HP ProBook 6440b Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding
HP ProBook Gebruikershandleiding
© Copyright 2009 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen of regio's. Java is een in de
Verenigde Staten gedeponeerd
handelsmerk van Sun Microsystems, Inc.
Microsoft, Windows en Windows Vista zijn in
de Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
Het SD-logo is een handelsmerk van de
eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, september 2009
Artikelnummer: 570781-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik
de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een ernaast staande printer, of een voorwerp
van zacht materiaal (zoals een kussen, een dik kleed of kleding). Zorg ook dat de netvoedingsadapter,
als die wordt gebruikt, niet in contact komt met de huid of een een voorwerp van zacht materiaal. De
computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor
de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of
Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Touchpad ............................................................................................................ 1
Lampjes ............................................................................................................... 3
Knoppen en vingerafdruklezer ............................................................................ 6
Toetsen ............................................................................................................... 9
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................. 10
Onderdelen aan de rechterkant ......................................................................................... 11
Onderdelen aan de linkerkant ............................................................................................ 13
Onderdelen aan de achterkant .......................................................................................... 15
Onderdelen aan de onderkant ........................................................................................... 16
Onderdelen van het beeldscherm ..................................................................................... 17
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) ............................... 18
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 19
Labels herkennen ............................................................................................................................... 19
2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................. 21
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen ........................... 22
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 22
Knop voor draadloze communicatie gebruiken .................................................................. 22
Wireless Assistant-software gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................. 23
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 23
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 24
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................... 25
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 25
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 25
Verbinding maken met een draadloos netwerk ................................................................. 27
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 27
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 28
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 28
SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 29
Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken .......................................................................................... 31
Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS) ...................................................................... 31
Problemen met een draadloos netwerk oplossen .............................................................................. 32
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................. 32
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 33
Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven ............................................................. 33
v
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 33
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak ........................................................ 34
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 34
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 36
Modemkabel aansluiten ..................................................................................................... 36
Land- of regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten ................................................. 37
Locatie-instelling selecteren .............................................................................................. 37
Huidige instelling voor locatie weergeven ......................................................... 37
Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het
buitenland .......................................................................................................... 38
Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen ................................. 39
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) .......................................................................................... 41
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 42
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 42
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 42
EasyPoint-muisbesturing gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 42
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 42
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 42
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 42
Systeeminformatie weergeven ......................................................................... 43
Slaapstand activeren ........................................................................................ 44
Schakelen tussen beeldschermen ................................................................... 45
Power Assistant weergeven .............................................................................. 46
Helderheid van het beeldscherm verlagen ....................................................... 47
Helderheid van het beeldscherm verhogen ..................................................... 47
HP QuickLook 3 gebruiken ................................................................................................................. 48
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................................. 48
Ingebed numeriek toetsenblok gebruiken .......................................................................... 48
Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ........................................... 49
Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok ............. 49
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................. 49
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 50
Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 51
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 52
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 52
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 53
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ........................................................ 54
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 54
Audio .................................................................................................................................................. 55
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 55
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 55
Video .................................................................................................................................................. 57
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 57
Externemonitorpoort gebruiken ......................................................................... 57
DisplayPort gebruiken ....................................................................................... 57
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 59
vi
Optischeschijfeenheid herkennen ...................................................................................... 59
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken ............................................................. 59
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's) ..................................................................... 60
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 60
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 60
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 60
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 61
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 61
Blu-ray Discs (bd's) ........................................................................................... 61
Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 61
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 62
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 62
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 63
Een cd, dvd of bd kopiëren ................................................................................................ 63
Cd of dvd maken (branden) ............................................................................................... 64
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen ........................................................................ 65
Problemen oplossen .......................................................................................................... 65
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van
een cd, dvd of bd ............................................................................................... 65
De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd ............................................ 66
Een schijf wordt niet afgespeeld ....................................................................... 67
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld ................................................... 68
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ........ 68
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................... 68
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is .............. 68
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................ 69
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen ................ 69
Apparaatstuurprogramma's van Microsoft verkrijgen ....................... 70
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 71
Webcameigenschappen aanpassen .................................................................................. 71
Opnamen van visitekaartjes maken ................................................................................... 72
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 75
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 75
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 75
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 76
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 76
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 77
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 77
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 77
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 77
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 77
Power Assistant (Energie-assistent, alleen bepaalde modellen) gebruiken ....................................... 79
Power Assistant starten ..................................................................................................... 79
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 79
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 80
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 81
Informatie over accu's vinden in Help en ondersteuning ................................................... 81
Battery Check gebruiken ................................................................................................... 81
vii
Acculading weergeven ....................................................................................................... 82
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 82
Accu opladen ..................................................................................................................... 83
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 84
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 84
Lage acculading herkennen .............................................................................. 85
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 86
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 86
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 86
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 86
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 86
Accu kalibreren .................................................................................................................. 86
Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 86
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 87
Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 88
Stap 4: laad de accu volledig op ....................................................................... 89
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 89
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 89
Accu opbergen ................................................................................................................... 90
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 90
Accu vervangen ................................................................................................................ 90
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 91
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 91
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 93
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 93
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 95
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 95
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 95
HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................................. 96
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ......................................................................... 96
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................................. 97
Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen ................................................................................... 98
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen ................................................................................. 101
Beschermplaatje verwijderen ........................................................................................... 101
Vaste schijf vervangen ..................................................................................................... 101
Optischeschijfeenheid vervangen .................................................................................... 104
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................. 107
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................. 107
USB-apparaat stopzetten en verwijderen ........................................................................ 108
Ondersteuning voor oudere USB-systemen .................................................................... 108
1394-apparaat gebruiken ................................................................................................................. 110
1394-apparaat aansluiten ................................................................................................ 110
viii
1394-apparaat stopzetten en verwijderen ....................................................................... 110
Serieel apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 112
Externe schijfeenheden gebruiken ................................................................................................... 113
Optionele externe apparaten gebruiken .......................................................................... 113
Dockingapparaat gebruiken ............................................................................................................. 114
8 Externemediakaarten
Mediakaartlezerkaarten gebruiken ................................................................................................... 115
Digitale kaart plaatsen ..................................................................................................... 115
Digitale kaart stopzetten en verwijderen .......................................................................... 116
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 117
ExpressCard configureren ............................................................................................... 117
ExpressCard plaatsen ..................................................................................................... 117
ExpressCard stopzetten en verwijderen .......................................................................... 118
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 120
Smart Card plaatsen ........................................................................................................ 120
Smart Card verwijderen ................................................................................................... 120
9 Geheugenmodules
Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen ............ 122
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden .................................... 125
10 Beveiliging
Computer beveiligen ........................................................................................................................ 129
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................. 130
Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................... 130
Wachtwoorden instellen in Computer Setup .................................................................... 131
BIOS-beheerderswachtwoord .......................................................................................... 131
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ........................................................... 132
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren .......................................................... 133
DriveLock gebruiken in Computer Setup ......................................................................... 133
DriveLock-wachtwoord instellen ...................................................................... 134
DriveLock-wachtwoord invoeren ..................................................................... 135
DriveLock-wachtwoord wijzigen ...................................................................... 136
DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................... 137
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup ................................................................. 137
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ...................................... 137
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ..................................... 138
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken ............................................................. 139
Systeemapparaten beveiligen ......................................................................................... 139
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup ......................................................... 140
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup .................................................................... 140
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 141
Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 142
Essentiële updates installeren .......................................................................................................... 143
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................... 144
Beveiligingskabel aanbrengen ......................................................................................................... 145
11 Software-updates
ix
Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 146
BIOS-update uitvoeren ..................................................................................................................... 148
BIOS-versie bepalen ........................................................................................................ 148
BIOS-update downloaden ................................................................................................ 148
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren .............................................................. 150
12 Back-up en herstel
Back-up maken van gegevens ......................................................................................................... 152
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 154
Windows-herstelprogramma's gebruiken ......................................................................... 154
f11-herstelprogramma's gebruiken .................................................................................. 155
Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te
schaffen) ......................................................................................................................... 155
13 Computer Setup
Computer Setup starten ................................................................................................................... 157
Computer Setup gebruiken .............................................................................................................. 157
Navigeren en selecteren in Computer Setup ................................................................... 157
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen ......................................................... 158
Menu’s van Computer Setup ............................................................................................................ 159
Menu File (Bestand) ........................................................................................................ 159
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 160
Menu System Configuration (Geavanceerd) ................................................................... 161
14 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 165
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup .......................................................................... 167
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 168
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 169
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup ...................................................... 169
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9 ................................................................ 170
MultiBoot Express instellen .............................................................................................. 170
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 170
15 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 171
Software-images configureren en distribueren ................................................................ 171
Software beheren en updaten ......................................................................................... 172
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) ............................ 172
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) ........... 174
HP SSM (System Software Manager) ............................................................. 175
HP Universal Print Driver gebruiken ................................................................................................. 176
Index ................................................................................................................................................................. 177
x
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
De samenstelling van de computer verschilt per regio/land en per model. Op de afbeeldingen in dit
hoofdstuk worden de standaardvoorzieningen van de meeste computermodellen weergegeven.
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd:
1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
OPMERKING: Windows® kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Onderdelen aan de bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) EasyPoint-muisbesturing (alleen bepaalde
modellen)*
Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
Hardware herkennen 1
Onderdeel Beschrijving
(2) Linkerknop van de EasyPoint-muisbesturing
(alleen bepaalde modellen)*
Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
(3) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(4) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
(5) Rechterknop van EasyPoint-muisbesturing
(alleen bepaalde modellen)*
Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
(6) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u omhoog of omlaag.
(7) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven of wijzigen,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Lampjes
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampjes voor draadloze communicatie (2)*
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat
(draadloosnetwerkadapter), de HP module voor mobiel
breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
(2)
Aan/uit-lampjes (2)
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(3) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen.
Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit
tot de accu in de computer bijna leeg is.
Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(4) Schijfeenheidlampje
Turkoois knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid (alleen
bepaalde modellen).
Oranje: de interne vaste schijf is tijdelijk geparkeerd met HP
3D DriveGuard.
(5) QuickLook-lampje
Aan: de computer staat aan.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de slaapstand of
hibernationstand.
(6) QuickWeb-lampje Aan: de webbrowser is in gebruik.
(7) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(8) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is actief of het geïntegreerde numerieke
toetsenblok is ingeschakeld.
(9) Lampje Geluid uit
Turkoois: het luidsprekergeluid is ingeschakeld.
Oranje: het luidsprekergeluid is uitgeschakeld.
(10) Lampje Geluid zachter Knipperend: de knop Geluid zachter wordt gebruikt om het
geluidsvolume te verlagen.
(11) Lampje Geluid harder Knipperend: de knop Geluid harder wordt gebruikt om het
geluidsvolume te verhogen.
*De twee lampjes voor draadloze communicatie geven dezelfde informatie. Het lampje op de knop voor draadloze communicatie
is alleen zichtbaar wanneer de computer is geopend. Het lampje voor draadloze communicatie aan de voorzijde van de
computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten.
De twee aan/uit-lampjes geven dezelfde informatie. Het lampje op de aan/uit-knop is alleen zichtbaar wanneer de computer
is geopend. Het aan/uit-lampje aan de voorzijde van de computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten.
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampjes voor draadloze communicatie (2)*
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat
(draadloosnetwerkadapter), de HP module voor mobiel
breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
(2)
Aan/uit-lampjes (2)
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(3) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen.
Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit
tot de accu in de computer bijna leeg is.
(4) Schijfeenheidlampje
Turkoois knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid (alleen
bepaalde modellen).
Oranje: de interne vaste schijf is tijdelijk geparkeerd met HP
3D DriveGuard.
(5) QuickLook-lampje
Aan: de computer staat aan.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de slaapstand of
hibernationstand.
(6) QuickWeb-lampje Aan: de webbrowser is in gebruik.
(7) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(8) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is actief of het geïntegreerde numerieke
toetsenblok is ingeschakeld.
(9) Lampje Geluid uit
Turkoois: het luidsprekergeluid is ingeschakeld.
Oranje: het luidsprekergeluid is uitgeschakeld.
(10) Lampje Geluid zachter Knipperend: de knop Geluid zachter wordt gebruikt om het
geluidsvolume te verlagen.
(11) Lampje Geluid harder Knipperend: de knop Geluid harder wordt gebruikt om het
geluidsvolume te verhogen.
(12) Calculatorlampje Aan: de rekenmachine van Windows is ingeschakeld.
*De twee lampjes voor draadloze communicatie geven dezelfde informatie. Het lampje op de knop voor draadloze communicatie
is alleen zichtbaar wanneer de computer is geopend. Het lampje voor draadloze communicatie aan de voorzijde van de
computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten.
Hardware herkennen 5
Onderdeel Beschrijving
De twee aan/uit-lampjes geven dezelfde informatie. Het lampje op de aan/uit-knop is alleen zichtbaar wanneer de computer
is geopend. Het aan/uit-lampje aan de voorzijde van de computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten.
Knoppen en vingerafdruklezer
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer uit te schakelen.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt
u kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te
beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de
afsluitprocedures van Windows geen effect hebben,
houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt
om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
onderhoud > Energiebeheer als u meer wilt weten over
de instellingen voor energiebeheer.
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(2) QuickLook-knop
Wanneer de computer is uitgeschakeld, drukt u op
deze knop om HP QuickLook te openen.
Wanneer de computer is ingeschakeld, drukt u op
deze knop om Software Setup te openen.
OPMERKING: Als Software Setup niet beschikbaar is,
wordt de standaardwebbrowser geopend.
(3) QuickWeb-knop
Wanneer de computer is uitgeschakeld, drukt u op
deze knop om HP QuickLook te openen.
Wanneer de computer is ingeschakeld, drukt u op
deze knop om de standaardwebbrowser te openen.
(4) Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze
communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze
verbinding tot stand brengen.
(5) Knop Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(6) Knop Geluid zachter Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
(7) Knop Geluid harder Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
(8) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer uit te schakelen.
Hardware herkennen 7
Onderdeel Beschrijving
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt
u kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te
beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de
afsluitprocedures van Windows geen effect hebben,
houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt
om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
onderhoud > Energiebeheer als u meer wilt weten over
de instellingen voor energiebeheer.
(2) QuickLook-knop
Wanneer de computer is uitgeschakeld, drukt u op
deze knop om HP QuickLook te openen.
Wanneer de computer is ingeschakeld, drukt u op
deze knop om Software Setup te openen.
OPMERKING: Als Software Setup niet beschikbaar is,
wordt de standaardwebbrowser geopend.
(3) QuickWeb-knop
Wanneer de computer is uitgeschakeld, drukt u op
deze knop om HP QuickLook te openen.
Wanneer de computer is ingeschakeld, drukt u op
deze knop om de standaardwebbrowser te openen.
(4) Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze
communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze
verbinding tot stand brengen.
(5) Knop Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(6) Knop Geluid zachter Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
(7) Knop Geluid harder Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
(8) Calculatorknop Hiermee opent u de rekenmachine van Windows.
(9) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Toetsen
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok.
(6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
Hardware herkennen 9
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok.
(6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
Onderdelen aan de voorkant
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampje voor draadloze communicatie
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat
(draadloosnetwerkadapter), de HP module voor mobiel
breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
(2) Aan/uit-lampje
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(3) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen.
Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit
tot de accu in de computer bijna leeg is.
(4) Schijfeenheidlampje
Turkoois knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid (alleen
bepaalde modellen).
Oranje: de interne vaste schijf is tijdelijk geparkeerd met HP
3D DriveGuard.
(5) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(6) Beeldschermontgrendeling Hiermee opent u de computer.
(7) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
(8) Slot voor visitekaartje Hierin kan een visitekaartje worden geplaatst, zodat de webcam
(alleen bepaalde modellen) een afbeelding van het visitekaartje
kan vastleggen.
Onderdelen aan de rechterkant
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Hardware herkennen 11
Onderdeel Beschrijving
(1) Mediakaartlezer Ondersteunt de volgende types optionele digitale kaarten:
Memory Stick
Memory Stick Pro
Memory Stick Duo (adapter vereist)
Memory Stick Duo Pro (adapter vereist)
MultiMediaCard
MultiMediaCard Plus
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
SDHC-geheugenkaart (Secure Digital High Capacity)
micro SD-geheugenkaart (adapter vereist)
xD-Picture Card
(2) Upgraderuimte Hierin kunt u een optischeschijfeenheid of een vaste schijf
plaatsen.
(3) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(4) 1394-poort Hiermee kunt u een optioneel IEEE 1394- of 1394a-apparaat, zoals
een camcorder, aansluiten op de computer.
(5) RJ-11-modemconnector Hierop kunt u een modemkabel aansluiten.
(6) Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de
computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) Mediakaartlezer Ondersteunt de volgende types optionele digitale kaarten:
Memory Stick
Memory Stick Pro
Memory Stick Duo (adapter vereist)
Memory Stick Duo Pro (adapter vereist)
MultiMediaCard
MultiMediaCard Plus
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
SDHC-geheugenkaart (Secure Digital High Capacity)
micro SD-geheugenkaart (adapter vereist)
xD-Picture Card
(2) Upgraderuimte Hierin kunt u een optischeschijfeenheid of een vaste schijf
plaatsen.
(3) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(4) 1394-poort Hiermee kunt u een optioneel IEEE 1394- of 1394a-apparaat, zoals
een camcorder, aansluiten op de computer.
(5) Seriële poort Hierop kunt u een optioneel serieel apparaat aansluiten, zoals een
modem, muis of printer.
Onderdelen aan de linkerkant
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Hardware herkennen 13
Onderdeel Beschrijving
(1) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
(2) DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal weergaveapparaat,
zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op de computer.
(3) USB-poorten (3) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
(4) ExpressCard-slot Ondersteunt optionele ExpressCards.
(5) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(6) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
Onderdeel Beschrijving
(1) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
(2) DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal weergaveapparaat,
zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op de computer.
14 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(3) USB-poorten (3) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
(4) Smart Card-lezer Ondersteunt optionele smart cards en Java™ Cards.
(5) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(6) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
Onderdelen aan de achterkant
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten.
(2) Externemonitorpoort Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
(3) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
Onderdeel Beschrijving
(1) Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel aan
de computer.
OPMERKING: Een beveiligingskabel moet mogelijke dieven
afschrikken, maar kan niet voorkomen dat de computer verkeerd
wordt gebruikt of wordt gestolen.
Hardware herkennen 15
(2) RJ-11-modemconnector Hierop kunt u een modemkabel aansluiten.
(3) RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten.
(4) Externemonitorpoort Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
(5) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
Onderdelen aan de onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2) SIM-slot Bevat een SIM-kaart (Subscriber Identity Module) voor draadloze
communicatie (alleen bepaalde modellen). Het SIM-slot bevindt
zich in de accuruimte.
(3) Accuontgrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(4) Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(5) Connector voor een optionele extra accu Hierop kunt u een optionele extra accu aansluiten.
(6) Bluetooth-compartiment Hierin bevindt zich een Bluetooth-apparaat.
(7) Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
16 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het
apparaat werkt.
(8) Compartiment voor HP module voor mobiel
breedband
Hierin bevindt zich een HP module voor mobiel breedband (alleen
bepaalde modellen).
OPMERKING: Vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is goedgekeurd voor
gebruik in de computer door de overheidsinstantie die
verantwoordelijk is voor de regelgeving met betrekking tot
apparatuur voor draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt
u dat het systeem niet meer reageert en er een waarschuwing
verschijnt. Als er na het vervangen van de module een
waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de
functionaliteit van de computer te herstellen. Neem vervolgens via
Help en ondersteuning contact op met de technische
ondersteuningsdienst.
(9) Geheugenmodulecompartiment Bevat een slot voor een geheugenuitbreidingsmodule.
(10) Vasteschijfruimte Bevat de vaste schijf.
Onderdelen van het beeldscherm
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Hardware herkennen 17
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het
beeldscherm uitgeschakeld of wordt de slaapstand geactiveerd.
(2) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
OPMERKING: Als zich naast elke microfoonopening een
microfoonsymbool bevindt, heeft de computer interne microfoons.
(3) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(4) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u audio- en videobeelden vastleggen en foto's
maken.
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Component Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2)* Met deze antennes voor draadloze communicatie worden
draadloze signalen verzonden en ontvangen binnen een WWAN
(Wireless Wide-Area Network).
(2) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes voor draadloze communicatie worden
draadloze signalen verzonden en ontvangen binnen een draadloos
lokaal netwerk (WLAN).
*Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor optimale communicatie houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij.
18 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van de
publicatie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu in Help en ondersteuning dat van toepassing
is op uw land/regio. Deze voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
Aanvullende hardwareonderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
(3) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per regio en land.
Labels herkennen
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt:
Servicelabel: biedt belangrijke informatie, waaronder:
Productnaam (1). Dit is de productnaam die aan de voorkant van de computer zichtbaar is.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke code die voor elk product uniek is.
Productnummer (p/n) (3). Dit nummer biedt specifieke informatie omtrent de
hardwarecomponenten van het product. Aan de hand van het productnummer kan een
servicemonteur bepalen welke onderdelen er nodig zijn.
Labels herkennen 19
Modelbeschrijving (4). Dit is een alfanumerieke identificatiecode die dient om documenten,
stuurprogramma's en ondersteuning voor de computer op te zoeken.
Garantieperiode (5). Dit getal beschrijft de duur (in jaren) van de garantieperiode voor deze
computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt updaten of problemen met het systeem wilt
oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Label(s) met keurmerk voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevatten
informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van diverse
landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een optioneel apparaat
kan een draadloosnetwerkadapter (WLAN-adapter) of een optioneel Bluetooth®-apparaat zijn. Als
uw computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, heeft de
computer een of meer van deze labels met keurmerk. U kunt deze informatie nodig hebben als u
het apparaat in het buitenland wilt gebruiken. De certificaatlabels voor draadloze communicatie
bevinden zich aan de onderkant van de computer.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van uw SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat
het serienummer van uw HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de
accuruimte.
20 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
2 Draadloze communicatie, modem en
lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): een draadloos-netwerkadapter waarmee u
verbinding kunt maken met draadloze lokale netwerken (ook wel WiFi-netwerken, draadloze LAN's
of WLAN's genoemd) in bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden,
restaurants, café's, hotels en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat met
een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband. Een draadloos WWAN-apparaat (wireless wide area network)
dat toegang biedt tot informatie op elke plek waar mobiele netwerkservices beschikbaar zijn. In
een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een aanbieder van
mobiele netwerkdiensten. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten installeren netwerken van
basisstations (vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan,
waardoor ze dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen.
Bluetooth®-apparaat: een apparaat waarmee u een PAN (personal area network) tot stand kunt
brengen, zodat u verbinding kunt maken met andere apparaten die draadloze communicatie via
Bluetooth ondersteunen, zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's.
In een PAN communiceert elk apparaat rechtstreeks met andere apparaten en moeten de
apparaten zich relatief dicht bij elkaar bevinden, normaal gesproken binnen een straal van 10 meter
van elkaar.
Computers met WLAN-apparatuur ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-standaarden:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in
hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor deze norm terugwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 21
OPMERKING: De specificaties voor 802.11n WLAN zijn conceptspecificaties die nog niet
definitief zijn. Als de uiteindelijke specificaties afwijken van de conceptspecificaties, kan dit van
invloed zijn op het vermogen van de computer om met andere 802.11n WLAN-apparaten te
communiceren.
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt
weten over draadloze technologie.
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze
communicatie
(ingeschakeld)
Geeft de locatie van de lampjes en knoppen voor draadloze
communicatie op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de
Wireless Assistant-software (Assistent voor draadloze communicatie)
op de computer en geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze
communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloze
communicatie
(uitgeschakeld)
Wordt weergegeven bij de Wireless Assistant-software op de computer
en geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
HP Connection
Manager
Hiermee opent u HP Connection Manager (HP Verbindingsbeheer),
waarmee u een verbinding tot stand kunt brengen met een HP apparaat
voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen).
Netwerkstatus
(verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk.
Netwerkstatus (niet
verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
maar dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen
in- of uitschakelen:
Knop voor draadloze communicatie
Wireless Assistant software (alleen bepaalde modellen).
HP Connection Manager-software (alleen bepaalde modellen)
Voorzieningen van het besturingssysteem.
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze
communicatie en twee lampjes voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie blauw wanneer
u de computer aanzet.
22 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor
draadloze communicatie blauw brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te
schakelen. U kunt de apparaten voor draadloze communicatie afzonderlijk besturen via de Wireless
Assistant-software (alleen bepaalde modellen) of via Computer Setup (Computerinstellingen).
OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn gedeactiveerd in Computer Setup,
kunt u ze niet besturen met de knop voor draadloze communicatie totdat u ze weer activeert.
Wireless Assistant-software gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Computer Setup, moet het
eerst opnieuw worden geactiveerd in Computer Setup voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via
Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer
automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, plaatst u de aanwijzer op het
pictogram voor draadloze communicatie in het systeemvak.
OPMERKING: U kunt het pictogram voor draadloze communicatie weergeven door te klikken op het
pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
Als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het systeemvak, wijzigt u
als volgt de eigenschappen voor Wireless Assistant:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Draagbare computer > Windows
Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie in het deelvenster Wireless Assistant, in de
linkerbenedenhoek van Windows® Mobiliteitscentrum.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Schakel het selectievakje HP Wireless Assistant icon in notification area (Pictogram voor HP
Wireless Assistant in systeemvak) in.
5. Klik op Toepassen.
Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant-software voor meer informatie.
1. Open Wireless Assistant door te klikken op het pictogram voor draadloze communicatie in
Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op de knop Help.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
U kunt HP Connection Manager gebruiken om verbinding te maken met WWAN's via het HP apparaat
voor mobiel breedband in de computer (alleen bepaalde modellen).
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 23
Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram Connection Manager in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Connection Manager.
Raadpleeg de helpfunctie van de Connection Manager-software voor meer informatie.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor
draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Windows kent bijvoorbeeld de
voorziening Netwerken en delen, waarmee u de volgende taken kunt uitvoeren: een verbinding of een
netwerk instellen, verbinding maken met een netwerk, draadloze netwerken beheren, een diagnose
stellen van verbindingen en verbindingen herstellen.
Om Netwerken en delen te openen, klikt u op Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-
verbindingen > Netwerken en delen.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Klik op Start > Help en ondersteuning.
24 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit
andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires
ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of
software aan te pas komt.
OPMERKING: Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met
een WLAN-infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar
netwerk of bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende
apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een draadloos netwerk dat is verbonden met
internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die
de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn
opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze
netwerken gevoelig zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 25
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk
helemaal niet beveiligd. Er worden nieuwe technologieën ontwikkeld door fabrikanten van draadloze
apparatuur en hotspotproviders die de openbare omgeving veiliger en anoniemer maken. Als u zich
zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten het
beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op het internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk,
is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wired
Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen
andere WLAN-apparaten onbeschermde signalen opvangen en verbinding maken met uw netwerk
(onuitgenodigd) of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de volgende
voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging.
Veel basisstations, gateways en routers hebben ingebouwde beveiligingsvoorzieningen, zoals
protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en firewalls. Met behulp van de juiste
draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende
beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die naar uw
netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Firewalls zijn verkrijgbaar
in vele soorten, zowel softwarematig als hardwarematig. In sommige netwerken wordt een
combinatie van beide typen gebruikt.
Gebruik codering voor draadloze communicatie.
Voor draadloze netwerken zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar.
Zoek de oplossing die voor uw netwerkbeveiliging het beste resultaat biedt:
WEP (Wired Equivalent Privacy) is een protocol ter beveiliging van draadloze communicatie
dat gebruikmaakt van een WEP-sleutel om alle netwerkgegevens te coderen voordat ze
worden verzonden. In de meeste gevallen kunt u de WEP-sleutel laten toewijzen door het
netwerk. Maar u kunt ook uw eigen sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere
geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van
het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In plaats
van één statische beveiligingssleutel te gebruiken voor coderingen, zoals bij WEP, gebruikt
WPA TKIP (temporal key integrity protocol) om op dynamische wijze een nieuwe sleutel te
genereren voor elk pakket. Bovendien wordt voor elke computer in het netwerk een
afzonderlijke sleutelset gegenereerd.
Sluit uw netwerk.
Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) door de draadloze zender wordt
uitgezonden. De meeste netwerken zenden de naam uit, waarmee ze computers in de buurt van
uw netwerk laten weten dat uw netwerk beschikbaar is. Als u het netwerk afsluit, is de kans kleiner
dat andere computers van het bestaan van uw netwerk afweten.
OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID niet wordt uitgezonden, moet u de SSID
onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en bewaar
deze op een veilige plaats voordat u het netwerk afsluit.
26 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het
lampje voor draadloze communicatie. Als het lampje oranje is, drukt u op de knop voor draadloze
communicatie.
2. Selecteer Start > Verbinding maken met.
3. Selecteer uw draadloze netwerk in de lijst en typ vervolgens de netwerkbeveiligingssleutel, indien
vereist.
Als het netwerk niet beveiligd en dus voor iedereen toegankelijk is, wordt een waarschuwing
weergegeven. Klik op Toch verbinding maken om de waarschuwing te accepteren en de
verbinding te voltooien.
Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een
netwerkbeveiligingssleutel in te voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik
daarna op Verbinden om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen draadloze netwerken (WLAN’s) worden weergegeven, betekent dit
dat u zich buiten het bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als u het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet ziet, klikt u op Verbinding
of netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties. U kunt aangeven of u handmatig wilt zoeken
naar en verbinding wilt maken met een netwerk of dat u een nieuwe netwerkverbinding wilt maken.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor de netwerkstatus
in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten of
verschillende typen wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een draadloss netwerk is beschikbaar via de volgende
hulpbronnen:
Informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere
apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd
Help en ondersteuning, waar u informatie vindt en koppelingen naar websites.
Neem voor een lijst met openbare draadloze netwerken bij u in de buurt contact op met uw
internetprovider of zoek op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet
met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de
kosten en de vereisten voor een verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de manier
waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk.
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch verbonden
met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde
procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 27
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
HP mobiel breedband stelt het apparaat in staat gebruik te maken van WWAN's (wireless wide area
networks) om toegang te krijgen tot internet vanaf meer plaatsen en binnen grotere gebieden dan
mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van HP mobiel breedband heeft u een mobielnetwerkexploitant
nodig (aanbieder van mobiele netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een beheerder
van een netwerk voor mobiele telefonie. De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de
dekking voor spraak via mobiele telefonie.
Wanneer uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van een
aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding te
houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk, ook als u
onderweg bent en buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
Mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor
mobiel breedband te activeren. Het serienummer is gedrukt op een label in de accuruimte van de
computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (subscriber
identity module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode (persoonlijk
identificatienummer), alsmede netwerkinformatie. Op de computer is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd
in de accuruimte. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de
informatie over HP mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt, of de aanbieder van mobiele
netwerkdiensten verstrekt deze los van de computer.
Informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart vindt u in de volgende gedeeltes, "SIM-
kaart plaatsen" en "SIM-kaart verwijderen".
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de service van een aanbieder van
mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in de informatie over mobiel breedband die bij de computer
is geleverd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband en klik op de
koppeling voor uw land of regio voor meer informatie.
SIM-kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging
van de connectoren te voorkomen.
U plaatst een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
28 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed vastzit.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Sluit de computer opnieuw aan op de externe voedingsbron.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Zet de computer aan.
SIM-kaart verwijderen
U verwijdert een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 29
7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Sluit de computer opnieuw aan op de externe voedingsbron.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Zet de computer aan.
30 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken
Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging
van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS)
HP adviseert om een computer met Bluetooth niet te gebruiken als host en te gebruiken als gateway
die door andere computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee
of meer computers met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS is geactiveerd op een van de
computers, kunnen de andere computers mogelijk geen verbinding maken met internet via het
Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van de gegevensoverdracht tussen uw computer en
draadloze apparatuur, zoals een mobiele telefoon, printer, camera of PDA. Het onvermogen om op
consistente wijze twee of meer computers te verbinden om de internetverbinding via Bluetooth te kunnen
delen, is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem Windows®.
Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken 31
Problemen met een draadloos netwerk oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
Een apparaat voor draadloze communicatie is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een apparaat voor draadloze communicatie of router.
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Signalen van het apparaat voor draadloze communicatie worden verstoord door andere apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke
computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor
draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert
u eerst of voor elk apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is geïnstalleerd.
Als een computer niet op de gewenste manier verbinding maakt met het netwerk, volgt u de procedures
in dit hoofdstuk om een diagnose te stellen en het probleem op te lossen.
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk
Als het niet lukt verbinding te maken met een draadloos netwerk, controleert u of het geïntegreerde
WLAN-apparaat correct is geïnstalleerd op uw computer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer.
3. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-
apparaat bevat de term draadloos, wireless, draadloos LAN, WLAN of 802.11.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het bijbehorende stuurprogramma niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met draadloze netwerken.
32 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen.
Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een pictogram voor de
netwerkstatus bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u vervolgens op
Diagnose en herstel in het menu.
Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Als over het netwerkstatuspictogram een "x" wordt weergegeven, zijn een of meer van uw
stuurprogramma's voor een (draadloos) netwerk geïnstalleerd, maar is de computer niet met een
netwerk verbonden.
Als zich in het systeemvak geen netwerkstatuspictogram bevindt, gaat u als volgt te werk:
1. Klik op Start en typ netwerkcentrum in het vak Zoekopdracht starten.
2. Klik vanuit de lijst met zoekresultaten op Netwerkcentrum.
3. Klik in het linkerdeelvenster op Diagnose en herstel.
Het venster Netwerkverbindingen verschijnt, en Windows reset uw netwerkapparaat en
probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken.
Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven
Als het pictogram van de netwerkstatus niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het
draadloze netwerk heeft geconfigureerd, betekent dit dat het stuurprogramma ontbreekt of beschadigd
is. Mogelijk wordt ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet gevonden is.
Installeer het stuurprogramma opnieuw.
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer
op te halen:
1. Open een internetbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het nummer van
uw computermodel in het zoekvak.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u het door u gebruikte WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt
u de website van de fabrikant voor de nieuwste software.
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als u gevraagd wordt om een netwerksleutel of een SSID wanneer u verbinding maakt met een
draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk,
Problemen met een draadloos netwerk oplossen 33
moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke codes die u
invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk.
Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes
op de router en het WLAN-apparaat.
Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internet-
chatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de codes
in wanneer hierom wordt gevraagd.
Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten
periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende codes
in uw computer dienovereenkomstig.
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was verbonden
met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Klik op Start > Netwerk > Netwerkcentrum > Draadloze netwerken beheren.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt waar meerdere draadloze netwerken actief zijn, krijgt u meerdere netwerken te zien.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
3. Klik op de tab Beveiliging en typ de juiste coderingsgegevens voor draadloze communicatie in
het veld Netwerkbeveiligingssleutel.
4. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een draadloos netwerk kan
maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een magnetron,
draadloze telefoon of mobiele telefoon.
Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden
opnieuw in te stellen:
1. Klik op Start > Netwerk > Netwerkcentrum > Draadloze netwerken beheren.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
2. Klik met de rechtermuisknop op een netwerk en klik op Netwerk verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router
opnieuw in door te zorgen dat de router gedurende 10 tot 15 seconden geen elektrische voeding krijgt.
34 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router
opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie.
Problemen met een draadloos netwerk oplossen 35
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn met een (afzonderlijk aan te schaffen)
6-pins RJ-11-modemkabel. In bepaalde landen of regio's is ook een (afzonderlijk aan te schaffen) land-
of regiospecifieke modemkabeladapter vereist. Aansluitingen voor digitale PBX-systemen lijken op
analoge telefoonaansluitingen, maar zijn niet compatibel met dit modem.
WAARSCHUWING! Als het interne analoge modem wordt aangesloten op een digitale lijn, kan het
modem blijvend beschadigd raken. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk heeft
aangesloten op een digitale lijn.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en
radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het
ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Modemkabel aansluiten
WAARSCHUWING! Sluit geen (afzonderlijk aan te schaffen) modemkabel of een telefoonkabel aan
op de RJ-45-netwerkconnector, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
U sluit als volgt een modemkabel aan:
1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1).
2. Sluit de modemkabel aan op de RJ-11-telefoonaansluiting in de wand (2).
36 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Land- of regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten
Telefoonaansluitingen verschillen per land of regio. Als u het modem en de (afzonderlijk aangeschafte)
modemkabel wilt gebruiken in een ander land of een andere regio dan het land of de regio waarin u de
computer heeft gekocht, moet u een (afzonderlijk aan te schaffen) land- of regiospecifieke
modemkabeladapter gebruiken.
U sluit het modem als volgt aan op een analoge telefoonlijn met een ander type aansluiting dan RJ-11:
1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1).
2. Sluit de modemkabel aan op de land- of regiospecifieke modemkabeladapter (2).
3. Sluit de land- of regiospecifieke modemkabeladapter (3) aan op de telefoonaansluiting in de wand.
Locatie-instelling selecteren
Huidige instelling voor locatie weergeven
Ga als volgt te werk om de huidige locatie-instelling voor het modem weer te geven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Klok, taal en regio.
3. Klik op Landinstellingen.
4. Uw locatie staat aangegeven onder Locatie.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 37
Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het buitenland
Standaard is voor het modem als locatie alleen de locatie-instelling voor het land of de regio beschikbaar
waar u de computer heeft gekocht. Wanneer u naar verschillende landen of regio's reist, kunt u het
geïntegreerde modem instellen op de locatie die voldoet aan de normen van het land of de regio waar
u het modem gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen op de computer, zodat u op
elk gewenst moment een andere locatie kunt kiezen. U kunt voor elk gewenst land of elke gewenste
regio meerdere locatie-instellingen toevoegen.
VOORZICHTIG: Als u wilt voorkomen dat de instellingen voor uw eigen land of regio verloren gaan,
verwijdert u de huidige instellingen voor land of regio van het modem niet. Voeg een nieuwe configuratie
toe voor elke locatie waar u het modem gaat gebruiken, zodat u het modem in andere landen of regio's
kunt gebruiken, terwijl de configuratie voor uw eigen land of regio behouden blijft.
VOORZICHTIG: Selecteer het land of de regio waar de computer zich bevindt, om te voorkomen dat
het modem wordt geconfigureerd op een manier die in strijd is met de wet- of regelgeving op het gebied
van telecommunicatie van de landen of regio's die u bezoekt. De mogelijkheid bestaat dat het modem
niet naar behoren functioneert als niet de juiste instelling voor land of regio is gekozen.
U voegt als volgt een locatie-instelling toe voor het modem:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik daarna op het tabblad Kiesregels.
3. Klik op Nieuw. (Het venster Nieuwe locatie verschijnt.)
4. Typ in het vak Naam van locatie een naam (zoals "thuis"of "werk") voor de nieuwe locatie.
5. Selecteer het gewenste land in de vervolgkeuzelijst Land/regio. (Als u een land/regio selecteert
waarvoor het modem geen ondersteuning biedt, wordt bij Land/regio standaard VS of UK (Verenigd
Koninkrijk) weergegeven.)
6. Typ het netnummer, toegangsnummer (indien nodig) en het nummer voor toegang tot een buitenlijn
(indien nodig).
7. Klik naast Kiezen met op Toon of Puls.
8. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. (Het venster Telefoon- en modemopties
verschijnt.)
9. Kies een van de volgende mogelijkheden:
Als u de nieuwe locatie wilt instellen als de huidige locatie, klikt u op OK.
Om een andere locatie te selecteren als huidige locatie, selecteert u de gewenste locatie in
de lijst Locatie en klikt u op OK.
OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locaties toe te voegen voor
plaatsen in uw eigen land of regio maar ook voor plaatsen in andere landen of regio's. U kunt
bijvoorbeeld een instelling met de naam "Werk" toevoegen, die kiesregels bevat voor het bellen
van een buitenlijn.
38 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen
Als u problemen met de modemverbinding ondervindt wanneer u de computer in een ander land of een
andere regio dan het land of de regio van aanschaf gebruikt, kunt u de volgende mogelijke oplossingen
proberen.
Controleer het type telefoonlijn.
Het modem werkt alleen met een analoge telefoonlijn, niet met een digitale telefoonlijn. Bij een
PBX-lijn gaat het doorgaans om een digitale lijn. Een telefoonlijn die wordt omschreven als een
datalijn, faxlijn, modemlijn of standaardtelefoonlijn, is doorgaans een analoge lijn.
Controleer of de telefoonlijn pulskeuze of toonkeuze ondersteunt.
Een analoge telefoonlijn ondersteunt ofwel pulskeuze, ofwel toonkeuze. Deze opties voor de
kiesmodus kunt u opgeven bij Telefoon- en modemopties. De geselecteerde kiesmodusopties
moeten overeenkomen met de kiesmodus die wordt ondersteund door de telefoonlijn op uw locatie.
U kunt vaststellen welke kiesmodus door een telefoonlijn wordt ondersteund door een paar cijfers
te kiezen met de telefoon en te luisteren of u klikken (pulsen) of tonen hoort. Als u klikken hoort,
ondersteunt de telefoonlijn pulskeuze. Als u tonen hoort, ondersteunt de telefoonlijn toonkeuze.
U wijzigt als volgt de kiesmodus in de huidige locatie-instelling voor het modem:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik daarna op het tabblad Kiesregels.
3. Selecteer de locatie-instelling voor het modem.
4. Klik op Bewerken.
5. Selecteer Toon of Puls.
6. Klik twee keer op OK.
Controleer het telefoonnummer dat u kiest en de reactie van het externe modem (het modem
waarmee u een verbinding tot stand wilt brengen).
Kies een telefoonnummer, controleer of het modem op afstand reageert en hang vervolgens op.
Stel in dat het modem kiestonen moet negeren.
Als het modem een kiestoon ontvangt die niet wordt herkend, wordt het nummer niet gekozen en
verschijnt het foutbericht Geen kiestoon.
U stelt als volgt het modem in voor het negeren van alle kiestonen voordat een nummer wordt
gekozen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm >
Hardware en geluiden > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik daarna op het tabblad Modems.
3. Klik op het gewenste modem.
4. Klik op Eigenschappen.
5. Klik op Modem.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 39
6. Schakel het selectievakje Op kiestoon wachten voordat het nummer wordt gekozen uit.
7. Klik twee keer op OK.
40 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN)
Om verbinding te kunnen maken met een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8-
pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat
voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer
met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het
risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) 41
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows® kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis om Eigenschappen voor muis
te openen.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting
waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een
externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het
touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
EasyPoint-muisbesturing gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen. Gebruik
de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en rechterknop op een
externe muis gebruikt.
Externe muis aansluiten
U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de computer.
U kunt ook een USB-muis op het systeem aansluiten via de poorten op een optioneel
dockingapparaat.
Toetsenbord gebruiken
Hotkeys gebruiken
Hotkeys zijn combinaties van de fn-toets (1) met de esc-toets (2) of met een van de functietoetsen
(3).
42 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
De pictogrammen op de functietoetsen f3, f4 en f8 tot en met f10 vertegenwoordigen hun hotkeyfuncties.
Hotkeyfuncties en procedures voor hotkeys worden beschreven in de volgende gedeelten.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Functie Hotkey
Systeeminformatie weergeven fn+esc
Slaapstand activeren fn+f3
Schakelen tussen beeldschermen fn+f4
Hiermee geeft u Power Assistant weer. fn+f8
Helderheid van het beeldscherm verlagen fn+f9
Helderheid van het beeldscherm verhogen fn+f10
U voert als volgt een hotkeyopdracht uit met het toetsenbord van de computer:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens
beide toetsen tegelijk los.
Systeeminformatie weergeven
Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen en het versienummer van
het BIOS van het systeem.
In de Windows-weergave van fn+esc wordt de versie van het BIOS (Basic Input-Output System) van
het systeem weergegeven als de BIOS-datum. Bij sommige computermodellen wordt de BIOS-datum
weergegeven in decimale notatie. De BIOS-datum wordt ook wel het versienummer van het systeem-
ROM genoemd.
Toetsenbord gebruiken 43
Slaapstand activeren
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van gegevensverlies
te beperken.
Druk op fn+f3 om de slaapstand te activeren.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, worden de gegevens in het systeemgeheugen opgeslagen,
wordt het scherm leeggemaakt en energie bespaard. Wanneer de computer in de slaapstand staat,
knipperen de aan/uit-lampjes.
De computer moet zijn ingeschakeld om de slaapstand te kunnen activeren.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de slaapstand
staat, wordt automatisch de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens die zich in het
geheugen bevinden op de vaste schijf opgeslagen. Standaard is ingesteld dat de hibernationstand wordt
geactiveerd als de acculading kritiek laag is, maar u kunt deze instelling wijzigen met behulp van de
optie Energiebeheer in het Configuratiescherm van Windows.
druk kort op de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
De functie van de hotkey fn+f3 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld de hotkey fn+f3 zodanig
instellen dat u hiermee de hibernationstand activeert in plaats van de slaapstand.
OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop
naar de hotkey fn+f3.
44 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Schakelen tussen beeldschermen
Druk op fn+f4 om te schakelen tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens
van de computer te ontvangen. De hotkey fn+f4 kan ook de weergave overschakelen tussen andere
apparaten die van de computer weergavegegevens ontvangen.
De volgende video-overdrachtstypen (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken)
worden ondersteund door de hotkey fn+f4:
LCD (beeldscherm van de computer)
externe VGA (de meeste externe monitoren)
Toetsenbord gebruiken 45
Power Assistant weergeven
Druk op fn+f8 om Power Assistant te openen. Met Power Assistant kunt u systeeminstellingen
configureren om het stroomverbruik en de accuwerktijd van de computer te optimaliseren. Power
Assistant bevat hulpmiddelen en informatie op basis waarvan u goed doordachte beslissingen over
energiebeheer kunt nemen.
OPMERKING: Als Power Assistant niet is geïnstalleerd op de computer, wordt de informatie over de
acculading weergegeven wanneer u op fn+f8 drukt.
46 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Helderheid van het beeldscherm verlagen
Druk op fn+f9 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verlagen.
Helderheid van het beeldscherm verhogen
Druk op fn+f10 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verhogen.
Toetsenbord gebruiken 47
HP QuickLook 3 gebruiken
Met QuickLook 3 kunt u agenda-items, contactgegevens, gegevens uit Postvak IN en taakgegevens uit
Microsoft Outlook opslaan op de vaste schijf van de computer. Wanneer de computer is uitgeschakeld,
kunt u op de QuickLook-knop van de computer drukken om deze informatie te bekijken zonder te hoeven
wachten tot het besturingssysteem is opgestart.
Met QuickLook 3 kunt u contactgegevens, agendagegevens, e-mailgegevens en taken beheren zonder
de computer te hoeven opstarten.
OPMERKING: QuickLook 3 ondersteunt de slaapstand of de hibernationstrand in Windows niet.
Raadpleeg de helpfunctie van de QuickLook 3-software voor meer informatie over het configureren en
gebruiken van QuickLook 3.
Toetsenblokken gebruiken
De computer is voorzien van een ingebed numeriek toetsenblok of een geïntegreerd numeriek
toetsenblok. De computer ondersteunt tevens een optioneel extern numeriek toetsenblok of een
optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Ingebed numeriek toetsenblok gebruiken
Als de computer een ingebed numeriek toetsenblok heeft, kunt u de vijftien toetsen van het ingebedde
numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken als de toetsen van een extern toetsenblok.
Wanneer het ingebedde numerieke toetsenblok is ingeschakeld, voert u met elke toets van dit
toetsenblok de functie uit die wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek van de
toets.
48 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Onderdeel Beschrijving
(1) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets, wordt
het ingebedde numerieke toetsenbord ingeschakeld.
(2) Ingebed numeriek toetsenblok Als u op deze toetsen drukt in combinatie met de fn-toets (terwijl
num lk is geactiveerd), kunt u ze op dezelfde manier gebruiken als
de toetsen op een extern numeriek toetsenblok.
(3) Num lk-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke
functies op het ingebedde numerieke toetsenblok.
OPMERKING: De toetsenblokfunctie die actief is op het moment
dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw actief
wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.
Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het ingebedde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn+num
lk om de toetsen weer normaal te kunnen gebruiken.
OPMERKING: Het ingebedde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern
toetsenbord of een extern toetsenblok is aangesloten op de computer.
Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het ingebedde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie. Gebruik hiervoor de toets fn of de toetsencombinatie fn+shift.
Als u de toetsenblokfunctie van een toetsenbloktoets wilt activeren wanneer het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, gebruikt u de toetsenbloktoetsen als volgt tijdelijk als
standaardtoetsen:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om een kleine letter te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
Als de computer een geïntegreerd numeriek toetsenblok heeft, kunt u de zeventien toetsen van het
geïntegreerde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken als de toetsen van een extern
toetsenblok.
Toetsenblokken gebruiken 49
Onderdeel Beschrijving
(1) Num lk-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke
functies op het geïntegreerde numerieke toetsenblok.
OPMERKING: De toetsenblokfunctie die actief is op het moment
dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw actief
wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.
(2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Voor de meeste externe numerieke toetsenblokken geldt dat de werking van de toetsen afhangt van
het wel of niet ingeschakeld zijn van num lock (num lock is standaard uitgeschakeld). Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
50 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Touchpad en toetsenbord reinigen
Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de muisaanwijzer onverwachte bewegingen op
het scherm maakt. U kunt dit voorkomen door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw
handen regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om het risico
van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Maak het toetsenbord regelmatig schoon om te voorkomen dat toetsen blijven hangen en om stof, pluis
en vuildeeltjes te verwijderen, zodat deze niet vast komen te zitten onder de toetsen. U kunt een spuitbus
met perslucht en een rietje gebruiken om lucht om en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen.
Touchpad en toetsenbord reinigen 51
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren en afbeeldingen en
foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten:
optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven
geïntegreerde stereoluidsprekers om muziek te beluisteren
geïntegreerde microfoons om zelf geluid op te nemen
geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen
vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw computer gebruikt.
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Volumeregeling van de computer:
Als u het geluid wilt uitschakelen of weer wilt inschakelen, drukt u op de knop Geluid uit (1).
Als u het geluid zachter wilt zetten, houdt u de knop Geluid zachter (2) ingedrukt tot het
gewenste geluidsvolume is bereikt.
52 Hoofdstuk 4 Multimedia
Als u het geluid harder wilt zetten, houdt u de knop Geluid harder (3) ingedrukt tot het
gewenste geluidsvolume is bereikt.
Volumeregeling van Windows:
a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te
schuiven. Klik op het pictogram Dempen om het geluid uit te schakelen.
– of –
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik op Volumemixer openen.
b. In de kolom Volumeregeling zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar
Volume omhoog of omlaag te bewegen. U kunt het geluid ook uitschakelen door op het
pictogram Dempen te klikken.
Als het pictogram Volume niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak:
a. Klik met de rechtermuisknop in het systeemvak en klik op Eigenschappen.
b. Klik op het tabblad Systeemvak.
c. Schakel onder Systeempictogrammen het selectievakje Volume in.
d. Klik op OK.
Volumeregeling in applicaties:
Het volume kan ook binnen bepaalde applicaties worden geregeld.
Multimediasoftware
De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen en
afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De volgende gedeelten bevatten meer informatie over vooraf
geïnstalleerde multimediasoftware en over het installeren van multimediasoftware vanaf een schijf.
Multimediasoftware 53
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken
U opent vooraf geïnstalleerde multimediasoftware als volgt:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over de
software die bij de computer is geleverd. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software
of op schijven, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
U installeert multimediasoftware als volgt vanaf een cd of dvd:
1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele externe
optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
OPMERKING: Als de computer geen optischeschijfeenheid heeft, kunt u een (afzonderlijk aan te
schaffen) externe optischeschijfeenheid aansluiten op een van de USB-poorten van de computer.
54 Hoofdstuk 4 Multimedia
Audio
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers;
geluid opnemen met de interne microfoons of een externe microfoon aansluiten;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken met beeld en geluid;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen;
audio-cd's maken of "branden".
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en
milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten,
raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips
van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de
corresponderende connectoren op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programma de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op de
knop Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
Audio 55
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Om de audio-instellingen van de computer te bevestigen of te wijzigen, klikt u met de
rechtermuisknop op het pictogram Geluid op de taakbalk, of selecteert u Start >
Configuratiescherm > Audio.
56 Hoofdstuk 4 Multimedia
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
films bekijken;
spelletjes spelen via internet;
afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties;
externe videoapparatuur aansluiten.
Externe monitor of projector aansluiten
De computer heeft een externemonitorpoort en een DisplayPort waarop u externe monitoren en
projectoren kunt aansluiten.
Externemonitorpoort gebruiken
Via de externemonitorpoort sluit u een extern VGA-weergaveapparaat aan op de computer, zoals een
externe VGA-monitor of een VGA-projector. De externemonitorpoort is een analoge weergave-interface.
Als u een VGA-weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat
aan op de externemonitorpoort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te drukken op
fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
DisplayPort gebruiken
Via de DisplayPort sluit u een digitaal weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of projector,
aan op de computer. De DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt
voor betere digitale aansluitmogelijkheden.
Video 57
Als u een digitaal weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het
apparaat aan op de DisplayPort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te drukken op
fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
58 Hoofdstuk 4 Multimedia
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen)
De computer kan ook een optischeschijfeenheid bevatten, die de functionaliteit van de computer
vergroot. Met de optischeschijfeenheid kunt u gegevensschijven lezen, muziek afspelen en films
bekijken.
Optischeschijfeenheid herkennen
Selecteer Start > Computer.
Er verschijnt een overzicht van alle apparaten die op de computer zijn geïnstalleerd. U kunt een van de
volgende soorten schijfeenheden hebben:
dvd-rom-drive
dvd±rw SuperMulti dubbellaags (DL) drive met LightScribe
OPMERKING: Dubbellaags schijven kunnen meer data bevatten dan enkellaags schijven. Maar
dubbellaags schijven die met dit station zijn gebrand, zijn misschien niet compatibel met veel
bestaande enkellaags dvd-schijven en -spelers.
Blu-ray ROM dvd±rw SuperMulti DL-drive
OPMERKING: Sommige van deze schijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door uw
computer.
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken
Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-ROM-drive, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's).
Op deze schijven kunt u informatie opslaan, zoals muziek, foto's en films. Dvd's hebben een grotere
opslagcapaciteit dan cd's.
De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een
Blu-ray Disc (BD)-drive is, kan deze ook bd's lezen.
OPMERKING: Sommige vermelde optischeschijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door
de computer. De vermelde schijfeenheden zijn niet per definitie alle optischeschijfeenheden die worden
ondersteund.
In de volgende tabel kunt u zien naar welke optische schijven de verschillende typen
optischeschijfeenheden kunnen schrijven.
Type
optischeschijfeenheid
Schrijven naar
cd-rw
Schrijven
naar dvd±rw/r
Schrijven naar dvd±rw dl Label schrijven naar
LightScribe-cd of
LightScribe-dvd±rw/r
Dvd-ROM-drive Nee Nee Nee Nee
Dvd±rw SuperMulti DL
LightScribe-drive*
Ja Ja Ja Ja
Blu-ray ROM dvd±rw
SuperMulti DL-drive*
Ja Ja Ja Nee
*Op schijven met twee lagen kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op schijven met één laag. Echter, dubbellaags
schijven die zijn gebrand met deze drive, zijn mogelijk niet compatibel met veel schijfeenheden en spelers voor enkellaags
dvd's.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 59
Type
optischeschijfeenheid
Schrijven naar
cd-rw
Schrijven
naar dvd±rw/r
Schrijven naar dvd±rw dl Label schrijven naar
LightScribe-cd of
LightScribe-dvd±rw/r
LightScribe-schijven moeten afzonderlijk worden aangeschaft. LightScribe maakt een grijswaardenafbeelding, vergelijkbaar
met een zwart-witfoto.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van een cd,
dvd of bd of terwijl er wordt geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van
audio- of videokwaliteit of verlies van audio- of videoafspeelfunctionaliteit.
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's)
Een optischeschijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden gebruikt
voor de opslag van digitale data, worden ook gebruikt voor commerciële audio-opnamen en zijn handig
voor persoonlijke opslagdoeleinden. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk gebruikt voor films, software
en backups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als cd's maar hebben een veel
grotere opslagcapaciteit.
OPMERKING: Mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid in uw computer niet alle typen optische
schijven die in dit gedeelte worden beschreven.
Cd-r-schijven
Gebruik cd-r-schijven (één keer schrijven) om permanente archieven aan te leggen en bestanden uit te
wisselen. Kenmerkende toepassingen zijn:
Distributie van grote presentaties
Uitwisseling van gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens
Maken van eigen muziek-cd's
Permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privé-bestanden
Bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken
Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Cd-rw-schijven
Gebruik een cd-rw-schijf (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die vaak
moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
Ontwikkeling en beheer van grote documenten en projectbestanden
Vervoer van werkbestanden
Maken van wekelijkse backups van bestanden op de vaste schijf
Continu bijwerken van foto's, video, audio en gegevens
Dvd±r-schijven
Gebruik lege dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de
gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
60 Hoofdstuk 4 Multimedia
Dvd±rw-schijven
Gebruik dvd±rw-schijven als u eerder opgeslagen gegevens wilt kunnen wissen of overschrijven. Dit
type schijf is ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt
die niet kan worden gewijzigd.
LightScribe dvd+r-schijven
Gebruik LightScribe dvd+r-schijven voor het delen en opslaan van gegevens, privé-video's en foto's.
Deze schijven zijn lees-compatibel met de meeste dvd-ROM-drives en dvd-videospelers. Met een drive
die LightScribe ondersteunt en LightScribe-software kunt u gegevens naar de schijf schrijven en
vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf.
Blu-ray Discs (bd's)
Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder high-
definition video. Op een enkellaags Blu-ray Disc kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf keer de
opslagcapaciteit van een enkellaags dvd (4,7 GB). Op een dubbellaags Blu-ray Disc kan 50 GB worden
opgeslagen, bijna zes keer de opslagcapaciteit van een dubbellaags dvd (8,5 GB).
Kenmerkende toepassingen zijn:
Opslag van grote hoeveelheden gegevens
high-definition video afspelen en opslaan
Videospellen
OPMERKING: Aangezien Blu-ray een nieuwe indeling is met nieuwe technologieën, kunnen zich
bepaalde problemen voordoen met schijven, digitale aansluiting, compatibiliteit en/of prestaties. Het
gaat hierbij niet om gebreken in het product. Een perfecte weergave op alle systemen is niet
gegarandeerd.
Cd, dvd of bd afspelen
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 61
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, wordt het dialoogvenster Automatisch
afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
OPMERKING: Bij het afspelen van een bd bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter is
aangesloten op een externe voedingsbron.
Automatisch afspelen configureren
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Cd's of andere media automatisch afspelen.
2. Controleer of de optie Automatisch afspelen voor alle media en apparaten gebruiken is
ingeschakeld.
3. Klik op Kies een standaardinstelling en selecteer daarna een van de beschikbare opties voor
elk weergegeven mediatype.
4. Klik op Opslaan.
OPMERKING: Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch
afspelen.
Regio-instelling voor dvd's wijzigen
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van de dvd-drive.
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
62 Hoofdstuk 4 Multimedia
U wijzigt de instelling als volgt met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
3. Klik op het plusje (+) naast Dvd-/cd-rom-stations.
4. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
5. Klik op het tabblad DVD-regio en wijzig de instelling.
6. Klik op OK.
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het
toepasselijke auteursrecht. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
VOORZICHTIG: U beperkt het risico van verlies van gegevens of beschadiging van een schijf door
de volgende richtlijnen in acht te nemen:
Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft.
Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt.
Sluit alle programma's af voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schijfsoftware die u
gebruikt.
Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een
doelschijf. Sla de gegevens eerst op uw vaste schijf op en brandt ze vervolgens van de vaste schijf naar
de doelschijf.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet of verplaats de computer niet als de computer naar een
schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over het gebruik van
de software die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt op cd of dvd of
in de helpfunctie van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Een cd, dvd of bd kopiëren
1. Selecteer Start > Alle programma's > Roxio > Creator Business.
2. Klik in het rechterdeelvenster op Copy Disc (Schijf kopiëren).
3. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid.
4. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder op het scherm.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 63
Creator Business leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste
schijf.
5. Verwijder, wanneer u hier om wordt verzocht, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en plaats
een lege schijf in de schijfeenheid.
Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen.
Cd of dvd maken (branden)
Als de optischeschijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw is, kunt u met behulp van software
zoals Windows Media Player gegevens- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en WAV-
muziekbestanden. Voor het branden van videobestanden op een cd of dvd gebruikt u MyDVD.
Neem de volgende richtlijnen in acht wanneer u een cd of dvd brandt:
Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het
beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van
gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd
brandt die niet kan worden gewijzigd.
Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen. Raadpleeg
de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan muziekbestanden met andere indelingen,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is gelijk aan het proces voor het maken van een
gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege cd of dvd in de optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele
externe optischeschijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer de software die u wilt gebruiken.
4. Selecteer het type cd of dvd dat u wilt maken: gegevens, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, Verkennen en navigeer naar de map waarin de
bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege optische schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft gekozen.
Kijk voor specifieke aanwijzingen in de instructies van de softwarefabrikant. Deze aanwijzingen kunnen
bij de software zitten, op schijf staan of op de website van de fabrikant.
64 Hoofdstuk 4 Multimedia
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van toepasselijk auteursrecht. Gebruik
deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en mogelijke oplossingen
beschreven.
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd
of bd
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 65
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd
Als Windows een aangesloten apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma
ontbreekt of beschadigd is. Als u vermoedt dat de dvd/cd-rom-drive niet wordt gedetecteerd, controleert
u of de optischeschijfeenheid staat vermeld in Apparaatbeheer.
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Apparaatbeheer. Klik op
Doorgaan als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
3. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast Schijfstations of Dvd/cd-rom-
stations, tenzij er al een minteken (-) voor staat. Zoek naar de vermelding van een
optischeschijfeenheid.
4. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van de optischeschijfeenheid om de volgende taken
uit te voeren:
het stuurprogramma bijwerken;
de installatie van het apparaat ongedaan maken;
66 Hoofdstuk 4 Multimedia
scannen op hardwarewijzigingen. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en
installeert eventuele vereiste standaardstuurprogramma's.
Klik op Eigenschappen om te zien of het apparaat correct werkt.
Klik op Problemen oplossen om problemen te verhelpen.
Klik op het tabblad Stuurprogramma om stuurprogramma's voor dit apparaat bij te
werken, uit te schakelen of de installatie ervan ongedaan te maken.
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma’s af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen.
Activeer de hibernationstand of slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel
doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Als dit
bericht verschijnt, klikt u op Nee. Nadat u op Nee heeft geklikt, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Mogelijk wordt het afspeelscherm van het multimediaprogramma gesloten. Klik op de knop
Afspelen in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het
voor dat u het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Maak systeembronnen vrij:
Schakel externe apparatuur als printers en scanners uit. Door ze los te koppelen maakt u
waardevolle systeembronnen vrij, hetgeen resulteert in betere afspeelprestaties.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks verschil
waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is geen verschil bij het
bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem terugbrengt tot 16-bits kleur. Ga
hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad (maar niet op een pictogram) en selecteer
Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
2. Stel Kleuren in op Normaal (16-bits).
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 67
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Cd's of andere media automatisch afspelen.
2. Controleer of de optie Automatisch afspelen voor alle media en apparaten gebruiken is
ingeschakeld.
3. Klik op Opslaan.
Als u een cd, dvd of bd in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten.
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld
Maak de schijf schoon.
Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn:
Verbreek de verbinding met internet.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
2. Stel Kleuren in op Normaal (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt
u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm
wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, selecteert
u Start > Help en ondersteuning.
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaapstand en de hibernationstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Raadpleeg de
gebruikershandleidingen voor meer informatie over schijftypen.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
68 Hoofdstuk 4 Multimedia
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de vaste
schijf.
Installeer het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt opnieuw. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Klik op Start en typ apparaatbeheer in het vak Zoekopdracht starten.
Tijdens het typen verschijnen er zoekresultaten in het deelvenster boven het vak.
3. Klik in het deelvenster met resultaten op Apparaatbeheer. Klik op Doorgaan als u door
Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast het type stuurprogramma dat u wilt
verwijderen en opnieuw wilt installeren (bijvoorbeeld Dvd/cd-rom's, modems, enzovoort), tenzij er
al een minteken (-) voor staat.
5. Klik op een vermeld stuurprogramma en druk op de toets Delete. Wanneer u hierom wordt
gevraagd, bevestigt u dat u het stuurprogramma wilt verwijderen. Start de computer echter niet
opnieuw op.
Herhaal dit voor eventuele andere stuurprogramma's die u wilt verwijderen.
6. Klik in het venster Apparaatbeheer op het pictogram Zoeken naar gewijzigde apparaten in de
werkbalk. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert
standaardstuurprogramma's voor alle apparaten waarvoor stuurprogramma's vereist zijn.
OPMERKING: Wanneer u wordt verzocht de computer opnieuw op te starten, slaat u alle open
bestanden op en voert u een herstart uit.
7. Open indien nodig Apparaatbeheer opnieuw en controleer of de stuurprogramma's nu wel staan
vermeld.
8. Probeer het apparaat te gebruiken.
Als het probleem niet is opgelost door het verwijderen en opnieuw installeren van de standaard
apparaatstuurprogramma's, moet u mogelijk de stuurprogramma's bijwerken middels de in het volgende
gedeelte beschreven procedures.
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen
Volg een van de onderstaande procedures om apparaatstuurprogramma's van HP te verkrijgen.
U gebruikt het hulpprogramma HP Update als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Update.
2. Klik op het HP welkomstscherm op Settings (Instellingen) en selecteer een tijdstip waarop het
hulpprogramma moet controleren op software-updates op internet.
3. Klik op Next (Volgende) om onmiddellijk te controleren op HP software-updates.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 69
U gebruikt de website van HP als volgt:
1. Open een internetbrowser, ga naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het nummer van
uw computermodel in het productvak.
3. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
Apparaatstuurprogramma's van Microsoft verkrijgen
U kunt de recentste Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen via Microsoft® Update. U kunt
instellen dat deze voorziening automatisch moet controleren of er updates voor
hardwarestuurprogramma's, het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn,
en deze vervolgens moet installeren.
U gebruikt Microsoft Update als volgt:
1. Open uw internetbrowser, ga naar
http://www.microsoft.com en klik op Beveiliging & updates.
2. Klik op Microsoft Update om de recentste updates voor uw computerbesturingssysteem,
programma's en hardware te verkrijgen.
3. Volg de instructies op het scherm om Microsoft Update te installeren. Klik op Doorgaan als u door
Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
4. Klik op Instellingen wijzigen en kies een tijd waarop Microsoft Update moet controleren of er
updates voor het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn.
5. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
70 Hoofdstuk 4 Multimedia
Webcam (alleen bepaalde modellen)
De computer heeft mogelijk een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt.
In combinatie met de vooraf geïnstalleerde software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken,
een video op te nemen of een geluidsopname te maken. U kunt de gemaakte foto, video-opname of
geluidsopname weergeven en op de vaste schijf van de computer opslaan.
Als u de webcam en de HP webcamsoftware wilt gebruiken, selecteert u Start > Alle programma's >
Webcam Applications (Webcamapplicaties) > HP Webcam.
Met behulp van de webcamsoftware kunt u de volgende voorzieningen uitproberen:
Video: u kunt webcamvideobeelden opnemen en afspelen.
Audio: u kunt geluid opnemen en afspelen.
Streaming video: deze voorziening kunt u gebruiken in combinatie met expresberichtensoftware
die UVC-camera's (Universal Video Class) ondersteunt.
Snapshots: hiermee kunt u foto's maken.
Business Card Reader: hiermee kunt u visitekaartjes gebruiken om een database met
contactgegevens op te bouwen.
OPMERKING: Voor informatie over het gebruik van software in combinatie met de geïntegreerde
webcam raadpleegt u de helpfunctie van de webcamsoftware.
Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de geïntegreerde
webcam:
Zorg dat u de meest recente versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een
videogesprek begint.
De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren.
OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall,
schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in.
Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de
regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan. Neem
contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor verdere informatie.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de webcam en buiten het beeldveld.
Webcameigenschappen aanpassen
U kunt eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan
worden geopend vanuit verschillende programma's die met de geïntegreerde webcam kunnen werken.
Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of eigenschappenmenu.
Brightness (Helderheid): regelt de hoeveelheid licht in het beeld. Een hogere instelling voor
helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een
donkerder beeld.
Contrast (Contrast): regelt het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld. Een
hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast
behoudt het dynamische bereik van het oorspronkelijke beeld, maar zorgt voor een vlakkere
weergave.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 71
Hue (Kleurtint): regelt het aspect van een kleur dat de kleur onderscheidt van andere kleuren
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet
hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): regelt de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een hogere
instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor
verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
Sharpness (Scherpte): regelt de definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor
scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor
een zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): regelt het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of
middentonen van het beeld. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden
en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere
instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren
nog donkerder worden.
Voor meer informatie over het gebruik van de webcam selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Opnamen van visitekaartjes maken
U kunt de webcam gebruiken in combinatie met het programma HP Business Card Reader om opnamen
te maken van visitekaartjes en de tekst te exporteren naar vele types adresboekprogramma's, zoals
Contactpersonen in Microsoft® Outlook.
U maakt als volgt een opname van een visitekaartje:
1. Open HP Business Card Reader door Start > Alle programma's > HP > HP Business Card
Reader te selecteren.
2. Om een opname te maken van één visitekaartje, klikt u op Quick Scan.
– of –
Om een opname te maken van meerdere visitekaartjes, klikt u op Multi Scan.
72 Hoofdstuk 4 Multimedia
3. Plaats een visitekaartje in het slot voor visitekaartjes aan de voorkant van de computer (1) en schuif
het kaartje naar rechts (2) om het te centreren onder de webcam.
OPMERKING: Als er tekst wordt afgedekt door het slot, draait u het kaartje 180 graden met de
tekst naar de webcam gericht.
4. Breng het beeldscherm (1) langzaam omlaag tot het webcamlampje (2) knippert en u een geluid
hoort. Dit geeft aan dat de webcam heeft scherpgesteld.
De webcam wordt ingeschakeld en het scanproces start onmiddellijk. U hoort een
camerasluitergeluid wanneer de opname wordt gemaakt en de informatie van het kaartje wordt
automatisch ingevuld in de velden.
5. Als u opnamen maakt van meerdere visitekaartjes, verwijdert u het visitekaartje en plaatst u het
volgende kaartje. Het webcamlampje gaat branden zodra op het kaartje is scherpgesteld. De
webcam maakt vervolgens een opname van het visitekaartje en het webcamlampje gaat uit.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 73
Herhaal deze stap voor volgende visitekaartjes.
OPMERKING: Beweeg het beeldscherm niet en breng het niet omhoog tot u alle visitekaartjes
heeft vastgelegd.
6. Wanneer u klaar bent met het maken van opnamen van visitekaartjes, haalt u het visitekaartje uit
het slot en brengt u het beeldscherm omhoog.
7. Controleer of alle informatie volledig is vastgelegd in Business Card Reader.
Raadpleeg de helpfunctie van de software voor meer informatie over het gebruik van Business
Card Reader.
74 Hoofdstuk 4 Multimedia
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende standen ingeschakeld: de slaapstand en de hibernationstand.
Wanneer de slaapstand wordt ingeschakeld, knippert het aan/uit-lampje en wordt de inhoud van het
scherm gewist. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen, zodat u de slaapstand sneller kunt
beëindigen dan de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd is geactiveerd of als de
acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de hibernationstand
geactiveerd.
Als de hibernationstand is geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationstandbestand op
de vaste schijf en wordt de computer uitgeschakeld.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke audio- of
videoverslechtering, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
OPMERKING: Als er een schijf is geparkeerd door HP 3D DriveGuard, zal de computer de slaapstand
of de hibernationstand niet activeren en wordt het beeldscherm uitgeschakeld.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15 minuten
inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 30 minuten inactief is geweest en op
een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Sluit het beeldscherm.
Druk op fn+f3.
Klik op Start en klik vervolgens op het pictogram van de aan/uit-knop.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Vergrendelen en klik vervolgens op Slaapstand.
Opties voor energiebeheer instellen 75
U beëindigt als volgt de slaapstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk
op het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 1080
minuten (18 uur) minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, als de computer 1080 minuten
(18 uur) minuten inactief is geweest en op een externe voedingsbron werkt of als de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Klik op Start en klik vervolgens op de pijl naast de knop Vergrendelen.
2. Klik op Sluimerstand.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk kort op de aan/uit-knop
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt
met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Energiemeter gebruiken
De Energiemeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de
Energiemeter heeft u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander
energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de cursor over het pictogram van de Energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de Energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer.
Aan de verschillende pictogrammen van de Energiemeter kunt u zien of de computer op accuvoeding
of op externe netvoeding werkt. Als de accu een kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het
pictogram ook een bericht weer.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de Energiemeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op de taakbalk en klik op Eigenschappen.
2. Klik op het tabblad Systeemvak.
76 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
3. Schakel onder Systeempictogrammen het selectievakje Energie uit om het pictogram van de
Energiemeter te verbergen, of schakel het selectievakje Energie in om het pictogram van de
Energiemeter weer te geven.
4. Klik op OK.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van
de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen of de
prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema’s aanpassen of uw eigen energiebeheerschema
maken.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in
de lijst.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer en selecteer
een energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Verander waar nodig de wachttijden voor Beeldscherm uitschakelen na en Computer in
slaapstand zetten na.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
Opties voor energiebeheer instellen 77
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
78 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Power Assistant (Energie-assistent, alleen bepaalde
modellen) gebruiken
Met Power Assistant kunt u systeeminstellingen configureren om het stroomverbruik en de accuwerktijd
van de computer te optimaliseren. Power Assistant bevat hulpmiddelen en informatie op basis waarvan
u goed doordachte beslissingen over energiebeheer kunt nemen:
voorspellingen over stroomverbruik in hypothetische systeemconfiguraties;
vooraf gedefinieerde energieprofielen;
gebruiksgegevens en grafieken die trends in het stroomverbruik over langere perioden aangeven.
Power Assistant starten
U start Power Assistant als volgt wanneer Windows actief is:
Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Power Assistant.
– of –
Druk op fn+f8.
Power Assistant wordt geopend en de volgende tabbladen verschijnen:
Settings (Instellingen): dit is de startpagina, met informatie over de acculading en het
stroomverbruik.
Preferences (Voorkeuren): hier kunt u voorkeuren voor apparaten instellen.
Usage Details (Gebruiksgegevens): hier kunt u informatie over het computergebruik invoeren.
Charts (Diagrammen): hier worden diagrammen en grafieken van het stroomverbruik
weergegeven.
About (Info): hier worden de helpfunctie en de versiegegevens van Power Assistant weergegeven.
Raadpleeg de helpfunctie van de Power Assistant-software voor informatie over het gebruiken,
configureren en beheren van Power Assistant.
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde
compatibele adapter.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
Power Assistant (Energie-assistent, alleen bepaalde modellen) gebruiken 79
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
wanneer u een accu oplaadt of kalibreert;
wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast;
wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft.
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Druk op de hotkey fn+f10 om de helderheid van het beeldscherm te verhogen, of sluit de
netvoedingsadapter weer aan.
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! U kunt als volgt het risico van een elektrische schok en schade aan de apparatuur
beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit als volgt de computer aan op een externe voedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector van de computer (1).
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
80 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt op de hotkey fn+f10 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen
wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Informatie over accu's vinden in Help en ondersteuning
Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma's voor en informatie over de accu:
Battery Check (Accucontrole) om de prestaties van de accu te controleren;
informatie over kalibratie, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren;
informatie over soorten accu’s, specificaties, levensduur en capaciteit.
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Learn (Leren) > Power Plans: Frequently Asked
Questions (Energieschema's: veelgestelde vragen).
Battery Check gebruiken
Battery Check (Accucontrole) biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
Accuvoeding gebruiken 81
Ga als volgt te werk om Battery Check uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Troubleshoot (Problemen oplossen) > Power,
Thermal and Mechanical (Voeding, warmte en mechanische werking).
3. Klik op het tabblad Energie en klik op Battery Check (Accucontrole).
Battery Check onderzoekt de accu en de cellen ervan om te kijken of ze goed functioneren, en
rapporteert vervolgens de resultaten van het onderzoek.
Acculading weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
– of –
Bekijk een benadering van de overgebleven accuwerktijd in minuten in het Mobiliteitscentrum van
Windows.
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Windows
Mobiliteitscentrum.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Draagbare computer > Windows
Mobiliteitscentrum.
De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als de accu op het huidige
niveau voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd
afspeelt en neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt,
kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel de
computer uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
82 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
2. Plaats de accu (1) in de accuruimte totdat de accu op zijn plaats zit.
De accuontgrendeling (2) vergrendelt de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen.
3. Verwijder de accu uit de computer (2).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer op een externe voedingsbron is aangesloten met een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Accuvoeding gebruiken 83
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Oranje: de accu wordt opgeladen.
Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen.
Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de
accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle
accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe
voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de functies u gebruikt terwijl de computer op de accu werkt.
De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge
van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Controleer de instelling van Energiebesparing in Energiebeheer.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
84 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje
knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en
gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld,
waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 85
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau
van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt
te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
86 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
U laadt als volgt de accu volledig op:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen.
3. Noteer de instellingen in de kolommen Het beeldscherm uitschakelen na en De computer in
slaapstand zetten na, zodat u deze instellingen na de kalibratie weer kunt opgeven.
4. Selecteer voor zowel Het beeldscherm uitschakelen na als De computer in slaapstand zetten
na de instelling Nooit.
5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
6. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
7. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat u deze instelling na de kalibratie
weer kunt opgeven.
8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
9. Klik op OK.
10. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding gebruiken 87
Stap 3: ontlaad de accu
Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het
acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
88 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Stap 4: laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de
acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Voer de instellingen die u heeft genoteerd voor de items in de kolom Op accu opnieuw in.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
5. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
6. Voer de instelling die u heeft genoteerd voor Op accu opnieuw in.
7. Klik op OK.
8. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor een
lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de hotkeys fn+f9 en fn+f10 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de slaap- of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accuvoeding gebruiken 89
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt
en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeslagen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Als het
ladingspercentage minder dan 50 procent is, moet u de accu opladen voordat u deze weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer de batterij niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de batterij niet in aanraking
komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico op brand en brandwonden.
Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de Informatie over voorschriften,
veiligheid en milieu.
Accu vervangen
De levensduur van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Battery Check laat u weten wanneer u de accu moet vervangen omdat een accucel niet goed werkt, of
omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit "zwak" is geworden. U krijgt een melding
waarin u wordt verwezen naar de website van HP. Daar vindt u informatie over hoe u een vervangende
accu kunt bestellen. Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over
een garantiecode.
OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig
heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt.
90 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont:
De computer start niet als deze is aangesloten op de netvoedingsadapter.
Het beeldscherm gaat niet aan wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter
en een externe netvoedingsbron.
De aan/uit-knop brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter.
U test de netvoedingsadapter als volgt:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en op een stopcontact.
3. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-knop aan gaat, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-knop uit gaat, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Get assistance
(Hulp inschakelen).
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's af, waaronder het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer;
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;
als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
U schakelt als volgt de computer uit:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, moet de slaapstand of
de hibernationstand eerst worden beëindigd, voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start en klik vervolgens op de pijl naast de knop Vergrendelen.
3. Klik op Afsluiten.
Netvoedingsadapter testen 91
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en druk vervolgens op de aan/uit-knop.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
92 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen
De computer is voorzien van een vaste schijf (met een roterende schijf) of een SSD (solid-state drive)
met solid-state geheugen. Omdat een SSD geen bewegende onderdelen bevat, genereert deze minder
warmte dan een vaste schijf.
Selecteer Start > Computer om de in de computer geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking
hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen 93
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de
correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid
aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de slaapstand of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als een optionele optischeschijfeenheid naar
een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
94 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt deze toepassing zelfstandig verder. Al naargelang de
grootte van de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan
een uur in beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op
een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Nu defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren 95
HP 3D DriveGuard gebruiken
HP 3D DriveGuard beschermt de vaste schijf door deze te parkeren en I/O-verzoeken tegen te houden,
wanneer zich de volgende gebeurtenissen voordoen:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vasteschijfeenheid door HP 3D DriveGuard weer
vrijgegeven voor normale werking.
OPMERKING: Omdat SSD's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D
DriveGuard niet nodig.
OPMERKING: Als de upgraderuimte een vaste schijf bevat, wordt de vaste schijf beschermd door HP
3D DriveGuard. Vaste schijven die zijn geplaatst in een optioneel dockingapparaat of zijn aangesloten
op een USB-poort, worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Raadpleeg de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard-software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Als de kleur van het schijfeenheidlampje op de computer is veranderd in oranje, geeft dit aan dat de
schijfeenheid is geparkeerd. Als u wilt achterhalen of schijfeenheden worden beschermd en of een
schijfeenheid is geparkeerd, opent u het Mobiliteitscentrum:
Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over
het pictogram van de vasteschijfeenheid.
Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven over
het pictogram van de vasteschijfeenheid.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het pictogram
van de vasteschijfeenheid.
OPMERKING: Het pictogram in het Mobiliteitscentrum geeft mogelijk niet de laatste status weer voor
de schijfeenheid. Als u statuswijzigingen direct wilt zien, kunt u het systeemvakpictogram inschakelen.
Ga als volgt te werk om de weergave van het pictogram in het systeemvak in te schakelen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
2. Klik naast Icon in System Tray (Pictogram in systeemvak) op Show (Weergeven).
3. Klik op OK.
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de slaapstand of de hibernationstand, behalve in de situatie
beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Alarms (Waarschuwingen) van
Eigenschappen voor Energiebeheer worden niet geactiveerd.
96 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand of hibernationstand te activeren voordat
u de computer verplaatst.
HP 3D DriveGuard software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Of iemand toestemming heeft om HP 3D DriveGuard in of uit te schakelen, hangt
af van bepaalde gebruikersrechten. Daarnaast kunnen gebruikers met beheerdersrechten de
rechten wijzigen voor gebruikers die geen beheerdersrechten hebben.
Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard.
Ga als volgt te werk om HP 3D DriveGuard te openen en de instellingen te wijzigen:
1. Klik in het Mobiliteitscentrum op het pictogram van de vasteschijfeenheid om het venster van HP
3D DriveGuard te openen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
Klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
HP 3D DriveGuard gebruiken 97
Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen
VOORZICHTIG: Ga als volgt te werk om te voorkomen dat er informatie verloren gaat of het systeem
niet meer reageert:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de twee schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf los (1).
8. Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf (2).
9. Draai de schroef van de vaste schijf los (1).
10. Trek het lipje van de vaste schijf (2) naar rechts om de vaste schijf los te maken.
98 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
11. Til de vaste schijf (3) uit de vasteschijfruimte.
U installeert als volgt een vaste schijf:
1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1).
2. Trek het vasteschijflipje (2) naar links om de vaste schijf vast te maken.
3. Draai de schroef van de vaste schijf vast (3).
4. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer.
5. Plaats het afdekplaatje terug (2).
Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen 99
6. Draai de schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3).
7. Plaats de accu terug.
8. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
9. Zet de computer aan.
100 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen
In the upgraderuimte kunt u een vaste schijf of een optischeschijfeenheid plaatsen.
Beschermplaatje verwijderen
In de upgraderuimte kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Het beschermplaatje moet worden
verwijderd voordat een schijfeenheid in de upgraderuimte wordt geplaatst. U verwijdert het plaatje als
volgt:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de upgraderuimte naar u toe.
6. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1).
7. Duw met een gewone schroevendraaier voorzichtig tegen het nokje om de optischeschijfeenheid
te ontgrendelen (2).
8. Verwijder het beschermplaatje (3) uit de upgraderuimte.
Vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer
reageert:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf
niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 101
Ga als volgt te werk om een vaste schijf uit de upgraderuimte te verwijderen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak, met de upgraderuimte naar u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Verwijder de schroefbeschermingen (1) en verwijder daarna de vier schroeven van de vaste schijf
(2).
8. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1).
9. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de vaste schijf te ontgrendelen
(2).
102 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
10. Verwijder de vaste schijf uit de upgraderuimte.
Ga als volgt te werk om een vaste schijf in de upgraderuimte te installeren:
1. Plaats de vaste schijf in de upgraderuimte.
2. Draai de schroef van de upgraderuimte vast.
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 103
3. Breng de vier schroeven van de vaste schijf weer aan (1) en plaats daarna de
schroefbeschermingen terug (2).
4. Plaats de accu terug.
5. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
6. Zet de computer aan.
Optischeschijfeenheid vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer
reageert:
Sluit de computer af voordat u de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de
optischeschijfeenheid niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de hibernationstand
staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Ga als volgt te werk om de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte te verwijderen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak, met de upgraderuimte naar u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1).
104 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
8. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de optischeschijfeenheid te
ontgrendelen (2).
9. Verwijder de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte.
Ga als volgt te werk om een optischeschijfeenheid in de upgraderuimte te installeren:
1. Plaats de optischeschijfeenheid in de upgraderuimte.
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 105
2. Draai de schroef van de upgraderuimte vast.
3. Plaats de accu terug.
4. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
5. Zet de computer aan.
106 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel
extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
Uw computermodel heeft twee USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB
2.0-apparaten.
Een optioneel dockingapparaat of een USB-hub biedt extra USB-poorten die voor de computer kunnen
worden gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
USB-apparaat gebruiken 107
USB-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het USB-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat stop te zetten en te verwijderen:
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het USB-apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen
USB-ondersteuning voor oudere systemen (in de fabriek geactiveerd) maakt de volgende acties
mogelijk.
Het gebruik tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma van een USB-toetsenbord, -muis
of –hub die is aangesloten op een USB-poort op de computer
Het starten of opnieuw opstarten vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat of een optioneel
opstartbaar USB-apparaat
Om USB-ondersteuning voor oudere systemen te deactiveren of opnieuw te activeren in Computer
Setup, gaat u als volgt te werk:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een cursorbesturingsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) en selecteer daarna Device Configurations (Apparaatconfiguraties).
4. Om de ondersteuning voor oudere USB-systemen te deactiveren, klikt u op Disabled
(Gedeactiveerd) naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor oudere systemen). Om
de ondersteuning voor oudere USB-systemen opnieuw te activeren, klikt u op Enabled
(Geactiveerd) naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor oudere systemen).
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en volg de instructies op het scherm.
108 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
USB-apparaat gebruiken 109
1394-apparaat gebruiken
IEEE 1394 is een hardwarematige interface waarmee een multimedia-apparaat of
gegevensopslagapparaat met hoge snelheid wordt aangesloten op de computer. Voor scanners,
digitale camera's en digitale camcorders is vaak een 1394-aansluiting vereist.
Voor bepaalde 1394-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal bij het
apparaat geleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
De 1394-poort ondersteunt ook IEEE 1394a-apparaten.
1394-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een 1394-apparaat, om
beschadiging van de connectoren van de 1394-poort te voorkomen.
Als u een 1394-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de 1394-kabel van het apparaat
aan op de 1394-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
1394-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het 1394-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
110 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een 1394-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de 1394-connector te voorkomen.
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het apparaat niet in de lijst wordt vermeld, hoeft u het niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
1394-apparaat gebruiken 111
Serieel apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computermodellen hebben een seriële poort waarop u optionele apparaten kunt aansluiten,
zoals een seriële muis, modem of printer.
Voor bepaalde seriële apparaten is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
Om een serieel apparaat aan te sluiten, sluit u de apparaatkabel aan op de seriële poort van de
computer.
112 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van
informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USB-
poort op de computer.
Er zijn een aantal typen USB-schijfeenheden:
1,44-MB diskettedrive
vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
dvd-rom-drive
gecombineerde dvd-/cd-rw-drive
gecombineerde dvd±rw/cd-rw-drive
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.
U sluit een extern apparaat als volgt aan op de computer:
VOORZICHTIG: Zorg dat het apparaat is uitgeschakeld en dat het netsnoer is losgekoppeld om het
risico van schade aan de apparatuur bij aansluiting van een apparaat met eigen voeding te beperken.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Steek het netsnoer van het apparaat in een geaard stopcontact als u een apparaat met voeding
aansluit.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt loskoppelen van de computer, zet u het apparaat
uit en koppelt u het daarna los van de computer. Om een extern apparaat met eigen voeding los te
koppelen, schakelt u het apparaat uit. Koppel het apparaat los van de computer en haal daarna het
netsnoer uit het stopcontact.
Externe schijfeenheden gebruiken 113
Dockingapparaat gebruiken
Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een
optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden
gebruikt.
114 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
8 Externemediakaarten
Mediakaartlezerkaarten gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en
apparatuur met digitale media, zoals camera's en pda's.
De mediakaartlezer ondersteunt de volgende types digitale kaarten:
Memory Stick
Memory Stick Pro
Memory Stick Duo (adapter vereist)
Memory Stick Duo Pro (adapter vereist)
MultiMediaCard
MultiMediaCard Plus
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
SDHC-geheugenkaart (Secure Digital High Capacity)
micro SD-geheugenkaart (adapter vereist)
xD-Picture Card
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
Mediakaartlezerkaarten gebruiken 115
2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk
wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
Digitale kaart stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de digitale kaart stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de digitale kaart als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Druk de digitale kaart (1) iets naar binnen en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
116 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
Net als bij standaard PC Cards voldoet de functionaliteit van ExpressCards aan de specificaties van de
Personal Computer Memory Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor uw apparaat is vereist. Als u volgens de instructies van de fabrikant
van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren, gaat u als volgt te werk:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen andere software zoals card services, socket services of enablers die door de
fabrikant van de ExpressCard zijn geleverd.
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Plaats een PC Card niet in een ExpressCard-slot, om beschadiging van de computer
of externemediakaarten te voorkomen.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de
connectoren te beperken:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 117
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk
wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard plaatst, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
OPMERKING: Wanneer er een ExpressCard is geplaatst, verbruikt deze stroom, zelfs wanneer de
kaart niet wordt gebruikt. Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door
de kaart stop te zetten of te verwijderen.
ExpressCard stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de ExpressCard stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de ExpressCard als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van ExpressCard.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
118 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 119
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofstuk zowel naar Smart Cards als Java™ Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een microchip
met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal computers, een
besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien van
beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard Smart Cards
worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Raadpleeg Help en
ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit hoofdstuk afgebeelde computer.
Smart Card plaatsen
Ga als volgt te werk om een Smart Card te plaatsen:
1. Houd de Smart Card vast met het label naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-
lezer tot de kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de pincode
van de Smart Card.
Smart Card verwijderen
Ga als volgt te werk om een Smart Card te verwijderen:
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart voorzichtig uit de Smart Card-lezer.
120 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
9 Geheugenmodules
De computer heeft twee geheugenmodulecompartimenten. Het primaire
geheugenmodulecompartiment bevindt zich onder het toetsenbord. Het compartiment voor de
geheugenuitbreidingsmodule bevindt zich aan de onderkant van de computer.
De geheugencapaciteit van de computer kan worden uitgebreid door een geheugenmodule toe te
voegen aan het vrije slot voor een geheugenuitbreidingsmodule of door de bestaande geheugenmodule
in het slot voor de primaire geheugenmodule te upgraden.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te
raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
121
Geheugenmodule in het slot voor de
geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule te
plaatsen of te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak.
6. Verwijder alle accu's uit de computer.
7. Draai de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment los (1).
8. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (2) van de computer.
9. Verwijder de geheugenmodule als volgt:
OPMERKING: Als het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule leeg is, slaat u stap 9 over en
gaat u verder met stap 10.
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule kantelt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
122 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
10. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit.
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u druk uitoefent op de
linker- en rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen 123
11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment met de lipjes (1) in de uitsparingen
in de computer.
12. Sluit het afdekplaatje (2).
13. Draai de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment vast (3).
14. Plaats de accu's terug.
15. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
16. Zet de computer aan.
124 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
Geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule upgraden
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule te
upgraden:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak.
6. Verwijder alle accu's uit de computer.
7. Draai de drie toetsenbordschroeven los.
8. Draai de computer om en open deze.
9. Verschuif de vier toetsenbordvergrendelingen (1) om het toetsenbord te ontgrendelen.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 125
10. Til voorzichtig de bovenste rand van het toetsenbord op (2) en kantel het toetsenbord totdat het
op de polssteun van de computer steunt.
11. Verwijder de geheugenmodule als volgt:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule kantelt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
126 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
12. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit.
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u druk uitoefent op de
linker- en rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
13. Plaats het toetsenbord terug (1).
14. Verschuif de vier toetsenbordvergrendelingen (2) om het toetsenbord te vergrendelen.
15. Sluit het afdekplaatje.
16. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 127
17. Draai de drie toetsenbordschroeven vast.
18. Plaats de accu's terug.
19. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
20. Zet de computer aan.
128 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
10 Beveiliging
Computer beveiligen
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of
gestolen.
OPMERKING: In sommige landen of regio's ondersteunt de computer CompuTrace, een online
service voor opsporing en herstel in het kader van beveiliging. Als de computer wordt gestolen, kan
CompuTrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U kunt CompuTrace
gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te nemen. Informatie
over het bestellen van de CompuTrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en
gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke
beveiligingsfuncties u nodig heeft.
Het besturingssysteem Windows® is voorzien van diverse beveiligingsfuncties. De aanvullende
beveiligingsfuncties zijn opgenomen in de volgende tabel. De meeste van deze aanvullende
voorzieningen kunnen worden ingesteld met het programma Computer Setup.
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, smart card en/of vingerafdruklezer
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts HP ProtectTools Security Manager
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewall-software
Windows-updates
Drive Encryption for HP ProtectTools
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer Setup
en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Computer beveiligen 129
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Wachtwoorden gebruiken
De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van een wachtwoord. Noteer een wachtwoord nadat u
het heeft ingesteld en bewaar het op een veilige plaats uit de buurt van de computer. Op wachtwoorden
zijn onderstaande overwegingen van toepassing:
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup en
beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging is een wachtwoord van HP ProtectTools Security
Manager. Het kan worden geactiveerd in Computer Setup om het BIOS te voorzien van
wachtwoordbeveiliging naast de gebruikelijke functies van HP ProtectTools. Het wachtwoord voor
geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde
beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP SpareKey
gebruiken om toegang te krijgen tot het programma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer
worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere functies
van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Windows-wachtwoorden Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
130 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Windows-wachtwoorden Functie
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en
ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie
BIOS-beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock-beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock-wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock-wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
Wachtwoord voor geïntegreerde TPM-beveiliging Beveiligt (mits ingesteld als BIOS-beheerderswachtwoord) de
toegang tot de inhoud van de computer wanneer deze is
ingeschakeld, opnieuw wordt opgestart of wanneer de
hibernationstand wordt beëindigd.
Voor dit wachtwoord dient de optionele geïntegreerde
beveiligingschip deze beveiligingsfunctie te ondersteunen.
BIOS-beheerderswachtwoord
Met het BIOS-beheerderswachtwoord van Computer Setup beveiligt u de configuratie-instellingen en
systeemidentificatiegegevens in Computer Setup. Nadat dit wachtwoord is ingesteld, moet u het elke
keer opgeven als u Computer Setup opent en hier instellingen wijzigt.
Een BIOS-beheerderswachtwoord heeft de volgende kenmerken:
Het is niet hetzelfde als het beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld, hoewel beide
wachtwoorden hetzelfde mogen zijn.
Het wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd.
Het moet met dezelfde toetsen worden opgegeven als waarmee het wachtwoord is ingesteld. Als
u bijvoorbeeld een BIOS-beheerderswachtwoord instelt met de cijfertoetsen boven aan het
toetsenbord, wordt het niet herkend wanneer u het daarna opgeeft met de cijfertoetsen van het
geïntegreerde numerieke toetsenblok.
Dit wachtwoord kan een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers bevatten. Bij
dit wachtwoord wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters, tenzij de
systeembeheerder dit vereist.
Wachtwoorden gebruiken 131
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
Het BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord in te stellen of te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Typ uw nieuwe wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
6. Typ opnieuw uw nieuwe wachtwoord ter bevestiging wanneer u daarom wordt gevraagd.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Wanneer u wordt gevraagd om het nieuwe wachtwoord, laat u het vak leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u wordt gevraagd uw nieuwe wachtwoord opnieuw te typen, laat u het vak leeg en drukt
u op enter.
8. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) >
Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
132 Hoofdstuk 10 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ achter de prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) uw wachtwoord
(met dezelfde soort toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld) en druk op enter. Als u drie
keer het verkeerde BIOS-beheerderswachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer opnieuw
opstarten voordat u het opnieuw kunt proberen.
DriveLock gebruiken in Computer Setup
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen
worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op
een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te
krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden als de schijf in
de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock-beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging
van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van
een schijf worden verwijderd.
Wachtwoorden gebruiken 133
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
DriveLock passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter.
4. Klik met een aanwijsapparaat op de vaste schijf die u wilt beveiligen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beveiligen en druk vervolgens op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Typ het hoofdwachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter.
7. Typ het gebruikerswachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter.
8. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
9. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
134 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord
of het hoofdwachtwoord (met dezelfde soort toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld).
Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 135
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
DriveLock passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat een interne vaste schijf.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen het wachtwoord dat u wilt wijzigen.
6. Typ uw huidige wachtwoord in het veld Old password (Oud wachtwoord), typ uw nieuwe
wachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw
wachtwoord bevestigen) en druk op enter.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
136 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
DriveLock passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de
voorzieningen van Automatische DriveLock.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
Wachtwoorden gebruiken 137
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
138 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken
Systeemapparaten beveiligen
U kunt systeemapparaten in- of uitschakelen vanuit de volgende menu’s in Computer Setup:
Boot Options (Opstartopties)
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten)
Port Options (Poortopties)
U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) of System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties) of System
Configuration (Systeemconfiguratie) > Built-In Device Options (Opties voor ingebouwde
apparaten) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties).
4. Druk op enter.
5. Klik met een aanwijsapparaat op Disabled (Uitgeschakeld) naast een optie om deze uit te
schakelen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Disabled (Uitgeschakeld) naast de optie en druk op enter.
6. Klik met een aanwijsapparaat op Enabled (Ingeschakeld) naast een optie om deze weer in te
schakelen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Enabled (Ingeschakeld) naast de optie en druk op enter.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken 139
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup
De functie voor systeeminformatie in Computer Setup verschaft twee soorten gegevens over het
systeem:
identificatiegegevens over het computermodel en de accu's;
specificaties van de processor, de cache, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart
en de revisie van de toetsenbordcontroller.
Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup weer te geven:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) en druk vervolgens op enter.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup
Met de functie voor systeem-id's in Computer Setup kunt u labels invoeren voor de computer en de
eigenaar.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Ga als volgt te werk om deze voorziening te gebruiken in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > System IDs
(Systeemidentificatie) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Notebook Asset Tag (Inventarisnummer
notebookcomputer) of Notebook Ownership Tag (Eigendomslabel notebookcomputer) en voer
vervolgens de gegevens in.
5. Druk als u klaar bent op enter.
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
140 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Antivirussoftware gebruiken
Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de computer
bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem, programma’s en
hulpprogramma’s onklaar maken of de werking hiervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om
antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen nieuw ontdekte
virussen.
De antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd of vooraf geladen op de
computer.
Als de antivirussoftware vooraf is geïnstalleerd, selecteert u Start > Alle programma’s > McAfee >
Managed Services (Beheerde services) > Total Protection.
Als de software vooraf is geladen, selecteert u Start > Alle programma's > HP Software Setup en
volgt u de instructies op het scherm om de McAfee Total Protection software te laden.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning.
Antivirussoftware gebruiken 141
Firewallsoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen
onbevoegden mogelijk toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en gegevens over
u. Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd. De
antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd op de computer. U kunt deze software
openen door Start > Alle programma’s > McAfee > Managing Services (Services beheren) > Total
Protection te selecteren.
Firewallvoorzieningen omvatten onder andere logboek- en rapportagefunctionaliteit voor
netwerkactiviteit en automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie. Deze instructies kunnen
worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten
blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit
te voeren en de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem permanent wilt oplossen, configureert
u waar nodig de firewall opnieuw en past u het beleid en de instellingen van andere
inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder of IT-
afdeling.
142 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Essentiële updates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen over essentiële updates. Installeer alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen
tegen beveiligingsschendingen en computervirussen.
Wellicht zijn er, nadat de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere software
beschikbaar gesteld. Neem de volgende richtlijnen in acht om te controleren of alle beschikbare updates
op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update maandelijks uit om de meest recente software van Microsoft te downloaden.
Haal de updates zodra deze worden vrijgegeven op van de Microsoft-website en via de koppeling
voor updates in Help en ondersteuning.
Essentiële updates installeren 143
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde computermodellen.
U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De software is voorzien
van beveiligingsfuncties die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het netwerk
en kritieke gegevens. Raadpleeg de Help-functie van de HP ProtectTools-software voor meer
informatie.
144 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Beveiligingskabel aanbrengen
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
OPMERKING: Uw computer kan er anders uitzien dan de afgebeelde computer. De locatie van het
beveiligingskabelslot verschilt per computermodel.
Beveiligingskabel aanbrengen 145
11 Software-updates
Software-update uitvoeren
Updates van de software die bij de computer is geleverd, zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP
Support Assistant of op de website van HP.
HP Support Assistant zoekt automatisch naar software-updates van HP. Het hulpprogramma wordt met
een bepaald interval uitgevoerd en biedt een lijst met ondersteuningsmeldingen, zoals verbeteringen
van de beveiliging en optionele updates van software en stuurprogramma's.
U kunt op elk gewenst moment controleren op updates door Start > Help en ondersteuning > Maintain
(Onderhoud) te selecteren en de instructies op het scherm op te volgen.
De meeste software op de website van HP is verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaq's
worden genoemd. Sommige BIOS-updates zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die ROMPaq's
worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij ROMPaq's
worden geleverd, zijn in het Engels.)
U kunt ook toegang krijgen tot software-updates door de schijf Support Software (Ondersteunende
software) aan te schaffen. Op deze schijf staan stuurprogramma’s, BIOS-updates en hulpprogramma’s.
Ga als volgt te werk om de actuele schijf Support Software aan te schaffen of een abonnement te nemen
waarmee u kunt beschikken over de huidige versie en toekomstige versies van de schijf:
1. Open een internetbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor software- en driverdownloads en typ het modelnummer van uw computer in
het productvak.
4. Druk op enter.
5. Volg de instructies op het scherm.
Ga als volgt te werk om een update van de software uit te voeren met de schijf Support Software:
1. Plaats de schijf Support Software (Ondersteunende software) in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de instructies op het scherm.
146 Hoofdstuk 11 Software-updates
Ga als volgt te werk om een update van de software uit te voeren via de website van HP:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op
de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg het gedeelte "BIOS-versie vaststellen" voor nadere
informatie.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer
en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten,
waaronder de tijd en datum.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
2. Open een internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support.
3. Selecteer uw land of regio.
4. Klik op de optie voor software- en driverdownloads en typ het modelnummer van uw computer in
het productvak.
5. Druk op enter.
6. Volg de instructies op het scherm.
Software-update uitvoeren 147
BIOS-update uitvoeren
Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en
installeer vervolgens het nieuwe BIOS.
BIOS-versie bepalen
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door gebruik te maken van Computer
Setup.
Ga als volgt te werk om BIOS-informatie weer te geven in het programma Computer Setup:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC
key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie).
4. Druk op esc om terug te keren naar het menu File (Bestand).
5. Klik op Exit (Afsluiten) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volg de aanwijzingen op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de
netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer
een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is
aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande
instructies tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden:
OPMERKING: BIOS-updates worden beschikbaar gemaakt wanneer dat nodig is. Mogelijk is er geen
recentere BIOS-update voor uw computer beschikbaar. U wordt geadviseerd regelmatig op de website
van HP te controleren of er BIOS-updates zijn.
1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
148 Hoofdstuk 11 Software-updates
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Volg de instructies op het scherm om de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden. Noteer de
datum, naam of andere informatie waaraan u de download kunt herkennen. Aan de hand van deze
gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
6. Voer de volgende stappen uit in het downloadgebied:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U
heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg eventuele instructies op
het scherm nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als volgt te
werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
5. Voltooi de installatie door de instructies op het scherm te volgen.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
BIOS-update uitvoeren 149
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren
1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het zoekvak rechtsboven
op het scherm. Druk daarna op enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met updates verschijnt, klikt u op een update om een venster met extra informatie
te openen.
6. Klik op Nu downloaden.
7. Klik op Run (Uitvoeren) om de bijgewerkte software te installeren zonder het bestand te
downloaden.
– of –
Klik op Opslaan om het bestand op te slaan op uw computer. Wanneer u hierom wordt verzocht,
selecteert u een opslaglocatie op de vaste schijf.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen en
dubbelklikt u op het bestand om de update te installeren.
8. Start na de installatie de computer opnieuw op wanneer u daarom wordt gevraagd.
150 Hoofdstuk 11 Software-updates
12 Back-up en herstel
Ter bescherming van uw informatie gebruikt u Back-upcentrum om backups te maken van afzonderlijke
bestanden en mappen of van de volledige vaste schijf (alleen bepaalde modellen), of om
systeemherstelpunten te maken. In het geval dat het systeem niet meer werkt, kunt u de
backupbestanden gebruiken om de inhoud van de computer te herstellen.
Backup-centrum biedt de volgende opties:
Backup maken van afzonderlijke bestanden en mappen
Backup maken van de volledige vaste schijf (alleen bepaalde modellen)
Automatische backups plannen (alleen bepaalde modellen)
Systeemherstelpunten maken
Afzonderlijke bestanden herstellen
Eerdere toestand van het systeem herstellen
Informatie herstellen met herstelprogramma's
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies zoekt u deze onderwerpen op in Help en
ondersteuning.
OPMERKING: Als het systeem instabiel is geworden, adviseert HP u om de herstelprocedures af te
drukken en te bewaren voor toekomstig gebruik.
151
Back-up maken van gegevens
Als het systeem niet meer werkt, kunt u het systeem herstellen in de staat van de meest recente backup.
Maak daarom de eerste backup onmiddellijk nadat u de software heeft geïnstalleerd. Als u nieuwe
software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek backups van het systeem blijven maken
om altijd een redelijk actuele backup achter de hand te hebben.
U kunt een backup maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Houd bij het maken van backups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de map Documenten en maak periodiek een backup van deze
map.
Maak een backup van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname van
uw instellingen te maken. Een schermopname kan veel tijd besparen als u voorkeuren opnieuw
moet instellen.
U maakt als volgt een schermopname:
1. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan.
2. Kopieer de schermafbeelding:
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc.
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken.
De schermafbeelding wordt toegevoegd aan het document.
4. Sla het document op.
Gebruik bij het maken van backups schijven van een de volgende typen (afzonderlijk aan te
schaffen): cd-r, cd-rw, dvd+r, dubbellaags dvd+r, dvd-r, dubbellaags dvd-r of dvd±rw. Welk type
schijven u nodig heeft, hangt af van het type optischeschijfeenheid dat in de computer is
geïnstalleerd.
OPMERKING: Op dvd's of dubbellaags dvd's (DL) kunnen meer gegevens worden opgeslagen
dan op cd's, zodat u minder schijven nodig heeft voor het maken van backups.
Als u backups maakt op schijven, nummert u elke schijf voordat u de schijf in de
optischeschijfeenheid van de computer plaatst.
U maakt als volgt een backup met behulp van Back-upcentrum:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het
backupproces start.
152 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
OPMERKING: Het backupproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-upcentrum.
2. Volg de instructies op het scherm om een backup te maken van de volledige computer (alleen
bepaalde modellen) of van uw bestanden.
OPMERKING: Windows® kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van
de computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om toestemming of om uw wachtwoord gevraagd voor
taken zoals het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Back-up maken van gegevens 153
Herstelactie uitvoeren
Als het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden, biedt de computer de volgende hulpmiddelen
om uw bestanden te herstellen:
Herstelmiddelen van Windows: via Backup-centrum kunt u informatie herstellen waarvan u een
backup had gemaakt. U kunt ook gebruikmaken van Windows Opstartherstel om problemen te
verhelpen die voorkomen dat Windows correct opstart.
f11-herstelprogramma's: u kunt de f11-herstelprogramma's gebruiken om de oorspronkelijke
image van de vaste schijf te herstellen. De image bevat het besturingssysteem Windows en
programma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten, moet u een dvd met het besturingssysteem
Windows Vista® aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te
herstellen. Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken
(afzonderlijk aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende informatie.
Windows-herstelprogramma's gebruiken
U herstelt als volgt informatie waarvan u eerder een backup heeft gemaakt:
1. Klik op Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-upcentrum.
2. Volg de instructies op het scherm om de volledige computer (alleen bepaalde modellen) of uw
bestanden te herstellen.
OPMERKING: Windows kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om toestemming of om uw wachtwoord gevraagd voor taken
zoals het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
U herstelt als volgt informatie met Opstartherstel:
VOORZICHTIG: Met Opstartherstel wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de
vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd
op de computer, worden definitief verwijderd. Wanneer het formatteren gereed is, worden het
besturingssysteem, de stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's hersteld middels de
backup.
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de Windows-partitie en de HP herstelpartitie aanwezig zijn. Om de
partities op te zoeken, selecteert u Start > Computer.
OPMERKING: Als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie zijn verwijderd, moet u het
besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het
besturingssysteem Windows Vista en de schijf Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's)
(beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem
Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende
informatie.
3. Start de computer opnieuw op en druk op f8 voordat het besturingssysteem Windows wordt
geladen.
4. Selecteer Uw computer herstellen.
5. Volg de instructies op het scherm.
154 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van gegevens met de
hulpprogramma's van Windows, zoekt u deze onderwerpen op in Help en ondersteuning.
f11-herstelprogramma's gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf
geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de
computer, worden definitief verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het besturingssysteem en
HP programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd opnieuw. Software die niet in
de fabriek is geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd. Persoonlijke bestanden moeten worden
hersteld door middel van een back-up.
OPMERKING: Als de computer is voorzien van een SSD (solid-state drive), heeft u mogelijk geen
herstelpartitie. Bij computers die geen herstelpartitie hebben, zijn herstelschijven meegeleverd. Gebruik
deze schijven om het besturingssysteem en de software te herstellen. U controleert als volgt of er een
herstelpartitie is: selecteer Start > Computer. Als de partitie aanwezig is, staat er een HP
herstelschijfeenheid vermeld in het gedeelte Vaste schijven van het venster.
U herstelt als volgt de oorspronkelijke image van de vaste schijf met f11:
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP herstelpartitie aanwezig is. Om de partitie op te zoeken,
selecteert u Start > Computer.
OPMERKING: Als de HP herstelpartitie is verwijderd, moet u het besturingssysteem en de
programma's herstellen met behulp van de dvd met het besturingssysteem Windows Vista en de
schijf Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaffen).
Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk
aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende informatie.
3. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op ESC voor startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 terwijl "Press <F11> for recovery" (Druk op <F11> voor herstel) op het scherm wordt
weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan
te schaffen)
Als u de computer niet kunt opstarten, moet u een dvd met het besturingssysteem Windows Vista
aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Zorg dat u
de meest recente backup (opgeslagen op schijven of op een externe schijfeenheid) bij de hand heeft.
Om een dvd met het besturingssysteem Windows Vista te bestellen, gaat u naar
http://www.hp.com/
support. Selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm. U kunt de dvd ook telefonisch
bestellen bij onze Klantenondersteuning. Raadpleeg het boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning) dat bij de computer is geleverd voor
contactinformatie.
VOORZICHTIG: Als u een dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruikt, wordt de inhoud
van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft
gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd.
Wanneer het formatteren gereed is, herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de
stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's.
Herstelactie uitvoeren 155
U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows Vista:
OPMERKING: Dit proces neemt een paar minuten in beslag.
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats de dvd met het besturingssysteem Windows Vista in de
optischeschijfeenheid voordat het besturingssysteem Windows wordt geladen.
3. Druk op een willekeurige toets op het toetsenbord wanneer hierom wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Klik op Volgende.
6. Selecteer Uw computer herstellen.
7. Volg de instructies op het scherm.
156 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
13 Computer Setup
Computer Setup starten
Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden
gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer
Setup door uw computer ondersteund.
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
Computer Setup gebruiken
Navigeren en selecteren in Computer Setup
De informatie en instellingen in Computer Setup zijn beschikbaar via de menu’s File (Bestand),
Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) en System Configuration (Geavanceerd).
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
Gebruik de tabtoets en de pijltoetsen op het toetsenbord en druk op enter om een menu of
een menuonderdeel te selecteren, of gebruik een aanwijsapparaat om op het onderdeel te
klikken.
Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de
toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm
van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
Computer Setup starten 157
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van een
aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer het menu File (Bestand), Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) of System
Configuration (Geavanceerd).
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm
om de menu's van Computer Setup te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen
negeren en afsluiten) en druk vervolgens op enter.
– of –
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm
om de menu's van Computer Setup te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen
opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vasteschijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardsysteemconfiguratie herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
158 Hoofdstuk 13 Computer Setup
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
Menu’s van Computer Setup
De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup die in dit hoofdstuk worden
genoemd door uw computer ondersteund.
Menu File (Bestand)
Optie Actie
System Information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u identificatie-informatie weergeven over
de computer en de accu's in het systeem.
Hiermee kunt u informatie weergeven over de
specificaties van de processor, de grootte van de cache
en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de
videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller.
Set System Date and Time (Systeemdatum en -tijd instellen) Hiermee kunt u de tijd en datum op de computer instellen of
wijzigen.
Menu System Diagnostics (Systeemdiagnose) Hiermee geeft u de volgende informatie weer:
System Information (Systeeminformatie)
Identificatiegegevens voor de computer en de
accu's in het systeem.
Informatie over de specificaties van de processor,
de grootte van de cache en het geheugen, het
systeem-ROM, de revisie van de videokaart en de
versie van de toetsenbordcontroller.
Start-up Test (Opstarttest): hiermee wordt een controle
uitgevoerd van de systeemcomponenten die nodig zijn
voor het opstarten van de computer.
Run-In Test (Run-in-test): hiermee wordt een uitgebreide
controle van het systeemgeheugen uitgevoerd.
Hard Disk Test (Vasteschijftest): hiermee wordt een
uitgebreide zelftest uitgevoerd van een vaste schijf in het
systeem.
Memory Test (Geheugentest): hiermee wordt een
uitgebreide test uitgevoerd van het in de computer
geïnstalleerde geheugen.
Battery Test (Accutest): hiermee wordt een uitgebreide
test uitgevoerd van alle in de computer geïnstalleerde
accu's.
Error Log (Foutenlogboek): hiermee wordt een
logbestand weergegeven als er fouten zijn opgetreden.
Reset BIOS security to factory default (Fabrieksinstellingen
van BIOS-beveiliging herstellen)
Hiermee worden de fabrieksinstellingen van de BIOS-
beveiliging hersteld.
Menu’s van Computer Setup 159
Optie Actie
Restore defaults (Standaardsysteemconfiguratie herstellen) Hiermee kunt u de configuratie-instellingen in Computer Setup
vervangen door de oorspronkelijke fabrieksinstellingen. (De
vasteschijfmodus, wachtwoordinstellingen en
beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.)
Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen annuleren die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart.
Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen opslaan die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart. De
wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer
opnieuw wordt gestart.
Menu Security (Beveiliging)
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in dit gedeelte genoemde menuopties door uw computer
ondersteund.
Optie Actie
Setup BIOS Administrator Password (BIOS-
beheerderswachtwoord instellen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord instellen.
Password Policy (Wachtwoordbeleid, BIOS-wachtwoord
vereist)
Hiermee kunt u de criteria voor het wachtwoordbeleid
instellen.
HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey inschakelen of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij HP SpareKey)
Hiermee kunt u de inschrijving bij HP SpareKey inschakelen
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Fingerprint Reset on Reboot (If Present) (Vingerafdruk opnieuw
instellen (indien aanwezig))
Hiermee kunt u de eigenaar van de vingerafdruklezer opnieuw
instellen of wissen (alleen bepaalde modellen, standaard
uitgeschakeld).
Change Password (Wachtwoord wijzigen) Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord opgeven,
wijzigen of verwijderen.
HP SpareKey Enrollment (Inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u zich bij HP SpareKey inschrijven of
HP SpareKey opnieuw instellen. Dit is een reeks
beveiligingsvragen en -antwoorden die worden gebruikt
wanneer u uw wachtwoord bent vergeten.
DriveLock Passwords (DriveLock-wachtwoorden)
Hiermee kunt u DriveLock in- of uitschakelen op een
vaste schijf van de computer (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het gebruikers- of hoofdwachtwoord van
DriveLock wijzigen.
OPMERKING: De DriveLock-instellingen zijn uitsluitend
toegankelijk als u Computer Setup opent door de computer in
te schakelen (en niet door deze opnieuw op te starten).
Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) Hiermee kunt u de ondersteuning van automatische
DriveLock in- of uitschakelen.
160 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
TPM Embedded Security (Geïntegreerde TPM-beveiliging) Hiermee kunt u de ondersteuning voor geïntegreerde TPM-
beveiliging (Trusted Platform Module) inschakelen of
uitschakelen, waarmee de computer wordt beschermd tegen
onbevoegde toegang tot eigenaarsfuncties die beschikbaar
zijn in de geïntegreerde beveiliging voor ProtectTools.
Raadpleeg de Help van ProtectTools voor meer informatie.
OPMERKING: U heeft een instelwachtwoord nodig om
deze instelling te wijzigen.
Disk Sanitizer (Schijf gezond maken) Voer Disk Sanitizer uit om alle bestaande gegevens op de
primaire vaste schijf of op de schijfeenheid in de
upgraderuimte te vernietigen.
VOORZICHTIG: Als u Disk Sanitizer uitvoert, worden de
gegevens op de geselecteerde schijfeenheid permanent
vernietigd.
System IDs (Systeemidentificatie) Hiermee kunt u een door de gebruiker gedefinieerd
inventarisnummer voor computer en eigenaar invoeren.
Menu System Configuration (Geavanceerd)
OPMERKING: Sommige opties in System Configuration (Geavanceerd) worden mogelijk niet
ondersteund door uw computer.
Optie Actie
Language (Taal) Hiermee kunt u de taal van Computer Setup wijzigen.
Boot Options (Opstartopties)
Hiermee kunt u de wachttijd (in seconden) voor de
weergave van het opstartmenu instellen.
Hiermee kunt u MultiBoot in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de wachttijd voor Express Boot Popup in
seconden instellen.
Hiermee kunt u de weergave van een aangepast logo in-
of uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de weergave van een URL voor meer
diagnose-informatie in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf cd-rom in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een SD-kaart in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een diskette in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een interne PXE-
netwerkadapter in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Menu’s van Computer Setup 161
Optie Actie
Hiermee kunt u de opstartmodus Unified Extensible
Firmware Interface (UEFI) in- of uitschakelen (standaard
uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de opstartvolgorde voor oudere
apparaten instellen.
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Hiermee kunt u de ondersteuning van oudere USB-
systemen in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Als ondersteuning van oudere USB-systemen is
ingeschakeld, kunt u het volgende doen:
Een USB-toetsenbord gebruiken in Computer
Setup, ook wanneer er geen Windows®-
besturingssysteem actief is.
Opstarten vanaf USB-apparaten die opstarten
ondersteunen, zoals een via een USB-poort op de
computer aangesloten vaste schijf, diskettestation of
optischeschijfeenheid.
Hiermee kunt u een modus voor de parallelle poort
selecteren: ECP (Enhanced Capabilities Port),
standaard, bidirectioneel of EPP (Enhanced Parallel
Port).
Hiermee kunt u in- of uitschakelen dat de ventilator altijd
aan staat als het systeem is aangesloten op een
wandcontactdoos (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Data Execution Prevention (Preventie van
uitvoering van gegevens) in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen). Als deze functie is ingeschakeld,
kan de processor het uitvoeren van bepaalde viruscodes
uitschakelen, waardoor de computer nog beter beveiligd
is (standaard uitgeschakeld).
SATA apparaatmodus (Serial Advanced Technology
Attachment). De volgende opties zijn beschikbaar:
AHCI (Advanced Host Controller Interface)
IDE (Integrated Drive Electronics)
RAID (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De beschikbaarheid van deze opties
verschilt per computermodel.
Hiermee kunt u het snel opladen van de tweede accu in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickLook in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Preboot Authentication on HP QuickLook
Boot (Preboot-verificatie bij opstarten van HP QuickLook)
in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
162 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Hiermee kunt u HP QuickWeb Elevated Security (HP
QuickWeb verhoogde beveiliging) in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de virtualisatietechnologie in- of
uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard
uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Wake on USB (Via USB uit slaapstand
halen) in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Num lock state at boot (Num Lock-status
bij opstarten) in- of uitschakelen (standaard
uitgeschakeld).
Hiermee kunt u TXT (Intel® Trusted Execution
Technology) in- of uitschakelen (alleen bepaalde
modellen, standaard uitgeschakeld).
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde
apparaten)
Hiermee kunt u de knop voor draadloze communicatie in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd WLAN-
apparaat in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de netwerkadapter in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd Bluetooth®
-apparaat in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u LAN/WLAN-overschakeling in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u LAN-energiebesparing in- of uitschakelen
(alleen bepaalde modellen). Wanneer deze functie is
ingeschakeld, wordt elektriciteit bespaard doordat de
LAN-verbinding wordt uitgeschakeld wanneer deze niet
wordt gebruikt (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opgeven of de computer via het LAN uit
de slaapstand kan worden gehaald. De volgende opties
zijn beschikbaar:
Disabled (Gedeactiveerd)
Opstarten naar netwerk
Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen)
Hiermee kunt u de upgraderuimte van de
notebookcomputer in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u het Power Monitor Circuit
(Energiebewakingscircuit) in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de audioapparaten in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de vingerafdruklezer in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Menu’s van Computer Setup 163
Optie Actie
Hiermee kunt u een modem in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de microfoon in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde luidsprekers in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Port Options (Poortopties, alle zijn standaard ingeschakeld) OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard ingeschakeld.
Hiermee kunt u de seriële poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de parallelle poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de Flash-medialezer in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen.
VOORZICHTIG: Als u de USB-poort uitschakelt,
worden ook de MultiBay- en ExpressCard-apparaten op
de geavanceerde poortreplicator uitgeschakeld.
Hiermee kunt u de 1394-poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u het smartcardslot in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de eSATA-poort in- of uitschakelen.
Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u het beveiligingsniveau voor alle items in het
BIOS-menu wijzigen, bekijken of verbergen.
Restore Security Defaults (Standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen)
Hiermee kunt u de standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen.
164 Hoofdstuk 13 Computer Setup
14 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde
opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde
waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Bij opstartapparaten kan het gaan om
optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten.
Opstartapparaten bevatten opstartmedia of bestanden die de computer nodig heeft om correct te
kunnen opstarten en werken.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten worden ingeschakeld in Computer Setup voordat
u deze kunt opnemen in de opstartvolgorde.
In de fabriek is de computer zodanig ingesteld dat het opstartapparaat wordt geselecteerd door in de
onderstaande volgorde te zoeken naar ingeschakelde opstartapparaten en schijfeenheidruimten:
OPMERKING: Sommige van de aangegeven opstartapparaten en schijfeenheidruimten worden
mogelijk niet ondersteund op uw computer.
Upgraderuimte van notebookcomputer
Interne vaste schijf
USB-diskettedrive
USB-cd-romstation
USB-drive
Ethernetaansluiting van notebookcomputer
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Upgraderuimte van dockingapparaat
Externe SATA-drive
U kunt de volgorde wijzigen waarin de computer naar een opstartapparaat zoekt door de opstartvolgorde
te wijzigen in Computer Setup. U kunt ook op esc drukken wanneer ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en vervolgens op f9 drukken.
Als u op f9 drukt, wordt een menu weergegeven dat de huidige opstartapparaten aangeeft en u in staat
stelt een opstartapparaat te selecteren. U kunt ook MultiBoot Express gebruiken om de computer
zodanig in te stellen dat u wordt gevraagd om een opstartlocatie telkens wanneer de computer wordt
ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart.
Als MultiBoot is uitgeschakeld, gebruikt de computer een vaste opstartvolgorde, waarbij eerst wordt
gezocht naar een drive A-opstarteenheid. Als er geen wordt gevonden, zoekt het systeem naar een
Opstartvolgorde van apparaten 165
drive C-opstarteenheid. Drive A-opstarteenheden zijn optischeschijfeenheden en diskettedrives. Drive
C-opstarteenheden zijn optischeschijfeenheden en vaste schijven.
Aan de netwerkadapter is geen driveletter toegewezen.
OPMERKING: Een optischeschijfeenheid (bijvoorbeeld een cd-rom-drive) kan opstarten als drive A
of drive C, afhankelijk van de indeling van de opstart-cd.
166 Hoofdstuk 14 MultiBoot
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup
De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als het betreffende apparaat eerst
is ingeschakeld in Computer Setup.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een USB-apparaat of netwerkkaart te gebruiken
als opstartapparaat:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. U kunt opstartbare media in USB-drives of drives die in een optioneel dockingapparaat zijn
geplaatst (alleen bepaalde modellen) inschakelen door met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen
System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
te selecteren en vervolgens op enter te drukken. Zorg dat Enabled (Ingeschakeld) is geselecteerd
naast USB legacy support (Ondersteuning voor oudere USB-systemen).
OPMERKING: De optie USB-poort moet zijn ingeschakeld om ondersteuning voor oudere USB-
systemen te kunnen gebruiken. Deze ondersteuning is standaard ingeschakeld. Als de poort wordt
uitgeschakeld, kunt u deze opnieuw inschakelen door System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren en vervolgens te klikken op
Enabled (Ingeschakeld) naast USB Port (USB-poort).
– of –
Als u een NIC-apparaat wilt inschakelen, selecteert u System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en klikt u vervolgens op Enabled
(Ingeschakeld) naast PXE Internal NIC boot (Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter).
4. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten: klik op Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Ga als volgt te werk om een netwerkkaart aan te sluiten op een PXE-server (Preboot
eXecution Environment) of RPL-server (Remote Program Load) zonder MultiBoot te gebruiken: druk op
esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm
verschijnt en druk vervolgens snel op f12.
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup 167
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen
Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende:
Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de
computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten.
Als sprake is van meer dan één type opstartapparaat, probeert de computer steeds vanaf het eerste
apparaat van een bepaald type (uitgezonderd optische apparatuur) op te starten. Als de computer
bijvoorbeeld is verbonden met een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) dat een
vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf in de opstartvolgorde weergegeven als vaste USB-schijf.
Als het systeem van deze vaste USB-schijf probeert op te starten en dat lukt niet, wordt daarna
niet geprobeerd om op te starten vanaf de vaste schijf in de vasteschijfruimte. In plaats daarvan
wordt het volgende soort apparaat in de opstartvolgorde geprobeerd. Als er echter 2 optische
apparaten zijn en het eerste niet opstart (omdat het geen schijf bevat of deze schijf geen
opstartschijf is), probeert het systeem op te starten vanaf het tweede optische apparaat.
Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische stationsaanduidingen. Als
u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met daarin een in de vorm van station C
geformatteerde schijf, wordt dat cd-romstation station C en de vaste schijf in de vasteschijfruimte
station D.
De computer wordt alleen opgestart vanaf een netwerkkaart als het apparaat is ingeschakeld in
het menu Built-In Device Options (Opties voor ingebouwde apparaten) van Computer Setup en als
opstarten van dit apparaat is ingeschakeld in het menu Boot Options (Opstartopties) van Computer
Setup. Opstarten vanaf een netwerkkaart heeft geen invloed op de logische stationstoewijzingen
omdat er geen stationsaanduiding is gekoppeld aan de netwerkkaart.
Stations in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de
opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten.
168 Hoofdstuk 14 MultiBoot
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
om een nieuwe opstartvolgorde die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer deze wordt
ingestart in te stellen door de opstartvolgorde in Computer Setup te wijzigen;
op dynamische wijzen het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer ‘Press the ESC
key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en
vervolgens op f9 drukken om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te openen;
om MultiBoot Express te gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze functie
wordt u gevraagd om een opstartapparaat telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of
opnieuw wordt opgestart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup
Voer de volgende stappen uit om Computer Setup te starten en een volgorde voor opstartapparaten in
te stellen die wordt gebruikt telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt
opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Selecteer met een cursorbesturingsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties). Controleer of Enabled
(Ingeschakeld) naast MultiBoot is geselecteerd.
OPMERKING: MultiBoot wordt ingeschakeld in de fabriek.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een apparaat in de lijst.
5. Gebruik een aanwijsapparaat om met de pijltoets-omhoog de apparaatnaam aan te klikken om het
apparaat omhoog te verplaatsen in de opstartvolgorde, of druk op de + -toets.
– of –
Als u het apparaat omlaag wilt verplaatsen in de opstartvolgorde, gebruikt u een aanwijsapparaat
om op de pijl omlaag naast de apparaatnaam te klikken, of drukt u op de - -toets.
6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 169
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9
U kunt als volgt op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartprocedure kiezen:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer in te schakelen
of opnieuw op te starten en druk vervolgens op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om een opstartapparaat te selecteren en druk
vervolgens op enter.
De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd.
MultiBoot Express instellen
Ga als volg te werk om Computer Setup te starten en het menu voor de MultiBoot-opstartlocatie weer
te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) te selecteren en druk vervolgens op
enter.
4. In het veld Express Boot Popup Delay (Sec) (Wachttijd Express Boot-menu (in seconden))
geeft u op hoe lang (in seconden) het menu met opstartapparaten moet worden weergegeven,
voordat de computer wordt opgestart overeenkomstig de huidige MultiBoot-instelling. (Wanneer u
0 seconden selecteert, wordt het opstartmenu niet weergegeven.)
5. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten: klik op Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren
Als het menu Express Boot wordt weergegeven tijdens het opstarten, heeft u de volgende
mogelijkheden:
Om een opstartapparaat uit het menu van Express Boot op te geven, selecteert u uw voorkeur
binnen de opgegeven tijd en drukt u op enter.
Ter voorkoming dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, drukt u op een toets
voordat de wachttijd verstrijkt. De computer start niet op voordat u een opstartapparaat selecteert
en op enter drukt.
Om ervoor te zorgen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, wacht u totdat de
wachttijd verstrijkt.
170 Hoofdstuk 14 MultiBoot
15 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken
Client Management Solutions software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het beheren
van clientcomputers (gebruikerscomputers), variërend van desktopcomputers en werkstations tot
notebookcomputers en tablet-pc’s, in een netwerkomgeving.
Clientbeheer omvat de volgende basismogelijkheden en voorzieningen:
Initiële implementatie van software-image
Installatie van systeemsoftware op afstand
Beheer en updates van software
ROM-updates
Behouden en beveiligen van computermiddelen (de hardware en software die op de computer zijn
geïnstalleerd)
Foutberichten en herstel van bepaalde onderdelen van de systeemsoftware en -hardware
OPMERKING: De ondersteuning van specifieke functies die in dit onderdeel worden beschreven kan
variëren per model computer en/of de op de computer geïnstalleerde versie van de beheersoftware.
Software-images configureren en distribueren
De computer wordt geleverd met een tevoren geïnstalleerde "image" van de systeemsoftware. Deze
initiële software-image wordt geconfigureerd tijdens de eerste installatie van de computer. Nadat de
software is "uitgepakt", is de computer klaar voor gebruik.
U kunt een eigen software-image op een van de volgende manieren implementeren (verspreiden):
Aanvullende softwareapplicaties installeren na het uitpakken van de vooraf geïnstalleerde
software-image
Hulpmiddelen voor de distributie van software gebruiken, zoals Altiris Deployment Solutions, om
de vooraf geïnstalleerde software te vervangen door een eigen software-image
Met een procedure voor "disk cloning" de inhoud van één vaste schijf naar een andere kopiëren
De methode die u daarvoor gebruikt, is afhankelijk van de technologische omgeving en processen van
uw organisatie.
OPMERKING: Het hulpprogramma Computer Setup en diverse andere systeemvoorzieningen bieden
aanvullende hulp bij configuratiebeheer, probleemoplossing, energiebeheer en het herstel van
systeemsoftware.
Client Management Solutions gebruiken 171
Software beheren en updaten
HP biedt verschillende hulpmiddelen voor het beheren en updaten van de software op clientcomputers:
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Als u de HP Client Manager voor Altiris wilt downloaden of als u meer informatie
wilt over HP Client Manager voor Altiris, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com.
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen)
HP SSM (System Software Manager)
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
HP Client Manager voor Altiris combineert ‘Intelligent Manageability’-technologie met software van
Altiris. HP Client Manager voor Altiris biedt superieure functionaliteit voor hardwarebeheer voor HP
apparaten:
Gedetailleerde overzichten van de hardware (voor activabeheer)
Observatie en diagnostiek door middel van System Checkup
Via het web toegankelijke rapporten over bedrijfskritieke gegevens, zoals temperatuur- en
geheugenwaarschuwingen
Update op afstand van systeemsoftware, zoals stuurprogramma’s voor apparaten en het systeem-
BIOS
OPMERKING: Aanvullende functionaliteit wordt toegevoegd wanneer HP Client Manager voor Altiris
wordt gebruikt in combinatie met optionele software van Altiris Solutions (afzonderlijk verkrijgbaar).
Als HP Client Manager voor Altiris (geïnstalleerd op een clientcomputer) wordt gebruikt in combinatie
met software van Altiris Solutions (geïnstalleerd op een beheercomputer), biedt HP Client Manager voor
Altiris extra beheerfunctionaliteit en gecentraliseerd hardwarebeheer van clientapparatuur voor de
volgende aspecten van de IT-levensduur:
Voorraad- en activabeheer
Softwarelicentiecontrole
Opsporing en rapportage van computers
Informatie over leasecontracten en controle vaste activa
Distributie en migratie van systeemsoftware
Windows®-migratie
Systeemimplementatie
Migratie persoonlijkheid (persoonlijke instellingen gebruiker)
172 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
Helpdesk en probleemoplossing
Beheer van helpdesktickets
Probleemopsporing op afstand
Oplossing van problemen op afstand
Herstel client na noodsituatie
Software- en taakbeheer
Doorlopend clientbeheer
Distributie van HP-systeemsoftware
"Self-healing" van applicaties (het vermogen om bepaalde problemen met applicaties te
herkennen en te herstellen)
De software van Altiris Solutions biedt gebruiksvriendelijke functies voor softwaredistributie. HP Client
Manager voor Altiris ondersteunt communicatie met de software van Altiris Solutions, die kan worden
gebruikt voor de implementatie van nieuwe hardware of persoonlijkheidsmigratie naar een nieuw
besturingssysteem met behulp van gebruiksvriendelijke wizards. HP Client Manager voor Altiris kan
worden gedownload van de website van HP.
Als de software van Altiris Solutions wordt gebruikt in combinatie met HP System Software Manager of
HP Client Manager voor Altiris, kunnen beheerders tevens het systeem-BIOS en de
apparaatstuurprogramma's bijwerken vanaf een centrale console.
Client Management Solutions gebruiken 173
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen)
HP CCM (Client Configuration Manager) automatiseert het beheer van software, waaronder
besturingssystemen, applicaties, updates, content en instellingen, en garandeert zo dat iedere
computer de juiste configuratie heeft. Met deze automatische beheeroplossingen kunt u gedurende de
gehele levensduur van de computer de software beheren.
Met CCM kunt u de volgende taken uitvoeren:
De hardware en software in allerlei verschillende platformen in kaart brengen
Een softwarepakket maken en een analyse van de gevolgen maken alvorens dit te distribueren
Beleidsconforme distributie en onderhoud van software uitvoeren op specifieke individuele
computers, werkgroepen of gehele computerpopulaties
De besturingssystemen, applicaties en content op verschillende computers vanaf een willekeurige
locatie controleren en beheren
CCM integreren met helpdesks en andere hulpmiddelen voor systeembeheer voor een
probleemloze afhandeling
De vruchten plukken van een gezamenlijke infrastructuur voor het beheren van software en content
op de standaardcomputers van alle zakelijke gebruikers binnen een netwerk
De schaal afstemmen op de behoeftes van het bedrijf
174 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
HP SSM (System Software Manager)
Met HP SSM (System Software Manager) kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk
systeemsoftware bijwerken. Wanneer SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies
van hardware en software gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale
locatie, die een filestore wordt genoemd. Versies van stuurprogramma's die worden ondersteund door
SSM worden op de website van HP voor het downloaden van stuurprogramma's en op de cd Support
Software (Ondersteuningssoftware) aangegeven met een speciaal pictogram. Als u het hulpprogramma
SSM wilt downloaden of als u meer informatie wilt over SSM, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/ssm (alleen Engels).
Client Management Solutions gebruiken 175
HP Universal Print Driver gebruiken
HP Universal Print Driver Series voor Windows is één intelligent stuurprogramma dat in de plaats komt
van afzonderlijke stuurprogramma's voor HP netwerkprinters.
OPMERKING: Het HP universeel printstuurprogramma is alleen op bepaalde modellen vooraf
geïnstalleerd. Als u het HP universeel printstuurprogramma wilt downloaden of als u meer informatie
wilt over het gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/
universalprintdriver (alleen Engels).
Ga als volgt te werk om af te drukken met de HP Universal Print Driver:
1. Selecteer Bestand > Afdrukken in een willekeurige applicatie.
2. Selecteer HP Universal Printing PS in de lijst met printers.
3. Klik op Afdrukken.
4. Voer het IP-adres of netwerkpad van de printer in.
OPMERKING: Als u het IP-adres of het netwerkpad van de printer niet kunt vinden, neemt u
contact op met uw IT-beheerder voor hulp.
5. Schakel de optie Maak een permanente kopie van deze printer in mijn map Printers in.
6. Klik op Afdrukken.
176 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
Index
Symbolen en getallen
1394-apparaten
aansluiten 110
stopzetten 110
1394-kabel, verbinden 110
1394-poort 110
A
Aan/uit-knop, herkennen 6, 7
Aan/uit-lampje, herkennen 3, 5,
11
Aansluiten, externe
netvoedingsbron 80
Aanwijsapparaten
gebruiken 42
voorkeuren instellen 42
Accu
afvoeren 90
herkennen 19
kalibreren 86
lage acculading 84
opbergen 90
opladen 83, 86
opnieuw opladen 89
plaatsen 82
vervangen 90
verwijderen 82
voeding besparen 89
Accu, temperatuur 90
Acculading, maximaliseren 84
Acculampje 11, 83, 85
Accuontgrendeling 16, 82
Accuruimte 16, 20
Accuvoeding 81
Afsluiten 91
Altiris Deployment Solutions 171
Apparaatbeveiliging 139
Apparaatconfiguraties 162
Apparaatstuurprogramma's
opnieuw installeren 69
stuurprogramma's van HP 69
stuurprogramma's van
Microsoft 70
Applicatietoets, Windows 9, 10
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 55
Audiofuncties, controleren 55
Audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 14, 15
Auteursrecht 63
Automatisch afspelen 62
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 137
verwijderen 138
B
Back-upcentrum 151, 152
Bd
afspelen 61
kopiëren 63
verwijderen 65
Bedrijfsnetwerk, verbinding 27
Beeldscherm
beeld, schakelen 45
helderheid instellen,
hotkeys 47
Beeldscherm, onderdelen 17
Beeldscherm, schakelen 45
Beeldschermontgrendeling,
herkennen 11
Beheerderswachtwoord 130
Beschrijfbare media 75
Besparen, voeding 89
Besturingssysteem
label met Certificaat van
echtheid van Microsoft 20
productcode 20
Beveiliging, draadloze
communicatie 25
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt
herkennen 12, 15
Beveiligingsniveau instellen 164
Bevestigingspunt
beveiligingskabel 12, 15
BIOS-
beheerderswachtwoord 160
BIOS-update
downloaden 148
installeren 149
Bluetooth, label 20
Bluetooth-apparaat 21
Blu-ray Disc (bd) 59
Blu-ray ROM dvd±rw SuperMulti
DL-drive 59
C
Caps Lock-lampje, herkennen 4,
5
Cd
afspelen 61
kopiëren 63
verwijderen 65
Cd-drive 113
Certificaat van Echtheid, label 20
Codering 26
Computerinformatie 148
Computer Setup
apparaatbeveiliging 139
BIOS-
beheerderswachtwoord 131
DriveLock-wachtwoord 133
herstellen,
fabrieksinstellingen 158
instellen MultiBoot
Express 170
menu File (Bestand) 159
menu Security
(Beveiliging) 160
Index 177
navigeren en selecteren 157
opstartapparaten
inschakelen 167
opstartvolgorde instellen 169
System Configuration
(Geavanceerd), menu 161
Configureren, ExpressCards 117
Connection Manager
(Verbindingsbeheer),
pictogram 22
Connector, netvoeding 15, 16
Controleren, audiofuncties 55
D
Digitale kaart
plaatsen 115
stopzetten 116
verwijderen 116
Diskettedrive 113
Disk Sanitizer (Schijf gezond
maken) 161
DisplayPort, herkennen 14
Distributie, software 171
Draadloos netwerk, problemen
oplossen 32
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 27
bedrijfsnetwerk, verbinding 27
benodigde apparatuur 25
beveiliging 25
effectief bereik 27
openbaar draadloos netwerk,
verbinding 27
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 22
knop 22
Wireless Assistant
software 22
Draadloze communicatie,
knop 22
Draadloze communicatie, knop
herkennen 7, 8
Draadloze communicatie,
lampje 22
Draadloze communicatie, lampje
herkennen 3, 5, 11
Draadloze communicatie,
pictogram 22
DriveLock, automatische 160
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 133
instellen 134
invoeren 135
verwijderen 137
wijzigen 136
Dvd
afspelen 61
kopiëren 63
regio-instelling wijzigen 62
verwijderen 65
Dvd, regio-instelling 62
Dvd-drive 113
E
Energieschema's 77
Esc-toets, herkennen 9, 10
Execution Disable (Uitvoering
uitschakelen) 162
ExpressCard
beschermplaatje
verwijderen 117
configureren 117
plaatsen 117
stopzetten 118
verwijderen 118
Externe audioapparatuur,
aansluiten 55
Externe monitor, poort
herkennen 15, 16
Externemonitorpoort 57
Externe schijfeenheid 113
F
F11-herstelprogramma 155
File (Bestand), menu 159
Firewall 26
Fn-toets 42
Fn-toets, herkennen 9, 10, 49
Functietoetsen 42
Functietoetsen, herkennen 9, 10
G
Gebruikerswachtwoord 131
Geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje
vervangen 124
verwijderen 122
Geheugenmodule plaatsen
dockingpoort 123
primair 127
Geheugenuitbreidingsmodule
plaatsen 123
vervangen 122
verwijderen 122
Geheugenuitbreidingsmodule
vervangen 122
Geïntegreerd apparaat
draadloze communicatie,
knop 163
modem 164
netwerkadapter 163
via LAN uit slaapstand
halen 163
vingerafdruklezer 163
Geïntegreerd numeriek
toetsenblok, herkennen 50
Geïntegreerd numeriek
toetsenblok, toetsen
herkennen 9, 10
Geluid harder, knop
herkennen 7, 8
Geluidsvolume, aanpassen 52
Geluid uit, knop herkennen 7,
8
Geluid zachter, knop
herkennen 7, 8
H
Hardware, herkennen 1
Helderheid instellen, hotkeys 47
Herstellen,
fabrieksinstellingen 160
Herstellen, vaste schijf 155
Herstelpartitie 155
Hibernationstand
activeren 76
beëindigen 76
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 85
Hotkeys
beschrijving 42
gebruiken 43
helderheid van beeldscherm
verhogen 47
helderheid van beeldscherm
verlagen 47
schakelen tussen
beeldschermen 45
178 Index
slaapstand activeren 44
systeeminformatie
weergeven 43
Hotkey voor
systeeminformatie 43
HP 3D DriveGuard 96
HP Client Configuration
Manager 172, 174
HP Client Manager voor
Altiris 172
HP Connection Manager
(Verbindingsbeheer) 23
HP QuickLook 162
HP System Software
Manager 172, 175
Hubs 107
I
Image, computer 171
In-/uitgangen
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 14, 15
RJ-45 (netwerk) 15, 16
Ingebouwd apparaat
audioapparaten 163
geïntegreerde
luidsprekers 164
LAN/WLAN-
overschakeling 163
microfoon 164
Power Monitor Circuit
(Energiebewakingscircuit
) 163
radio van Bluetooth-
apparaat 163
radio van WLAN-
apparaat 163
upgraderuimte van
notebookcomputer 163
Inschrijving bij HP SpareKey 160
Installatie, computer 1
Installatie van draadloos
netwerk 25
Instellingen Computer Setup
herstellen,
fabrieksinstellingen 158
menu File (Bestand) 159
menu Security
(Beveiliging) 160
navigeren en selecteren 157
System Configuration
(Geavanceerd), menu 161
Interferentie, minimaliseren 34
Interne
beeldschermschakelaar 18
Interne microfoons,
herkennen 18
Internetverbinding, instellen 25
J
Java Card
definitie 120
plaatsen 120
verwijderen 120
K
Kabels
1394 110
modem 36
USB 107
Kalibreren, accu 86
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 20
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 20
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 20
Knoppen
aan/uit 6, 7
draadloze communicatie 7, 8
geluidsvolume 7, 8
geluid uit 7, 8
QuickLook 7, 8
QuickWeb 7, 8
touchpad 2
Kritiek lage acculading 85
L
Labels
Bluetooth 20
Certificaat van echtheid van
Microsoft 20
HP module voor mobiel
breedband 20
kennisgevingen 20
keurmerk voor draadloze
communicatie 20
servicelabel 19
SIM 20
WLAN 20
Lage acculading 84
Lampjes
aan/uit 3, 5, 11
accu 11
Caps Lock 4, 5
draadloze communicatie 3, 5,
11
lokaal netwerk (LAN) 3, 5,
11
QuickLook 4, 5
QuickWeb 4, 5
schijfeenheid 11, 96
webcam 11, 18
LAN, verbinding maken met 41
Land-/regiospecifieke
modemkabeladapter 37
LAN-energiebesparing 163
Leesbare media 75
Logische
stationsaanduidingen 168
Luchthavenbeveiliging 94
Luidsprekers, herkennen 11
M
McAfee Total Protection 141,
142
Mediakaartlezer 12, 13, 115
Microfoons, interne 18
Microsoft certificaat van echtheid,
label 20
Minimaliseren, interferentie 34
Modemkabel
aansluiten 36
land-/regiospecifieke
kabeladapter 37
ruisonderdrukkingscircuit 36
Modemsoftware
locatie instellen/toevoegen 37
verbindingsproblemen in
buitenland 39
Monitor, aansluiten 57
Monitorpoort, externe 15, 16
Muis, extern
aansluiten 42
voorkeuren instellen 42
Muisbesturing
gebruiken 42
MultiBoot Express 165, 170
MultiMediaCard 115
Index 179
Multimediasoftware,
installeren 54
N
Netsnoer 19
Netsnoer, herkennen 19
Netvoedingsadapter
aansluiten 80
herkennen 19
Netvoedingsconnector,
herkennen 15, 16
Netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 33
SSID 33
Netwerkkaart als
opstartapparaat 167
Netwerksleutel 33
Netwerkstatus, pictogram 22, 33
Network Service Boot (Opstarten
via netwerkservice) 167
Niet-reagerend systeem 91
Num lk-toets, herkennen 49, 50
Num lock, extern toetsenblok 50
O
Onderdelen
aanvullende hardware 19
achterkant 15
antennes voor draadloze
communicatie 18
beeldscherm 17
bovenkant 1
linkerkant 13
onderkant 16
rechterkant 11
voorkant 10
Onderhoud
schijfdefragmentatie 95
schijfopruiming 95
Ontgrendeling, accu 16
Opbergen, accu 90
Openbaar draadloos netwerk,
verbinding 27
Opladen, accu 83, 86
Opstartapparaat, netwerkkaart
(NIC) 165
Opstartapparaten,
inschakelen 167
Opstartopties 161
Opstartvolgorde 161
Opstartvolgorde wijzigen 169
Opties voor geïntegreerde
apparaten 163
Optische schijf
gebruiken 60
verwijderen 65
Optischeschijfeenheid 113
P
Parallelle poort, modus 162
Pictogrammen
Connection Manager
(Verbindingsbeheer) 22
draadloze communicatie 22
netwerkstatus 22, 33
Poorten
1394 110
DisplayPort 14
externe monitor 15, 16, 57
USB 14, 15, 107
Poortopties
1394-poort 164
eSATA-poort 164
ExpressCard-slot 164
flash-medialezer 164
parallelle poort 164
seriële poort 164
smartcardslot 164
USB-poort 164
Power Assistant (Energie-
assistent) 79
Primaire geheugenmodule
plaatsen 127
upgrade 125
vervangen 125
verwijderen 126
Primaire geheugenmodule
vervangen 125
Problemen oplossen
apparaatstuurprogramma's 69
apparaatstuurprogramma's van
HP 69
apparaatstuurprogramma's van
Microsoft 70
Automatisch afspelen 68
detectie van
optischeschijfeenheid 66
extern beeldscherm 68
film afspelen 68
lade van
optischeschijfeenheid 65
schijf branden 68
schijf wordt niet
afgespeeld 67
Problemen oplossen, draadloos
netwerk 32
Problemen oplossen, modem 39
Productcode 20
Productnaam en productnummer,
van computer 19
Projector, aansluiten 57
PXE-server 167
Q
QuickLook, knop herkennen 7, 8
QuickLook, lampje herkennen 4,
5
QuickWeb, knop herkennen 7, 8
QuickWeb, lampje herkennen 4,
5
R
Regiocode, dvd 62
Reizen met computer 20
Reizen met de computer 90
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 15, 16
Ruimtes
accu 20
vaste schijf 17
Ruisonderdrukkingscircuit
modemkabel 36
S
SATA-apparaten (Serial Advanced
Technology Attachment)
AHCI (Advanced Host Controller
Interface) 162
IDE (Integrated Drive
Electronics) 162
Schijfdefragmentatie, software 95
Schijfeenheden
diskette 113
dvd±rw SuperMulti DL
LightScribe-drive 59
dvd-rom 59
externe 113
optische 113
vaste 99, 113
180 Index
Schijfeenheden,
opstartvolgorde 161, 165
Schijfeenheidlampje 11, 96
Schijfmedia 75
Schijfopruiming, software 95
Schuifzones, van touchpad 2
SD Card 115
Security (Beveiliging), menu
Always Prompt for HP SpareKey
Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij
HP SpareKey) 160
Automatic DriveLock
(Automatische
DriveLock) 160
Disk Sanitizer 161
DriveLock 160
HP SpareKey 160
HP SpareKey,
inschrijving 160
instellen, BIOS-
beheerderswachtwoord 160
systeemidentificatie 161
vingerafdruklezer
herstellen 160
wachtwoordbeleid 160
wachtwoord wijzigen 160
Serienummer, van computer 19
Servicelabel 19
Slaapstand
activeren 75
beëindigen 75
Slaapstand, hotkey 44
Slots
geheugen 121
visitekaartje 11
Smart Card
definitie 120
plaatsen 120
verwijderen 120
Smart Card-lezer, herkennen 15
Snelladen secundaire accu 162
Software
BIOS-update 148
distributie 171
herstel 171
HP Connection Manager
(Verbindingsbeheer) 23
schijfdefragmentatie 95
schijfopruiming 95
updates 172
visitekaartjes lezen 72
Wireless Assistant 23
Standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen 164
Systeemdatum en -tijd 159
Systeemdiagnose 159
Systeemidentificatie 161
Systeeminformatie 159
System Configuration
(Geavanceerd), menu 161
System Fan
(Systeemventilator) 162
T
Taal, wijzigen in Computer
Setup 161
Temperatuur 90
Toetsen
esc 9, 10
fn 9, 10, 49
functie 9, 10
toetsenblok 9, 10
Windows-applicaties 9, 10
Windows-logo 9, 10
Toetsenblok, extern
gebruiken 50
num lock 50
Toetsenblok, geïntegreerd
herkennen 49
Toetsenblok, ingebed
herkennen 48
Toetsenbordhotkeys,
herkennen 42
Toetsenbordschroeven
terugplaatsen 128
verwijderen 125
Touchpad
gebruiken 42
herkennen 2
knoppen 2
schuifzones 2
TPM Embedded Security
(Geïntegreerde TPM-
beveiliging) 161
TXT (Intel® Trusted Execution
Technology) 163
U
Uitschakelen, computer 91
Unified Extensible Firmware
Interface (UEFI), modus 162
Updates, software 172
Upgraderuimte
optischeschijfeenheid
vervangen 104
vaste schijf vervangen 101
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 157, 162
USB-apparaten
beschrijving 107
stopzetten 108
verwijderen 108
USB-apparatuur
aansluiten 107
USB-hubs 107
USB-kabel, aansluiten 107
USB-ondersteuning oudere
systemen 108
USB-poorten, herkennen 14, 15,
107
V
Vaste schijf
externe 113
HP 3D DriveGuard 96
installeren 99
Vaste schijf herstellen 155
Vasteschijfruimte 17
Ventilatieopeningen,
herkennen 14, 16
Verbinding maken met een
draadloos netwerk 27
Verbinding maken met een
LAN 41
Video, opnemen 18
Video-overdrachtstypen 45
Vingerafdruklezer, herkennen 6,
7, 8
Virtualisatietechnologie 163
Visitekaartje, slot herkennen 11
Visitekaartjes lezen, software 72
Voeding
aansluiten 80
besparen 89
Volumeknoppen 52
W
Wachtwoorden
beheerder 130
Index 181
BIOS-beheerder 131
DriveLock 133
gebruiker 131
Webcam
opnamen van visitekaartjes
maken 72
Webcameigenschappen,
aanpassen 71
Webcamlampje, herkennen 11,
18
Websites
HP System Software
Manager 175
HP universeel
printstuurprogramma 176
Windows-applicatietoets,
herkennen 9, 10
Windows-logotoets, herkennen 9,
10
Windows Vista, dvd met
besturingssysteem 155
Wireless Assistant software 22
Wireless Assistant-software 23
WLAN, label 20
WLAN-antennes, herkennen 18
WLAN-apparaat 20, 21, 25
WWAN-antennes, herkennen 18
WWAN-apparaat 21
182 Index

Documenttranscriptie

HP ProBook Gebruikershandleiding © Copyright 2009 Hewlett-Packard Development Company, L.P. Bluetooth is een handelsmerk van de desbetreffende eigenaar en wordt door Hewlett-Packard Company onder licentie gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel Corporation in de Verenigde Staten en andere landen of regio's. Java is een in de Verenigde Staten gedeponeerd handelsmerk van Sun Microsystems, Inc. Microsoft, Windows en Windows Vista zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Het SD-logo is een handelsmerk van de eigenaar. De informatie in deze documentatie kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garanties voor HP producten en diensten staan vermeld in de expliciete garantievoorwaarden bij de betreffende producten en diensten. Aan de informatie in deze handleiding kunnen geen aanvullende rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie. Eerste editie, september 2009 Artikelnummer: 570781-331 Kennisgeving over het product In deze handleiding worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar. Kennisgeving aangaande de veiligheid WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een ernaast staande printer, of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een dik kleed of kleding). Zorg ook dat de netvoedingsadapter, als die wordt gebruikt, niet in contact komt met de huid of een een voorwerp van zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950). iii iv Kennisgeving aangaande de veiligheid Inhoudsopgave 1 Voorzieningen Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1 Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1 Touchpad ............................................................................................................ 1 Lampjes ............................................................................................................... 3 Knoppen en vingerafdruklezer ............................................................................ 6 Toetsen ............................................................................................................... 9 Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................. 10 Onderdelen aan de rechterkant ......................................................................................... 11 Onderdelen aan de linkerkant ............................................................................................ 13 Onderdelen aan de achterkant .......................................................................................... 15 Onderdelen aan de onderkant ........................................................................................... 16 Onderdelen van het beeldscherm ..................................................................................... 17 Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) ............................... 18 Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 19 Labels herkennen ............................................................................................................................... 19 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................. 21 Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen ........................... 22 Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 22 Knop voor draadloze communicatie gebruiken .................................................................. 22 Wireless Assistant-software gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................. 23 HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 23 Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 24 WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................... 25 Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 25 Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 25 Verbinding maken met een draadloos netwerk ................................................................. 27 Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 27 HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 28 SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 28 SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 29 Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken .......................................................................................... 31 Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS) ...................................................................... 31 Problemen met een draadloos netwerk oplossen .............................................................................. 32 Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................. 32 Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 33 Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven ............................................................. 33 v Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 33 Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak ........................................................ 34 Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 34 Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 36 Modemkabel aansluiten ..................................................................................................... 36 Land- of regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten ................................................. 37 Locatie-instelling selecteren .............................................................................................. 37 Huidige instelling voor locatie weergeven ......................................................... 37 Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het buitenland .......................................................................................................... 38 Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen ................................. 39 Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) .......................................................................................... 41 3 Cursorbesturing en toetsenbord Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 42 Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 42 Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 42 EasyPoint-muisbesturing gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 42 Externe muis aansluiten .................................................................................................... 42 Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 42 Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 42 Systeeminformatie weergeven ......................................................................... 43 Slaapstand activeren ........................................................................................ 44 Schakelen tussen beeldschermen ................................................................... 45 Power Assistant weergeven .............................................................................. 46 Helderheid van het beeldscherm verlagen ....................................................... 47 Helderheid van het beeldscherm verhogen ..................................................... 47 HP QuickLook 3 gebruiken ................................................................................................................. 48 Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................................. 48 Ingebed numeriek toetsenblok gebruiken .......................................................................... 48 Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ........................................... 49 Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok ............. 49 Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................. 49 Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 50 Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 51 4 Multimedia Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 52 Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 52 Multimediasoftware ............................................................................................................................ 53 Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ........................................................ 54 Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 54 Audio .................................................................................................................................................. 55 Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 55 Audiofuncties controleren .................................................................................................. 55 Video .................................................................................................................................................. 57 Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 57 Externemonitorpoort gebruiken ......................................................................... 57 DisplayPort gebruiken ....................................................................................... 57 Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 59 vi Optischeschijfeenheid herkennen ...................................................................................... 59 Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken ............................................................. 59 Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's) ..................................................................... 60 Cd-r-schijven ..................................................................................................... 60 Cd-rw-schijven .................................................................................................. 60 Dvd±r-schijven .................................................................................................. 60 Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 61 LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 61 Blu-ray Discs (bd's) ........................................................................................... 61 Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 61 Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 62 Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 62 Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 63 Een cd, dvd of bd kopiëren ................................................................................................ 63 Cd of dvd maken (branden) ............................................................................................... 64 Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen ........................................................................ 65 Problemen oplossen .......................................................................................................... 65 De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd of bd ............................................................................................... 65 De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd ............................................ 66 Een schijf wordt niet afgespeeld ....................................................................... 67 Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld ................................................... 68 Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ........ 68 Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................... 68 Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is .............. 68 Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................ 69 Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen ................ 69 Apparaatstuurprogramma's van Microsoft verkrijgen ....................... 70 Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 71 Webcameigenschappen aanpassen .................................................................................. 71 Opnamen van visitekaartjes maken ................................................................................... 72 5 Energiebeheer Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 75 Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 75 Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 75 Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 76 Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 76 Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 77 Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 77 Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 77 Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 77 Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 77 Power Assistant (Energie-assistent, alleen bepaalde modellen) gebruiken ....................................... 79 Power Assistant starten ..................................................................................................... 79 Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 79 Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 80 Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 81 Informatie over accu's vinden in Help en ondersteuning ................................................... 81 Battery Check gebruiken ................................................................................................... 81 vii Acculading weergeven ....................................................................................................... 82 Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 82 Accu opladen ..................................................................................................................... 83 Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 84 Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 84 Lage acculading herkennen .............................................................................. 85 Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 86 Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is ................................................................................... 86 Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is ................................................................................... 86 Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is ................................................................................... 86 Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 86 Accu kalibreren .................................................................................................................. 86 Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 86 Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 87 Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 88 Stap 4: laad de accu volledig op ....................................................................... 89 Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 89 Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 89 Accu opbergen ................................................................................................................... 90 Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 90 Accu vervangen ................................................................................................................ 90 Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 91 Computer afsluiten ............................................................................................................................. 91 6 Schijfeenheden Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 93 Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 93 Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 95 Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 95 Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 95 HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................................. 96 Status van HP 3D DriveGuard herkennen ......................................................................... 96 HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................................. 97 Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen ................................................................................... 98 Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen ................................................................................. 101 Beschermplaatje verwijderen ........................................................................................... 101 Vaste schijf vervangen ..................................................................................................... 101 Optischeschijfeenheid vervangen .................................................................................... 104 7 Externe apparatuur USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................. 107 USB-apparaat aansluiten ................................................................................................. 107 USB-apparaat stopzetten en verwijderen ........................................................................ 108 Ondersteuning voor oudere USB-systemen .................................................................... 108 1394-apparaat gebruiken ................................................................................................................. 110 1394-apparaat aansluiten ................................................................................................ 110 viii 1394-apparaat stopzetten en verwijderen ....................................................................... 110 Serieel apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 112 Externe schijfeenheden gebruiken ................................................................................................... 113 Optionele externe apparaten gebruiken .......................................................................... 113 Dockingapparaat gebruiken ............................................................................................................. 114 8 Externemediakaarten Mediakaartlezerkaarten gebruiken ................................................................................................... 115 Digitale kaart plaatsen ..................................................................................................... 115 Digitale kaart stopzetten en verwijderen .......................................................................... 116 ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 117 ExpressCard configureren ............................................................................................... 117 ExpressCard plaatsen ..................................................................................................... 117 ExpressCard stopzetten en verwijderen .......................................................................... 118 Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 120 Smart Card plaatsen ........................................................................................................ 120 Smart Card verwijderen ................................................................................................... 120 9 Geheugenmodules Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen ............ 122 Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden .................................... 125 10 Beveiliging Computer beveiligen ........................................................................................................................ 129 Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................. 130 Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................... 130 Wachtwoorden instellen in Computer Setup .................................................................... 131 BIOS-beheerderswachtwoord .......................................................................................... 131 BIOS-beheerderswachtwoord beheren ........................................................... 132 BIOS-beheerderswachtwoord invoeren .......................................................... 133 DriveLock gebruiken in Computer Setup ......................................................................... 133 DriveLock-wachtwoord instellen ...................................................................... 134 DriveLock-wachtwoord invoeren ..................................................................... 135 DriveLock-wachtwoord wijzigen ...................................................................... 136 DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................... 137 Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup ................................................................. 137 Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ...................................... 137 Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ..................................... 138 Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken ............................................................. 139 Systeemapparaten beveiligen ......................................................................................... 139 Systeeminformatie weergeven in Computer Setup ......................................................... 140 Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup .................................................................... 140 Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 141 Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 142 Essentiële updates installeren .......................................................................................................... 143 HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................... 144 Beveiligingskabel aanbrengen ......................................................................................................... 145 11 Software-updates ix Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 146 BIOS-update uitvoeren ..................................................................................................................... 148 BIOS-versie bepalen ........................................................................................................ 148 BIOS-update downloaden ................................................................................................ 148 Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren .............................................................. 150 12 Back-up en herstel Back-up maken van gegevens ......................................................................................................... 152 Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 154 Windows-herstelprogramma's gebruiken ......................................................................... 154 f11-herstelprogramma's gebruiken .................................................................................. 155 Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) ......................................................................................................................... 155 13 Computer Setup Computer Setup starten ................................................................................................................... 157 Computer Setup gebruiken .............................................................................................................. 157 Navigeren en selecteren in Computer Setup ................................................................... 157 Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen ......................................................... 158 Menu’s van Computer Setup ............................................................................................................ 159 Menu File (Bestand) ........................................................................................................ 159 Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 160 Menu System Configuration (Geavanceerd) ................................................................... 161 14 MultiBoot Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 165 Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup .......................................................................... 167 Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 168 MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 169 Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup ...................................................... 169 Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9 ................................................................ 170 MultiBoot Express instellen .............................................................................................. 170 Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 170 15 Beheer en afdrukken Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 171 Software-images configureren en distribueren ................................................................ 171 Software beheren en updaten ......................................................................................... 172 HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) ............................ 172 HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) ........... 174 HP SSM (System Software Manager) ............................................................. 175 HP Universal Print Driver gebruiken ................................................................................................. 176 Index ................................................................................................................................................................. 177 x 1 Voorzieningen Hardware herkennen De samenstelling van de computer verschilt per regio/land en per model. Op de afbeeldingen in dit hoofdstuk worden de standaardvoorzieningen van de meeste computermodellen weergegeven. U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd: 1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen. 2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer. Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen. OPMERKING: Windows® kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windowsinstellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Onderdelen aan de bovenkant Touchpad Onderdeel Beschrijving (1) Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren. EasyPoint-muisbesturing (alleen bepaalde modellen)* Hardware herkennen 1 Onderdeel Beschrijving (2) Linkerknop van de EasyPoint-muisbesturing (alleen bepaalde modellen)* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe muis. (3) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren. (4) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe muis. (5) Rechterknop van EasyPoint-muisbesturing (alleen bepaalde modellen)* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een externe muis. (6) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u omhoog of omlaag. (7) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een externe muis. *In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven of wijzigen, selecteert u Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis. 2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen Lampjes OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer. Onderdeel Beschrijving (1) ● Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze communicatie, zoals een WLAN-apparaat (draadloosnetwerkadapter), de HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een Bluetooth®apparaat, is ingeschakeld. ● Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. ● Aan: de computer staat aan. ● Knipperend: de computer staat in de slaapstand. ● Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de hibernationstand. ● Oranje: er wordt een accu opgeladen. ● Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen. ● Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen. ● Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is. (2) (3) Lampjes voor draadloze communicatie (2)* Aan/uit-lampjes (2)† Acculampje Hardware herkennen 3 Onderdeel Beschrijving (4) ● Turkoois knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen). ● Oranje: de interne vaste schijf is tijdelijk geparkeerd met HP 3D DriveGuard. ● Aan: de computer staat aan. ● Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de slaapstand of hibernationstand. (5) Schijfeenheidlampje QuickLook-lampje (6) QuickWeb-lampje Aan: de webbrowser is in gebruik. (7) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld. (8) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is actief of het geïntegreerde numerieke toetsenblok is ingeschakeld. (9) Lampje Geluid uit ● Turkoois: het luidsprekergeluid is ingeschakeld. ● Oranje: het luidsprekergeluid is uitgeschakeld. (10) Lampje Geluid zachter Knipperend: de knop Geluid zachter wordt gebruikt om het geluidsvolume te verlagen. (11) Lampje Geluid harder Knipperend: de knop Geluid harder wordt gebruikt om het geluidsvolume te verhogen. *De twee lampjes voor draadloze communicatie geven dezelfde informatie. Het lampje op de knop voor draadloze communicatie is alleen zichtbaar wanneer de computer is geopend. Het lampje voor draadloze communicatie aan de voorzijde van de computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten. † De twee aan/uit-lampjes geven dezelfde informatie. Het lampje op de aan/uit-knop is alleen zichtbaar wanneer de computer is geopend. Het aan/uit-lampje aan de voorzijde van de computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten. 4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen Onderdeel Beschrijving (1) ● Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze communicatie, zoals een WLAN-apparaat (draadloosnetwerkadapter), de HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een Bluetooth®apparaat, is ingeschakeld. ● Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. ● Aan: de computer staat aan. ● Knipperend: de computer staat in de slaapstand. ● Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de hibernationstand. ● Oranje: er wordt een accu opgeladen. ● Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen. ● Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen. ● Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is. ● Turkoois knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen). ● Oranje: de interne vaste schijf is tijdelijk geparkeerd met HP 3D DriveGuard. ● Aan: de computer staat aan. ● Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de slaapstand of hibernationstand. (2) (3) (4) (5) Lampjes voor draadloze communicatie (2)* Aan/uit-lampjes (2)† Acculampje Schijfeenheidlampje QuickLook-lampje (6) QuickWeb-lampje Aan: de webbrowser is in gebruik. (7) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld. (8) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is actief of het geïntegreerde numerieke toetsenblok is ingeschakeld. (9) Lampje Geluid uit ● Turkoois: het luidsprekergeluid is ingeschakeld. ● Oranje: het luidsprekergeluid is uitgeschakeld. (10) Lampje Geluid zachter Knipperend: de knop Geluid zachter wordt gebruikt om het geluidsvolume te verlagen. (11) Lampje Geluid harder Knipperend: de knop Geluid harder wordt gebruikt om het geluidsvolume te verhogen. (12) Calculatorlampje Aan: de rekenmachine van Windows is ingeschakeld. *De twee lampjes voor draadloze communicatie geven dezelfde informatie. Het lampje op de knop voor draadloze communicatie is alleen zichtbaar wanneer de computer is geopend. Het lampje voor draadloze communicatie aan de voorzijde van de computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten. Hardware herkennen 5 Onderdeel Beschrijving † De twee aan/uit-lampjes geven dezelfde informatie. Het lampje op de aan/uit-knop is alleen zichtbaar wanneer de computer is geopend. Het aan/uit-lampje aan de voorzijde van de computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten. Knoppen en vingerafdruklezer OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer. Onderdeel Beschrijving (1) ● Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/ uit-knop om de computer in te schakelen. ● Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de aan/ uit-knop om de computer uit te schakelen. ● Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen. ● Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen. Aan/uit-knop Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van Windows geen effect hebben, houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer als u meer wilt weten over de instellingen voor energiebeheer. 6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen Onderdeel Beschrijving (2) ● Wanneer de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze knop om HP QuickLook te openen. ● Wanneer de computer is ingeschakeld, drukt u op deze knop om Software Setup te openen. QuickLook-knop OPMERKING: Als Software Setup niet beschikbaar is, wordt de standaardwebbrowser geopend. (3) QuickWeb-knop ● Wanneer de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze knop om HP QuickLook te openen. ● Wanneer de computer is ingeschakeld, drukt u op deze knop om de standaardwebbrowser te openen. (4) Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot stand brengen. (5) Knop Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in). (6) Knop Geluid zachter Hiermee verlaagt u het geluidsvolume. (7) Knop Geluid harder Hiermee verhoogt u het geluidsvolume. (8) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows aanmelden, in plaats van met een wachtwoord. Onderdeel Beschrijving (1) ● Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/ uit-knop om de computer in te schakelen. ● Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de aan/ uit-knop om de computer uit te schakelen. Aan/uit-knop Hardware herkennen 7 Onderdeel Beschrijving ● Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen. ● Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen. Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van Windows geen effect hebben, houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer als u meer wilt weten over de instellingen voor energiebeheer. (2) QuickLook-knop ● Wanneer de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze knop om HP QuickLook te openen. ● Wanneer de computer is ingeschakeld, drukt u op deze knop om Software Setup te openen. OPMERKING: Als Software Setup niet beschikbaar is, wordt de standaardwebbrowser geopend. (3) 8 QuickWeb-knop ● Wanneer de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze knop om HP QuickLook te openen. ● Wanneer de computer is ingeschakeld, drukt u op deze knop om de standaardwebbrowser te openen. (4) Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot stand brengen. (5) Knop Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in). (6) Knop Geluid zachter Hiermee verlaagt u het geluidsvolume. (7) Knop Geluid harder Hiermee verhoogt u het geluidsvolume. (8) Calculatorknop Hiermee opent u de rekenmachine van Windows. (9) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows aanmelden, in plaats van met een wachtwoord. Hoofdstuk 1 Voorzieningen Toetsen OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer. Onderdeel Beschrijving (1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om systeeminformatie weer te geven. (2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esctoets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren. (3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer. (4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer staat. (5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern numeriek toetsenblok. (6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren. Hardware herkennen 9 Onderdeel Beschrijving (1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om systeeminformatie weer te geven. (2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esctoets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren. (3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer. (4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer staat. (5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern numeriek toetsenblok. (6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren. Onderdelen aan de voorkant 10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen Onderdeel Beschrijving (1) ● Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze communicatie, zoals een WLAN-apparaat (draadloosnetwerkadapter), de HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een Bluetooth®apparaat, is ingeschakeld. ● Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. ● Aan: de computer staat aan. ● Knipperend: de computer staat in de slaapstand. ● Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de hibernationstand. ● Oranje: er wordt een accu opgeladen. ● Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen. ● Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen. ● Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is. ● Turkoois knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen). ● Oranje: de interne vaste schijf is tijdelijk geparkeerd met HP 3D DriveGuard. (2) (3) (4) Lampje voor draadloze communicatie Aan/uit-lampje Acculampje Schijfeenheidlampje (5) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik. (6) Beeldschermontgrendeling Hiermee opent u de computer. (7) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven. (8) Slot voor visitekaartje Hierin kan een visitekaartje worden geplaatst, zodat de webcam (alleen bepaalde modellen) een afbeelding van het visitekaartje kan vastleggen. Onderdelen aan de rechterkant OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer. Hardware herkennen 11 Onderdeel Beschrijving (1) Ondersteunt de volgende types optionele digitale kaarten: Mediakaartlezer ● Memory Stick ● Memory Stick Pro ● Memory Stick Duo (adapter vereist) ● Memory Stick Duo Pro (adapter vereist) ● MultiMediaCard ● MultiMediaCard Plus ● Secure Digital-geheugenkaart (SD) ● SDHC-geheugenkaart (Secure Digital High Capacity) ● micro SD-geheugenkaart (adapter vereist) ● xD-Picture Card (2) Upgraderuimte Hierin kunt u een optischeschijfeenheid of een vaste schijf plaatsen. (3) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan. (4) 1394-poort Hiermee kunt u een optioneel IEEE 1394- of 1394a-apparaat, zoals een camcorder, aansluiten op de computer. (5) RJ-11-modemconnector Hierop kunt u een modemkabel aansluiten. (6) Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de computer. OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen. 12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen Onderdeel Beschrijving (1) Ondersteunt de volgende types optionele digitale kaarten: Mediakaartlezer ● Memory Stick ● Memory Stick Pro ● Memory Stick Duo (adapter vereist) ● Memory Stick Duo Pro (adapter vereist) ● MultiMediaCard ● MultiMediaCard Plus ● Secure Digital-geheugenkaart (SD) ● SDHC-geheugenkaart (Secure Digital High Capacity) ● micro SD-geheugenkaart (adapter vereist) ● xD-Picture Card (2) Upgraderuimte Hierin kunt u een optischeschijfeenheid of een vaste schijf plaatsen. (3) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan. (4) 1394-poort Hiermee kunt u een optioneel IEEE 1394- of 1394a-apparaat, zoals een camcorder, aansluiten op de computer. (5) Seriële poort Hierop kunt u een optioneel serieel apparaat aansluiten, zoals een modem, muis of printer. Onderdelen aan de linkerkant OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer. Hardware herkennen 13 Onderdeel Beschrijving (1) Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen. Ventilatieopening OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt. (2) DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op de computer. (3) USB-poorten (3) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten. (4) ExpressCard-slot Ondersteunt optionele ExpressCards. (5) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon, stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten. (6) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het computergeluid via dat apparaat weer te geven. OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld. Onderdeel Beschrijving (1) Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen. Ventilatieopening OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt. (2) 14 DisplayPort Hoofdstuk 1 Voorzieningen Via deze poort sluit u een optioneel digitaal weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op de computer. Onderdeel Beschrijving (3) USB-poorten (3) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten. (4) Smart Card-lezer Ondersteunt optionele smart cards en Java™ Cards. (5) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon, stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten. (6) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het computergeluid via dat apparaat weer te geven. OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld. Onderdelen aan de achterkant OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer. Onderdeel Beschrijving (1) RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten. (2) Externemonitorpoort Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten. (3) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten. Onderdeel Beschrijving (1) Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel aan de computer. Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel OPMERKING: Een beveiligingskabel moet mogelijke dieven afschrikken, maar kan niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen. Hardware herkennen 15 (2) RJ-11-modemconnector Hierop kunt u een modemkabel aansluiten. (3) RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten. (4) Externemonitorpoort Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten. (5) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten. Onderdelen aan de onderkant 16 Onderdeel Beschrijving (1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu. (2) SIM-slot Bevat een SIM-kaart (Subscriber Identity Module) voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen). Het SIM-slot bevindt zich in de accuruimte. (3) Accuontgrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte. (4) Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan. (5) Connector voor een optionele extra accu Hierop kunt u een optionele extra accu aansluiten. (6) Bluetooth-compartiment Hierin bevindt zich een Bluetooth-apparaat. (7) Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne onderdelen. Hoofdstuk 1 Voorzieningen Onderdeel Beschrijving OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat werkt. (8) Compartiment voor HP module voor mobiel breedband Hierin bevindt zich een HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen). OPMERKING: Vervang de module voor draadloze communicatie alleen door een module die is goedgekeurd voor gebruik in de computer door de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving met betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer reageert en er een waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de functionaliteit van de computer te herstellen. Neem vervolgens via Help en ondersteuning contact op met de technische ondersteuningsdienst. (9) Geheugenmodulecompartiment Bevat een slot voor een geheugenuitbreidingsmodule. (10) Vasteschijfruimte Bevat de vaste schijf. Onderdelen van het beeldscherm OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer. Hardware herkennen 17 Onderdeel Beschrijving (1) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan staat, wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het beeldscherm uitgeschakeld of wordt de slaapstand geactiveerd. (2) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op. OPMERKING: Als zich naast elke microfoonopening een microfoonsymbool bevindt, heeft de computer interne microfoons. (3) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik. (4) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u audio- en videobeelden vastleggen en foto's maken. Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer. Component Beschrijving (1) WWAN-antennes (2)* Met deze antennes voor draadloze communicatie worden draadloze signalen verzonden en ontvangen binnen een WWAN (Wireless Wide-Area Network). (2) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes voor draadloze communicatie worden draadloze signalen verzonden en ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN). *Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor optimale communicatie houdt u de directe omgeving van de antennes vrij. 18 Hoofdstuk 1 Voorzieningen Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van de publicatie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu in Help en ondersteuning dat van toepassing is op uw land/regio. Deze voorschriften vindt u in Help en ondersteuning. Aanvullende hardwareonderdelen Onderdeel Beschrijving (1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een stopcontact. (2) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron. (3) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom. *Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per regio en land. Labels herkennen De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt: ● Servicelabel: biedt belangrijke informatie, waaronder: ◦ Productnaam (1). Dit is de productnaam die aan de voorkant van de computer zichtbaar is. ◦ Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke code die voor elk product uniek is. ◦ Productnummer (p/n) (3). Dit nummer biedt specifieke informatie omtrent de hardwarecomponenten van het product. Aan de hand van het productnummer kan een servicemonteur bepalen welke onderdelen er nodig zijn. Labels herkennen 19 ◦ Modelbeschrijving (4). Dit is een alfanumerieke identificatiecode die dient om documenten, stuurprogramma's en ondersteuning voor de computer op te zoeken. ◦ Garantieperiode (5). Dit getal beschrijft de duur (in jaren) van de garantieperiode voor deze computer. Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning. Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer. 20 ● Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt updaten of problemen met het systeem wilt oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer. ● Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte. ● Label(s) met keurmerk voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevatten informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een optioneel apparaat kan een draadloosnetwerkadapter (WLAN-adapter) of een optioneel Bluetooth®-apparaat zijn. Als uw computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, heeft de computer een of meer van deze labels met keurmerk. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken. De certificaatlabels voor draadloze communicatie bevinden zich aan de onderkant van de computer. ● SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated Circuit Card Identifier) van uw SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte. ● Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat het serienummer van uw HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de accuruimte. Hoofdstuk 1 Voorzieningen 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze communicatie: ● WLAN-apparaat (wireless local area network): een draadloos-netwerkadapter waarmee u verbinding kunt maken met draadloze lokale netwerken (ook wel WiFi-netwerken, draadloze LAN's of WLAN's genoemd) in bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat met een draadloze router of een draadloos toegangspunt. ● HP module voor mobiel breedband. Een draadloos WWAN-apparaat (wireless wide area network) dat toegang biedt tot informatie op elke plek waar mobiele netwerkservices beschikbaar zijn. In een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een aanbieder van mobiele netwerkdiensten. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten installeren netwerken van basisstations (vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan, waardoor ze dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen. ● Bluetooth®-apparaat: een apparaat waarmee u een PAN (personal area network) tot stand kunt brengen, zodat u verbinding kunt maken met andere apparaten die draadloze communicatie via Bluetooth ondersteunen, zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. In een PAN communiceert elk apparaat rechtstreeks met andere apparaten en moeten de apparaten zich relatief dicht bij elkaar bevinden, normaal gesproken binnen een straal van 10 meter van elkaar. Computers met WLAN-apparatuur ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-standaarden: ● 802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz. ● 802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz. Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in hetzelfde netwerk kunnen functioneren. ● 802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz. OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g. ● 802.11n ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz of 5 GHz, waardoor deze norm terugwaarts compatibel is met 802.11a, b en g. Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 21 OPMERKING: De specificaties voor 802.11n WLAN zijn conceptspecificaties die nog niet definitief zijn. Als de uiteindelijke specificaties afwijken van de conceptspecificaties, kan dit van invloed zijn op het vermogen van de computer om met andere 802.11n WLAN-apparaten te communiceren. Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over draadloze technologie. Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen Pictogram Naam Beschrijving Draadloze communicatie (ingeschakeld) Geeft de locatie van de lampjes en knoppen voor draadloze communicatie op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de Wireless Assistant-software (Assistent voor draadloze communicatie) op de computer en geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld. Draadloze communicatie (uitgeschakeld) Wordt weergegeven bij de Wireless Assistant-software op de computer en geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. HP Connection Manager Hiermee opent u HP Connection Manager (HP Verbindingsbeheer), waarmee u een verbinding tot stand kunt brengen met een HP apparaat voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen). Netwerkstatus (verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met het netwerk. Netwerkstatus (niet verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd maar dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met het netwerk. Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen in- of uitschakelen: ● Knop voor draadloze communicatie ● Wireless Assistant software (alleen bepaalde modellen). ● HP Connection Manager-software (alleen bepaalde modellen) ● Voorzieningen van het besturingssysteem. Knop voor draadloze communicatie gebruiken De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze communicatie en twee lampjes voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie blauw wanneer u de computer aanzet. 22 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie blauw brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld. Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u de knop voor draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te schakelen. U kunt de apparaten voor draadloze communicatie afzonderlijk besturen via de Wireless Assistant-software (alleen bepaalde modellen) of via Computer Setup (Computerinstellingen). OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn gedeactiveerd in Computer Setup, kunt u ze niet besturen met de knop voor draadloze communicatie totdat u ze weer activeert. Wireless Assistant-software gebruiken (alleen bepaalde modellen) Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant. Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Computer Setup, moet het eerst opnieuw worden geactiveerd in Computer Setup voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant. OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat. Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie in het systeemvak. OPMERKING: U kunt het pictogram voor draadloze communicatie weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. Als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het systeemvak, wijzigt u als volgt de eigenschappen voor Wireless Assistant: 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Draagbare computer > Windows Mobiliteitscentrum. 2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie in het deelvenster Wireless Assistant, in de linkerbenedenhoek van Windows® Mobiliteitscentrum. 3. Klik op Eigenschappen. 4. Schakel het selectievakje HP Wireless Assistant icon in notification area (Pictogram voor HP Wireless Assistant in systeemvak) in. 5. Klik op Toepassen. Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant-software voor meer informatie. 1. Open Wireless Assistant door te klikken op het pictogram voor draadloze communicatie in Windows Mobiliteitscentrum. 2. Klik op de knop Help. HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) U kunt HP Connection Manager gebruiken om verbinding te maken met WWAN's via het HP apparaat voor mobiel breedband in de computer (alleen bepaalde modellen). Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 23 Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram Connection Manager in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. – of – Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Connection Manager. Raadpleeg de helpfunctie van de Connection Manager-software voor meer informatie. Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Windows kent bijvoorbeeld de voorziening Netwerken en delen, waarmee u de volgende taken kunt uitvoeren: een verbinding of een netwerk instellen, verbinding maken met een netwerk, draadloze netwerken beheren, een diagnose stellen van verbindingen en verbindingen herstellen. Om Netwerken en delen te openen, klikt u op Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internetverbindingen > Netwerken en delen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Klik op Start > Help en ondersteuning. 24 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een draadloos toegangspunt. OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar gebruikt. ● Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken, werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen. ● Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of software aan te pas komt. OPMERKING: Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of bedrijfsnetwerk). Draadloos netwerk installeren Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende apparatuur nodig: ● een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via een abonnement bij een internetprovider; ● een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2); ● de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3). De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een draadloos netwerk dat is verbonden met internet. Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk worden aangesloten voor toegang tot internet. Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt. Draadloos netwerk beveiligen Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze netwerken gevoelig zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s. WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 25 Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Er worden nieuwe technologieën ontwikkeld door fabrikanten van draadloze apparatuur en hotspotproviders die de openbare omgeving veiliger en anoniemer maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op het internet. Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wired Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen andere WLAN-apparaten onbeschermde signalen opvangen en verbinding maken met uw netwerk (onuitgenodigd) of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen: ● Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging. Veel basisstations, gateways en routers hebben ingebouwde beveiligingsvoorzieningen, zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie. ● Gebruik een firewall. Een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die naar uw netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Firewalls zijn verkrijgbaar in vele soorten, zowel softwarematig als hardwarematig. In sommige netwerken wordt een combinatie van beide typen gebruikt. ● Gebruik codering voor draadloze communicatie. Voor draadloze netwerken zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar. Zoek de oplossing die voor uw netwerkbeveiliging het beste resultaat biedt: ● ◦ WEP (Wired Equivalent Privacy) is een protocol ter beveiliging van draadloze communicatie dat gebruikmaakt van een WEP-sleutel om alle netwerkgegevens te coderen voordat ze worden verzonden. In de meeste gevallen kunt u de WEP-sleutel laten toewijzen door het netwerk. Maar u kunt ook uw eigen sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van het draadloze netwerk. ◦ WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In plaats van één statische beveiligingssleutel te gebruiken voor coderingen, zoals bij WEP, gebruikt WPA TKIP (temporal key integrity protocol) om op dynamische wijze een nieuwe sleutel te genereren voor elk pakket. Bovendien wordt voor elke computer in het netwerk een afzonderlijke sleutelset gegenereerd. Sluit uw netwerk. Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) door de draadloze zender wordt uitgezonden. De meeste netwerken zenden de naam uit, waarmee ze computers in de buurt van uw netwerk laten weten dat uw netwerk beschikbaar is. Als u het netwerk afsluit, is de kans kleiner dat andere computers van het bestaan van uw netwerk afweten. OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID niet wordt uitgezonden, moet u de SSID onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en bewaar deze op een veilige plaats voordat u het netwerk afsluit. 26 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Verbinding maken met een draadloos netwerk Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken: 1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het lampje voor draadloze communicatie. Als het lampje oranje is, drukt u op de knop voor draadloze communicatie. 2. Selecteer Start > Verbinding maken met. 3. Selecteer uw draadloze netwerk in de lijst en typ vervolgens de netwerkbeveiligingssleutel, indien vereist. ● Als het netwerk niet beveiligd en dus voor iedereen toegankelijk is, wordt een waarschuwing weergegeven. Klik op Toch verbinding maken om de waarschuwing te accepteren en de verbinding te voltooien. ● Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een netwerkbeveiligingssleutel in te voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik daarna op Verbinden om de verbinding tot stand te brengen. OPMERKING: Als er geen draadloze netwerken (WLAN’s) worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt. OPMERKING: Als u het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet ziet, klikt u op Verbinding of netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties. U kunt aangeven of u handmatig wilt zoeken naar en verbinding wilt maken met een netwerk of dat u een nieuwe netwerkverbinding wilt maken. Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor de netwerkstatus in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren. OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten of verschillende typen wanden en vloeren. Meer informatie over het gebruik van een draadloss netwerk is beschikbaar via de volgende hulpbronnen: ● Informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd ● Help en ondersteuning, waar u informatie vindt en koppelingen naar websites. Neem voor een lijst met openbare draadloze netwerken bij u in de buurt contact op met uw internetprovider of zoek op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de kosten en de vereisten voor een verbinding. Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de manier waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk. Naar een ander netwerk roamen Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch verbonden met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk. WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 27 HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) HP mobiel breedband stelt het apparaat in staat gebruik te maken van WWAN's (wireless wide area networks) om toegang te krijgen tot internet vanaf meer plaatsen en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van HP mobiel breedband heeft u een mobielnetwerkexploitant nodig (aanbieder van mobiele netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een beheerder van een netwerk voor mobiele telefonie. De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak via mobiele telefonie. Wanneer uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van een aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding te houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk, ook als u onderweg bent en buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent. HP ondersteunt de volgende technologieën: ● HSPA (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken op basis van de telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications). ● EV-DO (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access). Mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor mobiel breedband te activeren. Het serienummer is gedrukt op een label in de accuruimte van de computer. Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (subscriber identity module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode (persoonlijk identificatienummer), alsmede netwerkinformatie. Op de computer is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt, of de aanbieder van mobiele netwerkdiensten verstrekt deze los van de computer. Informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart vindt u in de volgende gedeeltes, "SIMkaart plaatsen" en "SIM-kaart verwijderen". Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de service van een aanbieder van mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in de informatie over mobiel breedband die bij de computer is geleverd. Ga naar de website van HP op http://www.hp.com/go/mobilebroadband en klik op de koppeling voor uw land of regio voor meer informatie. SIM-kaart plaatsen VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging van de connectoren te voorkomen. U plaatst een SIM-kaart als volgt: 28 1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. 2. Sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. 6. Verwijder de accu. 7. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed vastzit. 8. Plaats de accu terug. OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt teruggeplaatst. 9. Sluit de computer opnieuw aan op de externe voedingsbron. 10. Sluit externe apparaten opnieuw aan. 11. Zet de computer aan. SIM-kaart verwijderen U verwijdert een SIM-kaart als volgt: 1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. 2. Sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. 6. Verwijder de accu. HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 29 7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2). 8. Plaats de accu terug. 9. Sluit de computer opnieuw aan op de externe voedingsbron. 10. Sluit externe apparaten opnieuw aan. 11. Zet de computer aan. 30 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals: ● computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's) ● telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones)) ● beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's) ● geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers) Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten. Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS) HP adviseert om een computer met Bluetooth niet te gebruiken als host en te gebruiken als gateway die door andere computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee of meer computers met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS is geactiveerd op een van de computers, kunnen de andere computers mogelijk geen verbinding maken met internet via het Bluetooth-netwerk. De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van de gegevensoverdracht tussen uw computer en draadloze apparatuur, zoals een mobiele telefoon, printer, camera of PDA. Het onvermogen om op consistente wijze twee of meer computers te verbinden om de internetverbinding via Bluetooth te kunnen delen, is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem Windows®. Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken 31 Problemen met een draadloos netwerk oplossen Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn: ● Een apparaat voor draadloze communicatie is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld. ● Er is een storing opgetreden in een apparaat voor draadloze communicatie of router. ● De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd. ● Signalen van het apparaat voor draadloze communicatie worden verstoord door andere apparaten. OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor draadloze communicatie aan te schaffen. Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert u eerst of voor elk apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is geïnstalleerd. Als een computer niet op de gewenste manier verbinding maakt met het netwerk, volgt u de procedures in dit hoofdstuk om een diagnose te stellen en het probleem op te lossen. Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk Als het niet lukt verbinding te maken met een draadloos netwerk, controleert u of het geïntegreerde WLAN-apparaat correct is geïnstalleerd op uw computer. OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. 1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen. 2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer. 3. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLANapparaat bevat de term draadloos, wireless, draadloos LAN, WLAN of 802.11. Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een geïntegreerd WLAN-apparaat of is het bijbehorende stuurprogramma niet correct geïnstalleerd. Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het oplossen van problemen met draadloze netwerken. 32 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen. ● Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een pictogram voor de netwerkstatus bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u vervolgens op Diagnose en herstel in het menu. Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken. ● Als over het netwerkstatuspictogram een "x" wordt weergegeven, zijn een of meer van uw stuurprogramma's voor een (draadloos) netwerk geïnstalleerd, maar is de computer niet met een netwerk verbonden. ● Als zich in het systeemvak geen netwerkstatuspictogram bevindt, gaat u als volgt te werk: 1. Klik op Start en typ netwerkcentrum in het vak Zoekopdracht starten. 2. Klik vanuit de lijst met zoekresultaten op Netwerkcentrum. 3. Klik in het linkerdeelvenster op Diagnose en herstel. Het venster Netwerkverbindingen verschijnt, en Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken. Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven Als het pictogram van de netwerkstatus niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het draadloze netwerk heeft geconfigureerd, betekent dit dat het stuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk wordt ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet gevonden is. Installeer het stuurprogramma opnieuw. Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer op te halen: 1. Open een internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support. 2. Selecteer uw land of regio. 3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het nummer van uw computermodel in het zoekvak. 4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm. OPMERKING: Als u het door u gebruikte WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt u de website van de fabrikant voor de nieuwste software. Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar Als u gevraagd wordt om een netwerksleutel of een SSID wanneer u verbinding maakt met een draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk, Problemen met een draadloos netwerk oplossen 33 moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke codes die u invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk. ● Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes op de router en het WLAN-apparaat. ● Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internetchatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de codes in wanneer hierom wordt gevraagd. Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende codes in uw computer dienovereenkomstig. Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was verbonden met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk: 1. Klik op Start > Netwerk > Netwerkcentrum > Draadloze netwerken beheren. Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot bevindt waar meerdere draadloze netwerken actief zijn, krijgt u meerdere netwerken te zien. 2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen. OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is. 3. Klik op de tab Beveiliging en typ de juiste coderingsgegevens voor draadloze communicatie in het veld Netwerkbeveiligingssleutel. 4. Klik op OK om deze instellingen op te slaan. Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een draadloos netwerk kan maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren: ● Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt. ● Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om storing door andere apparaten te voorkomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon. Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden opnieuw in te stellen: 1. Klik op Start > Netwerk > Netwerkcentrum > Draadloze netwerken beheren. Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien. 2. Klik met de rechtermuisknop op een netwerk en klik op Netwerk verwijderen. Kan geen verbinding maken met de draadloze router Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router opnieuw in door te zorgen dat de router gedurende 10 tot 15 seconden geen elektrische voeding krijgt. 34 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie. Problemen met een draadloos netwerk oplossen 35 Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn met een (afzonderlijk aan te schaffen) 6-pins RJ-11-modemkabel. In bepaalde landen of regio's is ook een (afzonderlijk aan te schaffen) landof regiospecifieke modemkabeladapter vereist. Aansluitingen voor digitale PBX-systemen lijken op analoge telefoonaansluitingen, maar zijn niet compatibel met dit modem. WAARSCHUWING! Als het interne analoge modem wordt aangesloten op een digitale lijn, kan het modem blijvend beschadigd raken. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk heeft aangesloten op een digitale lijn. Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2). Modemkabel aansluiten WAARSCHUWING! Sluit geen (afzonderlijk aan te schaffen) modemkabel of een telefoonkabel aan op de RJ-45-netwerkconnector, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken. U sluit als volgt een modemkabel aan: 36 1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1). 2. Sluit de modemkabel aan op de RJ-11-telefoonaansluiting in de wand (2). Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Land- of regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten Telefoonaansluitingen verschillen per land of regio. Als u het modem en de (afzonderlijk aangeschafte) modemkabel wilt gebruiken in een ander land of een andere regio dan het land of de regio waarin u de computer heeft gekocht, moet u een (afzonderlijk aan te schaffen) land- of regiospecifieke modemkabeladapter gebruiken. U sluit het modem als volgt aan op een analoge telefoonlijn met een ander type aansluiting dan RJ-11: 1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1). 2. Sluit de modemkabel aan op de land- of regiospecifieke modemkabeladapter (2). 3. Sluit de land- of regiospecifieke modemkabeladapter (3) aan op de telefoonaansluiting in de wand. Locatie-instelling selecteren Huidige instelling voor locatie weergeven Ga als volgt te werk om de huidige locatie-instelling voor het modem weer te geven: 1. Selecteer Start > Configuratiescherm. 2. Klik op Klok, taal en regio. 3. Klik op Landinstellingen. 4. Uw locatie staat aangegeven onder Locatie. Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 37 Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het buitenland Standaard is voor het modem als locatie alleen de locatie-instelling voor het land of de regio beschikbaar waar u de computer heeft gekocht. Wanneer u naar verschillende landen of regio's reist, kunt u het geïntegreerde modem instellen op de locatie die voldoet aan de normen van het land of de regio waar u het modem gebruikt. Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen op de computer, zodat u op elk gewenst moment een andere locatie kunt kiezen. U kunt voor elk gewenst land of elke gewenste regio meerdere locatie-instellingen toevoegen. VOORZICHTIG: Als u wilt voorkomen dat de instellingen voor uw eigen land of regio verloren gaan, verwijdert u de huidige instellingen voor land of regio van het modem niet. Voeg een nieuwe configuratie toe voor elke locatie waar u het modem gaat gebruiken, zodat u het modem in andere landen of regio's kunt gebruiken, terwijl de configuratie voor uw eigen land of regio behouden blijft. VOORZICHTIG: Selecteer het land of de regio waar de computer zich bevindt, om te voorkomen dat het modem wordt geconfigureerd op een manier die in strijd is met de wet- of regelgeving op het gebied van telecommunicatie van de landen of regio's die u bezoekt. De mogelijkheid bestaat dat het modem niet naar behoren functioneert als niet de juiste instelling voor land of regio is gekozen. U voegt als volgt een locatie-instelling toe voor het modem: 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en modemopties. 2. Klik daarna op het tabblad Kiesregels. 3. Klik op Nieuw. (Het venster Nieuwe locatie verschijnt.) 4. Typ in het vak Naam van locatie een naam (zoals "thuis"of "werk") voor de nieuwe locatie. 5. Selecteer het gewenste land in de vervolgkeuzelijst Land/regio. (Als u een land/regio selecteert waarvoor het modem geen ondersteuning biedt, wordt bij Land/regio standaard VS of UK (Verenigd Koninkrijk) weergegeven.) 6. Typ het netnummer, toegangsnummer (indien nodig) en het nummer voor toegang tot een buitenlijn (indien nodig). 7. Klik naast Kiezen met op Toon of Puls. 8. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. (Het venster Telefoon- en modemopties verschijnt.) 9. Kies een van de volgende mogelijkheden: ● Als u de nieuwe locatie wilt instellen als de huidige locatie, klikt u op OK. ● Om een andere locatie te selecteren als huidige locatie, selecteert u de gewenste locatie in de lijst Locatie en klikt u op OK. OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locaties toe te voegen voor plaatsen in uw eigen land of regio maar ook voor plaatsen in andere landen of regio's. U kunt bijvoorbeeld een instelling met de naam "Werk" toevoegen, die kiesregels bevat voor het bellen van een buitenlijn. 38 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen Als u problemen met de modemverbinding ondervindt wanneer u de computer in een ander land of een andere regio dan het land of de regio van aanschaf gebruikt, kunt u de volgende mogelijke oplossingen proberen. ● Controleer het type telefoonlijn. Het modem werkt alleen met een analoge telefoonlijn, niet met een digitale telefoonlijn. Bij een PBX-lijn gaat het doorgaans om een digitale lijn. Een telefoonlijn die wordt omschreven als een datalijn, faxlijn, modemlijn of standaardtelefoonlijn, is doorgaans een analoge lijn. ● Controleer of de telefoonlijn pulskeuze of toonkeuze ondersteunt. Een analoge telefoonlijn ondersteunt ofwel pulskeuze, ofwel toonkeuze. Deze opties voor de kiesmodus kunt u opgeven bij Telefoon- en modemopties. De geselecteerde kiesmodusopties moeten overeenkomen met de kiesmodus die wordt ondersteund door de telefoonlijn op uw locatie. U kunt vaststellen welke kiesmodus door een telefoonlijn wordt ondersteund door een paar cijfers te kiezen met de telefoon en te luisteren of u klikken (pulsen) of tonen hoort. Als u klikken hoort, ondersteunt de telefoonlijn pulskeuze. Als u tonen hoort, ondersteunt de telefoonlijn toonkeuze. U wijzigt als volgt de kiesmodus in de huidige locatie-instelling voor het modem: ● 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en modemopties. 2. Klik daarna op het tabblad Kiesregels. 3. Selecteer de locatie-instelling voor het modem. 4. Klik op Bewerken. 5. Selecteer Toon of Puls. 6. Klik twee keer op OK. Controleer het telefoonnummer dat u kiest en de reactie van het externe modem (het modem waarmee u een verbinding tot stand wilt brengen). Kies een telefoonnummer, controleer of het modem op afstand reageert en hang vervolgens op. ● Stel in dat het modem kiestonen moet negeren. Als het modem een kiestoon ontvangt die niet wordt herkend, wordt het nummer niet gekozen en verschijnt het foutbericht Geen kiestoon. U stelt als volgt het modem in voor het negeren van alle kiestonen voordat een nummer wordt gekozen: 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en modemopties. 2. Klik daarna op het tabblad Modems. 3. Klik op het gewenste modem. 4. Klik op Eigenschappen. 5. Klik op Modem. Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 39 40 6. Schakel het selectievakje Op kiestoon wachten voordat het nummer wordt gekozen uit. 7. Klik twee keer op OK. Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) Om verbinding te kunnen maken met een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2). U sluit de netwerkkabel als volgt aan: 1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer. 2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2). WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken. Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) 41 3 Cursorbesturing en toetsenbord Cursorbesturing gebruiken Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen Via de eigenschappen voor de muis in Windows® kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de aanwijzer instellen. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis om Eigenschappen voor muis te openen. Touchpad gebruiken Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen. OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd. EasyPoint-muisbesturing gebruiken (alleen bepaalde modellen) Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en rechterknop op een externe muis gebruikt. Externe muis aansluiten U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de computer. U kunt ook een USB-muis op het systeem aansluiten via de poorten op een optioneel dockingapparaat. Toetsenbord gebruiken Hotkeys gebruiken Hotkeys zijn combinaties van de fn-toets (1) met de esc-toets (2) of met een van de functietoetsen (3). 42 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord De pictogrammen op de functietoetsen f3, f4 en f8 tot en met f10 vertegenwoordigen hun hotkeyfuncties. Hotkeyfuncties en procedures voor hotkeys worden beschreven in de volgende gedeelten. OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer. Functie Hotkey Systeeminformatie weergeven fn+esc Slaapstand activeren fn+f3 Schakelen tussen beeldschermen fn+f4 Hiermee geeft u Power Assistant weer. fn+f8 Helderheid van het beeldscherm verlagen fn+f9 Helderheid van het beeldscherm verhogen fn+f10 U voert als volgt een hotkeyopdracht uit met het toetsenbord van de computer: ● Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht. – of – ● Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens beide toetsen tegelijk los. Systeeminformatie weergeven Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen en het versienummer van het BIOS van het systeem. In de Windows-weergave van fn+esc wordt de versie van het BIOS (Basic Input-Output System) van het systeem weergegeven als de BIOS-datum. Bij sommige computermodellen wordt de BIOS-datum weergegeven in decimale notatie. De BIOS-datum wordt ook wel het versienummer van het systeemROM genoemd. Toetsenbord gebruiken 43 Slaapstand activeren VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van gegevensverlies te beperken. Druk op fn+f3 om de slaapstand te activeren. Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, worden de gegevens in het systeemgeheugen opgeslagen, wordt het scherm leeggemaakt en energie bespaard. Wanneer de computer in de slaapstand staat, knipperen de aan/uit-lampjes. De computer moet zijn ingeschakeld om de slaapstand te kunnen activeren. OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de slaapstand staat, wordt automatisch de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens die zich in het geheugen bevinden op de vaste schijf opgeslagen. Standaard is ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de acculading kritiek laag is, maar u kunt deze instelling wijzigen met behulp van de optie Energiebeheer in het Configuratiescherm van Windows. druk kort op de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen. De functie van de hotkey fn+f3 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld de hotkey fn+f3 zodanig instellen dat u hiermee de hibernationstand activeert in plaats van de slaapstand. OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop naar de hotkey fn+f3. 44 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord Schakelen tussen beeldschermen Druk op fn+f4 om te schakelen tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn +f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het computerscherm als de monitor tegelijk. De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van de computer te ontvangen. De hotkey fn+f4 kan ook de weergave overschakelen tussen andere apparaten die van de computer weergavegegevens ontvangen. De volgende video-overdrachtstypen (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken) worden ondersteund door de hotkey fn+f4: ● LCD (beeldscherm van de computer) ● externe VGA (de meeste externe monitoren) Toetsenbord gebruiken 45 Power Assistant weergeven Druk op fn+f8 om Power Assistant te openen. Met Power Assistant kunt u systeeminstellingen configureren om het stroomverbruik en de accuwerktijd van de computer te optimaliseren. Power Assistant bevat hulpmiddelen en informatie op basis waarvan u goed doordachte beslissingen over energiebeheer kunt nemen. OPMERKING: Als Power Assistant niet is geïnstalleerd op de computer, wordt de informatie over de acculading weergegeven wanneer u op fn+f8 drukt. 46 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord Helderheid van het beeldscherm verlagen Druk op fn+f9 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de helderheid steeds verder te verlagen. Helderheid van het beeldscherm verhogen Druk op fn+f10 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de helderheid steeds verder te verhogen. Toetsenbord gebruiken 47 HP QuickLook 3 gebruiken Met QuickLook 3 kunt u agenda-items, contactgegevens, gegevens uit Postvak IN en taakgegevens uit Microsoft Outlook opslaan op de vaste schijf van de computer. Wanneer de computer is uitgeschakeld, kunt u op de QuickLook-knop van de computer drukken om deze informatie te bekijken zonder te hoeven wachten tot het besturingssysteem is opgestart. Met QuickLook 3 kunt u contactgegevens, agendagegevens, e-mailgegevens en taken beheren zonder de computer te hoeven opstarten. OPMERKING: QuickLook 3 ondersteunt de slaapstand of de hibernationstrand in Windows niet. Raadpleeg de helpfunctie van de QuickLook 3-software voor meer informatie over het configureren en gebruiken van QuickLook 3. Toetsenblokken gebruiken De computer is voorzien van een ingebed numeriek toetsenblok of een geïntegreerd numeriek toetsenblok. De computer ondersteunt tevens een optioneel extern numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok. Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer. Ingebed numeriek toetsenblok gebruiken Als de computer een ingebed numeriek toetsenblok heeft, kunt u de vijftien toetsen van het ingebedde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken als de toetsen van een extern toetsenblok. Wanneer het ingebedde numerieke toetsenblok is ingeschakeld, voert u met elke toets van dit toetsenblok de functie uit die wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek van de toets. 48 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord Onderdeel Beschrijving (1) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets, wordt het ingebedde numerieke toetsenbord ingeschakeld. (2) Ingebed numeriek toetsenblok Als u op deze toetsen drukt in combinatie met de fn-toets (terwijl num lk is geactiveerd), kunt u ze op dezelfde manier gebruiken als de toetsen op een extern numeriek toetsenblok. (3) Num lk-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke functies op het ingebedde numerieke toetsenblok. OPMERKING: De toetsenblokfunctie die actief is op het moment dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw actief wanneer de computer weer wordt ingeschakeld. Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen Druk op fn+num lk om het ingebedde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn+num lk om de toetsen weer normaal te kunnen gebruiken. OPMERKING: Het ingebedde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern toetsenbord of een extern toetsenblok is aangesloten op de computer. Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het ingebedde numerieke toetsenblok en de numerieke functie. Gebruik hiervoor de toets fn of de toetsencombinatie fn+shift. ● Als u de toetsenblokfunctie van een toetsenbloktoets wilt activeren wanneer het toetsenblok is uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt. ● Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, gebruikt u de toetsenbloktoetsen als volgt tijdelijk als standaardtoetsen: ◦ Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om een kleine letter te typen. ◦ Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen. Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken Als de computer een geïntegreerd numeriek toetsenblok heeft, kunt u de zeventien toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken als de toetsen van een extern toetsenblok. Toetsenblokken gebruiken 49 (1) Onderdeel Beschrijving Num lk-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke functies op het geïntegreerde numerieke toetsenblok. OPMERKING: De toetsenblokfunctie die actief is op het moment dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw actief wanneer de computer weer wordt ingeschakeld. (2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern numeriek toetsenblok. Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken Voor de meeste externe numerieke toetsenblokken geldt dat de werking van de toetsen afhangt van het wel of niet ingeschakeld zijn van num lock (num lock is standaard uitgeschakeld). Bijvoorbeeld: ● Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen. ● Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page up-toets of page down-toets. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num lock-lampje op de computer uit. U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok: ▲ 50 Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer. Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord Touchpad en toetsenbord reinigen Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de muisaanwijzer onverwachte bewegingen op het scherm maakt. U kunt dit voorkomen door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw handen regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt. WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten. Maak het toetsenbord regelmatig schoon om te voorkomen dat toetsen blijven hangen en om stof, pluis en vuildeeltjes te verwijderen, zodat deze niet vast komen te zitten onder de toetsen. U kunt een spuitbus met perslucht en een rietje gebruiken om lucht om en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen. Touchpad en toetsenbord reinigen 51 4 Multimedia Multimediavoorzieningen De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten: ● optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven ● geïntegreerde stereoluidsprekers om muziek te beluisteren ● geïntegreerde microfoons om zelf geluid op te nemen ● geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen ● vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt weergeven en beheren OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten. In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw computer gebruikt. Geluidsvolume aanpassen U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen: ● 52 Volumeregeling van de computer: ◦ Als u het geluid wilt uitschakelen of weer wilt inschakelen, drukt u op de knop Geluid uit (1). ◦ Als u het geluid zachter wilt zetten, houdt u de knop Geluid zachter (2) ingedrukt tot het gewenste geluidsvolume is bereikt. Hoofdstuk 4 Multimedia ◦ ● Als u het geluid harder wilt zetten, houdt u de knop Geluid harder (3) ingedrukt tot het gewenste geluidsvolume is bereikt. Volumeregeling van Windows: a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te schuiven. Klik op het pictogram Dempen om het geluid uit te schakelen. – of – a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klik op Volumemixer openen. b. In de kolom Volumeregeling zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar Volume omhoog of omlaag te bewegen. U kunt het geluid ook uitschakelen door op het pictogram Dempen te klikken. Als het pictogram Volume niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak: ● a. Klik met de rechtermuisknop in het systeemvak en klik op Eigenschappen. b. Klik op het tabblad Systeemvak. c. Schakel onder Systeempictogrammen het selectievakje Volume in. d. Klik op OK. Volumeregeling in applicaties: Het volume kan ook binnen bepaalde applicaties worden geregeld. Multimediasoftware De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De volgende gedeelten bevatten meer informatie over vooraf geïnstalleerde multimediasoftware en over het installeren van multimediasoftware vanaf een schijf. Multimediasoftware 53 Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken U opent vooraf geïnstalleerde multimediasoftware als volgt: ▲ Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken. OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen. OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over de software die bij de computer is geleverd. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven, of kunnen op de website van de fabrikant staan. Multimediasoftware vanaf een schijf installeren U installeert multimediasoftware als volgt vanaf een cd of dvd: 1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele externe optischeschijfeenheid. 2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard. 3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd. OPMERKING: Als de computer geen optischeschijfeenheid heeft, kunt u een (afzonderlijk aan te schaffen) externe optischeschijfeenheid aansluiten op een van de USB-poorten van de computer. 54 Hoofdstuk 4 Multimedia Audio Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken: ● muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers; ● geluid opnemen met de interne microfoons of een externe microfoon aansluiten; ● muziek downloaden van internet; ● multimediapresentaties maken met beeld en geluid; ● beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's; ● radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen ontvangen; ● audio-cd's maken of "branden". Externe audioapparatuur aansluiten WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid. Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten, raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips van belang: ● Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer. (Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de corresponderende connectoren op de computer.) ● Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat. OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat. Audiofuncties controleren U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt: 1. Selecteer Start > Configuratiescherm. 2. Klik op Hardware en geluiden. 3. Klik op Geluid. 4. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder Programma de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op de knop Testen. Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon. Audio 55 U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt: 1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder. 2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op. 3. Open Windows Media Player en speel het geluid af. OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis. ▲ 56 Om de audio-instellingen van de computer te bevestigen of te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Geluid op de taakbalk, of selecteert u Start > Configuratiescherm > Audio. Hoofdstuk 4 Multimedia Video Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken: ● films bekijken; ● spelletjes spelen via internet; ● afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties; ● externe videoapparatuur aansluiten. Externe monitor of projector aansluiten De computer heeft een externemonitorpoort en een DisplayPort waarop u externe monitoren en projectoren kunt aansluiten. Externemonitorpoort gebruiken Via de externemonitorpoort sluit u een extern VGA-weergaveapparaat aan op de computer, zoals een externe VGA-monitor of een VGA-projector. De externemonitorpoort is een analoge weergave-interface. ▲ Als u een VGA-weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan op de externemonitorpoort. OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te drukken op fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat. DisplayPort gebruiken Via de DisplayPort sluit u een digitaal weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op de computer. De DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale aansluitmogelijkheden. Video 57 ▲ Als u een digitaal weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan op de DisplayPort. OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te drukken op fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat. 58 Hoofdstuk 4 Multimedia Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) De computer kan ook een optischeschijfeenheid bevatten, die de functionaliteit van de computer vergroot. Met de optischeschijfeenheid kunt u gegevensschijven lezen, muziek afspelen en films bekijken. Optischeschijfeenheid herkennen ▲ Selecteer Start > Computer. Er verschijnt een overzicht van alle apparaten die op de computer zijn geïnstalleerd. U kunt een van de volgende soorten schijfeenheden hebben: ● dvd-rom-drive ● dvd±rw SuperMulti dubbellaags (DL) drive met LightScribe OPMERKING: Dubbellaags schijven kunnen meer data bevatten dan enkellaags schijven. Maar dubbellaags schijven die met dit station zijn gebrand, zijn misschien niet compatibel met veel bestaande enkellaags dvd-schijven en -spelers. ● Blu-ray ROM dvd±rw SuperMulti DL-drive OPMERKING: Sommige van deze schijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door uw computer. Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-ROM-drive, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's). Op deze schijven kunt u informatie opslaan, zoals muziek, foto's en films. Dvd's hebben een grotere opslagcapaciteit dan cd's. De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een Blu-ray Disc (BD)-drive is, kan deze ook bd's lezen. OPMERKING: Sommige vermelde optischeschijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door de computer. De vermelde schijfeenheden zijn niet per definitie alle optischeschijfeenheden die worden ondersteund. In de volgende tabel kunt u zien naar welke optische schijven de verschillende typen optischeschijfeenheden kunnen schrijven. Type optischeschijfeenheid Schrijven naar dvd±rw/r Schrijven naar dvd±rw dl Nee Nee Nee Nee Dvd±rw SuperMulti DL LightScribe-drive*† Ja Ja Ja Ja Blu-ray ROM dvd±rw SuperMulti DL-drive* Ja Ja Ja Nee Dvd-ROM-drive Schrijven naar cd-rw Label schrijven naar LightScribe-cd of LightScribe-dvd±rw/r *Op schijven met twee lagen kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op schijven met één laag. Echter, dubbellaags schijven die zijn gebrand met deze drive, zijn mogelijk niet compatibel met veel schijfeenheden en spelers voor enkellaags dvd's. Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 59 Type optischeschijfeenheid Schrijven naar cd-rw Schrijven naar dvd±rw/r Schrijven naar dvd±rw dl Label schrijven naar LightScribe-cd of LightScribe-dvd±rw/r † LightScribe-schijven moeten afzonderlijk worden aangeschaft. LightScribe maakt een grijswaardenafbeelding, vergelijkbaar met een zwart-witfoto. VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van een cd, dvd of bd of terwijl er wordt geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van audio- of videokwaliteit of verlies van audio- of videoafspeelfunctionaliteit. Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's) Een optischeschijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden gebruikt voor de opslag van digitale data, worden ook gebruikt voor commerciële audio-opnamen en zijn handig voor persoonlijke opslagdoeleinden. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk gebruikt voor films, software en backups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als cd's maar hebben een veel grotere opslagcapaciteit. OPMERKING: Mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid in uw computer niet alle typen optische schijven die in dit gedeelte worden beschreven. Cd-r-schijven Gebruik cd-r-schijven (één keer schrijven) om permanente archieven aan te leggen en bestanden uit te wisselen. Kenmerkende toepassingen zijn: ● Distributie van grote presentaties ● Uitwisseling van gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens ● Maken van eigen muziek-cd's ● Permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privé-bestanden ● Bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven. Cd-rw-schijven Gebruik een cd-rw-schijf (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die vaak moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn: ● Ontwikkeling en beheer van grote documenten en projectbestanden ● Vervoer van werkbestanden ● Maken van wekelijkse backups van bestanden op de vaste schijf ● Continu bijwerken van foto's, video, audio en gegevens Dvd±r-schijven Gebruik lege dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven. 60 Hoofdstuk 4 Multimedia Dvd±rw-schijven Gebruik dvd±rw-schijven als u eerder opgeslagen gegevens wilt kunnen wissen of overschrijven. Dit type schijf is ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan worden gewijzigd. LightScribe dvd+r-schijven Gebruik LightScribe dvd+r-schijven voor het delen en opslaan van gegevens, privé-video's en foto's. Deze schijven zijn lees-compatibel met de meeste dvd-ROM-drives en dvd-videospelers. Met een drive die LightScribe ondersteunt en LightScribe-software kunt u gegevens naar de schijf schrijven en vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf. Blu-ray Discs (bd's) Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder highdefinition video. Op een enkellaags Blu-ray Disc kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf keer de opslagcapaciteit van een enkellaags dvd (4,7 GB). Op een dubbellaags Blu-ray Disc kan 50 GB worden opgeslagen, bijna zes keer de opslagcapaciteit van een dubbellaags dvd (8,5 GB). Kenmerkende toepassingen zijn: ● Opslag van grote hoeveelheden gegevens ● high-definition video afspelen en opslaan ● Videospellen OPMERKING: Aangezien Blu-ray een nieuwe indeling is met nieuwe technologieën, kunnen zich bepaalde problemen voordoen met schijven, digitale aansluiting, compatibiliteit en/of prestaties. Het gaat hierbij niet om gebreken in het product. Een perfecte weergave op alle systemen is niet gegarandeerd. Cd, dvd of bd afspelen 1. Zet de computer aan. 2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen. 3. Trek de lade uit (2). 4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de schijf op de as in de lade met het label naar boven. OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen. Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 61 5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3). 6. Sluit de lade. Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken. OPMERKING: Bij het afspelen van een bd bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter is aangesloten op een externe voedingsbron. Automatisch afspelen configureren 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Cd's of andere media automatisch afspelen. 2. Controleer of de optie Automatisch afspelen voor alle media en apparaten gebruiken is ingeschakeld. 3. Klik op Kies een standaardinstelling en selecteer daarna een van de beschikbare opties voor elk weergegeven mediatype. 4. Klik op Opslaan. OPMERKING: Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen. Regio-instelling voor dvd's wijzigen De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten. U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regioinstelling van de dvd-drive. VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen. De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive. Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen. 62 Hoofdstuk 4 Multimedia U wijzigt de instelling als volgt met het besturingssysteem: 1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen. 2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer. OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windowsinstellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. 3. Klik op het plusje (+) naast Dvd-/cd-rom-stations. 4. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik vervolgens op Eigenschappen. 5. Klik op het tabblad DVD-regio en wijzig de instelling. 6. Klik op OK. Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het toepasselijke auteursrecht. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden. VOORZICHTIG: U beperkt het risico van verlies van gegevens of beschadiging van een schijf door de volgende richtlijnen in acht te nemen: Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft. Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt. Sluit alle programma's af voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schijfsoftware die u gebruikt. Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een doelschijf. Sla de gegevens eerst op uw vaste schijf op en brandt ze vervolgens van de vaste schijf naar de doelschijf. Gebruik het toetsenbord van de computer niet of verplaats de computer niet als de computer naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen. OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over het gebruik van de software die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt op cd of dvd of in de helpfunctie van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan. Een cd, dvd of bd kopiëren 1. Selecteer Start > Alle programma's > Roxio > Creator Business. 2. Klik in het rechterdeelvenster op Copy Disc (Schijf kopiëren). 3. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid. 4. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder op het scherm. Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 63 Creator Business leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste schijf. 5. Verwijder, wanneer u hier om wordt verzocht, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en plaats een lege schijf in de schijfeenheid. Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen. Cd of dvd maken (branden) Als de optischeschijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw is, kunt u met behulp van software zoals Windows Media Player gegevens- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en WAVmuziekbestanden. Voor het branden van videobestanden op een cd of dvd gebruikt u MyDVD. Neem de volgende richtlijnen in acht wanneer u een cd of dvd brandt: ● Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt. ● Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd. ● Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden. ● Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan worden gewijzigd. ● Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen. Raadpleeg de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen. ● Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan muziekbestanden met andere indelingen, en het proces voor het maken van een MP3-schijf is gelijk aan het proces voor het maken van een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op computers waarop MP3-software is geïnstalleerd. Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden: 1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf. 2. Plaats een lege cd of dvd in de optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele externe optischeschijfeenheid. 3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer de software die u wilt gebruiken. 4. Selecteer het type cd of dvd dat u wilt maken: gegevens, audio of video. 5. Klik met de rechtermuisknop op Start, Verkennen en navigeer naar de map waarin de bronbestanden zijn opgeslagen. 6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege optische schijf bevat. 7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft gekozen. Kijk voor specifieke aanwijzingen in de instructies van de softwarefabrikant. Deze aanwijzingen kunnen bij de software zitten, op schijf staan of op de website van de fabrikant. 64 Hoofdstuk 4 Multimedia VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van toepasselijk auteursrecht. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden. Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen 1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig zo ver mogelijk uit (2). 2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan. OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig enigszins schuin bij het verwijderen. 3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje. Problemen oplossen In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en mogelijke oplossingen beschreven. De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd of bd 1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de schijfeenheid. 2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver mogelijk uit (2). Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 65 3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan. OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig enigszins schuin bij het verwijderen. 4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje. De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd Als Windows een aangesloten apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Als u vermoedt dat de dvd/cd-rom-drive niet wordt gedetecteerd, controleert u of de optischeschijfeenheid staat vermeld in Apparaatbeheer. 66 1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid. 2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Apparaatbeheer. Klik op Doorgaan als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen. 3. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast Schijfstations of Dvd/cd-romstations, tenzij er al een minteken (-) voor staat. Zoek naar de vermelding van een optischeschijfeenheid. 4. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van de optischeschijfeenheid om de volgende taken uit te voeren: ● het stuurprogramma bijwerken; ● de installatie van het apparaat ongedaan maken; Hoofdstuk 4 Multimedia ● scannen op hardwarewijzigingen. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert eventuele vereiste standaardstuurprogramma's. ● Klik op Eigenschappen om te zien of het apparaat correct werkt. ◦ Klik op Problemen oplossen om problemen te verhelpen. ◦ Klik op het tabblad Stuurprogramma om stuurprogramma's voor dit apparaat bij te werken, uit te schakelen of de installatie ervan ongedaan te maken. Een schijf wordt niet afgespeeld ● Sla uw werk op en sluit alle geopende programma’s af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt. ● Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd, dvd of bd afspeelt. ● Controleer of de schijf juist is geplaatst. ● Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand. ● Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken. ● Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen. Activeer de hibernationstand of slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Als dit bericht verschijnt, klikt u op Nee. Nadat u op Nee heeft geklikt, kan het volgende gebeuren: ◦ Het afspelen wordt hervat. – of – ◦ ● Mogelijk wordt het afspeelscherm van het multimediaprogramma gesloten. Klik op de knop Afspelen in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het voor dat u het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten. Maak systeembronnen vrij: Schakel externe apparatuur als printers en scanners uit. Door ze los te koppelen maakt u waardevolle systeembronnen vrij, hetgeen resulteert in betere afspeelprestaties. Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks verschil waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is geen verschil bij het bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem terugbrengt tot 16-bits kleur. Ga hiervoor als volgt te werk: 1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad (maar niet op een pictogram) en selecteer Aanpassen > Beeldscherminstellingen. 2. Stel Kleuren in op Normaal (16-bits). Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 67 Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Cd's of andere media automatisch afspelen. 2. Controleer of de optie Automatisch afspelen voor alle media en apparaten gebruiken is ingeschakeld. 3. Klik op Opslaan. Als u een cd, dvd of bd in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten. Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ● Maak de schijf schoon. ● Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn: ◦ Verbreek de verbinding met internet. ◦ Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad: 1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer Aanpassen > Beeldscherminstellingen. 2. Stel Kleuren in op Normaal (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd. ◦ Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat. Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm 1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen. 2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm wordt: a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer Aanpassen > Beeldscherminstellingen. b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op. OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm. Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, selecteert u Start > Help en ondersteuning. Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is 68 ● Controleer of alle programma's zijn afgesloten. ● Schakel de slaapstand en de hibernationstand uit. ● Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Raadpleeg de gebruikershandleidingen voor meer informatie over schijftypen. ● Controleer of de schijf correct is geplaatst. ● Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw. Hoofdstuk 4 Multimedia ● Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de vaste schijf. ● Installeer het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt opnieuw. Dit stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd/cd-rom-stations in Apparaatbeheer. Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd 1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid. 2. Klik op Start en typ apparaatbeheer in het vak Zoekopdracht starten. Tijdens het typen verschijnen er zoekresultaten in het deelvenster boven het vak. 3. Klik in het deelvenster met resultaten op Apparaatbeheer. Klik op Doorgaan als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen. 4. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast het type stuurprogramma dat u wilt verwijderen en opnieuw wilt installeren (bijvoorbeeld Dvd/cd-rom's, modems, enzovoort), tenzij er al een minteken (-) voor staat. 5. Klik op een vermeld stuurprogramma en druk op de toets Delete. Wanneer u hierom wordt gevraagd, bevestigt u dat u het stuurprogramma wilt verwijderen. Start de computer echter niet opnieuw op. Herhaal dit voor eventuele andere stuurprogramma's die u wilt verwijderen. 6. Klik in het venster Apparaatbeheer op het pictogram Zoeken naar gewijzigde apparaten in de werkbalk. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert standaardstuurprogramma's voor alle apparaten waarvoor stuurprogramma's vereist zijn. OPMERKING: Wanneer u wordt verzocht de computer opnieuw op te starten, slaat u alle open bestanden op en voert u een herstart uit. 7. Open indien nodig Apparaatbeheer opnieuw en controleer of de stuurprogramma's nu wel staan vermeld. 8. Probeer het apparaat te gebruiken. Als het probleem niet is opgelost door het verwijderen en opnieuw installeren van de standaard apparaatstuurprogramma's, moet u mogelijk de stuurprogramma's bijwerken middels de in het volgende gedeelte beschreven procedures. Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen Volg een van de onderstaande procedures om apparaatstuurprogramma's van HP te verkrijgen. U gebruikt het hulpprogramma HP Update als volgt: 1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Update. 2. Klik op het HP welkomstscherm op Settings (Instellingen) en selecteer een tijdstip waarop het hulpprogramma moet controleren op software-updates op internet. 3. Klik op Next (Volgende) om onmiddellijk te controleren op HP software-updates. Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 69 U gebruikt de website van HP als volgt: 1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio. 2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het nummer van uw computermodel in het productvak. 3. Druk op enter en volg de instructies op het scherm. Apparaatstuurprogramma's van Microsoft verkrijgen U kunt de recentste Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen via Microsoft® Update. U kunt instellen dat deze voorziening automatisch moet controleren of er updates voor hardwarestuurprogramma's, het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn, en deze vervolgens moet installeren. U gebruikt Microsoft Update als volgt: 70 1. Open uw internetbrowser, ga naar http://www.microsoft.com en klik op Beveiliging & updates. 2. Klik op Microsoft Update om de recentste updates voor uw computerbesturingssysteem, programma's en hardware te verkrijgen. 3. Volg de instructies op het scherm om Microsoft Update te installeren. Klik op Doorgaan als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen. 4. Klik op Instellingen wijzigen en kies een tijd waarop Microsoft Update moet controleren of er updates voor het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn. 5. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd. Hoofdstuk 4 Multimedia Webcam (alleen bepaalde modellen) De computer heeft mogelijk een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken, een video op te nemen of een geluidsopname te maken. U kunt de gemaakte foto, video-opname of geluidsopname weergeven en op de vaste schijf van de computer opslaan. Als u de webcam en de HP webcamsoftware wilt gebruiken, selecteert u Start > Alle programma's > Webcam Applications (Webcamapplicaties) > HP Webcam. Met behulp van de webcamsoftware kunt u de volgende voorzieningen uitproberen: ● Video: u kunt webcamvideobeelden opnemen en afspelen. ● Audio: u kunt geluid opnemen en afspelen. ● Streaming video: deze voorziening kunt u gebruiken in combinatie met expresberichtensoftware die UVC-camera's (Universal Video Class) ondersteunt. ● Snapshots: hiermee kunt u foto's maken. ● Business Card Reader: hiermee kunt u visitekaartjes gebruiken om een database met contactgegevens op te bouwen. OPMERKING: Voor informatie over het gebruik van software in combinatie met de geïntegreerde webcam raadpleegt u de helpfunctie van de webcamsoftware. Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de geïntegreerde webcam: ● Zorg dat u de meest recente versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een videogesprek begint. ● De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren. OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall, schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in. Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan. Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor verdere informatie. ● Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de webcam en buiten het beeldveld. Webcameigenschappen aanpassen U kunt eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan worden geopend vanuit verschillende programma's die met de geïntegreerde webcam kunnen werken. Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of eigenschappenmenu. ● Brightness (Helderheid): regelt de hoeveelheid licht in het beeld. Een hogere instelling voor helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een donkerder beeld. ● Contrast (Contrast): regelt het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld. Een hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast behoudt het dynamische bereik van het oorspronkelijke beeld, maar zorgt voor een vlakkere weergave. Webcam (alleen bepaalde modellen) 71 ● Hue (Kleurtint): regelt het aspect van een kleur dat de kleur onderscheidt van andere kleuren (waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint. ● Saturation (Verzadiging): regelt de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een hogere instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor verzadiging zorgt voor een subtieler beeld. ● Sharpness (Scherpte): regelt de definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor een zachter beeld. ● Gamma (Kleurgamma): regelt het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of middentonen van het beeld. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren nog donkerder worden. Voor meer informatie over het gebruik van de webcam selecteert u Start > Help en ondersteuning. Opnamen van visitekaartjes maken U kunt de webcam gebruiken in combinatie met het programma HP Business Card Reader om opnamen te maken van visitekaartjes en de tekst te exporteren naar vele types adresboekprogramma's, zoals Contactpersonen in Microsoft® Outlook. U maakt als volgt een opname van een visitekaartje: 1. Open HP Business Card Reader door Start > Alle programma's > HP > HP Business Card Reader te selecteren. 2. Om een opname te maken van één visitekaartje, klikt u op Quick Scan. – of – Om een opname te maken van meerdere visitekaartjes, klikt u op Multi Scan. 72 Hoofdstuk 4 Multimedia 3. Plaats een visitekaartje in het slot voor visitekaartjes aan de voorkant van de computer (1) en schuif het kaartje naar rechts (2) om het te centreren onder de webcam. OPMERKING: Als er tekst wordt afgedekt door het slot, draait u het kaartje 180 graden met de tekst naar de webcam gericht. 4. Breng het beeldscherm (1) langzaam omlaag tot het webcamlampje (2) knippert en u een geluid hoort. Dit geeft aan dat de webcam heeft scherpgesteld. De webcam wordt ingeschakeld en het scanproces start onmiddellijk. U hoort een camerasluitergeluid wanneer de opname wordt gemaakt en de informatie van het kaartje wordt automatisch ingevuld in de velden. 5. Als u opnamen maakt van meerdere visitekaartjes, verwijdert u het visitekaartje en plaatst u het volgende kaartje. Het webcamlampje gaat branden zodra op het kaartje is scherpgesteld. De webcam maakt vervolgens een opname van het visitekaartje en het webcamlampje gaat uit. Webcam (alleen bepaalde modellen) 73 Herhaal deze stap voor volgende visitekaartjes. OPMERKING: Beweeg het beeldscherm niet en breng het niet omhoog tot u alle visitekaartjes heeft vastgelegd. 6. Wanneer u klaar bent met het maken van opnamen van visitekaartjes, haalt u het visitekaartje uit het slot en brengt u het beeldscherm omhoog. 7. Controleer of alle informatie volledig is vastgelegd in Business Card Reader. Raadpleeg de helpfunctie van de software voor meer informatie over het gebruik van Business Card Reader. 74 Hoofdstuk 4 Multimedia 5 Energiebeheer Opties voor energiebeheer instellen Energiebesparende standen gebruiken Standaard zijn twee energiebesparende standen ingeschakeld: de slaapstand en de hibernationstand. Wanneer de slaapstand wordt ingeschakeld, knippert het aan/uit-lampje en wordt de inhoud van het scherm gewist. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen, zodat u de slaapstand sneller kunt beëindigen dan de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd is geactiveerd of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de hibernationstand geactiveerd. Als de hibernationstand is geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationstandbestand op de vaste schijf en wordt de computer uitgeschakeld. VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke audio- of videoverslechtering, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens. OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken. OPMERKING: Als er een schijf is geparkeerd door HP 3D DriveGuard, zal de computer de slaapstand of de hibernationstand niet activeren en wordt het beeldscherm uitgeschakeld. Slaapstand activeren of beëindigen Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15 minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 30 minuten inactief is geweest en op een externe voedingsbron werkt. U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows®. Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren: ● Sluit het beeldscherm. ● Druk op fn+f3. ● Klik op Start en klik vervolgens op het pictogram van de aan/uit-knop. ● Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Vergrendelen en klik vervolgens op Slaapstand. Opties voor energiebeheer instellen 75 U beëindigt als volgt de slaapstand: ▲ Druk kort op de aan/uit-knop. Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd. OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt. Hibernationstand activeren of beëindigen Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 1080 minuten (18 uur) minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, als de computer 1080 minuten (18 uur) minuten inactief is geweest en op een externe voedingsbron werkt of als de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt. U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. U activeert als volgt de hibernationstand: 1. Klik op Start en klik vervolgens op de pijl naast de knop Vergrendelen. 2. Klik op Sluimerstand. U beëindigt als volgt de hibernationstand: ▲ Druk kort op de aan/uit-knop De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd. OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt. Energiemeter gebruiken De Energiemeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de Energiemeter heeft u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander energiebeheerschema selecteren. ● Beweeg de cursor over het pictogram van de Energiemeter om de acculading en het huidige energiebeheerschema weer te geven. ● Klik op het pictogram van de Energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen tot Energiebeheer. Aan de verschillende pictogrammen van de Energiemeter kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe netvoeding werkt. Als de accu een kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram ook een bericht weer. Ga als volgt te werk om het pictogram van de Energiemeter te verbergen of weer te geven: 76 1. Klik met de rechtermuisknop op de taakbalk en klik op Eigenschappen. 2. Klik op het tabblad Systeemvak. Hoofdstuk 5 Energiebeheer 3. Schakel onder Systeempictogrammen het selectievakje Energie uit om het pictogram van de Energiemeter te verbergen, of schakel het selectievakje Energie in om het pictogram van de Energiemeter weer te geven. 4. Klik op OK. Energiebeheerschema's gebruiken Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen of de prestaties van de computer te maximaliseren. U kunt de instellingen van energiebeheerschema’s aanpassen of uw eigen energiebeheerschema maken. Huidig energiebeheerschema weergeven ▲ Beweeg de cursor over het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. – of – Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer. Ander energiebeheerschema selecteren ▲ Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in de lijst. – of – Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer en selecteer een energiebeheerschema in de lijst. Energiebeheerschema’s aanpassen 1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties. – of – Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer. 2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen. 3. Verander waar nodig de wachttijden voor Beeldscherm uitschakelen na en Computer in slaapstand zetten na. 4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen. Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen van de slaapstand of de hibernationstand: 1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer. 2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen. Opties voor energiebeheer instellen 77 78 3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn. 4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen). 5. Klik op Wijzigingen opslaan. Hoofdstuk 5 Energiebeheer Power Assistant (Energie-assistent, alleen bepaalde modellen) gebruiken Met Power Assistant kunt u systeeminstellingen configureren om het stroomverbruik en de accuwerktijd van de computer te optimaliseren. Power Assistant bevat hulpmiddelen en informatie op basis waarvan u goed doordachte beslissingen over energiebeheer kunt nemen: ● voorspellingen over stroomverbruik in hypothetische systeemconfiguraties; ● vooraf gedefinieerde energieprofielen; ● gebruiksgegevens en grafieken die trends in het stroomverbruik over langere perioden aangeven. Power Assistant starten U start Power Assistant als volgt wanneer Windows actief is: Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Power Assistant. – of – Druk op fn+f8. Power Assistant wordt geopend en de volgende tabbladen verschijnen: ● Settings (Instellingen): dit is de startpagina, met informatie over de acculading en het stroomverbruik. ● Preferences (Voorkeuren): hier kunt u voorkeuren voor apparaten instellen. ● Usage Details (Gebruiksgegevens): hier kunt u informatie over het computergebruik invoeren. ● Charts (Diagrammen): hier worden diagrammen en grafieken van het stroomverbruik weergegeven. ● About (Info): hier worden de helpfunctie en de versiegegevens van Power Assistant weergegeven. Raadpleeg de helpfunctie van de Power Assistant-software voor informatie over het gebruiken, configureren en beheren van Power Assistant. Externe netvoeding gebruiken Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten: WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde compatibele adapter. ● Goedgekeurde netvoedingsadapter ● Optioneel dockingapparaat Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties: Power Assistant (Energie-assistent, alleen bepaalde modellen) gebruiken 79 WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig. ● wanneer u een accu oplaadt of kalibreert; ● wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast; ● wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft. Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende: ● De accu laadt op. ● Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm. Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende: ● De computer schakelt over op accuvoeding. ● De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Druk op de hotkey fn+f10 om de helderheid van het beeldscherm te verhogen, of sluit de netvoedingsadapter weer aan. Netvoedingsadapter aansluiten WAARSCHUWING! U kunt als volgt het risico van een elektrische schok en schade aan de apparatuur beperken: Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is. Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het netsnoer los te koppelen van de computer). Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening. U sluit als volgt de computer aan op een externe voedingsbron: 80 1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector van de computer (1). 2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2). 3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3). Hoofdstuk 5 Energiebeheer Accuvoeding gebruiken Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding. Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer. OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f10 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan. U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron. WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij HP. De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren. Informatie over accu's vinden in Help en ondersteuning Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma's voor en informatie over de accu: ● Battery Check (Accucontrole) om de prestaties van de accu te controleren; ● informatie over kalibratie, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren; ● informatie over soorten accu’s, specificaties, levensduur en capaciteit. U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's: ▲ Selecteer Start > Help en ondersteuning > Learn (Leren) > Power Plans: Frequently Asked Questions (Energieschema's: veelgestelde vragen). Battery Check gebruiken Battery Check (Accucontrole) biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst. Accuvoeding gebruiken 81 Ga als volgt te werk om Battery Check uit te voeren: 1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer. OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron. 2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Troubleshoot (Problemen oplossen) > Power, Thermal and Mechanical (Voeding, warmte en mechanische werking). 3. Klik op het tabblad Energie en klik op Battery Check (Accucontrole). Battery Check onderzoekt de accu en de cellen ervan om te kijken of ze goed functioneren, en rapporteert vervolgens de resultaten van het onderzoek. Acculading weergeven ▲ Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. – of – Bekijk een benadering van de overgebleven accuwerktijd in minuten in het Mobiliteitscentrum van Windows. ▲ Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Windows Mobiliteitscentrum. – of – Selecteer Start > Configuratiescherm > Draagbare computer > Windows Mobiliteitscentrum. De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als de accu op het huidige niveau voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd afspeelt en neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt. Accu plaatsen of verwijderen VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel de computer uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan. U plaatst de accu als volgt: 1. 82 Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. Hoofdstuk 5 Energiebeheer 2. Plaats de accu (1) in de accuruimte totdat de accu op zijn plaats zit. De accuontgrendeling (2) vergrendelt de accu automatisch. U verwijdert de accu als volgt: 1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. 2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen. 3. Verwijder de accu uit de computer (2). Accu opladen WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig. De accu wordt opgeladen wanneer de computer op een externe voedingsbron is aangesloten met een netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat. De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld. Accuvoeding gebruiken 83 Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur. Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de acculading te optimaliseren: ● Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer inschakelt. ● Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat. OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is. ● Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van de volledige lading. ● Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats van op te laden. Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan: ● Oranje: de accu wordt opgeladen. ● Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen. ● Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen. ● Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is. Accuwerktijd maximaliseren De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de functies u gebruikt terwijl de computer op de accu werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen. Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd: ● Verlaag de helderheid van het scherm. ● Controleer de instelling van Energiebesparing in Energiebeheer. ● Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen. ● Bewaar de accu op een koele, droge plaats. Omgaan met een lage acculading In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes. 84 Hoofdstuk 5 Energiebeheer Lage acculading herkennen Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje knipperen. Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en gaat het acculampje snel knipperen. Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende: ● Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat, wordt de hibernationstand geactiveerd. ● Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat. Accuvoeding gebruiken 85 Problemen met lage acculading verhelpen VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau van de accu in de computer kritiek laag is geworden. Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is ▲ Sluit een van de volgende apparaten aan: ● netvoedingsadapter ● optioneel dockingapparaat ● optionele voedingsadapter Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is 1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand. 2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu. 3. Zet de computer aan. Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is ▲ Activeer de hibernationstand. – of – Sla uw werk op en sluit de computer af. Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt te werk: 1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron. 2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken. Accu kalibreren Kalibreer een accu in de volgende gevallen: ● als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn ● als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren. Stap 1: laad de accu volledig op WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig. OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld. 86 Hoofdstuk 5 Energiebeheer U laadt als volgt de accu volledig op: 1. Plaats de accu in de computer. 2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron. Het acculampje van de computer gaat branden. 3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is opgeladen. Het acculampje van de computer gaat uit. Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit 1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties. – of – Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer. 2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen. 3. Noteer de instellingen in de kolommen Het beeldscherm uitschakelen na en De computer in slaapstand zetten na, zodat u deze instellingen na de kalibratie weer kunt opgeven. 4. Selecteer voor zowel Het beeldscherm uitschakelen na als De computer in slaapstand zetten na de instelling Nooit. 5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen. 6. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na. 7. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat u deze instelling na de kalibratie weer kunt opgeven. 8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit. 9. Klik op OK. 10. Klik op Wijzigingen opslaan. Accuvoeding gebruiken 87 Stap 3: ontlaad de accu Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen, ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter sneller. ● Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat u de ontladingsprocedure start. ● Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het ontladingsproces: ◦ De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld. ◦ De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is. ◦ De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd. Ga als volgt te werk om accu te ontladen: 88 1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer niet uit. 2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het acculampje uit en wordt de computer afgesloten. Hoofdstuk 5 Energiebeheer Stap 4: laad de accu volledig op Ga als volgt te werk om de accu op te laden: 1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit. U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat sneller wanneer de computer is uitgeschakeld. 2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en het acculampje uit is. Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt. 1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties. – of – Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer. 2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen. 3. Voer de instellingen die u heeft genoteerd voor de items in de kolom Op accu opnieuw in. 4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen. 5. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na. 6. Voer de instelling die u heeft genoteerd voor Op accu opnieuw in. 7. Klik op OK. 8. Klik op Wijzigingen opslaan. Accuvoeding besparen ● Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor een lager energieverbruik. ● Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u deze niet gebruikt. ● Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u deze apparatuur niet gebruikt. ● Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze. ● Gebruik de hotkeys fn+f9 en fn+f10 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de omstandigheden. ● Activeer de slaap- of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken. Accuvoeding gebruiken 89 Accu opbergen VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om beschadiging van de accu te voorkomen. Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron. Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft. OPMERKING: Een opgeslagen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Als het ladingspercentage minder dan 50 procent is, moet u de accu opladen voordat u deze weer opbergt. Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt. Afvoeren van afgedankte accu's WAARSCHUWING! Probeer de batterij niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de batterij niet in aanraking komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico op brand en brandwonden. Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Accu vervangen De levensduur van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren. Battery Check laat u weten wanneer u de accu moet vervangen omdat een accucel niet goed werkt, of omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit "zwak" is geworden. U krijgt een melding waarin u wordt verwezen naar de website van HP. Daar vindt u informatie over hoe u een vervangende accu kunt bestellen. Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantiecode. OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt. 90 Hoofdstuk 5 Energiebeheer Netvoedingsadapter testen Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont: ● De computer start niet als deze is aangesloten op de netvoedingsadapter. ● Het beeldscherm gaat niet aan wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter en een externe netvoedingsbron. ● De aan/uit-knop brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter. U test de netvoedingsadapter als volgt: 1. Verwijder de accu uit de computer. 2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en op een stopcontact. 3. Zet de computer aan. ● Als de aan/uit-knop aan gaat, werkt de netvoedingsadapter naar behoren. ● Als de aan/uit-knop uit gaat, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden vervangen. Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Get assistance (Hulp inschakelen). Computer afsluiten VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft opgeslagen. Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's af, waaronder het besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld. Sluit de computer af in de volgende gevallen: ● als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer; ● als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten; ● als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron. U schakelt als volgt de computer uit: OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, moet de slaapstand of de hibernationstand eerst worden beëindigd, voordat u de computer kunt afsluiten. 1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af. 2. Klik op Start en klik vervolgens op de pijl naast de knop Vergrendelen. 3. Klik op Afsluiten. Netvoedingsadapter testen 91 Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld: 92 ● Druk op ctrl+alt+delete en druk vervolgens op de aan/uit-knop. ● Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt. ● Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer. Hoofdstuk 5 Energiebeheer 6 Schijfeenheden Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen De computer is voorzien van een vaste schijf (met een roterende schijf) of een SSD (solid-state drive) met solid-state geheugen. Omdat een SSD geen bewegende onderdelen bevat, genereert deze minder warmte dan een vaste schijf. Selecteer Start > Computer om de in de computer geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven. OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windowsinstellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Schijfeenheden hanteren Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures. Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen 93 VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken: Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten. Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent. Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan. Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op. Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de computer is afgesloten of in de slaapstand of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via het besturingssysteem weer uit. Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst. Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als een optionele optischeschijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen. Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de accu de enige voedingsbron is. Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid. Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid. Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt. Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat. Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band, worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden. 94 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden Prestaties van de vaste schijf verbeteren Schijfdefragmentatie gebruiken Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste schijf zodat het systeem efficiënter werkt. Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt deze toepassing zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken. HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment Schijfdefragmentatie handmatig starten. OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's. U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt: 1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Schijfdefragmentatie. 2. Klik op Nu defragmenteren. OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windowsinstellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie. Schijfopruiming gebruiken Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt. U gebruikt Schijfopruiming als volgt: 1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Schijfopruiming. 2. Volg de instructies op het scherm. Prestaties van de vaste schijf verbeteren 95 HP 3D DriveGuard gebruiken HP 3D DriveGuard beschermt de vaste schijf door deze te parkeren en I/O-verzoeken tegen te houden, wanneer zich de volgende gebeurtenissen voordoen: ● U laat de computer vallen. ● U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt. Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vasteschijfeenheid door HP 3D DriveGuard weer vrijgegeven voor normale werking. OPMERKING: Omdat SSD's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D DriveGuard niet nodig. OPMERKING: Als de upgraderuimte een vaste schijf bevat, wordt de vaste schijf beschermd door HP 3D DriveGuard. Vaste schijven die zijn geplaatst in een optioneel dockingapparaat of zijn aangesloten op een USB-poort, worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard. Raadpleeg de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard-software voor meer informatie. Status van HP 3D DriveGuard herkennen Als de kleur van het schijfeenheidlampje op de computer is veranderd in oranje, geeft dit aan dat de schijfeenheid is geparkeerd. Als u wilt achterhalen of schijfeenheden worden beschermd en of een schijfeenheid is geparkeerd, opent u het Mobiliteitscentrum: ● Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over het pictogram van de vasteschijfeenheid. ● Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven over het pictogram van de vasteschijfeenheid. ● Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het pictogram van de vasteschijfeenheid. OPMERKING: Het pictogram in het Mobiliteitscentrum geeft mogelijk niet de laatste status weer voor de schijfeenheid. Als u statuswijzigingen direct wilt zien, kunt u het systeemvakpictogram inschakelen. Ga als volgt te werk om de weergave van het pictogram in het systeemvak in te schakelen: 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard. 2. Klik naast Icon in System Tray (Pictogram in systeemvak) op Show (Weergeven). 3. Klik op OK. Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren: ● De computer sluit niet af. ● De computer activeert niet automatisch de slaapstand of de hibernationstand, behalve in de situatie beschreven in de opmerking hieronder. OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd. ● 96 Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Alarms (Waarschuwingen) van Eigenschappen voor Energiebeheer worden niet geactiveerd. Hoofdstuk 6 Schijfeenheden HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand of hibernationstand te activeren voordat u de computer verplaatst. HP 3D DriveGuard software gebruiken Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren: ● HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen. OPMERKING: Of iemand toestemming heeft om HP 3D DriveGuard in of uit te schakelen, hangt af van bepaalde gebruikersrechten. Daarnaast kunnen gebruikers met beheerdersrechten de rechten wijzigen voor gebruikers die geen beheerdersrechten hebben. ● Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard. Ga als volgt te werk om HP 3D DriveGuard te openen en de instellingen te wijzigen: 1. Klik in het Mobiliteitscentrum op het pictogram van de vasteschijfeenheid om het venster van HP 3D DriveGuard te openen. – of – Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard. Klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen. 2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen. 3. Klik op OK. HP 3D DriveGuard gebruiken 97 Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen VOORZICHTIG: Ga als volgt te werk om te voorkomen dat er informatie verloren gaat of het systeem niet meer reageert: Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. U verwijdert als volgt een vaste schijf: 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. 6. Verwijder de accu uit de computer. 7. Draai de twee schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf los (1). 8. Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf (2). 9. Draai de schroef van de vaste schijf los (1). 10. Trek het lipje van de vaste schijf (2) naar rechts om de vaste schijf los te maken. 98 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden 11. Til de vaste schijf (3) uit de vasteschijfruimte. U installeert als volgt een vaste schijf: 1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1). 2. Trek het vasteschijflipje (2) naar links om de vaste schijf vast te maken. 3. Draai de schroef van de vaste schijf vast (3). 4. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer. 5. Plaats het afdekplaatje terug (2). Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen 99 6. Draai de schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3). 7. Plaats de accu terug. 8. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 9. Zet de computer aan. 100 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen In the upgraderuimte kunt u een vaste schijf of een optischeschijfeenheid plaatsen. Beschermplaatje verwijderen In de upgraderuimte kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Het beschermplaatje moet worden verwijderd voordat een schijfeenheid in de upgraderuimte wordt geplaatst. U verwijdert het plaatje als volgt: 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de upgraderuimte naar u toe. 6. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1). 7. Duw met een gewone schroevendraaier voorzichtig tegen het nokje om de optischeschijfeenheid te ontgrendelen (2). 8. Verwijder het beschermplaatje (3) uit de upgraderuimte. Vaste schijf vervangen VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer reageert: Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de hibernationstand staat. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 101 Ga als volgt te werk om een vaste schijf uit de upgraderuimte te verwijderen: 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak, met de upgraderuimte naar u toe. 6. Verwijder de accu uit de computer. 7. Verwijder de schroefbeschermingen (1) en verwijder daarna de vier schroeven van de vaste schijf (2). 8. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1). 9. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de vaste schijf te ontgrendelen (2). 102 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden 10. Verwijder de vaste schijf uit de upgraderuimte. Ga als volgt te werk om een vaste schijf in de upgraderuimte te installeren: 1. Plaats de vaste schijf in de upgraderuimte. 2. Draai de schroef van de upgraderuimte vast. Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 103 3. Breng de vier schroeven van de vaste schijf weer aan (1) en plaats daarna de schroefbeschermingen terug (2). 4. Plaats de accu terug. 5. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 6. Zet de computer aan. Optischeschijfeenheid vervangen VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer reageert: Sluit de computer af voordat u de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de optischeschijfeenheid niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de hibernationstand staat. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. Ga als volgt te werk om de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte te verwijderen: 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak, met de upgraderuimte naar u toe. 6. Verwijder de accu uit de computer. 7. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1). 104 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden 8. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de optischeschijfeenheid te ontgrendelen (2). 9. Verwijder de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte. Ga als volgt te werk om een optischeschijfeenheid in de upgraderuimte te installeren: 1. Plaats de optischeschijfeenheid in de upgraderuimte. Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 105 2. Draai de schroef van de upgraderuimte vast. 3. Plaats de accu terug. 4. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 5. Zet de computer aan. 106 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden 7 Externe apparatuur USB-apparaat gebruiken USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub. Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software. Uw computermodel heeft twee USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0-apparaten. Een optioneel dockingapparaat of een USB-hub biedt extra USB-poorten die voor de computer kunnen worden gebruikt. USB-apparaat aansluiten VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om beschadiging van de USB-connector te voorkomen. ▲ Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat aan op de USB-poort. Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal. OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend. USB-apparaat gebruiken 107 USB-apparaat stopzetten en verwijderen VOORZICHTIG: Zet het USB-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt. VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van de USB-connector te voorkomen. Ga als volgt te werk om een USB-apparaat stop te zetten en te verwijderen: 1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. 2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat. OPMERKING: Als het USB-apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten voordat u het verwijdert. 3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK. 4. Koppel het apparaat los. Ondersteuning voor oudere USB-systemen USB-ondersteuning voor oudere systemen (in de fabriek geactiveerd) maakt de volgende acties mogelijk. ● Het gebruik tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma van een USB-toetsenbord, -muis of –hub die is aangesloten op een USB-poort op de computer ● Het starten of opnieuw opstarten vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat of een optioneel opstartbaar USB-apparaat Om USB-ondersteuning voor oudere systemen te deactiveren of opnieuw te activeren in Computer Setup, gaat u als volgt te werk: 1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" onder aan het scherm verschijnt. 2. Druk op f10 om Computer Setup te openen. 3. Selecteer met een cursorbesturingsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) en selecteer daarna Device Configurations (Apparaatconfiguraties). 4. Om de ondersteuning voor oudere USB-systemen te deactiveren, klikt u op Disabled (Gedeactiveerd) naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor oudere systemen). Om de ondersteuning voor oudere USB-systemen opnieuw te activeren, klikt u op Enabled (Geactiveerd) naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor oudere systemen). 5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en volg de instructies op het scherm. 108 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart. USB-apparaat gebruiken 109 1394-apparaat gebruiken IEEE 1394 is een hardwarematige interface waarmee een multimedia-apparaat of gegevensopslagapparaat met hoge snelheid wordt aangesloten op de computer. Voor scanners, digitale camera's en digitale camcorders is vaak een 1394-aansluiting vereist. Voor bepaalde 1394-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal bij het apparaat geleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software. De 1394-poort ondersteunt ook IEEE 1394a-apparaten. 1394-apparaat aansluiten VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een 1394-apparaat, om beschadiging van de connectoren van de 1394-poort te voorkomen. ▲ Als u een 1394-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de 1394-kabel van het apparaat aan op de 1394-poort. Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal. 1394-apparaat stopzetten en verwijderen VOORZICHTIG: Zet het 1394-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt. 110 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een 1394-apparaat los te koppelen, om beschadiging van de 1394-connector te voorkomen. 1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. 2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat. OPMERKING: Als het apparaat niet in de lijst wordt vermeld, hoeft u het niet stop te zetten voordat u het verwijdert. 3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK. 4. Koppel het apparaat los. 1394-apparaat gebruiken 111 Serieel apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) Bepaalde computermodellen hebben een seriële poort waarop u optionele apparaten kunt aansluiten, zoals een seriële muis, modem of printer. Voor bepaalde seriële apparaten is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software. ▲ Om een serieel apparaat aan te sluiten, sluit u de apparaatkabel aan op de seriële poort van de computer. 112 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur Externe schijfeenheden gebruiken Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USBpoort op de computer. Er zijn een aantal typen USB-schijfeenheden: ● 1,44-MB diskettedrive ● vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter) ● dvd-rom-drive ● gecombineerde dvd-/cd-rw-drive ● gecombineerde dvd±rw/cd-rw-drive Optionele externe apparaten gebruiken OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt. U sluit een extern apparaat als volgt aan op de computer: VOORZICHTIG: Zorg dat het apparaat is uitgeschakeld en dat het netsnoer is losgekoppeld om het risico van schade aan de apparatuur bij aansluiting van een apparaat met eigen voeding te beperken. 1. Sluit het apparaat aan op de computer. 2. Steek het netsnoer van het apparaat in een geaard stopcontact als u een apparaat met voeding aansluit. 3. Zet het apparaat aan. Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt loskoppelen van de computer, zet u het apparaat uit en koppelt u het daarna los van de computer. Om een extern apparaat met eigen voeding los te koppelen, schakelt u het apparaat uit. Koppel het apparaat los van de computer en haal daarna het netsnoer uit het stopcontact. Externe schijfeenheden gebruiken 113 Dockingapparaat gebruiken Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden gebruikt. 114 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur 8 Externemediakaarten Mediakaartlezerkaarten gebruiken Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en apparatuur met digitale media, zoals camera's en pda's. De mediakaartlezer ondersteunt de volgende types digitale kaarten: ● Memory Stick ● Memory Stick Pro ● Memory Stick Duo (adapter vereist) ● Memory Stick Duo Pro (adapter vereist) ● MultiMediaCard ● MultiMediaCard Plus ● Secure Digital-geheugenkaart (SD) ● SDHC-geheugenkaart (Secure Digital High Capacity) ● micro SD-geheugenkaart (adapter vereist) ● xD-Picture Card Digitale kaart plaatsen VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen. 1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn gericht. Mediakaartlezerkaarten gebruiken 115 2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit. Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk wordt een menu met beschikbare opties weergegeven. Digitale kaart stopzetten en verwijderen VOORZICHTIG: Zet de digitale kaart stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt. 1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart. OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het kopieervenster van het besturingssysteem. 2. U zet de digitale kaart als volgt stop: a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. 3. b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart. c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK. Druk de digitale kaart (1) iets naar binnen en verwijder deze vervolgens uit het slot (2). 116 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst. Net als bij standaard PC Cards voldoet de functionaliteit van ExpressCards aan de specificaties van de Personal Computer Memory Card International Association (PCMCIA). ExpressCard configureren Installeer alleen de software die voor uw apparaat is vereist. Als u volgens de instructies van de fabrikant van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren, gaat u als volgt te werk: ● Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem. ● Installeer geen andere software zoals card services, socket services of enablers die door de fabrikant van de ExpressCard zijn geleverd. ExpressCard plaatsen VOORZICHTIG: Plaats een PC Card niet in een ExpressCard-slot, om beschadiging van de computer of externemediakaarten te voorkomen. VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de connectoren te beperken: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard. Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is. In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het beschermplaatje te verwijderen: 1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen. 2. Haal het plaatje uit het slot (2). Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen: 1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht. ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 117 2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn plaats zit. Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk wordt een menu met beschikbare opties weergegeven. OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard plaatst, verschijnt er een bericht in het systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend. OPMERKING: Wanneer er een ExpressCard is geplaatst, verbruikt deze stroom, zelfs wanneer de kaart niet wordt gebruikt. Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door de kaart stop te zetten of te verwijderen. ExpressCard stopzetten en verwijderen VOORZICHTIG: Zet de ExpressCard stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt. 1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard. OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het kopieervenster van het besturingssysteem. 2. U zet de ExpressCard als volgt stop: a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. 3. b. Klik in de lijst op de naam van ExpressCard. c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen: a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen. b. Haal de ExpressCard uit het slot (2). 118 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 119 Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofstuk zowel naar Smart Cards als Java™ Cards. Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een microchip met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal computers, een besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien van beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard Smart Cards worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen). U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards. OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit hoofdstuk afgebeelde computer. Smart Card plaatsen Ga als volgt te werk om een Smart Card te plaatsen: 1. Houd de Smart Card vast met het label naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Cardlezer tot de kaart goed op zijn plaats zit. 2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de pincode van de Smart Card. Smart Card verwijderen Ga als volgt te werk om een Smart Card te verwijderen: ▲ Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart voorzichtig uit de Smart Card-lezer. 120 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten 9 Geheugenmodules De computer heeft twee geheugenmodulecompartimenten. Het primaire geheugenmodulecompartiment bevindt zich onder het toetsenbord. Het compartiment voor de geheugenuitbreidingsmodule bevindt zich aan de onderkant van de computer. De geheugencapaciteit van de computer kan worden uitgebreid door een geheugenmodule toe te voegen aan het vrije slot voor een geheugenuitbreidingsmodule of door de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule te upgraden. WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken. VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken. Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te raken voordat u elektronische onderdelen hanteert. 121 Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule te plaatsen of te vervangen: 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak. 6. Verwijder alle accu's uit de computer. 7. Draai de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment los (1). 8. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (2) van de computer. 9. Verwijder de geheugenmodule als volgt: OPMERKING: Als het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule leeg is, slaat u stap 9 over en gaat u verder met stap 10. a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1). De geheugenmodule kantelt omhoog. VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan. 122 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het geheugenmoduleslot. Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te beschermen. 10. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen: a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het geheugenmoduleslot. VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de geheugenmodule niet. b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn plaats zit. c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u druk uitoefent op de linker- en rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken. Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen 123 11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment met de lipjes (1) in de uitsparingen in de computer. 12. Sluit het afdekplaatje (2). 13. Draai de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment vast (3). 14. Plaats de accu's terug. 15. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 16. Zet de computer aan. 124 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule te upgraden: 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak. 6. Verwijder alle accu's uit de computer. 7. Draai de drie toetsenbordschroeven los. 8. Draai de computer om en open deze. 9. Verschuif de vier toetsenbordvergrendelingen (1) om het toetsenbord te ontgrendelen. Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 125 10. Til voorzichtig de bovenste rand van het toetsenbord op (2) en kantel het toetsenbord totdat het op de polssteun van de computer steunt. 11. Verwijder de geheugenmodule als volgt: a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1). De geheugenmodule kantelt omhoog. VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan. b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het geheugenmoduleslot. Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te beschermen. 126 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules 12. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen: a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het geheugenmoduleslot. VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de geheugenmodule niet. b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn plaats zit. c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u druk uitoefent op de linker- en rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken. 13. Plaats het toetsenbord terug (1). 14. Verschuif de vier toetsenbordvergrendelingen (2) om het toetsenbord te vergrendelen. 15. Sluit het afdekplaatje. 16. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond. Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 127 17. Draai de drie toetsenbordschroeven vast. 18. Plaats de accu's terug. 19. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 20. Zet de computer aan. 128 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules 10 Beveiliging Computer beveiligen OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of gestolen. OPMERKING: In sommige landen of regio's ondersteunt de computer CompuTrace, een online service voor opsporing en herstel in het kader van beveiliging. Als de computer wordt gestolen, kan CompuTrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U kunt CompuTrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te nemen. Informatie over het bestellen van de CompuTrace-software vindt u op de website van HP op http://www.hpshopping.com. De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke beveiligingsfuncties u nodig heeft. Het besturingssysteem Windows® is voorzien van diverse beveiligingsfuncties. De aanvullende beveiligingsfuncties zijn opgenomen in de volgende tabel. De meeste van deze aanvullende voorzieningen kunnen worden ingesteld met het programma Computer Setup. Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een wachtwoord, smart card en/of vingerafdruklezer Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup* Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup* Onbevoegd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid, diskettedrive of interne netwerkadapter Functie voor opstartopties in Computer Setup* Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts HP ProtectTools Security Manager Onbevoegde toegang tot gegevens ● Firewall-software ● Windows-updates ● Drive Encryption for HP ProtectTools Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer Setup en andere identificatiegegevens van het systeem BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup* Computer beveiligen 129 Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele beveiligingskabel) *Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord. Wachtwoorden gebruiken De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van een wachtwoord. Noteer een wachtwoord nadat u het heeft ingesteld en bewaar het op een veilige plaats uit de buurt van de computer. Op wachtwoorden zijn onderstaande overwegingen van toepassing: ● Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup en beheerd door het systeem-BIOS. ● Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging is een wachtwoord van HP ProtectTools Security Manager. Het kan worden geactiveerd in Computer Setup om het BIOS te voorzien van wachtwoordbeveiliging naast de gebruikelijke functies van HP ProtectTools. Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde beveiligingschip. ● Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem Windows. ● Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het programma. ● Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere functies van Computer Setup. Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden: ● Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma. ● Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer. ● Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer. In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden beschreven in combinatie met de bijbehorende functies. Wachtwoorden instellen in Windows Windows-wachtwoorden Functie Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op beheerdersniveau. 130 Hoofdstuk 10 Beveiliging Windows-wachtwoorden Functie Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount. *Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en ondersteuning. Wachtwoorden instellen in Computer Setup BIOS-beheerderswachtwoorden Functie BIOS-beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot Computer Setup. DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de DriveLock-beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt ingesteld onder DriveLock-wachtwoorden tijdens het inschakelproces. DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder DriveLock-wachtwoorden tijdens het inschakelproces. Wachtwoord voor geïntegreerde TPM-beveiliging Beveiligt (mits ingesteld als BIOS-beheerderswachtwoord) de toegang tot de inhoud van de computer wanneer deze is ingeschakeld, opnieuw wordt opgestart of wanneer de hibernationstand wordt beëindigd. Voor dit wachtwoord dient de optionele geïntegreerde beveiligingschip deze beveiligingsfunctie te ondersteunen. BIOS-beheerderswachtwoord Met het BIOS-beheerderswachtwoord van Computer Setup beveiligt u de configuratie-instellingen en systeemidentificatiegegevens in Computer Setup. Nadat dit wachtwoord is ingesteld, moet u het elke keer opgeven als u Computer Setup opent en hier instellingen wijzigt. Een BIOS-beheerderswachtwoord heeft de volgende kenmerken: ● Het is niet hetzelfde als het beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld, hoewel beide wachtwoorden hetzelfde mogen zijn. ● Het wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd. ● Het moet met dezelfde toetsen worden opgegeven als waarmee het wachtwoord is ingesteld. Als u bijvoorbeeld een BIOS-beheerderswachtwoord instelt met de cijfertoetsen boven aan het toetsenbord, wordt het niet herkend wanneer u het daarna opgeeft met de cijfertoetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok. ● Dit wachtwoord kan een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers bevatten. Bij dit wachtwoord wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters, tenzij de systeembeheerder dit vereist. Wachtwoorden gebruiken 131 BIOS-beheerderswachtwoord beheren Het BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup. Ga als volgt te werk om dit wachtwoord in te stellen of te wijzigen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter. 4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd. 5. Typ uw nieuwe wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd. 6. Typ opnieuw uw nieuwe wachtwoord ter bevestiging wanneer u daarom wordt gevraagd. 7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Ga als volgt te werk om dit wachtwoord te verwijderen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter. 4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd. 5. Wanneer u wordt gevraagd om het nieuwe wachtwoord, laat u het vak leeg en drukt u op enter. 6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan. 7. Wanneer u wordt gevraagd uw nieuwe wachtwoord opnieuw te typen, laat u het vak leeg en drukt u op enter. 8. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. 132 Hoofdstuk 10 Beveiliging BIOS-beheerderswachtwoord invoeren Typ achter de prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) uw wachtwoord (met dezelfde soort toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld) en druk op enter. Als u drie keer het verkeerde BIOS-beheerderswachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer opnieuw opstarten voordat u het opnieuw kunt proberen. DriveLock gebruiken in Computer Setup VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet, is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt. Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden als de schijf in de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst. Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de volgende overwegingen van toepassing: ● Nadat DriveLock-beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd. ● Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker. ● Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn. ● U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd. Wachtwoorden gebruiken 133 DriveLock-wachtwoord instellen Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter. 4. Klik met een aanwijsapparaat op de vaste schijf die u wilt beveiligen. – of – Selecteer met de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beveiligen en druk vervolgens op enter. 5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan. 6. Typ het hoofdwachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter. 7. Typ het gebruikerswachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter. 8. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken. OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters. 9. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. 134 Hoofdstuk 10 Beveiliging DriveLock-wachtwoord invoeren Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel dockingapparaat of externe MultiBay). Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met dezelfde soort toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter. Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het opnieuw proberen. Wachtwoorden gebruiken 135 DriveLock-wachtwoord wijzigen Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat een interne vaste schijf. – of – Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter. 5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen het wachtwoord dat u wilt wijzigen. 6. Typ uw huidige wachtwoord in het veld Old password (Oud wachtwoord), typ uw nieuwe wachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk op enter. 7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. 136 Hoofdstuk 10 Beveiliging DriveLock-beveiliging verwijderen Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter. 5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen). 6. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter. 7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen. OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de voorzieningen van Automatische DriveLock. Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter. Wachtwoorden gebruiken 137 5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan. 6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter. 5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen). 6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. 138 Hoofdstuk 10 Beveiliging Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken Systeemapparaten beveiligen U kunt systeemapparaten in- of uitschakelen vanuit de volgende menu’s in Computer Setup: ● Boot Options (Opstartopties) ● Device Configurations (Apparaatconfiguraties) ● Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) ● Port Options (Poortopties) U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Built-In Device Options (Opties voor ingebouwde apparaten) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties). 4. Druk op enter. 5. Klik met een aanwijsapparaat op Disabled (Uitgeschakeld) naast een optie om deze uit te schakelen. – of – Selecteer met de pijltoetsen Disabled (Uitgeschakeld) naast de optie en druk op enter. 6. Klik met een aanwijsapparaat op Enabled (Ingeschakeld) naast een optie om deze weer in te schakelen. – of – Selecteer met de pijltoetsen Enabled (Ingeschakeld) naast de optie en druk op enter. 7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken 139 Systeeminformatie weergeven in Computer Setup De functie voor systeeminformatie in Computer Setup verschaft twee soorten gegevens over het systeem: ● identificatiegegevens over het computermodel en de accu's; ● specificaties van de processor, de cache, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart en de revisie van de toetsenbordcontroller. Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup weer te geven: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information (Systeeminformatie) en druk vervolgens op enter. OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in. Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup Met de functie voor systeem-id's in Computer Setup kunt u labels invoeren voor de computer en de eigenaar. OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in. Ga als volgt te werk om deze voorziening te gebruiken in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > System IDs (Systeemidentificatie) en druk vervolgens op enter. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Notebook Asset Tag (Inventarisnummer notebookcomputer) of Notebook Ownership Tag (Eigendomslabel notebookcomputer) en voer vervolgens de gegevens in. 5. Druk als u klaar bent op enter. 6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. 140 Hoofdstuk 10 Beveiliging Antivirussoftware gebruiken Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de computer bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem, programma’s en hulpprogramma’s onklaar maken of de werking hiervan verstoren. Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen nieuw ontdekte virussen. De antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd of vooraf geladen op de computer. Als de antivirussoftware vooraf is geïnstalleerd, selecteert u Start > Alle programma’s > McAfee > Managed Services (Beheerde services) > Total Protection. Als de software vooraf is geladen, selecteert u Start > Alle programma's > HP Software Setup en volgt u de instructies op het scherm om de McAfee Total Protection software te laden. Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning. Antivirussoftware gebruiken 141 Firewallsoftware gebruiken Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen onbevoegden mogelijk toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en gegevens over u. Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd. De antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd op de computer. U kunt deze software openen door Start > Alle programma’s > McAfee > Managing Services (Services beheren) > Total Protection te selecteren. Firewallvoorzieningen omvatten onder andere logboek- en rapportagefunctionaliteit voor netwerkactiviteit en automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer. Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie. Deze instructies kunnen worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant. OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem permanent wilt oplossen, configureert u waar nodig de firewall opnieuw en past u het beleid en de instellingen van andere inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder of ITafdeling. 142 Hoofdstuk 10 Beveiliging Essentiële updates installeren VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen over essentiële updates. Installeer alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen tegen beveiligingsschendingen en computervirussen. Wellicht zijn er, nadat de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere software beschikbaar gesteld. Neem de volgende richtlijnen in acht om te controleren of alle beschikbare updates op de computer zijn geïnstalleerd: ● Voer Windows Update maandelijks uit om de meest recente software van Microsoft te downloaden. ● Haal de updates zodra deze worden vrijgegeven op van de Microsoft-website en via de koppeling voor updates in Help en ondersteuning. Essentiële updates installeren 143 HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde computermodellen. U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De software is voorzien van beveiligingsfuncties die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het netwerk en kritieke gegevens. Raadpleeg de Help-functie van de HP ProtectTools-software voor meer informatie. 144 Hoofdstuk 10 Beveiliging Beveiligingskabel aanbrengen OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen. 1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen. 2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2). 3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het kabelslot met de sleutel. OPMERKING: Uw computer kan er anders uitzien dan de afgebeelde computer. De locatie van het beveiligingskabelslot verschilt per computermodel. Beveiligingskabel aanbrengen 145 11 Software-updates Software-update uitvoeren Updates van de software die bij de computer is geleverd, zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP Support Assistant of op de website van HP. HP Support Assistant zoekt automatisch naar software-updates van HP. Het hulpprogramma wordt met een bepaald interval uitgevoerd en biedt een lijst met ondersteuningsmeldingen, zoals verbeteringen van de beveiliging en optionele updates van software en stuurprogramma's. U kunt op elk gewenst moment controleren op updates door Start > Help en ondersteuning > Maintain (Onderhoud) te selecteren en de instructies op het scherm op te volgen. De meeste software op de website van HP is verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaq's worden genoemd. Sommige BIOS-updates zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die ROMPaq's worden genoemd. Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij ROMPaq's worden geleverd, zijn in het Engels.) U kunt ook toegang krijgen tot software-updates door de schijf Support Software (Ondersteunende software) aan te schaffen. Op deze schijf staan stuurprogramma’s, BIOS-updates en hulpprogramma’s. Ga als volgt te werk om de actuele schijf Support Software aan te schaffen of een abonnement te nemen waarmee u kunt beschikken over de huidige versie en toekomstige versies van de schijf: 1. Open een internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support. 2. Selecteer uw land of regio. 3. Klik op de optie voor software- en driverdownloads en typ het modelnummer van uw computer in het productvak. 4. Druk op enter. 5. Volg de instructies op het scherm. Ga als volgt te werk om een update van de software uit te voeren met de schijf Support Software: 1. Plaats de schijf Support Software (Ondersteunende software) in de optischeschijfeenheid. 2. Volg de instructies op het scherm. 146 Hoofdstuk 11 Software-updates Ga als volgt te werk om een update van de software uit te voeren via de website van HP: 1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid een update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg het gedeelte "BIOS-versie vaststellen" voor nadere informatie. Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS. OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten, waaronder de tijd en datum. OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windowsinstellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. 2. Open een internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support. 3. Selecteer uw land of regio. 4. Klik op de optie voor software- en driverdownloads en typ het modelnummer van uw computer in het productvak. 5. Druk op enter. 6. Volg de instructies op het scherm. Software-update uitvoeren 147 BIOS-update uitvoeren Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en installeer vervolgens het nieuwe BIOS. BIOS-versie bepalen Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door gebruik te maken van Computer Setup. Ga als volgt te werk om BIOS-informatie weer te geven in het programma Computer Setup: 1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information (Systeeminformatie). 4. Druk op esc om terug te keren naar het menu File (Bestand). 5. Klik op Exit (Afsluiten) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volg de aanwijzingen op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk vervolgens op enter. BIOS-update downloaden VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande instructies tijdens het downloaden en installeren: Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact te halen. Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet. Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt. Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden: OPMERKING: BIOS-updates worden beschikbaar gemaakt wanneer dat nodig is. Mogelijk is er geen recentere BIOS-update voor uw computer beschikbaar. U wordt geadviseerd regelmatig op de website van HP te controleren of er BIOS-updates zijn. 1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio. 2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter. 148 Hoofdstuk 11 Software-updates 3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product. 4. Klik op uw besturingssysteem. 5. Volg de instructies op het scherm om de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de download kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload. 6. Voer de volgende stappen uit in het downloadgebied: a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is geïnstalleerd. b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden. Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren. OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS. De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg eventuele instructies op het scherm nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als volgt te werk: 1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren. 2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal station (C:). 3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update bevat. 4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe). De installatie van het BIOS begint. OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windowsinstellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. 5. Voltooi de installatie door de instructies op het scherm te volgen. OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen. BIOS-update uitvoeren 149 Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren 1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio. 2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter. – of – Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het zoekvak rechtsboven op het scherm. Druk daarna op enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6. 3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product. 4. Klik op uw besturingssysteem. 5. Wanneer de lijst met updates verschijnt, klikt u op een update om een venster met extra informatie te openen. 6. Klik op Nu downloaden. 7. Klik op Run (Uitvoeren) om de bijgewerkte software te installeren zonder het bestand te downloaden. – of – Klik op Opslaan om het bestand op te slaan op uw computer. Wanneer u hierom wordt verzocht, selecteert u een opslaglocatie op de vaste schijf. Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen en dubbelklikt u op het bestand om de update te installeren. 8. Start na de installatie de computer opnieuw op wanneer u daarom wordt gevraagd. 150 Hoofdstuk 11 Software-updates 12 Back-up en herstel Ter bescherming van uw informatie gebruikt u Back-upcentrum om backups te maken van afzonderlijke bestanden en mappen of van de volledige vaste schijf (alleen bepaalde modellen), of om systeemherstelpunten te maken. In het geval dat het systeem niet meer werkt, kunt u de backupbestanden gebruiken om de inhoud van de computer te herstellen. Backup-centrum biedt de volgende opties: ● Backup maken van afzonderlijke bestanden en mappen ● Backup maken van de volledige vaste schijf (alleen bepaalde modellen) ● Automatische backups plannen (alleen bepaalde modellen) ● Systeemherstelpunten maken ● Afzonderlijke bestanden herstellen ● Eerdere toestand van het systeem herstellen ● Informatie herstellen met herstelprogramma's OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies zoekt u deze onderwerpen op in Help en ondersteuning. OPMERKING: Als het systeem instabiel is geworden, adviseert HP u om de herstelprocedures af te drukken en te bewaren voor toekomstig gebruik. 151 Back-up maken van gegevens Als het systeem niet meer werkt, kunt u het systeem herstellen in de staat van de meest recente backup. Maak daarom de eerste backup onmiddellijk nadat u de software heeft geïnstalleerd. Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek backups van het systeem blijven maken om altijd een redelijk actuele backup achter de hand te hebben. U kunt een backup maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een netwerkschijfeenheid of op schijven. Houd bij het maken van backups rekening met het volgende: ● Sla persoonlijke bestanden op in de map Documenten en maak periodiek een backup van deze map. ● Maak een backup van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's. ● Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname van uw instellingen te maken. Een schermopname kan veel tijd besparen als u voorkeuren opnieuw moet instellen. U maakt als volgt een schermopname: 1. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan. 2. Kopieer de schermafbeelding: Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc. Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc. 3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken. De schermafbeelding wordt toegevoegd aan het document. 4. ● Sla het document op. Gebruik bij het maken van backups schijven van een de volgende typen (afzonderlijk aan te schaffen): cd-r, cd-rw, dvd+r, dubbellaags dvd+r, dvd-r, dubbellaags dvd-r of dvd±rw. Welk type schijven u nodig heeft, hangt af van het type optischeschijfeenheid dat in de computer is geïnstalleerd. OPMERKING: Op dvd's of dubbellaags dvd's (DL) kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op cd's, zodat u minder schijven nodig heeft voor het maken van backups. ● Als u backups maakt op schijven, nummert u elke schijf voordat u de schijf in de optischeschijfeenheid van de computer plaatst. U maakt als volgt een backup met behulp van Back-upcentrum: OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het backupproces start. 152 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel OPMERKING: Het backupproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de bestandsgrootte en de snelheid van de computer. 1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-upcentrum. 2. Volg de instructies op het scherm om een backup te maken van de volledige computer (alleen bepaalde modellen) of van uw bestanden. OPMERKING: Windows® kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om toestemming of om uw wachtwoord gevraagd voor taken zoals het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Back-up maken van gegevens 153 Herstelactie uitvoeren Als het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden, biedt de computer de volgende hulpmiddelen om uw bestanden te herstellen: ● Herstelmiddelen van Windows: via Backup-centrum kunt u informatie herstellen waarvan u een backup had gemaakt. U kunt ook gebruikmaken van Windows Opstartherstel om problemen te verhelpen die voorkomen dat Windows correct opstart. ● f11-herstelprogramma's: u kunt de f11-herstelprogramma's gebruiken om de oorspronkelijke image van de vaste schijf te herstellen. De image bevat het besturingssysteem Windows en programma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd. OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten, moet u een dvd met het besturingssysteem Windows Vista® aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende informatie. Windows-herstelprogramma's gebruiken U herstelt als volgt informatie waarvan u eerder een backup heeft gemaakt: 1. Klik op Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-upcentrum. 2. Volg de instructies op het scherm om de volledige computer (alleen bepaalde modellen) of uw bestanden te herstellen. OPMERKING: Windows kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om toestemming of om uw wachtwoord gevraagd voor taken zoals het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windowsinstellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. U herstelt als volgt informatie met Opstartherstel: VOORZICHTIG: Met Opstartherstel wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Wanneer het formatteren gereed is, worden het besturingssysteem, de stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's hersteld middels de backup. 1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden. 2. Controleer indien mogelijk of de Windows-partitie en de HP herstelpartitie aanwezig zijn. Om de partities op te zoeken, selecteert u Start > Computer. OPMERKING: Als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie zijn verwijderd, moet u het besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het besturingssysteem Windows Vista en de schijf Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende informatie. 3. Start de computer opnieuw op en druk op f8 voordat het besturingssysteem Windows wordt geladen. 4. Selecteer Uw computer herstellen. 5. Volg de instructies op het scherm. 154 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van gegevens met de hulpprogramma's van Windows, zoekt u deze onderwerpen op in Help en ondersteuning. f11-herstelprogramma's gebruiken VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het besturingssysteem en HP programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd opnieuw. Software die niet in de fabriek is geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd. Persoonlijke bestanden moeten worden hersteld door middel van een back-up. OPMERKING: Als de computer is voorzien van een SSD (solid-state drive), heeft u mogelijk geen herstelpartitie. Bij computers die geen herstelpartitie hebben, zijn herstelschijven meegeleverd. Gebruik deze schijven om het besturingssysteem en de software te herstellen. U controleert als volgt of er een herstelpartitie is: selecteer Start > Computer. Als de partitie aanwezig is, staat er een HP herstelschijfeenheid vermeld in het gedeelte Vaste schijven van het venster. U herstelt als volgt de oorspronkelijke image van de vaste schijf met f11: 1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden. 2. Controleer indien mogelijk of de HP herstelpartitie aanwezig is. Om de partitie op te zoeken, selecteert u Start > Computer. OPMERKING: Als de HP herstelpartitie is verwijderd, moet u het besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het besturingssysteem Windows Vista en de schijf Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende informatie. 3. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op ESC voor startmenu) onder aan het scherm verschijnt. 4. Druk op f11 terwijl "Press <F11> for recovery" (Druk op <F11> voor herstel) op het scherm wordt weergegeven. 5. Volg de instructies op het scherm. Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) Als u de computer niet kunt opstarten, moet u een dvd met het besturingssysteem Windows Vista aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Zorg dat u de meest recente backup (opgeslagen op schijven of op een externe schijfeenheid) bij de hand heeft. Om een dvd met het besturingssysteem Windows Vista te bestellen, gaat u naar http://www.hp.com/ support. Selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm. U kunt de dvd ook telefonisch bestellen bij onze Klantenondersteuning. Raadpleeg het boekje Worldwide Telephone Numbers (Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning) dat bij de computer is geleverd voor contactinformatie. VOORZICHTIG: Als u een dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruikt, wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Wanneer het formatteren gereed is, herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's. Herstelactie uitvoeren 155 U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows Vista: OPMERKING: Dit proces neemt een paar minuten in beslag. 1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden. 2. Start de computer opnieuw op en plaats de dvd met het besturingssysteem Windows Vista in de optischeschijfeenheid voordat het besturingssysteem Windows wordt geladen. 3. Druk op een willekeurige toets op het toetsenbord wanneer hierom wordt gevraagd. 4. Volg de instructies op het scherm. 5. Klik op Volgende. 6. Selecteer Uw computer herstellen. 7. Volg de instructies op het scherm. 156 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel 13 Computer Setup Computer Setup starten Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer Setup door uw computer ondersteund. OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld. Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. Computer Setup gebruiken Navigeren en selecteren in Computer Setup De informatie en instellingen in Computer Setup zijn beschikbaar via de menu’s File (Bestand), Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) en System Configuration (Geavanceerd). Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. ● Gebruik de tabtoets en de pijltoetsen op het toetsenbord en druk op enter om een menu of een menuonderdeel te selecteren, of gebruik een aanwijsapparaat om op het onderdeel te klikken. ● Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren. ● Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm. Computer Setup starten 157 OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer het menu File (Bestand), Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) of System Configuration (Geavanceerd). Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten: ● Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan. – of – Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk vervolgens op enter. – of – ● Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten en uw wijzigingen op te slaan. – of – Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vasteschijfmodus. Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults (Standaardsysteemconfiguratie herstellen). 4. Volg de instructies op het scherm. 5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. 158 Hoofdstuk 13 Computer Setup OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt. Menu’s van Computer Setup De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup. OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup die in dit hoofdstuk worden genoemd door uw computer ondersteund. Menu File (Bestand) Optie Actie System Information (Systeeminformatie) ● Hiermee kunt u identificatie-informatie weergeven over de computer en de accu's in het systeem. ● Hiermee kunt u informatie weergeven over de specificaties van de processor, de grootte van de cache en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller. Set System Date and Time (Systeemdatum en -tijd instellen) Hiermee kunt u de tijd en datum op de computer instellen of wijzigen. Menu System Diagnostics (Systeemdiagnose) Hiermee geeft u de volgende informatie weer: ● Reset BIOS security to factory default (Fabrieksinstellingen van BIOS-beveiliging herstellen) System Information (Systeeminformatie) ◦ Identificatiegegevens voor de computer en de accu's in het systeem. ◦ Informatie over de specificaties van de processor, de grootte van de cache en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller. ● Start-up Test (Opstarttest): hiermee wordt een controle uitgevoerd van de systeemcomponenten die nodig zijn voor het opstarten van de computer. ● Run-In Test (Run-in-test): hiermee wordt een uitgebreide controle van het systeemgeheugen uitgevoerd. ● Hard Disk Test (Vasteschijftest): hiermee wordt een uitgebreide zelftest uitgevoerd van een vaste schijf in het systeem. ● Memory Test (Geheugentest): hiermee wordt een uitgebreide test uitgevoerd van het in de computer geïnstalleerde geheugen. ● Battery Test (Accutest): hiermee wordt een uitgebreide test uitgevoerd van alle in de computer geïnstalleerde accu's. ● Error Log (Foutenlogboek): hiermee wordt een logbestand weergegeven als er fouten zijn opgetreden. Hiermee worden de fabrieksinstellingen van de BIOSbeveiliging hersteld. Menu’s van Computer Setup 159 Optie Actie Restore defaults (Standaardsysteemconfiguratie herstellen) Hiermee kunt u de configuratie-instellingen in Computer Setup vervangen door de oorspronkelijke fabrieksinstellingen. (De vasteschijfmodus, wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.) Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen annuleren die tijdens de huidige sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart. Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen opslaan die tijdens de huidige sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Menu Security (Beveiliging) OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in dit gedeelte genoemde menuopties door uw computer ondersteund. Optie Actie Setup BIOS Administrator Password (BIOSbeheerderswachtwoord instellen) Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord instellen. Password Policy (Wachtwoordbeleid, BIOS-wachtwoord vereist) Hiermee kunt u de criteria voor het wachtwoordbeleid instellen. HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey inschakelen of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u de inschrijving bij HP SpareKey inschakelen of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Fingerprint Reset on Reboot (If Present) (Vingerafdruk opnieuw Hiermee kunt u de eigenaar van de vingerafdruklezer opnieuw instellen (indien aanwezig)) instellen of wissen (alleen bepaalde modellen, standaard uitgeschakeld). Change Password (Wachtwoord wijzigen) Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord opgeven, wijzigen of verwijderen. HP SpareKey Enrollment (Inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u zich bij HP SpareKey inschrijven of HP SpareKey opnieuw instellen. Dit is een reeks beveiligingsvragen en -antwoorden die worden gebruikt wanneer u uw wachtwoord bent vergeten. DriveLock Passwords (DriveLock-wachtwoorden) ● Hiermee kunt u DriveLock in- of uitschakelen op een vaste schijf van de computer (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u het gebruikers- of hoofdwachtwoord van DriveLock wijzigen. OPMERKING: De DriveLock-instellingen zijn uitsluitend toegankelijk als u Computer Setup opent door de computer in te schakelen (en niet door deze opnieuw op te starten). Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) 160 Hoofdstuk 13 Computer Setup Hiermee kunt u de ondersteuning van automatische DriveLock in- of uitschakelen. Optie Actie TPM Embedded Security (Geïntegreerde TPM-beveiliging) Hiermee kunt u de ondersteuning voor geïntegreerde TPMbeveiliging (Trusted Platform Module) inschakelen of uitschakelen, waarmee de computer wordt beschermd tegen onbevoegde toegang tot eigenaarsfuncties die beschikbaar zijn in de geïntegreerde beveiliging voor ProtectTools. Raadpleeg de Help van ProtectTools voor meer informatie. OPMERKING: U heeft een instelwachtwoord nodig om deze instelling te wijzigen. Disk Sanitizer (Schijf gezond maken) Voer Disk Sanitizer uit om alle bestaande gegevens op de primaire vaste schijf of op de schijfeenheid in de upgraderuimte te vernietigen. VOORZICHTIG: Als u Disk Sanitizer uitvoert, worden de gegevens op de geselecteerde schijfeenheid permanent vernietigd. System IDs (Systeemidentificatie) Hiermee kunt u een door de gebruiker gedefinieerd inventarisnummer voor computer en eigenaar invoeren. Menu System Configuration (Geavanceerd) OPMERKING: Sommige opties in System Configuration (Geavanceerd) worden mogelijk niet ondersteund door uw computer. Optie Actie Language (Taal) Hiermee kunt u de taal van Computer Setup wijzigen. Boot Options (Opstartopties) ● Hiermee kunt u de wachttijd (in seconden) voor de weergave van het opstartmenu instellen. ● Hiermee kunt u MultiBoot in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de wachttijd voor Express Boot Popup in seconden instellen. ● Hiermee kunt u de weergave van een aangepast logo inof uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u de weergave van een URL voor meer diagnose-informatie in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u opstarten vanaf cd-rom in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u het opstarten vanaf een SD-kaart in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u het opstarten vanaf een diskette in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u het opstarten vanaf een interne PXEnetwerkadapter in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Menu’s van Computer Setup 161 Optie Device Configurations (Apparaatconfiguraties) Actie ● Hiermee kunt u de opstartmodus Unified Extensible Firmware Interface (UEFI) in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u de opstartvolgorde voor oudere apparaten instellen. ● Hiermee kunt u de ondersteuning van oudere USBsystemen in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Als ondersteuning van oudere USB-systemen is ingeschakeld, kunt u het volgende doen: ◦ Een USB-toetsenbord gebruiken in Computer Setup, ook wanneer er geen Windows®besturingssysteem actief is. ◦ Opstarten vanaf USB-apparaten die opstarten ondersteunen, zoals een via een USB-poort op de computer aangesloten vaste schijf, diskettestation of optischeschijfeenheid. ● Hiermee kunt u een modus voor de parallelle poort selecteren: ECP (Enhanced Capabilities Port), standaard, bidirectioneel of EPP (Enhanced Parallel Port). ● Hiermee kunt u in- of uitschakelen dat de ventilator altijd aan staat als het systeem is aangesloten op een wandcontactdoos (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u Data Execution Prevention (Preventie van uitvoering van gegevens) in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen). Als deze functie is ingeschakeld, kan de processor het uitvoeren van bepaalde viruscodes uitschakelen, waardoor de computer nog beter beveiligd is (standaard uitgeschakeld). ● SATA apparaatmodus (Serial Advanced Technology Attachment). De volgende opties zijn beschikbaar: ◦ AHCI (Advanced Host Controller Interface) ◦ IDE (Integrated Drive Electronics) ◦ RAID (alleen bepaalde modellen) OPMERKING: De beschikbaarheid van deze opties verschilt per computermodel. 162 Hoofdstuk 13 Computer Setup ● Hiermee kunt u het snel opladen van de tweede accu inof uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u HP QuickLook in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u Preboot Authentication on HP QuickLook Boot (Preboot-verificatie bij opstarten van HP QuickLook) in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Optie Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) Actie ● Hiermee kunt u HP QuickWeb Elevated Security (HP QuickWeb verhoogde beveiliging) in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u de virtualisatietechnologie in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u Wake on USB (Via USB uit slaapstand halen) in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u Num lock state at boot (Num Lock-status bij opstarten) in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u TXT (Intel® Trusted Execution Technology) in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u de knop voor draadloze communicatie inof uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd WLANapparaat in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de netwerkadapter in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd Bluetooth® -apparaat in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u LAN/WLAN-overschakeling in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u LAN-energiebesparing in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen). Wanneer deze functie is ingeschakeld, wordt elektriciteit bespaard doordat de LAN-verbinding wordt uitgeschakeld wanneer deze niet wordt gebruikt (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u opgeven of de computer via het LAN uit de slaapstand kan worden gehaald. De volgende opties zijn beschikbaar: ◦ Disabled (Gedeactiveerd) ◦ Opstarten naar netwerk ◦ Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen) ● Hiermee kunt u de upgraderuimte van de notebookcomputer in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u het Power Monitor Circuit (Energiebewakingscircuit) in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de audioapparaten in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de vingerafdruklezer in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Menu’s van Computer Setup 163 Optie Port Options (Poortopties, alle zijn standaard ingeschakeld) Actie ● Hiermee kunt u een modem in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de microfoon in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de geïntegreerde luidsprekers in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard ingeschakeld. ● Hiermee kunt u de seriële poort in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de parallelle poort in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de Flash-medialezer in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen. VOORZICHTIG: Als u de USB-poort uitschakelt, worden ook de MultiBay- en ExpressCard-apparaten op de geavanceerde poortreplicator uitgeschakeld. ● Hiermee kunt u de 1394-poort in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u het smartcardslot in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de eSATA-poort in- of uitschakelen. Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u het beveiligingsniveau voor alle items in het BIOS-menu wijzigen, bekijken of verbergen. Restore Security Defaults (Standaardbeveiligingsinstellingen herstellen) Hiermee kunt u de standaardbeveiligingsinstellingen herstellen. 164 Hoofdstuk 13 Computer Setup 14 MultiBoot Opstartvolgorde van apparaten Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Bij opstartapparaten kan het gaan om optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten. Opstartapparaten bevatten opstartmedia of bestanden die de computer nodig heeft om correct te kunnen opstarten en werken. OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten worden ingeschakeld in Computer Setup voordat u deze kunt opnemen in de opstartvolgorde. In de fabriek is de computer zodanig ingesteld dat het opstartapparaat wordt geselecteerd door in de onderstaande volgorde te zoeken naar ingeschakelde opstartapparaten en schijfeenheidruimten: OPMERKING: Sommige van de aangegeven opstartapparaten en schijfeenheidruimten worden mogelijk niet ondersteund op uw computer. ● Upgraderuimte van notebookcomputer ● Interne vaste schijf ● USB-diskettedrive ● USB-cd-romstation ● USB-drive ● Ethernetaansluiting van notebookcomputer ● Secure Digital-geheugenkaart (SD) ● Upgraderuimte van dockingapparaat ● Externe SATA-drive U kunt de volgorde wijzigen waarin de computer naar een opstartapparaat zoekt door de opstartvolgorde te wijzigen in Computer Setup. U kunt ook op esc drukken wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en vervolgens op f9 drukken. Als u op f9 drukt, wordt een menu weergegeven dat de huidige opstartapparaten aangeeft en u in staat stelt een opstartapparaat te selecteren. U kunt ook MultiBoot Express gebruiken om de computer zodanig in te stellen dat u wordt gevraagd om een opstartlocatie telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart. Als MultiBoot is uitgeschakeld, gebruikt de computer een vaste opstartvolgorde, waarbij eerst wordt gezocht naar een drive A-opstarteenheid. Als er geen wordt gevonden, zoekt het systeem naar een Opstartvolgorde van apparaten 165 drive C-opstarteenheid. Drive A-opstarteenheden zijn optischeschijfeenheden en diskettedrives. Drive C-opstarteenheden zijn optischeschijfeenheden en vaste schijven. Aan de netwerkadapter is geen driveletter toegewezen. OPMERKING: Een optischeschijfeenheid (bijvoorbeeld een cd-rom-drive) kan opstarten als drive A of drive C, afhankelijk van de indeling van de opstart-cd. 166 Hoofdstuk 14 MultiBoot Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als het betreffende apparaat eerst is ingeschakeld in Computer Setup. Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een USB-apparaat of netwerkkaart te gebruiken als opstartapparaat: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. 2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan. 3. U kunt opstartbare media in USB-drives of drives die in een optioneel dockingapparaat zijn geplaatst (alleen bepaalde modellen) inschakelen door met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties) te selecteren en vervolgens op enter te drukken. Zorg dat Enabled (Ingeschakeld) is geselecteerd naast USB legacy support (Ondersteuning voor oudere USB-systemen). OPMERKING: De optie USB-poort moet zijn ingeschakeld om ondersteuning voor oudere USBsystemen te kunnen gebruiken. Deze ondersteuning is standaard ingeschakeld. Als de poort wordt uitgeschakeld, kunt u deze opnieuw inschakelen door System Configuration (Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren en vervolgens te klikken op Enabled (Ingeschakeld) naast USB Port (USB-poort). – of – Als u een NIC-apparaat wilt inschakelen, selecteert u System Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en klikt u vervolgens op Enabled (Ingeschakeld) naast PXE Internal NIC boot (Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter). 4. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten: klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. OPMERKING: Ga als volgt te werk om een netwerkkaart aan te sluiten op een PXE-server (Preboot eXecution Environment) of RPL-server (Remote Program Load) zonder MultiBoot te gebruiken: druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en druk vervolgens snel op f12. Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup 167 Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende: ● Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten. ● Als sprake is van meer dan één type opstartapparaat, probeert de computer steeds vanaf het eerste apparaat van een bepaald type (uitgezonderd optische apparatuur) op te starten. Als de computer bijvoorbeeld is verbonden met een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) dat een vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf in de opstartvolgorde weergegeven als vaste USB-schijf. Als het systeem van deze vaste USB-schijf probeert op te starten en dat lukt niet, wordt daarna niet geprobeerd om op te starten vanaf de vaste schijf in de vasteschijfruimte. In plaats daarvan wordt het volgende soort apparaat in de opstartvolgorde geprobeerd. Als er echter 2 optische apparaten zijn en het eerste niet opstart (omdat het geen schijf bevat of deze schijf geen opstartschijf is), probeert het systeem op te starten vanaf het tweede optische apparaat. ● Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische stationsaanduidingen. Als u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met daarin een in de vorm van station C geformatteerde schijf, wordt dat cd-romstation station C en de vaste schijf in de vasteschijfruimte station D. ● De computer wordt alleen opgestart vanaf een netwerkkaart als het apparaat is ingeschakeld in het menu Built-In Device Options (Opties voor ingebouwde apparaten) van Computer Setup en als opstarten van dit apparaat is ingeschakeld in het menu Boot Options (Opstartopties) van Computer Setup. Opstarten vanaf een netwerkkaart heeft geen invloed op de logische stationstoewijzingen omdat er geen stationsaanduiding is gekoppeld aan de netwerkkaart. ● Stations in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten. 168 Hoofdstuk 14 MultiBoot MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken: ● om een nieuwe opstartvolgorde die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer deze wordt ingestart in te stellen door de opstartvolgorde in Computer Setup te wijzigen; ● op dynamische wijzen het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en vervolgens op f9 drukken om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te openen; ● om MultiBoot Express te gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze functie wordt u gevraagd om een opstartapparaat telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart. Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup Voer de volgende stappen uit om Computer Setup te starten en een volgorde voor opstartapparaten in te stellen die wordt gebruikt telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. 2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan. 3. Selecteer met een cursorbesturingsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties). Controleer of Enabled (Ingeschakeld) naast MultiBoot is geselecteerd. OPMERKING: MultiBoot wordt ingeschakeld in de fabriek. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een apparaat in de lijst. 5. Gebruik een aanwijsapparaat om met de pijltoets-omhoog de apparaatnaam aan te klikken om het apparaat omhoog te verplaatsen in de opstartvolgorde, of druk op de + -toets. – of – Als u het apparaat omlaag wilt verplaatsen in de opstartvolgorde, gebruikt u een aanwijsapparaat om op de pijl omlaag naast de apparaatnaam te klikken, of drukt u op de - -toets. 6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 169 Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9 U kunt als volgt op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartprocedure kiezen: 1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten en druk vervolgens op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. 2. Druk op f9. 3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om een opstartapparaat te selecteren en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd. MultiBoot Express instellen Ga als volg te werk om Computer Setup te starten en het menu voor de MultiBoot-opstartlocatie weer te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. 2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan. 3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) te selecteren en druk vervolgens op enter. 4. In het veld Express Boot Popup Delay (Sec) (Wachttijd Express Boot-menu (in seconden)) geeft u op hoe lang (in seconden) het menu met opstartapparaten moet worden weergegeven, voordat de computer wordt opgestart overeenkomstig de huidige MultiBoot-instelling. (Wanneer u 0 seconden selecteert, wordt het opstartmenu niet weergegeven.) 5. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten: klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Voorkeuren MultiBoot Express invoeren Als het menu Express Boot wordt weergegeven tijdens het opstarten, heeft u de volgende mogelijkheden: ● Om een opstartapparaat uit het menu van Express Boot op te geven, selecteert u uw voorkeur binnen de opgegeven tijd en drukt u op enter. ● Ter voorkoming dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, drukt u op een toets voordat de wachttijd verstrijkt. De computer start niet op voordat u een opstartapparaat selecteert en op enter drukt. ● Om ervoor te zorgen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, wacht u totdat de wachttijd verstrijkt. 170 Hoofdstuk 14 MultiBoot 15 Beheer en afdrukken Client Management Solutions gebruiken Client Management Solutions software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het beheren van clientcomputers (gebruikerscomputers), variërend van desktopcomputers en werkstations tot notebookcomputers en tablet-pc’s, in een netwerkomgeving. Clientbeheer omvat de volgende basismogelijkheden en voorzieningen: ● Initiële implementatie van software-image ● Installatie van systeemsoftware op afstand ● Beheer en updates van software ● ROM-updates ● Behouden en beveiligen van computermiddelen (de hardware en software die op de computer zijn geïnstalleerd) ● Foutberichten en herstel van bepaalde onderdelen van de systeemsoftware en -hardware OPMERKING: De ondersteuning van specifieke functies die in dit onderdeel worden beschreven kan variëren per model computer en/of de op de computer geïnstalleerde versie van de beheersoftware. Software-images configureren en distribueren De computer wordt geleverd met een tevoren geïnstalleerde "image" van de systeemsoftware. Deze initiële software-image wordt geconfigureerd tijdens de eerste installatie van de computer. Nadat de software is "uitgepakt", is de computer klaar voor gebruik. U kunt een eigen software-image op een van de volgende manieren implementeren (verspreiden): ● Aanvullende softwareapplicaties installeren na het uitpakken van de vooraf geïnstalleerde software-image ● Hulpmiddelen voor de distributie van software gebruiken, zoals Altiris Deployment Solutions, om de vooraf geïnstalleerde software te vervangen door een eigen software-image ● Met een procedure voor "disk cloning" de inhoud van één vaste schijf naar een andere kopiëren De methode die u daarvoor gebruikt, is afhankelijk van de technologische omgeving en processen van uw organisatie. OPMERKING: Het hulpprogramma Computer Setup en diverse andere systeemvoorzieningen bieden aanvullende hulp bij configuratiebeheer, probleemoplossing, energiebeheer en het herstel van systeemsoftware. Client Management Solutions gebruiken 171 Software beheren en updaten HP biedt verschillende hulpmiddelen voor het beheren en updaten van de software op clientcomputers: ● HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) OPMERKING: Als u de HP Client Manager voor Altiris wilt downloaden of als u meer informatie wilt over HP Client Manager voor Altiris, raadpleegt u de website van HP op http://www.hp.com. ● HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) ● HP SSM (System Software Manager) HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) HP Client Manager voor Altiris combineert ‘Intelligent Manageability’-technologie met software van Altiris. HP Client Manager voor Altiris biedt superieure functionaliteit voor hardwarebeheer voor HP apparaten: ● Gedetailleerde overzichten van de hardware (voor activabeheer) ● Observatie en diagnostiek door middel van System Checkup ● Via het web toegankelijke rapporten over bedrijfskritieke gegevens, zoals temperatuur- en geheugenwaarschuwingen ● Update op afstand van systeemsoftware, zoals stuurprogramma’s voor apparaten en het systeemBIOS OPMERKING: Aanvullende functionaliteit wordt toegevoegd wanneer HP Client Manager voor Altiris wordt gebruikt in combinatie met optionele software van Altiris Solutions (afzonderlijk verkrijgbaar). Als HP Client Manager voor Altiris (geïnstalleerd op een clientcomputer) wordt gebruikt in combinatie met software van Altiris Solutions (geïnstalleerd op een beheercomputer), biedt HP Client Manager voor Altiris extra beheerfunctionaliteit en gecentraliseerd hardwarebeheer van clientapparatuur voor de volgende aspecten van de IT-levensduur: ● ● Voorraad- en activabeheer ◦ Softwarelicentiecontrole ◦ Opsporing en rapportage van computers ◦ Informatie over leasecontracten en controle vaste activa Distributie en migratie van systeemsoftware ◦ Windows®-migratie ◦ Systeemimplementatie ◦ Migratie persoonlijkheid (persoonlijke instellingen gebruiker) 172 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken ● ● Helpdesk en probleemoplossing ◦ Beheer van helpdesktickets ◦ Probleemopsporing op afstand ◦ Oplossing van problemen op afstand ◦ Herstel client na noodsituatie Software- en taakbeheer ◦ Doorlopend clientbeheer ◦ Distributie van HP-systeemsoftware ◦ "Self-healing" van applicaties (het vermogen om bepaalde problemen met applicaties te herkennen en te herstellen) De software van Altiris Solutions biedt gebruiksvriendelijke functies voor softwaredistributie. HP Client Manager voor Altiris ondersteunt communicatie met de software van Altiris Solutions, die kan worden gebruikt voor de implementatie van nieuwe hardware of persoonlijkheidsmigratie naar een nieuw besturingssysteem met behulp van gebruiksvriendelijke wizards. HP Client Manager voor Altiris kan worden gedownload van de website van HP. Als de software van Altiris Solutions wordt gebruikt in combinatie met HP System Software Manager of HP Client Manager voor Altiris, kunnen beheerders tevens het systeem-BIOS en de apparaatstuurprogramma's bijwerken vanaf een centrale console. Client Management Solutions gebruiken 173 HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) HP CCM (Client Configuration Manager) automatiseert het beheer van software, waaronder besturingssystemen, applicaties, updates, content en instellingen, en garandeert zo dat iedere computer de juiste configuratie heeft. Met deze automatische beheeroplossingen kunt u gedurende de gehele levensduur van de computer de software beheren. Met CCM kunt u de volgende taken uitvoeren: ● De hardware en software in allerlei verschillende platformen in kaart brengen ● Een softwarepakket maken en een analyse van de gevolgen maken alvorens dit te distribueren ● Beleidsconforme distributie en onderhoud van software uitvoeren op specifieke individuele computers, werkgroepen of gehele computerpopulaties ● De besturingssystemen, applicaties en content op verschillende computers vanaf een willekeurige locatie controleren en beheren ● CCM integreren met helpdesks en andere hulpmiddelen voor systeembeheer voor een probleemloze afhandeling ● De vruchten plukken van een gezamenlijke infrastructuur voor het beheren van software en content op de standaardcomputers van alle zakelijke gebruikers binnen een netwerk ● De schaal afstemmen op de behoeftes van het bedrijf 174 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken HP SSM (System Software Manager) Met HP SSM (System Software Manager) kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk systeemsoftware bijwerken. Wanneer SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies van hardware en software gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale locatie, die een filestore wordt genoemd. Versies van stuurprogramma's die worden ondersteund door SSM worden op de website van HP voor het downloaden van stuurprogramma's en op de cd Support Software (Ondersteuningssoftware) aangegeven met een speciaal pictogram. Als u het hulpprogramma SSM wilt downloaden of als u meer informatie wilt over SSM, raadpleegt u de website van HP op http://www.hp.com/go/ssm (alleen Engels). Client Management Solutions gebruiken 175 HP Universal Print Driver gebruiken HP Universal Print Driver Series voor Windows is één intelligent stuurprogramma dat in de plaats komt van afzonderlijke stuurprogramma's voor HP netwerkprinters. OPMERKING: Het HP universeel printstuurprogramma is alleen op bepaalde modellen vooraf geïnstalleerd. Als u het HP universeel printstuurprogramma wilt downloaden of als u meer informatie wilt over het gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP op http://www.hp.com/go/ universalprintdriver (alleen Engels). Ga als volgt te werk om af te drukken met de HP Universal Print Driver: 1. Selecteer Bestand > Afdrukken in een willekeurige applicatie. 2. Selecteer HP Universal Printing PS in de lijst met printers. 3. Klik op Afdrukken. 4. Voer het IP-adres of netwerkpad van de printer in. OPMERKING: Als u het IP-adres of het netwerkpad van de printer niet kunt vinden, neemt u contact op met uw IT-beheerder voor hulp. 5. Schakel de optie Maak een permanente kopie van deze printer in mijn map Printers in. 6. Klik op Afdrukken. 176 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken Index Symbolen en getallen 1394-apparaten aansluiten 110 stopzetten 110 1394-kabel, verbinden 110 1394-poort 110 A Aan/uit-knop, herkennen 6, 7 Aan/uit-lampje, herkennen 3, 5, 11 Aansluiten, externe netvoedingsbron 80 Aanwijsapparaten gebruiken 42 voorkeuren instellen 42 Accu afvoeren 90 herkennen 19 kalibreren 86 lage acculading 84 opbergen 90 opladen 83, 86 opnieuw opladen 89 plaatsen 82 vervangen 90 verwijderen 82 voeding besparen 89 Accu, temperatuur 90 Acculading, maximaliseren 84 Acculampje 11, 83, 85 Accuontgrendeling 16, 82 Accuruimte 16, 20 Accuvoeding 81 Afsluiten 91 Altiris Deployment Solutions 171 Apparaatbeveiliging 139 Apparaatconfiguraties 162 Apparaatstuurprogramma's opnieuw installeren 69 stuurprogramma's van HP 69 stuurprogramma's van Microsoft 70 Applicatietoets, Windows 9, 10 Audioapparatuur, aansluiten van externe 55 Audiofuncties, controleren 55 Audio-uitgang (hoofdtelefoon) 14, 15 Auteursrecht 63 Automatisch afspelen 62 Automatische DriveLock, wachtwoord invoeren 137 verwijderen 138 B Back-upcentrum 151, 152 Bd afspelen 61 kopiëren 63 verwijderen 65 Bedrijfsnetwerk, verbinding 27 Beeldscherm beeld, schakelen 45 helderheid instellen, hotkeys 47 Beeldscherm, onderdelen 17 Beeldscherm, schakelen 45 Beeldschermontgrendeling, herkennen 11 Beheerderswachtwoord 130 Beschrijfbare media 75 Besparen, voeding 89 Besturingssysteem label met Certificaat van echtheid van Microsoft 20 productcode 20 Beveiliging, draadloze communicatie 25 Beveiligingskabel, bevestigingspunt herkennen 12, 15 Beveiligingsniveau instellen 164 Bevestigingspunt beveiligingskabel 12, 15 BIOSbeheerderswachtwoord 160 BIOS-update downloaden 148 installeren 149 Bluetooth, label 20 Bluetooth-apparaat 21 Blu-ray Disc (bd) 59 Blu-ray ROM dvd±rw SuperMulti DL-drive 59 C Caps Lock-lampje, herkennen 4, 5 Cd afspelen 61 kopiëren 63 verwijderen 65 Cd-drive 113 Certificaat van Echtheid, label 20 Codering 26 Computerinformatie 148 Computer Setup apparaatbeveiliging 139 BIOSbeheerderswachtwoord 131 DriveLock-wachtwoord 133 herstellen, fabrieksinstellingen 158 instellen MultiBoot Express 170 menu File (Bestand) 159 menu Security (Beveiliging) 160 Index 177 navigeren en selecteren 157 opstartapparaten inschakelen 167 opstartvolgorde instellen 169 System Configuration (Geavanceerd), menu 161 Configureren, ExpressCards 117 Connection Manager (Verbindingsbeheer), pictogram 22 Connector, netvoeding 15, 16 Controleren, audiofuncties 55 D Digitale kaart plaatsen 115 stopzetten 116 verwijderen 116 Diskettedrive 113 Disk Sanitizer (Schijf gezond maken) 161 DisplayPort, herkennen 14 Distributie, software 171 Draadloos netwerk, problemen oplossen 32 Draadloos netwerk (WLAN) aansluiten 27 bedrijfsnetwerk, verbinding 27 benodigde apparatuur 25 beveiliging 25 effectief bereik 27 openbaar draadloos netwerk, verbinding 27 Draadloze communicatie, bedieningselementen besturingssysteem 22 knop 22 Wireless Assistant software 22 Draadloze communicatie, knop 22 Draadloze communicatie, knop herkennen 7, 8 Draadloze communicatie, lampje 22 Draadloze communicatie, lampje herkennen 3, 5, 11 Draadloze communicatie, pictogram 22 DriveLock, automatische 160 178 Index DriveLock-wachtwoord beschrijving 133 instellen 134 invoeren 135 verwijderen 137 wijzigen 136 Dvd afspelen 61 kopiëren 63 regio-instelling wijzigen 62 verwijderen 65 Dvd, regio-instelling 62 Dvd-drive 113 E Energieschema's 77 Esc-toets, herkennen 9, 10 Execution Disable (Uitvoering uitschakelen) 162 ExpressCard beschermplaatje verwijderen 117 configureren 117 plaatsen 117 stopzetten 118 verwijderen 118 Externe audioapparatuur, aansluiten 55 Externe monitor, poort herkennen 15, 16 Externemonitorpoort 57 Externe schijfeenheid 113 F F11-herstelprogramma 155 File (Bestand), menu 159 Firewall 26 Fn-toets 42 Fn-toets, herkennen 9, 10, 49 Functietoetsen 42 Functietoetsen, herkennen 9, 10 G Gebruikerswachtwoord 131 Geheugenmodulecompartiment, afdekplaatje vervangen 124 verwijderen 122 Geheugenmodule plaatsen dockingpoort 123 primair 127 Geheugenuitbreidingsmodule plaatsen 123 vervangen 122 verwijderen 122 Geheugenuitbreidingsmodule vervangen 122 Geïntegreerd apparaat draadloze communicatie, knop 163 modem 164 netwerkadapter 163 via LAN uit slaapstand halen 163 vingerafdruklezer 163 Geïntegreerd numeriek toetsenblok, herkennen 50 Geïntegreerd numeriek toetsenblok, toetsen herkennen 9, 10 Geluid harder, knop herkennen 7, 8 Geluidsvolume, aanpassen 52 Geluid uit, knop herkennen 7, 8 Geluid zachter, knop herkennen 7, 8 H Hardware, herkennen 1 Helderheid instellen, hotkeys 47 Herstellen, fabrieksinstellingen 160 Herstellen, vaste schijf 155 Herstelpartitie 155 Hibernationstand activeren 76 beëindigen 76 geactiveerd bij kritiek lage acculading 85 Hotkeys beschrijving 42 gebruiken 43 helderheid van beeldscherm verhogen 47 helderheid van beeldscherm verlagen 47 schakelen tussen beeldschermen 45 slaapstand activeren 44 systeeminformatie weergeven 43 Hotkey voor systeeminformatie 43 HP 3D DriveGuard 96 HP Client Configuration Manager 172, 174 HP Client Manager voor Altiris 172 HP Connection Manager (Verbindingsbeheer) 23 HP QuickLook 162 HP System Software Manager 172, 175 Hubs 107 I Image, computer 171 In-/uitgangen audio-uitgang (hoofdtelefoon) 14, 15 RJ-45 (netwerk) 15, 16 Ingebouwd apparaat audioapparaten 163 geïntegreerde luidsprekers 164 LAN/WLANoverschakeling 163 microfoon 164 Power Monitor Circuit (Energiebewakingscircuit ) 163 radio van Bluetoothapparaat 163 radio van WLANapparaat 163 upgraderuimte van notebookcomputer 163 Inschrijving bij HP SpareKey 160 Installatie, computer 1 Installatie van draadloos netwerk 25 Instellingen Computer Setup herstellen, fabrieksinstellingen 158 menu File (Bestand) 159 menu Security (Beveiliging) 160 navigeren en selecteren 157 System Configuration (Geavanceerd), menu 161 Interferentie, minimaliseren 34 Interne beeldschermschakelaar 18 Interne microfoons, herkennen 18 Internetverbinding, instellen 25 J Java Card definitie 120 plaatsen 120 verwijderen 120 K Kabels 1394 110 modem 36 USB 107 Kalibreren, accu 86 Kennisgevingen label met kennisgevingen 20 labels met keurmerk voor draadloze communicatie 20 Keurmerk voor draadloze communicatie, label 20 Knoppen aan/uit 6, 7 draadloze communicatie 7, 8 geluidsvolume 7, 8 geluid uit 7, 8 QuickLook 7, 8 QuickWeb 7, 8 touchpad 2 Kritiek lage acculading 85 L Labels Bluetooth 20 Certificaat van echtheid van Microsoft 20 HP module voor mobiel breedband 20 kennisgevingen 20 keurmerk voor draadloze communicatie 20 servicelabel 19 SIM 20 WLAN 20 Lage acculading 84 Lampjes aan/uit 3, 5, 11 accu 11 Caps Lock 4, 5 draadloze communicatie 3, 5, 11 lokaal netwerk (LAN) 3, 5, 11 QuickLook 4, 5 QuickWeb 4, 5 schijfeenheid 11, 96 webcam 11, 18 LAN, verbinding maken met 41 Land-/regiospecifieke modemkabeladapter 37 LAN-energiebesparing 163 Leesbare media 75 Logische stationsaanduidingen 168 Luchthavenbeveiliging 94 Luidsprekers, herkennen 11 M McAfee Total Protection 141, 142 Mediakaartlezer 12, 13, 115 Microfoons, interne 18 Microsoft certificaat van echtheid, label 20 Minimaliseren, interferentie 34 Modemkabel aansluiten 36 land-/regiospecifieke kabeladapter 37 ruisonderdrukkingscircuit 36 Modemsoftware locatie instellen/toevoegen 37 verbindingsproblemen in buitenland 39 Monitor, aansluiten 57 Monitorpoort, externe 15, 16 Muis, extern aansluiten 42 voorkeuren instellen 42 Muisbesturing gebruiken 42 MultiBoot Express 165, 170 MultiMediaCard 115 Index 179 Multimediasoftware, installeren 54 N Netsnoer 19 Netsnoer, herkennen 19 Netvoedingsadapter aansluiten 80 herkennen 19 Netvoedingsconnector, herkennen 15, 16 Netwerkbeveiligingscodes netwerksleutel 33 SSID 33 Netwerkkaart als opstartapparaat 167 Netwerksleutel 33 Netwerkstatus, pictogram 22, 33 Network Service Boot (Opstarten via netwerkservice) 167 Niet-reagerend systeem 91 Num lk-toets, herkennen 49, 50 Num lock, extern toetsenblok 50 O Onderdelen aanvullende hardware 19 achterkant 15 antennes voor draadloze communicatie 18 beeldscherm 17 bovenkant 1 linkerkant 13 onderkant 16 rechterkant 11 voorkant 10 Onderhoud schijfdefragmentatie 95 schijfopruiming 95 Ontgrendeling, accu 16 Opbergen, accu 90 Openbaar draadloos netwerk, verbinding 27 Opladen, accu 83, 86 Opstartapparaat, netwerkkaart (NIC) 165 Opstartapparaten, inschakelen 167 Opstartopties 161 Opstartvolgorde 161 180 Index Opstartvolgorde wijzigen 169 Opties voor geïntegreerde apparaten 163 Optische schijf gebruiken 60 verwijderen 65 Optischeschijfeenheid 113 P Parallelle poort, modus 162 Pictogrammen Connection Manager (Verbindingsbeheer) 22 draadloze communicatie 22 netwerkstatus 22, 33 Poorten 1394 110 DisplayPort 14 externe monitor 15, 16, 57 USB 14, 15, 107 Poortopties 1394-poort 164 eSATA-poort 164 ExpressCard-slot 164 flash-medialezer 164 parallelle poort 164 seriële poort 164 smartcardslot 164 USB-poort 164 Power Assistant (Energieassistent) 79 Primaire geheugenmodule plaatsen 127 upgrade 125 vervangen 125 verwijderen 126 Primaire geheugenmodule vervangen 125 Problemen oplossen apparaatstuurprogramma's 69 apparaatstuurprogramma's van HP 69 apparaatstuurprogramma's van Microsoft 70 Automatisch afspelen 68 detectie van optischeschijfeenheid 66 extern beeldscherm 68 film afspelen 68 lade van optischeschijfeenheid 65 schijf branden 68 schijf wordt niet afgespeeld 67 Problemen oplossen, draadloos netwerk 32 Problemen oplossen, modem 39 Productcode 20 Productnaam en productnummer, van computer 19 Projector, aansluiten 57 PXE-server 167 Q QuickLook, knop herkennen 7, 8 QuickLook, lampje herkennen 4, 5 QuickWeb, knop herkennen 7, 8 QuickWeb, lampje herkennen 4, 5 R Regiocode, dvd 62 Reizen met computer 20 Reizen met de computer 90 RJ-45-netwerkconnector, herkennen 15, 16 Ruimtes accu 20 vaste schijf 17 Ruisonderdrukkingscircuit modemkabel 36 S SATA-apparaten (Serial Advanced Technology Attachment) AHCI (Advanced Host Controller Interface) 162 IDE (Integrated Drive Electronics) 162 Schijfdefragmentatie, software 95 Schijfeenheden diskette 113 dvd±rw SuperMulti DL LightScribe-drive 59 dvd-rom 59 externe 113 optische 113 vaste 99, 113 Schijfeenheden, opstartvolgorde 161, 165 Schijfeenheidlampje 11, 96 Schijfmedia 75 Schijfopruiming, software 95 Schuifzones, van touchpad 2 SD Card 115 Security (Beveiliging), menu Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om inschrijving bij HP SpareKey) 160 Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) 160 Disk Sanitizer 161 DriveLock 160 HP SpareKey 160 HP SpareKey, inschrijving 160 instellen, BIOSbeheerderswachtwoord 160 systeemidentificatie 161 vingerafdruklezer herstellen 160 wachtwoordbeleid 160 wachtwoord wijzigen 160 Serienummer, van computer 19 Servicelabel 19 Slaapstand activeren 75 beëindigen 75 Slaapstand, hotkey 44 Slots geheugen 121 visitekaartje 11 Smart Card definitie 120 plaatsen 120 verwijderen 120 Smart Card-lezer, herkennen 15 Snelladen secundaire accu 162 Software BIOS-update 148 distributie 171 herstel 171 HP Connection Manager (Verbindingsbeheer) 23 schijfdefragmentatie 95 schijfopruiming 95 updates 172 visitekaartjes lezen 72 Wireless Assistant 23 Standaardbeveiligingsinstellingen herstellen 164 Systeemdatum en -tijd 159 Systeemdiagnose 159 Systeemidentificatie 161 Systeeminformatie 159 System Configuration (Geavanceerd), menu 161 System Fan (Systeemventilator) 162 T Taal, wijzigen in Computer Setup 161 Temperatuur 90 Toetsen esc 9, 10 fn 9, 10, 49 functie 9, 10 toetsenblok 9, 10 Windows-applicaties 9, 10 Windows-logo 9, 10 Toetsenblok, extern gebruiken 50 num lock 50 Toetsenblok, geïntegreerd herkennen 49 Toetsenblok, ingebed herkennen 48 Toetsenbordhotkeys, herkennen 42 Toetsenbordschroeven terugplaatsen 128 verwijderen 125 Touchpad gebruiken 42 herkennen 2 knoppen 2 schuifzones 2 TPM Embedded Security (Geïntegreerde TPMbeveiliging) 161 TXT (Intel® Trusted Execution Technology) 163 U Uitschakelen, computer 91 Unified Extensible Firmware Interface (UEFI), modus 162 Updates, software 172 Upgraderuimte optischeschijfeenheid vervangen 104 vaste schijf vervangen 101 USB, ondersteuning voor oudere systemen 157, 162 USB-apparaten beschrijving 107 stopzetten 108 verwijderen 108 USB-apparatuur aansluiten 107 USB-hubs 107 USB-kabel, aansluiten 107 USB-ondersteuning oudere systemen 108 USB-poorten, herkennen 14, 15, 107 V Vaste schijf externe 113 HP 3D DriveGuard 96 installeren 99 Vaste schijf herstellen 155 Vasteschijfruimte 17 Ventilatieopeningen, herkennen 14, 16 Verbinding maken met een draadloos netwerk 27 Verbinding maken met een LAN 41 Video, opnemen 18 Video-overdrachtstypen 45 Vingerafdruklezer, herkennen 6, 7, 8 Virtualisatietechnologie 163 Visitekaartje, slot herkennen 11 Visitekaartjes lezen, software 72 Voeding aansluiten 80 besparen 89 Volumeknoppen 52 W Wachtwoorden beheerder 130 Index 181 BIOS-beheerder 131 DriveLock 133 gebruiker 131 Webcam opnamen van visitekaartjes maken 72 Webcameigenschappen, aanpassen 71 Webcamlampje, herkennen 11, 18 Websites HP System Software Manager 175 HP universeel printstuurprogramma 176 Windows-applicatietoets, herkennen 9, 10 Windows-logotoets, herkennen 9, 10 Windows Vista, dvd met besturingssysteem 155 Wireless Assistant software 22 Wireless Assistant-software 23 WLAN, label 20 WLAN-antennes, herkennen 18 WLAN-apparaat 20, 21, 25 WWAN-antennes, herkennen 18 WWAN-apparaat 21 182 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193

HP ProBook 6440b Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding