat de
kans bestaat dat u wegglijdt.
Onderhoud en stalling
Zorg dat alle moeren, bouten (in het bijzonder de
bevestigingsbouten van het mes) en schroeven goed
zijn vastgedraaid zodat er veilig met de maaimachine
kan worden gewerkt.
Parkeer de machine nooit in een gebouw waar de
dampen in contact kunnen komen met open vuur of
vonken, terwijl er nog benzine in de tank zit.
Last de motor afkoelen voordat u de maaimachine in
een afgesloten ruimte stalt.
Om brandgevaar te voorkomen moet de motor, de
geluiddemper, het accucompartiment, en de brandstof-
opslagplaats vrij zijn van gras, bladeren en overtollig
smeervet.
Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en
mankementen.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen.
Wees extra voorzichtig als u met benzine omgaat;
benzinedampen zijn explosief.
Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen.
Controleer regelmatig of ze goed werken.
Houd de machine vrij van gras, bladeren of andere aan-
gekoekte rommel. Neem gemorste olie of brandstof op.
Als u een voorwerp raakt, moet u de maaimachine
stoppen en inspecteren. Indien nodig moet u de
machine repareren voordat u de motor start.
Probeer nooit de hoogte van de wielen af te stellen,
terwijl de motor loopt.
De onderdelen van de grasvanger zijn onderhevig aan
slijtage, beschadiging en breuk, waardoor bewegende
onderdelen bloot kunnen komen te liggen of voorwerpen
kunnen worden weggeslingerd. Controleer veelvuldig de
onderdelen en vervang deze indien nodig door
onderdelen die de fabrikant heeft aanbevolen.
De maaimessen zijn scherp en kunnen snijwonden
veroorzaken. Omwikkel het maaimes of draag
handschoenen, en wees extra voorzichtig bij
onderhoud aan de maaimessen.
Verander nooit de snelheidsinstellingen van de motor.
Als u brandstof moet aftappen uit de brandstoftank,
doe dit dan in de open lucht.
Om de beste prestaties en een veilig gebruik te
verzekeren, uitsluitend originele Toro-onderdelen en
accessoires gebruiken.
Zorg ervoor dat de veiligheids- en instructiestickers in
goede staat zijn en vervang ze indien nodig.
Geluidsdruk
Deze machine oefent een maximale geluidsdruk van
98 dBA uit op het gehoor van de bestuurder, gebaseerd op
metingen bij identieke machines volgens procedures zoals
vastgelegd in Richtlijn 98/37/EG.
Geluidsvermogen
Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA,
gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens
procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Trilling
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
5,5 m/s
2
op de handen en armen, gebaseerd op metingen
bij identieke machines volgens procedures zoals
vastgelegd in Richtlijn 98/37/EG.
6
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder
en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of
verdwenen stickers.
93-6654
1. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd,
maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
93-6657
1. Waarschuwing – Lees de
Gebruikershandleiding
.
2. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Blijf op veilige afstand.
3. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
4. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd,
maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
5. Waarschuwing – Zet de motor af alvorens de machine te
verlaten.
93-6664
1. Lees de
Gebruikershandleiding
voor informatie over smering
van de tractieaandrijving om de 25 bedrijfsuren en smering van
de transmissie om de 100 bedrijfsuren.
98-4387
1. Waarschuwing – Draag gehoorbescherming.
7
Montage
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van het voertuig.
De handgreep bevestigen
1. Monteer de handgreep op de buitenkant van de
maaikast in de onderste opening met twee tapbouten
(5/16–18 x 1–1/4 inch), ringen en dunne nylon
inzetmoeren.
2. Bevestig de vergrendelingen aan de handgreep met
twee tapbouten (5/16–18 x 1-1/2 inch), ringen en
nylon inzetmoeren (Fig. 2).
534
5
2
3
4
1
Figuur 2
1. Kabelklembanden
2. Steunstang van
grasvanger
3. Dopborgmoer
4. Handgreep
5. Handgreepvergrendeling
Opmerking: U kunt de handgreep instellen op de hoogte
die u het meest comfortabel vindt. Ga achter de handgreep
staan en bepaal de hoogte. Om de hoogte van de handgreep
in te stellen, plaatst u de tapbouten en moeren waarmee de
vergrendelingen van de handgreep zijn bevestigd aan de
handgreep, in de andere montagegaten in de
vergrendelingen.
3. Schuif de steunstang van de grasvanger door de op één
na hoogste montagegaten in de handgreep en zet elk
eind vast met een dopborgmoer (Fig. 2).
4. Zet de bedieningskabels vast aan de handgreep met
behulp van de kabelklembanden.
Het startkoord bevestigen
Trek het startkoord door de koordgeleider op de
handgreep (Fig. 3).
m–210
2
1
Figuur 3
1. Startkoord 2. Koordgeleider
Opmerking: Om het koord gemakkelijker te kunnen
monteren, moet u de bedieningsstang op de handgreep
indrukken.
Brandstoftank en de
brandstofslang monteren
1. Draai de twee parkerschroeven in de bodem van de
brandstoftank los en verwijder ze (Fig. 4).
530
3
4
5
1
2
Figuur 4
1. Steunplaat van
benzinetank
2. Beugel van brandstoftank
3. Kunststofklemmen
4. Brandstoftank
5. Parkerschroef (2)
2. Haak de kunststofklemmen op de voorzijde van de
brandstoftank vast aan de beugel van de brandstoftank
(Fig. 4).
3. Zet de brandstoftank vast aan de steunplaat met de
twee parkerschroeven (Fig. 4). Draai de schroeven
niet te vast aan.
8
4. Verwijder de rode dop van het uiteinde van de
brandstofslang en van het uiteinde van de
elleboog-fitting op de brandstoftank (Fig. 5).
m-7283
1
2
3
Figuur 5
1. Brandstofslang
2. Elleboog-fitting
3. Brandstofklep
5. Schuif het uiteinde van de brandstofslang op de
elleboog-fitting (Fig. 5).
6. Zet de brandstofslang vast met de klem voor de
brandstofslang (Fig. 5).
De afsluiter van de
afvoertunnel monteren
1. Open het deurtje van de afvoer door de handgreep naar
voren te trekken en naar achteren te bewegen (Fig. 6).
Houd de handgreep van het afvoerdeurtje vast om te
voorkomen dat het veerdeurtje dichtslaat terwijl u de
afsluiter monteert.
m-1914
2
1
Figuur 6
1. Handgreep afvoerdeurtje 2. Afsluiter gedraaid naar
rechts
2. Omdat de afsluiter iets wijder is dan de opening van de
afvoertunnel, moet u de afsluiter een stukje naar rechts
draaien als u deze monteert (Fig. 6).
Opmerking: Let erop dat de pijl op de sticker van de
afsluiter omhoog wijst.
3. Druk de afsluiter helemaal naar binnen totdat de
veerklem op de onderkant van de afsluiter vastklikt op
zijn plaats zodat de afsluiter stevig is bevestigd in de
afvoertunnel (Fig. 7).
m-1915
1
Figuur 7
1. Veerklem
4. Laat de handgreep van het afvoerdeurtje los om de
bovenkant van de afsluiter vast te zetten.
Voor ingebruikname
Het carter vullen met olie
Als u machine voor de eerste keer in gebruik neemt, moet
u het carter vullen met 0,88 liter olie. Gebruik uitsluitend
hoogwaardige reinigingsolie, type SAE 30 of 10W30, met
onderhoudsclassificatie SF, SG, SH of SJ van het
American Petroleum Institute (API).
Olie-inhoud
Met oliefilter 0,88 l
Zonder oliefilter 0,70 l
Controleer voor elk gebruik of het oliepeil tussen de
Bijvullen- en Vol-markeringen op de peilstok staat (Fig. 8).
m-7278
m-7277
1
2
3
Figuur 8
1. Peilstok
2. Vol
3. Bijvullen
Opmerking: Als het carter leeg is, moet u dit voor
ongeveer driekwart met olie vullen; volg daarna de
procedure die in dit hoofdstuk wordt beschreven.
9
Olie bijvullen gaat als volgt:
1. Zet de maaimachine op een horizontaal oppervlak.
2. Maak de omgeving van de peilstok schoon (Fig. 8).
3. Verwijder de peilstok door de dop linksom te draaien
en eruit te trekken.
4. Veeg de peilstok met een schone doek schoon.
5. Steek de peilstok in de vulbuis.
Opmerking: Voor een correcte aflezing van het oliepeil is
het belangrijk dat u de peilstok niet vastdraait.
6. Verwijder de peilstok.
7. Lees het oliepeil af van de peilstok (Fig. 8).
8. Als het peil onder de Bijvullen-markering op de
peilstok staat, giet u langzaam voldoende olie in de
vulopening totdat het peil de Vol-markering op de
peilstok bereikt.
Belangrijk Giet niet te veel olie in het carter; als de
motor daarna gaat lopen, ontstaat schade aan de motor.
Tap de overtollige olie af totdat het oliepeil weer de
Vol-markering bereikt.
9. Steek de peilstok in de vulbuis en draai de dop
rechtsom totdat deze goed vast zit.
De brandstoftank vullen met
benzine
Gebruik voor de beste resultaten schone, verse, loodvrije
benzine met een octaangetal van 87 of hoger. Om te
zorgen dat de benzine voldoende vers is, moet u niet meer
benzine aanschaffen dan u naar verwachting in 30 dagen
zult gebruiken. Als u loodvrije benzine gebruikt, zullen
zich minder verbrandingsproducten in de motor afzetten
en heeft de motor een langere levensduur. U mag ook
gelode benzine gebruiken als er geen loodvrije benzine
verkrijgbaar is.
Belangrijk Meng nooit olie door de benzine.
Belangrijk Nooit methanol, benzine die methanol
bevat, gasohol met meer dan 10% ethanol, superbenzine
of wasbenzine gebruiken, omdat deze het brandstof-
systeem van de motor kunnen beschadigen.
Belangrijk Gebruik geen benzine die nog is
overbleven van een vorig maaiseizoen of die zelfs nog
ouder is.
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Vul de benzinetank in de open lucht wanneer de
motor koud is. Eventueel gemorste benzine
opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
brandstoftank tot maximaal 6 tot 13 mm vanaf
de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de
benzine ruimte om uit te zetten.
Als u werkt met benzine, mag u nooit roken en
moet u uit de buurt blijven van open vuur of
plaatsen waar benzinedampen door een vonk
tot ontbranding kunnen komen.
Benzine in een goedgekeurd benzinevat en
buiten bereik van kinderen bewaren.
Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen
kunt opmaken.
Gevaar
Tijdens het bijvullen van benzine kan in bepaalde
omstandigheden een statische lading ontstaan die
de benzine tot ontbranding kan brengen. Brand of
explosie van benzine kan letsel van u of anderen
en materiële schade veroorzaken.
Benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt
van de machine zetten alvorens de
brandstoftank bij te vullen.
Benzinevaten niet in een vrachtwagen of
aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kunnen isoleren, waardoor de
afvoer van statische lading wordt bemoeilijkt.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste
een machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, moet u dergelijke
machines op een truck of een aanhanger bij
voorkeur uit een draagbaar vat bijvullen, niet
met behulp van een vulpistool van een pomp.
Als een vulpistool moet worden gebruikt, de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat
houden, totdat het bijvullen voltooid is.
10
Gebruik regelmatig een brandstofstabilisator/conditioner
tijdens gebruik en stalling. Een stabilisator/conditioner
houdt tijdens het gebruik de motor schoon en voorkomt
dat er tijdens de stalling harsachtige afzettingen in de
motor worden gevormd.
Belangrijk Gebruik nooit andere brandstofadditieven
dan een brandstofstabilisator/conditioner. Gebruik geen
stabilizers op basis van alcohol zoals ethanol, methanol,
of isopropanol.
1. Maak de omgeving van de dop de brandstoftank
schoon (Fig. 9).
2
1
m-7279
3
Figuur 9
1. Vulbuis/Peilstok (olie)
2. Dop van brandstoftank
3. Luchtfilter
2. Verwijder de dop van de tank.
3. Vul de brandstoftank met loodvrije benzine tot op 6 tot
13 mm van de bovenrand van de tank. Niet tot in de
vulbuis bijvullen.
Belangrijk Vul de brandstoftank tot maximaal 6 mm
van de bovenrand van de tank omdat de benzine ruimte
nodig heeft om te kunnen uitzetten.
4. Doe de dop weer op de tank en veeg eventueel
gemorste benzine weg.
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van het voertuig.
Telkens voordat u gaat maaien, moet u controleren of de
zelfaandrijving en de bedieningsstang nog goed werken.
Als u de bedieningsstang loslaat moeten de motor en de
zelfaandrijving stoppen. Doen ze dat niet, dan moet u
contact opnemen met een erkende Service Dealer.
Deze machine stelt de bestuurder bloot aan
geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij
langdurige blootstelling kan dit leiden tot
gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze machine
gebruikt.
Voorzichtig
1
2
Figuur 10
1. Voorzichtig 2. Draag gehoorbescherming
Bedieningsorganen
De bedieningsstang van het maaimes, de gashendel en de
handgreep van het startkoord zitten aan het bovenste deel
van de handgreep, zoals te zien in Figuur 11.
222
2
1
3
Figuur 11
1. Bedieningsstang van
maaimes
2. Gashendel
3. Handgreep startkoord
11
Motor starten
1. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Fig. 12).
1
m-7280
Figuur 12
1. Bougiekabel
2. Open de brandstofklep (Fig. 9).
3. Zet de gashendel op (Choke) (Fig. 11).
4. Zet de rijsnelheidsregelaar op (Neutraal)
(Fig. 13).
224
1
Figuur 13
1. Rijsnelheidsregelaar
5. Trek de handgreep van het startkoord (Fig. 9)
langzaam uit totdat u weerstand voelt, daarna krachtig
uittrekken.
6. Als de motor start, kunt u met de desbetreffende
hendels de gastoevoer en de rijsnelheid naar wens
regelen.
Opmerking: Wil de motor na drie pogingen niet starten,
herhaal dan de stappen 3 tot en met 6.
Motor afzetten
1. Zet de bedieningsstang van het maaimes vrij en zet de
gashendel op (UIT).
2. Maak de kabel van de bougie los als u de maaimachine
niet gebruikt of onbeheerd achterlaat.
Bediening van het mes en de
zelfaandrijving
1. Zorg ervoor dat de bedieningsstang van het mes op A
(Fig. 14) staat.
m-3769
A
B
C
Figuur 14
2. Schuif de bedieningsstang naar rechts en zet deze op B
om het mes in te schakelen (Fig. 14).
3. Druk de bedieningsstang tegen de handgreep op C om
te rijden (Fig. 14).
Opmerking: Om de tractie-aandrijving af te zetten zonder
het mes uit te schakelen, zet u de bedieningsstang
langzaam vrij totdat deze op B staat. Voor zelfaandrijving
met uitgeschakeld mes, drukt u de bedieningsstang tegen
de handgreep op C zonder de bedieningsstang naar rechts
te schuiven.
De maaimachine heeft 3 rijsnelheden. 1 is langzaam, 2 is
medium en 3 is snel. De rijsnelheidsregelaar bevindt zich
op de achterzijde van de drijfriemkap (Fig. 13).
Opmerking: U kunt de snelheid variëren door de afstand
tussen bedieningsstang en handgreep te vergroten of te
verkleinen. Laat de bedieningsstang zakken om de
maaimachine af te remmen als u een bocht maakt of de
machine te snel voor u gaat. Als u de bedieningsstang te
veel laat zakken, stopt de zelfaandrijving van de maai-
machine. Duw de bedieningsstang naar de handgreep toe
om de snelheid te verhogen. Wanneer de bedieningsstang
dicht tegen de handgreep is aangedrukt, beweegt de
maaimachine zich voort met de maximale snelheid. Zet de
rijsnelheidshendel op (Neutraal) wanneer u de
maaimachine gebruikt om te trimmen en wanneer u deze
onbeheerd achterlaat.
12
Afsluiter van afvoertunnel
gebruiken
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Plaats de tunnelafsluiter; zie De afsluiter van de
afvoertunnel monteren, blz. 8.
3. Om de afsluiter te verwijderen, beweegt u de handgreep
van het afvoerdeurtje naar achteren en trekt u de
veerklem op de bodem van de afsluiter omhoog. Als de
afsluiter ontgrendeld is, trekt u hem uit de afvoertunnel.
Opmerking: Als het gras dik en sappig is, kan het maaisel
zich opeenhopen op en rond de afsluiter. Dit kan
verwijdering van de afsluiter bemoeilijken. Na elk gebruik
moet u de afsluiter grondig reinigen.
Maaihoogte instellen
Elk wiel kan afzonderlijk worden ingesteld met een
maaihoogtehendel. De instelbare maaihoogten zijn
25 mm, 38 mm, 51 mm, 64 mm, 76 mm en 89 mm.
Gevaar
Bij het verstellen van een maaihoogtehendel
kunnen uw handen in aanraking komen met een
bewegend mes. Dit kan ernstig lichamelijk letsel
veroorzaken.
Zet de motor af en wacht tot alle bewegende
delen stilstaan voordat u de maaihoogte instelt.
Plaats uw vingers niet onder de maaikast als u
de maaihoogte instelt.
1. Druk de maaihoogtehendel tegen het wiel (Fig. 15) en
kies de gewenste maaihoogte.
m-225
1
Figuur 15
1. Maaihoogtehendel van wiel
2. Laat de maaihoogtehendel los en zorg ervoor dat deze
goed in de uitsparing valt.
3. Alle wielen moeten op dezelfde maaihoogte worden
ingesteld.
De grasvanger gebruiken
Het kan voorkomen dat u de grasvanger wilt gebruiken
voor extra lang gras, sappig gras of bladeren.
Montage van de grasvanger
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Zorg ervoor dat de handgreep van het afvoerdeurtje
helemaal naar voren staat en de pen vastzit in de
grendel (Fig. 16).
m-1912
1
3
2
Figuur 16
1. Grasvangerframe op
steunstang
2. Pen in grendel
3. Handgreep geheel naar
voren. Afvoerdeurtje
gesloten.
3. Schuif de opening in het grasvangerframe op de
steunstang op de afvoertunnel (Fig. 16).
4. Plaats de achterkant van het frame op de steunstang
van de grasvanger.
5. Trek de handgreep van het afvoerdeurtje naar voren
totdat de pen loskomt uit de grendel, en beweeg de
handgreep naar achteren totdat de pen is vergrendeld
in de uitsparing voor de grasvanger (Fig. 17).
m-1913
1
Figuur 17
1. Pen vergrendeld in uitsparing voor grasvanger
Opmerking: Het afvoerdeurtje in de maaikast staat nu
open.
13
Maaien met de grasvanger
Door een versleten grasvanger kunnen steentjes
en andere voorwerpen worden uitgeworpen in de
richting van de bestuurder of de omstanders.
Uitgeworpen voorwerpen kunnen ernstig
lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen aan de
bestuurder of omstanders.
Controleer de grasvanger regelmatig. Plaats een
nieuwe Toro-grasvanger als de oude is beschadigd.
Waarschuwing
Maai het gras totdat de grasvanger vol is.
Belangrijk Laat de grasvanger niet te vol worden.
De grasvanger verwijderen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Breng de handgreep van het afvoerdeurtje omhoog en
beweeg deze naar voren totdat de veiligheidspen
vastzit in de vergrendeling (Fig. 16).
3. Grijp de handgrepen aan de voorkant en de achterkant
van de grasvanger vast en til deze uit de maaimachine.
4. Kantel de grasvanger langzaam naar voren om het
maaisel eruit te storten.
5. Voor montage van de grasvanger, zie Montage van de
grasvanger, blz. 12.
Gevaar
Als het afvoerdeurtje niet geheel is gesloten, kan
de maaimachine voorwerpen uitwerpen. Deze
kunnen ernstig lichamelijk of dodelijk letsel
veroorzaken.
Als het afvoerdeurtje niet geheel kan worden
gesloten omdat het maaisel de afvoer heeft verstopt,
zet u de motor af en beweegt u de handgreep van
het afvoerdeurtje voorzichtig heen en weer totdat u
het deurtje geheel kunt sluiten. Als u het deurtje
nog niet kunt sluiten, verwijder dan de verstopping
met een stok, niet met de hand.
Gevaar
De maaimachine kan maaisel en andere voorwerpen
uitwerpen door een open afvoertunnel. Voorwerpen
die met genoeg kracht worden weggeslingerd
kunnen de bestuurder of omstanders ernstig
verwonden, mogelijk zelfs met dodelijke afloop.
Open nooit de deur van de afvoertunnel terwijl de
motor nog draait.
Tips voor bediening en gebruik
Neem de veiligheidsinstructies goed door en lees deze
handleiding zorgvuldig, voordat u met de
maaimachine gaat werken.
Verwijder uit het werkgebied stokken, stenen, draden,
takken en andere rommel die het mes kan raken en
wegslingeren.
Houd iedereen, met name kinderen en huisdieren, weg
uit het werkgebied.
Voorkom contact met bomen, muren, hoekstenen en
andere vaste voorwerpen. Maai nooit met opzet over
voorwerpen.
Als de maaimachine toch een voorwerp raakt en begint
te trillen, moet u meteen de motor afzetten, de
bougiekabel losmaken en de maaimachine op
beschadiging controleren.
Zorg dat u gedurende het hele seizoen steeds met een
scherp maaimes maait. Vijl regelmatig kerven en
inkepingen in het mes weg.
Vervang indien nodig het maaimes door een origineel
Toro-mes.
Maai uitsluitend droog gras of droge bladeren. Nat
gras en natte bladeren gaan aankoeken en kunnen
verstopping van de maaimachine of afslaan van de
motor veroorzaken.
Als u nat gras en natte bladeren maait, kunt u
uitglijden, in aanraking komen met het mes en
ernstig letsel oplopen.
Maai uitsluitend in droge omstandigheden.
Waarschuwing
Reinig de onderkant van de maaidek telkens nadat u
hebt gemaaid. Zie Onderkant van de maaikast
reinigen, blz. 16.
14
Houd de motor steeds in goede conditie.
Zet het motortoerental in de hoogste stand om de beste
maairesultaten te verkrijgen.
Als de motor van de maaimachine tijdens het
maaien sneller loopt dan de fabrieksinstelling, kan
de machine een stuk van het mes of een
motoronderdeel uitwerpen in de richting van de
gebruiker of de omstanders. Dit kan ernstig
lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Nooit het ingestelde maximumtoerental van de
motor veranderen.
Als u denkt dat het motortoerental hoger is dan
normaal, moet u contact opnemen met een
erkende Service Dealer.
Waarschuwing
Reinig regelmatig het luchtfilter. Bij fijnmaken zal
meer maaisel en stof ontstaan, waardoor het luchtfilter
verstopt raakt en de prestaties van de motor minder
worden.
Gras maaien
Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per
jaargetijde. Hartje zomer kunt u het gras het beste
maaien bij een maaihoogte-instelling van 51 mm,
64 mm of 76 mm. U moet telkens niet meer dan
ongeveer een derde van de grassprieten afmaaien.
Maai niet met een stand lager dan 51 mm, tenzij de
grasmat dun is, of als het laat in het najaar is wanneer
het gras langzamer begint te groeien.
Als u gras maait dat langer dan 15 cm is, kunt u beter
eerst maaien in de maximale maaihoogtestand, waarbij
u langzaam loopt. Vervolgens gaat u maaien bij een
lagere stand om het gazon een zo fraai mogelijk
uiterlijk te geven. Als het gras te lang is en in hoopjes
achterblijft op het gazon, kan de maaimachine
geblokkeerd raken, waardoor de motor afslaat.
Maai steeds in wisselende richtingen. Hierdoor wordt
het maaisel beter over het gazon verstrooid, zodat het
gazon gelijkmatig wordt bemest.
Als u met het uiterlijk van het voltooide gazon niet
tevreden bent, probeer dan een of meer van de volgende
stappen:
Slijp het mes.
Loop langzamer tijdens het maaien.
Stel de maaimachine af op een hogere maaihoogte.
Maai het gras vaker.
Laat de maaibanen overlappen in plaats van steeds een
volledig nieuwe baan te maaien.
Stel de maaihoogte bij de voorwielen één stand lager
in dan bij de achterwielen. Bijvoorbeeld: stel de
maaihoogte van de voorwielen af op 51 mm en die van
de achterwielen op 64 mm.
Bladeren fijnmaken
Na het maaien moet altijd 50 % van het gazon
zichtbaar blijven door de bladerlaag. Dit kan een of
meerdere rondgangen over de bladeren vereisen.
Als u het gazon met een lichte laag bladeren wilt
bedekken, moet u alle wielen afstellen op dezelfde
maaihoogte.
Als er een laag bladeren van meer dan 12,7 cm op het
gazon ligt, moet u de voorwielen een of twee
uitsparingen hoger afstellen dan de achterwielen.
Hierdoor kunnen de bladeren gemakkelijker onder het
maaidek worden ingevoerd.
Als de maaimachine de bladeren niet fijn genoeg
maakt, is het beter om wat langzamer te maaien.
Als u veel eikenbladeren fijnmaakt, kunt u in het
voorjaar kalk op het gazon strooien. Dit vermindert de
zuurgraad van de eikenbladeren.
15
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van het voertuig.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
Voor elk gebruik
Motoroliepeil controleren.
De stoptijd van de mesrem controleren. Het mes moet stoppen binnen drie
seconden nadat de beugel is vrij gezet; als dit niet het geval is, moet u contact
opnemen met een erkende Service Dealer om de mesrem te laten repareren.
Maaisel en vuil van de onderkant van de maaikast verwijderen.
De afvoertunnel en de afsluiter reinigen.
5 Uren Bevestigingen van maaimes en motor controleren. Draai deze aan als ze los zitten.
25 Uren Schuimelement van luchtfilter reinigen.
50 Uren
Motorolie verversen (zonder het oliefilter).
1
Het mes slijpen of vervangen; zorg ervoor dat het mes scherp blijft als de
snijrand als gevolg van zware en zanderige omstandigheden snel bot wordt.
Controleren of het brandstofsysteem lekt en/of de brandstofslang sporen van
slijtage vertoont. Indien nodig onderdelen vervangen.
Maaisel en rommel van de onderkant van de drijfriemkap verwijderen.
De draaiarmen smeren.
75 Uren Zelfaandrijving afstellen.
100 Uren
Oliefilter vervangen.
Bougie controleren en indien nodig vervangen.
Papieren luchtfilterelement reinigen.
Koelsysteem reinigen; maaisel, rommel of vuil van de koelribben van de motor
en de startmotor verwijderen. Reinig het systeem vaker als de machine wordt
gebruikt in vuile omstandigheden of veel maaisel wordt gevormd.
Brandstoffilter reinigen.
Tandwielkast smeren.
Mesremkabel afstellen.
Wielen onderhoudsbeurt geven.
300 Uren
Papieren luchtfilterelement vervangen. Vaker vervangen bij werken in stoffige
omstandigheden.
Stalling
Laat de benzine uit de brandstoftank lopen voordat u vereiste reparaties uitvoert
of de machine stalt.
1
Ververs de motorolie na de eerste 8 bedrijfsuren.
Belangrijk Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Voorzichtig
Als u de kabel op de bougie laat zitten, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Verwijder de bougiekabel van de bougie alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
Druk de kabel opzij, zodat hij niet per ongeluk contact kan maken met de bougie.
16
Oliepeil van de motor
controleren
Voordat u de maaimachine gaat gebruiken, moet u eerst
controleren of het oliepeil tussen de Bijvullen- en Vol-
markeringen op de peilstok staat (Fig. 8). Als de olie lager
staat dan Add (bijvullen), moet u olie bijvullen. Zie Het
carter vullen met olie, blz. 8.
Onderkant van de maaikast
reinigen
Om de beste maairesultaten te verkrijgen, moet u de
onderkant van de maaikast schoon houden. Let vooral op
dat er geen vuil of rommel aan de uitstoters zit (Fig. 18).
757
1
Figuur 18
1. Uitstoters
Wassen
1. Zet de grasmaaier op een vlak oppervlak van asfalt of
beton, dicht bij een tuinslang.
2. Start de motor.
3. Houd de tuinslang ter hoogte van de handgreep en
richt de waterstraal op de grond, net vóór het
rechterachterwiel (Fig. 19).
1093
1
Figuur 19
1. Rechterachterwiel
Opmerking: Het maaimes zuigt het water in de
maaier, waardoor maaisel wordt weggespoeld. Laat het
water lopen totdat er geen maaisel meer onder de
maaikast vandaan komt.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
5. Draai de waterkraan dicht.
6. Start de grasmaaier en laat deze een aantal minuten
draaien om het vocht op de grasmaaier en diens
componenten te laten opdrogen.
Schrapen
Als u niet alle rommel aan de onderkant van de maai-
machine kunt wegwassen, moet u de machine schoon
schrapen.
1. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 12).
2. Tap de benzine af uit de brandstoftank. Zie Benzine
aftappen uit de brandstoftank en Brandstoffilter
reinigen, blz. 19.
Als de maaimachine kantelt, kan er benzine uit de
carburateur of benzinetank lekken. Benzine is
uitermate ontvlambaar en explosief en kan in
bepaalde omstandigheden lichamelijk letsel of
materiële schade veroorzaken.
Voorkom dat er benzine wordt gemorst door de
motor droog te laten lopen of de benzine te
verwijderen met een handpomp.
Waarschuwing
3. Kantel de maaimachine op de rechterzijde (Fig. 18).
4. Verwijder vuil en maaisel met een hardhouten
schraper. Vermijd bramen en scherpe randen.
5. Zet de maaimachine weer rechtop.
6. De brandstoftank vullen.
7. De bougiekabel aansluiten op de bougie.
De afvoertunnel en de afsluiter
reinigen
U moet de afsluiter van de afvoertunnel verwijderen en
reinigen telkens nadat u de maaimachine hebt gebruikt.
Het deurtje van de afvoertunnel moet altijd goed gesloten
zijn als de handgreep wordt losgezet. Indien het
afvoerdeurtje niet goed kan worden gesloten als gevolg
van rommel, moet de binnenzijde van de afvoertunnel en
het deurtje grondig worden gereinigd.
17
Waarschuwing
Maaisel en andere voorwerpen kunnen worden
uitgeworpen uit een geopende afvoertunnel en
ernstig of dodelijk letsel toebrengen aan de
bestuurder of de omstanders.
Start of gebruik de maaimachine pas nadat u één
van de volgende zaken heeft gecontroleerd:
De afsluiter van de afvoertunnel zit stevig vast
in de afvoertunnel.
De grasvanger zit stevig op zijn plaats.
De optionele zijafvoerset zit stevig op zijn plaats.
Het deurtje van de afvoertunnel is gesloten.
Onderhoud van het luchtfilter
Reinig het schuimfilterelement om de 25 bedrijfsuren.
Reinig het papieren filterelement om de 100 bedrijfsuren.
Vervang het papieren luchtfilterelement om de 300
bedrijfsuren of eenmaal per seizoen; dit moet vaker
gebeuren in stoffige omstandigheden.
Belangrijk Laat de motor nooit zonder luchtfilter
draaien; hierdoor wordt ernstige motorschade veroorzaakt.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 12).
3. Draai de schroef los waarmee het luchtfilterdeksel
vastzit (Fig. 20).
1
2
3
m-7282
Figuur 20
1. Schroef
2. Deksel
3. Papieren luchtfilterelement
4. Verwijder het luchtfilterdeksel en maak dit grondig
schoon (Fig. 20).
5. Verwijder het papieren luchtfilterelement en gooi dit
weg (Fig. 21).
m-7281
1
2
Figuur 21
1. Papieren luchtfilterelement 2. Schuimfilterelement
Belangrijk Papieren filterelement nooit schoonmaken.
6. Verwijder het schuimfilterelement en was dit met een
mild reinigingsmiddel en water. Dep dit daarna droog
(Fig. 21).
7. Drenk het schuimfilterelement in olie en knijp dit
vervolgens uit (niet wringen) om de overtollige olie te
verwijderen.
8. Monteer het schuimfilterelement.
9. Monteer het nieuwe luchtfilterelement.
10.Monteer het luchtfilterdeksel en zet dit vast met de
schroef.
Motorolie verversen
Ververs de olie na de eerste 8 bedrijfsuren en daarna om
de 50 bedrijfsuren of elk seizoen (vaker in stoffige of
vuile omstandigheden).
1. Laat de motor eerst lopen zodat de motorolie wordt
opgewarmd.
Opmerking: Warme olie is vloeibaarder en voert
vervuilingen beter mee.
Waarschuwing
De olie kan heet zijn nadat de motor heeft
gelopen; contact met hete olie kan ernstig
brandwonden veroorzaken.
Vermijd contact met hete motorolie als u deze
aftapt.
2. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
3. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 12).
4. Plaats een geschikte opvangbak onder de linkerzijde
van de maaimachine.
18
5. Verwijder de peilstok door de dop linksom te draaien
en eruit te trekken (Fig. 8).
6. Verwijder de aftapplug onder het oliefilter.
7. Hef de rechterkant van de maaimachine op om de olie
in de opvangbak te laten lopen.
Opmerking: U kunt de olie ook uit het carter
verwijderen met behulp van een olieafzuigpomp.
8. Laat de linkerzijde van de maaimachine neer.
9. Steek de peilstok in de vulbuis en draai de dop
rechtsom totdat deze goed vast zit.
10.Voer de oude olie af volgens de plaatselijk geldende
voorschriften.
11. Vul het carter met nieuwe olie tot aan de Vol-
markering op de peilstok. Zie Het carter vullen met
olie, blz. 8.
12.Veeg eventueel gemorste olie weg.
Onderhoud van het maaimes
Maai altijd met een scherp mes. Een scherp mes snijdt het
gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 12).
3. Tap de benzine af uit de brandstoftank; zie Benzine
aftappen uit de brandstoftank en Brandstoffilter
reinigen, blz. 19.
4. Kantel de maaimachine op de rechterzijde (Fig. 22).
757
1
2
3
Figuur 22
1. Mes
2. Mesbout en klemring
3. Versneller
Het mes controleren
Controleer voorzichtig het maaimes op scherpte en
slijtage, in het bijzonder op de plaats waar het platte en
het gekromde deel samenkomen (Fig. 23A). Omdat het
metaal dat het platte en gekromde deel van het mes
verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend
materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u gaat
maaien. Als u een gleuf of slijtplek ziet (Fig. 23B en
23C), moet u het mes vervangen; zie Het maaimes
verwijderen, blz. 19.
270
1
1
1
2
3
4
A
B
C
Figuur 23
1. Wiek
2. Platte deel van het mes
3. Slijtage
4. Groefvorming
Opmerking: De beste resultaten krijgt u door een nieuw
mes te monteren voordat het maaiseizoen begint. In de
loop van het jaar vijlt u dan kleine inkepingen of deuken
weg, zodat u een goede snijkant blijft houden.
Gevaar
Een versleten of beschadigd mes kan breken en
een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in
de richting van de bestuurder of omstanders en
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op
slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
19
Het maaimes verwijderen
1. Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een
dikke handschoen.
2. Verwijder de mesbout, de klemring, de versneller en
het mes (Fig. 22).
Het maaimes slijpen
Vijl de bovenkant van het mes bij, zodat de
oorspronkelijke snijhoek (Fig. 24A) en binnenste
snijkantradius (Fig. 24B) gehandhaafd blijft. Het mes
blijft in balans als u evenveel materiaal weghaalt van
beide snijkanten.
153
1
m4783
2
AB
Figuur 24
1. Slijp alleen onder deze
hoek
2. Behoud hier de
oorspronkelijke radius
Controle van de balans van het mes
1. Controleer de balans van het mes door het gat in het
midden van het mes boven een spijker of de steel van
een schroevendraaier te houden, die horizontaal in een
bankschroef is geklemd (Fig. 25).
1007
Figuur 25
Opmerking: U kunt de balans ook controleren met behulp
van een voor commerciële doeleinden vervaardigde
mesbalans.
2. Als één van de uiteinden van het mes omlaag draait,
vijlt u nog wat materiaal aan die kant weg (niet van de
snijrand of het uiteinde bij de snijrand). Het mes is in
balans als geen van beide uiteinden omlaag beweegt.
Het maaimes monteren
1. Monteer een scherp, gebalanceerd Toro-mes, de
versneller, de klemring en de mesbout. De wiek van
het mes moet naar de bovenkant van de maaikast
wijzen om het mes op de juist wijze te monteren.
Draai de mesmoeren vast met een torsie van 68 Nm.
Als u de maaimachine zonder versneller gebruikt,
kan het mes verbuigen, kromtrekken of breken.
Hierdoor kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel
worden toegebracht aan de gebruiker of de
omstanders.
Gebruik de maaimachine nooit als dat de
versneller niet is gemonteerd.
Waarschuwing
2. Zet de maaimachine weer rechtop.
3. De bougiekabel aansluiten op de bougie.
Benzine aftappen uit de
brandstoftank en
Brandstoffilter reinigen
Het brandstoffilter (filterzeef) bevindt zich aan de
binnenkant van de benzinetank. Reinig het brandstoffilter
om de 100 bedrijfsuren.
1. Zet de motor af en wacht tot deze is afgekoeld.
Belangrijk U mag uitsluitend benzine aftappen als de
motor koud is.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 12).
3. Verwijder de brandstofslang door de pijpklem bij de
carburateur los te maken (Fig. 31).
4. Open de brandstofklep door de hendel op OPEN te
zetten (Fig. 9).
5. Laat alle benzine uit de tank en de brandstofleiding in
een goedgekeurd benzinevat lopen.
6. Verwijder de benzinetank van de maaimachine.
7. Giet een kleine hoeveelheid benzine in de tank, schud
de tank en laat de benzine daarna in een goedgekeurd
benzinevat lopen.
8. Monteer de brandstoftank en de brandstofslang; zie
Brandstoftank en de brandstofslang monteren, blz. 7.
20
Ruimte onder de drijfriemkap
reinigen
Zorg ervoor dat de ruimte onder de drijfriemkap vrij blijft
van rommel of vuil.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Verwijder de bouten waarmee de drijfriemkap
(Fig. 26) is bevestigd aan de maaikast.
m-224
1
Figuur 26
1. Drijfriemkap
3. Til de drijfriemkap omhoog en veeg alle rommel weg
uit de omgeving van de riem.
4. De drijfriemkap terugplaatsen.
Smering van de draaiarmen
Om de 50 bedrijfsuren of bij het einde van het seizoen
moeten de draaiarmen worden gesmeerd.
1. Zet de maaihoogtehendels van de achterwielen in de
middelste afstelling.
2. Veeg de smeernippels af met een schone doek
(Fig. 27).
m-232
1
Figuur 27
1. Smeernippel
3. Zet de vetspuit op de smeernippel en pomp er
voorzichtig twee à drie slagen Nr 2 smeervet op
lithiumbasis voor algemene doeleinden in (Fig. 27).
Opmerking: Als de druk te hoog is, kunnen de pakkingen
worden beschadigd.
Zelfaandrijving afstellen
Als de zelfaandrijving niet werkt of de machine de neiging
heeft om voorwaarts te kruipen als de bedieningsstang zich
meer dan 3,8 cm van de handgreep bevindt, moet u de
bedieningsknop voor de wielaandrijving op de achterkant
van de tandwielkast afstellen.
1. Sluit het deurtje van de maaikast en verwijder de
grasvanger.
2. Draai de bedieningsknop een / slag naar rechts als de
zelfaandrijving van de maaimachine niet werkt. Als de
machine voorwaarts kruipt, moet u de bedieningsknop
een / slag naar links draaien om de riem losser te
zetten (Fig. 28).
m-228
1
Figuur 28
1. Bedieningsknop
3. Trek de maaimachine langzaam naar achteren terwijl u
de bedieningsstang voor de zelfaandrijving geleidelijk
in de richting van de handgreep beweegt.
Opmerking: De afstelling is correct als de achterwielen
ophouden te draaien en de bedieningsstang voor de
zelfaandrijving zich ongeveer 2,5 cm van de handgreep
bevindt (Fig. 29).
m-513
1
Figuur 29
1. 2,5 cm
21
Onderhoud van de bougie
Controleer de bougie om de 100 bedrijfsuren. Gebruik een
NGK BPR5ES bougie of een bougie van een equivalent
type.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 12).
3. Maak de omgeving van de bougie schoon.
4. Haal de bougie uit de cilinderkop.
Belangrijk Als de bougie gebarsten of vuil is, moet
deze worden vervangen. U mag de elektroden niet
reinigen omdat hierdoor gruis in de cilinder terecht kan
komen. Dit leidt meestal tot beschadiging van de motor.
5. Stel de elektrodenafstand in op 0,76 mm (Fig. 30).
m-110
1
Figuur 30
1. 0,76 mm
6. Plaats de bougie en de pakkingafdichting.
7. Draai de bougie vast met een torsie van 23 Nm.
8. De bougiekabel aansluiten op de bougie.
Motoroliefilter vervangen
Vervang het oliefilter (Fig. 31) om de 100 bedrijfsuren of
jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
m-7284
1 2
Figuur 31
1. Oliefilter 2. Brandstofslang
1. Laat de motor eerst lopen zodat de olie wordt
opgewarmd.
De olie kan heet zijn nadat de motor heeft
gelopen; contact met hete olie kan ernstig
brandwonden veroorzaken.
Vermijd contact met hete motorolie als u deze
aftapt.
Waarschuwing
2. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
3. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 12).
4. Tap de motorolie af; zie Motorolie verversen, blz. 17.
5. Leg een lap onder het oliefilter om olie op te vangen
die weglekt als u het filter verwijdert.
6. Verwijder het oliefilter.
7. Smeer met uw vinger een laagje olie op de rubberen
pakking van het nieuwe filter (Fig. 32).
m3862
1
Figuur 32
1. Pakking
8. Monteer het nieuwe filter en draai dit met 2/3 slag
vast.
9. Vul het carter met nieuwe olie tot aan de Vol-streep op
de peilstok; zie Het carter vullen met olie, blz. 8.
10.De bougiekabel aansluiten op de bougie.
11. Laat de motor ongeveer 3 minuten lopen.
12.Zet de motor af, wacht totdat alle bewegende onder-
delen tot stilstand zijn gekomen, en controleer op
olielekkage rond het filter.
13.Vul olie bij om de hoeveelheid olie in het oliefilter
weer op peil te brengen. Zie Oliepeil van de motor
controleren, blz. 16.
14.Voer de oude oliefilter af volgens de plaatselijk
geldende voorschriften.
22
Tandwielkast smeren
U moet de tandwielkast om de 100 bedrijfsuren smeren.
1. Verwijder de grasvanger.
2. Plaats de smeerspuit op de smeernippel via de opening
van de drijfriemkap (Fig. 33).
m-224
2
1
Figuur 33
1. Drijfriemkap 2. Smeernippel
3. Pomp 1 à 2 keer voorzichtig Nr 2 Smeervet op
lithiumbasis voor algemene doeleinden in de nippel.
4. Monteer de grasvanger.
Kabel van de mesrem afstellen
Telkens wanneer er een nieuw mesremkabelset wordt
gemonteerd of de riem wordt vervangen, moet de
mesremkabel worden afgesteld.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 12).
3. Controleer de afstelling van de kabel door de
bedieningsstang naar de handgreep te bewegen totdat
de kabel strak staat.
Opmerking: De afstand tussen de remhendel en de
handgreep moet 5–6 mm bedragen. Om de kabel af te
stellen, gaat u verder naar stap 4.
4. Draai de moer op de kabelbeugel los (Fig. 34).
1
2
4
3
Figuur 34
1. Handgreep
2. Remhendel
3. 5–6 mm
4. Kabelbeugel
5. Steek een voorwerp van 5–6 mm tussen de remhendel
en de handgreep.
6. Trek de kabelgeleiding omlaag totdat de kabel strak
staat.
7. Draai de moer vast.
Onderhoud van de wielen
De wielen verwijderen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 12).
3. Verwijder de tapbout, het afstandsstuk van het wiel en
de borgmoer waarmee het wiel is gemonteerd op de
draaiarm (Fig. 35).
296
12 3 45
67 5 7 8 9
1
Figuur 35
1. Borgmoeren
2. Afstandsstuk van wiel
3. Lager/naaf-stel
4. Afstandsstuk van lager
5. Wielhelft
6. Kunststofkap (alleen
achterwielen)
7. Lip
8. Lager (2)
9. Tapbout
4. Verwijder de wielhelften van het wiel door de vier
tapbouten en de vier borgmoeren los te draaien (Fig. 35).
Opmerking: Als de lagers moeten worden verwijderd van
het lager/naaf-stel, dient u te drukken op het afstandsstuk
van het lager (Fig. 35).
23
De wielen monteren
1. Plaats de band op een wielhelft en breng de lippen op
elke band in één lijn (Fig. 35).
2. Plaats het lager/naaf-stel in de middelste opening van
de wielhelft. Zorg ervoor dat de ondersteuningen van
de naaf zijn geplaatst op de flens van de opening
(Fig. 35).
3. Plaats de andere wielhelft op het lager/naaf-stel en
breng het wiel, de lippen van de banden en de
montagegaten op één lijn (Fig. 35).
4. Zet de wielhelften niet te strak aan elkaar. Gebruik
hiervoor twee volledig getapte schroeven of bouten
(1/4–20 x 1,50 inch) en niet-borgende moeren. Draai
de schroeven of bouten in de tegenoverliggende gaten
(Fig. 35).
5. Controleer of alle onderdelen in één lijn staan en draai
de schroeven vast. Draai de schroeven afwisselend aan
een zijde vast ten behoeve van een gelijkmatige montage
totdat de wielhelften tegen elkaar zitten (Fig. 35).
6. Plaats de 2 tapbouten en 2 contramoeren, die u eerder
hebt verwijderd, in de overblijvende gaten in de
wielhelften en draai ze vast. Verwijder de 2 lange
schroeven of bouten en vervang ze door de 2
tapbouten en 2 borgmoeren (Fig. 35).
7. Monteer het wiel weer op de draaiarm met de
tapbouten, het afstandsstuk en een borgmoer. Zorg
ervoor dat het afstandsstuk is geplaatst tussen de
wielnaaf en de draaiarm (Fig. 35).
Stalling
Om de maaimachine klaar te maken voor de stalling buiten
het maaiseizoen moeten de aanbevolen onderhouds-
procedures worden uitgevoerd. Zie Onderhoud, blz. 15.
Stal de maaimachine op een koele, schone en droge
plaats. Bedek de maaimachine om deze te beschermen en
schoon te houden.
Het brandstofsysteem
gebruiksklaar maken
Benzine kan bij langdurige opslag verdampen en
de benzinedampen kunnen ontploffen als zij in
contact komen met een open vuur.
Bewaar benzine niet voor langere tijd.
Stal de maaimachine niet met benzine in de
brandstoftank of de carburateur in een
afgesloten ruimte waar open vuur is.
(bijvoorbeeld een oven of de waakvlam van een
boiler).
Laat de motor afkoelen voordat u de
maaimachine in een afgesloten ruimte stalt.
Waarschuwing
Maak de brandstoftank leeg nadat u de machine voor de
laatste keer hebt gebruikt voordat deze de stalling in gaat.
1. Laat de motor lopen totdat hij afslaat door gebrek aan
benzine.
2. Gebruik de hulpstarter en start de motor nogmaals.
3. Laat de motor lopen totdat deze afslaat. Als de motor
niet meer wil starten, is de benzine voldoende
verbruikt.
24
De motor gebruiksklaar maken
1. Terwijl de motor nog warm is, ververst u de olie in het
carter. Zie Motorolie verversen, blz. 17.
2. Verwijder de bougie (Fig. 12).
3. Giet met een olieblik ongeveer een eetlepel olie in het
carter via het bougiegat.
4. Draai de motor langzaam een paar maal rond met
behulp van het startkoord om de olie te verspreiden.
5. Monteer de bougie, maar sluit de kabel niet aan op de
bougie.
Algemene informatie
1. Reinig de maaikast. Zie Onderkant van de maaikast
reinigen, blz. 16.
2. Haal eventueel vuil en maaisel van de cilinder, de
koelribben van de cilinderkop en het ventilatorhuis.
3. Verwijder maaisel, vuil en roet van de buitenste
motoronderdelen, de uitlaatring, en de bovenkant van
de maaikast.
4. Controleer de conditie van het maaimes. Zie
Onderhoud van het maaimes, blz. 18.
5. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie
Onderhoud van het luchtfilter, blz. 17.
6. Smeer de draaiarmen; zie Smering van de draaiarmen,
blz. 20.
7. Draai alle moeren, bouten en schroeven goed aan.
8. Werk alle geroeste of afgebladderde verfoppervlakken
bij met lak die verkrijgbaar is bij een erkende Service
Dealer.
Na de stalling
1. Controleer alle bevestigingen en draai ze aan.
2. Verwijder de bougie en draai de motor snel rond met
behulp van het startkoord om overtollige olie uit de
cilinder te verwijderen.
3. Maak de bougie schoon, of monteer een nieuwe als de
oude bougie gebarsten of gebroken is, of als de
elektroden versleten zijn.
4. Plaats de bougie en draai hem vast met een torsie van
23 Nm.
5. Voer de vereiste onderhoudsprocedures uit; zie
Onderhoud, blz. 15.
6. Vul de brandstoftank met verse benzine.
7. Motoroliepeil controleren.
8. De bougiekabel aansluiten op de bougie.
Accessoires
De volgende accessoires zijn verkrijgbaar bij een erkende
Service Dealer:
Zijafvoerset
Atomisch mes
25
Storingen, oorzaak en remedie
Uw maaimachine is ontworpen en gefabriceerd voor een probleemloze werking. Controleer zorgvuldig de volgende
onderdelen en artikelen, en zie Onderhoud, blz. 15 voor meer informatie. Indien een probleem zich blijft voordoen, moet u
contact opnemen met een erkende Service Dealer.
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
Motor start niet
1. Brandstoftank leeg of oude
benzine in het
brandstofsysteem.
1. Brandstoftank aftappen en of
vullen met verse benzine.
Neem contact op met een
erkende Service Dealer, als het
probleem blijft voortduren.
2. De gashendel staat niet op
Choke.
2. Zet de gashendel op Choke.
3. De kabel is niet aangesloten op
de bougie.
3. De bougiekabel aansluiten op
de bougie.
4. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
4. De bougie controleren en indien
nodig de elektrodenafstand
afstellen. De bougie vervangen
als deze aangetast, vuil of
gebarsten is.
Motor start moeilijk of verliest
vermogen
1. De brandstoftank bevat oude
benzine.
1. Brandstoftank aftappen en
vullen met verse benzine.
g
2. De ventilatieopening in de
brandstoftankdop is verstopt.
2. De ventilatieopening van de
brandstoftankdop reinigen of
dop vervangen.
3. Het luchtfilterelement is vuil en
belemmert de luchtstroom.
3. Reinig het schuimfilterelement
en/of vervang het papieren
luchtfilterelement.
4. De onderkant van het maaidek
is bedekt met maaisel en
rommel.
4. De onderkant van het maaidek
reinigen.
5. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
5. De bougie controleren en
indien nodig de
elektrodenafstand afstellen. De
bougie vervangen als deze
aangetast, vuil of gebarsten is.
6. Het motoroliepeil is te laag of
de olie is vuil.
6. Het motoroliepeil controleren.
Olie verversen als deze vuil is
of olie bijvullen als het oliepeil
te laag is.
26
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
De motor loopt onregelmatig
1. De kabel is niet aangesloten op
de bougie.
1. De bougiekabel aansluiten op
de bougie.
2. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
2. De bougie controleren en
indien nodig de
elektrodenafstand afstellen. De
bougie vervangen als deze
aangetast, vuil of gebarsten is.
3. De gashendel staat niet op Snel. 3. Zet de gashendel op Snel.
4. Het luchtfilterelement is vuil en
belemmert de luchtstroom.
4. Reinig het schuimfilterelement
en/of vervang het papieren
luchtfilterelement.
De maaimachine of de motor trilt
abnormaal
1. Het mes is verbogen of uit
balans.
1. Het mes balanceren. Het mes
vervangen als dit is verbogen.
2. De montagemoeren van het
maaimes zitten los.
2. De montagemoeren
vastdraaien.
3. De onderkant van het maaidek
is bedekt met maaisel en
rommel.
3. De onderkant van het maaidek
reinigen.
4. De bevestigingsbouten van de
motor zitten los.
4. De bevestigingsbouten van de
motor vastdraaien.
Ongelijkmatig maaipatroon
1. Alle vier wielen staan niet op
dezelfde hoogte.
1. Alle vier de wielen instellen op
dezelfde hoogte.
2. Het mes is bot. 2. Mes slijpen en balanceren.
3. U maait steeds in hetzelfde
patroon.
3. In een ander patroon maaien.
4. De onderkant van het maaidek
is bedekt met maaisel en
rommel.
4. De onderkant van het maaidek
reinigen.
Afvoertunnel verstopt
1. De gashendel staat niet op Snel. 1. Zet de gashendel op Snel.
2. De maaihoogte is te laag. 2. Instellen op een hogere
maaistand.
3. U maait te snel. 3. Uw snelheid verminderen.
4. Het gras is nat. 4. Het gras eerst laten drogen
voordat u gaat maaien.
5. De onderkant van het maaidek
is bedekt met maaisel en
rommel.
5. De onderkant van het maaidek
reinigen.
De zelfaandrijving van de
maaimachine werkt niet
1. De kabel van de zelfaandrijving
is ontsteld of beschadigd.
1. De kabel van de zelfaandrijving
afstellen. De kabel vervangen
indien dit nodig is.
2. Er zit rommel onder de
drijfriemkap.
2. De rommel onder de
drijfriemkap verwijderen.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28

Toro 53cm Heavy-Duty Recycler/Rear Bagging Lawnmower Handleiding

Type
Handleiding