Simplicity 1693100 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

How to use this file...(Operators Manuals)
————————————————————————————————————————————–––
Instructions for
Print Vendors (Paper Manuals)
Paper Size: * 11 x 17
* Body—50 lbs brilliant white offset or equivalent.
* Cover—on pre-printed two-tone “Swash” stock.
Press: * Body—1-color, 2-sided
* Cover imprint —1-color, 1-sided
Bindery: * Saddle Stitch, Face Trim, 3-Hole Drill
* Face Trim
COVERS: * This file contains several manuals, which differ only in their covers.
* Covers are all present at the beginning of this file.
* Back cover for a particular manual is the page IMMEDIATELY AFTER the front cover.
• Check the front cover for the individual part number (typically a 171xxxx number).
BODY: The body of the manual is identical, regardless of the cover used.
* REMEMBER: ODD number pages are ALWAYS right hand pages, and EVEN number are ALWAYS
left hand pages.
General: * This instruction page is NOT part of the manual and must NOT be printed.
• Pages labeled with the text “THIS PAGE INTENTIONALLY BLANK” are placement pages ONLY,
and should NOT be printed.
————————————————————————————————————————————–––
If you have further questions on how to utilize this file, please contact
Simplicity Technical Publications Department at (414) 284-8650.
THIS PAGE INTENTIONALLY BLANK
GEBRUIKERS-
HANDLEIDING
Regent
16HP Hydro
De Regent-reeks
14 pk trekkers met versnellingsbak
Product nr. Beschrijving
1693074 Regent, 14 pk Gear
1693076 Regent, 14 pk Gear (Export)
1693323 Regent, 14 pk Gear
1693331 Regent, 14 pk Gear (Export)
14 pk trekkers met
hydrostatische aandrijving
Product nr. Beschrijving
1693080 Regent, 14 pk Hydro
1693082 Regent, 14 pk Hydro (Export)
1693325 Regent, 14 pk Hydro
1693333 Regent, 14 pk Hydro (Export)
16 pk trekkers met versnellingsbak
Product nr. Beschrijving
1693084 Regent, 16 pk Gear
1693086 Regent, 16 pk Gear (Export)
1693327 Regent, 16 pk Gear
1693335 Regent, 16 pk Gear (Export)
16 pk trekkers met
hydrostatische aandrijving
Product nr. Beschrijving
1693088 Regent, 16 pk Hydro
1693090 Regent, 16 pk Hydro (Export)
1693329 Regent, 16 pk Hydro
1693337 Regent, 16 pk Hydro (Export)
97 cm (38 duim) maaidek
Product nr. Beschrijving
1693078 97 cm maaidek
112 cm (44 duim) maaidek
Product nr. Beschrijving
1693169 112 cm maaidek (Export)
1693188 112 cm maaidek
1719636
DUTCH
Rev 4/98
TP-111-2079-02-RG-S
MANUFACTURING, INC.
500 N Spring Street / PO Box 997
Port Washington, WI 53074-0997 USA
www.simplicitymfg.com
© Copyright 1998 Simplicity Manufacturing, Inc.
Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in de Verenigde Staten van Amerika.
IDENTIFICATIENUMMERS ..................................2
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ........................3
VEILIGHEIDSPLAATJES.....................................5
WERKING EN BEDIENINGSINSTRUMENTEN...6
Bedieningsinstrumenten –
model met hydrostatische transmissie................6
Bedieningsinstrumenten –
model met versnellingsbak.................................6
BEDIENING ..........................................................7
Algemeen................................................................7
Veiligheidsvergrendelsysteem ................................7
Controles vooraleer u begint te werken ..................8
De koppeling/het rempedaal bedienen ...................8
De parkeerrem........................................................8
De motor starten .....................................................8
De trekker besturen ................................................8
De trekker stoppen..................................................9
De trekker met de hand duwen...............................9
Het maaidek plaatsen en verwijderen...................10
De maaihoogte regelen en de
dieptemeterwielen instellen ..............................10
GEWOON ONDERHOUD ...................................11
Onderhoudsschema..............................................11
De bandenspanning..............................................11
De motorkap en berijdersstoel omhoogklappen ...11
Benzine controleren en bijvullen...........................12
De brandstoffilter controleren................................12
Vervangen van de olie en de oliefilter...................12
De luchtfilter controleren en vervangen ................12
De bougie vervangen............................................12
Smering.................................................................13
De wielassen smeren............................................14
De versnellingsbak onderhouden .........................15
De olie van de hydrostatische
transmissie verversen.......................................15
De batterij onderhouden .......................................15
De batterijvloeistof controleren.........................15
De batterij en de batterijkabels schoonmaken..15
De maaibladen onderhouden................................16
BERGING............................................................17
Voor korte tijd........................................................17
Voor lange tijd.......................................................17
De machine starten na een lange
periode van inactiviteit......................................17
PROBLEMEN OPLOSSEN ................................18
Problemen met de trekker oplossen .....................18
Problemen met de maaier oplossen .....................19
DE BATTERIJ ONDERHOUDEN........................20
Het voltage van de batterij controleren .................20
Een lege batterij opladen ......................................20
Starten met behulp van startkabels ......................20
REGELINGEN EN ONDERHOUD......................22
De berijdersstoel instellen.....................................22
Het stuurmechanisme regelen..............................22
De rem en de remveer regelen –
modellen met hydrostatische transmissie.........22
De rem en de remveer regelen –
modellen met versnellingsbak ..........................23
De maaier regelen ................................................24
De maaier waterpas plaatsen...........................24
De remwerking van de maaier controleren.......25
De aandrijfriem vervangen....................................25
De aandrijfriem van de maaier vervangen........25
De aandrijfriem van de trekker vervangen........26
TECHNISCHE KENMERKE ...............................27
ONDERDELEN EN VERVANGSTUKKEN .........29
Vervangstukken................................................29
Onderhoudsproducten......................................29
INFORMATIE OVER HET MAAIEN EN
ONDERHOUDEN VAN UW GAZON...............LC-1
VAAK VOORKOMENDE
INTERNATIONALE SYMBOLEN....................LC-8
OPMERKING: Wanneer in deze handleiding verwezen
wordt naar “links” en “rechts” wordt daarmee steeds de
richting vanuit de rijderspositie bedoeld.
1
Inhoudstafel
WAARSCHUWING
De uitlaatgassen van dit product bevatten
chemicaliën waarvan bepaalde hoeveelheden
kanker, miskramen en andere genetische
afwijkingen veroorzaken.
© Copyright 1998 Simplicity Manufacturing, Inc.
Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in de Verenigde Staten van Amerika.
TP 111-2079-02-RG-SMA
MOTORGEGEVENS
2
Identificatienummers
IDENTIFICATIENUMMERS
Noteer de naam/het nummer van uw model, de
productnummers van de trekker en het maaidek en het
serienummer van de motor in de daartoe voorziene ruimte
zodat u al deze gegevens achteraf gemakkelijk terugvindt.
Het identificatieplaatje van de trekker bevindt zich
aan de linkerkant van het chassis.
Het identificatieplaatje van het maaidek bevindt zich
eveneens aan de linkerkant, maar aan de bovenzijde
van het maaidek.
Het serienummer van de motor vindt u in uw
motorhandleiding.
Vergeet vooral ook niet de waarborgkaart die bij uw trekker
geleverd werd in te vullen en terug te sturen.
Identificatieplaatje
van het maaidek
Identificatieplaatje
van de trekker
PLAATS VAN DE IDENTIFICATIEPLAATJES VAN TREKKER EN MAAIER
Naam/nummer van het model
PRODUCTNUMMER van de trekker
PRODUCTGEGEVENS
SERIENUMMER van de trekker
Verdeler (naam)
Datum van aankoop
Merk
Identificatienummer van de motor
model van motor
serienummer van de motor
PRODUCTNUMMER van het maaidek SERIENUMMER van het maaidek
169XXXX
MFG
Simplicity Manufacturing, Inc.
Port Washington, WI 53074-0997 U.S.A.
SERIAL
XXXXX
MMOODDEELL
Als u met uw geautoriseerd verdeler contact
opneemt voor onderdelen, onderhoud of
inlichtingen, MOET U IN HET BEZIT ZIJN
VAN DEZE IDENTIFICATIENUMMERS.
3
ALGEMEEN GEBRUIK
Vooraleer u van start gaat, moet u er zorg voor dragen
dat u alle voorschriften in de handleiding en op de
machine grondig gelezen en begrepen hebt en dat u
deze ook naleeft.
Zorg ervoor dat de machine enkel maar kan worden
bediend door volwassenen met een groot verantwoor-
delijkheidsgevoel, die tevens op de hoogte zijn van alle
veiligheidsvoorschriften.
Verwijder alle voorwerpen die door de maaibladen
zouden kunnen worden rondgeslingerd, zoals bv. stukken
rots of stenen, speelgoed, kabels, enz...
Zorg ervoor dat er zich geen andere mensen in de
onmiddellijke omgeving bevinden en zet de machine
onmiddellijk uit als iemand in de buurt van de machine
probeert te komen.
Voer nooit passagiers mee op de machine.
Maai nooit in achteruit tenzij dat absoluut nodig is. Kijk
altijd naar beneden en achteruit vooraleer en ook terwijl
u met de maaier achteruit rijdt.
Hou de richting van de uitvoer van de maaier in de gaten
en richt de uitvoer nooit naar een persoon. Gebruik de
maaier niet zonder het volledige grasopvangsysteem of
de deflector.
Vertraag voor het maken van een bocht.
Laat de machine nooit onbewaakt achter terwijl de motor
nog draait. Ontkoppel eerst, zet de parkeerrem aan, stop
de motor en verwijder de contactsleutel als u van de
trekker stapt.
Ontkoppel wanneer u niet aan het maaien bent om te
verhinderen dat de maaibladen zouden blijven draaien.
Stop de motor vooraleer u het grasopvangsysteem
verwijdert of de koker vrijmaakt.
Maai enkel bij daglicht of bij zeer goed kunstlicht.
Bedien de machine niet als u onder de invloed van
alcohol of drugs bent.
Kijk goed uit voor het aankomende verkeer als u in de
buurt van een straat of rijweg komt of als u deze moet
oversteken.
Wees extra voorzichtig als u de machine op een vracht-
wagen of aanhangwagen laadt of bij het lossen ervan.
GEBRUIK OP HELLINGEN
Hellingen vormen een potentieel veiligheidsrisico (kantel-
gevaar en grotere kans om de controle over het stuur te
verliezen, wat kan leiden tot zware verwondingen met zelfs
de dood tot gevolg). U moet dus op eender welke helling
extra voorzichtig zijn. Als u de helling niet op kunt klauteren
of als u zich niet op uw gemak voelt, is de kans op een
ongeval reëel en doet u er goed aan ook niet op de helling
te rijden.
Doe dit
Vraag uw geautoriseerde verdeler welke gewichten
beschikbaar en aan te raden zijn om de stabiliteit van
uw trekker te verbeteren.
Maai hellingen door recht naar boven en recht naar
beneden te rijden i.p.v. zijdelings.
Verwijder allerlei mogelijke hindernissen zoals
rotsblokken, boomwortels enz....
Kijk uit voor putten, bulten, groeven en karrensporen. Op
oneffen terrein kan de machine omkantelen. Kijk ook uit
voor hoog gras: daaronder kunnen zich potentieel
gevaarlijke voorwerpen bevinden.
Matig uw snelheid. Kies de lage versnelling zodat u op
de helling niet meer hoeft te schakelen of te stoppen.
Wees ook vooral voorzichtig met grasopvangsystemen en
andere hulpstukken. Deze kunnen een nadelige invloed
hebben op de stabiliteit van de trekker.
Rij steeds heel rustig en geleidelijk. Verander op een
helling niet bruusk van snelheid of van richting.
Doe dit niet
Stop of vertrek vooral
niet
op een helling. Als de banden
hun tractie verliezen, ontkoppel dan de maaibladen en rij
rustig recht de helling af.
Maak
geen
bochten op een helling, tenzij u echt niet
anders kunt en probeer daarna steeds weer rustig en
geleidelijk recht naar boven toe te rijden.
Maai
niet
in de buurt van zeer steile hellingen, grachten
of dammen. Als de maaier met één wiel over de rand van
een steile helling of gracht zou komen, of als deze zou
instorten, bestaat er een groot kantelgevaar.
Veiligheidsvoorschriften
Lees en volg deze veiligheidsvoorschriften strikt na. Als u zich niet aan deze veiligheidsvoorschriften houdt, kan
dat tot gevolg hebben dat u de controle over de machine verliest, dat u schade veroorzaakt aan eigendommen
of gereedschap en dat uzelf en/of omstanders gewond raken met mogelijk de dood tot gevolg. Dit maaidek kan
handen en voeten amputeren en voorwerpen wegslingeren. Het driehoekje in de tekst duidt op een
belangrijke voorzorgsmaatregel of waarschuwing die de gebruiker in acht moet nemen.
WAARSCHUWING – MAAIEN OP HELLINGEN
Werk niet op een helling die schuiner dan 30 %
(16,7°) is, wat overeenkomt met een stijging van
1 meter verticaal bij 3 meter horizontaal. Bij het
werken op hellingen die schuiner zijn dan 15 %
(8,5°) maar minder dan 30 %, dient u tegenge-
wichten aan de voorzijde en gewichten aan de
achterwielen te gebruiken (vraag uw geautori-
seerd verdeler om raad). Schakel de trekker in
lage rijsnelheid, alvorens op de helling te rijden.
Buiten het aanbrengen van gewichten vooraan
en achteraan op de machine is nog extra voor-
zichtigheid noodzakelijk, als u achteraan de
trekker een grasopvangbak hebt gemonteerd.
Maai de helling recht naar BOVEN en recht naar
BENEDEN, nooit dwars over de helling, let goed
op bij het veranderen van richting en START of
STOP NIET op de helling.
a) Gebruik een goedgekeurde recipiënt.
b) Verwijder de brandstofdop nooit en vul ook geen
brandstof toe terwijl de motor nog draait. Rook niet.
c) Vul geen brandstof bij binnenshuis, maar begeef u in
de open lucht.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Kijk moeren en bouten, vooral degene waarmee de
maaibladen bevestigd zijn, regelmatig na en schroef ze
aan waar nodig. Zorg ervoor dat al het materiaal in goede
staat blijft verkeren.
Knoei nooit met veiligheidssystemen. Controleer deze
systemen op hun goede werking.
Zorg ervoor dat er in de machine geen gras, bladeren of
andere restanten van tuinmateriaal achterblijven. Ruim
olie- of brandstofvlekken onmiddellijk op.
Als u een voorwerp raakt, stop dan onmiddellijk en
onderzoek de machine op schade. Voer eventueel de
nodige herstellingswerken uit voordat u herstart.
Voer geen aanpassingen of herstellingen uit met
draaiende motor, tenzij anders bepaald in de handleiding
van de motorleverancier.
Grasopvangsystemen kunnen met de tijd verslijten,
stukgaan of minder goed gaan werken, waardoor de
bewegende onderdelen zichtbaar worden of waardoor
het mogelijk is dat voorwerpen door die onderdelen
worden rondgeslingerd. Controleer daarom alle onder-
delen regelmatig op hun goede werking en vervang ze
desnoods door reserve-onderdelen die door de fabrikant
goedgekeurd zijn en/of aanbevolen worden.
Maaibladen kunnen vlijmscherp zijn en tot snijwonden
leiden. Wikkel de maaibladen daarom altijd in een
beschermend omhulsel of draag handschoenen, vooral
als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Controleer de goede werking van de remmen. Doe
eventueel de nodige aanpassings- en onderhoudswerken.
Gebruik bij herstelwerkzaamheden alleen door de fabriek
goedgekeurde onderdelen.
Volg altijd de fabrieksinstellingen.
Laat grote onderhouds- en herstelwerkzaamheden alleen
uitvoeren in en door erkende onderhoudsateliers.
Probeer niet zelf grote herstellingen uit te voeren tenzij
u specifiek daarvoor opgeleid bent. Als u trouwens de
onderhoudsvoorschriften niet volledig en correct naleeft,
bestaat de kans dat uw waarborg vervalt en dat schade
berokkent wordt aan mens en machine.
4
Veiligheidsvoorschriften
Maai
niet
op nat gras. Het verlies aan tractie kan tot
wegglijden van de maaier leiden.
Probeer
niet
de stabiliteit van de machine te verbeteren
door met uw voet op de grond steun te zoeken.
Gebruik op steile hellingen
geen
grasopvangsysteem.
KINDEREN
Als de berijder niet alert is op de aanwezigheid van
kinderen kunnen er zich ernstige ongevallen voordoen.
Kinderen worden vaak aangetrokken door een trekker of
een maaier. Ga er nooit van uit dat kinderen daar blijven,
waar u ze het laatst hebt gezien.
Houd kinderen weg van het gebied waar u aan het
maaien bent en zorg ervoor dat een andere volwassene
op hen let.
Wees opmerkzaam en zet de trekker af, als kinderen
op het grasveld komen.
Kijk voor en tijdens het achteruitrijden goed naar achteren
en naar beneden. Er kunnen daar altijd kleine kinderen
aanwezig zijn.
Laat kinderen nooit meerijden. Ze kunnen vallen en
ernstig verwond worden. Ze kunnen ook het veilig werken
met de trekker verstoren.
Laat kinderen de trekker nooit bedienen.
Wees extra voorzichtig als u bij hoeken, hagen, bomen
of andere objecten komt die het zicht belemmeren.
TRANSPORT EN BERGING
Volg de nodige veiligheidsvoorschriften altijd strikt na
wanneer u brandstof bijvult of wanneer u omgaat met
brandstof nadat u de machine vervoerd of opgeborgen
hebt.
Volg de voorschriften in de handleiding van de motor-
leverancier altijd na, zowel voor een korte opbergperiode
als wanneer u de machine voor langere tijd opbergt.
Volg de voorschriften in de handleiding van de motor-
leverancier altijd na bij het opnieuw in gebruik nemen
van de machine.
Berg de machine of de brandstoftank nooit op in een
ruimte waarin zich vuur of een waakvlam bevindt, zoals
bv. in een geiser. Laat de machine afkoelen vooraleer u
ze opbergt.
ONDERHOUD EN NAZICHT
Wees extra voorzichtig met benzine en andere brand-
stoffen. Het zijn ontvlambare producten en hun dampen
kunnen explosies veroorzaken.
WAARSCHUWING
Leg de handen nooit in de buurt van de ventila-
tor van de waterpomp terwijl de trekker aan het
rijden is. Op de modellen met hydrostatische
transmissie bevindt deze ventilator zich boven
de meedraaiende achteras.
WAARSCHUWING
Als u deze trekker op een open aanhanger trans-
porteert, dient de trekker met de voorzijde in rij-
richting te staan. Wordt de trekker met de achter-
zijde in de rijrichting vervoerd, bestaat de kans
dat de motorkap door de wind wordt beschadigd.
5
Veiligheidsplaatjes
GASHENDEL
Smoorklep
Snel (toerental)
Langzaam (toerental)
Motor starten
Als de berijder van de stoel komt
De trekker besturen
PTO-Koppeling Werking
• Berijder moet op de stoel zitten.
• Transmissie in de stand neutraal staat.
• PTO-koppeling is uitgeschakeld.
• koppeling/het rempedaal volledig ingedrukt is.
• Zet de PTO-koppeling uit door op de schakelaar te drukken.
• Activeer de parkeerrem.
• Contactsleutel in de ‘uit’-positie en verwijder de sleutel.
• Om tot stilstand te komen, trapt u het koppeling/rempedaal in.
Bij modellen met hydrostatische transmissie moet u de parkeerrem loszetten
door het rempedaal in te trappen en daarna moet u op een van de pedalen
voor de gewenste richting en rijsnelheid drukken.
Bij modellen met versnellingsbak moet u de koppeling/het rempedaal geheel
intrappen om de parkeerrem los te zetten en de koppeling vrij te schakelen.
Vervolgens moet u met de versnellingspook de geschikte versnelling
kiezen en daarna de koppeling/het rempedaal langzaam laten opkomen
tot de koppeling grijpt en de trekker in beweging komt.
• Berijder moet op de stoel zitten.
• OMHOOGtrekken om in te schakelen.
• INdrukken om uit te schakelen.
Inschakelen
• rempedaal volledig indrukken en knop UITtrekken.
Uitschakelen
• rempedaal volledig indrukken en knop INduwen.
Verlaagt de
maaihoogte.
Verlaagt de
maaihoogte.
Koppeling/
rempedaal
PTO-Koppeling Contactschakelaar
Regeling
Maaihoogte
WERKING
DE TREKKER NIET SLEPEN
Als u de trekker voorttrekt of sleept, zal dat
resulteren in een beschadigde transmissie.
DRAAIENDE MAAIBLADEN
KUNNEN ARMEN EN
BENEN AFRUKKEN
STOP DE MAAIER IN DE
NABIJHEID VAN KINDEREN.
VERVOER GEEN PASSAGIERS
-- ZE KUNNEN VALLEN.
GEVAAR GEVAAR
BIJ GEBRUIK OP HELLINGEN
DREIGT ER ALTIJD GEVAAR
ZIE DE GEBRUIKERSHANDLEIDING.
RIJD NIET OP EEN HELLING
ALS ZE TE STEIL IS.
VERMIJD RISICO’S OP ZWARE VERWONDINGEN OF DODELIJKE ONGELUKKEN
• LEES DE GEBRUIKERSHANDLEIDING(EN).
• WEES OP DE HOOGTE VAN DE PLAATS EN
WERKING VAN ALLE BEDIENINGSINSTRUMENTEN.
• RESPECTEER ALLE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
EN HOU ZE OPERATIONEEL (BESCHERMSTUKKEN,
AFDEKPLATEN EN SCHAKELAARS).
• VERWIJDER VOORWERPEN DIE DOOR DE MAAIBLADEN ZOUDEN
KUNNEN WORDEN RONDGESLINGERD.
• STOP MET MAAIEN ALS U IN DE BUURT VAN ANDERE
MENSEN KOMT, VOORAL KINDEREN.
• DRAAG OF VOER NOOIT KINDEREN MEE.
WAARSCHUWING
• KIJK ALTIJD OM EN NAAR BENEDEN VOORDAT EN
TERWIJL U ACHTERUIT RIJDT.
• NEEM GEEN ONVERWACHTE BOCHTEN.
• RIJD NIET OP EEN HELLING ALS ZE TE STEIL IS.
• RIJ HELLINGEN STEEDS RECHT OP EN AF I.P.V. DWARS
OVER DE FLANK.
• STOPT DE TREKKER BIJ HET OPRIJDEN VAN EEN HELLING, STOP
DAN DE MAAIBLADEN EN RIJ DE HELLING ACHTERWAARTS WEER AF.
• ZORG ERVOOR DAT DE MAAIBLADEN EN DE MOTOR NIET MEER
DRAAIEN ALS U MET HANDEN OF VOETEN IN DE BUURT KOMT.
• ZET DE MOTOR AF, VERWIJDER DE CONTACTSLEUTEL EN ACTIVEER
DE PARKEERREM ALS U ZICH VAN DE MACHINE VERWIJDERT.
UIT
AAN
START
Parkeerrem
TP CODE 111-RG 1715404
ALGEMEEN
Deze machine is speciaal ontworpen om u de veiligheid
en de duurzaamheid te bieden die u verwacht van een
koploper in de machinebouw-industrie.
Alhoewel u door het lezen van deze handleiding en van de
veiligheidsvoorschriften die erin opgenomen zijn, een goede
en noodzakelijke basiskennis van de efficiënte en veilige
werking van deze machine verkrijgt, hebben we toch niet
nagelaten op verschillende plaatsen op deze machine
klevers met veiligheidsvoorschriften aan te brengen en dit
als geheugensteuntje, zodat u ook tijdens het werken met
de trekker deze belangrijke veiligheidsvoorschriften zou
kunnen consulteren.
Elke WAARSCHUWING, MELDING VAN GEVAAR,
AANSPORING TOT VOORZICHTIGHEID en voorschrift
met betrekking tot deze trekker dient zorgvuldig gelezen en
opgevolgd te worden. Doet u dat niet, dan kunt u daar zelf
lichamelijk het slachtoffer van worden. Deze informatie dient
dus voor uw eigen veiligheid en dient bijgevolg als uiterst
belangrijk beschouwd te worden! Onderstaande klevers
met veiligheidsvoorschriften bevinden zich op uw trekker
en uw maaier.
Mocht een dergelijke klever verloren raken of beschadigd
worden, vervang hem dan onmiddellijk. Uw geautoriseerd
verdeler kan u daarbij helpen.
Deze klevers zijn heel makkelijk aan te brengen en
fungeren, zowel voor u als voor eventuele andere
gebruikers, als een constante visuele herinnering om
de voorgeschreven veiligheidsprocedures wel degelijk te
respecteren en om zo een efficiënte en veilige werking
van de machine te kunnen garanderen.
Klever – Bedieningsvoorschriften
Teilenr. 1715404
GEVAAR
DRAAIND SNIJBLAD
STEEKT NOOIT UW HANDEN OF
VOETEN ONDER HET MAAIDEK
TERWILJ HET SNIJBLAD DRAAIT.
1705695
GEVAAR
DRAAIND SNIJBLAD
GEBRUIK DE MACHINE NIET
INDIEN DE DEFLECTOR OF DE
GEHELE GRASVERZAMELAAR
NIET OP HUN PLAATS ZIJN.
1705702
Klever – Gevaar
Onderdeel nr. 1705695
Klever – Gevaar
Onderdeel nr. 1705702
6
Werking en Bedieningsinstrumenten
BEDIENINGSINSTRUMENTEN — MODEL MET HYDROSTATISCHE TRANSMISSIE
BEDIENINGSINSTRUMENTEN — MODEL MET VERSNELLINGSBAK
Figuur 1. Bedieningsinstrumenten van trekker en maaier — model met hydrostatische transmissie
Figuur 2. Bedieningsinstrumenten van trekker en maaier — model met versnellingsbak
A. Stuurwiel
B. Gaspedaal
C. Knop voor parkeerrem
D. Contactsleutel/schakelaar
E. Schakelaar koplamp
F. Schakelaar elektrische PTO-
koppeling
G. Regeling van de maaihoogte
H. Rempedaal
I. Pedaal vooruit rijden
J. Pedaal achteruit rijden
A. Stuurwiel
B. Gaspedaal
C. Knop voor parkeerrem
D. Contactsleutel/schakelaar
E. Schakelaar koplamp
F. Schakelaar elektrische PTO-
koppeling
G. Regeling van de maaihoogte
H. Koppeling/rempedaal
I. Versnellingspook
A
H
I
G
F
E
D
A
H
G
E
I
F
C
B
D
C
J
B
7
Bediening
VEILIGHEIDSVERGRENDELSYSTEEM
Uw trekker is uitgerust met een zitveiligheidssysteem.
Controleer de goede werking van dit systeem tweemaal per
jaar, in de lente en in de herfst aan de hand van volgende
drie tests.
Test 1 — De motor mag NIET aanslaan in ELK
van volgende gevallen:
als de transmissie in versnelling staat.
als de PTO-koppeling is ingeschakeld.
als de koppeling/het rempedaal niet volledig ingedrukt is.
Test 2 — De motor moet aanslaan als AL de
volgende voorwaarden tegelijk vervuld zijn:
als de transmissie in de stand neutraal staat.
als de PTO-koppeling is uitgeschakeld.
als de koppeling/het rempedaal volledig ingedrukt is.
Test 3 — De motor moet afslaan in elk van
volgende gevallen:
als de berijder rechtstaat uit de berijdersstoel terwijl de
koppeling/het rempedaal niet volledig ingedrukt is (en de
parkeerrem niet ingeschakeld is) en de transmissie in
versnelling staat.
als de berijder rechtstaat uit de berijdersstoel terwijl
de koppeling/het rempedaal niet ingedrukt is.
als de berijder rechtstaat uit de berijdersstoel terwijl
de PTO-koppeling geactiveerd is.
OPMERKING: Eenmaal de motor is stilgevallen en de
berijder opnieuw plaats genomen heeft op de berijdersstoel,
moet de schakelaar van de elektrische PTO-koppeling
(F, Figuren 1 en 2) eerst uitgezet worden vooraleer de
motor opnieuw kan worden gestart.
WAARSCHUWING
Als een veiligheidstest negatief uitvalt, mag u
met de trekker niet werken, maar dient u onmid-
dellijk contact op te nemen met uw geautori-
seerd verdeler. Probeer in geen enkel geval
de veiligheidsvergrendeling te omzeilen.
ALGEMEEN
Alvorens de eerste keer te maaien, verdient het aanbeve-
ling, eerst een keer op een open terrein te rijden, zonder te
maaien, om met de machine vertrouwd te geraken. Lees
ook alle informatie in de hoofdstukken ‘Veiligheidsvoor-
schriften’ en ‘Bediening’, voordat u probeert, de trekker
en maaier te bedienen.
WAARSCHUWING
Laat nooit mensen op de machine meerijden.
Om het risico op brand te verminderen, dienen
de motor en de maaier steeds vrij te worden
gehouden van gras, bladeren en overmatig vet.
De veiligheidsschakelaars zijn er voor uw
veiligheid. Probeer nooit ze te omzeilen.
DE TREKKER NIET SLEPEN
Als u de trekker voorttrekt of sleept, zal dat
resulteren in een beschadigde transmissie.
Gebruik geen ander voertuig om de trekker
te slepen of voort te duwen.
WAARSCHUWING – MAAIEN OP HELLINGEN
Werk niet op een helling die schuiner dan 30 %
(16,7°) is, wat overeenkomt met een stijging van
1 meter verticaal bij 3 meter horizontaal. Bij het
werken op hellingen die schuiner zijn dan 15 %
(8,5°) maar minder dan 30 %, dient u tegenge-
wichten aan de voorzijde en gewichten aan de
achterwielen te gebruiken (vraag uw geautori-
seerd verdeler om raad). Schakel de trekker in
lage rijsnelheid, alvorens op de helling te rijden.
Buiten het aanbrengen van gewichten vooraan
en achteraan op de machine is nog extra voor-
zichtigheid noodzakelijk, als u achteraan de
trekker een grasopvangbak hebt gemonteerd.
Maai de helling recht naar BOVEN en recht naar
BENEDEN, nooit dwars over de helling, let goed
op bij het veranderen van richting en START of
STOP NIET op de helling.
8
Bediening
DE KOPPELING/HET REMPEDAAL
BEDIENEN
Door op een model met versnellingsbak pedaal
(H, Figuur 2) half in te trappen, wordt de transmissie
losgekoppeld. Door het pedaal nog verder in te trappen,
wordt de rem van de trekker bediend.
Op een model met hydrostatische transmissie heeft
het intrappen van het pedaal tot gevolg dat de trekker
geremd wordt.
DE PARKEERREM
De parkeerrem wordt bediend, door het rempedaal
(H, Figuren 1 en 2) geheel in te trappen en dan de knop
van de parkeerrem (C, Figuren 1 en 2) uit te trekken.
DE MOTOR STARTEN
1.
Schakel de parkeerrem in terwijl u op de berijdersstoel zit.
2. Trap het gaspedaal (B, Figuren 1 en 2) geheel in om
de SMOORKLEP te activeren. Is de motor warm, dan
hoeft dat niet.
3. Schakel de PTO-koppeling uit door de schakelaar
helemaal naar beneden te duwen (F, Figuren 1 en 2).
WAARSCHUWING
Benzine is bijzonder brandbaar. Wees voorzichtig
als u ermee omgaat. Vul nooit benzine bij als de
motor nog warm is. Zorg ervoor dat er zich in de
onmiddellijke omgeving geen lucifers, waakvlam
of open vuur bevindt. Laat zeker niet toe dat er
gerookt wordt. Kijk uit dat u niet teveel brandstof
toevoegt, dat u niet morst en veeg wat eventueel
gemorst werd onmiddellijk weg.
Figuur 3. Bediening van de koppeling/het rempedaal
A. Koppeling/rempedaal – model met versnellingsbak
Rempedaal – model met hydrostatische transmissie
B. Knop van de parkeerrem
4. Op modellen met hydrostatische transmissie staat
de trekker in neutrale stand, wanneer u uw voet niet op
de pedalen (I en J, Figuur 1) heeft.
Op modellen met versnellingsbak moet de versnel-
lingspook (I, Figuur 2) in neutrale stand worden gezet.
5. Steek de sleutel in het contactslot (D, Figuren 1 en 2)
en draai hem om, zodat de motor START.
6. Druk het gaspedaal (B, Figuren 1 en 2) lichtjes in om
de motor langzaam te laten draaien. Laat de motor
minstens een minuut warmlopen, alvorens de PTO-
koppeling in te schakelen of met de trekker te rijden.
DE TREKKER BESTUREN
Op modellen met hydrostatische transmissie is de
rijsnelheid traploos instelbaar, naargelang het pedaal voor
vooruit- of achteruitrijden (I en J, Figuur 1) dieper wordt
ingetrapt.
Op modellen met versnellingsbak wordt de rijsnelheid
ingesteld door de koppeling/het rempedaal volledig in te
trappen en dan de versnellingspook (I, Figuur 2) in de
gewenste stand te zetten. Meestal wordt in de derde
versnelling gemaaid, met de motor op maximaal toerental.
Als het terrein grof, heuvelachtig is of een helling heeft,
dient de eerste of tweede versnelling te worden gebruikt. Is
het gras nat of hoger dan 75 mm, moet u maaien met een
hoog motortoerental in lage versnelling, zodat de motor
voldoende kracht kan ontwikkelen om het gras te maaien.
U mag alleen schakelen als de trekker stilstaat en de
koppeling/het rempedaal geheel is ingetrapt.
1. Vooraleer u begint te maaien, moet u eerst de maai-
hoogte instellen (zie het deel ‘De maaihoogte regelen
en de dieptemeterwielen instellen’) alsook de positie
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat er zich in de rijrichting geen
obstakels, mensen of dieren bevinden.
B
A
CONTROLES VOORALEER U BEGINT
TE WERKEN
1. Zorg ervoor dat u geschikte wielgewichten of contrage-
wichten hebt aangebracht in het geval dat nodig mocht
zijn. Zie het deel ‘Gebruik op hellingen’ in het hoofdstuk
‘Veiligheidsvoorschriften’. Let erop dat alle aanwezige
hellingen binnen de aangegeven grenzen liggen.
2. Zorg ervoor dat het oliecarter volledig gevuld is tot
aan de aanduiding op de peilstok. Meer richtlijnen en
aanbevelingen met betrekking tot het oliecarter zijn te
vinden in de handleiding van de motorleverancier.
3. Controleer of alle bouten, moeren en schroeven stevig
vastzitten op hun plaats.
4. Controleer of u alle bedieningsinstrumenten van op de
berijdersstoel kunt bereiken. Indien dat niet het geval is,
moet u het deel ‘DE BERIJDERSSTOEL INSTELLEN’
consulteren.
5.
Vul de brandstoftank met verse benzine bij. Om te
vermijden dat de brandstoftank zou overlopen of dat u
brandstof zou morsen, verdient het aanbeveling de tank
niet verder te vullen dan tot onderaan de vulpijp. IN
GEEN GEVAL mag u olie bij de benzine mengen. Lees
voor meer specifieke richtlijnen met betrekking tot de
brandstofkeuze de handleiding van uw motorleverancier.
DE TREKKER MET DE HAND DUWEN
Modellen met hydrostatische transmissie
1. Schakel de PTO-koppeling uit door de schakelaar (F,
Figuren 1 en 2) geheel naar beneden te drukken, terwijl
motor uit is en de sleutel niet in het contact steekt.
2. Zie Figuur 4. De vrijstelhendel bevindt zich aan de
achterzijde van de trekker. Om de transmissie vrij te
maken, drukt u de vrijstelhendel omhoog, achteruit en
weer naar beneden totdat u voelt dat de hendel vergren-
deld zit in de stand voor “manueel duwen”. BEDIEN DE
HENDEL NIET TERWIJL DE MOTOR LOOPT.
Opmerking: Om daarna weer met de trekker te kunnen
rijden, moet de transmissie weer ingeschakeld worden. Dat
gebeurt door de vrijstelhendel uit de stand voor “manueel
duwen” te halen door hem helemaal naar voren en naar
beneden te drukken totdat u voelt dat hij weer vergrendeld
zit in de normale rij-stand.
Modellen met versnellingsbak
1. Schakel de PTO-koppeling uit door de schakelaar (F,
Figuren 1 en 2) geheel naar beneden te drukken, terwijl
de motor uit is en de sleutel niet in het contact steekt.
2. Zet de versnellingspook in de stand NEUTRAAL.
3. Los de parkeerrem.
9
Bediening
Figuur 4. Vrijstelhendel – modellen met
hydrostatische transmissie
van de berijdersstoel zodat u alle bedieningsinstru-
menten gemakkelijk kunt bereiken (zie het deel ‘De
berijdersstoel instellen’).
2. Druk het gaspedaal (B, Figuren 1 en 2) in volgens de
gewenste snelheid. Om te maaien, geeft u best volgas.
3. Druk op de schakelaar van de PTO-koppeling
(F, Figuren 1 en 2) om de maaier aan te zetten.
4. Bij modellen met hydrostatische transmissie
moet u de parkeerrem loszetten door het rempedaal
(H, Figuur 1) in te trappen en daarna moet u op een
van de pedalen (I of J, Figuur 1) voor de gewenste
richting en rijsnelheid drukken.
Bij modellen met versnellingsbak moet u de koppe-
ling/het rempedaal (H, Figuur 2) geheel intrappen om
de parkeerrem los te zetten en de koppeling vrij te
schakelen. Vervolgens moet u met de versnellingspook
(I, Figuur 2) de geschikte versnelling kiezen en daarna
de koppeling/het rempedaal langzaam laten opkomen
tot de koppeling grijpt en de trekker in beweging komt.
DE TREKKER STOPPEN
1. Bij modellen met hydrostatische transmissie moet
u uw voet geleidelijk van de pedalen (I en J, Figuur 1)
nemen om langzaam tot stilstand te komen. Om
sneller tot stilstand te komen, trapt u het rempedaal
(H, Figuur 1) in.
Bij modellen met versnellingsbak moet u de
koppeling/het rempedaal (H, Figuur 2) slechts zo ver
intrappen dat de koppeling vrijkomt en geleidelijk
stoppen mogelijk is. Om sneller tot stilstand te komen,
moet u het pedaal volledig intrappen waardoor een
remwerking wordt uitgeoefend.
2. Activeer de parkeerrem door het rempedaal geheel
ingetrapt te houden en de knop (C, Figuren 1 en 2)
uit te trekken.
3. Zet de PTO-koppeling uit door op de schakelaar
(F, Figuren 1 en 2) te drukken.
4. Druk het gaspedaal halfweg in, draai de contactsleutel
in de ‘uit’-positie en verwijder de sleutel.
OPMERKING: Als u de motor afzet bij andere toerentallen
dan met half ingedrukt gaspedaal kan dat leiden tot
motorschade. Zet de motor niet af in VRIJLOOP.
WAARSCHUWING
Alvorens de berijdersstoel te verlaten, om welke
reden dan ook, moet u altijd eerst de parkeerrem
inschakelen, de PTO-koppeling uitschakelen, de
motor afzetten en de sleutel uit het contact nemen.
WAARSCHUWING
Om de kans op brandgevaar te verkleinen, doet
u er goed aan ervoor te zorgen dat er geen gras,
bladeren of overdadig smeervet in en op de motor,
trekker of maaier terechtkomen. Stop met de
trekker niet pal bovenop kurkdroog gras, bladeren
of andere brandbare materialen.
DE TREKKER NIET SLEPEN
Als u de trekker voorttrekt of sleept, zal dat
resulteren in een beschadigde transmissie.
Gebruik geen ander voertuig om de trekker
te slepen of voort te duwen.
Vrijstelhendel
10
Figuur 6. Maaidek – linkerzijde
(van een 97 cm maaidek)
A. Stang C. Hendel
B. Bevestigingspin en haak
Figuur 7. Koppeling met de maaier vooraan
A. Terugtrekstang
B. Koppeling met de maaier
Figuur 8. De dieptemeterwielen van het
maaidek aanpassen
A. Hendel voor de regeling van de maaihoogte
B. Bevestigingspin en haak
A
B
C
C
B
A
B
2,0 à 2,5 cm met hendel voor regeling in onderste 3 gaatjes
5 cm met hendel voor regeling in bovenste 3 gaatjes
Bediening
A
A
B
Figuur 5. Maaidek – rechterzijde
A. Haak C. Hendel voor de regeling
B. Bevestigingspin en haak van de maaihoogte
HET MAAIDEK PLAATSEN EN
VERWIJDEREN
OPMERKING: Plaats en verwijder het maaidek steeds
op een harde en gelijkmatige ondergrond zoals bv. een
betonnen vloer.
1. Draai de voorste wielen van de trekker helemaal
naar links.
2. Stel de maaier in op de laagste maaihoogte.
3. Trek aan de hendel van de aandrijfriem (C, Figuur 6)
om de aandrijfriem van de maaier los te maken zodat
u deze gemakkelijk over de riemschijven van de PTO-
koppeling kunt trekken.
4. Trek de haak (A, Figuur 5) aan de rechterzijde van
de stang (A, Figuur 6) weg zodat u de stang langs
de linkerzijde van het maaidek kunt uittrekken.
5. Maak het voorste deel van de koppeling met de maaier
los door aan de terugtrekstang te trekken (A, Figuur 7).
U kunt nu de koppeling met de maaier opheffen en los-
maken van de trekker. Schuif het maaidek vervolgens
onder de rechterzijde van de trekker naar buiten.
6. Plaats het maaidek door deze procedure uit te voeren
in omgekeerde volgorde.
OPMERKING: Als u de stang (A in Figuur 6) weer op zijn
plaats steekt, kunt u door de voorwielen een beetje naar
links of rechts te draaien de openingen voor de stang
gemakkelijker gelijkrichten.
DE MAAIHOOGTE REGELEN EN DE
DIEPTEMETERWIELEN INSTELLEN
OPMERKING: Voer de regelingen steeds uit op een harde
en gelijkmatige ondergrond zoals bv. een betonnen vloer.
1. Plaats de hendel voor de regeling van de maaihoogte
(A, Figuur 8) in de gewenste stand.
2. Verwijder de bevestigingspin en de haak (B, Figuur 8) van
de beide voorste dieptemeterwielen van het maaidek.
3.
Stel de dieptemeterwielen in volgens de tussenruimte die
u wenst tussen het maaidek en de grond, zie Figuur 8.
Plaats de bevestigingspin en de haak van elk wiel terug.
WAARSCHUWING
Vooraleer u probeert het maaidek te plaatsen of
te verwijderen, moet u de parkeerrem aanzetten,
de PTO-koppeling uitzetten, de motor stoppen en
de sleutel uit het contact halen.
Voor de Voor Elke Elke Elke In de
Zie eerste inge- elke inge- 5 25 100 lente en
Veiligheidsaspecten blz. bruikneming bruikneming uur uur uur de herfst
Controleer de veiligheidsvergrendeling. 7 ●●
Controleer de remmen van de trekker. 22 ●●
Controleer de remwerking van de maaier. 25 ●●
Andere aspecten
Controleer de trekker/maaier op loszittende
of loshangende onderdelen.
●●
Controleer het oliepeil van de motor. * ●●
Controleer de luchtfilter van de motor. * ***
Verander de motorolie en de oliefilter.** * ***Elke 50 uur ***
Zorg voor een goede smering van de trekker
en de maaier.
13 ***
Controleer de bandenspanning. 11 ●● **
Controleer de transmissievloeistof (alleen bij
een model met hydrostatische transmissie).****
14 Na de eerste 50 uur en daarna om de 250 uur
Controleer de brandstoffilter. 12
Maak de batterij en de batterijkabels schoon. 15
Reinig en scherp de maaibladen. 16
Controleer/vervangen de ontstekingsbougie(s). *
Controleer de riemspanning. * ●●
* Zie de handleiding van de motorleverancier.
** Vervang voor de eerste maal de motorolie na 5 uur gebruik.
*** Vaker bij zeer warme of hete weersomstandigheden (méér dan 30°C) en in een stoffige omgeving.
**** Ververs de transmissievloeistof na de eerste 50 uur en daarna om de 250 uur. Gebruik SAE 10W-30 met een minimale API-waarde van CD.
11
Gewoon onderhoud
ONDERHOUDSSCHEMA
U doet er goed aan zich te houden aan volgend schema voor gewoon onderhoud. Noteer uw werktijden. Het bepalen van
de werktijden wordt eenvoudig door de tijd die u voor een keer heeft nodig gehad, te vermenigvuldigen met het aantal
keren, dat u dat werk heeft verricht. U kunt eventueel ook de als accessoire verkrijgbare urenteller monteren.
WAARSCHUWING
Rijd niet met de machine terwijl de motorkap
opengeklapt is. Door de hitte van de motor zal de
afdekking van de koplamp en de motorkap
beschadigd worden.
Figuur 9. Brandstoftank onder motorkap
Uitsparing motorkap
Banden Bandenspanning
Vooraan 83 à 104 kPa
Achteraan 68 à 83 kPa
DE BANDENSPANNING
De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd
en dient de waarden in de tabel te volgen. Noteer dat deze
waarden lichtjes kunnen afwijken van de waarden die men
aantreft aan de zijkant van de banden onder “maximale
spanning”. Met de aangeduide bandenspanning is de tractie
optimaal, wordt de levensduur van de banden verlengd en
krijgt u een mooi maairesultaat.
DE MOTORKAP EN BERIJDERSSTOEL
OMHOOGKLAPPEN
1. Om de motorkap omhoog te klappen, grijpt u de
motorkap vast in de uitsparing (Figuur 9). De motorkap
kan naar boven en naar voren kantelen.
2. Om toegang tot de batterij te verkrijgen, moet u de
berijdersstoel naar voren kantelen.
12
Gewoon onderhoud
BENZINE CONTROLEREN
EN BIJVULLEN
Kantel de motorkap omhoog en controleer of er genoeg
brandstof in de brandstoftank is om het werk af te maken.
Verwijder de tankdop om benzine bij te vullen, maar vul niet
teveel benzine bij. Laat nog enige ruimte in de tank opdat
de brandstof nog kan uitzetten. Kijk in de handleiding van
de motorleverancier na wat met betrekking tot benzine
wordt aanbevolen. Plaats de tankdop terug en draai ze met
de hand vast.
DE BRANDSTOFFILTER CONTROLEREN
De brandstoffilter (C, Figuur 10) is in de brandstofleiding
tussen de brandstoftank en de carburator aangebracht. Als de
filter vuil of verstopt is, vervangt u hem als volgt. Plaats een
vat onder de filter om de uitlopende brandstof op te vangen.
1. Maak met behulp van een tang de klemmen rond de
brandstofslang los.
2. Haal de brandstofslang van de filter.
3. Vervang de filter en plaats de nieuwe filter in de juiste
stroomrichting van de brandstof. Maak de leidingen
weer vast met behulp van de klemmetjes. Zie
onderstaande waarschuwing.
VERVANGEN VAN DE OLIE EN
DE OLIEFILTER
Specifieke aanbevelingen met betrekking tot het verversen
van de motorolie en het vervangen van de oliefilter zijn
terug te vinden in de handleiding van uw motorleverancier.
Zowel de oliefilter als de afvoerklep voor de motorolie bevin-
den zich aan de linkerzijde van de motor. De afvoerklep
wordt geopend door de afsluitdop met een tang van 10 mm
diameter tegen de wijzers van de klok in te draaien.
