Mode AVIC-HD3-II, AVIC HD3 II, AVIC-HD3 II de handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Mode AVIC-HD3-II de handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
INSTALLATION MANUAL
MANUEL DINSTALLATION
HDD AV NAVIGATION HEAD UNIT
UNITE CENTRALE AV AVEC NAVIGATION SUR
DISQUE DUR
AVIC-HD3
II
English NederlandsItalianoFrançaisDeutschEspañol
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
OVER DEZE HANDLEIDING 148
LEES DEZE INFORMATIE BETREFFENDE UW
NAVIGATIESYSTEEM ZORGVULDIG DOOR
EN BEWAAR DE INFORMATIE VOOR
LATERE NASLAG 148
Aansluitingen
Voorzorgen voor het aansluiten van het
systeem 149
Alvorens u dit product inbouwt 150
Voorkomen van beschadigingen 150
Opmerking over de blauwe draad 151
Opmerking over de blauw/witte
draad 151
Bijgeleverde accessoires 152
Systeemcomponenten aansluiten 154
Het stroomsnoer aansluiten (1) 156
Het stroomsnoer aansluiten (2) 158
Voor aansluiting op een los verkrijgbare
eindversterker 160
Bij aansluiting van een
achteruitkijkcamera 162
Bij de aansluiting van een extern
videocomponent 163
Tijdens de aansluiting van de externe
eenheid met videobron 163
Tijdens het aansluiten van het
achterdisplay 164
Tijdens het gebruik van een
achterdisplay dat op de achtervideo-
uitgang is aangesloten 164
Inbouwen
Voorzorgen voor installatie 165
Voorkomen van elektromagnetische
storingen 166
Voor de installatie 166
Dit navigatiesysteem inbouwen 166
Opmerkingen betreffende het
inbouwen 166
Bijgeleverde accessoires 168
Vóór het installeren van dit navigatie-
eenheid 169
Installatie met de houder en
zijbeugel 169
Installatie met gebruik van de
schroefgaten aan de zijkant van het
navigatie-eenheid 170
Bevestigen van de GPS-antenne 171
Opmerkingen betreffende het
bevestigen 171
Bijgeleverde accessoires 171
Bevestigen van de antenne binnen in
de auto (op de hoedenplank) 172
Bevestigen van de antenne aan de
buitenzijde van de auto (op de
carrosserie) 173
De microfoon installeren 174
Bijgeleverde accessoires 174
Montage op de zonneklep 174
Installatie op stuurkolom 175
De hoek van de microfoon
aanpassen 175
Na installatie
Na het inbouwen van dit
navigatiesysteem 176
Nl
147
Nederlands
Inhoudsopgave
OVER DEZE HANDLEIDING
In deze handleiding wordt de inbouw van het
navigatiesysteem in uw auto beschreven. De
bediening van het navigatiesysteem wordt be-
schreven in de afzonderlijke Bedieningshand-
leiding of Hardwarehandleiding die bij het
navigatiesysteem wordt geleverd. Zorg dat u
deze handleidingen goed doorleest voordat u
het navigatiesysteem gaat gebruiken.
LEES DEZE INFORMATIE
BETREFFENDE UW
NAVIGATIESYSTEEM
ZORGVULDIG DOOR EN
BEWAAR DE INFORMATIE
VOOR LATERE NASLAG
1 Lees de handleiding zorgvuldig door voordat u
het navigatiesysteem gaat inbouwen.
2 Bewaar de handleiding voor latere naslag in
de toekomst.
3 Neem alle waarschuwingsinformatie in acht
en volg de instructies nauwkeurig op.
4 Onder bepaalde omstandigheden kan dit navi-
gatiesysteem foutieve informatie op het
scherm tonen betreffende de positie van uw
auto, de afstand tot bepaalde plaatsen die u
op het scherm ziet en de kompasrichting. Ook
heeft het systeem een aantal beperkingen,
zoals het ontbreken van informatie over een-
richtingswegen, tijdelijke verkeersomleidingen
en eventueel gevaarlijke routes. Uw eigen be-
oordelingsvermogen heeft daarom te allen
tijde voorrang op de informatie die het sys-
teem geeft.
5 Evenals bij het gebruik van andere accessoi-
res in uw auto dient u erop te letten dat het
navigatiesysteem niet uw aandacht van de
weg afleidt. Indien u moeilijkheden heeft bij
de bediening van het apparaat of als de infor-
matie op het beeldscherm niet duidelijk is,
parkeer de auto dan op een veilige plaats
langs de weg voordat u het probleem probeert
op te lossen.
6 Tijdens het rijden dient u altijd de veiligheids-
gordel te dragen. Bij een ongeluk is de kans
op letsel aanzienlijk groter als u de veiligheids-
gordel niet draagt.
7 In sommige landen kan de wetgeving beper-
kingen opleggen aan de plaatsing en het ge-
bruik van navigatiesystemen in uw voertuig.
Zorg ervoor dat bij de inbouw en de bediening
van uw navigatiesysteem alle toepasselijke
wetten en regels worden nageleefd.
WAARSCHUWING
Probeer het navigatiesysteem niet zelf in te bou-
wen of onderhoud aan het systeem te verrichten.
Inbouw en onderhoud van elektronische appara-
tuur en auto-accessoires door personen die niet
de vereiste vakopleiding en ervaring hebben in dit
soort werkzaamheden, kunnen resulteren in een
elektrische schok of een andere gevaarlijke situ-
atie.
Belangrijke veiligheids-
voorschriften
Nl
148
Hoofdstuk
01
Voorzorgen voor het
aansluiten van het systeem
WAARSCHUWING
Pioneer raadt u af het navigatiesysteem zelf
in te bouwen. Wij adviseren u om alleen be-
voegd Pioneer onderhoudspersoneel, dat
speciaal is opgeleid en ervaring heeft met
mobiele elektronica, dit product te laten in-
stellen en inbouwen. VOER NOOIT ZELF ON-
DERHOUD UIT AAN DIT PRODUCT. Bij
verkeerd inbouwen of onderhoud van dit pro-
duct en de aansluitkabels bestaat de kans op
een elektrische schok of een andere gevaar-
lijke situatie, en kan het navigatiesysteem
schade oplopen die niet onder de garantie
valt.
LET OP
! Indien u besluit de installatie zelf uit te
voeren, een speciale opleiding heeft
gehad en ervaring heeft met het inbouwen
van mobiele elektronica, volg dan nauw-
gezet alle stappen van de installatiehand-
leiding.
! Maak alle draden met kabelklemmen of
isolatietape vast. Let er op dat er geen dra-
den blootliggen.
! Sluit de gele draad van dit product niet di-
rect aan op de accu van de auto. Als de
draad direct is verbonden met de accu,
kan de isolatie door de motortrillingen
losraken op de plaats waar de draad van
het interieur naar de motorruimte loopt.
Als de isolatie van de gele draad door het
contact met metalen delen scheurt, kan er
kortsluiting ontstaan, hetgeen tot een
zeer gevaarlijke situatie leidt.
! Het is zeer gevaarlijk als de bedrading
rond de stuurkolom, rond de versnellings-
pook of andere bedieningsorganen vast
komt te zitten. U moet dit product, de ka-
bels en andere bedrading zo installeren
dat deze het besturen van het voertuig
niet verhinderen of belemmeren.
! Zorg ervoor dat de kabels en draden zo
worden geleid en bevestigd dat ze niet
verstrikt raken in de bewegende onderde-
len van de auto of deze niet hinderen. Dit
geldt met name voor het stuur, de versnel-
lingshendel, de handrem, de geleiings-
rails voor de verstelbare stoelen, de
portieren of een van de regelmechanis-
men van het voertuig.
! Laat de draden niet langs plaatsen lopen
waar ze blootgesteld worden aan hoge
temperaturen. Als de isolatie van de dra-
den erg warm wordt, kunnen ze bescha-
digd raken, waardoor er kortsluiting of
een storing ontstaat en er mogelijk perma-
nente beschadiging aan dit product op-
treedt.
! Maak de GPS antennedraad niet korter en
ook niet langer. Wijzigen van de antenne-
draad kan resulteren in kortsluiting.
! Maak ook geen enkele andere draad kor-
ter. Wanneer dit gebeurt, is het mogelijk
dat het beveiligingscircuit (zekeringhou-
der, zekeringweerstand of filter) niet goed
meer functioneert.
! Tap nooit stroom af van de stroomtoevoer-
draad van het navigatiesysteem voor de
voeding van andere elektronische appara-
tuur. De stroomcapaciteit van de draad
kan overschreden worden, met oververhit-
ting tot gevolg.
! Het zwarte snoer is de aardverbinding. Dit
snoer dient afzonderlijk van de aarding
van producten met een hoog stroomver-
bruik, zoals eindversterkers, te worden ge-
aard. Aard niet meer dan één product
samen met de aarding van een ander pro-
duct. U dient bijvoorbeeld elke versterker-
module afzonderlijk, los van de aarding
van het navigatiesysteem te aarden. Door
de aarding met elkaar te verbinden, kan er
brand en/of schade aan producten ont-
staan als de massaverbinding losraakt.
Aansluitingen
Nl
149
Hoofdstuk
Nederlands
02
Alvorens u dit product
inbouwt
! Dit product is bestemd voor inbouw in voer-
tuigen met een negatief geaarde 12-volts
accu. Controleer voor de installatie de ac-
cuspanning van uw voertuig.
! Om kortsluiting te vermijden, dient u vooraf
voor het installeren de negatieve ( ) accu-
kabel los te maken.
Voorkomen van
beschadigingen
! Wanneer u een stekker uittrekt, pak dan de
stekker zelf vast. Trek niet aan de draad,
want het is mogelijk dat u deze uit de stek-
ker trekt.
! Dit product kan niet worden geïnstalleerd
in een voertuig zonder ACC (Accessoire)
stand op de contactschakelaar.
A
C
C
O
N
S
T
A
R
T
O
F
F
O
N
S
T
A
R
T
O
F
F
ACC stand Geen ACC stand
! Zorg dat u bij het vervangen van de zeke-
ring alleen een zekering gebruikt met de
waarde die op de zekeringhouder wordt
aangeven.
! Om kortsluiting te voorkomen dient u de
losgekoppelde draad af te dekken met iso-
latieband.Isoleer sowieso alle ongebruikte
speakerdraden. Ongeïsoleerde draden kun-
nen leiden tot kortsluiting.
! Sluit de stekkers met dezelfde kleur aan op
de corresponderende gekleurde poort,
d.w.z. de blauwe stekker op de blauwe
poort, zwart op zwart, enz.
! Zie voor nadere informatie over het aanslui-
ten van de eindversterker en andere toestel-
len de gebruikershandleiding en voer de
aansluiting vervolgens uit zoals hierin be-
schreven.
! Aangezien een uniek BPTL-circuit wordt ge-
bruikt, mag de * zijde van de speaker-
draad niet direct worden geaard en mogen
de * zijden van de speakerdraden niet met
elkaar worden verbonden. Zorg ervoor dat
* zijde van de speakerdraad wordt verbon-
den met de * zijde van de speakerdraad
op het navigatiesysteem.
! Indien de RCA-aansluiting op dit product
niet wordt gebruikt, dan mogen de dopjes
die aan het einde van de aansluiting zijn
bevestigd niet worden verwijderd.
! De luidsprekers die zijn aangesloten op dit
navigatiesysteem moet een hoog opgege-
ven vermogen hebben van minstens 50 W
en een impedantie van 4 t/m 8 Ohm. Aan-
sluiten van luidsprekers met een uitgangs-
vermogen en/of impedantie die niet
overeenkomt met de hierboven aangegeven
waarden kan leiden tot schade aan de lss,
rookontwikkeling, of zelfs brand.
Aansluitingen
Nl
150
Hoofdstuk
02
Opmerking over de blauwe draad
! Via de blauwe draad wordt er een signaal
geproduceerd voor de bediening van de an-
tenne van uw voertuig. De timing hangt
mede af van de bijbehorende instelling.
(Raadpleeg de Bedieningshandleiding voor
meer gedetailleerde informatie over het wij-
zigen van de [Auto ANT] stand.)
! Wanneer [Auto ANT] ingesteld is op
[Radio], kan de antenne van het voertuig
opgeborgen of uitgeschakeld worden door
de hieronder vermelde instructies te vol-
gen.
Zet de radiobron (AM of FM) op een an-
dere bron
Zet de bron uit
Zet de contactschakelaar uit (ACC OFF)
! Wanneer de [Auto ANT] modus op
[Power] is ingesteld kan de antenne alleen
ingeklapt of uitgezet worden wanneer de
contactschakelaar is uitgezet (ACC OFF).
! Verbind deze draad niet met de systeembe-
dieningsaansluiting van externe eindver-
sterkers.
! Gebruik deze draad in geen geval als de
stroomdraad voor de automatische anten-
ne of de antenne-signaalversterker. Een der-
gelijke aansluiting kan leiden tot een te
hoge stroom en daardoor tot storingen en
defecten.
Opmerking over de blauw/
witte draad
! Wanneer de contactschakelaar wordt aan-
gezet (ACC ON), wordt er een regelsignaal
uitgevoerd via de blauw/witte draad. Ver-
bind de draad met een op afstand bediende
regelklem van een extern gevoed versterker-
systeem (max. 300 mA 12 V DC). Het regel-
signaal wordt uitgevoerd via de blauw/witte
draad, ook wanneer de audiobron is uitge-
schakeld.
! Verbind deze draad niet met de bedienings-
aansluiting van het relais voor de automati-
sche antenne of de bedieningsaansluiting
van de antenne-signaalversterker.
! Gebruik deze draad in geen geval als de
stroomdraad voor externe eindversterkers.
Een dergelijke aansluiting kan leiden tot
een te hoge stroom en daardoor tot storin-
gen en defecten.
Aansluitingen
Nl
151
Hoofdstuk
Nederlands
02
Bijgeleverde accessoires
De navigatie-eenheid Stroomsnoer
<Zie bladzijde 156,
158, 162>
Stekker Verlengsnoer
(voor achteruit-signaal)
Verlengsnoer
(voor snelheidssignaal)
GPS-antenne
RCA-connector 1
(CONNECTOR 1)
<Zie bladzijde 156,
160, 163>
RCA-connector 2
(CONNECTOR 2)
<Zie bladzijde 154,
158, 162, 164>
Microfoon
Aansluitingen
Nl
152
Hoofdstuk
02
Aansluitingen
Nl
153
Hoofdstuk
Nederlands
02
Systeemcomponenten aansluiten
Zwart
Zwart
Bluetooth apparatuur (ND-BT1)
(los verkrijgbaar)
Antenneaansluiting
Auto-antenne
De navigatie-eenheid
RCA-connector 2
20 cm
Rood
Lichtgrijs
5m
GPS-antenne
Blauw
Multi-CD-speler
(los verkrijgbaar)
Blauw
Niet gebruikt.
Microfooningang
Blauw
EXTENSION poort
Niet gebruikt.
Niet gebruikt.
Plug voor de adapters van de
Aangesloten Afstandsbediening
(WIRED REMOTE INPUT)
Zie de handleiding van de adapters
voor de Aangesloten
Afstandsbediening (los verkrijgbaar).
AV-BUS-kabel (meegeleverd
bij de TV tuner)
Verborgen TV tuner
(bijv. GEX-P5700TVP)
(los verkrijgbaar)
IP-BUS kabel
(meegeleverd bij de TV tuner)
Aansluitingen
Nl
154
Hoofdstuk
02
Dock connector poort
iPod® met
Dock Connector
Zwart
Microfoon
(inbegrepen bij de levering)
Blauw
4 m
IP-BUS kabel
(meegeleverd met iPod adapter)
WAARSCHUWING
· Teneinde het risico van ongelukken en de mogelijke schending van toepasselijke
wettelijke regels te voorkomen, mag dit product wanneer de auto rijdt uitsluitend
voor navigatiedoeleinden worden gebruikt. Daarnaast mogen displays achter
niet zó geplaatst zijn dat ze een visuele afleiding vormen voor de bestuurder.
· In sommige landen is het bekijken van beelden op een display in een voertuig,
zelfs door andere personen dan de bestuurder, verboden. Indien dergelijke regels
van toepassing zijn, dient men zich hieraan te houden en mogen de videobron of
TV-onderdelen van dit product niet worden gebruikt.
Interface-adapter voor iPod
(bijv. CD-IB100II)
(los verkrijgbaar)
Aansluitingen
Nl
155
Hoofdstuk
Nederlands
02
Het stroomsnoer aansluiten (1)
*1
*2
*4
*3
*5
Opmerking
Opmerking Opmerkingen
ISO-connector
Luidsprekerdraden
Afhankelijk van het soort voertuig, kan de
functie van *3 en *5 afwijken. Sluit in dit geval
*2 op *5 en *4 op *3 aan.
Zorg ervoor dat de draden die op
elkaar worden aangesloten dezelfde
kleur hebben.
Dopje (*1)
Wanneer dit aansluitpunt niet
wordt gebruikt, verwijder het
dopje dan niet.
Geel (*3)
Ondersteuning
(of accessoire)
Rood (*5)
Accessoire
(of ondersteuning)
Geel (*2)
Naar het aansluitpunt, staat altijd onder
stroom, onafhankelijk van de stand van
het contactslot.
Rood (*4)
Naar het elektrische aansluitpunt,
bestuurd door het contactslot (12 V DC)
AAN/UIT.
Oranje/wit
Naar de aansluiting van de lichtschakelaar.
Zwart (aarding)
Naar de (metalen) carrosserie
van het voertuig.
In sommige voertuigen bestaat de ISO-stekker uit twee
aansluitingen, zorg ervoor dat met beide verbinding
wordt gemaakt.
· Wanneer een subwoofer (*9) op dit navigatiesysteem
is aangesloten in plaats van op een
achterluidspreker, zet de uitgangsinstelling voor de
achterspreker dan op de oorspronkelijke instelling.
(Zie de Bedieningshandleiding). De subwoofer-
uitgang van dit navigatiesysteem is monaural.
· Bij het gebruik van een subwoofer van 70 W (2 )
moet u ervoor zorgen dat deze wordt aangesloten op
de paarse en paars/zwarte draden van dit
navigatiesysteem. Sluit niets aan op de groene en
groen/zwarte draden.
Geel/zwart
Indien het voertuig een onderdrukkingssignaal naar dit
terminal kan sturen, dan kan de onderdrukkingsfunctie
op dit navigatiesysteem worden geactiveerd wanneer de
terminal op *8 is aangesloten.
Wit:
Wit/zwart:
Grijs:
Grijs/zwart:
Groen:
Groen/zwart:
Paars:
Paars/zwart:
linksvoor
linksvoor
rechtsvoor
rechtsvoor
linksachter of subwoofer (*9)
linksachter of subwoofer (*9)
rechtsachter of subwoofer (*9)
rechtsachter of subwoofer (*9)
Zekering (10 A)
Zekeringhouder
Aansluitingen
Nl
156
Hoofdstuk
02
(*8)
Opmerking
Opmerking
16 cm
Blauw (*6)
Blauw (*7)
Naar de regelklem van het autoantennerelais. Sluit aan op de regelklem van
de antenne krachtversterker indien het voertuig een op het ruit bevestigde
antenne heeft (max. 300 mA 12 V DC).
Afhankelijk van het type voertuig verschilt de pen-stand van
de ISO-stekker. Sluit *6 en *7 aan wanneer pen 5 voor de
besturing van de antenne wordt gebruikt. Bij andere typen
voertuigen mogen *6 en *7 nooit worden aangesloten.
De navigatie-eenheid
Geel/zwart (MUTE)
Wanneer u een apparaat met een mutefunctie gebruikt, dient u deze aan te sluiten
op het Audio Mute-snoer. Is dit niet het geval, sluit dan niets aan op het Audio
Mute-snoer.
Stroomsnoer
De audiobron wordt op mute of zacht gezet, terwijl de volgende geluiden van de
navigatie niet worden gedempt of verzwakt. Zie voor nadere gegevens de
Bedieningshandleiding.
- stembegeleiding van de navigatie
- inkomende beltoon en inkomende stem van de mobiele telefoon die via Bluetooth
draadloze technologie op dit navigatiesysteem zijn aangesloten
RCA-connector 1
Deze antenne wordt automatisch ingeklapt of uitgezet, maar de timing is afhankelijk
van de instelling.
Aansluitingen
Nl
157
Hoofdstuk
Nederlands
02
Het stroomsnoer aansluiten (2)
WAARSCHUWING
BELANGRIJK
Opmerking
WAARSCHUWING
5 m
Roze (CAR SPEED SIGNAL INPUT)
Via deze draad wordt het rijsnelheidssignaal aan het navigatiesysteem
doorgegeven. U dient de draad te verbinden met het snelheidsdetectiecircuit
van de auto of met de ND-PG1 snelheidspulsgenerator (afzonderlijk
verkrijgbaar). Indien deze verbinding niet wordt gemaakt, bestaat er een grotere
kans dat de voertuigpositie foutief op het scherm wordt aangegeven.
DE LICHTGROENE DRAAD OP DE STROOMSTEKKER IS
BESTEMD VOOR HET DETECTEREN VAN DE PARKEERSTATUS
EN MOET WORDEN AANGESLOTEN OP DE
STROOMAANSLUITING VAN DE HANDREMSCHAKELAAR. EEN
ONJUISTE AANSLUITING OF EEN VERKEERD GEBRUIK VAN
DEZE DRAAD KAN ERTOE LEIDEN DAT DE TOEPASSELIJKE
WETGEVING NIET WORDT NAGELEEFD EN KAN ERNSTIG
LETSEL OF ERNSTIGE SCHADE TOT GEVOLG HEBBEN.
Lichtgroen
Via deze draad wordt de stand van de handrem (aangetrokken/ontspannen) aan
het autonavigatiesysteem doorgegeven. De draad moet verbonden worden met de
stroomaansluiting van de handremschakelaar.
Als deze verbinding verkeerd wordt gemaakt of niet wordt gemaakt,
zullen sommige functies van het navigatiesysteem niet werken.
De positie van het snelheidsdetectiecircuit en de positie van de
parkeerremschakelaar variëren afhankelijk van het voertuigmodel. Win
advies in bij uw erkende Pioneer-dealer of een vakkundige installateur.
Draad van
snelheidsdetectiecircuit
Aansluitmethode
Aansluitmethode
Stroomdraad
Massadraad
Handremschakelaar
Laat het verlengsnoer
en de draad van het
snelheidsdetectiecircuit
op de afgebeelde wijze
door de stekker lopen.
Maak de
stekkerhelften
met een
kabeltang dicht.
Klem de stroomdraad van de
handremschakelaar in de stekker
vast.
Maak de stekkerhelften met een
kabeltang dicht.
Maak het
dekseltje
Motormanagement
systeem
Stekker
· Wij adviseren om de pulsdraad voor snelheid aan te sluiten voor een
nauwkeurigere navigatie en betere verbinding.
· Wanneer de pulsdraad voor snelheid om een of andere reden niet
beschikbaar is, dan adviseren wij om de pulsgenerator (ND-PG1) te
gebruiken.
EEN ONJUISTE AANSLUITING KAN ERNSTIGE SCHADE OF ERNSTIG LETSEL,
MET INBEGRIP VAN EEN ELEKTRISCHE SCHOK, TOT GEVOLG HEBBEN.
BOVENDIEN KAN EEN ONJUISTE AANSLUITING LEIDEN TOT EEN VERSTOORDE
WERKING VAN HET ANTIBLOKKEERSYSTEEM, DE AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE OF DE INDICATIE VAN DE SNELHEIDSMETER.
Aansluitingen
Nl
158
Hoofdstuk
02
Opmerking
BELANGRIJK
20 cm
RCA-
connector 2
5 m
Stroomsnoer
Paars/wit (REVERSEGEAR SIGNAL INPUT)
Via deze draad wordt aan het navigatiesysteem
doorgegeven of de auto vooruit of achteruit
rijdt. U dient de paars/witte draad te verbinden
met de draad waarvan de spanning verandert
wanneer de schakelhendel in de achteruit
wordt gezet. Als de sensor niet is aangesloten,
kan deze wellicht niet goed waarnemen of uw
voertuig voor- of achteruit rijdt. De positie van
uw voertuig zoals waargenomen door de
sensor kan in dit geval afwijken van de actuele
positie.
Als de ND-PG1 snelheidsimpulsgenerator
(afzonderlijk verkrijgbaar) wordt gebruikt, moet erop
worden gelet dat deze kabel wordt aangesloten.
Wanneer u een achteruitkijkcamera gebruikt, zorg
er dan voor dat deze kabel is aangesloten. Anders
kunt u niet overschakelen op het beeld van de
achteruitkijkcamera.
Gebruik alleen het meegeleverde verlengsnoer. Het gebruik van
een ander verlengsnoer kan leiden tot brand, rook en/of
beschadiging van dit navigatiesysteem.
Aansluitmethode
Kijk waar het achteruitrijlicht van
uw auto is (het licht dat gaat
branden wanneer de schakelhendel
in de achteruit [R] wordt gezet) en
zoek de draad van het
achteruitrijlicht in de kofferruimte.
Verlengsnoer
(voor achteruit-signaal)
Verlengsnoer
(voor snelheidssignaal)
De navigatie-eenheid
Zekeringweerstand
Draad van
achteruitrijlicht
Klem de draad van het
achteruitrijlicht in de
stekker vast.
Maak de stekkerhelften
met een kabeltang
dicht.
Geel/zwart (GUIDE ON)
Ingeval dit navigatiesysteem in combinatie wordt gebruikt
met het andere Pioneer audiotoestel voor het voertuig en de
stereo van de auto geel/zwarte draden heeft, sluit de
toestellen dan aan op deze draden. Hierdoor wordt het
volume van de stereo-installatie in het voertuig automatisch
zachter wanneer;
- de stembegeleiding klinkt.
- de mobiele telefoon wordt gebruikt via Bluetooth apparatuur.
- u via spraak het systeem bedient.
Aansluitingen
Nl
159
Hoofdstuk
Nederlands
02
Voor aansluiting op een los verkrijgbare eindversterker
23 cm
15 cm
15 cm
15 cm
De navigatie-eenheid
Blauw/wit
RCA-connector 1
Subwoofer uitgang of nonfading uitgang
(SUBWOOFER OUTPUT or NON-FADING
OUTPUT)
Achteruitgang
(REAR OUTPUT)
Vooruitgang
(FRONT OUTPUT)
Naar de systeemregelklem van de
eindversterker (max. 300 mA 12 V DC).
Aansluitingen
Nl
160
Hoofdstuk
02
Opmerking
Afhankelijk van uw betreffende subwoofer systeem kunt u de RCA-uitgang van de
subwoofer veranderen. (Zie de Bedieningshandleiding.)
Links Rechts
Breng deze aansluitingen tot stand bij
gebruik van de optionele versterker.
Systeem-afstandsbediening
RCA-kabels
(los verkrijgbaar)
Eindversterker
(los verkrijgbaar)
Eindversterker
(los verkrijgbaar)
Eindversterker
(los verkrijgbaar)
Voorluidspreker Voorluidspreker
Achterluidspreker
Achterluidspreker
Subwoofer Subwoofer
Aansluitingen
Nl
161
Hoofdstuk
Nederlands
02
Bij aansluiting van een
achteruitkijkcamera
Wanneer dit product wordt gebruikt met een
achteruitkijkcamera, kan er automatisch wor-
den overgeschakeld naar het beeld van die ca-
mera wanneer de versnelling in de
ACHTERUIT (R). De Zicht achteruitrijcame-
ra stand stelt u ook in staat te controleren wat
er achter u gebeurt terwijl u aan het rijden
bent.
WAARSCHUWING
GEBRUIK DEZE INGANG ALLEEN VOOR DE
ACHTERUIT- OF DE SPIEGELREFLEXACHTERUIT-
KIJKCAMERA. ANDERSSOORTIG GEBRUIK KAN
LETSEL OF SCHADE TOT GEVOLG HEBBEN.
LET OP
! Het beeld op het scherm kan omgekeerd wor-
den weergegeven.
! De achteruitkijkcamera is een hulpmiddel om
eventuele aanhangwagens of opleggers in de
gaten te houden of om op een kleine plaats in
te parkeren. Gebruik deze functie niet voor
amusementsdoeleinden.
! Het voorwerp dat met de achteruitkijkcamera
wordt bekeken, kan dichterbij of verder weg lij-
ken dan in werkelijkheid het geval is.
! Houd er rekening mee dat de randen van de
beelden die door de achteruitkijkcamera wor-
den vastgelegd, enigszins afwijkend kunnen
zijn, afhankelijk van het feit of er volledige
schermbeelden worden weergegeven tijdens
het achteruitrijden, en of de beelden worden
gebruikt om de achterkant te controleren wan-
neer de auto vooruit rijdt.
LET OP
Gebruik uitsluitend het meegeleverde ver-
lengsnoer. Gebruik van een andere kabel kan
tot brand, rook en/of schade aan dit naviga-
tiesysteem leiden.
5 m
20 cm
Verlengsnoer
(voor achteruitsignaal)
Stroomsnoer
Zekeringweerstand
Bruin
(REAR VIEW CAMERA IN)
RCA-kabels
(los verkrijgbaar)
Naar video-uitgang
Aansluitmethode
Klem de draad van het
achteruitrijlicht in de
stekker vast.
Maak de stekkerhelften
met een kabeltang
dicht.
Paars/wit
De navigatie-eenheid
Acheruitkijkcamera
RCA-connector 2
Opmerkingen
! De [Camera Input]in[System Settings]
moet op [On] worden ingesteld wanneer de
achteruitkijkcamera wordt aangesloten (Zie de
Bedieningshandleiding voor meer informatie.)
! Aansluiten op de achteruitkijkcamera. Niet
aansluiten op andere apparatuur.
Aansluitingen
Nl
162
Hoofdstuk
02
Bij de aansluiting van een
extern videocomponen t
20 cm
Naar audio-uitgangen
Geel
(VIDEO INPUT)
RCA-kabels
(los verkrijgbaar)
Naar video-
uitgang
RCA-connector 1
Rood, wit
(AUDIO INPUT)
De navigatie-eenheid
Extern
videocomponent
(los verkrijgbaar)
! De [AV Input]in[System Settings] moet
op [Video ] worden ingesteld wanneer het
externe videocomponent wordt aangeslo-
ten. (Zie de Bedieningshandleiding voor
meer informatie.)
Tijdens de aansluiting van
de externe eenheid met
videobron
20 cm
Geel
(VIDEO INPUT)
IP-BUS kabel
(los verkrijgbaar)
RCA-kabel
(los verkrijgbaar)
Naar video-uitgang
Naar IP-BUS
uitgang
De navigatie-eenheid
Blauw
Zwart
RCA-connector 1
Pioneer externe
eenheid
(los verkrijgbaar)
! De [AV Input]in[System Settings] moet
op [EXT] worden ingesteld wanneer het ex-
terne videocomponent wordt aangesloten.
(Zie de Bedieningshandleiding voor meer
informatie.)
Aansluitingen
Nl
163
Hoofdstuk
Nederlands
02
Tijdens het aansluiten van
het achterdisplay
Naar audio-ingangen
15 cm
RCA-connector 2
RCA kabels
(los verkrijgbaar)
Naar video-ingang
De navigatie-eenheid
Achterdisplay met RCA
ingangsaansluitingen
23 cm
Geel
(REAR
MONITOR
OUTPUT)
Rood, wit
(REAR
MONITOR
OUTPUT)
Tijdens het gebruik van een
achterdisplay dat op de
achtervideo-uitgang is
aangesloten
WAARSCHUWING
Plaats het achterdisplay NOOIT zo dat de be-
stuurder de videobron kan bekijken tijdens
het rijden.
De achtervideo-uitgang van dit navigatiesysteem
is voor de aansluiting van een display zodat de
passagiers op de achterbank de videobron kun-
nen bekijken.
U kunt via [AV Source Menu] de achterscherm-
modus instellen. (Zie de Bedieningshandleiding
voor meer informatie.)
Opmerkingen
! De kaartnavigatiebeelden op het display ach-
ter wijken af van de beelden van het standaard
NTSC-formaat. Daarom hebben zij een slech-
tere kwaliteit dan de beelden die op het dis-
play voor verschijnen.
! Het navigatiesyteem schakelt automatisch
tussen de kleurensystemen (NTSC, PAL,
SECAM) voor elke video en stuurt de videosig-
nalen naar het Achterdisplay. Om ervoor te
zorgen dat het Achterdisplay de juiste video-
signalen ontvangt, adviseren wij een Achter-
display te gebruiken met een functie die
automatisch tussen de kleursystemen scha-
kelt (bijv. AVD-W7900).
Aansluitingen
Nl
164
Hoofdstuk
02
Voorzorgen voor installatie
WAARSCHUWING
Pioneer raadt u af het navigatiesysteem zelf
in te bouwen of eventueel onderhoud te ver-
richten. Bij verkeerd inbouwen of onderhoud
van dit product bestaat het gevaar op een
elektrische schok of een andere gevaarlijke
situatie. Laat inbouwen en onderhoud van
het navigatiesysteem over aan bevoegd
Pioneer servicepersoneel.
BELANGRIJK
! Installeer dit product nooit op plaatsen
waar, of op een manier waardoor:
Het letsel kan toebrengen aan de be-
stuurder of de passagiers wanneer
plotseling hard geremd wordt.
Het een belemmering kan vormen voor
de bediening van het voertuig door de
bestuurder, zoals op de vloer voor de
stoel van de bestuurder, of dichtbij het
stuur of de versnellingshendel.
! Controleer of er niets achter het dash-
board of de panelen zit wanneer u hierin
gaten gaat boren. Let erop dat u geen
brandstofleidingen, remleidingen, elektro-
nische componenten, communicatiedra-
den of voedingskabels beschadigt.
! Wanneer u schroeven gebruikt, let er dan
op dat deze niet in contact komen met de
elektrische bedrading. Door de trilling
kunnen isolatiedraden beschadigd raken,
met als gevolg kortsluiting of anderssoor-
tige beschadigingen aan het voertuig.
! Gebruik de bijgeleverde onderdelen op de
voorgeschreven wijze, zodat dit product
juist wordt ingebouwd. Indien u andere
onderdelen gebruikt, kunt u beschadigin-
gen aan het product veroorzaken of het
product kan losraken.
! Het is zeer gevaarlijk als de bedrading
rond de stuurkolom, rond de versnellings-
pook of andere bedieningsorganen vast
komt te zitten. U moet dit product, de ka-
bels en andere bedrading zo installeren
dat deze het besturen van het voertuig
niet verhinderen of belemmeren.
! Zorg ervoor dat de draden niet loshangen
en geraakt kunnen worden door een por-
tier of stoelverschuivingsmechanisme,
met eventueel kortsluiting tot gevolg.
! Controleer nadat u het navigatiesysteem
heeft ingebouwd of de andere apparatuur
in uw auto naar behoren werkt.
! De wetgeving van sommige landen kan
beperkingen opleggen aan de plaatsing
en het gebruik van navigatiesystemen in
uw voertuig of dit zelfs verbieden. Zorg er-
voor dat bij het gebruik, de inbouw en de
bediening van uw navigatiesysteem alle
toepasselijke wetten en regels worden na-
geleefd.
! Bouw dit navigatiesysteem niet in op
plaatsen waar het (i) het zicht van de be-
stuurder kan hinderen, (ii) de werking van
een van de bedieningssystemen of veilig-
heidsvoorzieningen van de auto, inclusief
airbags en knoppen van waarschuwings-
knipperlichten nadelig kan beïnvloeden
of (iii) een belemmering kan vormen voor
het vermogen van de bestuurder om het
voertuig veilig te bedienen.
! Bouw het navigatiesysteem in tussen de
stoel van de bestuurder en de stoel van de
voorste inzittende, zodat het niet wordt
geraakt door de bestuurder of inzittende
als het voertuig abrupt afremt.
! Installeer het navigatiesysteem in geen
geval voor of naast plekken in het dash-
board, portier of de stijlen van het voer-
tuig waar een airbag zich kan ontplooien.
Raadpleeg het instructieboekje van uw
voertuig voor meer informatie omtrent de
plekken waar de airbags zich bevinden en
hoe zij zich zullen ontplooien.
Inbouwen
Nl
165
Hoofdstuk
Nederlands
03
! Installeer het navigatiesysteem niet op
een plek waar het de werking van een van
de voertuigsystemen, inclusief airbags en
hoofdsteunen, kan hinderen.
Voorkomen van
elektromagnetische storingen
Om storingen te voorkomen moeten de vol-
gende voorwerpen zo ver mogelijk van dit navi-
gatiesysteem alsmede andere kabels en
draden worden geplaatst:
! TV-antenne en antennekabel
! FM, MG/LG-antenne met de kabel
! GPS-antenne met de kabel
Daarnaast dient u elke antennedraad zover
mogelijk van de andere antennedraden te leg-
gen. Bind de draden niet samen, leg ze niet
naast elkaar en laat ze elkaar niet kruisen.
Door de elektromagnetische ruis die daardoor
ontstaat, wordt de kans op fouten op de plaats
waar het display bevestigd is vergroot.
Voor de installatie
! Raadpleeg uw dichtstbijzijnde dealer als
het voor het installeren van dit product
nodig blijkt gaten te boren of andere wijzi-
gingen aan te brengen aan de auto.
! Voordat u het apparaat definitief installeert,
is het raadzaam tijdelijk alle aansluitingen
te maken om te kijken of deze correct zijn
en alles naar behoren functioneert.
! Dit navigatiesysteem mag niet op een posi-
tie worden ingebouwd waar het opening
van het LCD paneel door andere voorwer-
pen belemmerd wordt, zoals de versnel-
lingspook. Controleer, voordat u het
navigatiesysteem inbouwt, of er voldoende
ruimte is om het LCD paneel volledig te
openen, zonder dat de beweging van de
versnellingspook belemmerd wordt. Dit kan
de werking van de versnellingspook versto-
ren of tot een defect aan het mechanisme
van dit navigatiesysteem leiden.
Dit navigatiesysteem
inbouwen
Opmerkingen betreffende het
inbouwen
! Installeer dit navigatiesysteem niet op
plaatsen waar ze kunnen worden blootge-
steld aan hoge temperaturen of vocht,
zoals:
Dichtbij een radiator, luchtopening of
airconditioningapparaat.
Op plaatsen blootgesteld aan direct zon-
licht, zoals op het dashboard.
Op plaatsen waar water op het apparaat
terecht kan komen, zoals dicht in de
buurt van een portier.
! Installeer dit navigatiesysteem op een plek
die stevig genoeg is om het gewicht van
het product te dragen. Kies een plaats waar
dit navigatiesysteem stevig kan worden ge-
ïnstalleerd en zorg voor een veilige bevesti-
ging. De actuele locatie van het voertuig
kan alleen correct worden weergegeven
wanneer het navigatiesysteem goed beves-
tigd is.
Inbouwen
Nl
166
Hoofdstuk
03
! Installeer het navigatie-eenheid op een ho-
rizontaal oppervlak binnen een hoek van 0
tot 30 graden. Wanneer de installatiehoe-
ken links en rechts meer dan 5 graden zijn,
dan kan het toelaatbare bereik met 10 gra-
den worden verhoogd door corrigerende af-
stellingen te maken (Zie de
Bedieningshandleiding.). Wanneer de roze
kabel CAR SPEED SIGNAL INPUT niet
wordt aangesloten, dan kunnen de hoeken
aan de linker- en rechterkant tot binnen 5
graden afwijken. Een verkeerde installatie
van dit apparaat waarbij het oppervlak
meer dan het aantal toegestane graden ge-
kanteld is, verhoogt het risico op fouten in
het locatiedisplay en leidt tot minder goede
prestaties van het display.
Wanneer de hoek meer dan 5
graden is, maak dan corrige-
rende afstellingen.
! De snoeren mogen het in onderstaande
Fig. weergegeven gebied niet bedekken, an-
ders kunnen de versterkers en het naviga-
tiemechanisme mogelijk oververhit raken.
Bedek dit gebied niet.
! Ingeval van oververhitting wordt de halfge-
leider laser beschadigd. Bouw de navigatie-
eenheid daarom niet in op een plaats waar
deze te warm kan worden, bijvoorbeeld
naast een radiator.
Inbouwen
Nl
167
Hoofdstuk
Nederlands
03
Bijgeleverde accessoires
De met een asterisk (*) gemarkeerde onderde-
len zijn reeds geïnstalleerd.
De navigatie-eenheid Houder*
Zijbeugels*
(2 st.)
Drukkingsschroef
(5 mm × 6 mm) (8 st.)
Schroef met platte kop
(5 mm × 6 mm) (8 st.)
Frame
Schroef*
(3 mm × 6 mm) (8 st.)
Schroef voor het beves-
tigen van de zijbeugel*
(5 mm × 6 mm) (4 st.)
Sierring Tweezijdige schroef
Rubbermof
Inbouwen
Nl
168
Hoofdstuk
03
Vóór het installeren van dit
navigatie-eenheid
% Verwijder de houder.
Draai de schroeven (3 mm × 6 mm) los om de
houder te verwijderen.
Houder
Schroef (3 mm 6 mm)
Installatie met de houder en
zijbeugel
1 Installeer de houder in het dashboard.
Nadat u de houder in het dashboard hebt ge-
plaatst, kiest u de juiste lipjes voor de dikte
van het dashboardmateriaal en buigt u deze
om. (Zo stevig mogelijk bevestigen met ge-
bruik van de boven- en onderlipjes. Buig de lip-
jes 90 graden om het navigatie-eenheid te
vergrendelen.)
Dashboard
Houder
2 Installeer dit navigatie-eenheid en
draai de schroeven vast.
Dashboard
Schroef (3 mm 6 mm)
Rubbermof*1
Tweezijdige
schroef
Zorg datude rubbermof op de lange kant van
de tweezijdige schroef plaatst.
3 Bevestig de sierring.
Sierring
Inbouwen
Nl
169
Hoofdstuk
Nederlands
03
Installatie met gebruik van de
schroefgaten aan de zijkant
van het navigatie-eenheid
1 Verwijder de zijbeugels.
Zijbeugel
Schroef voor het bevestigen
van de zijbeugel
(5 mm 6 mm)
2 De navigatie-eenheid op de montage-
plaatjes van de orignele autoradio vastzet-
ten.
Positioneer het navigatie-eenheid zodanig dat
zijn schroefgaten op een lijn liggen (passen)
met de schroefgaten van de beugel, en draai
de schroeven op 3 of 4 plaatsen aan elke kant
vast.
Gebruik, afhankelijk van de vorm van de
schroefgaten van de beugel, drukkingsschroe-
ven (5 mm × 6 mm) of schroeven met platte
kop (5 mm × 6 mm).
Drukkingsschroeven
of schroeven met
platte kop
Zorg ervoor dat u de
schroeven geleverd
met dit
navigatiesysteem
gebruikt.
montageplaatjes van de orignele
autoradio
Buig het palletje naar beneden
indien het in de weg zit.
Dashboard of console
Opmerking
Bij sommige automodellen kan mogelijk een
ruimte ontstaan tussen het navigatie-eenheid en
het dashboard. Gebruik, wanneer dit het geval is,
het meegeleverde frame om deze ruimte te
dichten.
Inbouwen
Nl
170
Hoofdstuk
03
Bevestigen van de GPS-
antenne
BELANGRIJK
Maak de GPS antennedraad niet korter en
ook niet langer. Wijzigingen aan de antenne-
kabel kunnen leiden tot kortsluiting of storin-
gen en permanente schade aan het
navigatiesysteem.
Opmerkingen betreffende het
bevestigen
! De antenne dient op een zo horizontaal mo-
gelijk oppervlak te worden bevestigd, op
een plaats waar de ontvangst van de radio-
golven zo min mogelijk wordt gehinderd.
De antenne kan de radiogolven van de sa-
telliet alleen ontvangen als er geen obsta-
kel tussen de antenne en de satelliet is. Het
verdient aanbeveling de antenne op het
dak of op het kofferdeksel van de auto te
bevestigen.
Dak
Hoedenplank
Kofferdeksel
! Indien u de GPS-antenne binnen in de auto
aanbrengt, gebruik dan het metalen plaatje
dat bij het systeem wordt geleverd. Als dit
plaatje niet gebruikt wordt, zal de ont-
vangstgevoeligheid onbevredigend zijn.
! Maak het bijgeleverde metalen plaatje niet
kleiner, aangezien dit resulteert in een la-
gere gevoeligheid van de GPS-antenne.
! Trek niet aan de antennedraad wanneer u
de GPS-antenne wilt ver wijderen. De mag-
neet van de antenne is erg krachtig en u
zou de draad kunnen lostrekken van de an-
tenne.
! De GPS-antenne wordt bevestigd met be-
hulp van de magneet. Let er bij het bevesti-
gen van de GPS-antenne op dat u geen
krassen op de carrosserie veroorzaakt.
! Wanneer u de GPS-antenne op de buiten-
zijde van de auto heeft aangebracht, dient
u deze los te maken en in de auto te leggen
voordat u door een autowasserette rijdt. In-
dien dit wordt verzuimd, kan de antenne
losraken en kunnen krassen op de carros-
serie ontstaan.
! Verf de GPS-antenne niet, aangezien dit de
prestatie van de antenne beïnvloedt.
Bijgeleverde accessoires
GPS-antenne Metalen plaatje
Klem (5 st.) Waterbestendig isola-
tieblokje
Inbouwen
Nl
171
Hoofdstuk
Nederlands
03
Bevestigen van de antenne binnen in de auto (op de hoedenplank)
Bevestig het metalen plaatje op een zo horizontaal mogelijke ondergrond op een plaats waar de GPS-antenne de gol-
ven door de ruit kan ontvangen. Plaats de GPS-antenne op het metalen plaatje. (De GPS-antenne heeft een magneet
aan de onderzijde.)
Opmerking
GPS-antenne
Het metalen plaatje bevat
een sterk kleefmiddel, dat na
verwijdering sporen op het
oppervlak kan achterlaten.
Metalen plaatje
Verwijder het beschermvel aan
de onderkant van het plaatje.
Zorg dat het oppervlak
waarop u het metalen plaatje
gaat aanbrengen droog is en
vrij van stof, olie, vet enz.
Klemmen
Gebruik de klemmen om de draad
op de vereiste plaatsen tegen het
interieur van de auto te bevestigen.
Opmerkingen
! Let er bij het aanbrengen van het metalen pla-
tje op dat het niet in kleine onderdelen wordt
gesneden.
! De ruiten van sommige autos laten de signa-
len van de GPS-satellieten niet door. In dat
geval dient u de GPS-antenne aan de buiten-
zijde van de auto te bevestigen.
Inbouwen
Nl
172
Hoofdstuk
03
Bevestigen van de antenne aan de buitenzijde van de auto (op de
carrosserie)
Bevestig de GPS-antenne op een zo horizontaal mogelijke ondergrond zoals op het dak of kofferdeksel. (De GPS-anten-
ne heeft een magneet aan de onderzijde.)
GPS-antenne
De antennedraad via de bovenzijde van het
portier naar binnen leiden
Maak een U-vormige lus in de draad
voordat u deze naar binnen leidt,
om te voorkomen dat regenwater
langs de draad in de auto druppelt.
Klemmen
Gebruik de klemmen
om de draad op de
vereiste plaatsen tegen
het interieur van de
auto te bevestigen.
De antennedraad via het kofferdeksel naar binnen leiden
Klemmen
Gebruik de klemmen om
de draad op de vereiste
plaatsen tegen het
interieur van de auto te
bevestigen.
Rubberen afdichtstrip
Waterbestendig isolatieblokje
Zorg dat het waterbestendige
isolatieblokje bij het sluiten
van het kofferdeksel op de
rubberen afdichtstrip valt.
Maak een U-vormige lus in
de draad voordat u deze over
de rubberen afdichtstrip
leidt, om te voorkomen dat
regenwater langs de draad in
de auto druppelt.
Inbouwen
Nl
173
Hoofdstuk
Nederlands
03
De microfoon installeren
! Installeer de microfoon in de juiste richting
en op de juiste afstand zodat de microfoon
gemakkelijk de stem van de bestuurder kan
opvangen.
! Sluit de microfoon aan op het navigatiesys-
teem nadat het systeem is uitgezet. (ACC
OFF)
Bijgeleverde accessoires
Microfoon Microfoonklem
Dubbelzijdig tape Klem (5 stuks)
Montage op de zonneklep
1 Plaats de microfoon in de microfoon-
klem.
Microfoon Microfoonklem
2 Bevestig de microfoonklem aan de zon-
neklep.
Microfoonklem
Klemmen
Gebruik de klemmen om de draad op de ver-
eiste plaatsen tegen het interieur van de auto
te bevestigen.
Plaats de microfoon in de zonneklep terwijl de
klep omhoog staat. De microfoon kan de stem
van de bestuurder niet opvangen wanneer de
zonneklep naar beneden is geklapt.
Inbouwen
Nl
174
Hoofdstuk
03
Installatie op stuurkolom
1 Plaats de microfoon in de microfoon-
klem.
Microfoon Microfoonklem
Schuif het microfoonsnoer in de groef.
2 Bevestig de microfoonklem op de stuur-
kolom.
Dubbelzijdig tape
Plaats de microfoonklem op de
stuurkolom en houd hem uit de
buurt van het stuurwiel.
Klemmen
Gebruik de klemmen om
de draad op de vereiste
plaatsen tegen het interi-
eur van de auto te bevesti-
gen.
De hoek van de microfoon
aanpassen
U kunt de hoek van de microfoon aanpassen
door de hoek van de microfoonklem naar
voren of naar achteren te bewegen.
Inbouwen
Nl
175
Hoofdstuk
Nederlands
03
Na het inbouwen van dit
navigatiesysteem
1 Sluit de accu aan.
Controleer nogmaals of alle aansluitingen op
de juiste wijze zijn gemaakt en dit product cor-
rect is ingebouwd. Monteer de auto-onderde-
len die u bij het inbouwen van het apparaat
heeft verwijderd. Sluit tot slot de massakabel
() weer op de massapool () van de accu aan.
2 Start de motor.
3 Druk op de RESET toets.
Druk met een spits voorwerp, zoals de punt
van een pen, op de RESET toets van het navi-
gatiesysteem.
4 Voer de volgende instellingen uit:
1 Voer eventueel vereiste wijzigingen in de
montagehoek uit. (Raadpleeg de Bedie-
ningshandleiding.)
2 Wijzig de [Regionale instellingen] instel-
lingen indien nodig. (Raadpleeg de Bedie-
ningshandleiding.)
3 Rij totdat de geïnitialiseerde sensors nor-
maal gaan werken.
Zie de Bedieningshandleiding of Hardware-
handleiding voor nadere bijzonderheden om-
trent de instellingen van het navigatiesysteem.
Opmerking
Na installatie van dit navigatiesysteem dient u op
een veilige plaats te controleren of het voertuig
normaal functioneert.
Na installatie
Nl
176
Hoofdstuk
04
1/177