WAARSCHUWING
Gebruik nooit benzine die METHANOL bevat,
geen gasohol met meer dan 10 % ethanol, geen
benzine-additieven, geen superbenzine en geen
kerosine want daardoor kan de motor of het
brandstofsysteem beschadigd worden.
Figuur 10. Onder de motorkap
A. Vulopening voor de motorolie D. Luchtfilter
B. Benzinetank E. Bougie
C. Brandstoffilter
WAARSCHUWING
Verwijder de brandstoffilter niet als de motor nog
heet is want gemorste brandstof kan ontbran-
den. Draai de klemmetjes rond de leidingen NIET
verder open dan nodig is en zorg ervoor dat de
klemmetjes weer vast om de leidingen zitten
zodra een nieuwe filter is aangebracht.
B
A
D
E
C
DE LUCHTFILTER CONTROLEREN
EN VERVANGEN
Specifieke aanbevelingen met betrekking tot het onderhoud
van de luchtfilter zijn terug te vinden in de handleiding van
uw motorleverancier. De plaats van de luchtfilter staat
aangegeven, Figuur 10.
DE BOUGIE VERVANGEN
Specifieke aanbevelingen met betrekking tot het vervangen
van de ontstekingsbougie zijn terug te vinden in de
handleiding van uw motorleverancier.
SMERING
De trekker dient op alle plaatsen die zijn aangegeven, Figuren11
tot en met 16, alsook op volgende punten gesmeerd te worden.
Smeermiddel:
verbinding met de stuurinrichting • scharnierpunten van
achterassen de maaier
lagers van de voorwielen cylinders van de maaier
pedaal (enkel op model
met hydrostatische
aandrijving)
Smeerolie:
verbindingspunten van de vooras verbinding met
scharnierpunten achteraan van versnellingspook
de verankering van het chassis hydro-verbinding
verbindingspunt voor de verbinding met het
aanpassing van de berijdersstoel remsysteem
verbinding voor de regeling
van de maaihoogte
In het algemeen kan gesteld worden dat alle bewegende meta-
len onderdelen die in contact komen met andere onderdelen
moeten worden ingesmeerd met olie. Zorg er echter voor dat er
nooit olie of smeervet op een aandrijfriem of op de riemschijven
terechtkomt. Vergeet ook niet dat u verbindingsstukken, beslag
en andere oppervlakken moet schoonvegen zowel voor, als na
de smeerbeurt.
Aeker niet alle smeermiddelen zijn even geschikt. Aanbevolen
wordt het Simplicity “Jiffy Lube” Lithium-smeermiddel, maar
mocht dat niet beschikbaar zijn, dan kunt u ook een Lithium-
smeermiddel nemen van het type dat gebruikt wordt voor auto’s.
13
Gewoon onderhoud
Figuur 13. Smering van de trekker –
typische smeerpunten
*1979
Figuur 14. Smering van de verbinding met de versnel-
lingspook (modellen met versnellingsbak)
Figuur 12. Smering van het remsysteem
(modellen met versnellingsbak)
De aandrijfassen
jaarlijks smeren
Smeernippel bevindt zich
aan de onderzijde
Bovenaanzicht zonder chassis.
Figuur 11. Smering van het remsysteem/de
hydrostatische aandrijving
14
Figuur 15. Het maaidek smeren
(getoond met 97 cm model)
Figuur 16. De verbindingsstukken van het maaidek
smeren (getoond met 97 cm model)
Gewoon onderhoud
02
Scharnierpunt
beweegbare arm
tussengeschakelde
riemschijf
Smering (vervolg)
Figuur 17. De trekker ondersteunen Figuur 18. De achterwielen verwijderen
9. Bevestig daarna alle onderdelen weer in omgekeerde
volgorde en laat de machine zakken.
OPMERKING: Modellen met een versnellingsbak hebben
ook Zerk-smeerpunten die zich in de kast van de trans-
missie onder de ophanging van de wielassen bevinden.
Ook deze smeerpunten moeten jaarlijks worden gesmeerd.
DE WIELASSEN SMEREN
Het verdient aanbeveling jaarlijks de achterwielen te verwij-
deren en de aandrijfassen grondig te smeren. Daarmee
voorkomt u dat de wielen vastlopen zodat ook het latere
onderhoud gemakkelijker kan gebeuren.
1.
Haal de sleutel uit het contact en maak de verbinding met
de ontstekingsbougie los terwijl u aan de machine werkt.
2. Activeer de parkeerrem en blokkeer beide voorwielen.
3. Gebruik een krik, een katrol of hijskettingen die u
achteraan in het midden van de trekker bevestigt en
waarmee u de machine kunt optillen. De achterbanden
moeten ongeveer 2,5 tot 5 cm van de grond komen.
OPMERKING: Breng de algemene stabiliteit van de
machine niet in gevaar door ze hoger op te tillen dan
nodig is om een wiel te kunnen verwijderen.
4. Plaats steunen of vijzels onder de achterzijde van
het chassis (zie Figuur 17).
5. Verwijder het plastic dopje/het afdekkapje van de wielas.
6. Draai met een schroevendraaier de bevestigingsschroef
los (zie Figuur 18).
7. Verwijder de afsluitmoeren en de wielbevestigings-
onderdelen.
8. Smeer de wielas met een middel dat het vastlopen van
de wielassen tegengaat.
WAARSCHUWING
VERMIJD ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL MET MOGELIJK
DODELIJKE GEVOLGEN MOCHT DE MACHINE VALLEN
Gebruik altijd goed functionerend gereedschap
dat geschikt is om het gewicht van de machine
te dragen die u hijst of tilt en waaraan u onder-
houdswerkzaamheden uitvoert.
Gebruik altijd een steun of vijzel om de machine
te ondersteunen terwijl u werkt en zet de andere
wielen goed vast zodat de machine niet per
ongeluk van de steunpunten kan afrollen.
Werk nooit onder of in de buurt van een opge-
tilde of opgehesen machine waarvan de wielen
niet vastgezet zijn of waarbij onvoldoende
steunpunten zijn aangebracht.
15
DE VERSNELLINGSBAK
ONDERHOUDEN
U hoeft de Peerless MST-205-515A-versnellingsbak niet
zelf te onderhouden. Neem voor het uitvoeren van periodiek
onderhoud van de versnellingsbak gewoon contact op met
uw geautoriseerd Simplicity verdeler.
DE OLIE VAN DE HYDROSTATISCHE
TRANSMISSIE VERVERSEN
U moet de olie vervangen na de eerste 50 uur en nadien na
iedere 250 uur. Gebruik daarvoor SAE 10W-30 motorolie
met een minimum API-waarde (American Petroleum
Institute) van SG of CD. U vervangt de olie als volgt:
OPGEPAST: Er mag in géén geval water, stof of vuil in
de transmissie geraken. Maak alle oppervlakken rond de
transmissie schoon en droog ze goed af vooraleer u de
transmissie opent.
1. Verwijder de batterij en maak het vak van de batterij goed
schoon (zie het hoofdstuk ‘De batterij onderhouden’).
2. Maak de vulopening schoon (zie Figuur 19).
3. Wrik met een schroevendraaier de afsluitdop van de
vulopening van de transmissie los en verwijder de veer.
4. Verwijder de afvoerdoppen onderaan de transmissie
en laat alle transmissievloeistof weglopen (Figuur 20).
5. Plaats de afvoerdoppen terug en vul de transmissie tot
bovenaan met olie (zie de uitvergroting, Figuur 19).
6. Plaats de veer en de afsluitdop terug op hun plaats en
bevestig ook de batterij opnieuw (zie het hoofdstuk ‘De
batterij onderhouden’).
DE BATTERIJ ONDERHOUDEN
De batterijvloeistof controleren
1. Kantel de berijdersstoel naar boven.
2. Verwijder de vuldop van de batterij (C, Figuur 21). Het
niveau van de batterijvloeistof moet tot aan de ‘vol’-
aanduiding van de splitring komen. Als dat niet zo is,
moet u gedistilleerd water toevoegen.
3. Plaats de vuldop terug op zijn plaats.
De batterij en de batterijkabels schoonmaken
1. Maak de kabels van de batterij los, te beginnen met de
min-pool (B, Figuur 21).
2. Verwijder de batterij en maak het vak van de batterij goed
schoon met een oplossing van water en zachte soda.
3. Veeg de polen van de batterij en de uiteinden van de
batterijkabels goed schoon met een staalborstel tot ze
glanzen.
4. Plaats de batterij terug en koppel de batterijkabels weer
aan, te beginnen met de positieve kabel.
5. Bedek de uiteinden van de batterijkabels en de polen
van de batterij met een laagje vaseline of smeervet.
Gewoon onderhoud
WAARSCHUWING
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de
negatieve batterijkabel als EERSTE loskoppelen
en als LAATSTE terug aankoppelen. Doet u dat
niet, dan bestaat de kans op een kortsluiting
tussen een stuk gereedschap waarmee u aan het
werken bent en de positieve pool.
WAARSCHUWING
Kijk uit als u aan de batterij werkt. Zorg ervoor
dat u geen elektrolyt morst. Kom met de batterij
niet in de buurt van vlammen of vonken.
Figuur 19. Plaats van de vulopening bij de
hydrostatische transmissie
Afvoer-
doppen
Vul hier tot aan
de onderkant
van de
bovenste
inkeping
Figuur 21. De batterij
A. De positieve pool van de batterij
B. De negatieve pool van de batterij
C. De vuldop van de batterij
D. Batterijhouder
C
D
A
B
Figuur 20. De transmissievloeistof van de hydro-
statische transmissie laten weglopen
DE MAAIBLADEN ONDERHOUDEN
1. Koppel de maaier los van de trekker. Zie het deel
‘De maaier plaatsen en verwijderen’ in het hoofdstuk
‘Bediening’ van deze handleiding.
2. De maaibladen moeten scherp zijn en geen inkepingen,
inkervingen of oneffenheden vertonen. Mocht dat niet
het geval zijn, moet u de maaibladen scherpen zoals
hierna is aangegeven.
3. Als u een maaiblad wenst te verwijderen om het te
scherpen, moet u eerst een houten steunblok onder
het maaiblad plaatsen terwijl u de bevestigingsschroef
verwijdert (Figuur 22).
4. Gebruik een vijl om het maaiblad mooi fijn te scherpen.
Verwijder alle inkepingen, inkervingen en oneffen-
heden. Als het maaiblad echter te zwaar beschadigd
is, dient het vervangen te worden.
5. Hang het maaiblad mooi waterpas zoals aangegeven
in Figuur 23. Plaats het maaiblad met zijn opening in
het midden over een spijker die u met wat olie hebt
ingestreken. Een goed uitgebalanceerd maaiblad zal
perfect in evenwicht blijven liggen.
6. Plaats elk maaiblad terug, zoals aangegeven in Figuur
24, met de uiteinden naar boven gekeerd. Zet de
maaibladen vast met een bevestigingsschroef, een
verende sluitring en een 6-hoekige sluitring. Gebruik
een houten steunblok om ervoor te zorgen dat de
maaibladen niet gaan draaien en schroef de
bevestigingsschroeven vast tot 61-75 N.m.
A
D
C
B
TIGHTEN
Figuur 24. Het maaiblad plaatsen
A. Houten steunblok (10 x 10 cm)
B. 6-hoekige sluitring
C. Verende sluitring
D. Bevestigingsschroef
Vastschroeven
16
Gewoon onderhoud
Figuur 23. Het maaiblad waterpas hangen
WAARSCHUWING
Met het oog op uw eigen veiligheid dient ieder
bevestigingsschroef met een verende sluitring
en een 6-hoekige sluitring te worden gemon-
teerd, en dan zorgvuldig aangetrokken. Trek
de bevestigingsschroef vast met 61-75 N.m.
LOOSEN
Losschroeven
Houten
steunblok
Bout van het
maaiblad
Figuur 22. Het maaiblad verwijderen
WAARSCHUWING
Neem in uw eigen belang en voor uw eigen
veiligheid de scherpe maaibladen niet met
de blote hand vast. Onvoorzichtigheid of een
verkeerde behandeling van de maaibladen kan
tot zware verwondingen leiden.
Werkbank
Spijker
Berging
VOOR KORTE TIJD (minder dan 30 dagen)
Denk eraan dat in de brandstoftank wellicht nog een restant
brandstof zit. Berg de trekker dus niet binnenshuis op of in een
ruimte waar de verdampte gassen van de brandstof in contact
zouden kunnen komen met een vonk of vuur. Brandstofdampen
zijn ook giftig bij inademing. Berg de trekker dus ook niet op in
een ruimte die bewoond wordt door mens of dier.
Wat volgt is een controlelijst van waar u op moet letten als
u de trekker voor korte tijd of tussen twee beurten opbergt:
Berg de trekker op in een ruimte waartoe kinderen geen
toegang hebben. Als er enig kans bestaat, dat de trekker
onbevoegd wordt gebruikt, de bougie(s) verwijderen en op
een veilige plaats bewaren. Let erop, dat de bougie-openin-
gen met een geschikte bedekking worden afgedekt, zodat
er geen vreemde voorwerpen in de motor kunnen geraken.
Als de trekker niet kan worden opgeborgen op een effen
ondergrond, blokkeer dan de wielen.
Verwijder alle gras en vuilnis van de maaier.
OPMERKING: Als u de trekker in een koude, winterse omge-
ving opbergt tussen twee sneeuwruimbeurten, verdient het
aanbeveling de brandstoftank na het einde van elke karwei
volledig te vullen met brandstof om zo te verhinderen dat er
in de tank condensatie zou optreden. Wacht wel tot de motor
voldoende afgekoeld is om de brandstof bij te vullen.
VOOR LANGE TIJD (langer dan 30 dagen)
Vooraleer u de trekker op het einde van het seizoen voor
langere tijd opbergt, leest u best eerst de veiligheidsrichtlijnen
voor het opbergen in het deel ‘Veiligheidsvoorschriften’.
Vervolgens voert u volgende stappen uit:
1. Vervang de gebruikte olie in het oliecarter terwijl de motor
nog warm is en vul aan met net zoveel nieuwe olie als nodig
om de trekker opnieuw in gebruik te kunnen nemen.
2. Maak het maaidek klaar om het te kunnen opbergen:
a. Verwijder het maaidek van de trekker.
b. Maak de onderzijde van het maaidek schoon.
c. Bedek alle zichtbare metalen oppervlakken met een
laagje verf of olie om te beletten dat ze zouden roesten.
3. Maak de buitenzijde van de machine en de motor schoon.
4. Tref de voorbereidingen die nodig zijn om de motor op te
bergen. Meer uitleg hierover is te vinden in de handleiding
van de motorleverancier.
5. Verwijder alle gras of vuilnis uit de koelvinnen van de
cylinderkoppen, uit het motorhuis en uit de luchtinlaat.
6. Dek de luchtinlaat en de uitlaat goed af met plastic of een
ander waterbestendig materiaal om te verhinderen dat
vocht, vuilnis of insecten zouden binnendringen.
7. Smeer de verschillende onderdelen van de trekker volledig
in zoals dat beschreven is in het deel ‘Gewoon onderhoud’
van uw trekker.
8. Poets de trekker op en breng een laagje verf of een anti-
roestmiddel aan op de plaatsen waar de verflaag weg of
aangetast is.
9. Controleer of de batterij tot op het juiste niveau gevuld is
met water en controleer of ze nog over haar volle lading
beschikt. Een batterij gaat veel langer mee als ze uit de
machine gehaald wordt, daarna opgeslagen wordt in een
koele en droge plaats en als ze ongeveer één keer per
maand volledig opgeladen wordt. Als u de batterij toch
in de trekker laat, koppel dan de negatieve kabel los.
10. Maak het brandstofcircuit van de machine volledig leeg
of voeg aan de brandstof een stabilisator toe. Als u voor
die laatste oplossing kiest, volg dan heel nauwgezet al
de veiligheidsvoorschriften en neem de nodige voorzorgs-
maatregelen die met betrekking tot de berging van de
machine in deze handleiding beschreven staan ; dit
uiteraard om te beletten dat de benzinedampen zouden
ontvlammen. Hou er ook rekening mee dat benzinedampen
zich kunnen verspreiden en dat het risico op brand of
ontploffing altijd reëel blijft als er zich ergens in de buurt
een vlam of een ontstekingsmechanisme bevindt.
OPMERKING: Als een hoeveelheid benzine gedurende langere
tijd stilstaat in een recipiënt (langer dan 30 dagen), kan het een
kleverig bijproduct aanmaken dat heel nefast kan zijn voor de
carburator van de motor en wel in die mate dat de motor dan
niet meer normaal kan werken. Om dat te vermijden, voegt u
dus best een stabilisator toe aan de brandstoftank en laat u
de motor een paar minuten draaien zodat alle brandstof uit
de leidingen verdwenen is en u de machine met een gerust
geweten kunt opbergen.
DE MACHINE STARTEN NA EEN LANGE
PERIODE VAN INACTIVITEIT
Als u de trekker opnieuw start na een lange periode van
inactiviteit, moet u volgende stappen uitvoeren.
1. Verwijder de stuts waarmee u eventueel de wielen van
de trekker geblokkeerd hebt.
2. Plaats de batterij terug als u ze destijds verwijderd had.
3. Neem de bedekking die u over de uitlaatpijp en de
luchtinvoer had aangebracht weg.
4. Vul de brandstoftank met nieuwe benzine. Zie voor meer uitleg
en aanbevelingen de handleiding van de motorleverancier.
5. Kijk na welke specifieke richtlijnen en voorschriften er in de
handleiding van de motorleverancier zijn opgenomen met
betrekking tot het opnieuw in dienst stellen van een motor
waarmee lange tijd niet gewerkt is.
6. Controleer het oliepeil in het oliecarter en voeg desnoods
de gepaste hoeveelheid toe.
7.
Controleer de bandenspanning en verhoog deze desnoods.
Controleer het vloeistofpeil van de andere reservoirs.
8. Start de motor en laat hem zachtjes draaien. Ga zeker
NIET hoog in de toeren als de motor nog niet op tempe-
ratuur is. Let erop dat u de motor enkel buitenshuis of in
goed verluchte ruimten laat draaien.
WAARSCHUWING
Berg de trekker nooit op in een verwarmde of volledig afgesloten en slecht verluchte ruimte als er zich in de brandstoftank, in
de leidingen of in de motor nog benzine bevindt. De benzinedampen kunnen in aanraking komen met vuur, een vonk of een
waakvlam (zoals bv. van een kachel, geiser, droger enz....) en een ontploffing veroorzaken.
Wees heel voorzichtig met benzine. Het is een bijzonder ontvlambare brandstof die bij onachtzaam gebruik heel wat
lichamelijke en materiële schade kan veroorzaken.
Als u een brandstoftank leegmaakt, doe dat dan buitenshuis, weg van vlammen of vonken en zorg ervoor dat u de brandstof
opvangt in een speciaal daarvoor goedgekeurd recipiënt.
17
18
PROBLEMEN MET DE TREKKER OPLOSSEN
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
Motor wil niet aanslaan 1. Versnellingspook staat niet in neutraal. 1. Zet de versnellingspook in de stand neutraal.
of starten. 2. Elektrische PTO-koppeling staat in 2. Zet in de stand UIT.
de stand AAN.
3. Geen brandstof meer. 3. Als de motor warm is, laat hem afkoelen en vul
brandstof bij.
4. Motor oververzadigd. 4. Haal het gaspedaal uit de positie waarin de
SMOORKLEP werkt.
5. Automatische zekering gesprongen. 5. Wacht een minuut op de automatische heractive-
ring. Vervang de zekering mocht ze stuk zijn.
6. Polen van de batterij zijn vuil. 6. Zie het hoofdstuk ‘Gewoon onderhoud’.
7. Batterij leeg of stuk. 7. Herlaad of vervang de batterij.
8. Vals contact in bedrading. 8. Onderzoek de bedrading en kijk of er nergens
draden losgekomen zijn. Koppel ze desnoods weer
aan. Vervang kapotte of beschadigde bedrading.
9. Defect aan de solenoïde of de 9. Vervang of herstel het defecte onderdeel. Neem
startmotor. contact op met uw geautoriseerd verdeler.
10. Veiligheidsvergrendeling (schakelaar 10. Vervang eventueel het defecte onderdeel. Neem
of module) defect. contact op met uw geautoriseerd verdeler.
11. Probleem met de ontstekingsbougie(s): 11. Maak de bougie(s) schoon, controleer het contact
vuil, slecht contact of stuk.
en vervang ze desnoods. Zie de motorhandleiding.
12. Water in de brandstof. 12. Laat alle brandstof weglopen en vul de tank met
nieuwe brandstof.
13. Brandstof is oud of verschaald. 13. Laat alle brandstof weglopen en vul de tank met
nieuwe brandstof.
14. Koppeling/rempedaal niet ingedrukt. 14. Druk pedaal in.
Motor is moeilijk te starten 1. Te rijke brandstofmengeling. 1. Maak de luchtfilter schoon. Controleer de stand
of loopt niet goed. van de smoorklep (regeling van de snelheid).
2. Probleem met de ontstekingsbougie(s): 2. Maak de bougie(s) schoon, controleer het contact
vuil, slecht contact of stuk.
en vervang ze desnoods. Zie de motorhandleiding.
Kloppende motor. 1. Laag oliepeil. 1. Controleer oliepeil en voeg desnoods olie toe.
2. Motor gebruikt verkeerde 2. Zie de motorhandleiding.
soort/kwaliteit olie.
Overdadig olieverbruik. 1. Motor loopt te heet. 1. Maak het kielvlak van de motor, het
ventilatorrooster en de luchtinlaat schoon.
2. Verkeerde oliedruk. 2. Zie de motorhandleiding.
3. Teveel olie in oliecarter. 3. Voer het teveel aan olie af.
Uitlaat is zwart. 1. Vuile luchtfilter. 1. Vervang de luchtfilter. Zie het hoofdstuk
‘Gewoon onderhoud’.
2. Gaspedaal activeert de smoorklep. 2. Verander de motorsnelheid.
Motor loopt, maar trekker 1. Versnellingspook staat in neutraal. 1. Schakel pook in vooruit of achteruit.
wil niet rijden. 2. Vrijstelhendel van transmissie staat in 2. Zet hendel in normale positie om te rijden.
positie “manueel duwen” (enkel bij
modellen met hydrostatische transmissie).
3. Aandrijfriem is stuk. 3. Zie het deel ‘De aandrijfriem van de trekker
vervangen’.
4. Aandrijfriem slipt door. 4. Zie de volgende bladzijde voor een beschrijving
van oorzaak en oplossing.
5. Onvoorziene remwerking. 5. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
Problemen oplossen
In dit deel van de handleiding worden de vaakst voorko-
mende problemen opgesomd, hun oorzaken en wat u zelf
kunt doen om deze problemen te verhelpen. Voor andere
problemen neemt u best contact op met uw geautoriseerd
verdeler.
Hebt u een probleem, probeer dan eerst en vooral de symp-
tomen van dat probleem terug te vinden in onderstaande
lijst. Ga één voor één na wat de mogelijke oorzaken kunnen
zijn en volg daarbij de voorgestelde volgorde.
WAARSCHUWING
Denk aan uw eigen veiligheid en verricht geen
herstellingen terwijl de motor nog loopt.
Zet altijd eerst de motor uit en trek de sleutel uit
het contact.
ALS U DEZE, OF EVENTUELE ANDERE RICHT-
LIJNEN NEGEERT, LOOPT U KANS OP ZWAAR
LICHAMELIJK LETSEL.
19
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
Aandrijfriem van de 1. Teveel speling op de koppeling. 1. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
trekker slipt door. 2.
Olie of smeervet op riemschijven of riem.
2. Maak riemschijven of riem schoon.
3. Aandrijfriem uitgerokken of versleten. 3. Vervang de riem.
4. Tussengeschakelde riemschijf van 4. Verwijder riemschijf, maak hem schoon en
beweegbare arm zit vast in smeer hem.
ontkoppelde positie.
Rem houdt niet. 1. Rem is niet goed afgesteld. 1. Zie het deel ‘De verbinding met de rem regelen’.
2. Remschijf op wielas versleten. 2. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
Trekker is moeilijk 1. Verbinding van/met stuurmechanisme 1. Controleer verbinding en zet ze vast. Zie het deel
te besturen. zit los. ‘Het stuurmechanisme regelen’.
2. Onjuiste bandenspanning. 2. Controleer en verbeter de bandenspanning. Zie
het hoofdstuk ‘Gewoon onderhoud’.
3. Lagers staan droog. 3. Smeer de assen. Zie het deel ‘Smering’.
Aandrijfriem stopt niet als 1. Teveel speling op blokkeerpal of 1. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
koppeling/rempedaal spanning van de aandrijfriem.
ingedrukt wordt.
PROBLEMEN MET DE MAAIER OPLOSSEN
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
Maaier komt niet omhoog. 1. Hefstang niet correct geplaatst 1. Bevestig of herstel hijskettingen.
of beschadigd.
Maaier maait niet gelijk. 1. Maaier staat niet waterpas. 1. Zie het deel ‘De maaier regelen’.
2. Bandenspanning niet (bij elke band) 2. Zie het hoofdstuk ‘Gewoon onderhoud’.
correct.
Maairesultaat ziet er ruig 1. Motorsnelheid te laag. 1. Geef volgas.
en grof uit. 2. Snelheid van de trekker te hoog. 2. Vertraag.
3. Maaibladen zijn bot geworden. 3. Scherp of vervang de maaibladen. Zie het deel
‘De maaibladen onderhouden’.
4. Aandrijfriem van de maaier draait door 4. Reinig of vervang de aandrijfriem al naargelang
omwille van slijtage of contact met olie. het geval.
5. Maaibladen zitten niet op de juiste 5. Zie het deel ‘De maaibladen onderhouden’.
wijze vast aan de cylinders.
Motor blokkeert bij het 1. Motorsnelheid ligt te laag. 1. Geef volgas.
maaien vrij vlug. 2. Snelheid van de trekker te hoog. 2. Vertraag.
3. Maaihoogte te laag ingesteld. 3. Stel maaihoogte bij eerste maaibeurt van zeer
hoog/lang gras in op hoogste stand.
4. Maaisel blijft in afvoerkoker steken. 4. Maai met grasuitvoer naar het reeds gemaaide
gedeelte gericht.
Zeer sterke maaiervibraties.
1. Bevestigingsschroeven van 1. Draai schroeven vast tot 61-75 N.m.
maaibladen zijn losgekomen.
2. Maaibladen, cylinders of riemschijven 2. Controleer en vervang ze desnoods.
zijn verbogen.
3. Maaibladen zijn niet waterpas. 3. Verwijder en scherp maaibladen tot ze waterpas
zijn. Zie het deel ‘Gewoon onderhoud’.
4. Aandrijfriem niet juist bevestigd. 4. Bevestig riem opnieuw en op de juiste wijze.
Aandrijfriem verslijt of 1. Verbogen of ruwe riemschijven. 1. Herstel of vervang de riemschijven.
gaat snel stuk. 2. Verkeerde aandrijfriem in gebruik. 2. Vervang riem door juiste aandrijfriem.
Aandrijfriem van de maaier 1. Veer van riemschijf van tussenge- 1. Herstel of vervang al naargelang het geval.
draait door of draait schakeld tandwiel stuk of niet
helemaal niet. correct bevestigd.
2. Aandrijfriem van de maaier stuk. 2. Vervang de aandrijfriem.
Problemen oplossen
Problemen met de trekker oplossen, vervolg.
20
De batterij onderhouden
HET VOLTAGE VAN DE BATTERIJ
CONTROLEREN
De toestand van de batterij kan worden gemeten met een
Voltmeter. Als de motor afstaat, geeft de Voltmeter het
voltage van de batterij aan, m.a.w. ongeveer 12 Volt. Als
de motor loopt, toont de Voltmeter het voltage van het
oplaadcircuit dat normaal 13 à 14 Volt bedraagt.
Als een batterij leeg of gewoon te zwak is om te motor te
starten, wil dat nog niet zeggen dat ze moet worden ver-
vangen. Het is bv. best mogelijk dat de alternator de batterij
niet goed laadt. Als u twijfelt over de juiste oorzaak van uw
probleem met de batterij, neem dan contact op met uw
geautoriseerd verdeler. Als u de batterij moet vervangen,
volg dan de werkwijze die beschreven werd in het deel ‘De
batterij en de batterijkabels schoonmaken’ van het deel
‘Gewoon Onderhoud’.
EEN LEGE BATTERIJ OPLADEN
1. Zorg ervoor dat u op de hoogte bent van alle veilig-
heidsvoorschriften die u tijdens het laden van de batterij
in acht moet nemen. Als u niet gewoon bent te werken
met een batterijlader en een hydrometer, laat de batterij
dan opladen door uw geautoriseerd verdeler.
2. Voeg voldoende water toe om de plaat te bedekken
(vul desnoods tegen het einde van de oplaadperiode
wat water bij). Als de batterij heel koud is, laat ze dan
opwarmen vooraleer u het water toevoegt want het
waterniveau zal stijgen al naargelang de batterij
opwarmt. Een heel koude batterij zal ook geen volle-
dige lading opnemen vooraleer ze voldoende op
temperatuur gekomen is.
3. Trek altijd de stekker uit of zet de lader uit vooraleer u
de klemmen van de laadkabels aanbrengt of verwijdert.
4. Maak de klemmen van de laadkabels voorzichtig vast
aan de batterij en let op de juiste polariteit (gewoonlijk
de rode kabel aan de [+]-pool (de positieve pool) en de
zwarte aan de [-]-pool (de negatieve pool)).
5. Controleer tijdens het laden regelmatig de temperatuur
van het elektrolyt. Als de temperatuur boven de 51,6°C
uitstijgt of als het elektrolyt gevaarlijk begint te pruttelen
of te dampen, moet het laden verminderd of zelfs
tijdelijk onderbroken worden om mogelijke schade aan
de batterij te vermijden.
6. Laad de batterij volledig op (d.w.z. tot het soortgelijk
gewicht van het electrolyt 1,250 of meer is en de tempe-
WAARSCHUWING
Probeer nooit een bevroren batterij op te laden.
Laat de batterij opwarmen tot ongeveer 15,5°C
vooraleer u ze aan de lader bevestigt.
WAARSCHUWING
Hou vuur en vonken bij de batterij vandaan.
De gassen die de batterij afgeeft, zijn bijzonder
explosief. Zorg voor een goede ventilatie tijdens
het laden van de batterij.
ratuur ervan minstens 15,5°C bedraagt). Om er zeker van
te zijn dat een batterij volledig geladen (maar toch ook
niet overladen) is, controleert u best om het uur het soort-
gelijk gewicht van een cel. De batterij is volledig geladen
als bij een langzame lading de cellen vrij rondbewegen
en als er minder dan 0,003 verandering in het soortgelijk
gewicht te noteren valt in een periode van 3 uur.
STARTEN MET BEHULP
VAN STARTKABELS
Starten met behulp van startkabels wordt niet aanbevolen.
Als u echter geen andere mogelijkheid ter beschikking hebt,
volgt dan deze procedure. Noteer dat u zowel de hulp-
batterij als de lege batterij met voorzichtigheid moet
behandelen. Voer onderstaande stappen OP IDENTIEK
DEZELFDE WIJZE uit als beschreven en let erop dat u
geen vonken veroorzaakt. Een schema van de opstelling
van de voertuigen en de verbinding tussen beide batterijen
is te vinden in Figuur 25.
1. Beide batterijen moeten van hetzelfde voltage zijn.
2. Plaats het voertuig met de hulpbatterij naast het voer-
tuig met de lege batterij en wel zo dat u de startkabels
die u nodig heeft om beide batterijen met elkaar te
kunnen verbinden, makkelijk kunt aanbrengen. Zorg
er echter voor dat beide voertuigen elkaar niet raken.
3. Draag een veiligheidsbril en bescherm steeds gezicht
en ogen. Sluit de ventilatieopeningen goed af en leg
een vochtige doek over de ventilatieopeningen van
beide batterijen.
4. Verbind de positieve kabel (+) met de positieve pool
van de lege batterij (die verbonden is met de starter
of de solenoïde).
5. Verbind het andere uiteinde van deze kabel met de
positieve pool (+) van de hulpbatterij.
6. Verbind de andere kabel met de negatieve pool (-)
van de hulpbatterij.
7. Verbind het andere uiteinde van de negatieve kabel
met het motorblok van het gestrande voertuig. Leun
niet over de batterijen.
8. Start de motor van het voertuig met de hulpbatterij.
Wacht enkele minuten en probeer dan het voertuig
met de lege batterij te starten.
9. Als het voertuig niet start na een 30 seconden durende
startpoging, STOP dan de PROCEDURE. Langer pro-
beren, heeft weinig zin. Een technische/mechanische
ingreep zal noodzakelijk zijn.
10. Laat de motor na de start rustig in vrijloop draaien.
Verwijder eerst de klem van de negatieve kabel die
aan het motorblok of aan het chassis van het gestrande
voertuig werd vastgemaakt. Maak vervolgens het
andere uiteinde van dezelfde kabel los, m.a.w. aan
de negatieve pool van de hulpbatterij.
11. Maak daarna de positieve kabel los, te beginnen aan de
kant van het gestrande voertuig met zwakke batterij en
ten slotte aan de kant van het voertuig met de hulpbatterij.
12. Vergeet niet de vochtige doeken die rond beide
batterijen werden gelegd, weg te gooien.
WAARSCHUWING
Voor uw eigen veiligheid: wees uiterst voorzich-
tig bij het gebruik van startkabels. Stel de batterij
nooit bloot aan vuur of vonken: een batterij
produceert waterstofgas en dat gas is uiterst
ontvlambaar en explosief. Vermijd alle contact
tussen het zuur van de batterij en de huid,
de ogen, stoffen en geverfde oppervlakken.
Batterijen bevatten namelijk een zwavelzuur-
achtige oplossing die zware verwondingen en
schade aan eigendommen kan veroorzaken.
21
De batterij onderhouden
WAARSCHUWING
Elke andere dan de zojuist beschreven
procedure kan leiden tot:
(1) verwondingen door elektrolyt dat uit de
ventilatieopeningen van de batterij spuit,
(2) verwondingen of schade aan eigendommen
door explosie van de batterij,
(3) schade aan het oplaadcircuit van het hulp-
verstrekkende of van het gestrande voertuig.
Probeer niet een voertuig met bevroren batterij
te starten met startkabels want de batterij kan
openbreken of exploderen. Als u vermoedt dat
een batterij bevroren is, inspecteer dan voor-
zichtig alle ventilatieopeningen van de batterij.
Als u ijsvorming opmerkt of als u het elektrolyt
niet kunt zien, dan betekent dat dat de batterij
bevroren is en dat u moet wachten tot deze
toestand verholpen is vooraleer u met
startkabels mag proberen te starten.
WAARSCHUWING
Koppel de batterij niet los terwijl de motor loopt.
Dat kan tot motorschade leiden. Zorg er ook voor
dat alle klemmen en verbindingen stevig op hun
plaats zitten vooraleer u begint.
DEZE KABELVERBINDING VOOR NEGATIEVE AARDING VAN
VOERTUIGEN
ZORG ERVOOR DAT VOERTUIGEN ELKAAR NIET RAKEN
Naar de
starter
Naar de
starter
Startkabel
Startkabel
Batterij van
gestrand
voertuig
Hulpbatterij
Motorblok
Aarding
**1582
Figuur 25. Starten met behulp van startkabels
WAARSCHUWING
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de
negatieve batterijkabel als EERSTE loskoppelen
en als LAATSTE terug aankoppelen. Doet u dat
niet, dan bestaat de kans op een kortsluiting
tussen een stuk gereedschap waarmee u aan
het werken bent en de positieve pool.
22
02
DE REM EN DE REMVEER REGELEN —
OP MODELLEN MET HYDROSTATISCHE
TRANSMISSIE
Opmerking: Alle regelingen van de rem van een trekker
met hydrostatische transmissie gebeuren via de regeling
van de remveer.
1. Druk het rempedaal volledig in en activeer de
parkeerrem.
2. Zie Figuur 28. Zet de trekker op een harde en gelijkma-
tige ondergrond en regel de moer van de remstang (A)
tot de remveer (B) samengedrukt wordt tot een lengte
van 43 à 44,5 mm.
3. Controleer de uitgevoerde regeling door met de trekker
achteruit op een helling te rijden, de parkeerrem aan te
zetten en vervolgens de motor uit te schakelen. Parkeer
de trekker en blijf gedurende minstens 30 seconden op
de berijdersstoel zitten wachten. De trekker mag niet
meer bewegen.
Is dat wél het geval, dan moet de remveer strakker
worden aangespannen.
Als de parkeerrem zich niet laat aanzetten, moet u de
remveer wat minder strak aanspannen.
Figuur 28. De remveer regelen – op modellen met
hydrostatische transmissie
A. Regelmoer B. Remveer
A
B
Lengte van de remveer:
43 à 44,5 mm
Regelingen en Onderhoud
DE BERIJDERSSTOEL INSTELLEN
De berijdersstoel kan met behulp van de hendel
(A, Figuur 26) onder de voorzijde van de berijdersstoel naar
voren en naar achteren worden versteld en op de gewenste
plaats worden vastgezet.
WAARSCHUWING
Om zware ongelukken te vermijden, mag u deze
afstellingen en regelingen alleen maar uitvoeren
als de motor afstaat, als de contactsleutel uit het
contactslot gehaald is en als de trekker op een
horizontale ondergrond staat.
Figuur 26. Berijdersstoel instellen
A. Hendel voor verstelling berijdersstoel
A
Figuur 27. Stuurhuis instellen
A. Bevestigingsschroeven
A
HET STUURMECHANISME REGELEN
Als er op het stuurmechanisme teveel speling komt, kan
de stuurkolom van het stuurhuis weer worden bijgesteld
als volgt:
1. Maak de 2 bevestigingsschroeven (A, Figuur 27) los.
2. Duw op de houder totdat de tandwielen stevig op elkaar
ingrijpen.
3. Maak de 2 bouten weer vast.
23
02
Regelingen en Onderhoud
A
E
DE REM EN DE REMVEER REGELEN —
OP MODELLEN MET VERSNELLINGSBAK
1. Plaats de trekker in versnelling en zet de parkeerrem uit.
2. Zie Figuur 29. Duw de nokkenhefboom (B) naar voren
totdat er – zoals goed te zien is op de uitvergroting –
tussen de nokkenhefboom en de stop (C) een opening
van 3 mm ontstaat.
3. Om de opening te verkleinen, draait u de regelmoer
(D) in de richting van de wijzers van de klok. Om
de opening te vergroten, draait u deze moer in de
tegenovergestelde richting.
4. Zie Figuur 30. Schakel de parkeerrem in en draai
aan de regelmoer (E) om de remveer verder aan te
spannen of losser te maken. De lengte van de remveer
moet tussen de 60 à 63,5 mm liggen.
Lengte
van de
remveer
Figuur 30. De remveer regelen –
op modellen met versnellingsbak
A. Regelmoer B. Remveer
B
A
3 mm
Figuur 29. De rem regelen –
op modellen met versnellingsbak
A. Remstang D. Regelmoer
B. Nokkenhefboom E. Regelmoer van
C. Stop de remveer
24
Regelingen en Onderhoud
Figuur 33. Het maaidek in de lengte-as nivelleren
(getoond met 97 cm maaidek)
Afstand tot de
grond dient aan
de tip van beide
maaibladen
vooraan en
achteraan gelijk
te zijn
Figuur 31. Het maaidek in de breedte-as nivelleren
(getoond met 97 cm maaidek)
Afstand dient gelijk te zijn of minder dan 3 mm te bedragen
Figuur 32. De maaier in de breedte-as nivelleren
A. Buitenste moer
B. Excentrieke moer
C. Zelftappende schroef
B
A
C
DE MAAIER REGELEN
De maaier waterpas plaatsen
Als het maairesultaat ongelijkmatig is, dient de maaier
te worden genivelleerd. Een ongelijke of een onjuiste
bandenspanning kunnen eveneens de oorzaak van een
ongelijkmatig maairesultaat zijn. De bandenspanning dient
als volgt te zijn:
voor: 83 à 104 kPa
achter: 68 à 83 kPa
DE MAAIER IN DE BREEDTE-AS NIVELLEREN
1. Plaats de trekker, met de maaier geïnstalleerd, op
een stevige, horizontale ondergrond, zoals bv. een
betonnen vloer. Draai de voorwielen pal naar voren.
2. Controleer of de maaibladen niet verbogen zijn en
vervang ze desnoods.
3. Stel de maaier in op de stand hoog maaien. Zet de
maaibladen zodanig dat ze beide van zijkant naar
zijkant wijzen (Figuur 31).
4. Zie Figuur 31. Meet de onderlinge afstand tussen de tip
van elk maaiblad en de grond. Als er meer dan 3 mm
verschil is tussen beide kanten, ga dan verder met stap
5. Als het verschil kleiner is, ga dan verder met het deel
‘DE MAAIER IN DE LENGTE-AS NIVELLEREN’.
5. Zie Figuur 32. Maak de buitenste moer (A) en de zelf-
tappende schroef (C) los en draai aan de excentrieke
moer (B) om de linkerkant van het maaidek te laten
zakken of stijgen. Als de maaier mooi horizontaal staat,
draait u de buitenste moer weer aan terwijl u de excen-
trieke moer stevig vasthoudt. Draai vervolgens de
zelftappende schroef (C) weer vast.
DE MAAIER IN DE LENGTE-AS NIVELLEREN
1. Laat de uiteinden van de maaibladen naar voren en
naar achteren wijzen (Figuur 33).
2. Zie Figuur 32. Meet de onderlinge afstand tussen de tip
van elk maaiblad en de grond. Deze afstand zou voor
de beide maaibladen telkens dezelfde moeten zijn. Aan
de voorzijde van de maaier moeten de uiteinden echter
3 mm verder van de grond verwijderd zijn dan aan de
achterzijde. Als dat niet het geval is, gaat u verder met
stap 3.
WAARSCHUWING
Alvorens de maaier te controleren, moet u
de PTO-koppeling uitschakelen en de motor
afzetten. Wacht tot alle onderdelen stil staan.
Neem de contactsleutel uit het slot, trek dan
de kabel van de bougie af en maak hem op een
afstand van de bougie vast.
25
Regelingen en Onderhoud
Figuur 34. Regelmoer voor nivellering in de lengte-as
A. Buitenste moer C. Regelmoer
B. Excentrieke moer
B
A
C
Figuur 35. Traject van de aandrijfriem van de
3. Zie Figuur 34. Draai de buitenste moer (A) los en draai
aan de excentrieke moer (B) en verstel daarmee het
achtergedeelte van de maaier omhoog of omlaag. Zodra
de maaier horizontaal staat, moet u de excentrieke moer
vasthouden en de buitenste moer goed aandraaien.
OPMERKING: Als de maaierhendel uit de maaihoogte-
karteling valt, moet u de regelmoer (C, Figuur 34) met de
klok meedraaien om de veerspan-ning te vergroten. Draai
de moer echter NIET geheel vast want dan heeft de veer
geen functie meer.
DE REMWERKING VAN DE
MAAIER CONTROLEREN
Als de elektrische PTO-koppeling wordt uitgeschakeld,
dienen de maaibladen en de aandrijfriem binnen vijf
seconden stil te staan.
1. Start de motor terwijl de trekker in de stand vrijloop
staat, de PTO-koppeling uitgeschakeld is en de
bestuurder op de berijdersstoel zit.
2. Kijk over de linkervoetsteun naar de aandrijfriem van
de maaier. Schakel de PTO-koppeling aan en wacht
enkele seconden. Zet de PTO-koppeling uit en tel
hoeveel seconden het duurt vooraleer de aandrijfriem
van de maaier stilstaat.
3. Als de aandrijfriem niet binnen vijf seconden stilstaat,
moet u contact opnemen met uw geautoriseerd verdeler.
DE AANDRIJFRIEM VAN DE
MAAIER VERVANGEN
97 cm maaiers
1. Parkeer de trekker op een gelijkmatig oppervlak.
Schakel de PTO-koppeling uit, zet de motor af, activeer
de parkeerrem en haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek van de trekker. Zie het deel
‘Het maaidek plaatsen en verwijderen’ in het
hoofdstuk ‘Bediening’.
3. Verwijder de oude aandrijfriem en plaats een nieuwe
aandrijfriem zoals aangegeven, Figuur 35.
4. Bevestig het maaidek weer aan de trekker.
112 cm maaiers
1. Parkeer de trekker op een gelijkmatig oppervlak.
Schakel de PTO-koppeling uit, zet de motor af, activeer
de parkeerrem en haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek van de trekker. Zie het deel
‘Het maaidek plaatsen en verwijderen’ in het
hoofdstuk ‘Bediening’.
3. Verwijder de beide afdekkappen van de aandrijfriem.
4. Maak de schroef van de tussengeschakelde
riemschijf los.
5. Verwijder de oude aandrijfriem en plaats een nieuwe
aandrijfriem zoals aangegeven, Figuur 36.
6. Maak de schroef van de tussengeschakelde riemschijf
weer vast.
7. Plaats de beide afdekkappen weer terug.
8. Bevestig het maaidek weer aan de trekker.
Figuur 36. Traject van de aandrijfriem van de
maaier – 112 cm maaidek
Voor alle duidelijkheid
getoond zonder de
afdekkappen
Voor alle duidelijkheid
getoond zonder de
afdekkappen
26
Regelingen en Onderhoud
DE AANDRIJFRIEM VAN DE TREKKER
VERVANGEN
1. Parkeer de trekker op een horizontale ondergrond.
Schakel de PTO-koppeling uit, zet de motor af en
activeer de parkeerrem. Trek de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek van de trekker. Zie het deel
‘Het maaidek plaatsen en verwijderen.’
3. Maak de elektrische verbinding met de PTO-koppeling
los. Verwijder de PTO-koppeling zoals aangegeven,
Figuur 37.
4. Verwijder de achterste trekstijl. Als u de stukken weer in
elkaar zet, moet u, voordat u de moer weer vastdraait,
een moerbevestigingsmiddel gebruiken om te beletten
dat de moer achteraf zou loskomen.
5. Op modellen met een versnellingsbak maakt u
de bedrading los van de schakelaar waarmee u de
transmissie in de stand neutraal zet.
Op modellen met een hydrostatische transmissie,
maakt u de blokkeerpal aan de aangedreven riemschijf
los. De blokkeerpal bevindt zich rechts aan de binnen-
zijde van het chassis. Schuif die blokkeerpal opzij. Als
u een nieuwe aandrijfriem geplaatst en vastgemaakt
hebt, moet deze blokkeerpal zich op 3 mm van de
aandrijfriem bevinden.
6. Schuif de aandrijfriem voorzichtig over de aangedreven
riemschijf en trek hem vervolgens over de andere
riemschijven heen.
7. Plaats een nieuwe aandrijfriem zoals aangegeven,
Figuren 38 en 39.
8. Herhaal stappen 1 tot 5 in omgekeerde volgorde.
WAARSCHUWING
Om te vermijden dat de aandrijfriemen zouden
worden beschadigd, mag u ze niet met geweld
over de riemschijven heen trekken.
Figuur 37. De elektrische PTO-koppeling uit
elkaar halen
A. PTO-koppeling C. Afsluitmoer
B. Huls D. Bevestigingsschroef
A
B
C
Figuur 39. Traject van de aandrijfriem –
modellen met hydrostatische transmissie
A. Riemschijf op motor C. Tussengeschakelde
B. Aangedreven riemschijf riemschijf
A
B
C
Onderaanzicht
Onderaanzicht
A
B
C
D
Figuur 38. Traject van de aandrijfriem –
modellen met versnellingsbak
A. Riemschijf op motor C. Tussengeschakelde
B. Aangedreven riemschijf riemschijf
27
Technische kenmerke
MOTOR:
16 pk Kohler Command
Merk Kohler
Model Command™ CV 16S
PK 16 bij 3600 o/m
Cylinder 1
Boring 90 mm
Slag 67 mm
Zuigerverplaatsing 426 cm
3
Bouwwijze Terugslagklep, gietijzeren motorblok,
aluminium oliecarter
Elektrisch circuit 12 Volt, 15 Amp regelende alternator,
Batterij 12 Volt, 200 Amp startsterkte,
Reservecapaciteit van 23 minuten
Ontsteking Krachtige elektronische ontsteking
Luchtfilter Omsloten papiercassette en schuimreiniger
Smering Hogedruk smering met oliefilter
Oliereservoir 1,9 l met oliefilter
Brandstoftank Materiaal: doorzichtig polyethyleen van
hoge dichtheid
Inhoud: 7,5 l
Knalpot Compact en stil, lage uitlaatdruk
14 pk Kohler Command
Merk Kohler
Model Command™ CV 14S
PK 14 bij 3600 o/m
Cylinder 1
Boring 87 mm
Slag 67 mm
Zuigerverplaatsing 398 cm
3
Bouwwijze Terugslagklep, gietijzeren motorblok,
aluminium oliecarter
Elektrisch circuit 12 Volt, 15 Amp regelende alternator,
Batterij 12 Volt, 200 Amp startsterkte,
Reservecapaciteit van 23 minuten
Ontsteking Krachtige elektronische ontsteking
Luchtfilter Omsloten papiercassette en schuimreiniger
Smering Hogedruk smering met oliefilter
Oliereservoir 1,9 l met oliefilter
Brandstoftank Materiaal: doorzichtig polyethyleen van
hoge dichtheid
Inhoud: 7,5 l
Knalpot Compact en stil, lage uitlaatdruk
CHASSIS:
Bouw Zware stalen uitvoering – 12/14 diepte
Motorophanging: boven vooras
Scharnier: achtertrein
Achterwielen Bandenmaat: 20 x 8-8/Turf-type
Bandenspanning: 68 à 83 kPa
Voorwielen Bandenmaat: 15 x 6,00-6
Bandenspanning: 83 à 104 kPa
Wiellagers: gesinterd ijzer met smeernippels
Toegankelijkheid Motorkap gaat open en berijdersstoel klapt
naar voren
Berijdersstoel Hoge rugleuning, snel en gemakkelijk
regelbaar, geveerd
Draaicirkel Binnenkant achterwiel: 35 cm
TRANSMISSIE:
Modellen met hydrostatische transmissie
Type Hydrostatische transmissie Tuff Torq K56
Pomp Variabele verplaatsing, asvormige zuiger
Motor Vaste verplaatsing, asvormige zuiger
Bediening Eén pedaal
Vrijstelhendel om trekker met de hand
te duwen
Hydraulische vloeistof 10W-30 motorolie van hoge kwaliteit
Snelheden bij 3400 o/m Vooruit: 0 tot 9,0 km/u
Achteruit: 0 tot 4,6 km/u
Differentieel Schuine tandwielen
Modellen met versnellingsbak
Type Peerless MST 205, EP 90 olie
Rechte tandwielen
Uitvoering Aandrijfas: gehard
Wiellagers: magneten, oplegblok
en kogellagers
Versnellingen 5 vooruit, 1 achteruit
Snelheden bij 3400 o/m 1ste: 1,6 km/u
2de: 3,2 km/u
3de: 4,8 km/u
4de: 6,7 km/u
5de: 7,5 km/u
Achteruit: 2,2 km/u
Differentieel Schuine tandwielen
OPMERKING: De technische kenmerken zijn correct op het ogenblik van het ter perse gaan.
Veranderingen zijn mogelijk zonder voorafgaand bericht.
28
Technische kenmerke
AFMETINGEN:
Totale lengte 173 cm
Totale breedte 91 cm
Hoogte Aan het stuurwiel: 104 cm
Tot aan de afdekkap van de motor: 86 cm
Wielbasis 127 cm
Hoogte trekker
- met sneeuwcabine ongeveer 177 cm
Lengte trekker
- met sneeuwruimer ongeveer 228 cm
Lengte trekker
- met schuifblad ongeveer 218 cm
MAAIER:
112 cm maaidek
Dikte Kaliber 12
Werkelijke maaibreedte 112 cm
Totale breedte
- met deflector 142 cm
- met turbo 147 cm
Gewicht 49 kg
Maaihoogte Variabel instelbaar tussen 3,8 en 10 cm
Maaibladen 3 boven elkaar geplaatste maaibladen
(messen)
Aandrijving V-aandrijfriem bediend via elektrische
PTO-koppeling van de trekker
Spillagers Luchtdichte kogellagers, smeerstukken
meegeleverd
97 cm maaidek
Dikte Kaliber 14
Werkelijke maaibreedte 97 cm
Totale breedte
- met deflector 126 cm
- met turbo 131 cm
Gewicht 36,7 kg
Maaihoogte Variabel instelbaar tussen 3,8 en 10 cm
Maaibladen 2 boven elkaar geplaatste maaibladen
(messen)
Aandrijving V-aandrijfriem bediend via elektrische
PTO-koppeling van de trekker
Spillagers Luchtdichte kogellagers, smeerstukken
meegeleverd
29
Onderdelen en vervangstukken
Vervangstukken
Aandrijfriem van de trekker –
modellen met hydrostatische transmissie 1717397
Aandrijfriem van de trekker –
modellen met versnellingsbak 1657044
Aandrijfriem van het 112 cm maaidek 1718017
112 cm maaibladen 1704100
Aandrijfriem van het 97 cm maaidek 1666698
97 cm maaiblad – rechts 1704101
97 cm maaiblad – links 1704856
Brandstoffilter 173206
Batterij 1685215
Contactsleutel 1717363
Koplamp 1677371
Veiligheidsvergrendeling –
elektrische PTO-koppeling 1716332
Veiligheidsvergrendeling – stoel 1714771
Veiligheidsvergrendeling – pedalen
- schakelaar zwart (normaal open) 1704379
- schakelaar grijs (normaal dicht) 1714770
Onderhoudsproducten
Motorolie
SAE 5W-30 SF/CD
(koud weer – minder dan 0°C) 1685576
SAE 30W SG/CC
(warm weer – meer dan 0°C) 1685659
Verf (opknapbeurt, retouches)
Fel oranje, 13 oz. (38,5 cl) spuitbus 1685611
Fel oranje, 1 quart (0,95 l) 1685612
Fel oranje, 1/2 oz. (1,5 cl)
flesje met penseeldop 1685615
Zwart glanzend, 13 oz. (38,5 cl) spuitbus 1685639
Zwart glanzend, 1 quart (0,95 l) 1685641
Grijs metallic, 13 oz. (38,5 cl) spuitbus 1685718
Rood, 13 oz. (38,5 cl) spuitbus 1685722
Kit met smeerpistool en
8 oz. (24 cl) tube smeervet 1685510
Vulling van
8 oz. (24 cl) smeervet voor smeerpistool 103077
Afdichtmiddel voor banden
11 oz. (32,5 cl) tube 1685523
Schoonmaakproduct/ontvetter
32 oz. (95 cl) fles met spuitstuk 1685619
Voorraadfles van 1 gallon (3,8 l) 1685621
Brandstofstabilisator
8 oz. (24 cl) fles 1685748
Pak van 12 flessen [van elk 8 oz. (24 cl)] 1685747
30
Notes
LC—1
Informatie over het maaien en
onderhouden van uw gazon
SOORTEN GRAS, KLIMAAT EN
WEERSOMSTANDIGHEDEN
Op een gazon kan men heel wat verschillende grassoorten
vinden, maar meestal gaat het om wintergras (variëteiten van
veldbeemdgras, Engels raaigras en zwenkgras) en zomergras
(vooral variëteiten van handjesgras, prairiegras en zoysia).
De wintergrassoorten zijn het best geschikt voor een wat koeler
klimaat. Ze zijn niet zo goed bestand tegen droogte en hitte
als de zomergrassoorten. De zomergrassoorten daarentegen
groeien dan weer niet zo goed in een koeler klimaat. Bij het
aanleggen van een gazon rond de woning worden verschillende
grassoorten meestal door elkaar heen gezaaid. (Op basis van
een staal kan men in een tuincentrum in uw buurt makkelijk
achterhalen welke grassoorten in uw gazon aanwezig zijn.)
Ook het klimaat en de weersomstandigheden spelen een rol bij
het onderhouden van uw gazon. Als u bijvoorbeeld in een relatief
droog gebied woont, moet u uw gazon vaker besproeien en
woont u in een streek met vrij veel neerslag dan moet u het
wellicht wat vaker maaien.
HOE EN WANNEER MOET MEN BESPROEIEN,
BEMESTEN EN BELUCHTEN ?
Hoe vaak men het gazon moet besproeien, is een vraag waarop
geen eensluidend antwoord mogelijk is. Het hangt o.a. af van
de grassoort, van de bodemgesteldheid, van de hoeveelheid
neerslag enz... De meeste gazons worden echter te vaak
besproeid en met te weinig water. Opmerking: gebruikt u
teveel water, dan kan dat de ontwikkeling van allerlei gras- of
plantenziekten in de hand werken. Het verdient aanbeveling
het gazon enkel te besproeien wanneer het echt nodig is.
U moet daarbij langzaam en heel gelijkmatig tewerkgaan
om precies hetzelfde diepgaande effect te bekomen als bij
een malse, diep in de ondergrond doordringende regenbui.
WANNEER MOET U UW GAZON BESPROEIEN ?
Als u ziet dat het gras begint te hangen, begint te verkleuren of als
platgetrapt gras zich niet binnen enkele seconden herstelt, dan is
het tijd om het gazon te besproeien. Dat doet u best ’s morgens
vroeg zodat het water diep in de grond kan trekken zonder dat
het verdampt onder invloed van de warmte en het zonnelicht.
HOE MOET U UW GAZON BESPROEIEN ?
De beste manier om uw gazon te besproeien, bestaat erin het
effect van een zachte, malse regenbui te imiteren, waarbij u
ervoor zorgt dat er overal op uw gazon ongeveer 2,5 cm water
terechtkomt. Dat kunt u makkelijk controleren door overal een
aantal (bij voorkeur lage en ondiepe) lege blikjes of bakjes te
plaatsen. Zo kunt u tijdens het sproeien makkelijk de waterstand
in alle blikjes controleren en weet u welke delen van uw gazon
eventueel nog extra water nodig hebben.
HOE MOET U UW GAZON BEMESTEN ?
Uw gazon bemesten doet u best met een meststof die zijn
voedende elementen heel gelijkmatig en gespreid in de tijd
afgeeft. Deze continue voeding van uw gazon draagt bij tot een
heel geleidelijk en gelijkmatig verlopend groeiproces. Alhoewel
niet iedereen overtuigd is van de noodzaak van het aanbrengen
van meststof, zijn er nauwelijks algemene regels te geven: de
hoeveelheid aan te brengen meststof en de frequentie van
bemesting hangen nl. voor een heel groot stuk af van de toestand
van uw gazon en van de ondergrond zelf. Men mag ook niet ver-
geten dat overbemesting schadelijk kan zijn voor uw gazon. Bij
voorkeur brengt u de bemesting aan in de lente, zodat de werk-
zame stoffen in uw gazon kunnen vrijkomen tijdens de zomer-
maanden. Wilt u meer informatie, dan kunt u zich best wenden
tot een gespecialiseerd tuincentrum in uw buurt. Lees ook altijd
aandachtig de raadgevingen van de fabrikant van de meststof.
UW GAZON BELUCHTEN
Uw gazon belucht u best tijdens de lentemaanden. Door
rottende of verdroogde bladeren en aardkluiten van uw gazon te
verwijderen, verhoogt u de snelheid waarmee gemaaid gras door
de natuur afgebroken wordt. Het gras zal beter groeien, de wortel
onderaan het gras wordt groter en nestelt zich steviger in de
grond omdat deze geopend wordt en omdat er een grotere
penetratie mogelijk is van water, lucht en meststoffen.
ALGEMEEN
Een belangrijk aspect bij het onderhouden van uw gazon
is uiteraard een juiste maaiwijze. Een gezond en goed
onderhouden gazon kan immers veel beter weerstand bieden
aan droogte, onkruid en eventuele andere belagers dan een
verwaarloosd gazon. Overdadig onderhoud is echter even nefast
als verwaarlozing. Het komt er dus op aan de juiste balans te
vinden. Een gazon goed onderhouden, betekent immers heel wat
meer dan even “het gras maaien”. Om een gezond gazon te
hebben, moet u alleszins rekening houden met volgende punten:
8 Soorten gras, klimaat en weersomstandigheden
8 Hoe en wanneer moet men besproeien, bemesten
en beluchten ?
8 Op welke maaihoogte dient men te maaien ?
8 Wanneer en hoe vaak dient men het gazon te maaien ?
8 Welk maaipatroon dient men te gebruiken ?
8 Wat is de juiste maaiwijze ?
8 Hoe kunnen vaak voorkomende maaiproblemen
worden opgelost ?
TP 611-2136-01-UV-SMA
OP WELKE
MAAIHOOGTE DIENT
MEN TE MAAIEN ?
De juiste maaihoogte bestaat
eigenlijk niet. Veel hangt af
van uw eigen voorkeur. Toch
verdient het aanbeveling het
gras te maaien als het tussen
7,5 en 12,5 cm hoog is.
De
juiste maaihoogte wordt
trouwens ook mee bepaald
door een reeks andere
factoren, zoals bv. de
grassoort, de hoeveelheid
neerslag, de gemiddelde
temperatuur en de algemene
toestand waarin uw gazon zich
bevindt.
Als u het gras te kort maait,
leidt dit vaak tot een gazon met
zwakke en dunne grasplanten
die slechts weinig of geen
weerstand kunnen bieden tegen droogte en ongedierte. Te dicht bij
de grond maaien is in de meeste gevallen zelfs schadelijker dan het
gras wat te laten groeien.
Als u het gras wat laat groeien, kan het nl. beter weerstand bieden
tegen de warmte en het zonnelicht en is het in staat het opgenomen
vocht beter te bewaren. M.a.w. gras dat u wat laat groeien is beter
beschermd tegen allerlei omgevingsfactoren. Wordt het echter té
lang, dan kan dat leiden tot uitdunning en allerlei andere problemen.
Als u per maaibeurt te lange stukken van de grassprieten maait,
wordt het groeiproces van de planten op nogal botte wijze
afgebroken, wat kan leiden tot een algemene verzwakking van de
grasplanten. Daarom deze vuistregel: maai nooit meer dan 1/3
van de hoogte van het gras en nooit meer dan 2,5 cm per keer.
De hoeveelheid gras die u in één beurt kunt maaien, wordt
uiteraard bepaald door de soort of het type maaier waarover u
beschikt (zo kunt u met een systeem waarbij het gemaaide gras
langs de zijkanten van het maaidek wordt verspreid een veel
groter grasvolume verwerken dan bij een systeem dat zorgt voor
het aanbrengen van mulching).
OPMERKING: Voor het verspreiden van gemaaid gras en het
aanbrengen van mulching volgen verderop nog specifieke maai-
instructies.
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Juiste maaihoogte
Eerst tot
hier maaien
Optimale
maaihoogte op
minder dan 1/3
van de top
2
Bij hoog gras moet u in verschillende,
opeenvolgende stappen maaien
Voor gras dat bijzonder lang geworden is, stelt u de
maaihoogte eerst in op de maximale hoogte. Vervolgens
stelt u de maaihoogte in op de gewenste hoogte en maait
u het gras een tweede of zelfs een derde keer.
Bedek het grastapijt niet onder een dikke laag gemaaid gras.
Gebruik liever een grasopvangsysteem of overweeg de aanleg
van een composthoop.
Maaihoogte te
dicht bij de grond:
kale plekken
worden zichtbaar
Maai op
minder dan
1/3
2,5 cm
1/3
Daarna
tot hier
maaien
LC—3
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Probeer waar mogelijk aan de randen van uw gazon één- of
tweemaal langs te gaan, waarbij u ervoor zorgt dat het gemaaide
gras terechtkomt OP uw gazon en niet op de afsluiting of de weg.
WANNEER EN HOE VAAK DIENT MEN HET
GAZON TE MAAIEN ?
Het resultaat dat u behaalt bij het maaien wordt in grote mate
bepaald door het tijdstip van de dag waarop u maait en de
toestand van het gras in het algemeen. Het beste resultaat
krijgt u als u deze richtlijnen in acht neemt:
l Maai het gras bij voorkeur wanneer het tussen 7,5 en
12,5 cm hoog is.
l Zorg ervoor dat de messen vlijmscherp zijn. Gemaaid gras
van 2,5 cm of korter wordt sneller door de natuur afgebroken
dan langere stukken. Vlijmscherpe messen dragen bij tot een
heel propere en efficiënte maaiwijze zonder afgescheurde of
afgeschaafde randen. Deze zouden anders de overgebleven
grassprieten kunnen beschadigen.
l Maai het gras wanneer het koel en droog is. Ideaal is
meestal de late namiddag of de vooravond.
l Maai geen gras nadat het geregend heeft en zelfs niet na
stevige dauw. Breng ook nooit mulching aan als het gras
nog nat is (nat gras klit makkelijk samen en geeft geen
goed resultaat).
WELK MAAIPATROON DIENT MEN
TE GEBRUIKEN ?
Begin altijd op een egaal en makkelijk te berijden oppervlak.
De keuze van maaipatroon zal worden bepaald door de
afmetingen en de aard van het te maaien oppervlak. Hou ook
rekening met allerlei bestaande hindernissen, zoals bv. bomen,
afsluitingen en gebouwen, en specifieke omstandigheden van
het terrein, zoals bv. hellingen en niveauverschillen.
l Maai in lange, rechte stukken die mekaar lichtjes overlappen.
l Verander indien mogelijk af en toe van maaipatroon om
de inwerking van steeds hetzelfde maaipatroon op de
ondergrond te vermijden (golfpatroon wordt zichtbaar).
l Een echt professioneel uitzicht krijgt uw gazon door eerst
in de éne richting te maaien en vervolgens in de andere
richting, waarbij beide maairichtingen loodrecht op elkaar
staan.
Het overblijvende deel van uw gazon maait u daarna best in
omgekeerde richting zodat het gemaaide gras terechtkomt
OP de strook aan de rand van uw gazon die u net daarvoor
gemaaid heeft .
Opmerking: geef altijd volgas bij het maaien.
Als u het toerental van de motor hoort dalen, wil dat zeggen dat
u te snel vooruitgaat. Door de snelheid van de maaier wat te
verminderen, verhoogt u de efficiëntie van de maaimessen en
kunnen ook vaak voorkomende maaiproblemen worden
vermeden. Pas de snelheid van de maaier altijd aan de dikte en
de hoogte van het te maaien gazon aan (3de versnelling of lager
voor modellen met manuele versnellingsbak).
LC—4
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
WAT IS DE JUISTE MAAIWIJZE ?
De juiste werkwijze bij het verspreiden van
gemaaid gras
Door het zijdelings verspreiden van gemaaid gras langs het
maaidek wordt over het hele gazon een mooi gelijkmatige laag
van gemaaid gras aangebracht. Deze methode wordt dan ook
toegepast op heel wat golfbanen. Uw maaier is uitgerust met
een diep maaidek om een vrije circulatie van het gemaaide gras
mogelijk te maken zodat het verspreiden van het gemaaide gras
over het gazon ook mooi gelijkmatig kan gebeuren.
TOERENTAL VAN DE MOTOR EN SNELHEID
VAN DE MAAIER
Geef bij het maaien altijd volgas. Als u het toerental van de motor
hoort dalen, wil dat zeggen dat u te snel vooruitgaat. Door de
snelheid van de maaier wat te verminderen, verhoogt u de
efficiëntie van de maaimessen en kunnen ook vaak voorkomende
maaiproblemen worden vermeden.
Pas de snelheid van de maaier ALTIJD aan de dikte en de
hoogte van het te maaien gazon aan (3de versnelling of lager
voor modellen met manuele versnellingsbak).
WELKE MAAIHOOGTE TE KIEZEN BIJ HET VERSPREIDEN
VAN GEMAAID GRAS
Maai het gras wanneer het tussen 7,5 en 12,5 cm hoog is. Maai
het gras zeker niet korter dan 5 tot 6,5 cm boven de grond. Maai
per keer ook niet meer dan 2,5 cm van het gras af.
Bladhakselaar-kit
Onderdeel nr. 1686609
(bevat 8 hakselaars)
De juiste werkwijze voor mulching
Mulching is het tot
piepkleine deeltjes
versnipperen van gemaaid
gras die vervolgens IN het
gazon geblazen worden.
Deze piepkleine deeltjes
kunnen zeer snel worden
afgebroken tot een
natuurlijk bijproduct van
gras dat goed bruikbaar is voor uw gazon. Als u uw mulching
producerende maaier ONDER DE JUISTE OMSTANDIGHEDEN
gebruikt, zullen op het maaiveld praktisch geen zichtbare deeltjes
van gemaaid gras overblijven.
OPMERKING: Onder zware belasting kan bij het produceren
van mulching een roffelend geluid hoorbaar zijn. Dat is
volkomen normaal.
MULCHING IS SLECHTS MOGELIJK IN IDEALE
OMSTANDIGHEDEN
Mulching producerende maaiers werken niet goed als het gras
nat of veel te lang (te hoog) is. Méér nog dan bij gewoon maaien,
moet het gras goed droog zijn en dient het op de juiste hoogte
gemaaid te worden.
Gebruik uw maaier niet om mulching te produceren bij de eerste
2 à 3 maaibeurten in de lente: het gras is dan meestal nog te
lang en te vochtig en het groeit te snel. De omstandigheden
vereisen dan veeleer dat het gras verspreid wordt via zijdelingse
afvoer langs het maaidek of dat het opgevangen wordt in zakken.
TOERENTAL VAN DE MOTOR EN SNELHEID VAN DE
MAAIER VOOR MULCHING
Geef volgas, maar houd de snelheid van uw maaier laag zodat
het gemaaide gras volledig kan worden versnipperd. Bij het
aanbrengen van mulching verdient het aanbeveling de snelheid
van de maaier te beperken tot de HELFT van de normale
snelheid die zou worden gebruikt bij het verspreiden van het
gemaaide gras via de zijdelingse afvoer. Aangezien de motor
bij mulching een pak meer pk’s moet leveren, is het absoluut
belangrijk dat de snelheid van de maaier niet te hoog ligt om
een goed resultaat te bekomen.
HOEVEEL GRAS MOET TOT MULCHING
WORDEN VERWERKT ?
Het beste resultaat bij mulching bekomt men
als men slechts de top van de grassprieten
afmaait, d.w.z. 1 tot 2 cm. Op deze wijze zijn de
snippers gemaaid gras heel klein zodat ze door
de natuur snel kunnen worden afgebroken
(veel sneller dan bij langere snippers het geval
zou zijn). Uiteraard spelen ook het klimaat, de
weersomstandigheden, het seizoen en de algemene staat van
uw gazon een rol van betekenis bij het bepalen van de ideale
maaihoogte voor mulching. U doet er dus goed aan zelf wat te
experimenteren met de maaihoogte en de snelheid van de
maaier om het door u gewenste resultaat te behalen. Begin met
een hoge maaihoogte en verlaag deze stapsgewijs indien nodig.
BLADHAKSELAAR
(in combinatie met de optionele mulching kit)
De gepatenteerde messen van de Simplicity-hakselaar maken
het bijeenharken van bladeren praktisch onnodig. De bladeren
worden verpulverd door wel 512 kleine, scherpe mesjes zodat
een product overblijft dat door de natuur zeer snel kan worden
afgebroken tot voedende bestanddelen voor uw gazon. Als u van
gemaaid gras mulching produceert, moet u wel eerst de messen
van de bladhakselaar verwijderen.
Mulching
LC—5
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Wat te doen met gemaaid gras: enkele tips
Gemaaid gras is goed voor uw gazon. Een sterk verspreide
mening is dat gemaaid gras dat blijft liggen kale plekken in uw
gazon kan veroorzaken. Die stelling is echter fout. Kleine
snippers gemaaid gras die verspreid worden over het gazon of
die geproduceerd worden door mulching dragen in feite bij tot
een gezond gazon en wel om volgende redenen:
8 Ze verminderen het vochtverlies van het gras door
natuurlijke verdamping.
8 Ze vormen als het ware een beschermend laagje voor het
gras zodat de grasplantjes minder snel platgedrukt worden.
8 Ze zorgen aan de grond voor een gematigde temperatuur.
8 Ze vormen een veilige, milieuvriendelijke en goedkope
bodembemester die heel voedzaam is voor uw gazon. Vers
gemaaid gras bestaat trouwens voor 85% uit water en
bevat een bijzonder grote hoeveelheid stikstof, wat een
essentiële voorwaarde is voor een weelderige plantengroei.
Wist u trouwens dat één vuilniszak gemaaid gras ongeveer
100 gr bruikbare, organische stikstof bevat ?
COMPOSTEREN
De beste manier om gemaaid gras te recycleren en er tegelijk
voor te zorgen dat uw gazon er als een onbevlekt tapijt blijft
bijliggen, bestaat erin dat gemaaide gras op een efficiënte wijze
op te vangen en/of bijeen te brengen om het daarna op een
composthoop te deponeren. Op een composthoop kan men
gras, bladeren en allerlei ander organisch afvalmateriaal
bijeenbrengen dat, wanneer er op de gepaste manier voor
gezorgd wordt, door de natuur afgebroken wordt tot een
reukloze bovengrond die op zijn beurt dan weer dienst kan
doen als goedkope meststof voor uw gazon en tuin.
Hoe kan men een goede composthoop
aanleggen ?
1. Maak met bakstenen, betonblokken, omrastering of een
ander, gelijkaardig materiaal een vat of bak of ga desnoods
naar een tuincentrum of een andere speciaalzaak en koop
een compostvat. Zowel boven- als onderaan, alsook langs
de zijkanten moet een goede beluchting van de inhoud
mogelijk zijn.
2. Vul het vat met alternerende lagen van tuinafval. Volg
dit recept:
Eerste laag: 7 à 10 cm gehakt kreupelhout of een ander
grof materiaal.
Tweede laag: 15 à 20 cm mengeling van bladeren, gemaaid
gras, zaagsel enz... De gebruikte materialen moeten
vochtdoorlatend zijn (zoals een spons).
Derde laag: 2,5 cm grond om micro-organismen toe te
voegen die meehelpen bij de afbraak van het organische
materiaal.
Vierde laag: 2,5 à 5 cm mest die de noodzakelijke stikstof
voor de micro-organismen levert.
Voeg meerdere lagen toe tot het vat bijna vol is. Bovenaan
komt nog een laag van 10 à 15 cm stro waarin u een
uitholling voorziet om regenwater op te vangen.
3. Vier à vijf dagen later is de temperatuur in de composthoop
al opgelopen tot 60 à 70 graden Celsius en merkt u wellicht
enig bezinksel. Dat is een teken dat het composterings-
proces op gang is gekomen en dat alles naar wens verloopt.
4. Na 5 à 6 weken moet u de composthoop binnenste buiten
keren en de lagen grondig mengen en door elkaar halen.
Voeg water toe indien nodig. Ongeveer 3 à 4 maanden later
is de compost gereed voor gebruik. Hij is dan donkerbruin
van kleur, brokkelig en hij ruikt naar grond.
LC—6
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Trappen
In het maaiveld kunnen er scherpe randen, niveauver-
schillen of trappen zichtbaar zijn. Meestal is dat te wijten
aan beschadigde maaibladen of een beschadigd
maaidek, of ook aan een verkeerde afstelling van het
maaidek.
OORZAAK OPLOSSING
Maaidek staat niet volledig horizontaal Plaats het maaidek mooi horizontaal
Bandenspanning is niet juist Controleer de bandenspanning en pomp de banden op
Maaibladen zijn beschadigd Vervang de maaibladen
Maaidek is beschadigd Repareer of vervang het maaidek
Maaias is gebogen of losgekomen Repareer of vervang de maaias
Maaibladen zijn niet correct geplaatst Plaats de maaibladen opnieuw en op correcte wijze
Trappen
Strepen
Strepen
Bij het maaien blijven er dunne strepen ongemaaid gras
achter de maaier liggen. Meestal ontstaan deze strepen
als gevolg van een fout van de gebruiker en/of door
slecht onderhoud van de maaimessen.
OORZAAK OPLOSSING
Maaibladen zijn bot Scherp de maaibladen
Maaibladen zijn versleten Vervang de maaibladen
Toerental van de motor is te laag Geef altijd volgas bij het maaien
Maaier gaat te snel vooruit Vertraag
Maaidek zit propvol met gras Verwijder het gras en maak het maaidek schoon
Onvoldoende overlapping van de maaistroken Zorg voor meer overlapping
Onvoldoende overlapping bij het draaien Bij het draaien vermindert de maaibreedte ; zorg voor
meer overlapping bij het draaien
HOE KUNNEN VAAK VOORKOMENDE MAAIPROBLEMEN WORDEN OPGELOST ?
LC—7
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Stekels
Stekels zijn her en der verspreide plekjes ongemaaid
gras die meestal te wijten zijn aan een fout van de
gebruiker en/of een slecht onderhoud van de
maaibladen.
OORZAAK OPLOSSING
Maaibladen zijn bot of vertonen inkervingen Scherp de maaibladen
Maaibladen zijn versleten Vervang de maaibladen
Toerental van de motor is te laag Geef altijd volgas bij het maaien
Maaier gaat te snel vooruit Vertraag
Maaidek zit propvol met gras Verwijder het gras en maak het maaidek schoon
Golfpatroon
Het gebeurt soms dat het maaien een oneven resultaat
oplevert. Er is dan een golfpatroon zichtbaar. Dit patroon
wordt meestal veroorzaakt door een slechte plaatsing
van of schade aan het maaidek.
OORZAAK OPLOSSING
Maaidek staat niet volledig horizontaal Plaats het maaidek mooi horizontaal
Maaibladen zijn bot of versleten Scherp of vervang de maaibladen
Maaibladen zijn beschadigd Vervang de maaibladen
Maaidek zit propvol met gras Verwijder het gras en maak het maaidek schoon
Maaidek is beschadigd Repareer of vervang het maaidek
Maaias is gebogen of losgekomen Repareer of vervang de maaias
Maaibladen zijn niet correct geplaatst Plaats de maaibladen opnieuw en op correcte wijze
Scalpeer-effect
Een scalpeer-effect krijgt men wanneer het maaidek
te dicht bij de grond komt en in bepaalde gevallen de
grond zelfs raakt. Het kan toe te schrijven zijn aan
een verkeerde afstelling van het maaidek, aan een
oneffenheid in het gazon of aan een te hoge snelheid
waardoor het maaidek op en neer begint te wippen.
OORZAAK OPLOSSING
Gazon is oneffen of vertoont bulten Verwijder de oneffenheden of bulten
Maaihoogte is te laag Verhoog de maaihoogte
Maaier rijdt te snel Vertraag
Maaidek staat niet volledig horizontaal Plaats het maaidek mooi horizontaal
Bandenspanning is laag of ongelijk Controleer de bandenspanning en pomp de banden op
Golfpatroon
Scalpeer-effect
Stekels
LC—8
Vaak voorkomende internationale symbolen
Smoorklep
Snel (toerental)
Langzaam (toerental)
Gashendel-toerental
PTO-koppeling geactiveerd
Parkeerrem
Regeling maaihoogte
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42

Simplicity 1693100 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor