Volvo 2007 de handleiding

Categorie
Navigators
Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

2006
WEB EDITION
VOLVO
Instructieboekje S80
TP 7813 (Dutch). AT 0520. Printed in Sweden, Elanders Infologistics Väst AB, Mölnlycke 2005
1
Inhoud
Achter in dit instructieboekje vindt u een alfabetisch register.
Behalve de standaarduitrusting worden in dit instructieboekje ook extra
uitrusting en accessoires beschreven. Ook worden alternatieve
uitvoeringen beschreven, zoals handgeschakelde en automatische
versnellingsbakken. In bepaalde landen zijn de wettelijke voorschriften
van invloed op het uitrustingsniveau. Hierdoor kan het zijn dat op
bepaalde pagina’s van het instructieboekje uitrusting wordt beschreven
die niet op uw auto is aangebracht.
De specificaties, constructiegegevens en afbeeldingen in dit instructie
boekje zijn niet bindend. We behouden ons het recht voor om zonder
voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen.
© Volvo Car Corporation
Veiligheid 9
Instrumenten, schakelaars, bedieningsorganen 31
Klimaatregeling 53
Interieur 65
Sloten en alarmsysteem 77
Starten en rijden 87
Wielen en banden 117
Zekeringen, gloeilampen vervangen 125
Onderhoud en service 137
Specificaties 155
Audio 167
Telefoon 187
Register 201
2
8501984d
Dashboard - autos met stuur links
Display ................................... 37
Toerenteller .............................. 32
Automatische versnellingsbak .. 32
Klok ........................................ 32
Buitentemperatuursensor ......... 32
Brandstofmeter ........................ 32
Temperatuurmeter ................... 32
Snelheidsmeter ....................... 32
Kilometerteller ........................ 32
Dagteller ................................. 32
Waarschuwingslampjes .......... 33
Groot licht/Dimlicht .................... 42
Breedtelichten/Parkeerlichten ..... 42
Mistlampen ................................. 42
Instrumentenverlichting .............. 42
Koplamphoogteverstelling ......... 42
Alarmlichten ............... 46
Elektronische klimaatregeling, ECC ................... 56
Handmatige klimaatregeling met AC .................. 60
Elektrische stoelverwarming .............................. 46
Elektrische verwarming - achterruit,
buitenspiegels ..................................................... 46
Radio ..... 167
Stuurwielafstelling ...................... 43
Airbag ......................................... 12
Cruise control ............................. 41
Bedieningspaneel voor radio ...... 131
Ruitensproeier............................. 44
Richtingaanwijzerhendel ............ 43
Boordcomputer ........................... 40
3
Dashboard - autos met stuur rechts
8502061d
Radio ..... 167
Groot licht/Dimlicht ................... 42
Breedtelichten/Parkeerlichten .... 42
Mistlampen ................................ 42
Instrumentenverlichting ............. 42
Koplamphoogteverstelling ........ 42
Elektronische klimaatregeling, ECC ................... 56
Handmatige klimaatregeling met AC .................. 60
Elektrische stoelverwarming .............................. 46
Elektrische verwarming - achterruit,
buitenspiegels ..................................................... 46
Stuurwielafstelling ....................43
Airbag .......................................12
Cruise control ........................... 41
Bedieningspaneel voor radio ..... 173
Ruitensproeier........................... 44
Richtingaanwijzerhendel .......... 43
Boordcomputer ......................... 40
Automatische versnellingsbak .. 32
Klok ........................................ 32
Buitentemperatuursensor ......... 32
Brandstofmeter ........................ 32
Temperatuurmeter ................... 32
Snelheidsmeter ....................... 32
Kilometerteller ........................ 32
Dagteller ................................. 32
Waarschuwingslampjes .......... 33
Display ................................... 37
Toerenteller .............................. 32
Alarmlichten ............... 46
4
8502000d
Interieur - autos met stuur links
Portieren en sloten ................... 78
Alarmsysteem .......................... 83
Elektrisch bediende ramen ....... 48
Bediening elektrisch
bediende buitenspiegels ........... 49
Handgeschakelde
versnellingsbak ..................... 91
Automatische
versnellingsbak ..................... 92
Geartronic ............................. 93
Handrem ............................... 47
Schakelaar in
middenconsole ...................... 38
Handmatig verstelbare voorstoelen ......... 66
Elektrisch verstelbare voorstoelen ........... 68
Stoelverwarming ..................................... 46
Bekleding reinigen ................................... 141
Rugleuning achterbank
omlaag klappen ......................... 74
Skiluik ...................................... 74
Hoofdsteun omlaagklappen ...... 39
Hoofdsteun afstellen ................. 67
Kinderslot ................................. 82
Geïntegreerd kinderzitje............ 28
Handschoenenkastje ..... 70
5
8502062d
Interieur - autos met stuur rechts
Handschoenenkastje .... 70
Handgeschakelde
versnellingsbak ..................... 91
Automatische
versnellingsbak ..................... 92
Geartronic ............................. 93
Handrem ............................... 47
Schakelaar in
middenconsole ...................... 38
Rugleuning achterbank
omlaag klappen .......................... 74
Skiluik ....................................... 74
Hoofdsteun omlaagklappen ....... 39
Hoofdsteun afstellen .................. 67
Kinderslot .................................. 82
Geïntegreerd kinderzitje............. 28
Handmatig verstelbare voorstoelen ......... 66
Elektrisch verstelbare voorstoelen ........... 68
Stoelverwarming ..................................... 46
Bekleding reinigen ................................... 141
Portieren en sloten ................... 78
Alarmsysteem .......................... 83
Elektrisch bediende ramen ....... 48
Bediening elektrisch
bediende buitenspiegels ........... 49
6
8000233d
Exterieur
Banden ......................... 118
Wielen .......................... 118
Remmen ....................... 110
Reservewiel ................. 121
Wielen verwisselen ...... 122
Vuldop van brandstoftank ........ 88
Tanken ...................................... 88
Zuinig rijden ............................. 89
Kofferdeksel ........................................................80
Gloeilamp achteruitrijlicht vervangen .................. 133
Gloeilamp remlicht vervangen ............................. 133
Gloeilamp achterlicht vervangen ......................... 133
Gloeilamp richtingaanwijzer vervangen .............. 133
Gloeilamp mistlamp vervangen ........................... 133
Gloeilamp kentekenplaatverlichting vervangen ... 135
Gloeilamp groot licht vervangen ..... 132
Gloeilamp dimlicht vervangen ....... 132
Gloeilamp breedtelicht/
parkeerlicht vervangen................... 132
Gloeilamp richtingaanwijzer
vervangen ...................................... 133
Gloeilamp mistlamp vervangen ..... 134
Schuifdak ..................... 50
Carrosserie reinigen ................. 140
Roestwering ............................. 138
Lakwerk bijwerken .................. 139
7
Volvo Car Corporation en het milieu
Milieubeleid van Volvo Car
Corporation
Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit
zijn de drie kernwaarden van Volvo Car
Corporation die van invloed zijn op alle
activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat onze
klanten onze zorg voor het milieu delen.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieueisen en is bovendien geproduceerd in
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met
hulpbronnen omgaat. De meeste eenheden
binnen de Volvo Car Corporation zijn
gecertificeerd voor de milieunorm ISO 14001,
hetgeen tot voortdurende verbeteringen op
milieugebied leidt.
Alle Volvo-modellen hebben een milieuverkla-
ring (EPI of Environmental Product Informa-
tion), aan de hand waarvan u zelf de invloed
van de verschillende modellen en motoren op
het milieu kunt vergelijken. Lees meer op:
www.volvocars.com/epi.
Brandstofverbruik
De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun
klasse wat het brandstofverbruik betreft. Hoe
lager het brandstofverbruik, des te kleiner de
uitstoot van het broeikasgas kooldioxide.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
“Schoon aan binnen- en buitenkant” – een
concept dat een schone passagiersruimte
combineert met een uitermate efficiënt uitlaatgas-
reinigingssysteem. Uw auto bespaart brandstof
en stoot zeer geringe hoeveelheden schadelijke
stoffen uit.
Op de radiateur zit PremAir®
1
– een laagje
katalysatormateriaal dat 75% van het schadelijke
laaghangende ozon omzet in zuivere zuurstof.
2
Extra.
1
PremAir® is een gedeponeerd handelsmerk
van de Engelhard Corporation.
Luchtreiniging in
passagiersruimte
Een geavanceerd luchtreinigingssysteem, IAQS
(Interior Air Quality System)
2
(extra), zorgt
ervoor dat de lucht in de passagiersruimte
schoner is dan de lucht buiten in het verkeer.
Het systeem bestaat uit een elektronische
sensor en een koolstoffilter. De luchtinlaat
wordt afgesloten als het gehalte aan koolmon-
oxide in het interieur te hoog wordt – bijvoorbe-
eld in druk stadsverkeer, files en tunnels. Het
koolstoffilter zorgt dat de instroom van
stikstofoxiden, laaghangend ozon en koolwater-
stoffen wordt tegengegaan.
8
Volvo Car Corporation en het milieu
Ecologische textielnorm
Het textiel en leer in het interieur van de auto
voldoen aan de internationale ecologische norm
Öko-Tex 100
1
.
Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar-
den scheppen voor een laag brandstofverbruik
en op die manier bijdragen aan een schoner
milieu.
Het personeel in de werkplaatsen van Volvo
beschikt over de kennis en het gereedschap om
optimale zorg voor het milieu te garanderen.
Spaar het milieu
U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te
beschermen door milieuvriendelijke autoverzor-
gingsproducten te kopen en de auto te onder-
houden of te laten onderhouden aan de hand
van de aanwijzingen in het instructieboekje.
Hier volgen enkele tips voor hoe u het milieu
kunt ontzien:
· Zorg ervoor dat de banden de juiste
spanning hebben. Een te lage bandenspan-
ning leidt tot een verhoogd
brandstofverbruik.
· Een imperiaal en skibox
resulteren in een grotere
luchtweerstand waardoor
het brandstofverbruik
aanzienlijk toeneemt.
Verwijder ze daarom meteen na gebruik.
· Laat spullen niet onnodig in de auto liggen.
Hoe groter de belading van de auto, des te
hoger het brandstofverbruik.
· Gebruik altijd de blokverwarming bij een
koudestart, als de auto hiermee is uitgerust.
Hierdoor nemen het brandstofverbruik en
de uitstoot af.
· Rijd rustig. Vermijd onnodig snel optrekken
en krachtig remmen.
· Rijd in de hoogst mogelijke versnelling.
Een lager toerental zorgt voor
een lager verbruik.
· Laat het gaspedaal los wanneer
u van een helling afrijdt.
· Rem op de motor. Laat het
gaspedaal los en schakel terug.
· Voorkom stationair draaien. Zet de motor af
wanneer u lang stilstaat in een file.
· Hanteer afvalstoffen die schadelijk zijn
voor het milieu zoals accu’s en olie op een
milieuvriendelijke manier. Neem contact op
met een Volvo-werkplaats
als u niet zeker weet waar u
dergelijk afval moet
afgeven.
· Onderhoud uw auto
regelmatig.
Door deze tips op te volgen kan het brandstof-
verbruik worden verlaagd zonder dat dit van
invloed is op de reistijd of het plezier in het
autorijden. U spaart uw auto, bespaart geld en
gebruikt minder van de hulpbronnen op aarde.
000032
4
1
Geldt niet voor de S80 Executive
9
Veiligheid
Veiligheidsgordels 10
Airbags (SRS) 12
Airbag (SRS) activeren/deactiveren (SRS) 16
SIPS-airbags 18
Opblaasgordijn (IC-systeem) 20
WHIPS-systeem (Whiplash Protection System) 21
Activering van de veiligheidssystemen 23
Inspectie van airbags en opblaasgordijnen 24
Kinderen en veiligheid 25
10
Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag
gedragen worden.
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWING!
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan dat een nadelig
effect hebben op de werking van de
airbags bij een aanrijding.
Elke gordel is bestemd voor de bescher-
ming van slechts een persoon.
Breng nooit zelf wijzigingen aan de
veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit
zelf te repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Als de gordel zwaar belast werd, bijvoor-
beeld tijdens een aanrijding, moet de
complete gordel worden vervangen. De
gordel kan een deel van de beschermende
eigenschappen hebben verloren, zelfs als
deze ogenschijnlijk niet beschadigd is.
Vervang de gordel ook als deze versleten
of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsg-
ordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de
vervangen gordel.
Draag altijd een
veiligheidsgordel
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsg-
ordel omhebben. Zo wordt voorkomen dat bij
een aanrijding de passagiers op de achterbank
tegen de rugleuning van de voorstoelen worden
geslingerd.
Veiligheidsgordel omdoen:
Trek de gordel langzaam uit en maak deze
vast door de borglip in de sluiting te steken.
Een duidelijke “klik” geeft aan dat de gordel
vastzit.
Gordel losmaken:
Druk op de rode knop van de vergrendeling.
Laat het oprolmechanisme de gordel naar
binnen trekken. Als de gordel niet volledig
wordt opgerold, moet u de gordel handmatig
zo ver terugrollen dat deze niet langer slap
hangt.
De gordel is geblokkeerd en kan niet verder
worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
Voor optimale bescherming van de veiligheids-
gordel is het van belang dat de gordel goed
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te
ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt
de beste bescherming bij een normale zithou-
ding.
Let erop dat:
u geen klemmen of andere accessoires
gebruikt waardoor u de gordel niet strak
langs uw lichaam kunt trekken
er geen slagen in de gordel zitten en dat hij
nergens achter blijft steken
Keurmerk op veiligheidsgordels met
gordelspanner
de heupgordel laag moet zitten (niet over de
buik)
u de heupgordel over de heupen spant door
aan de diagonale schoudergordel te trekken,
zoals afgebeeld.
Gordelspanners
Alle veiligheidsgordels hebben gordelspanners.
Dit is een mechanisme dat bij een aanrijding de
veiligheidsgordel rond het lichaam spant. De
gordel kan de passagier daarmee beter in de
stoel gedrukt houden.
8801947d
IMPORTEDBYVOLVONORTH
AMERICACORP.ROCKLEIGHNJ.
BELTNO.XXXXXX
VOLVOGOTHENBURG
MADEINSWEDEN
Ar4mp
E5
e5
DOT
040413
1695
DATEOFMANUFACTURE
YEAR
02
WEEK
6
DAY
3
Ar4mp
8505253a
11
Veiligheidsgordels
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de veiligheids-
gordels op het instrumentenpaneel en dat op de
bovenkant van de achteruitkijkspiegel knippe-
ren, zolang de bestuurder en een eventuele
voorpassagier de veiligheidsgordel niet hebben
omgedaan. De gordelwaarschuwing wordt na
6 seconden automatisch uitgeschakeld, als de
snelheid lager is dan 10 km/h. Als vervolgens
bij een snelheid hoger dan 10 km/h blijkt dat de
bestuurder of de voorpassagier de veiligheidsg-
ordel niet omgedaan heeft, wordt de waarschu-
wingsfunctie opnieuw ingeschakeld. De
waarschuwingsfunctie wordt vervolgens
uitgeschakeld, wanneer de snelheid tot onder
5 km/h daalt. Als de bestuurder of voorpassa-
gier de gordel losmaakt, wordt de waarschu-
wingsfunctie opnieuw geactiveerd bij snelheden
hoger dan 10 km/h.
De gordelwaarschuwing is bestemd voor
volwassenen voor in de auto. Als u een
kinderzitje op de passagiersstoel hebt aange-
bracht en het met de veiligheidsgordel hebt
vastgezet, wordt er geen gordelwaarschuwing
gegeven.
Veiligheidsgordel en
zwangerschap
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat u
de gordel altijd op de juiste manier draagt. De
gordel moet strak langs de schouder lopen,
waarbij het diagonale deel van de veiligheidsg-
ordel tussen de borsten en tegen de zijkant van
de buik ligt. Het heupgedeelte van de gordel
moet vlak tegen de buitenkant van de bovenbe-
nen liggen en zo ver mogelijk onder de buik
liggen. Het mag nooit over de buik omhoog
kunnen glijden. De gordel moet zo strak
8803443a
8802849r
mogelijk over het lichaam lopen zonder
onnodige speling. Controleer ook of de gordel
nergens gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met
gemak bij het stuur en de pedalen moeten
kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen
de buik en het stuur zo groot mogelijk te
maken.
12
Airbags (SRS)
3800639d
Waarschuwingslampje op
instrumentenpaneel
Het airbagsysteem
1
wordt continu gecontrole-
erd door de regeleenheid. Op het instrumenten-
paneel bevindt zich een waarschuwingslampje.
Dit lampje gaat branden, wanneer u de
contactsleutel naar stand I, II of III draait. Het
lampje dooft na ca. zeven seconden, wanneer
de regeleenheid heeft vastgesteld dat het
airbagsysteem
1
geen storingen vertoont.
Behalve het waarschuwingslampje
verschijnt er, in die gevallen waarin
dat nodig is, een melding op het
informatiedisplay. Als het waarschu-
wingslampje niet werkt, gaat het
waarschuwingsdriehoekje branden
en verschijnt er SRS-AIRBAG/
SERVICE SPOED op het display.
Neem zo spoedig mogelijk contact
op met een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING!
Als het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem blijft branden of tijdens het
rijden kortstondig oplicht, betekent dit dat het
airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het
lampje kan ook duiden op een storing in de
gordelspanners, het SIPS-, het SRS- of het
IC-systeem. Neem zo spoedig mogelijk
contact op met een erkende Volvo-werkplaats.
1. Omvat SRS en gordelspanners, SIPS en IC.
13
Airbags (SRS)
8801907e
Airbag (SRS) aan
bestuurderszijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordels
ook een airbag (SRS - Supplemental Restraint
System) in het stuurwiel. De airbag zit opge-
vouwen in het midden van het stuurwiel. Het
stuurwiel is voorzien van het opschrift SRS
AIRBAG.
WAARSCHUWING!
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan dat een nadelig
effect hebben op de werking van de airbags
bij een aanrijding.
Airbag (SRS) aan
passagierszijde
De airbag aan passagierszijde
1
zit opgevouwen
in een ruimte boven het dashboardkastje. Het
paneel is voorzien van het opschrift SRS
AIRBAG.
WAARSCHUWING!
Om de kans op letsel bij het opblazen van de
airbags te beperken, moeten de passagiers zo
rechtop mogelijk zitten met hun voeten op de
vloer en hun rug tegen de rugleuning. De
veiligheidsgordel moet goed vastzitten.
1. Niet alle auto’s hebben een airbag (SRS) aan de
passagierszijde. Deze kan zijn weggelaten bij de aankoop.
WAARSCHUWING!
Breng nooit een kind aan in een kinderzitje
op de passagiersstoel als de airbag (SRS)
geactiveerd is
2
.
Laat kinderen nooit voor de passagierstoel
zitten of staan. Personen die kleiner zijn dan
1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel
plaatsnemen, als de airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties
opleveren voor het kind.
2. Zie p. 16 voor informatie over een geactiveerde/
gedeactiveerde airbag (SRS).
8801889e
14
Airbags (SRS)
8803417d
8803418d
SRS-systeem, auto met het stuur links
SRS-systeem
Het systeem bestaat uit een gasgenerator met
daaromheen een opblaasbare airbag. Bij een
voldoende krachtige aanrijding wordt de
ontsteking van de gasgenerator geactiveerd
door sensoren. De airbag wordt opgeblazen en
wordt tegelijkertijd warm. Om de klap op te
vangen loopt de airbag leeg wanneer de
inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt er
rookvorming in de auto op. Dit is volkomen
normaal. Het totale verloop, van het opblazen
tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele
tienden van seconden in beslag.
SRS-systeem, auto met het stuur rechts
N.B.
De reactie van de sensoren hangt af van de
ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde of
de passagierszijde vooraan wordt gedragen
of niet. Het is dan ook mogelijk dat er bij
ongelukken slechts één (of geen) van de
airbags wordt opgeblazen. Het SRS-
systeem registreert de botskracht waaraan
de auto blootstaat en blaast aan de hand
daarvan een of meerdere airbags op.
De airbags werken dusdanig dat de
capaciteit ervan wordt afgestemd op de
botskracht waaraan de auto blootstaat.
WAARSCHUWING!
Herstellingen mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in het SRS-systeem kunnen
storingen in de werking veroorzaken en
leiden tot ernstig letsel.
15
Airbags (SRS)
8802092M
8802099m
Positie van de airbag aan de passagierszijde in
een auto met het stuur links of rechts
WAARSCHUWING!
Verricht nooit zelf werkzaamheden aan de
onderdelen van het SRS-systeem in het
stuurwiel of op het paneel boven het
dashboardkastje.
Plaats geen voorwerpen of accessoires op of
in de buurt van het paneel met het opschrift
SRS AIRBAG (boven het dashboardkastje)
of binnen de actieradius van de airbag.
16
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS)
aan passagierszijde gedeactiveerd is.
PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch).
PACOS (extra)
De airbag (SRS) aan passagierszijde kan
gedeactiveerd worden. Dit is bijvoorbeeld
noodzakelijk als daar een kind in een kinderzitje
moet zitten.
Aanduiding
Een tekst op de achteruitkijkspiegel geeft aan
dat de airbag (SRS) aan passagierszijde voorin
gedeactiveerd is.
Activeren/deactiveren
De schakelaar zit aan de passagierszijde aan de
zijkant van het dashboard en u kunt erbij door
het portier aan die kant te openen. Controleer of
de schakelaar in de gewenste stand staat. Volvo
adviseert u de contactsleutel te gebruiken om de
stand te wijzigen. (U kunt ook andere voorwer-
pen gebruiken die qua vorm op een sleutel
lijken.)
WAARSCHUWING!
Als de auto uitgerust is met een airbag (SRS)
aan de passagierszijde, maar geen PACOS
heeft, is de airbag altijd geactiveerd.
WAARSCHUWING!
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een verhogingskussen op de passagiers-
stoel wanneer de airbag aan passagierszijde
geactiveerd is. Laat evenmin personen die
kleiner zijn dan 1,40 m op deze stoel
plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag
(passagiersstoel):
Laat personen die groter zijn dan 1,40 m
nooit plaatsnemen op de passagiersstoel
wanneer de airbag aan passagierszijde
gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties
opleveren.
8803406m
8803403
m
17
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
Stand van de schakelaar
ON = De airbag (SRS) is geactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen passagiers
groter dan 1,40 m aan passagierszijde op de
voorstoel zitten, maar kinderen in een kinderzit-
je of op een verhogingskussen beslist niet.
OFF = De airbag (SRS) is gedeactiveerd. Met
de schakelaar in deze stand kunnen kinderen in
een kinderzitje of op een verhogingskussen aan
passagierszijde op de voorstoel zitten, maar
passagiers groter dan 1,40 m beslist niet.
8803404
m
8803405m
WAARSCHUWING!
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem op het instrumenten-
paneel oplicht terwijl de tekst op het plafond-
paneel aangeeft dat de airbag (SRS) aan die
kant gedeactiveerd is. Het duidt op een
ernstige storing. Bezoek onmiddellijk een
erkende Volvo-werkplaats.
18
SIPS-airbags
SIPS-airbags, (zij-airbags)
Een groot deel van de botskracht wordt door het
SIPS-systeem (Side Impact Protection System)
over balken, stijlen, vloer, dak en andere delen
van de carrosserie verspreid. De SIPS-airbags
aan bestuurders- en passagierszijde beschermen
de borstkas en vormen een belangrijk onderdeel
van het SIPS-systeem. Het SIPS-systeem
bestaat uit twee hoofdonderdelen: de SIPS-
airbags en de sensoren. De SIPS-airbags zijn
aangebracht in de frames van de rugleuningen
van de voorstoelen.
Positie van de SIPS-airbags
Opgeblazen SIPS-airbag
WAARSCHUWING!
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
het SIPS-systeem. Draag altijd een
veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Herstellingen mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in het SIPS-systeem kunnen
storingen in de werking veroorzaken en
leiden tot ernstig letsel.
WAARSCHUWING!
Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en de
portierpanelen, omdat dit gebied binnen de
actieradius van de SIPS-airbag ligt.
WAARSCHUWING!
Gebruik alleen stoelhoezen van Volvo of
stoelhoezen die door Volvo goedgekeurd zijn.
Andere stoelhoezen kunnen de werking van
de SIPS-airbags hinderen.
1. Zie p. 16 voor informatie over een geactiveerde/
gedeactiveerde airbag (SRS).
8803041a
IMG-2011
Kinderzitjes en SIPS-airbags
Een SIPS-airbag heeft geen nadelige invloed
op de beschermende werking van kinderzitjes
of verhogingskussens in de auto.
Er kan een kinderzitje op de voorstoel worden
geplaatst, als de auto aan de passagierszijde niet
is uitgerust met een geactiveerde
1
airbag.
19
SIPS-airbags
Auto met het stuur rechts
8803412j
8803413j
Auto met het stuur links
SIPS-systeem
Het SIPS-systeem bestaat uit gasgeneratoren,
SIPS-airbags en sensoren. Bij een voldoende
krachtige aanrijding reageren de sensoren, die
op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De
SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen
tussen de inzittende en het portierpaneel.
Daarmee wordt de klap van de aanrijding
opgevangen, waarna de airbags weer leeglo-
pen. De SIPS-airbags worden normaal
gesproken alleen opgeblazen aan de kant van
de aanrijding.
20
Opblaasgordijn (IC-systeem)
8801966e
8801999d
Eigenschappen
Het opblaasgordijn IC-systeem (Inflatable
Curtain) vormt een aanvulling op het SIPS-
systeem. Het zit verborgen achter de plafondbe-
kleding langs beide zijden van de auto. Het
beschermt inzittenden zowel voor- als achterin.
Het opblaasgordijn wordt door de aanrijdings-
sensoren van het SIPS-systeem geactiveerd, als
de auto van opzij wordt aangereden. Bij
activering wordt het opblaasgordijn opgeblazen.
Het helpt voorkomen dat de bestuurder en
eventuele passagiers bij een botsing met hun
hoofd tegen de binnenkant van de auto slaan.
WAARSCHUWING!
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Draag altijd een
veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Hang of bevestig nooit iets aan de
handgrepen aan het plafond. De haak is
alleen bedoeld voor niet al te zware
kledingstukken (en niet voor harde
voorwerpen zoals paraplu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, de portierstijlen of de
zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij
hun beschermende werking verliezen. Er
mogen uitsluitend originele Volvo-
onderdelen worden gebruikt die bestemd
zijn voor montage op deze plaatsen.
Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt
boven de denkbeeldige, horizontale lijn op
50 mm onder de bovenkant van de
zijruiten. Anders is het mogelijk dat het
opblaasgordijn dat schuilgaat achter de
plafondbekleding geen bescherming meer
biedt.
21
Eigenschappen van de stoel
Bij activering van het WHIPS-systeem
bewegen de rugleuningen van de voorstoelen
naar achteren, zodat de positie van de bestuur-
der en de passagier op de voorstoelen veran-
dert. Zo wordt de kans op een zogeheten
whiplash beperkt.
WAARSCHUWING!
Breng nooit zelf wijzigingen aan de stoel of
het WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit
zelf te repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
WHIPS-systeem (Whiplash Protection System)
Bescherming tegen
whiplash-letsel, WHIPS
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection
System) bestaat uit energieabsorberende
rugleuningen en speciaal voor het systeem
ontwikkelde hoofdsteunen op de beide
voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij
een aanrijding van achteren, afhankelijk van de
hoek waaronder en de snelheid waarmee het
achteropkomende voertuig de auto raakt en de
materiaaleigenschappen van dat voertuig.
WAARSCHUWING!
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Draag altijd een
veiligheidsgordel.
WHIPS-systeem en kinderzitjes/
verhogingskussens
Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige
invloed op de beschermende werking van de
kinderzitjes of verhogingskussens in de auto.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de bestuur-
der en de voorpassagier zoveel mogelijk in het
midden van de stoel plaatsnemen en de afstand
tussen het hoofd en de hoofdsteun zo klein
mogelijk houden.
8504618a
22
WHIPS-systeem (Whiplash Protection System)
Zorg dat u de werking van het
WHIPS-systeem niet nadelig
beïnvloedt
WAARSCHUWING!
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen het
zitgedeelte van de achterbank en de rugleu-
ning van de voorstoelen. Let erop dat u de
werking van het WHIPS-systeem niet nadelig
beïnvloedt.
WAARSCHUWING!
Als u een van de ruggedeelten van de
achterbank hebt neergeklapt, moet u de
voorstoel aan dezelfde kant naar voren
schuiven zodat de rugleuning van de stoel
niet tegen het neergeklapte ruggedeelte van de
achterbank aankomt.
WAARSCHUWING!
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
krachten zoals bij een aanrijding van
achteren, moet u het WHIPS-systeem laten
controleren bij een erkende Volvo-
werkplaats.
Het WHIPS-systeem kan een deel van de
beschermende eigenschappen hebben
verloren, ook al ziet de stoel er intact uit.
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten
controleren, ook na een lichte aanrijding
van achteren.
8504619a
IMG-2041
0
23
Activering van de veiligheidssystemen
Systeem Activering
Gordelspanners Bij een frontale botsing en/of als de auto over de kop slaat.
Airbags (SRS) Bij een frontale botsing
1
.
SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zij
1
.
Opblaasgordijn (IC-systeem) Bij een aanrijding in de zij of als de auto over een kop slaat
1
.
WHIPS-systeem Bij een aanrijding van achteren
1
.
1. Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen,
ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd
raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het gewicht van
het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid
van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d.
zijn van invloed op de wijze van activering van de
verschillende veiligheidssystemen op de auto.
Wanneer de airbags werden opgeblazen, wordt
u het volgende geadviseerd:
Sleep de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats. Rijd niet in een auto met
opgeblazen airbags.
Laat het vervangen van de onderdelen van
de veiligheidssystemen in de auto over aan
een erkende Volvo-werkplaats.
Neem altijd contact op met een arts.
N.B. De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de
gordelspanners worden bij een botsing slechts
eenmaal geactiveerd.
WAARSCHUWING!
De regeleenheid van het airbagsysteem zit op
de middenconsole van de auto. Als de
middenconsole doorweekt geraakt is, moet u
de accukabels loskoppelen. Probeer de auto
niet te starten, omdat de airbags daarbij
opgeblazen kunnen worden. Sleep de auto
naar een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING!
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze
kunnen u bij het sturen danig in de weg
zitten. Ook de andere veiligheidssystemen
kunnen beschadigd zijn. Langdurige
blootstelling aan de rook- en stofdeeltjes die
vrijkomen bij het opblazen van de airbags
kan oog- en huidirritatie veroorzaken. Spoel
bij irritatie met koud water. De snelheid
waarmee de airbags/gordijnen worden
opgeblazen kan in combinatie met de
toegepaste materialen resulteren in schaaf- en
brandwonden aan de huid.
24
Controle-intervallen
De stickers op de portierstijl(en) geven het jaar
en de maand aan waarin u contact moet
opnemen met een erkende Volvo-werkplaats
om de airbags, gordelspanners en opblaasg-
ordijnen te laten controleren en eventueel te
laten vervangen. Als u vragen hebt over de
systemen, kunt ook contact opnemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
1. Airbag aan bestuurderszijde
2. Airbag aan passagierszijde
3. SIPS-airbag aan bestuurderszijde
4. SIPS-airbag aan passagierszijde
5. Opblaasgordijn aan bestuurderszijde
6. Opblaasgordijn aan passagierszijde
Inspectie van airbags en opblaasgordijnen
Deze sticker vindt u in de portieropening
linksachter
25
Kinderen moeten comfortabel
en veilig zitten
De plaats van het kind in de auto en de vereiste
uitrusting is afhankelijk van het gewicht en de
lengte van het kind (zie p. 27 voor meer
informatie).
Kinderen die kleiner zijn dan 1,50 m dienen in
een passend kinderzitje te worden vervoerd.
N.B. De wettelijke bepalingen voor het vervoer
van kinderen in de auto verschillen van land tot
land. Ga na welke regels er in uw land van
kracht zijn.
Kinderen en veiligheid
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die
Volvo biedt, is afgestemd op het gebruik in uw
auto. Door het gebruik van originele Volvo-
onderdelen bent u er zeker van dat de
bevestigingspunten en bevestigingsonderdelen
op de juiste wijze zijn aangebracht en sterk
genoeg zijn.
Het volgende kan worden gebruikt:
een kinderzitje/verhogingskussen op de
passagiersstoel, zolang de airbag aan
passagierszijde niet geactiveerd
1
is;
een achterstevoren gemonteerd kinderzitje
op de achterbank dat tegen de rugleuning
van de voorstoel steunt.
1. Zie p. 16 voor informatie over een geactiveerde/
gedeactiveerde airbag (SRS).
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen
Kinderzitjes en airbags (SRS)
Plaats een kind altijd op de achterbank als de
airbag (SRS) aan passagierszijde geactiveerd
1
is. Als de airbag wordt opgeblazen, kan een
kind in een kinderzitje aan de passagierszijde
ernstig letsel oplopen.
WAARSCHUWING!
Personen kleiner dan 1,40 m mogen alleen op
de voorstoel plaatsnemen, wanneer de airbag
gedeactiveerd is.
8503861
m
8803040a
26
Kinderen en veiligheid
Stickers op zijwand dashboard
WAARSCHUWING!
Breng nooit een kind aan in een kinderzitje op
de passagiersstoel als de airbag (SRS)
geactiveerd
1
is. Het niet opvolgen van de
bovenstaande aanbeveling kan levensgevaar-
lijke situaties opleveren voor het kind.
1. Zie p. 16 voor informatie over een geactiveerde/
gedeactiveerde airbag (SRS).
Sticker op zijwand dashboard
WAARSCHUWING!
Breng nooit een kind aan in een kinderzitje
op de passagiersstoel als de airbag (SRS)
geactiveerd is.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op
de passagiersstoel plaatsnemen, als de airbag
(SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties
opleveren voor het kind.
8903808a
8904049b
Sticker op zijwand dashboard (alleen
Australië)
27
L: Geschikt voor speciale kinderzitjes (zie overzicht onder genoemde
typegoedkeuring). Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald
merk auto, voor een beperkte groep merken, semi-universeel of
universeel zijn.
B: Geïntegreerd en goedgekeurd voor deze leeftijdscategorie.
N.B. Zie p. 16 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde
airbag (SRS).
Gewicht (leeftijd) Voorstoel
Middelste zitplaats achterbankBuitenste zitplaatsen achterbank
<10 kg
(tot 9 maanden)
9–18 kg
(9–36 maanden)
15–36 kg
(3–12 jaar)
1. Achterstevoren gemonteerd kinderzit-
je, te bevestigen met veiligheidsgordel.
L: Typegoedk.: E5 03160
2. Achterstevoren gemonteerd kinderzit-
je, te bevestigen met ISOFIX-systeem.
L: Typegoedk.: E5 03162
3. Achterstevoren gemonteerd kinderzit-
je, te bevestigen met veiligheidsgordel
en bevestigingsband.
L: Typegoedk.: E5 03135
1. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met veiligheidsgordel en steun.
L: Typegoedk.: E5 03160
2. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met ISOFIX-systeem en steun.
L: Typegoedk.: E5 03162
3. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met veiligheidsgordel, steun en
bevestigingsband.
L: Typegoedk.: E5 03135
1. Achterstevoren gemonteerd kinderzit-
je, te bevestigen met veiligheidsgordel.
L: Typegoedk.: E5 03161
2. Achterstevoren gemonteerd kinderzit-
je, te bevestigen met ISOFIX-systeem.
L: Typegoedk.: E5 03163
3. Achterstevoren gemonteerd kinderzit-
je, te bevestigen met veiligheidsgordel
en bevestigingsband.
L: Typegoedk.: E5 03135
1. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met veiligheidsgordel en steun.
L: Typegoedk.: E5 03161
2. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met ISOFIX-systeem en steun.
L: Typegoedk.: E5 03163
3. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met veiligheidsgordel, steun en
bevestigingsband.
L: Typegoedk.: E5 03135
1. Achterstevoren gemonteerd
kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel, steun en
bevestigingsband.
L: Typegoedk.: E5 03135
1. Achterstevoren gemonteerd
kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel, steun en
bevestigingsband.
L: Typegoedk.: E5 03135
1. Gordelkussen met of zonder rugleu-
ning.
L: Typegoedk.: E5 03139.
1. Gordelkussen met of zonder
rugleuning.
L: Typegoedk.: E5 03139
2. Geïntegreerd kinderzitje
B: Typegoedk.: E5 03140
1. Gordelkussen met of zonder rugleuning.
L: Typegoedk.: E5 03139.
Kinderen en veiligheid
WAARSCHUWING!
Breng nooit een kind aan in een kinderzitje op de passagiersstoel als de
airbag (SRS) geactiveerd is.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel
plaatsnemen, als de airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgeva-
arlijke situaties opleveren voor het kind.
28
Kinderen en veiligheid
8503861
m
Geïntegreerd kinderzitje (extra)
Het geïntegreerde kinderzitje van Volvo is
speciaal ontworpen om kinderen maximale
bescherming te bieden.
In combinatie met de aanwezige veiligheidsgor-
dels is het geïntegreerde kinderzitje goedge-
keurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot
36 kg.
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen:
Klap het geïntegreerde kinderzitje omlaag.
Haal de klittenband los.
Klap het bovenste gedeelte weer op.
Zorg dat:
- de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt en nergens slap
hangt of verdraaid is;
- de veiligheidsgordel goed over de schouder
loopt;
- de heupgordel laag over het bekken loopt
om maximale bescherming te bieden;
- de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder
langs loopt.
Stel de stand van de hoofdsteun zorgvuldig
af op de lengte van het kind.
Geïntegreerd kinderzitje opklappen:
Klap het bovenste gedeelte (A) omlaag.
Bevestig het stuk klittenband (B).
Klap het geïntegreerde kinderzitje in het
ruggedeelte (C) van de achterbank op.
N.B. Zorg dat de beide delen van het geïntegre-
erde kinderzitje met de klittenband (B) zijn
vastgezet, voordat u het zitje opklapt. Anders
kan het bovenste gedeelte (A) in het ruggedeelte
van de achterbank (C) blijven steken, wanneer
u het geïntegreerde kinderzitje een volgende
keer opnieuw uitklapt.
WAARSCHUWING!
Reparatie of vervanging dient alleen te
worden uitgevoerd door een erkende Volvo-
werkplaats. Voer zelf geen wijzigingen of
aanpassingen uit aan het geïntegreerde
kinderzitje.
Als een geïntegreerd kinderzitje aan grote
krachten heeft blootgestaan zoals tijdens
een aanrijding, moet u het geïntegreerde
kinderzitje in zijn geheel vervangen. Ook
als het geïntegreerde kinderzitje er intact
uitziet, kunnen er toch beschermende
eigenschappen verloren zijn gegaan. Het
geïntegreerde kinderzitje moet eveneens
worden vervangen als het erg versleten is.
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen Geïntegreerd kinderzitje opklappen
GIF
8503859d
A
B
C
8503860d
29
Kinderen en veiligheid
Kinderzitje monteren
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen
die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig door
Volvo getest is.
Bij het gebruik van andere op de markt
verkrijgbare producten is het belangrijk dat u de
bijgeleverde montagevoorschriften zorgvuldig
doorleest en nauwkeurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzit-
je nooit vast aan de hendel waarmee u de
voorstoel in de lengterichting verstelt of aan
veren, rails of balken onder de stoel.
Scherpe randen kunnen de bevestigingsban-
den beschadigen.
Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen
het dashboard steunen. Dit geldt voor auto’s
zonder airbag aan passagierszijde of auto’s
waarvan de airbag gedeactiveerd is.
WAARSCHUWING!
Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel,
als de auto is uitgerust met een geactiveerde
1
airbag aan passagierszijde. Bij problemen
tijdens de montage van kinderveiligheidspro-
ducten kunt u contact opnemen met de
fabrikant voor nadere inlichtingen over de
montage.
1. Zie p. 16 voor informatie over een geactiveerde/
gedeactiveerde airbag (SRS).
ISOFIX-bevestigingssysteem
voor kinderzitjes (extra)
De buitenste zitplaatsen van de achterbank zijn
voorbereid voor het ISOFIX-bevestigingssyste-
em voor kinderzitjes. Neem contact op met een
Volvo-dealer voor meer informatie over
veiligheidsuitrusting voor kinderen.
IMG-201180
30
31
Instrumentenpaneel 32
Controle- en waarschuwingslampjes 33
Displaybericht 37
Schakelaars op middenconsole 38
Boordcomputer 40
Cruise control 41
Verlichtingspaneel 42
Linker stuurhendel, Stuurwielafstelling 43
Rechter stuurhendel 44
Contact- en stuurslot 45
Alarmlichten, Achterruitverwarming, Stoelverwarming 46
Handrem, Elektrische aansluitingen 47
Elektrisch bediende ramen 48
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels 49
Elektrisch schuifdak 50
Zonnescherm, Zonnegordijnen 51
Gelaagde zijruiten (extra), Water- en vuilafstotende laag (extra) 52
Instrumenten, schakelaars en bedieningsorganen
32
Instrumentenpaneel
1. Temperatuurmeter
Geeft de temperatuur weer van het motorkoel-
systeem. Het display geeft een bericht weer als
de temperatuur abnormaal hoog is en de naald in
het rode gebied komt. Let erop dat extra lampen
voor de radiateurgrille het koelvermogen
verminderen bij hoge buitentemperaturen en
hoge motorbelastingen.
2. Display
Op het display worden informatieve berichten en
waarschuwingsmeldingen weergegeven.
3. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de auto
aan.
4. Dagtellers, T1 en T2
De dagtellers worden gebruikt om kortere
afstanden te meten. Het cijfer aan de rechterzijde
geeft eenheden van 100 meter weer. U kunt de
dagteller op nul zetten door de knop langer dan
2 seconden in te drukken. Wissel van dagteller
door de knop kort in te drukken.
5. Indicatie voor Cruise control
Zie pagina 41.
6. Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal kilo-
meters aan dat er met de auto is gereden.
7. Groot licht aan/uit
8. Waarschuwingslampje
Als er een storing optreedt, licht het waarschu-
wingslampje op en verschijnt er een bericht op
het display.
9. Toerenteller
Geeft het motortoerental aan in duizenden
toeren/minuut. Laat de naald van de toerenteller
niet tot in het rode gebied uitslaan.
10. Indicatie voor automatische versnellingsbak
U ziet hier welk schakelprogramma er wordt
aangehouden. Als uw auto is uitgerust met een
Geartronic automatische versnellingsbak en u het
handmatige schakelprogramma gebruikt, ziet u
hier welke versnelling u hebt ingeschakeld.
11. Buitentemperatuurmeter
De buitentemperatuurmeter geeft de buiten-
temperatuur aan. Wanneer de temperatuur in het
interval van -5 °C tot +2 °C ligt, verschijnt er een
sneeuwvlokje op het display. Het symbool wijst
op het gevaar voor gladheid.
Wanneer de auto stilstaat of geparkeerd gestaan
heeft, kan het zijn dat de buitentemperatuurmeter
een te hoge waarde aangeeft.
12. Klok
Draai aan de knop om de juiste tijd in te stellen.
13. Brandstofmeter
Er zit nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank,
wanneer het lampje op het instrumentenpaneel
oplicht.
14. Controle- en waarschuwingslampjes
15. Richtingaanwijzer - links/rechts
5
1
4
3
6
78
9
3800838m
10
15
2
12
11
13
14
33
Controle- en waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampje in
het midden van het dashboard
Dit lampje knippert met een rood of geel licht,
afhankelijk van de ernst van de aanwezige
storing. Zie volgende pagina voor meer
informatie!
Rood lampje
Het lampje blijft branden en de displaytekst
staan totdat de storing is verholpen.
Oranje lampje
Lees de displaytekst en verhelp de bijbehorende
storing.
U kunt de displaytekst verwijderen met een
druk op de knop READ (zie pagina 37).
Wanneer u 2 minuten niets doet, verdwijnt de
displaytekst automatisch.
N.B.
Wanneer de displaytekst TIJD VOOR
REG. SERVICE verschijnt, kunt u het
waarschuwingslampje en de displaytekst
doen doven met een druk op de knop
READ. Wanneer u 2 minuten niets doet,
doven ze vanzelf.
De controle- en waarschuwingslampjes gaan
branden wanneer de contactsleutel in de
rijstand (stand II) wordt gedraaid, vóór het
starten van de motor. Dit geeft aan dat de
lampjes werken. Wanneer de motor start gaan
alle lampjes uit.
Als de motor niet binnen 5 seconden start,
gaan alle lampjes uit behalve
en .
Bepaalde lampjes hebben soms niet de functie
die wordt aangegeven, afhankelijk van de
uitrusting van de auto. Het lampje voor de
handrem gaat uit, wanneer de auto van de
handrem wordt gehaald.
3800839m
34
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het
REMSYSTEEM en dat voor het ABS-
systeem tegelijkertijd branden, dan kan er
een storing zijn in de remkrachtverdeling.
Als de waarschuwingslampjes
voor het REMSYSTEEM en
het ABS-systeem tegelijkertijd
oplichten, kan er een storing in de remkrachtver-
deling zijn opgetreden.
· Stop de auto op een veilige plaats en schakel
de motor uit.
· Start de auto opnieuw.
· Als het waarschuwingslampje uitgaat, dan
was de storing van tijdelijk aard en is het niet
nodig om de auto naar een werkplaats te
brengen.
· Als de waarschuwingssymbolen echter
blijven branden, moet u het peil in het
remvloeistofreservoir controleren.
· Als het peil lager is dan de MIN-markering,
dan dient er niet verder in de auto te worden
gereden. Laat de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats slepen voor een controle
van het remsysteem.
· Als de waarschuwingslampjes echter blijven
branden ondanks dat het peil in het remv-
loeistof-reservoir in orde is, moet u de auto
uiterst voorzichtig naar de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats rijden om er het
remsysteem te laten controleren.
Waarschuwing -
storing in remsysteem
Als het waarschuwingslampje voor
het remsysteem oplicht, dan is waarschijnlijk
het peil van de remvloeistof te laag.
· Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en controleer het peil in het
remvloeistofreservoir.
· Als het peil lager is dan de MIN-markering,
dan dient er niet verder in de auto te worden
gereden. Laat de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats slepen voor een controle
van het remsysteem.
Waarschuwing -
storing in ABS-systeem
Als het ABS-waarschuwingslampje
oplicht, dan is het ABS-systeem buiten werking.
Het normale remsysteem van de auto blijft in
werking, maar dan zonder de ABS-functie.
· Stop de auto op een veilige plaats en schakel
de motor uit.
· Start de motor opnieuw.
· Als het waarschuwingslampje uitgaat, dan was
de storing van tijdelijk aard en is het niet nodig
om de auto naar een werkplaats te brengen.
· Als het waarschuwingslampje blijft branden,
moet u de auto voorzichtig naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het ABS-systeem
te laten controleren.
Controle- en waarschuwingslampjes
35
Controle-en waarschuwingslampjes
Storing in STC/DSTC-systeem
Als het waarschuwingssymbool oplicht en
continu brandt, terwijl u geen van de systemen
hebt uitgeschakeld is er sprake van een storing
in één van de systemen. De tekst “ANTI-
SKID SERVICE VEREIST” verschijnt op het
display.
· Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de motor
opnieuw.
· Als het waarschuwingssymbool dooft, was
er geen sprake van een werkelijke storing.
U hoeft dan geen bezoek aan een werkplaats
te brengen.
· Als het waarschuwingssymbool echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het systeem te
laten controleren.
De controle- en waarschuwingslampjes gaan branden wanneer de
contactsleutel in de rijstand (stand II) wordt gedraaid, vóór het starten
van de motor. Dit geeft aan dat de lampjes werken. Wanneer de motor
start gaan alle lampjes uit. Als de motor niet binnen 5 seconden start,
gaan alle lampjes uit behalve
en . Bepaalde lampjes hebben
soms niet de functie die wordt aangegeven, afhankelijk van de
uitrusting van de auto. Het lampje voor de handrem gaat uit, wanneer
de auto van de handrem wordt gehaald.
3800839m
WAARSCHUWING!
Onder normale omstandigheden zorgt
het STC/DSTC-systeem voor een betere
wegligging. Dit mag echter voor u geen
reden zijn om sneller te gaan rijden.
Wees altijd voorzichtig bij het nemen van
bochten en het rijden op gladde wegen.
* Het STC- of DSTC-systeem is extra op
bepaalde markten.
Stabiliteitssysteem STC* en
DSTC*
Het STC/DSTC-systeem dat meerdere
deelsystemen omvat, staat uitvoeriger
beschreven op pagina 112.
Het symbool licht op om na ca.
twee seconden weer te doven
Het symbool licht tijdens het starten van de
motor op om aan te geven dat er een systeem-
test plaatsvindt.
Het symbool knippert
De SC-regeling (Spin Control) tracht te voorkomen
dat de aangedreven wielen van de auto doorslip-
pen. De TC-regeling (Traction Control) tracht de
grip van de auto op de weg te verbeteren.
De AYC-regeling (Active Yaw Control) tracht te
voorkomen dat de auto in de slip raakt.
Het oranje waarschuwingssymbool
brandt continu
Het symbool brandt en de melding TRACTIE-
CONTROLE TIJDELIJK UIT verschijnt op het
informatiedisplay. De TC-regeling is wegens een te
hoge remtemperatuur tijdelijk beperkt. De regeling
wordt automatisch opnieuw ingeschakeld,
wanneer de remtemperatuur weer normaal is.
Het oranje waarschuwingssymbool
brandt continu
Het symbool licht op en het bericht ANTI-SKID
SERVICE VEREIST verschijnt op het informa-
tiedisplay. Het STC- of DSTC-systeem werd
door een storing uitgeschakeld.
· Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en zet de motor af.
· Start de motor opnieuw.
Als het waarschuwingssymbool echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats rijden om het systeem te laten
controleren.
36
De controle- en waarschuwingslampjes gaan branden wanneer de
contactsleutel in de rijstand (stand II) wordt gedraaid, vóór het starten
van de motor. Dit geeft aan dat de lampjes werken. Wanneer de motor
start gaan alle lampjes uit. Als de motor niet binnen 5 seconden start,
gaan alle lampjes uit behalve
en . Bepaalde lampjes hebben
soms niet de functie die wordt aangegeven, afhankelijk van de
uitrusting van de auto. Het lampje voor de handrem gaat uit, wanneer
de auto van de handrem wordt gehaald.
Storing in SRS-systeem
Als het lampje blijft branden, of gaat
branden tijdens het rijden, dan wijst dit
op een storing in het SRS-systeem. Rijd de auto
voor controle naar een Volvo-werkplaats.
Storing in
uitlaatgasreinigingssysteem
Rijd de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats om er het systeem te laten
controleren.
Mistachterlicht
Het lampje brandt, wanneer u het
mistachterlicht hebt ingeschakeld.
Controlelampje aanhanger
Het controlelampje knippert, wanneer
u de richtingaanwijzers op de auto en
op de aanhanger gebruikt. Als het lampje niet
knippert, is één van de richtingaanwijzers op de
auto of de aanhanger defect.
Te lage oliedruk
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van motorolie te
laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer
het motoroliepeil.
Handrem aangetrokken
Let erop dat het lampje alleen
aangeeft dát u de handrem hebt
aangetrokken en niet hoe hard. Controleer dit
laatste door aan de hendel te trekken! U moet
altijd zo hard aan de hendel te trekken, dat
deze in een “nokje” blijft steken.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is er waarschijnlijk sprake
van een storing in het elektrische systeem.
Breng een bezoek aan een erkende Volvo-
werkplaats
Controle- en waarschuwingslampjes
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels brandt, zolang de
bestuurder de gordel niet heeft omgedaan.
Voorgloeifuntie motor (diesel)
Het lampje licht op, wanneer de voorg-
loeifunctie van de motor actief is.
Wanneer het lampje dooft, kunt u de motor
starten. Geldt alleen voor dieselmodellen.
37
Displaybericht
A
3800648d
Displaybericht
Wanneer een controle- of waarschuwingslampje oplicht, wordt er een bericht weergegeven.
Wanneer u dit gelezen en begrepen hebt, druk dan op de knop READ (A). De berichten
worden dan van het display gewist en in het geheugen opgeslagen. Het bericht blijft in het
geheugen totdat de storing is verholpen.
Berichten die duiden op zeer ernstige storingen kunt u niet van het display wissen.
De berichten blijven op het display staan, totdat u de onderliggende storing hebt laten
verhelpen.
N.B. Als er een waarschuwingsbericht verschijnt terwijl u zich bijv. in een menu van de
boordcomputer bevindt of wilt telefoneren, moet u eerst bevestigen dat u het bericht hebt
gezien. U doet dat door op de knop READ (A) te drukken.
Berichten die in het geheugen zijn opgeslagen kunnen opnieuw worden gelezen. Druk op READ (A)
als u het opgeslagen bericht wilt lezen. U kunt door de berichten bladeren door op READ (A) te
drukken. Druk op READ (A) om de gelezen berichten weer in het geheugen op te slaan.
Bericht: Betekenis/Actie:
STOP AUTO Z.S.M. Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
ZET DE MOTOR AF Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
SERVICE SPOED Breng uw auto voor controle naar de werkplaats.
ZIE HANDLEIDING Raadpleeg het instructieboekje.
SERVICE VEREIST Laat uw auto zo spoedig mogelijk controleren.
BIJ ONDERHOUD Laat uw auto tijdens de volgende servicebeurt controleren.
TIJD VOOR REG. SERVICE Als de displaytekst verschijnt, moet de auto voor een servicebeurt naar de werkplaats. Wanneer de tekst
verschijnt, hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat verstreken is sinds de laatste
servicebeurt en het aantal draaiuren van de motor.
1)
OLIEPEIL LAAG  BIJVULLEN* Het oliepeil van de motor is te laag. Controleer het peil en vul zo spoedig mogelijk olie bij
(zie pagina 149 voor meer informatie).
2)
OLIEPEIL LAAG  STOP AUTO Z.S.M.* Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand om het oliepeil te
controleren (zie pagina 149).
2)
OLIEPEIL LAAG  ZET MOTOR UIT* Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand en zet de motor af om het
oliepeil te controleren (zie pagina 149).
2)
OLIEPEIL LAAG  ZIE HANDLEIDING* Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand en zet de motor af om het
oliepeil te controleren (zie pagina 149).
1)
Verschijnt samen met een oranje waarschuwingssymbool.
2)
Verschijnt samen met een rood waarschuwingssymbool.
* Geldt alleen voor motorvarianten met oliepeilsensor.
38
Schakelaars op middenconsole
Actief chassis,
FOUR-C (extra)
Druk op de bijbehorende knop
om over te schakelen van
Comfort op Sport of andersom
(zie ook pagina 95).
* Extra op bepaalde markten
3603559d
3603554m
3603549m
3603546m
STC/DSTC-
systeem*
Met deze knop kunt u de
functie van het STC/DSTC-
systeem beperken of een
geldende beperking opheffen.
Wanneer de LED in de knop
brandt, is het STC/DSTC-
systeem actief (voor zover er
geen sprake is van een
storing).
N.B. Om veiligheidsredenen moet u de knop
minstens een halve seconde lang ingedrukt
houden om de functie van het STC/DSTC-
systeem te beperken. De LED in de knop dooft
dan en de melding STC SPIN CONTROL
UIT/DSTC SPIN CONTROL UIT verschijnt
op het informatiedisplay.
Beperk de functie van het systeem als u een
wiel met een afwijkende maat gebruikt.
De volgende keer dat u de motor start, is het
STC/DSTC-systeem weer actief.
WAARSCHUWING!
Let erop dat de rijeigenschappen van de auto
veranderen, als u het STC/DSTC-systeem
uitschakelt.
N.B. De onderlinge positie van de knoppen kan variëren.
3603680m
BLIS – Blind Spot
Information System
(extra)
Druk op de knop om het
systeem te deactiveren of te
heractiveren (zie pagina 113
voor meer informatie).
39
Schakelaars op middenconsole
Omklappen van
buitenste
hoofdsteunen
achterbank (extra)
- Draai de contactsleutel in
stand I of II.
- Druk de knop in om de hoofdsteunen van de
achterbank om te klappen en zo een beter zicht
naar achteren te verkrijgen.
Klap de hoofdsteunen niet om, als er iemand op
één van beide buitenste zitplaatsen van de
achterbank zit.
U moet de hoofdsteunen na afloop handmatig
weer opklappen.
Als u de beide ruggedeelten van de achterbank
wilt omklappen, moeten de hoofdsteunen
rechtop staan.
Verstralers (extra)
Druk op deze knop als u de
verstralers van de auto’s
tegelijk met het groot licht wilt
voeren of als u de verstralers
uit wilt schakelen. De LED in
de knop brandt om aan te geven dat de functie
actief is.
Elektrische
aansluiting/
Aansteker (extra)
U kunt de elektrische aansluit-
ing voor verschillende
accessoires gebruiken die op een spanning van
12 V werken, zoals een autotelefoon of
koelbox. U activeert de aansteker door de knop
in te drukken. Wanneer de aansteker heet
genoeg is, veert de knop automatisch uit. Haal
de aansteker uit de opening en gebruik het
roodgloeiende stuk metaal om een sigaar of
sigaret aan te steken. Om veiligheidsredenen
moet u het deksel op de aansluiting laten zitten,
wanneer deze niet in gebruik is. U kunt
maximaal 10 A via de aansluiting afnemen.
N.B. De onderlinge positie van de knoppen kan
variëren.
3603547m
3603550m
3603552m
3603551m
“Parking Support”
(extra)
Het systeem is bij het starten
van de motor altijd geactiveerd.
Druk op de knop om het
parkeerhulpsysteem uit te
schakelen/opnieuw in te schakelen (zie ook
pagina 96).
Kofferdeksel
vergrendelen
(bepaalde landen)
Druk op de aangegeven knop
om het kofferdeksel te ver-
grendelen. Het kofferdeksel
blijft daarna vergrendeld, ook al ontgrendelt u
de portieren handmatig met de hoofdsleutel, de
afstandsbediening daarvan of de servicesleutel.
“Safelock”-functie
1
en alarmsensoren
uitschakelen
Met deze knop kunt u de
safelock-functie (geblokkeerde
slotstand) desgewenst uitschakelen (safelock
houdt in dat de portieren na vergrendeling niet
meer van de binnenkant te openen zijn). Met
deze knop kunt u ook de bewegingsmelder en
de niveausensoren van het alarmsysteem buiten
werking stellen
2
. De LED in de knop brandt,
wanneer de functies zijn uitgeschakeld of buiten
werking zijn gesteld.
1. Bepaalde landen 2. Extra
3603563m
3603555m
3603548m
Inklapbare
buitenspiegels
(extra)
Met deze knop kunt u de
elektrisch bediende buitenspie-
gels in- en uitklappen.
Ga als volgt te werk, als één van de bui-
tenspiegels per ongeluk in- of uitgeklapt is:
- Haal de buitenspiegel zover mogelijk naar
voren toe.
- Draai de contactsleutel in stand II.
- Klap de buitenspiegel met behulp van de knop
eerst naar binnen en vervolgens weer naar
buiten toe. De buitenspiegels staan daarna weer
in hun oorspronkelijke stand.
40
Boordcomputer
Snelheid in miles per hour
7
De huidige snelheid wordt weergegeven in mph.
Huidig brandstofverbruik
In het menu voor het huidige brandstofverbruik
wordt het brandstofverbruik voortdurend
bijgehouden. Het brandstofverbruik wordt
eenmaal per seconde berekend. De waarde op
het display wordt om de paar seconden
bijgewerkt. Wanneer de auto stilstaat, geeft het
display “----” aan.
N.B. Na gebruik van een standverwarming op
brandstof kan de displaywaarde iets afwijken.
Gemiddeld brandstofverbruik
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
laatste maal dat u de waarde op nul hebt gezet
(RESET). Wanneer u het contact uitschakelt,
wordt het gemiddelde brandstofverbruik
opgeslagen. De waarde blijft in het geheugen
liggen, totdat u deze met een druk op de knop
RESET (C) op nul zet.
N.B. Na gebruik van een standverwarming op
brandstof kan de displaywaarde iets afwijken.
Bereik tot lege brandstoftank
Aangegeven wordt de afstand die met de nog in
de tank aanwezige brandstof gereden kan
worden, berekend ten opzichte van het gemid-
delde verbruik gedurende de laatste 30 km en
de resterende hoeveelheid brandstof. Als het
bereik tot lege tank minder dan 20 km bedraagt,
geeft het display “----” aan.
N.B. Na gebruik van een standverwarming op
brandstof kan de displaywaarde iets afwijken.
Boordcomputer
De boordcomputer geeft de volgende informatie
weer:
GEMIDDELDE SNELHEID
• SNELHEID IN MILES PER HOUR
7
• HUIDIG BRANDSTOFVERBRUIK
• GEMIDDELD BRANDSTOFVERBRUIK
• BEREIK TOT LEGE BRANDSTOFTANK
Bediening
Om toegang te krijgen tot de informatie van de
boordcomputer, draai dan de schakelaar (B)
stapsgewijs naar voren of naar achteren. Door
nogmaals te draaien keert u terug naar het
startpunt.
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid sinds de laatste maal
dat u de waarde op nul hebt gezet (RESET).
Wanneer u het contact uitschakelt, wordt de
gemiddelde snelheid opgeslagen om als
uitgangswaarde te dienen bij het vervolg van de
rit. U kunt de waarde op nul zetten met een druk
op de knop RESET (C) op de hendel.
N.B. Als er een waarschuwingsbericht ver-
schijnt terwijl u zich in een menu van de
boordcomputer bevindt, moet u eerst bevestigen
dat u het bericht hebt gezien. U doet dat door op
de knop READ (A) te drukken. U keert dan
terug naar het menu van de boordcomputer
waarin u zich bevond.
A
B C
3601859d
7. Bepaalde landen
41
Cruise control (extra)
Inschakelen
De bedieningsorganen voor de Cruise control
vindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
· Druk op de knop CRUISE. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt de tekst “CRUISE”.
· Druk lichtjes op + of – om de snelheid van
de auto vast te zetten. Op het instrumenten-
paneel verschijnt CRUISE-ON.
De Cruise control kan niet worden ingeschak-
eld bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger
dan 200 km/h.
2700412d
3603564
m
Snelheid verhogen of
verlagen
· U kunt de snelheid verhogen of verlagen
door de knop + of – in te drukken. De
snelheid die de auto heeft op het moment dat
u de knop loslaat, zal vervolgens worden
geprogrammeerd.
· Een korte druk (minder dan een halve
seconde) op + of – komt overeen met een
snelheidswijziging van 1 km/h.
· Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op
de instelling van de Cruise control. Als u het
gaspedaal loslaat, neemt de auto automatisch
de ingestelde snelheid weer aan.
Tijdelijk uitschakelen
Druk op 0 om de Cruise control tijdelijk uit te
schakelen. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE. De eerder ingestelde
snelheid blijft na een tijdelijke uitschakeling in
het geheugen opgeslagen.
De Cruise control wordt bovendien
uitgeschakeld, als:
· u het rempedaal of koppelingspedaal bedient;
· de snelheid heuvelop lager wordt dan 30 km/h;
· u de keuzehendel in stand N zet;
· de wielen de neiging hebben te gaan slippen
of blokkeren;
· een tijdelijke snelheidsverhoging langer dan
een minuut heeft geduurd.
Snelheid hervatten
Wanneer u op drukt, neemt de auto de
eerder ingestelde snelheid weer aan.
“CRUISE-ON” verschijnt dan op het instru-
mentenpaneel.
Uitschakelen
Druk op CRUISE om de Cruise control uit te
schakelen. “CRUISE-ON” verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
42
Koplamphoogteverstelling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoet-
komend verkeer kunt verblinden. U kunt dat
voorkomen door de koplamphoogte bij te
stellen.
· Draai de contactsleutel naar stand II.
· Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar een
van de eindstanden.
· Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaag
om de koplampen hoger of lager af te
stellen.
Auto’s met Bi-Xenonkoplampen (extra) zijn
uitgerust met automatische koplamphoogtere-
geling, zodat het duimwiel (3) ontbreekt.
Stadslichten/parkeerlichten
vóór en achterlichten
U kunt de stadslichten/parkeerlichten vóór en
de achterlichten altijd inschakelen ongeacht de
stand van de contactsleutel.
· Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar de
middelste stand. Met de contactsleutel in
stand II staan de stadslichten/parkeerlichten
vóór en de achterlichten altijd aan. De
kentekenplaatverlichting wordt gelijktijdig
met de stadslichten/parkeerlichten vóór en de
achterlichten ingeschakeld.
Koplampen
Automatisch dimlicht
Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u
de contactsleutel naar stand II draait, behalve
wanneer de verlichtingsdraaiknop (1) in de
middelste stand staat. U kunt het automatische
dimlicht zo nodig in een erkende Volvo-
werkplaats buiten werking laten stellen.
Handmatig dimlicht
U kunt het automatische dimlicht zo nodig in
een erkende Volvo-werkplaats buiten werking
laten stellen.
· Draai de contactsleutel naar stand II.
· Draai de verlichtingsdraaiknop (1) rechtsom
naar de eindstand.
Groot licht
· Draai de contactsleutel naar stand II.
· Draai de verlichtingsdraaiknop (1) rechtsom
naar de eindstand.
· Haal de linker stuurhendel tot in eindstand
naar het stuur toe en laat de hendel vervol-
gens los (zie p. 43).
Mistlichten
N.B. De regels voor het gebruik van de
mistlichten verschillen van land tot land.
Mistlampen vóór
De mistlampen vóór (extra) zijn in te schakelen
in combinatie met het groot licht/dimlicht of de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
lichten.
· Druk op de knop (2).
De LED in de knop (2) brandt, wanneer u de
mistlampen vóór hebt ingeschakeld.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen
wanneer de koplampen branden wel of niet
gecombineerd met de mistlampen vóór (extra).
· Druk op de knop (4).
Het controlelampje voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en de LED in de
knop (4) branden, wanneer het mistachterlicht is
ingeschakeld.
Instrumentenverlichting
De instrumentenverlichting brandt, wanneer de
contactsleutel in stand II staat en de verlichtings-
draaiknop (1) in een van de eindstanden. De
verlichting wordt bij daglicht automatisch
gedimd en valt bij donker handmatig te regelen.
· Draai het duimwiel (5) omhoog of omlaag
voor een fellere of zwakkere verlichting.
3501847m
Verlichtingspaneel
43
Linker stuurhendel, Stuurwielafstelling
Stuurwielafstelling
Het stuurwiel kan zowel in de hoogte als in de
lengte worden versteld. Druk de hendel aan de
linkerzijde van de stuurkolom naar beneden.
Breng vervolgens het stuurwiel in de gewenste
stand. Zorg dat het stuurwiel in een stand
vastklikt (nok). Druk de hendel weer op zijn
plaats om het stuurwiel te vergrendelen.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuurwiel voordat u gaat rijden;
nooit tijdens het rijden. Controleer of het
stuurwiel in de stand is vergrendeld.
Standen stuurhendel
1. Korte serie knippersignalen, richtingaanwijzers
2. Onafgebroken serie knippersignalen,
richtingaanwijzers
3. Grootlichtsignalen
4. Wisselen tussen groot licht en dimlicht en
“Follow-Me-Home”-verlichting
Richtingaanwijzers
Korte serie knippersignalen
· Haal de stuurhendel omhoog of omlaag tot in
stand (1).
Wanneer u de stuurhendel loslaat veert deze
terug naar de uitgangspositie, zodat de richting-
aanwijzers worden uitgeschakeld.
Onafgebroken serie knippersignalen
· Haal de stuurhendel omhoog of omlaag tot in
de eindstand (2).
De hendel blijft in de eindstand staan en kan
handmatig in de uitgangspositie teruggezet
worden of veert automatisch terug bij het
terugdraaien van het stuurwiel.
Wisselen tussen groot licht en
dimlicht
De contactsleutel moet in stand II staan om het
groot licht te kunnen inschakelen.
· Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsom
naar de eindstand (zie p. 42).
· Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
Grootlichtsignalen
· Haal de hendel lichtjes tot in stand (3) naar
het stuurwiel toe.
Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat
u de hendel weer loslaat.
“Follow-Me-Home”-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en
als “Follow-Me-Home”-verlichting dienst te
laten doen na vergrendeling van de auto. De
inschakelduur bedraagt 30 seconden (fabrieks-
instelling), maar is in een erkende Volvo-
werkplaats te wijzigen in 60 of 90 seconden.
· Neem de sleutel uit het contactslot.
· Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
· Stap uit de auto en vergrendel het portier.
3602430m
3
1
2
1
2
4
44
Rechter stuurhendel
Ruitenwissers
0 - Met hendel in stand 0 zijn de ruitenwissers
uitgeschakeld. Wanneer u de hendel omhoog-
duwt, maken de wissers slagen zolang u de
hendel in die stand vasthoudt.
- Intervalstand. U kunt de snelheid
van de wissers voor de intervalstand bijstellen.
Wanneer u de ring (zie 1 op de afbeelding)
omhoogdraait, neemt de frequentie van de wisser-
slagen toe. Wanneer u de ring omlaagdraait,
neemt de frequentie van de wisserslagen af.
- De wissers werken op normale
snelheid.
- De wissers werken op hoge snelheid.
Regensensor (extra)
De regensensor registreert de hoeveelheid regen
op de voorruit en zorgt ervoor dat de ruitenwis-
sers automatisch sneller of langzamer gaan
bewegen.
De gevoeligheid van de regensensor is af te
stellen met de ring (1).
· Draai de ring omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een geringere
gevoeligheid (de wissers maken een extra
slag, als u de ring omhoogdraait).
Aan/Uit
Als u de regensensor activeert, moet de
contactsleutel ten minste in stand I staan en de
ruitenwisserhendel in stand 0.
U activeert u de regensensor door:
· op de knop (2) te drukken. De LED in de
knop gaat branden om aan te geven dat de
regensensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de
volgende manieren weer uit:
· druk op de knop (2); of
· haal de hendel omlaag naar een ander
wisprogramma. Als u de hendel omhoog-
duwt, blijft de regensensor actief. De
wissers maken een extra slag en keren terug
naar de regensensorstand, wanneer u de
hendel laat terugveren naar stand 0.
3603483j
0
BELANGRIJK!
In automatische wasstraten:
Schakel de regensensor uit door op knop (2)
te drukken, terwijl de contactsleutel ten
minste in stand I staat. De ruitenwissers
kunnen anders in beweging komen en daarbij
beschadigd raken.
De regensensor wordt automatisch uitge-
schakeld, wanneer u de sleutel uit het contactslot
neemt of vijf minuten nadat u de auto van het
contact hebt gezet.
Ruitensproeiers
U activeert de ruitensproeiers door de hendel
naar het stuurwiel toe te trekken.
Koplampsproeiers
(extra in bepaalde landen)
De koplampsproeiers worden automatisch
geactiveerd bij het gebruik van de ruiten-
sproeiers.
De koplampsproeiers verbruiken grote hoeveel-
heden sproeivloeistof. Om vloeistof te besparen
worden de koplampen alleen iedere vijfde keer
dat u de voorruitsproeiers activeert gesproeid
(gerekend over een periode van tien minuten).
Wanneer er meer dan tien minuten zijn verstre-
ken sinds de laatste sproeibeurt van de voorruit,
worden ook de koplampen weer gesproeid bij
het activeren van de ruitensproeiers.
BELANGRIJK!
Sproei een royale hoeveelheid sproeierv-
loeistof op de voorruit wanneer de ruiten-
wissers werken. De voorruit moet nat zijn
bij gebruik van de ruitenwissers.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ongeveer één liter sproeiervloei-
stof in het reservoir zit, worden de koplampen
en de achterruit niet langer schoongesproeid. Dit
omdat de sproeifunctie van de voorruit de
voorrang heeft.
45
Contactslot en
stuurwielslot
0 Blokkeerstand
Het stuurwiel vergrendelt wanneer de
contactsleutel wordt verwijderd.
I Tussenstand - “radiostand”
Sommige onderdelen van het elek-
trische systeem kunnen worden
ingeschakeld. Het elektrische systeem
van de motor is echter uitgeschakeld.
II Rijstand
De sleutelstand voor het rijden. Het
elektrische systeem van de auto is
volledig ingeschakeld. Diesel: Wacht tot
het voorgloeien is beëindigd. Zie pagina 88.
III Startstand
De startmotor is aangesloten. Laat de sleutel los
wanneer de motor is gestart. De sleutel springt
automatisch terug naar de rijstand.
Als de sleutel zwaar draait, dan komt dit doordat
de voorwielen in een bepaalde stand staan, die een
spanning in het stuurwielslot veroorzaakt. Draai het
stuurwiel heen en weer terwijl u de sleutel draait.
Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is, wanneer
u de auto verlaat. Zo beperkt u de kans op
diefstal.
Contactsleutels en
elektronische startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met andere
sleutels of metalen voorwerpen aan dezelfde
sleutelbos hangen. Als u dat wel doet, kan de
elektronische startblokkering per ongeluk
worden geactiveerd zodat de motor niet
aanslaat.
Contact en stuurslot
WAARSCHUWING!
Schakel tijdens het rijden nooit het contact uit
(sleutel in stand 0) en neem de contactsleutel
evenmin uit het contactslot. U loopt dan het
gevaar dat het stuurslot wordt geactiveerd,
waarbij de auto onbestuurbaar wordt.
46
Alarmlichten, Achterruitverwarming, Stoelverwarming
Alarmlichten
De alarmlichten (alle richtingaanwijzers
knipperen) dienen gebruikt te worden wanneer
u de auto noodgedwongen moet parkeren op
een plaats waar deze gevaar of hinder voor het
verkeer kan opleveren.
Opgelet: De wetgeving voor het gebruik van de
alarmlichten verschillen van land tot land.
Schakelaar stoelverwarming
Stoelverwarming
Voer het volgende uit als u extra verwarming in
de voorstoel(en) wilt:
· Eenmaal indrukken: maximale verwarming
beide LED’s in de schakelaar(s) gaan
branden.
· Nogmaals indrukken: minimale verwarming
één LED in de schakelaar gaat branden.
· Nogmaals indrukken: verwarming
uitgeschakeld (er branden geen LED’s).
8702784d
3601944d
8702783d
Buitenspiegelverwarming
Achterruitverwarming
Gebruik de verwarming om ijs en wasem van
de achterruit en buitenspiegels te verwijderen.
Door eenmaal op de schakelaar te drukken gaan
de verwarming van de achterruit en buitenspie-
gels tegelijk werken. De LED in de schakelaar
gaat branden. Een ingebouwde tijdschakelaar
zorgt ervoor dat de buitenspiegelverwarming na
ongeveer 4 minuten en de achterruitverwarming
na ongeveer 12 minuten wordt uitgeschakeld.
8702787d
U kunt de temperatuur van de verwarming in
uw Volvo-werkplaats laten bijstellen.
47
Handremhendel
Handrem, Elektrische aansluitingen
3601974d
64
68
72
76
80
64
68
72
76
80
3601943e
Elektrische aansluiting/
aansluiting voor
sigarettenaansteker
De afdekking van de aansluiting dient altijd te
zijn aangebracht, wanneer de aansluiting niet
als voedingsbron of voor de sigarettenaansteker
wordt gebruikt. U kunt maximaal 10 A via de
aansluiting afnemen.
Parkeerrem (handrem)
De handremhendel zit tussen de beide voor-
stoelen. De handrem werkt op de achterwielen.
Wanneer u de handrem hebt aangetrokken,
brandt het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel. Om de auto van de
handrem te halen moet u de hendel iets
omhoogtrekken en de knop indrukken.
Let erop dat het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel ook brandt, als u de
handrem slechts “een stukje” hebt aangetrok-
ken. Controleer of u de hendel goed hebt
aangetrokken. U moet altijd zo hard aan de
hendel trekken, dat deze in een “nokje”
blijft steken.
5500045e
Elektrische aansluiting voor de achterbankElektrische aansluiting bij de voorstoel
48
Elektrisch bediende ramen
*Ook wanneer de auto stilstaat en u de
contactsleutel hebt uitgenomen, kunt u de
ramen nog steeds openen en sluiten zolang u
geen van de voorportieren hebt geopend.
3601867d
De schakelaars voor de elektrisch bediende ramen
bij de achterbank kunnen vanaf het schakelaar-
paneel in het bestuurdersportier geblokkeerd
worden. Let er altijd op dat u de stroomtoevoer
naar de elektrisch bediende ramen onderbreekt
(d.w.z. de contactsleutel verwijderen en één van de
voorportieren openen), wanneer u kinderen alleen
in de auto achterlaat.
De LED in de schakelaar brandt niet:
De ramen van de achterportieren kunnen vanaf
beide portieren worden bediend, maar ook vanaf
het bestuurdersportier.
De LED in de schakelaar brandt:
De elektrisch bediende ramen van de achter-
portieren kunnen alleen vanaf het bestuurders-
portier worden bediend.
2. Druk de schakelaar helemaal in of trek hem
helemaal uit en laat hem los. In deze stand
(AUTO-DOWN - AUTO-UP*) worden de
ramen automatisch volledig geopend of
gesloten.
Er wordt een geïntegreerde bescherming tegen
beknelling geactiveerd, als één van de voorra-
men geblokkeerd raakt bij het gebruik van de
AUTO-functie.
N.B. Alleen op bepaalde markten werkt de
automatische sluitingsfunctie ook aan de
passagierszijde.
De elektrisch bediende ramen worden bediend
met de schakelaars in de armleuningen van de
portieren. De contactsleutel moet zich in de
radio- of rijstand* bevinden voordat de
elektrisch bediende ramen werken. Het raam
gaat open wanneer u op het voorste gedeelte van
de schakelaar drukt en weer dicht wanneer u
aan het voorste gedeelte van de schakelaar
trekt.
De ramen kunnen vanaf de voorstoelen op twee
manieren worden geopend.
1. Druk de schakelaar voorzichtig in of trek
hem voorzichtig uit. De elektrisch bediende
ramen gaan omhoog of omlaag zolang de
schakelaar wordt bediend.
Schakelaar voor blokkering van de
achterraambediening
8301395M
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten:
· Let er bij het verlaten van de auto op dat u
de stroomtoevoer naar de elektrisch
bediende zijruiten verbreekt door de
contactsleutel uit te nemen.
· Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor
dat kinderen of andere inzittenden niet met
hun handen bekneld kunnen raken.
Bij het sluiten van de achterste zijruiten
vanaf het bestuurdersportier of de
afstandsbediening:
· Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor
dat achterpassagiers niet met hun handen
bekneld kunnen raken.
49
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
8301236d
Achteruitkijkspiegel
A. Normale stand.
B. Anti-verblindingsstand. Gebruik deze stand
als de koplampenvan de auto achter u
hinderlijk zijn.
Bepaalde modellen hebben een zogenaamde
autodim-functie, hetgeen inhoudt dat de achteruit-
kijkspiegel automatisch in de anti-verblindings-
stand gaat staan afhankelijk van de lichtinval.
Gordelwaarschuwing
De waarschuwingslamp voor de veiligheidsgor-
dels boven de achteruitkijkspiegel knippert
zolang de gordel aan de bestuurderszijde niet
is omgedaan.
Buitenspiegels
De schakelaars voor het instellen van de twee
buitenspiegels vindt u voor op de armleuning
van het bestuurdersportier.
Druk de schakelaar in. L = linker buitenspiegel.
R = rechter buitenspiegel. De LED in de
schakelaar brandt: Stel de stand bij door aan de
stelknop te draaien. Druk de schakelaar eenmaal
in wanneer u de stand hebt ingesteld. De LED
mag niet langer branden.
Schakelaars, elektrisch bediende buitenspiegels
Buitenspiegels met
geheugen (extra)
Als de auto is uitgerust met buitenspiegels met
geheugen, werkt het geheugen synchroon met
dat van de bestuurdersstoel (zie pagina 68).
N.B. Het bovenstaande geldt alleen wanneer
uw auto is uitgerust met een elektrisch
bediende bestuurdersstoel.
Geheugen in afstandsbediening
Wanneer u de auto met één van de afstandsbe-
dieningen ontgrendelt en de instelling van de
buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positie
van de spiegels in het geheugen van de
afstandsbediening opgeslagen. De volgende
keer dat u de auto ontgrendelt met dezelfde
afstandsbediening en het bestuurdersportier
binnen twee minuten na ontgrendeling opent,
gaan de buitenspiegels in de opgeslagen positie
staan.
8802799r
A
B
BELANGRIJK!
Gebruik de spiegelverwarming (zie pagina 46)
om de buitenspiegels van ijs te ontdoen en
geen ijskrabber. Een krabber kan krassen op
het spiegelglas veroorzaken.
WAARSCHUWING!
Stel de buitenspiegels af, voordat u gaat rijden!
Voor optimaal zicht is de buitenste helft van
de buitenspiegels groothoekig. Voorwerpen
kunnen daardoor verder weg lijken dan ze in
werkelijkheid zijn.
50
8302234r
Elektrisch bediend schuifdak (extra)
Elektrisch schuifdak (extra)
De bedieningselementen van het schuifdak
bevinden zich in de hemelbekleding. Het
schuifdak kan op twee manieren worden geopend:
· Achterkant van het dak schuin omhoog
zetten (ventilatiestand)
· Het dak openen door het naar achteren te
schuiven (openstand/comfortstand*)
De contactsleutel moet in de stand I of II staan.
Ventilatiestand
Openen: Duw de achterkant van de schakelaar
(5) omhoog.
Sluiten: Trek de achterkant van de schakelaar
(6) omlaag.
Het is mogelijk om direct van de ventilatiestand
naar de comfortstand* te gaan: trek de schakelaar
tot de eindstop (4) en laat de schakelaar los.
8301747m
1
2
3
4
5
6
1. Automatisch sluiten
2. Handmatig sluiten
3. Handmatig openen
4. Automatisch openen
5. Openen van ventilatiestand
6. Sluiten van ventilatiestand
Handmatige bediening
Openen: Trek de schakelaar naar achteren tot
de stop (3). Houd de schakelaar in deze stand
om het schuifdak maximaal te openen.
Sluiten: Duw de schakelaar naar voren tot de
stop (2). Houd de schakelaar in deze stand om
het zonnedak te sluiten.
Afknelbeveiliging
N.B. De afknelbeveiliging van het schuifdak
wordt geactiveerd als het schuif- of kantel-
mechanisme wordt geblokkeerd door een
voorwerp. Het dak stopt dan en wordt automat-
isch in de vorige stand geplaatst. De beveiliging
wordt alleen geactiveerd wanneer het schuifdak
geopend is.
WAARSCHUWING!
De afknelbeveiliging werkt alleen in de
openstand - niet in de ventilatiestand.
Zorg dat het schuifdak goed is gesloten
voordat u de auto verlaat.
WAARSCHUWING!
· Zorg er bij het sluiten van het schuifdak
voor dat kinderen of andere inzittenden niet
met hun handen bekneld kunnen raken.
Als er kinderen in de auto zitten:
· Let er bij het verlaten van de auto op dat u
de stroomtoevoer naar het schuifdak
verbreekt door de contactsleutel uit te
nemen.
Openstand/comfortstand*
Automatische bediening
Schuif de schakelaar over de stop (3) tot de
achterste eindstop (4) of over de stop (2) tot de
voorste eindstop (1) en laat de schakelaar los.
Het schuifdak wordt geopend tot de comfort-
stand* of wordt volledig gesloten.
Vanuit de comfortstand* maximaal openen:
trek de schakelaar opnieuw tot de eindstop (4)
en laat de schakelaar los.
* In de comfortstand is het schuifdak niet volledig
geopend om het rijwindgeruis te verminderen.
51
Zonnescherm, Zonnegordijnen (extra)
Zonnegordijn, achterruit
Trek het zonnegordijn vanuit de hoedenplank
omhoog en breng de haken in de openingen
boven de achterruit vast, zoals aangegeven op
de bovenstaande afbeelding.
Zonnegordijnen,
achterste zijramen
Zet het zijraam iets open. Bevestig de haak (A)
van het zonnegordijn aan de bovenkant van de
ruit. U kunt de ramen vervolgens ongehinderd
op en neer bewegen.
A
8301256d
Zonnescherm
Er is ook een handbediend zonnescherm aan de
binnenzijde. Het zonnescherm glijdt automat-
isch terug bij het openen van het schuifdak.
52
Gelaagde zijruiten (extra)
De zijruiten van gelaagd glas in de voor- en
achterportieren zorgen voor een verbeterde
geluidsisolatie van de passagiersruimte en
leveren een verhoogde bescherming tegen
inbraak op.
Gelaagde zijruiten (extra), Water- en vuilafstotende laag (extra)
BELANGRIJK!
· Gebruik geen metalen ijskrabber om de
ruiten van ijs te ontdoen. De water- en
vuilafstotende laag kan beschadigd raken.
· Gebruik de elektrische verwarming om
de buitenspiegels van ijs te ontdoen!
Water- en vuilafstotende laag
op voorste zijruiten en/of
buitenspiegels (extra)
De voorste zijruiten en/of de buitenspiegels zijn
voorzien van een speciale laag die bij regen
voor een beter zicht zorgen. Zie pagina 142
voor informatie over het onderhoud van
dergelijk glaswerk.
Zijruiten en buitenspiegels
met de speciale water- en
vuilafstotende laag zijn
voorzien van een klein
symbool.
Spiegels
In bepaalde weersomstandigheden werkt de
vuilafstotende laag beter, als u de elektrische
verwarming van de buitenspiegels inschakelt
(zie pagina 46).
Verwarm de buitenspiegels:
· als er sneeuw of ijs op de spiegels zit
· bij hevige regenval of vieze wegen
· bij beslagen spiegels.
53
Klimaatregeling
Luchtverdeling 54
Klimaatregelingssysteem-tips en adviezen 55
Elektronische klimaatregeling ECC 56
Elektronische klimaatregeling met Interior Air Quality system 57
Elektronische klimaatregeling ECC - handmatige instelling 59
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC 60
Standverwarming op brandstof (extra) 62
54
Luchtverdeling
Blaasmonden in dashboard
A Open
B Gesloten
C Luchtstroom opzij richten
D Luchtstroom omhoog/omlaag richten
· Richt de buitenste blaasmonden naar opzij
om de zijramen te ontwasemen.
· In koude klimaten: Sluit de middelste
blaasmonden voor een zo comfortabel
mogelijk binnenklimaat en een zo goed
mogelijke ontwaseming.
Blaasmonden in dashboard
8702835d
B
A
C
D
Blaasmonden in de
portierstijlen
A Open
B Gesloten
C Luchtstroom opzij richten
D Luchtstroom omhoog/omlaag richten
· Richt de blaasmonden naar de achterste
zijramen om deze te ontwasemen.
· Richt de blaasmonden naar binnen voor een
comfortabel binnenklimaat op de achterbank.
· Let erop dat kleine kinderen gevoelig zijn
voor luchtstroom en tocht.
Ventilatieopening in de portierstijl
8702826d
C
D
D
C
B
A
8702818d
Luchtverdeling
De binnenkomende luchtstroom wordt verdeeld
over 14 verschillende blaasmonden in uw auto.
55
Klimaatregelingssysteem-tips en adviezen
Ramen ontwasemen
Een goede oplossing tegen wasemvorming op
de voorruit en andere ramen is poetsen. Gebruik
een normaal poetsmiddel. Let erop dat u vaker
moet poetsen als er in de auto gerookt wordt.
Sneeuw en ijs
Verwijder ijs en sneeuw van de luchtinlaat van
de klimaatregeling (de grille tussen de motorkap
en de voorruit).
Interieurfilter
Zorg ervoor dat het filter regelmatig vervangen
wordt. Neem contact op met uw Volvowerk-
plaats.
Werkelijke temperatuur, ECC
De door u gekozen temperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur ten opzichte van
factoren als luchtsnelheid, vochtigheidsgraad,
blootstelling aan de zon, enz., die van invloed
zijn op het klimaat binnen en buiten de auto.
Sensoren, ECC
De zonnesensor bevindt zich aan de bovenzijde
van het dashboard. Let erop dat deze niet
afgedekt mag worden. Leg niets over de
temperatuursensor van het passagierscomparti-
ment op het bedieningspaneel van de klimaat-
regeling.
Zijramen en schuifdak
Voor een goede werking van het AC-systeem
moet u de zijramen en een eventueel schuifdak
gesloten houden. Let er tevens op dat u de
afvoerkanalen in de zijpanelen van de bagage-
ruimte niet mag afdekken.
Accelereren
Bij accelereren met volgas wordt het AC-systeem
tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur kan dan
tijdelijk iets hoger worden.
Condensatie
In warme weersomstandigheden kan het AC-
systeem lekken onder de auto. Dit is volkomen
normaal.
Storingen lokaliseren
in de klimaatregeling
Uw Volvo-werkplaats heeft de juiste uitrusting
en instrumenten voor het lokaliseren van
storingen en uitvoeren van reparaties in de
klimaatregeling. Laat controles en reparaties
alleen uitvoeren door gekwalificeerd personeel.
Koudemiddel
Het AC-systeem bevat het koudemiddel R134a.
Het bevat geen chloor, waardoor het koudemid-
del volledig onschadelijk is voor de ozonlaag.
Voor het bijvullen/vullen mag alleen het koude-
middel R134a worden gebruikt. Dit werk dient
in een erkende Volvo-werkplaats te worden
uitgevoerd.
Brandstofbesparing,
automatische klimaatregeling
(ECC)
Bij gebruik van ECC wordt ook het AC-
systeem automatisch geregeld en alleen dan
ingeschakeld wanneer de lucht in de passagi-
ersruimte moet worden afgekoeld en de
binnenkomende lucht van vocht moet worden
ontdaan. Zo wordt meer brandstof bespaard
dan bij gebruik van conventionele systemen,
waarbij het AC-systeem tot net boven het
vriespunt de lucht voortdurend afkoelt.
Werking interieurventilator
Wanneer de motor is afgezet (ook al staat de
contactsleutel in stand I of II), zal de
interieurventilator automatisch worden
uitgeschakeld. Dit gebeurt om te voorkomen
dat de accu uitgeput raakt.
Om de interieurventilator te activeren moet u
de ventilatorknop in de gewenste
snelheidsstand draaien.
56
22
18
20
26
24
8704253d
20
18
22
24
26
MAN
AUT
Elektronische klimaatregeling ECC
Stoelverwarming
rechterzijde
Ontdooier voor
achterruit en
buitenspiegels
Ontdooier voor voorruit en
zijramen
Temperatuur
linkerzijde
Temperatuursensor
passagierscompartiment
Recirculatie
AUTO
AC, Aan/Uit
Ventilator
Temperatuur
rechterzijde
Stoelverwarming
linkerzijde
Luchtverdeling
Recirculatie/Kwaliteitssysteem interieurlucht
(Interior Air Quality System)
57
Let op dat:
· U de Air Quality Sensor altijd hebt
ingeschakeld.
· De recirculatiefunctie bij koud weer begrensd
is om te voorkomen dat de ramen beslaan.
· U de “Air Quality Sensor” uitschakelt,
wanneer de ramen beslaan.
· Wanneer de ramen beslaan, u beter ook de
ontdooiers van de voorruit, zijramen en
achterruit kunt inschakelen. Zie de volgende
pagina!
· Raadpleeg het serviceprogramma van Volvo
voor het aanbevolen vervangingsinterval
voor het combifilter. In zeer sterk verontrei-
nigde gebieden moet het combifilter vaker
worden vervangen.
Elektronische klimaatregeling met Interior Air Quality system (extra)
Bediening
Druk op
8702780d
om de “Air Quality Sensor”
te activeren (normale instelling).
Of kies uit drie verschillende functies door
verschillende malen op de knop
8703250d
MAN
AUT
te
drukken.
1. Druk eenmaal op
8703250d
MAN
AUT
: De LED AUT
brandt om aan te geven dat de Air Quality
Sensor actief is.
2. Druk nogmaals op
8703250d
MAN
AUT
: Geen van de
LED’s brandt om aan te geven dat de recircula-
tiefunctie niet is ingeschakeld (voor zover dat
niet nodig is om voor verkoeling te zorgen bij
warm weer).
Combifilter met Air Quality
Sensor (extra)
Sommige auto’s zijn uitgerust met een zogeheten
combifilter met Air Quality Sensor. Het combifil-
ter ontdoet de binnenkomende lucht van gassen
en stofdeeltjes en beperkt zo eventuele hinderlijke
geuren en verontreinigingen. De Air Quality
Sensor meet de concentratie van de verontreini-
gingen in de buitenlucht. Wanneer de sensor
een verhoogde concentratie registreert, wordt de
luchtinlaat afgesloten en recirculeert de lucht in
het passagierscompartiment. De lucht in het
passagierscompartiment wordt ook tijdens de
recirculatie door het combifilter gereinigd.
Wanneer de Air Quality Sensor actief is, brandt
de groene LED AUT in de knop
8703250d
MAN
AUT
.
8703250d
MAN
AUT
3. Druk nogmaals op
8703250d
MAN
AUT
: De LED MAN
brandt om aan te geven dat de recirculatiefunctie
opnieuw ingeschakeld is.
U loopt de verschillende functies in de aange-
geven volgorde door wanneer u op
8703250d
MAN
AUT
blijft drukken.
58
Elektronische klimaatregeling ECC
AUTO
De AUTO-functie laat de elektronische klimaatre-
geling de gekozen temperatuur handhaven. De
elektronische functie regelt de verwarming, het
AC-systeem, de ventilatorsnelheid, de recirculatie
en de luchtscheiding.
Als u een of meer functies handmatig selecteert, worden de overige
functies nog steeds elektronisch geregeld.
Alle handmatige instellingen worden uitgeschakeld wanneer de AUTO-
functie wordt ingeschakeld.
8702780d
Temperatuur
Met behulp van de twee knoppen kunt u de
temperatuur voor de passagierszijde en de bestuur-
derszijde regelen. Let erop dat het niet sneller
warmer of kouder wordt wanneer u een hogere of
lagere temperatuur kiest dan ingesteld voor het
passagierscompartiment.
22
20
18
8702779d
26
24
8702782d
Ontdooier - voorruit en
zijramen
Gebruik deze knop om de voorruit en de zijramen
snel te ontdooien of te ontwasemen. Lucht stroomt
naar de ramen met behulp van de ventilator, die op
hoge snelheid draait. Er brandt een LED in de ontdooierknop wanneer
deze functie is ingeschakeld. Het AC-systeem wordt automatisch
bediend, zodat de binnenkomende lucht zo veel mogelijk wordt
ontvochtigd. De lucht wordt niet gerecirculeerd.
8702783d
Ontdooier - achterruit en
buitenspiegels
Met deze knop kunt u de achterruit en de bui-
tenspiegels snel ontdoen van condens of ijs. Zie
pagina 46 voor meer informatie over deze functie.
59
8702776d
AC, Aan/Uit (ON/OFF)
Wanneer de LED ON brandt, wordt het AC-
systeem elektronisch geregeld. Hierdoor wordt de
binnenkomende lucht automatisch afgekoeld.
Wanneer AC OFF is geselecteerd en de LED OFF
brandt, dan is het AC-systeem altijd uitgeschakeld.
Overige functies worden nog steeds automatisch geregeld. Het AC-
systeem treedt in werking tot ongeveer 0 °C.
Wanneer u de
Ontdooierfunctie selecteert, zorgt het AC-systeem
dat de lucht maximaal ontvochtigd wordt.t.
8702777d
8702784d
Voorstoelen verwarmen
Zie pagina 46 voor meer informatie.
Recirculatie
(
zie ook pagina 60)
De beste koeling in warme
klimaten wordt verkregen door
de AUTO-functie in te
schakelen. De recirculatie wordt vervolgens automatisch geregeld. De
recirculatie kan handmatig worden ingeschakeld als u vieze lucht, uitlaatgassen
en dergelijke buiten wilt houden. De lucht in het passagierscompartiment
wordt gerecirculeerd, er wordt geen lucht van buiten de auto aangezogen,
wanneer de functie
geactiveerd is. De LED in de schakelaar brandt.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er met name in de winter
wasem en ijs in de auto ontstaan.
Met de timerfunctie (bij auto’s met een combifilter en “Air Quality
Sensor” ontbreekt de timerfunctie) beperkt u de kans op ijs, wasem
en bedompte lucht. Ga als volgt te werk om de timerfunctie te activeren:
Druk de knop
langer dan 3 seconden in. De LED knippert gedurende
5 seconden. De lucht in de auto wordt gedurende 3 tot 12 minuten
gerecirculeerd, afhankelijk van de buitentemperatuur. Telkens wanneer u
vervolgens
drukt, wordt de timerfunctie geactiveerd. Als u de
timerfunctie wilt uitschakelen, moet u nogmaals op
drukken maar dan
langer dan 3 seconden. De LED gaat 5 seconden branden ter bevestiging
van uw keuze.
Wanneer u de
Ontdooierfunctie kiest is de recirculatie altijd
uitgeschakeld.
Druk op AUTO, wanneer u de automatische luchtverdeling weer wilt activeren.
Ventilator
De aanjagersnelheid kan worden verhoogd en
verlaagd door aan de knop te draaien. In de stand
AUTO wordt de aanjagersnelheid automatisch
geregeld. De eerder ingestelde snelheid wordt
genegeerd.
N.B. Als de knop zo ver is doorgedraaid dat de oranje LED links
boven de knop gaat branden, dan zijn de ventilator en het
AC-systeem uitgeschakeld.
8703250d
MAN
AUT
8702781d
Lucht naar de ramen.
Lucht naar hoofd en borstkas.
Lucht naar benen en voeten.
Luchtverdeling
Elektronische klimaatregeling ECC-handmatige instelling
8702778d
60
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC
AC, Aan/Uit
(ON/OFF)
De koel- en ontwase-
mingsfunctie van de
airconditioning is actief,
wanneer de LED (ON) brandt. De airconditio-
ning is uitgeschakeld, wanneer de LED (OFF)
brandt.
Wanneer u op de ontdooierknop
, drukt, is
de airconditioning ook altijd actief (voor zover
de draaiknop voor de ventilator niet in stand 0
staat).
Ventilator
De aanjagersnelheid kan
worden verhoogd en
verlaagd door aan de
knop te draaien. Als de
draaiknop in stand 0 staat, wordt de
airconditioning niet ingeschakeld.
Recirculatie
Bij warm weer kunt u de lucht in de passagiers-
ruimte sneller laten afkoelen, wanneer u de recircula-
tiefunctie combineert met de airconditioning.
U gebruikt de recirculatiefunctie ook om onaange-
name geuren, uitlaatgassen en dergelijke buiten te houden. Wanneer u de
knop
hebt ingedrukt, recirculeert de lucht in de passagiersruimte.
D.w.z. dat er geen lucht van buiten de auto wordt aangezogen. De LED in
de knop brandt. Als u de recirculatie te lang laat aanstaan, kan er met
name in de winter wasem en ijs in de auto ontstaan.
Temperatuur -
linkerzijde
Draai aan de knop om de
temperatuur van de
binnenkomende lucht te
regelen. Koeling is alleen
mogelijk, wanneer de
airconditioning actief is.
Temperatuur -
rechterzijde
Draai aan de knop om de
temperatuur van de
binnenkomende lucht te
regelen. Koeling is alleen
mogelijk, wanneer de
airconditioning actief is.
Met de timerfunctie beperkt u de kans op ijs, wasem en bedompte lucht.
Ga als volgt te werk om de timerfunctie te activeren: Druk de knop
langer dan 3 seconden in. De LED knippert gedurende 5 seconden. De
lucht in de auto wordt gedurende 3 tot 12 minuten gerecirculeerd, afhanke-
lijk van de buitentemperatuur. Telkens wanneer u vervolgens
drukt,
wordt de timerfunctie geactiveerd. Als u de timerfunctie wilt uitschakelen,
moet u nogmaals op
drukken maar dan langer dan 3 seconden. De
LED gaat 5 seconden branden ter bevestiging van uw keuze.
Wanneer u de Ontdooierfunctie
kiest is de recirculatie altijd
uitgeschakeld.
8702777d
8702831d
8702834d
8702834d
8702611d
8702776d
61
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC
Enkele aanvullende
adviezen en informatie:
· De ventilatorknop moet verdraaid worden
(vanuit stand 0) als u het AC-systeem wilt
inschakelen.
· Gebruik het AC-systeem ook bij lage
temperaturen (0 - 15 °C) om de binnen-
komende lucht te ontvochtigen.
Ontdooier -
achterruit en
buitenspiegels
Met deze knop kunt u de
achterruit en de buitenspie-
gels snel ontdoen van condens of ijs. Zie
pagina 46 voor meer informatie over deze
functie.
Gebruik
8702787d
8702833d
Gebruik voor een maximaal comfort de met stippen gemarkeerde bedienings-
standen tussen de verschillende symbolen om de luchtverdeling precies af te
stellen.
Voor warme voeten.
Voor een comfortabel klimaat en
goede ontwaseming onder koude
omstandigheden: Gebruik een
redelijk hoge ventilatorsnelheid!
Voor het verwijderen van ijs en
wasem. Gebruik de aanjager op
hoge snelheid!
Voor het verkrijgen van een goede
koeling en een goed klimaat.
8702784d
Voorstoelen
verwarmen
Zie pagina 46 voor
meer informatie.
Luchtverdeling
Lucht naar de vloer en de ramen.
Lucht naar de vloer. Er komt een
bepaalde hoeveelheid lucht uit de
blaasmonden en uit de ontdooiero-
peningen voor de voorruit en de
zijramen.
Lucht naar de vloer en de ramen.
Er komt een bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden.
Lucht naar de ramen. In deze stand
vindt er geen luchtrecirculatie plaats.
Het AC-systeem is altijd ingeschak-
eld. Er komt een bepaalde hoeveel-
heid lucht uit de blaasmonden.
Lucht uit de blaasmonden voor en
achter.
Bij zonnig weer en een koele buiten-
temperatuur.
62
Standverwarming op brandstof (extra)
A
B C
3602296d
Algemene informatie
Voordat u de standverwarming kunt program-
meren, moet het elektrisch systeem worden
“gewekt”.
Dat doet u het eenvoudigst door:
· op de knop READ te drukken, of
· grootlichtsignalen te geven, of
· het contact in te schakelen.
U kunt de standverwarming meteen inschakelen
of twee verschillende uitschakeltijden voor de
standverwarming instellen: TIMER 1 en
TIMER 2.
Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip
verstaan waarop de auto op de gewenste
temperatuur is.
De elektronica van de auto rekent aan de hand
van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de
standverwarming moet worden ingeschakeld
om de ingestelde uitschakeltijd te kunnen halen.
Bij een buitentemperatuur hoger dan 25°C vindt
geen activering van de standverwarming plaats.
WAARSCHUWING!
· Schakel voor het tanken de standverwar-
ming op brandstof uit. Gemorste brandstof
kan namelijk door de uitlaatgassen worden
ontstoken.
· Controleer op het informatiedisplay of de
verwarming uit is. (Als de standverwarming
werkt, verschijnt er PARK.VERW AAN op
het display.)
Bij temperaturen van -10 °C en lager is de
maximale bedrijfstijd van de standverwarming
60 minuten.
Als de standverwarming ondanks herhaalde
startpogingen niet aanslaat, verschijnt er een
bericht op het display. Neem in dat geval
contact op met een erkende Volvo-werkplaats.
Displaymelding
Wanneer u de geprogrammeerde functies
TIMER 1, TIMER 2 en DIRECTE START
activeert, brandt het oranje waarschuwingssym-
bool op het instrumentenpaneel. Op het display
verschijnt bovendien een verklarende tekst.
Wanneer u de auto verlaat, ontvangt u een
bericht met de status van de standverwarming.
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van de standverwarming op
benzine of dieselolie moet de auto in de
buitenlucht staan.
WARNING!
AVERTISSEMENT!
ACHTUNG!
8903920d
Waarschuwingssticker op de tankvulklep
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling
parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant
naar de top van de helling wijst. De standver-
warming krijgt dan voldoende brandstof.
Klokje en gebruik van de
timer(s)
Als u na het instellen van de timer(s) het klokje
bijstelt, worden alle timerinstellingen om
veiligheidsredenen geannuleerd.
63
Standverwarming op brandstof (extra)
Accu en brandstof
Als de accu niet voldoende opgeladen is of als
de brandstoftank bijna leeg is, wordt de
standverwarming uitgeschakeld.
Er verschijnt in dat geval een bericht op het
display. U moet dit bericht met de knop
READ (A) bevestigen.
BELANGRIJK!
Herhaaldelijk gebruik van de standverwar-
ming bij korte ritten kan tot gevolg hebben
dat de accu uitgeput raakt en dat de auto
moeilijk start.
Om ervoor te zorgen dat de dynamo voldo-
ende tijd heeft om de hoeveelheid benodigde
energie te produceren, zonder dat de accu
wordt leeggetrokken door herhaaldelijk ge-
bruik van de parkeerverwarming, moet u de
auto rijden gedurende een periode die
overeenkomt met de tijd dat de verwarming
ingeschakeld is geweest.
TIMER 1 en 2 instellen
Om veiligheidsredenen kunt u alleen uitscha-
keltijden voor het volgende etmaal program-
meren en dus niet voor meerdere dagen tegelijk.
1. Gebruik de ring (B) om naar TIMER 1 te
gaan.
2. Druk korte tijd op de knop RESET (C),
zodat de uuraanduiding gaat knipperen.
3. Ga met de draairing naar de gewenste uren-
instelling.
4. Druk lichtjes op de knop RESET om
toegang te krijgen tot de knipperende
minutenaanduiding.
5. Ga met de draairing (B) naar het gewenste
tijdstip in minuten.
6. Druk lichtjes op de knop RESET om uw
instelling te bevestigen.
7. Druk op de knop RESET om de timer te
activeren.
Na instelling van TIMER 1 kunt u naar TIMER 2
gaan. U stelt deze timer op dezelfde manier in
als TIMER 1.
Timergestuurde standverwarming
voortijdig uitschakelen
Doe het volgende om de timergestuurde
verwarming uit te schakelen voordat de timer
dat doet:
1. Druk op de knop READ (A).
2. Ga met behulp van de draairing B naar
“TIMER PARK.VERW 1” (of 2). De tekst
AAN knippert.
3. Druk op de knop RESET (C). De tekst
OFF (UIT) brandt continu en de verwar-
ming wordt uitgeschakeld.
Onmiddelijke inschakeling
van standverwarming
1. Ga met de draairing (B) naar DIRECTE
START.
2. Druk op de knop RESET (C) om één van
de opties ON (AAN) of OFF (UIT) te
selecteren. Selecteer ON.
De standverwarming zal 60 minuten lang
blijven werken. De verwarming van het
interieur gaat van start, zodra de koelvloeistof
in de motor de juiste temperatuur heeft bereikt.
Handmatig geactiveerde
verwarming uitschakelen
1. Ga met de draairing (B) naar DIRECTE
START.
2. Druk op de knop RESET (C) om één van
de opties ON (AAN) of OFF (UIT) te
selecteren. Selecteer OFF.
A
B C
3602296d
Extra verwarming (diesel)
(bepaalde landen)
Bij koud weer kan extra verwarming nodig zijn
om de passagiersruimte voldoende te verwar-
men.
De extra verwarming wordt automatisch
ingeschakeld wanneer er extra warmte nodig is
als de motor loopt. Deze wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer het warm genoeg is of
wanneer de motor wordt afgezet.
64
65
Interieur
Voorstoelen 66
Interieurverlichting 69
Opbergvakjes 70
Opbergruimten in middenconsole, Bagageband 71
Reservewiel, Gevarendriehoek 72
Kledinghaak, Bekerhouder in armleuning 73
Lange lading 74
66
Voorstoelen
De bestuurders- en passagiersstoel kunnen
worden ingesteld voor een optimale zit- en
rijhouding.
1. Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen
om de juiste afstand tot het stuurwiel en de
pedalen in te stellen. Controleer of de stoel
na het afstellen in de nieuwe stand geblok-
keerd staat.
2. Voorkant zitting hoger/lager zetten,
omhoog-/omlaagpompen*.
3. Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/omlaag-
pompen.
4. Lendensteun wijzigen, aan de knop draaien.
5. Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de
knop draaien.
6. Bedieningspaneel voor elektrisch bediende
stoel.
* Niet alle stoelmodellen zijn voorzien van
hendel (2).
WAARSCHUWING!
· Stel de stand van de bestuurdersstoel in
voordat u gaat rijden en nooit tijdens het
rijden.
· Controleer of de stoel in zijn stand
vergrendeld staat.
8504932
m
67
8502027e
Stel de hoogte van de hoofdsteun in
Hoofdsteunen achterbank
De hoofdsteun in het midden van de achter-
bank kan al naar gelang de hoogte van de
passagier worden afgesteld. Trek de hoofdsteun
naar boven zover als nodig. Als u de hoofd-
steun omlaag wilt duwen, moet u tegelijkertijd
de pal achter de linker poot indrukken, zie
afbeelding.
Als u gebruik maakt van het geïntegreerde
comfortkussen, moet u de hoofdsteun nauw-
keurig afstellen naar het hoofd van het kind.
Voorstoelen naar voren klappen, Hoofdsteunen achterbank
8501727A
Voorstoel passagierszijde naar voren klappen
U kunt de rugleuning van de passagiersstoel horizontaal vooroverklap-
pen om lange voorwerpen te kunnen vervoeren. Klap de rugleuning als
volgt naar voren:
· Verplaats de stoel zo ver mogelijk naar achteren.
· Zet de rugleuning rechtop.
· Trek de pallen aan de achterzijde van de rugleuning omhoog.
· Klap de rugleuning naar voren.
· Duw de stoel zo ver naar voren dat de hoofdsteun onder het dash-
boardkastje vast komt te zitten.
68
Voorstoelen
Elektrisch bediende voorstoel
(extra)
Voorbereidingen
U kunt de stoel normaal gesproken alleen
verstellen, wanneer de contactsleutel in stand I
of II staat. De stoel kan ook binnen
4,5 minuten na ontgrendeling van het portier
met de sleutel of afstandbediening worden
versteld. Als het portier gesloten is en de
contactsleutel nog niet in het contactslot steekt
of in stand 0 staat, hebt u na sluiting van het
portier nog 40 seconden de tijd om instellingen
te verrichten.
Geheugen in afstandsbediening (extra)
De afstandsbediening die wordt gebruikt om de
auto te ontgrendelen slaat informatie op over
de stoelinstellingen die worden gewijzigd. Een
volgende keer dat de auto wordt ontgrendeld
met dezelfde afstandsbediening en het bestuur-
dersportier binnen vijf minuten wordt geo-
pend, gaan de bestuurdersstoel en de bui-
tenspiegels in de opgeslagen stand staan.
Stoel instellen
Met de schakelaars kunt u het volgende
instellen:
1. Voorkant zitting omhoog/omlaag
2. Stoel vooruit/achteruit
3. Stoel omhoog/omlaag
4. Hellingshoek rugleuning
U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel
tegelijk activeren.
De elektrisch bediende stoelen zijn voorzien
van een beveiliging tegen overbelasting, die
geactiveerd wordt als een van de stoelen door
een obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het
geval is, moet u de auto van contact zetten
(contactsleutel in stand 0) en ca. 20 seconden
wachten voordat u de stoel opnieuw probeert
te verstellen.
Stoel met geheugen (extra)
5. Instelling van stoel en buitenspiegels,
programma 1
6. Instelling van stoel en buitenspiegels,
programma 2
7. Instelling van stoel en buitenspiegels,
programma 3
8. Stoelinstelling opslaan
U kunt drie verschillende standen in het
geheugen opslaan. Na verstelling van de stoel
moet u de knop MEM (8) ingedrukt houden,
terwijl u op knop (5) drukt. Met de knoppen
(6) en (7) kunt u nog twee andere standen van
de stoel en de buitenspiegels in het geheugen
opslaan.
Stoel in opgeslagen stand zetten
Houd geheugenknop (5), (6) of (7) ingedrukt,
totdat de stoel tot stilstand komt. Om
veiligheidsredenen zal de instelling van de stoel
onmiddellijk worden beëindigd bij het loslaten
van de knop.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
druk dan op een van de knoppen om de stoel
stil te zetten.
WAARSCHUWING!
Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter of
onder de stoel liggen tijdens het instellen.
Zorg er tevens voor dat geen van de passagiers
op de achterbank bekneld kan raken.
Laat kinderen niet met de schakelaars
spelen vanwege het gevaar voor beknelling.
8505020m
1
2
3
M
M
E
69
Interieurverlichting
Leeslampjes, achterAlgemene verlichting en leeslampjes vóór
Algemene verlichting
De algemene verlichting gaat aan en uit
wanneer u op de knop drukt. De algemene
verlichting wordt automatisch* ingeschakeld
om 30 seconden lang te blijven branden,
wanneer u:
· De auto vanaf de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening.
· Wanneer u de motor hebt afgezet en de
sleutel naar stand 0 draait.
De algemene verlichting* gaat aan en blijft
branden gedurende 10 minuten:
· Als een van de portieren open is.
* De functie is afhankelijk van de lichtinval en
wordt alleen geactiveerd wanneer het donker is.
3500887e
Make-up-spiegel in de zonneklep
8504139
m
3501410r
Leeslampjes voor en achter
De leeslampjes voor de voor- en achterpassa-
giers kunnen met de respectievelijke knoppen
worden ingeschakeld. De leeslampjes schakelen
na 10 minuten automatisch uit als dit nog niet
handmatig gedaan is.
Make-upspiegel
Wanneer u het deksel van de spiegel opklapt,
gaan de beide lampjes branden.
De algemene verlichting gaat uit wanneer:
· De motor start.
· Wanneer u de auto vanaf de buitenzijde met de
afstandsbediening of de sleutel vergrendelt.
De algemene verlichting kan in alle omstandig-
heden worden aan- of uitgezet door kort op de
knop te drukken.
Wanneer u de verlichting aanzet, blijft deze
gedurende 10 minuten branden.
U kunt de automatische functie uitschakelen
door de knop langer dan 3 seconden in te
drukken. De automatische functie wordt
hersteld door de knop vervolgens weer kort in te
drukken.
De voorgeprogrammeerde tijden van 30 seconden
en 10 minuten kunnen worden gewijzigd. Neem
hiervoor contact op met uw Volvo-werkplaats.
70
Opbergvakjes
WAARSCHUWING!
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware voorwerpen liggen op
(of uitsteken boven) de hoedenplank, het kaarten- of tijdschriften-
vak of andere opbergplaatsen om te voorkomen dat ze verwon-
dingen kunnen veroorzaken bij een krachtige remmanoeuvre.
Maak zware voorwerpen altijd vast met een van de veiligheids-
gordels.
8505249e
71
Opbergvakken in de middenconsole, Bagageband
Asbak (extra)
Leeg de asbakken als volgt:
Voorstoelen: Trek de asbak recht omhoog los.
Achterbank: Druk de asbak omlaag om deze te
verwijderen.
Bagageband in bagageruimte
(extra)
Om lichtere bagage zoals plastic tassen,
draagtassen e.d. vast te zetten kunt u gebruik
maken van de bagageband. Trek de band naar
buiten toe. De band is voorzien van een
blokkering en werkt als een veiligheidsgordel.
Trek aan de ontgrendelingsriem om de blokke-
ring van de bagageband op te heffen en de band
verder uit te trekken.
U kunt de bagageband op twee punten vastzetten.
Druk de band vast totdat u een klikgeluid hoort.
N.B. Als u een extra kunststof vloermat gebruikt
waarvan de randen tegen de wanden van de
bagageruimte omhoog liggen, moet u zelf een
opening in de mat snijden om te zorgen dat de
bagageband ongehinderd kan bewegen.
8502003d
8501983E
Bekerhouder
(extra)
Bepaalde modellen zijn
uitgerust met bekerhou-
ders voor de voor- en achterpassagiers. Om de
bekerhouder bij de bestuurdersstoel te gebrui-
ken, moet u op de knop links op de middencon-
sole drukken. Om de bekerhouder bij de
passagiersstoel te gebruiken, moet u op het
deksel eronder duwen. Om de bekerhouder van
de passagiersstoel weer in te klappen, moet u
de zijden van de bekerhouder induwen zoals de
pijlen op de houder aangeven.
U kunt de opbergvakken in de middenconsole
natuurlijk ook gebruiken om cassettes e.d. in
op te bergen.
72
Reservewiel, Gevarendriehoek
Gevarendriehoek (bepaalde landen)
Houd u aan de wetgeving inzake het gebruik van gevarendriehoeken in
uw land. Gebruik de gevarendriehoek als volgt:
· Draai de beide bevestigingsschroeven in de verticale stand.
· Haal voorzichtig de houder met de gevarendriehoek erin los.
· Neem de gevarendriehoek uit de houder (A).
· Klap de vier steunpootjes van de gevarendriehoek uit.
· Klap de beide rode zijden van de driehoek uit.
· Plaats de gevarendriehoek op een geschikt punt, rekening houdend
met de verkeerssituatie.
Doe het volgende na gebruik:
· Plaats de onderdelen in de omgekeerde volgorde terug.
· Zorg dat de gevarendriehoek en de houder stevig op het kofferdeksel
vastzitten.
8901312d
A
Vloersteun
Gevarendriehoek
Reservewiel, gereedschap, krik
Het reservewiel met de krik en de gereedschapstas vindt u onder de
bodem van de bagageruimte. Ga als volgt te werk om het reservewiel te
verwijderen:
· Klap de vloerplaat op.
· Verwijder de vloersteun van de bevestiging voor het reservewiel. Op
modellen met een Temporary Spare-wiel (compact reservewiel)
vindt u ook een vloersteun in de linker achterhoek van de bagage-
ruimte. Trek deze steun recht omhoog los zodat u het reservewiel
gemakkelijker uit de bagageruimte kunt tillen.
· Haal de krik en de gereedschapstas naar buiten.
· Draai de bevestiging van het reservewiel los en til het reservewiel uit
de bagageruimte.
· Breng het reservewiel weer aan, schroef de bevestiging vast en breng
alle verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde weer aan. Zorg
dat het reservewiel vastzit en dat de krik en de gereedschapstas stevig
vastzitten met de banden die bij de bevestiging horen.
Gereedschapkist
met sleepoog
Bevestiging
Reservewiel
Vloersteun
7700231d
Krik
73
Kleerhaak
De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al te
zware kledingsstukken.
8503126m
Kledinghaak, Bekerhouder in armleuning
8504929
m
Bekerhouder in armleuning,
achterbank
74
Lange lading
Rugleuning achterbank
omlaag klappen
Voor het transport van lange voorwerpen kunt
u de rugleuning van de achterbank geheel of
gedeeltelijk vanuit de bagageruimte voorover
klappen. Trek hiervoor aan de handgre(e)p(en)
in de bagageruimte. Als u de hoofdsteun(en) van
de achterbank voorover hebt geklapt, moet u
deze eerst rechtop zetten. Klap daarna de
rugleuning geheel of gedeeltelijk voorover. Het
kan zijn dat u daarbij de middelste hoofdsteun
moet bijstellen.
Wanneer u de rugleuning (geheel of gedeeltelijk)
weer hebt opgeklapt, moet u controleren of ze
geblokkeerd zijn en goed vastzitten.
Doorsteekluik
In het rechter ruggedeelte van de achterbank zit
een luik, dat u kunt openen voor het vervoer van
lange bagage zoals ski’s of latten.
U opent het luik als volgt:
- Klap het linker ruggedeelte en de midden-
armsteun naar voren toe om.
- Duw de grendel van het luik omhoog en
klap het luik naar voren toe open.
- Zet het ruggedeelte weer rechtop met het
luik open.
Maak gebruik van de veiligheidsgordel om
de lading vast te zetten.
8501931e
WAARSCHUWING!
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage
namelijk gaan schuiven en inzittenden
verwonden. Dek scherpe randen met iets
zachts af. Zet de motor af en trek de
handrem aan bij het in- en uitladen van
lange voorwerpen! Lange voorwerpen
kunnen namelijk tegen de versnellingspook
of keuzehendel aan komen en zo per
ongeluk een versnelling inschakelen,
waarna de auto kan gaan rollen.
8502002d
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert!
8501909d
75
Lange lading
N.B. Als uw auto is voorzien van een geïntegre-
erd comfortkussen, moet u eerst het comfort-
kussen uitklappen!
Het deksel op de armsteun/het geïntegreerde
kinderzitje van de achterbank is niet voorzien
van scharnieren. U moet het deksel dan ook
verwijderen voordat u gebruik maakt van het
doorsteekluik.
Bij verwijderen:
- verdraai het deksel 30°;
- trek het recht omhoog.
Bij aanbrengen:
- plaats het deksel in de groeven achter de
bekleding terug;
- sluit het deksel.
76
77
Sloten en alarmsysteem
Immobilizer, Afstandsbediening 78
Vergrendelen en ontgrendelen 79
Batterij vervangen 80
Wanneer het donker is, Safelock-functie 81
Kinderslot, Servicevergrendeling 82
Alarmsysteem 83
78
8302187
m
Immobilizer, afstandsbediening
Sleutel - Immobilizer
Bij de auto worden twee hoofdsleutels en
een servicesleutel* geleverd. Een van de
hoofdsleutels is opvouwbaar en voorzien van
een ingebouwde afstandsbediening.
Sleutel kwijt
Als u een van de sleutels verliest, moet u
contact opnemen met een erkende Volvo-
werkplaats en alle resterende sleutels van de
auto meenemen. Ter voorkoming van diefstal
moet de code van de zoekgeraakte sleutel uit het
systeem worden gewist. Tegelijkertijd moeten
de codesignalen van de resterende sleutels
opnieuw in het systeem worden geprogramme-
erd.
De unieke code van de sleutels is bekend bij de
erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe
sleutels kunnen worden gemaakt.
Er kunnen maximaal zes afstandsbedieningen/
sleutels voor één en dezelfde auto worden
geprogrammeerd en gebruikt.
Immobilizer
De sleutels zijn voorzien van een gecodeerde
chip. De code moet dezelfde zijn als de code in
de ontvanger van de contactsleutel. De auto kan
alleen worden gestart als de juiste sleutel met
de juiste code wordt gebruikt.
Contactsleutels en elektronische startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met andere
sleutels of metalen voorwerpen aan dezelfde
sleutelbos hangen. Als u dat wel doet, kan de
elektronische startblokkering per ongeluk
worden geactiveerd zodat de motor niet
aanslaat.
Hoofdsleutel
Deze sleutel past op alle sloten
Servicesleutel*
Alleen voor bestuurdersportier,
contactslot en stuurslot.
*: alleen bepaalde markten
Afstandsbediening
1. Ontgrendelen
Druk eenmaal op de knop (1) om alle portieren,
het kofferdeksel en de tankvulklep te ontgrendelen.
2. Kofferdeksel
Druk tweemaal op de knop (2) om alleen het
kofferdeksel te ontgrendelen.
3. Alarmfunctie
Met de alarmfunctie kunt u in een noodsituatie
proberen de aandacht te trekken. Als u de rode
knop (3) minstens 3 seconden lang indrukt of
binnen deze tijd tweemaal achtereen indrukt,
1. Ontgrendelen 2. Kofferdeksel openen
3. Alarmfunctie 4. “Approach”-verlichting
5. Vergrendelen 6. Sleutel opvouwen/openen
1
2
3
4
5
6
8302498d
79
Vergrendelen en ontgrendelen
Auto van de buitenzijde
ontgrendelen en
vergrendelen
Met de hoofdsleutel of de bijbehorende
afstandsbediening kunt u alle portieren en het
kofferdeksel in één keer vergrendelen of
ontgrendelen terwijl u zich buiten de auto
bevindt. In dat geval zijn de slotmechanismen
en de openingshendels niet meer vanaf de
binnenzijde te bedienen. Met de hoofdsleutel of
de bijbehorende afstandsbediening kunt u alle
portieren en het kofferdeksel in één keer
ontgrendelen terwijl u zich buiten de auto
bevindt.
Wanneer u de auto van de buitenzijde vergrendelt,
wordt de tankvulklep pas na een vertraging van
10 minuten vergrendeld.
8301290d
Auto van de binnenzijde
ontgrendelen en
vergrendelen
Alle portieren en het kofferdeksel kunnen
tegelijkertijd worden ontgrendeld en vergrendeld
met de schakelaars in het portierpaneel (van
toepassing als de auto wordt geopend met de
hoofdsleutel).
U kunt alle portieren ook ieder apart vergrende-
len met de vergrendelingsknop en ontgrendelen
met de handgreep.
Het bovenstaande geldt, zolang u de auto niet
vanaf de buitenzijde hebt vergrendeld!
8302186
m
worden de richtingaanwijzers en de claxon
geactiveerd. U schakelt de paniekfunctie weer
uit met een druk op een willekeurige knop van
de afstandsbediening. Als u niets doet, wordt de
paniekfunctie na 25 seconden automatisch
uitgeschakeld.
4. “Approach”-verlichting
Ga als volgt te werk terwijl u naar de auto loopt:
Druk op de gele knop (4) op de afstands-
bediening.
De binnenverlichting, de parkeerlichten, de
kentekenplaatverlichting en de lampjes in de
buitenspiegels (optie) gaan branden. Als een
aanhangwagen aan de auto is bevestigd, gaan de
lampen van de aanhangwagen ook branden. De
verlichting blijft 30, 60 of 90 seconden branden.
De gewenste inschakelduur kunt u laten
instellen door een erkende Volvo-werkplaats.
De “Approach”-verlichting uitschakelen:
druk nogmaals op de gele knop.
5. Vergrendelen
Vergrendel alle portieren, het kofferdeksel en
het tankklepje met knop (5). Het klepje van de
tank wordt vergrendeld met een vertraging van
ongeveer 10 minuten.
6. Sleutel opvouwen/openen
De sleutel kan worden opgevouwen door op
knop (6) te drukken terwijl u de sleutel omklapt.
De opgevouwen sleutel kunt u met één druk op
de knop automatisch openen.
80
Vergrendelen en ontgrendelen, Batterij vervangen
Kofferdeksel ontgrendelen met
hoofdsleutel
Normaal gesproken vergrendelt of ontgrendelt
u ook het kofferdeksel, wanneer u de auto met
de hoofdsleutel in het bestuurdersportier of met
de afstandsbediening vergrendelt of ontgrendelt.
U opent het kofferdeksel wanneer u de knop
voor het kofferdeksel op de afstandsbediening
tweemaal binnen 3 seconden langzaam indrukt
of wanneer u op de openingsknop op het
kofferdeksel drukt. In noodgevallen (als de
afstandsbediening defect is of als de stroom is
weggevallen) kunt u de hoofdsleutel gebruiken
om het kofferdeksel te ontgrendelen. U doet dat
als volgt. Steek de hoofdsleutel boven of onder
in de plug die het slot afdekt. Wrik de plug
vervolgens los en ontgrendel het kofferdeksel
met de sleutel.
Automatische vergrendeling
De portieren worden automatisch vergrendeld
wanneer de snelheid van de auto oploopt tot een
waarde hoger dan 7 km/h. De portieren blijven
vergrendeld, totdat er een portier van de binnen-
zijde wordt geopend of met behulp van de
knoppen voor centrale vergrendeling wordt
ontgrendeld.
Kofferdeksel met
afstandsbediening
ontgrendelen/vergrendelen
Ga als volgt te werk om alleen het kofferdeksel
te ontgrendelen:
· Druk tweemaal op de knop voor het
kofferdeksel op de afstandsbediening. Het
kofferdeksel wordt daarbij ontgrendeld en
gaat een stukje open.
Als alle portieren zijn vergrendeld wanneer u
het kofferdeksel weer sluit, wordt ook het
kofferdeksel automatisch vergrendeld.
Batterij vervangen
Als de sloten vanaf de gebruikelijke afstand niet
meer reageren op signalen van de afstandsbe-
diening moet de batterij worden vervangen.
· Gebruik een kleine schroevendraaier om het
afdekklepje voorzichtig omhoog te duwen.
· Vervang de batterij (type CR 2032, 3 volt)
en zorg dat de pluspool omhoog wijst. Raak
de batterij en de batterijpolen niet aan met
uw vingers.
· Plaats het afdekklepje terug. Zorg dat de
rubber afdichting goed op zijn plaatst zit en
onbeschadigd is, anders kan er water in de
afstandsbediening komen.
· Breng lege batterijen naar de Volvo-werk-
plaats, waar ze op milieuvriendelijke wijze
worden verwerkt.
Automatische hervergrendeling
Als geen van de portieren noch het kofferdeksel
binnen twee minuten na het ontgrendelen van
de buitenzijde met de afstandsbediening
worden geopend, dan worden alle sloten
automatisch weer vergrendeld. Deze functie
voorkomt dat u de auto per ongeluk onver-
grendeld achterlaat.
Voor auto’s met alarmsysteem, zie pagina 83.
N.B. Als u het kofferdeksel hebt ontgrendeld
met de knop op de afstandsbediening, vindt de
automatische hervergrendeling niet plaats.
8302194
m
8302195m
81
Wanneer het donker is, Safelock-functie
Safelock-functie*
Bij activering van de Safelock-functie kunnen
de portieren niet vanaf de binnenzijde worden
geopend als ze vergrendeld zijn. De Safelock-
functie kan alleen van de buitenzijde worden
geactiveerd door het bestuurdersportier te
vergrendelen met de sleutel of met de afstands-
bediening. Alle portieren moeten zijn gesloten,
voordat u de “Safelock”-functie kunt activeren.
De portieren kunnen nu niet vanaf de binnenzij-
de worden geopend. De auto kan alleen van de
buitenzijde worden geopend via het bestuurder-
sportier of met de afstandsbediening (dit geldt
alleen wanneer de sloten op uw auto zijn
voorzien van “Safelock”).
De portieren van de auto zijn niet vanaf de
buitenzijde te openen door manipulatie van de
vergrendelingsknoppen.
De “Safelock”-functie treedt 25 seconden na het
sluiten van de portieren in werking.
WAARSCHUWING!
Laat niemand in de auto zitten zonder eerst
de Safelock-functie te deactiveren.
Safelock-functie deactiveren
Als er iemand in de auto wil achterblijven en u
toch de portieren vanaf de buitenzijde wilt
vergrendelen, kan de Safelock-functie gedeacti-
veerd worden. Tussen het uit stand II draaien
van de contactsleutel en het vergrendelen van
de auto, of zolang de voeding van de midden-
console is ingeschakeld, kan de knop op elk
willekeurig moment worden ingedrukt. De
LED in de knop gaat branden en zal pas doven
wanneer u de auto met uw sleutel of de
afstandsbediening vergrendelt. Er verschijnt
een bericht dat aangegeven wordt zolang de
sleutel in het contact zit. De Safelock-functie is
daarmee uitgeschakeld. De volgende keer dat u
het contact aanzet, wordt de Safelock-functie
slotstand weer geactiveerd.
3602415d
Wanneer het donker is
“Approach”-verlichting
Doe het volgende, wanneer u de auto nadert:
· Druk op de gele knop van uw afstands-
bediening.
De interieurverlichting, de breedtelichten/
parkeerlichten, de kentekenplaatverlichting en
de lampjes in de buitenspiegels (bepaalde
modellen) gaan branden.
* Bepaalde landen
82
Kinderslot, Servicevergrendeling
Servicevergrendeling*,
kofferdeksel
Het afneembare sleutelblad is bedoeld voor als u
de auto afgeeft voor een onderhoudsbeurt of als
u hem laat parkeren bij een hotel of iets dergelijks.
Geef de servicesleutel af zodat het personeel de
auto kan ontgrendelen en erin kan rijden maar
geen toegang heeft tot de kofferruimte (of het
dashboardkastje als u dat vergrendeld hebt met
de hoofdsleutel).
Servicevergrendeling activeren:
· Draai de hoofdsleutel in stand II.
· Druk op de knop. De LED in de knop brandt
om aan te geven dat de functie geactiveerd is.
Er verschijnt tevens een tekst op het display.
Servicevergrendeling deactiveren:
· Draai de hoofdsleutel in stand II en druk
nogmaals op de knop.
* Bepaalde landen
Bedieningscilinder kinderslot, linker
achterportier
Bedieningscilinder kinderslot, rechter
achterportier
WAARSCHUWING!
Let erop dat de achterpassagiers bij een
ongeluk de achterportieren niet van de bin-
nenzijde kunnen openen, als u het kinders-
lot hebt geactiveerd.
Houd de vergrendelingsknoppen van de
portieren daarom omhoog tijdens het rijden.
Bij een ongeluk kunnen hulpverleners de
portieren dan van de buitenzijde openen.
Handmatig kinderslot,
achterportieren
De bedieningscilinders van de kindersloten
vindt u achter op de korte kant van de achterpor-
tieren, zodat ze alleen bereikbaar zijn wanneer
de portieren openstaan. Gebruik een plat
metalen voorwerp zoals een schroevendraaier
om de bedieningscilinders te verdraaien en zo de
kindersloten in of uit te schakelen.
A.Ingeschakeld kinderslot – de portieren
kunnen niet van de binnenzijde worden
geopend (naar buiten toe draaien).
B. Uitgeschakeld kinderslot – de portieren
kunnen wel van de binnenzijde worden
geopend (naar binnen toe draaien).
8302518
d
83
83
Alarmsysteem
Het alarmsysteem (extra)
Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, worden alle alarmpunten
continu gecontroleerd. Het alarmsysteem wordt geactiveerd als:
· de motorkap wordt geopend.
· het kofferdeksel wordt geopend.
· een zijportier wordt geopend.
· het contactslot wordt omgedraaid met een ongeschikte sleutel, of
geforceerd.
· een beweging in het passagierscompartiment wordt geregistreerd
(accessoire - bij auto’s met bewegingsmelder).
· de auto wordt opgetild of weggesleept (accessoire - bij auto’s met
niveausensor).
· de accukabel wordt ontkoppeld.
· als iemand probeert de sirene uit te schakelen.
Alarmsysteem inschakelen
Druk op LOCK op de afstandsbediening. De auto geeft een lang
knippersignaal met de richtingaanwijzers als bevestiging dat het alarm-
systeem is ingeschakeld en dat alle portieren zijn gesloten. In bepaalde
landen kan de sleutel of de schakelaar in het bestuurdersportier worden
gebruikt om het alarmsysteem in te schakelen.
Automatische activering van het alarm
In bepaalde landen (zoals in België, Israël e.d.) wordt het alarm na enige
vertraging automatisch ingeschakeld, wanneer het bestuurdersportier
werd geopend en gesloten maar daarna niet werd vergrendeld.
Alarmsysteem uitschakelen
Druk op UNLOCK op de afstandsbediening. Twee lange knippersignalen
van de richtingaanwijzers gelden als bevestiging dat het alarmsysteem is
uitgeschakeld. In bepaalde landen kan de sleutel worden gebruikt om het
alarmsysteem uit te schakelen.
Geactiveerd alarmsysteem uitschakelen
Als het alarmsysteem afgaat en u het wilt uitschakelen, druk dan op
UNLOCK op de afstandsbediening. De auto geeft twee korte knipper-
signalen als bevestiging.
Alarmsignalen
Het geluidssignaal wordt gegeven door een sirene met noodbatterij. Elk
alarmsignaal wordt geactiveerd gedurende 25 seconden.
Wanneer het alarm afgaat, gaan alle richtingaanwijzers 5 minuten lang
knipperen of korter wanneer u het alarm volgens de bovenstaande
aanwijzingen eerder uitschakelt.
Automatische inschakeling alarmsysteem
Als geen van de portieren noch het kofferdeksel binnen twee minuten na
het deactiveren van het alarmsysteem worden geopend terwijl u de auto
met de afstandsbediening hebt ontgrendeld, dan wordt het alarmsysteem
automatisch weer geactiveerd. Ook de auto wordt daarbij vergrendeld.
Deze functie voorkomt dat u de auto per ongeluk kunt achterlaten met het
alarmsysteem uitgeschakeld.
84
Alarmsysteem
Statusaanduiding met controlelampje
Een controlelampje (LED) boven op het dashboard geeft de status van
het alarmsysteem aan:
· Lampje brandt niet: Alarm uitgeschakeld.
· Het lampje licht eenmaal per twee seconden op: Het alarm is
ingeschakeld.
· Lampje knippert snel, na uitschakeling van het alarm en totdat het
contact wordt aangeslagen: Alarm is afgegaan.
· Als er een storing is opgetreden in het alarmsysteem, verschijnt er
een bericht met aanwijzingen voor de te nemen maatregelen.
BELANGRIJK!
Voer nooit reparaties of wijzigingen uit aan het alarmsysteem.
Wijzigingen in het alarmsysteem kunnen van invloed zijn op de
bepalingen van de verzekering.
3602415d
Sensoren tijdelijk deactiveren
Om te voorkomen dat het alarmsysteem afgaat wanneer u bijv. uw hond
in de auto achterlaat of gebruik maakt van een veerboot, kunt u de
bewegingsmelder en de niveausensor tijdelijk deactiveren. Tussen het uit
stand II draaien van de contactsleutel en het vergrendelen van de auto, of
zolang de voeding van de middenconsole is ingeschakeld, kan de knop op
elk willekeurig moment worden ingedrukt. De LED in de knop gaat
branden en zal pas doven wanneer u de auto met uw sleutel of de
afstandsbediening vergrendelt. Er verschijnt een bericht dat aangegeven
wordt zolang de sleutel in het contact zit. De volgende keer dat u het
contact inschakelt, worden de sensoren weer geactiveerd.
Als uw auto is uitgerust met een Safelock-functie, wordt deze tegelijker-
tijd geactiveerd. Zie pagina 81.
85
Test van het alarmsysteem
Test van de bewegingsmelder:
1. Open alle portierruiten.
2. Activeer het alarm. De LED knippert langzaam om aan te geven dat
het alarm op scherp staat.
3. Wacht 30 seconden.
4. Test de bewegingsmelder in de passagiersruimte door een tas of iets
dergelijks van de stoelzitting te nemen. Het alarmsysteem moet
vervolgens geluids- en knippersignalen afgeven.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te
ontgrendelen.
Testen van de portieren:
1. Activeer het alarm.
2. Wacht 30 seconden.
3. Ontgrendel de auto met de sleutel in het bestuurdersportier.
4. Open één van de portieren. Het alarm moet daarbij afgaan.
5. Herhaal deze test voor het andere voorportier.
6. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te
ontgrendelen.
Test van de motorkap:
1. Ga in de auto zitten en deactiveer de bewegingsmelder zoals aange-
geven op pagina 80.
2. Activeer het alarm (blijf in de auto zitten en vergrendel de portieren
met de “lock”-knop op de afstandsbediening).
3. Wacht 30 seconden.
4. Ontgrendel de motorkap met de hendel onder het dashboard. Het alarm
moet vervolgens geluids- en lichtsignalen afgeven.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgren-
delen.
Test van het kofferdeksel:
1. Activeer het alarm.
2. Wacht 30 seconden.
3. Ontgrendel het kofferdeksel met behulp van de sleutel in het bestuur-
dersportier.
4. Open het kofferdeksel. Het alarm moet vervolgens geluids- en
lichtsignalen afgeven.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgren-
delen.
Als het alarmsysteem niet goed werkt, moet u de auto in een erkende
Volvo-werkplaats laten nakijken.
Alarmsysteem
86
87
Starten en rijden
Motor starten 88
Zuinig rijden 89
Handgeschakelde versnellingsbak 91
Automatische versnellingsbak 92
Vierwielaandrijving (AWD) 94
Actief chassis, FOUR-C 95
Parkeerhulp 96
Slepen 98
Starten met hulpaccu 99
Rijden met een aanhanger 100
Trekhaak 102
Afneembare trekhaak 104
Lading vervoeren 106
Lichtbundel aanpassen 107
Remsysteem/ABS/EBD 110
Stabiliteitssysteem 112
BLIS (Blind Spot Information System) 113
88
Motor starten
Brandstof tanken
De vuldop van de brandstoftank bevindt zich
achter de klep op het rechter achterspatscherm.
Bij hoge buitentemperaturen kan er overdruk in
de brandstoftank ontstaan. Open de vuldop
langzaam. Vul de brandstoftank niet te ver bij.
Laat het vulpistool bij voorkeur niet meer
dan éénmaal automatisch afslaan! Bij een
hoge buitentemperatuur kan de tank over-
stromen, als deze te veel brandstof bevat!
Plaats na het tanken de vuldop terug en draai
deze zo ver dicht dat u één of meer klikken hoort.
Tankvulklep openen
De tankvulklep is onvergrendeld en kan worden
geopend wanneer de auto ontgrendeld is.
2302129d
N.B. Wanneer u de auto van de buitenzijde
vergrendelt, wordt de tankvulklep pas na een
vertraging van 10 minuten vergrendeld.
Start de motor als volgt
(benzine)
1. Trek de handrem (parkeerrem) aan.
2. Automatische versnellingsbak: Zet de
keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak: Zet de
versnellingshendel in de vrijstand en trap het
koppelingspedaal volledig in. Dit is vooral
belangrijk bij extreme koude.
3. Draai de contactsleutel in de startstand. Als
de motor binnen 5-10 seconden start, laat de
sleutel dan los en probeer nogmaals te starten.
Benzine tanken
N.B. Voeg nooit zelf schoonhoudende toevoe-
gingsmiddelen toe wanneer dat niet uitdrukkelijk
geadviseerd wordt in een Volvo-werkplaats.
Belangrijk!
Giet benzinemodellen altijd met loodvrije
benzine vol om te voorkomen dat de
katalysator beschadigd raakt.
WAARSCHUWING!
Schakel tijdens het tanken altijd uw mobiele
telefoon uit - het belsignaal kan namelijk
vonken veroorzaken, die tot ontbranding van
brandstofdampen kunnen leiden, met brand
of lichamelijk letsel als gevolg.
Motor starten (Diesel)
1. Trek de handrem (parkeerrem) aan.
2. Automatische versnellingsbak: Zet de
keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak: Zet de
versnellingshendel in de vrijstand en trap
het koppelingspedaal volledig in. Dit is
vooral belangrijk bij extreme koude.
3. Draai de contactsleutel in de rijstand. Een
controlelampje op het instrumentenpaneel
licht op om aan te geven dat de voorgloei-
functie van de motor actief is. Draai de
sleutel in de startstand, wanneer het
controlelampje is gedoofd.
Diesel tanken
Bij lage temperaturen (–5 °C tot –40 °C) kan de
paraffine in de dieselolie uitvlokken en start-
problemen veroorzaken. Zorg dat u tijdens de
wintermaanden altijd speciale winterbrandstof
gebruikt.
N.B. Afhankelijk van de motortemperatuur kan
het tijdens de koude start gebeuren dat het
motortoerental van bepaalde motortypes - korte
tijd – iets hoger is dan normaal.
Dit omdat Volvo ernaar streeft de uitstoot te
beperken van stoffen die schadelijk zijn voor
het milieu door het uitlaatgasreinigingssysteem
van de motor zo snel mogelijk op bedrijfs-
temperatuur te brengen.
89
Zuinig rijden
Rijd anticiperend
Zuinig rijden wordt bereikt door anticiperend en
rustig te rijden en door de rijstijl op de situatie
af te stemmen.
Houd rekening met het volgende:
· Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijfs-
temperatuur komen! Dit houdt in: laat de
motor niet stationair lopen, maar ga zo snel
mogelijk rijden, met een lichte motorbela-
sting.
· Een koude motor verbruikt meer brandstof
dan een warme.
· Laat de auto zoveel mogelijk staan voor de
kortere ritten, waarbij de motor niet op
temperatuur komt.
· Rijd rustig! Vermijd onnodig snel optrekken
en krachtig remmen.
· Laat zware lading niet onnodig lang in de
auto liggen.
· Rijd niet met winterbanden op schone en
droge wegen.
· Verwijder de lastdrager als u deze niet
gebruikt.
· Open de zijramen niet onnodig.
De nieuwe auto - gladde
wegen
Het rijgedrag van de auto varieert afhankelijk
van de vraag of uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde of een automatische versnel-
lingsbak. Aarzel daarom niet om onder
gecontroleerde omstandigheden (zoals op een
slipbaan) te testen hoe de auto bij gladheid
reageert.
Accu niet overmatig belasten
De elektrische functies van de auto belasten de
accu in verschillende mate. Laat de contacts-
leutel niet te lang achtereen in stand II staan,
wanneer u de motor hebt afgezet. Gebruik
liever stand I, omdat er zo minder stroom wordt
afgenomen. De 12 V-aansluiting in de bagage-
ruimte levert ook spanning, wanneer u de
contactsleutel hebt uitgenomen.
Voorbeelden van onderdelen/systemen die veel
stroom afnemen zijn:
· interieurventilator
· ruitenwissers
· audiosysteem
· parkeerlichten.
Let er tevens op dat de verschillende accessoi-
res het elektrische systeem belasten. Maak
daarom geen gebruik van functies die veel
stroom afnemen, wanneer u de motor hebt
afgezet. Als de accuspanning laag is, verschijnt
er een bericht op het display van het instrumen-
tenpaneel.
Het bericht blijft op het display van het
instrumentenpaneel staan, totdat de motor is
aangeslagen.
De energiebesparingsfunctie schakelt bepaalde
onderdelen/systemen uit of verlaagt de belasting
van de accu door bijv. de ventilatorsnelheid of
het volume van het audiosysteem te verlagen.
U laadt de accu op door de motor te starten.
Voorkom oververhitting van
de motor en het koelsysteem
In speciale omstandigheden, bijv. op steile
hellingen en bij het vervoer van een zware
lading, bestaat het gevaar dat de motor en het
koelsysteem oververhit raken. Dit geldt in het
bijzonder bij warm weer.
Doe het volgende om oververhitting van het
koelsysteem te voorkomen:
· Houd een lage snelheid aan, wanneer u met
een aanhanger achter de auto een lange, steile
helling oprijdt.
· Schakel van tijd tot tijd de airconditioning
uit.
· Laat de motor bij voorkeur niet stationair lopen.
· Na een zware rit moet u de motor niet meteen
afzetten, maar nog enige tijd stationair laten
lopen.
· Verwijder verstralers die voor de grille zitten,
als u bij extreem warm weer rijdt.
Doe het volgende om oververhitting van de
motor te voorkomen:
Laat de motor geen hogere toeren maken dan
4500 omw/min (dieselmotor: 3500 omw/min),
wanneer u met een aanhanger of caravan achter
de auto in heuvelachtig gebied rijdt. Anders kan
de olietemperatuur te hoog oplopen.
90
Automatische versnellingsbak
Adaptief systeem
De versnellingsbak wordt afgeregeld aan de
hand van een zogeheten adaptief schakelsysteem
dat voortdurend “leert” hoe de versnellingsbak
zich gedraagt. Het systeem registreert de manier
waarop de versnellingsbak schakelt, zodat er in
elke situatie optimaal wordt geschakeld.
Lock-Up-functie
De versnellingen zijn voorzien van Lock-Up
(geblokkeerde versnellingen) om beter op de
motor te kunnen afremmen en het brandstofver-
bruik te verlagen.
Veiligheidssystemen
Auto’s met een automatische versnellingsbak
zijn uitgerust met een aantal speciale veilig-
heidssystemen:
Sleutelblokkering, “Keylock”
De keuzehendel moet in stand P staan om de
contactsleutel te kunnen uitnemen. In alle andere
standen is de sleutel geblokkeerd.
Parkeerstand (stand P)
Stilstaande auto met draaiende motor:
Houd uw voet op het rempedaal, terwijl u de
keuzehendel verzet.
Elektrische schakelblokkering,
“Shiftlock”
Parkeerstand (stand P)
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen
halen moet de contactsleutel in stand I of II
staan en het rempedaal worden bediend.
Neutraalstand (stand N)
Om de keuzehendel uit stand N te kunnen
halen moet de contactsleutel in stand I of II
staan en het rempedaal worden bediend.
Koude start
Als u bij lage temperatuur wegrijdt, kan het
gebeuren dat de schakelingen stug aandoen. Dit
komt doordat de versnellingsbak bij lage
temperaturen stroperiger wordt.
Om de uitstoot van uitlaatgassen te beperken
schakelt de versnellingsbak later op dan
normaal, wanneer u bij lage temperaturen
wegrijdt.
Wanneer u met een koude motor wegrijdt,
schakelt de versnellingsbak bij een hoger
toerental op dan normaal. Zo komt de
katalysator sneller op bedrijfstemperatuur.
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij
de normale volgasstand), schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug naar een lagere
versnelling. Dit is de “kickdown”.
Wanneer de maximale snelheid voor de
ingeschakelde versnelling is bereikt of wanneer
u het gaspedaal uit de “kickdown”-stand loslaat,
schakelt de versnellingsbak automatisch op.
Gebruik de “kickdown” om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
Om overtoeren te voorkomen is het stuurpro-
gramma van de versnellingsbak voorzien van
een terugschakelblokkering.
U kunt de “kickdown” niet gebruiken zolang de
keuzehendel in één van de handmatige*
schakelstanden staat. Zet de keuzehendel in dat
geval eerst terug in de automatische schakel-
stand D.
* Geldt voor Geartronic.
Zuinig rijden
91
Handgeschakelde versnellingsbak
Schakelstanden,
vijfversnellingsbak
Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen
altijd zover mogelijk in. Haal uw voet na het
schakelen van het koppelingspedaal af. Houd u
aan het aangegeven schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zoveel mogelijk gebruik maken
van hoge versnellingen.
64
68
72
76
80
64
68
72
76
80
4302395n
M56
Blokkering
achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling pas in,
wanneer de auto helemaal stilstaat.
Om de achteruitversnelling in te schakelen moet
u de versnellingspook eerst in de neutraalstand
zetten (tussen de 3de en 4de versnelling in).
Door de blokkering van de achteruitversnelling
kunt u de versnellingspook niet rechtstreeks
vanuit de stand voor de 5de versnelling in die
voor de achteruitversnelling zetten.
64
68
72
76
80
64
68
72
76
80
4301589e
M56
92
Automatische versnellingsbak
Keuzehendelstanden
N Neutraalstand
Stand N is de neutraalstand. In deze stand kunt
u de motor starten, maar er is geen versnelling
ingeschakeld. Trek de handrem aan, wanneer de
auto stilstaat en de keuzehendel in stand N
staat.
D  Rijstand
D is de normale rijstand. Het op- en terugscha-
kelen gebeurt automatisch, afhankelijk van de
acceleratie en de snelheid. De auto moet
stilstaan voor het overschakelen van R naar D.
4 Lage versnellingsstand
Het op- en terugschakelen tussen de 1ste, 2de,
3de en 4de versnelling gebeurt automatisch.
Er wordt niet opgeschakeld naar de 5de
versnelling.
Stand 4 leent zich voor:
· voor het rijden in de bergen
· voor het rijden met een aanhanger
· om sterker op de motor af te remmen
3 Lage versnellingsstand
Het op- en terugschakelen tussen de 1ste, 2de
en 3de versnelling gebeurt automatisch.
Er wordt niet opgeschakeld naar de 4e
versnelling.
Stand 3 leent zich voor:
· voor het rijden in de bergen
· voor het rijden met een aanhanger
· om sterker op de motor af te remmen
P Parkeerstand
Kies deze stand bij het starten of parkeren van
de auto.
Voor het inschakelen van de P-stand moet
de auto stilstaan!
In stand P wordt de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Trek na het parkeren altijd de
handrem aan!
R Achteruitrijstand
Zet de keuzehendel alleen in stand R,
wanneer de auto stilstaat!
W 
Winterprogramma
Met de knop W bij de
keuzehendel schakelt u het
winterprogramma W in of
uit. Bij inschakeling van
het winterprogramma licht
het lampje W op het instrumentenpaneel op. In
het winterprogramma geldt de 3de versnelling
als wegrijversnelling om bij gladheid gemakke-
lijker weg te kunnen komen. In het winterpro-
gramma worden de lagere versnellingen alleen
bij “kickdown” ingeschakeld. Het winter-
programma W is alleen te selecteren met de
keuzehendel in stand D.
L  Lage versnelling
Kies stand L als u in de 1ste of 2de versnelling
wilt rijden. Bijvoorbeeld bij het rijden in
bergachtig terrein wordt er het best op de motor
afgeremd in stand L.
93
Automatische versnellingsbak
Mechanische
schakelblokkering
U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en
weer halen tussen de stand N en D. Om de
hendel in één van de overige standen te zetten,
moet u een blokkering opheffen door op de
blokkeerknop op de keuzehendel te drukken.
Wanneer u de blokkeerknop indrukt, kunt u de
hendel vooruit of achteruit bewegen tussen de
verschillende schakelstanden.
4302106d
4301647d
Handmatige schakelstanden,
Geartronic
Als u vanuit de automatische rijstand D wilt
overgaan op de handmatige schakelstand, moet
u de hendel naar rechts halen. Om vanuit stand
MAN naar de automatische rijstand D te gaan,
moet u de hendel naar links in stand D zetten.
De 3de versnelling is de hoogste versnelling die
u als wegrijversnelling kunt gebruiken.
Tijdens het rijden
De handmatige schakelstanden kunnen op elk
moment tijdens het rijden ingeschakeld worden.
De ingeschakelde versnelling is geblokkeerd,
totdat u een andere versnelling kiest. De
versnellingsbak schakelt alleen automatisch
terug, als u uw snelheid drastisch verlaagt.
Als u de keuzehendel naar de – (min) beweegt,
schakelt de versnellingsbak automatisch een
versnelling terug terwijl er op de motor
afgeremd wordt. Als u de versnellingshendel
naar de + (plus) beweegt, schakelt de versnel-
lingsbak een versnelling op.
“Kickdown” is niet mogelijk in een handmatige
schakelstand.
Keuzehendel automatische versnellingsbak Geartronic Keuzehendel Geartronic
64
68
72
76
80
64
68
72
76
80
4302476e
94
Vierwielaandrijving - All Wheel Drive
Vierwielaandrijving, AWD
(extra)
De vierwielaandrijving is permanent
ingeschakeld.
Bij vierwielaandrijving worden alle vier de
wielen van de auto tegelijk aangedreven.
Het motorkoppel wordt automatisch over de
voor- en achterwielen verdeeld. Een elektron-
isch gestuurd koppelingssysteem verdeelt het
vermogen over het wielpaar dat op dat moment
de beste grip op het wegdek heeft. Dit om
optimale wegligging te verkrijgen en te
voorkomen dat de wielen doorslippen.
Bij normaal rijden worden de voorwielen naar
verhouding iets sterker aangedreven dan de
achterwielen.
Deze verbeterde vorm van aandrijving verhoogt
de rijveiligheid tijdens regen- en sneeuwval en
bij ijzel.
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging (extra)
Als de auto is uitgerust met snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging, is de auto gemakkelijker te
besturen op lage snelheden zodat bijvoorbeeld
het parkeren minder moeite kost.
Naarmate de snelheid hoger wordt nemen de
stuurkrachten toe, waardoor u een beter gevoel
met de weg krijgt.
Rijd niet met geopend
kofferdeksel!
Wanneer u met het kofferdeksel open rijdt
kunnen er uitlaatgassen en daarmee giftig
koolmonoxide via de kofferbak de passagiers-
ruimte in worden gezogen. Als u echter toch
een stukje met een open kofferdeksel moet
rijden, moet u het volgende doen:
· Sluit alle ramen.
· Verdeel de luchttoevoer tussen de voorruit
en de vloer en laat de ventilator op hoge
snelheid draaien.
95
Actief chassis FOUR-C
Actief chassis-FOUR-C (extra)
De auto is uitgerust met een zeer geavanceerd
actief chassissysteem – FOUR C (Continuous-
ly Controlled Chassis Concept) – dat elektron-
isch gestuurd wordt.
Het systeem werkt op basis van enkele sens-
oren die continu de bewegingen en reacties van
de auto in de gaten houden, zoals de verticale en
zijdelingse versnelling, de rijsnelheid en de
wielbewegingen.
De regeleenheid van FOUR-C analyseert
gegevens afkomstig van de sensoren en regelt
zo nodig de schokdemperinstellingen tot
500 keer per seconde bij. Dit levert een
uitermate snelle en nauwkeurige afregeling van
elk van de schokdempers op. Dit verklaart de
verschillen in de chassiseigenschappen.
Het systeem biedt u de mogelijkheid om de
chassiseigenschappen van de auto aan te
passen, wanneer er wijzigingen in het wegdek
op treden of als u van rijstijl verandert. Deze
aanpassing neemt slechts enkele milliseconden
in beslag.
Hoe de motor op het gaspedaal reageert hangt
af van de geselecteerde chassisstand.
Comfort
In de stand Comfort is de
vering van het chassis
dusdanig afgestemd, dat de
carrosserie niets van de
oneffenheden in het wegdek
merkt zodat de auto als het
ware over de weg zweeft. De schokdemping is
soepeler dan normaal, waardoor de bewegingen
van de carrosserie minimaal zijn. Deze stand
wordt aanbevolen tijdens lange ritten en bij
gladheid.
Wanneer u het contact uitschakelt na een rit in
de stand Comfort, zal de volgende keer dat u
het contact inschakelt dezelfde stand worden
aangehouden.
Sport
In de stand Sport reageert de auto sneller op de
bewegingen van het stuurwiel dan in de stand
Comfort. De vering is stugger en de carrosserie
volgt het wegdek om bij het snelle bochtenwerk
de mate van overhellen te beperken. De auto
doet sportiever aan.
Wanneer u het contact uitschakelt na een rit in
de stand Sport, zal de volgende keer dat u het
contact inschakelt dezelfde stand worden
aangehouden.
3603554m
96
Parkeerhulp
3603495m
3602947r
Parkeerhulp voor en achter
Algemene informatie
De parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens
het parkeren. Geluidssignalen geven de afstand
tot een waargenomen obstakel aan. Hoe dichter
u het obstakel achter of voor de auto nadert, des
te sneller volgen de geluidssignalen elkaar op.
Bij een afstand van ca. 30 cm bestaat het
geluidssignaal uit een ononderbroken toon.
Als er zowel voor als achter
*
de auto obstakels
binnen deze afstand liggen, komen de geluids-
signalen beurtelings uit de luidsprekers voor- en
achterin. Wanneer u ondertussen naar een andere
geluidsbron van het audiosysteem luistert, wordt
het volume daarvan tijdelijk verlaagd.
Het systeem is altijd actief bij het starten van de
motor.
* Op voorwaarde dat er aan voor- en achterzij-
de sensoren voor parkeerhulp zijn aangebracht.
WAARSCHUWING!
Hoewel de parkeerhulp handig is bij het
parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig bij
eventuele fouten.
Wanneer er obstakels in de dode hoeken van
de sensoren zitten, zal het systeem ze niet
kunnen ontdekken. Houd kinderen en dieren
in de buurt van de auto in de gaten.
Parkeerhulp voorzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor de
auto.
Het bericht PARK.HULP ACTIEF verschijnt
op het audiodisplay, wanneer de sensoren op
een obstakel voor de auto reageren.
Het is niet mogelijk de parkeerhulp te combine-
ren met verstralers, omdat de sensoren op de
verstralers reageren.
Parkeerhulp achterzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter
de auto.
Het bericht PARK.HULP ACTIEF verschijnt
op het audiodisplay, wanneer u de achteruit-
versnelling inschakelt. Bij gebruik van een
aanhanger of een fietsdrager op de trekhaak
moet u het systeem uitschakelen. Als u dat niet
doet, reageren de sensoren op de aanhanger/
fietsdrager.
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld,
wanneer u een aanhanger achter de auto hebt
hangen die met een originele aanhangerkabel
van Volvo aangesloten is.
Parkeerhulp uitschakelen/opnieuw
inschakelen
U kunt de parkeerhulp uitschakelen met de
knop op het schakelaarpaneel, waarna de LED
in de schakelaar dooft. De parkeerhulp is weer
actief, wanneer u nogmaals op de schakelaar
drukt en de LED brandt.
Parkeerhulp voorzijde
De parkeerhulpsensoren aan voorzijde zijn
actief bij snelheden tot 15 km/h, zelfs tijdens het
achteruitrijden. De geluidssignalen komen uit
de luidspreker voorin.
97
3603503m
Parkeerhulp
Sensoren voor parkeerhulp
Sensoren schoonmaken
De sensoren werken alleen naar behoren,
wanneer u ze regelmatig schoonmaakt. Reinig
ze met water en autoshampoo.
De sensoren kunnen reageren op een laag
sneeuw en ijs.
Parkeerhulp achterzijde
De parkeerhulpsensoren aan de achterzijde
worden geactiveerd bij het inschakelen van de
achteruitversnelling. De geluidssignalen komen
uit de luidspreker achterin.
Aanduiding voor systeemstoringen
Het informatiesymbool
brandt continu
PARK.HULP SERVICE
VEREIST verschijnt op het
informatiedisplay in het midden
van het instrumentenpaneel.
98
Slepen
Sleepoog, vóór Sleepoog, achter
Als de auto gesleept moet
worden
· Hef het stuurslot op, zodat u de auto kunt
besturen.
· Let erop dat u tijdens het slepen de
maximaal toegestane snelheid aanhoudt.
· Let erop dat de rem- en stuurbekrachtiging
niet werken, als u de motor hebt afgezet!
U moet ongeveer vijfmaal zo hard op het
rempedaal trappen en de auto stuurt
aanzienlijk zwaarder.
· Rijd rustig. Houd de sleepkabel gespannen
om schokkende bewegingen te voorkomen.
Motor sleepstarten
Als u een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak start door deze te slepen,
kunnen de katalysatoren beschadigd raken.
Auto’s met een automatische versnellingsbak
kunt u niet starten door ze te slepen.
Als de accu uitgeput is, moet u een opgeladen
hulpaccu gebruiken.
Sleepoog
Het sleepoog bevindt zich in de gereedschapstas
in de bagageruimte. Schroef het sleepoog op zijn
plaats vóór het slepen. De aansluitingen en
afdekkingen voor het sleepoog bevinden zich aan
de rechterzijde van de voor- en achterbumpers.
Ga als volgt te werk om de afdekkingen te
verwijderen:
A. Draai de onderzijde van de afdekking los
met een muntstuk.
B. Schroef het sleepoog tot aan de flens vast (C).
Maak bij voorkeur gebruik van de wielsleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en plaats de
afdekking terug.
Slepen
N.B. Het sleepoog mag alleen worden gebruikt
voor het slepen van een auto over de weg en
niet om een auto te bergen wanneer deze
bijvoorbeeld in een sloot is gereden. Voor
bergingswerkzaamheden dient professionele
hulp te worden ingeroepen.
8600307e
A
B
Modellen met een automatische
versnellingsbak
· Zorg dat de keuzehendel in stand N staat.
· De snelheidslimiet voor het wegslepen van
een auto met automatische versnellingsbak
is 80 km/h. U mag de auto over een afstand
van maximaal 80 km verslepen.
· Auto’s met een automatische versnellingsbak
mogen alleen vooruit worden weggesleept.
· U kunt de motor niet op gang trekken. Voor
“Starten met hulpaccu”, zie de volgende
pagina.
99
Starten met hulpaccu
Ga als volgt te werk om de auto met een
hulpaccu te starten:
Als de accu om wat voor reden dan ook ontladen is, kunt u stroom
“lenen” van een losse reserveaccu of van een accu in een andere auto om
op die manier de motor te starten. Controleer altijd of de accuklemmen
goed vastzitten en of er geen vonken ontstaan tijdens de startpogingen.
Om explosiegevaar te voorkomen adviseren wij u de volgende aanwij-
zingen nauwkeurig op te volgen:
· Draai de contactsleutel in stand 0.
· Zorg dat de hulpaccu een spanning van 12 volt levert.
· Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, moet u de motor van
deze auto afzetten en zorgen dat de twee auto’s elkaar niet kunnen raken.
· Sluit de rode kabel aan tussen de pluspool van de hulpaccu
(1+ op de afbeelding) en de aansluiting in de motorruimte van uw
auto (2+ op de afbeelding).
Bevestig de klem aan het contactpunt dat onder een klein zwart luikje
met een plusteken erop zit. Het luikje vormt één geheel met het deksel
van het zekeringenkastje.
3100088m
WAARSCHUWING!
Let erop dat accu’s, met name de hulpaccu, het zeer explosieve knalgas
bevatten. Een vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van de
startkabels, is voldoende om een accu te laten ontploffen en zo schade
aan de auto en verwondingen te veroorzaken. De accu bevat ook zwavel-
zuur, wat ernstige verwondingen door etsing kan veroorzaken. Als u
accuvloeistof in de ogen krijgt, of op uw huid of kleren morst, spoel
dan onmiddellijk met grote hoeveelheden water. Neem onmiddellijk
contact op met een arts als u het zuur in uw ogen krijgt.
· Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan op de minpool van de accu
(3- op de afbeelding).
· Sluit de andere klem van de zwarte kabel aan op de massa
(4- op de afbeelding).
· Start de motor van de “hulpauto”. Laat de motor enkele minuten draaien
op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, 1500 omw/min.
· Start de motor van de auto met de lege accu.
· N.B. Beweeg de klemmen niet tijdens de startpoging (kans op
vonkvorming).
· Verwijder de kabels in omgekeerde volgorde.
N.B. Als u een andere automobilist met startproblemen wilt helpen, moet u
de rode kabel aansluiten zoals aangegeven in de bovenstaande tekst. De
zwarte kabel moet u echter tussen een massapunt op uw auto en een ander
massapunt op de andere auto aansluiten (zie afbeelding). Sluit de zwarte
kabel nooit aan op de minpool van een andere accu!
100
* Geldt niet voor een kogel met trillingsdemper.
Rijden met een aanhanger
· De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. Uw
Volvo-dealer kan u informeren over de mogelijke trekhaken.
· Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig, dat het gewicht op de
trekhaak bij aanhangers tot 1200 kg ongeveer 50 kg en bij aanhangers
zwaarder dan 1200 kg ongeveer 75 kg bedraagt.
· Verhoog de bandenspanning tot de druk die geldt voor maximale
belasting. Raadpleeg de bandenspanningstabel!
· Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet de kogel* en alle
bewegende delen in om onnodige slijtage te voorkomen.
· Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer de auto nog helemaal
nieuw is! Wacht hiermee totdat de auto ten minste 1000 kilometer
heeft gereden.
· Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel
zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere
versnelling en pas uw snelheid aan.
· Wanneer de auto bij warm weer zwaar belast wordt, kunnen de motor
en de versnellingsbak oververhit raken. Bij oververhitting slaat de
temperatuurmeter in het instrumentenpaneel tot in het rode gebied uit.
Breng de auto dan tot stilstand en laat de motor enkele minuten
afkoelen.
· Bij oververhitting schakelt de airconditioning zichzelf automatisch
tijdelijk uit.
· Bij oververhitting schakelt de versnellingsbak een ingebouwde
beschermingsfunctie in. Zie het displaybericht!
· Bij het gebruik van een aanhanger wordt de motor zwaarder dan
normaal belast.
· Rijd als veiligheidsmaatregel niet harder dan 80 km/h, ook al staat de
wetgeving in bepaalde landen een hogere snelheid toe.
· Het maximaal toelaatbare gewicht voor een ongeremde aanhanger
bedraagt 750 kg.
Rijden met een aanhanger
· Zet de keuzehendel bij het parkeren met een aanhanger altijd in stand P
(automatische versnellingsbak) of schakel een versnelling in (handge-
schakelde versnellingsbak). Gebruik wielblokken bij het parkeren op
steile hellingen.
Als u parkeert op steile hellingen, plaats dan altijd blokken onder de
wielen.
· Gebruik bij voorkeur geen aanhangers die zwaarder zijn dan 1200 kg
bij hellingspercentages van meer dan 12%. Bij hellingspercentages van
meer dan 15% ontraden wij het gebruik van een aanhanger.
Rijden met een aanhanger, automatische
versnellingsbak
· Trek bij het parkeren op hellingen eerst de handrem aan, voordat u de
keuzehendel in stand P zet. Zet bij het wegrijden op een helling eerst
de keuzehendel in de rijstand en haal de auto vervolgens van de
handrem.
· Kies op steile hellingen of in langzaam rijdend verkeer de juiste
lageversnellingsstand. Zo voorkomt u dat de automatische versnel-
lingsbak opschakelt. De versnellingsbakolie wordt dan minder warm.
· Als uw auto is uitgerust met een Geartronic-versnellingsbak, moet u
geen hogere handmatige versnelling inschakelen dan de motor
“aankan”. Rijden in hoge versnellingen is niet altijd zuinig.
N.B. Sommige modellen moeten worden uitgerust met een oliekoeler om
met aanhangers te rijden. Informeer daarom bij de dichtstbijzijnde Volvo-
dealer of er een oliekoeler nodig is, als u een trekhaak achteraf monteert.
101
0300171d
Rijden met een aanhanger
Niveauregeling
Als uw auto is uitgerust met automatische niveauregeling, neemt de
achtertrein tijdens het rijden altijd de juiste rijhoogte aan ongeacht de
belading. Wanneer de auto stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Dit is
volkomen normaal. Bij het wegrijden met lading wordt het niveau na enige
tijd rijden naar boven toe bijgesteld.
Maximaal toelaatbaar aanhanger- Aanbevolen
gewicht voor geremde aanhangers kogeldruk
0-1200 kg.................................................... 50 kg
1201-1600 kg.............................................. 75 kg
1601-1800 kg.............................................. 75 kg
N.B. De aangegeven maximaal toelaatbare aanhangergewichten zijn
door Volvo Car Corporation bepaald. Let erop dat er op grond van de
wetgeving voor motorvoertuigen in uw land verdere beperkingen van de
maximale aanhangergewichten en snelheden kunnen gelden. Het is
bovendien mogelijk dat de trekhaak gespecificeerd is voor hogere
gewichten dan het maximaal toelaatbare aanhangergewicht van de auto.
WAARSCHUWING!
Als u de vermelde aanbevelingen niet opvolgt, kan de combinatie van auto
plus aanhanger onbestuurbaar worden bij uitwijk- en remmanoeuvres,
met alle risico's van dien voor uzelf en de overige weggebruikers.
102
WAARSCHUWING!
Let op het volgende als uw auto is uitgerust
met de afneembare trekhaak van Volvo: Zorg
dat u de trekhaak hebt vergrendeld, voordat u
wegrijdt.
· De rode indicatorpen (zie de pijl in de
bovenstaande figuur) mag niet zichtbaar zijn.
· Zorg dat u de trekhaak met de sleutel hebt
vergrendeld.
Zie de beschrijving op pagina 104.
Vaste trekhaak (A)
Let erop dat u de veiligheidskabel altijd aan de
daarvoor bestemde bevestiging vastmaakt, zie
figuur!
Afneembare trekhaak (B)
Volg altijd nauwkeurig de montagevoorschrif-
ten op. Let erop dat u de veiligheidskabel altijd
aan de daarvoor bestemde bevestiging vast-
maakt, zie figuur!
Let er tevens op dat u de koppelpen
regelmatig schoonmaakt en invet. Maak
daarvoor gebruik van de aanbevolen vetsoort
met het art.nr. 8624203.
N.B. Het kan zijn dat er op uw auto een
trekhaak zit met een 13-polig contact dat u wilt
aansluiten op een aanhanger met een 7-polig
contact. Maak in dat geval alleen gebruik van
een originele adapterkabel van Volvo. Zorg dat
de kabel niet over de grond sleept.
3701780d
B
A
8901313d
Trekhaak
103
8902082d
Trekhaak
Afstand A op de
bovenstaande afbeelding:
Vast: 1152 mm
Afneembaar: 1152 mm
Maximale kogeldruk: 75 kg
8902083d
A
Afstand B op de
bovenstaande afbeelding:
Vast: 65 mm
Afneembaar: 65 mm
B
104
Verwijder de beschermkap.
Afneembare trekhaak, kogelsegment monteren
Pak het kogelsegment beet.
Duw het kogelsegment zover op de
koppelingspen dat het blokkeert.
N.B. De handgreep verschiet van stand!
Controleer of de indicatorpen (B)
ingeschoven is.
Draai de sleutel linksom in de vergrendelde stand.
Neem de sleutel uit het slot.
1
8902079M
OPEN
2
8902078M
LOCKED
6
8902076M
RED PIN (B)
NOT VISIBLE!
5
8902076M
PUSH TO
LOCK
4
8902075M
B
OPEN
3
8902074M
Steek de sleutel in het slot en draai de sleutel
rechtsom in de ontgrendelde stand.
Neem het kogelsegment en draai de handgreep
rechtsom in de vergrendelde stand. Laat de
handgreep weer los.
105
Afneembare trekhaak, kogelsegment demonteren
Pak het kogelsegment beet. Trek het kogel-
segment van de koppelpen. Houd de hand-
greep niet vast.
BELANGRIJK!
Het kogelsegment is alleen te vergrendelen
wanneer de rode pen niet zichtbaar is.
OPEN
1
8902078M
OPEN
2
8902074M
3
8902081M
Draai de sleutel linksom in de vergrendelde stand.
Neem de sleutel uit het slot.
Schuif de beschermkap over de koppelpen
zoals aangegeven op de afbeelding.
LOCKED
4
8902077M
5
8902080M
Steek de sleutel in het afneembare gedeelte en
draai de sleutel rechtsom in de ontgrendelde
stand.
Draai de handgreep rechtsom in de vergrendelde
stand en pak het kogelsegment beet.
106
Lading vervoeren
Bevestigingspunten van de lastdrager
Lading vervoeren
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra
accessoires die op de auto gemonteerd zijn
zoals een trekhaak (een kogeldruk van 75 kg bij
een aangekoppelde aanhanger), lastdragers,
skibox e.d. en het totaalgewicht van de
inzittenden. Het laadvermogen van de auto
wordt bovendien beïnvloed door het aantal
passagiers en hun gezamenlijke gewicht.
Lastdrager monteren
1. Zorg dat u de lastdrager in de juiste positie
aanbrengt (zie de aanduiding op de sticker
onder de dekkap).
2. Zorg dat de paspennen in de geleidegaten
(1) vallen.
3. Laat de tegenoverliggende bevestiging
voorzichtig op het dak neer.
4. Draai de draaiknop een stukje losser.
Duw de knop in de richting van de dakbe-
vestiging en zorg dat de haak in de
dakbevestiging onder de dekstrip vasthaakt.
5. Draai de lastdrager vast.
6. Zorg dat de paspennen van de overige
bevestigingen eveneens goed in de geleide-
gaten vallen.
7. Draai de lastdrager vast.
8. Controleer of de haak goed vastgrijpt in de
dakbevestiging.
9. Draai de draaiknoppen beurtelings enkele
slagen rechtsom, totdat ze allemaal stevig
vastzitten.
10. Klap de dekkap omlaag.
11. Controleer regelmatig of de draaiknop-
pen nog steeds stevig zijn aangedraaid.
Als u een lastdrager wilt
gebruiken
· Om schade aan de auto te voorkomen en op
een veilige manier lading op het dak te
vervoeren, adviseren wij u het gebruik van
de lastdragers die Volvo speciaal voor uw
auto ontwikkeld heeft.
· Controleer regelmatig of de lastdragers
en de lading goed vastzitten. Zet de lading
stevig vast met sjorbanden!
· Verdeel het gewicht van de lading gelijkma-
tig over de lastdragers. Leg de lading niet
diagonaal op de lastdragers! Zorg dat u de
zwaarste voorwerpen onderop legt.
· Houd er rekening mee dat de auto meer
wind vangt en daardoor meer brandstof
verbruikt, naarmate de omvang van de
lading toeneemt.
· Rijd rustig! Trek bij voorkeur niet te snel
op, rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
WAARSCHUWING!
De maximale dakbelasting is 100 kg inclusief
de lastdragers en een eventuele skibox. Bij
het vervoer van lading op het dak verschuift
het zwaartepunt en treden er wijzigingen op
in de rijeigenschappen van de auto.
Vloermatten
Volvo kan u vloermatten leveren die speciaal
voor uw auto zijn ontworpen. Zorg dat u deze
matten goed aanbrengt en vastzet aan de
bevestigingsklemmen. Zo voorkomt u dat ze
bij/onder de pedalen aan de bestuurderszijde of
elders in de auto klem komen te zitten.
1
1
8902060
m
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er
wijzigingen in de rijeigenschappen op.
107
Juiste lichtbundel voor rechts-
of linksrijdend verkeer
U kunt de lichtbundel van de koplampen
aanpassen om te voorkomen dat u tegenliggers
verblindt. Daarbij wordt de lichtopbrengst iets
lager.
Koplampen afplakken
Trek de mallen op de volgende pagina over (in
spiegelbeeld voor modellen met rechtse
besturing) en knip een stuk zelfklevend en
watervast materiaal zoals ondoorzichtige tape uit
langs de randen van de mallen. Breng de
afplaktape aan ten opzichte van de rechthoek in
het koplampglas. De referentiematen (X en Y)
dienen om de afstand te herleiden vanaf de
rechthoek tot aan de hoek van de afplaktape.
Meet de mallen na het overtrekken ter controle
nog eens op om te zorgen dat de lichtbundel
voldoende wordt afgedekt.
A. Lichtbundel voor linksrijdend verkeer
B. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer
Positie van de afplaktape op de koplampen (de bovenste afbeeldingen gelden voor halogeenlampen
en de onderste voor Bi-Xenonlampen).
3501716j
3501842m
X
X
Y
X
X
X
X
Y
Y
X
X
3501841m
Referentiematen voor Bi-Xenonlampen:
Mal 3. (1) = 93 mm, (2) = 37 mm
Referentiematen tot aan de rechthoek in het
koplampglas: (3) = 84 mm, (4) = 47 mm.
Mal 4. (5) = 101 mm, (6) = 37 mm
Referentiematen tot aan de rechthoek in het
koplampglas: (7) = 2 mm, (8) = 2 mm.
Referentiematen voor halogeenlampen:
Mal 1. (1) = 21 mm, (2) = 46 mm
Referentiematen tot aan de rechthoek in het
koplampglas: (3) = 158 mm, (4) = 39 mm.
Mal 2. (5) = 70 mm, (6) = 27 mm
Referentiematen tot aan de rechthoek in het
koplampglas: (7) = 22 mm, (8) = 39 mm.
Lichtbundel aanpassen
108
3501843
m
Afplakmallen voor halogeenlampen
De afplakmallen die bestemd zijn voor een model met linkse besturing moeten worden
gespiegeld voor een model met rechtse besturing.
Plak mal 1 op de linker koplamp bij een model met linkse besturing en op de rechter
koplamp bij een model met rechtse besturing.
Plak mal 2 op de rechter koplamp bij een model met linkse besturing en op de linker
koplamp bij een model met rechtse besturing.
Trek mal 1 en 2 over en meet ze ter controle nog eens op. Spiegel de mallen voor gebruik
op een model met rechtse besturing. Breng de mallen over op een stuk zelfklevend en
watervast materiaal en knip ze uit.
Lichtbundel aanpassen
109
3501844m
Afplakmallen voor Bi-Xenonlampen
De afplakmallen die bestemd zijn voor een model met linkse besturing moeten worden gespiegeld voor een model met rechtse besturing.
Plak mal 3 op de linker koplamp bij een model met linkse besturing en op de rechter koplamp bij een model met rechtse besturing.
Plak mal 4 op de rechter koplamp bij een model met linkse besturing en op de linker koplamp bij een model met rechtse besturing.
Trek mal 3 en 4 over en meet ze ter controle nog eens op. Spiegel de mallen voor gebruik op een model met rechtse besturing. Breng de mallen over op
een stuk zelfklevend en watervast materiaal en knip ze uit.
Lichtbundel aanpassen
110
Remsysteem/ABS/EBD
Als het remsysteem
defect is
Als er een storing in één van de remkringen
optreedt, kunt u de auto nog steeds remmen.
Trap in één keer hard op het rempedaal - dus niet
pompen. Wanneer één van de remkringen defect
is, moet u het rempedaal verder dan normaal
intrappen. Het pedaal voelt bovendien iets minder
stug aan. Ook moet u dan meer kracht uitoefenen
voor hetzelfde remmende vermogen.
De rembekrachtiging werkt alleen als de
motor draait.
Als de auto rijdt of wordt gesleept met uitge-
schakelde motor, dan dient u ongeveer 5 maal
meer druk uit te oefenen op het rempedaal.
Het rempedaal voelt stijf en hard aan.
Vocht op de remschijven en remvoeringen
kan de eigenschappen van de remmen
beïnvloeden!
Door opspattend water (bij hevige regenval, in
waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden
de onderdelen van het remsysteem nat. Het
vocht beïnvloedt de wrijvingseigenschappen
van de remvoeringen negatief, zodat u een
bepaalde verlenging van de aanspreekduur van
de remmen kunt merken. Trap het rempedaal
van tijd tot tijd lichtjes in, wanneer u lange
afstanden in de regen of in sneeuwbrij aflegt.
Doe dit ook voordat u de auto voor langere tijd
parkeert in dergelijke weersomstandigheden.
Op die manier verwarmt u de remvoeringen
zodat het vocht verdampt. Doe dit ook, wanneer
u meteen na een wasbeurt of in zeer vochtige of
koude weersomstandigheden wegrijdt.
Als de remmen zwaar belast worden
De remmen van de auto worden uitermate
zwaar belast, wanneer u in de Alpen of op
wegen met vergelijkbare niveauverschillen rijdt;
zelfs als u niet bijzonder hard op het rempedaal
trapt. Omdat de snelheid in dergelijke omstan-
digheden vaak laag is, worden de remmen niet
even goed gekoeld als bij het rijden op egale
wegen.
Om de remmen niet overmatig te belasten, moet
u geen gebruik maken van het rempedaal, maar
in plaats daarvan terugschakelen en tijdens het
klimmen en dalen dezelfde versnelling gebruiken
(handgeschakelde versnellingsbak). Op die
manier kunt u beter op de motor afremmen en
hoeft u het rempedaal slechts korte perioden te
gebruiken.
Let erop dat u de remmen van de auto zwaarder
belast, wanneer u met een aanhanger rijdt.
Anti-blokkeerrem-
systeem (ABS)
Het ABS-systeem (Anti-lock Braking System)
is ontworpen om te voorkomen dat de wielen
tijdens het remmen geblokkeerd raken.
Hierdoor kan tijdens het remmen een zo groot
mogelijke respons van het stuurwiel worden
verkregen. Het ABS-systeem zorgt ervoor dat
de auto beter bestuurbaar blijft om bijvoorbe-
eld obstakels te kunnen ontwijken. Het ABS-
systeem verbetert de totale remcapaciteit niet.
Als bestuurder hebt u echter wel meer controle
over de besturing van de auto, wat voor meer
veiligheid zorgt.
Wanneer u na het starten van de motor met de
auto wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h
hebt bereikt, gaat een kortstondige zelftest van
start die te horen en te voelen is. Als het ABS-
systeem actief is, treden er merkbare pulsaties
in het rempedaal op. Dit is volkomen normaal.
N.B. Om het ABS-systeem volledig te benutten
moet u het rempedaal volledig indrukken. Laat
het rempedaal niet los wanneer u pulseringen
van het ABS-systeem hoort en voelt. Oefen het
remmen op een geschikte plaats.
Het ABS-lampje licht op en blijft continu
branden:
· Gedurende twee seconden tijdens de start
om het systeem te controleren.
· Als het ABS-systeem is uitgeschakeld als
gevolg van een storing.
111
Remsysteem/ABS/EBD
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het
REMSYSTEEM en het ABS-systeem te-
gelijkertijd oplichten, kan er een storing zijn
opgetreden in het remsysteem. Als het rem-
vloeistofpeil in dat geval in orde is, moet u
de auto voorzichtig naar de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren.
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder
rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het
remvloeistofverlies.
Elektronische
remkrachtverdeling (EBD)
Het EBD-systeem (Electronic Brakeforce
Distribution) vormt een geïntegreerd onderdeel
van het ABS-systeem. Het EBD-systeem regelt
de remkracht op de achterwielen altijd zodanig
af dat de optimale remwerking wordt verkre-
gen. Wanneer het systeem de remkracht
afregelt, treden er merkbare pulsaties in het
rempedaal op.
Remkrachtverhoging, EBA
Het EBA-systeem (Emergency Brake Assistance)
vormt een geïntegreerd onderdeel van het
DSTC-systeem. Het EBA-systeem is dusdanig
geconstrueerd dat u, wanneer u krachtig moet
afremmen, altijd meteen het maximale remver-
mogen kunt afnemen. Het systeem registreert
het moment waarop u krachtig wilt afremmen
door de snelheid te meten waarmee u het
rempedaal bedient.
Het EBA-systeem is op alle snelheden actief en
kan om veiligheidsredenen niet buiten werking
worden gesteld.
Wanneer het EBA-systeem geactiveerd wordt,
zakt het rempedaal omlaag en kunt u het
maximale remvermogen van de auto afnemen.
Breng gedurende de totale remmanoeuvre
evenveel druk aan op het rempedaal. Het EBA-
systeem wordt uitgeschakeld, wanneer u de
druk van het rempedaal haalt.
112
Stabiliteitssysteem
Wanneer het stabiliteitssysteem actief is, kan
het lijken alsof de auto niet normaal reageert
op de stand van het gaspedaal.
Dit komt doordat het systeem de grip op het
wegdek registreert en de verschillende
deelsystemen van het stabiliteitssysteem
inschakelt.
De auto is uitgerust met STC (Stability and
Traction Control), stabiliteits- en tractieregel-
systeem of met DSTC (Dynamic Stability
and Traction Control), dynamisch stabiliteits-
en tractieregelsysteem.
Functie/systeem STC DSTC*
TC X X
SC X X
AYC X
Tractieregeling, TC (Traction Control)
De tractieregeling brengt de aandrijfkracht van
een slippend aandrijfwiel over op een aandrijf-
wiel dat niet slipt. Om de aandrijfkracht in een
dergelijke situatie te verhogen, kan het zijn dat u
het gaspedaal verder dan normaal moet intrappen.
Wanneer de tractieregeling actief is, kunt u een
pulserend geluid horen. Dit is volkomen
normaal. De tractieregeling is voornamelijk
actief op lage snelheden. U kunt de functie niet
uitschakelen.
Antispinregeling, SC (Spin Control)
De antispinregeling voorkomt dat de aange-
dreven wielen tijdens het optrekken doorslippen.
De regeling verhoogt de veiligheid op gladde
wegen. Bij het rijden met sneeuwkettingen of
bij het rijden in een diepe laag sneeuw of zand,
kan het handig zijn om de antispinregeling uit te
schakelen om zo de tractie te verhogen. U kunt
de regeling uitschakelen met de knop voor
STC/DSTC.
Antislipregeling, AYC (Active Yaw
Control)
De antislipregeling zorgt ervoor dat een of meer
wielen van de auto automatisch worden geremd
om de auto te stabiliseren als deze in de slip
dreigt te raken. Het rempedaal doet stugger aan
dan normaal en u hoort een pulserend geluid.
De antislipregeling is altijd actief. U kunt de
regeling dan ook niet uitschakelen.
* Extra in bepaalde landen
WAARSCHUWING!
Bij een beperking van de functionaliteit van
het STC- of DSTC-systeem kunnen de
rijeigenschappen van de auto zich wijzigen.
Wees altijd voorzichtig in bochten en op
gladde wegen.
113
1 - BLIS-camera, 2 - Controlelampje,
3 - BLIS-symbool
BLIS (Blind Spot Information System)
BLIS
BLIS is een informatiesysteem dat de bestuur-
der waarschuwt, wanneer er zich een voertuig
in de zogeheten dode hoek bevindt en in
dezelfde richting rijdt.
3603683r
“Dode hoeken” die BLIS in de gaten houdt
(afstand A = ca. 9,5 m, afstand B = ca. 3 m)
3603686j
A
B
Het systeem werkt het best in druk verkeer op
meerbaanswegen. BLIS is gebaseerd op digitale
cameratechniek. De cameras (1) zitten onder
de buitenspiegels.
Wanneer een camera een voertuig heeft
waargenomen in de dode hoek, gaat er een
controlelampje op het portierpaneel (2) branden.
Het lampje brandt continu om de bestuurder te
attenderen op het voertuig in de dode hoek.
N.B. Het lampje gaat branden aan die kant van
de auto waar het voertuig is waargenomen. Als
de auto aan weerszijden wordt ingehaald, gaan
dan ook beide lampjes branden.
BLIS is eveneens voorzien van een geïntegreer-
de functie die de bestuurder waarschuwt bij
fouten in het systeem. Als de camera’s van het
systeem bijvoorbeeld zijn afgedekt, knippert het
controlelampje voor BLIS en verschijnt er een
melding op het display van het instrumentenpa-
neel (zie de tabel op p. 115). Controleer de
cameralenzen in dat geval en maak ze zo nodig
schoon. U kunt het systeem tijdelijk uitschake-
len met een druk op de knop BLIS (zie p. 114).
Wanneer BLIS werkt
Het systeem werkt alleen bij snelheden hoger
dan 10 km/h.
Wanneer u inhaalt:
· Het systeem reageert als het snelheidsver-
schil tussen u en het ingehaalde voertuig
kleiner is dan 10 km/h.
Wanneer u wordt ingehaald:
· Het systeem reageert als het snelheidsver-
schil tussen u en het inhalende voertuig
kleiner is dan 70 km/h.
WAARSCHUWING!
· BLIS werkt niet in scherpe bochten.
· BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt.
· Een brede aanhanger achter de auto kan het
zicht ontnemen op andere voertuigen op
aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe
leiden dat BLIS geen voertuigen in dit
afgeschermde gebied kan waarnemen.
WAARSCHUWING!
Het systeem vormt slechts een aanvulling op
– geen vervanging voor – de aanwezige
buitenspiegels. De bestuurder moet altijd
oplettend en verantwoord blijven rijden. De
bestuurder is er verantwoordelijk voor dat er
op een veilige manier van rijstrook wordt
gewisseld.
114
BLIS (Blind Spot Information System)
Systeemfunctie bij daglicht en bij
donker
Daglicht
Bij daglicht reageert het systeem op de conto-
uren van omringende voertuigen. Het systeem
is geconstrueerd om motorvoertuigen zoals
auto’s, vrachtwagens, bussen en motorfietsen
waar te nemen.
Donker
Bij donker reageert het systeem op de koplam-
pen van omringende voertuigen. Als een
voertuig de koplampen niet heeft ontstoken, zal
het systeem dit voertuig niet kunnen waarne-
men. Dit houdt in dat het systeem bijvoorbeeld
niet reageert op een aanhanger achter een auto
of vrachtwagen, omdat daar geen brandende
koplampen op zitten.
Schoonmaken
BLIS werkt alleen optimaal, als de cameralen-
zen schoon zijn. U kunt de lenzen schoonma-
ken met een zachte doek of een vochtige spons.
Maak de lenzen voorzichtig schoon om krassen
te voorkomen.
BELANGRIJK!
De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze
van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg
ze nodig sneeuw van de lenzen af.
WAARSCHUWING!
· Het systeem reageert niet op fietsers en
bromfietsers.
· De BLIS-camera’s kunnen hinder
ondervinden van de aanwezigheid van
felle lichtbronnen of juist de afwezigheid
van lichtbronnen (wegenverlichting of
voertuigverlichting) bij ritten in het
donker. Het systeem kan uit de afwe-
zigheid van licht ten onrechte opmaken dat
de camera’s zijn afgedekt.
In beide gevallen verschijnt er een
displaytekst op het instrumentenpaneel.
Bij ritten in dergelijke omstandigheden
kunt u het systeem tijdelijk deactiveren
(zie de informatie in de rechter kolom).
Wanneer de displaytekst is verdwenen,
werkt het systeem weer optimaal.
· De BLIS-camera’s kennen dezelfde
beperkingen als het menselijk oog. Dit
houdt in dat ze bijvoorbeeld minder goed
“zien” bij hevige sneeuwval en dichte
mist.
BLIS deactiveren en heractiveren
· BLIS wordt automatisch geactiveerd,
wanneer u de auto op contact zet. De
controlelampjes op de portierpanelen lichten
driemaal op bij het op contact zetten.
· U kunt het systeem deactiveren door op de
knop BLIS te drukken die op het schakelaar-
paneel van de middenconsole zit (zie
bovenstaande afbeelding). De LED in de
knop dooft, wanneer het systeem uitge-
schakeld is. Er verschijnt bovendien een
displaytekst op het instrumentenpaneel.
· U kunt BLIS heractiveren door nogmaals op
de knop te drukken. De LED in de knop
licht vervolgens op, er verschijnt een nieuwe
tekst op het display en de controlelampjes op
de portierpanelen lichten driemaal op. Druk
op de knop READ (zie p. 37) om de
displaytekst te laten verdwijnen.
3603682r
115
BLIS (Blind Spot Information System)
Systeemteksten BLIS
De displayteksten verschijnen alleen, als de
contactsleutel in stand II staat (of als de motor
loopt) en BLIS actief is (de bestuurder heeft het
systeem niet gedeactiveerd).
Systeemstatus Displaytekst
BLIS buiten BLINDE-HOEKSYST.
werking SERVICE VEREIST
Rechter camera BLINDE-HOEKSYST.
afgedekt R CAMERA GEBLOK.
Linker camera BLINDE-HOEKSYST.
afgedekt L CAMERA GEBLOK.
Beide cameras BLINDE-HOEKSYST.
afgedekt CAMERAS GEBLOK.
BLIS BLINDE-HOEKINFO.
uitgeschakeld SYSTEEM UIT
BLIS BLINDE-HOEKINFO.
ingeschakeld SYSTEEM AAN
Beperkte BLINDE-HOEKSYST.
BLIS-functie FUNCTIE BEPERKT
116
117
Wielen en banden
Algemene informatie over wielen en banden 118
Bandenspanning 120
Slijtage, Wielen verwisselen, Reservewiel 121
Wielen verwisselen 122
118
Algemene informatie
7700444
Nieuwe banden
Let erop dat banden een beperkte houdbaarheidsda-
tum hebben. Na enkele jaren worden banden steeds
harder en ook de grip op het wegdek neemt stukje
bij beetje af. Kies als dat mogelijk is voor nieuwe
banden wanneer u ze gaat vervangen. Dit is zeker
belangrijk voor winterbanden. De week en het jaar
van productie worden aangegeven met 4 cijfers
(1502 betekent bijvoorbeeld dat de banden zijn
geproduceerd in week 15 van 2002).
Leeftijd van de banden
Alle banden die ouder zijn dan zes jaar moet u door
een vakman laten controleren, ook al zien ze er intact
uit. Dit omdat het materiaal waarvan banden
gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken wordt,
als banden zelden of nooit worden gebruikt. Daarbij
kan de werking van de banden worden aangetast, in
welk geval u de banden niet meer dient te gebruiken.
Dit geldt ook voor reservebanden, winterbanden en
banden die u voor toekomstig gebruik hebt
opgeslagen.
Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare
kenmerken van een band die ongeschikt is voor
gebruik.
De leeftijd van een band valt af te lezen uit de code
(zie afbeelding).
Algemene informatie over wielen en banden
Op alle autobanden staat een bepaalde aanduiding. Een voorbeeld van een
dergelijke aanduiding is 215/55R16 93W.
Deze aanduiding die door alle bandenfabrikanten wordt toegepast houdt
het volgende in:
215 de breedte van de band (mm).
55 de verhouding tussen de hoogte en breedte van de band in
procenten.
R staat voor radiaalband.
16 velgdiameter van de band in inch (")
93 de index van het draagvermogen van de band, in dit geval 650 kg.
W de index van de snelheidslimiet van de band die aangeeft dat de
band bestemd is voor snelheden tot en met 270 km/h.
Uw auto voldoet aan alle richtlijnen. Dit betekent dat niet mag worden
afgeweken van de afmetingen en prestatiewaarden die zijn vastgelegd in
het kentekenbewijs van de auto. De enige uitzondering op de regel betreft
het gebruik van winterbanden en spijkerbanden. De maat en snelheids-
classificatie van deze onderdelen mogen afwijken van de specificaties die
zijn vastgelegd in het kentekenbewijs. Als u banden met een andere maat
selecteert, mag u niet harder rijden dan de toegestane snelheden.
De volgende tabel bevat de meest gangbare snelheidsclassificaties:
Q 160 km/h, veel gebruikt voor spijkerbanden
T 190 km/h
H 210 km/h
V 240 km/h
W 270 km/h
Opmerking: dit zijn de maximum toegestane snelheden.
Bij het wisselen van banden: gebruik op alle vier de wielen hetzelfde type
band (radiaal), met dezelfde maat, van hetzelfde model en van hetzelfde
merk. Als u dat niet doet, bestaat de kans dat de rij-eigenschappen van de
auto veranderen. Overleg met uw dealer over de maten die beschikbaar zijn
voor uw auto. De toestand van het wegdek en de geldende snelheidslimiet
bepalen hoe hard u kunt rijden, niet de snelheidsclassificatie van de band.
119
Winterbanden
Voor alle auto’s zonder turbomotor adviseren wij winterbanden met de
maten 195/65 R15. Voor modellen met een turbomotor adviseren wij
winterbanden met de maten 205/55 R16.
Gebruik altijd winterbanden op alle vier wielen!
N.B. Neem contact op met uw Volvo-dealer voor advies over de beste
velgen en banden voor uw auto.
Spijkerbanden
Bespijkerde winterbanden moeten gedurende 500-1000 km rustig worden
ingereden, zodat de spijkers juist in de band komen te zitten. Zo gaan de
banden en vooral de "spikes" langer mee en maakt de auto minder lawaai.
Zorg dat de spijkerbanden altijd dezelfde draairichting hebben. Als u de
wielen van plaats verwisselt, moet u zorgen dat u ze aan dezelfde zijde van
de auto aanbrengt.
Houd rekening met het volgende: De wetgeving met betrekking tot het
gebruik van spijkerbanden kan van land tot land verschillen.
Sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen.
Dit geldt ook voor modellen met voorwielaandrijving.
Rijd niet onnodig op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de banden als de
sneeuwkettingen daardoor overmatig slijten.
Afsluitbare wielbout
Afsluitbare wielbouten zijn te gebruiken op zowel lichtmetalen als stalen
velgen.
Bij gebruik van afsluitbare wielbouten op stalen velgen met wieldoppen,
moet u de afsluitbare wielbout zo ver mogelijk van het ventiel aanbrengen.
Als u dat niet doet, is het niet mogelijk de wieldop te monteren.
BELANGRIJK!
Het is alleen toegestaan om sneeuwkettingen te gebruiken die door Volvo
zijn goedgekeurd. Gebruik van andere sneeuwkettingen kan schade aan
de auto veroorzaken.
Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwkettingen!
Maak nooit gebruik van sneeuwkettingen met zogeheten snelsluitingen,
omdat de ruimte tussen de schijfremmen en de wielen daarvoor te gering is.
Algemene informatie
120
Bandenspanning
WAARSCHUWING!
De enige goedgekeurde “speciale wielvelgen” zijn velgen die door
Volvo zijn gecontroleerd en een origineel Volvo-onderdeelnummer
hebben.
Rijeigenschappen en banden
De banden zijn van grote betekenis voor de rijeigenschappen van de auto.
Zowel het type, de maat als de bandenspanning zijn van grote invloed op
het rijgedrag van de auto. Wanneer u de banden verwisselt, moet u erop
letten dat de nieuwe banden op alle vier de wielen van hetzelfde type als de
oude zijn, dezelfde afmetingen hebben en van hetzelfde merk zijn. Volg
tevens de aanbevelingen voor de bandenspanning op.
De bandenspanning is belangrijk!
Controleer de bandenspanning regelmatig. De juiste spanning staat in de
nevenstaande tabel en op de sticker aan de binnenkant van de tankvulklep.
Als u met de verkeerde bandenspanning rijdt, is het rijgedrag van de
auto opvallend veel slechter en slijten de banden sterker.
Let erop dat de waarden in de tabel gelden voor koude banden (buitentem-
peratuur). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt
de spanning op. Omdat dit een volkomen normaal verschijnsel is, moet u
dan ook geen lucht laten ontsnappen wanneer u de spanning van warme
banden controleert. U moet de spanning echter wel verhogen als deze te
laag is.
Let erop dat de bandenspanning ook kan variëren al naar gelang de
omgevingstemperatuur. Controleer daarom de spanning in de buitenlucht,
als de banden koud zijn.
Bandenspanningstabel
Op de sticker aan de binnenzijde van de tankvulklep staat de juiste
bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en
snelheid.
1. Overige markten (niet VS, Canada)
1:1. Originele Volvo-banden
1:2. Reservebanden
2. Australië
8904041n
1:1
1:2
121
Wielen en banden
Compact reservewiel Temporary Spare
(bepaalde varianten en markten)
Het compacte reservewiel (“Temporary Spare”) mag alleen worden
gebruikt gedurende de korte tijd die nodig is om het normale wiel te
repareren of te vervangen.
Volgens de wet mag het reservewiel alleen tijdelijk worden gebruikt
als een band beschadigd is. Een wiel van dit type moet daarom zo
snel mogelijk door een normaal wiel worden vervangen.
Let er tevens op dat het compacte reservewiel in combinatie met normale
wielen andere rijeigenschappen kan veroorzaken.
De maximum snelheid met een “Temporary Spare” is 80 km/h.
N.B. Gebruik alleen het originele reservewiel dat bij de auto hoort!
Banden met andere maten kunnen uw auto beschadigen. Gebruik slechts
één reservewiel per keer.
7700312m
Wielen met slijtage-indicatoren
De slijtage-indicatoren bestaan uit smalle
ophogingen die dwars op het profiel staan en
een profieldiepte hebben die ca. 1,6 mm kleiner
is dan de rest van het bandloopvlak (de letters
TWI op de zijkant van de band geven aan dat de
band is uitgerust met slijtage-indicatoren).
Wanneer een band dusdanig versleten is dat de
profieldiepte nog slechts 1,6 mm bedraagt, zijn
de indicatoren duidelijk zichtbaar en moet u de
band zo spoedig mogelijk vervangen. Let erop dat een band met een
profieldiepte van 3-4 mm al beduidend minder grip op het wegdek heeft
bij sneeuw of regen en het water minder snel kan afvoeren.
Banden verwisselen (zomer/winter)
Wanneer u de zomerbanden vervangt door winterbanden of andersom,
moet u op de band noteren waar de band zat: bijv. L voor links en R voor
rechts enz.
N.B. Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben.
Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de
banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven
met een pijl op de zijkant van de band.
Als u de wielen verkeerd aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de
auto af en kunnen de banden sneeuw en drab minder goed afvoeren.
BELANGRIJK!
Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras, ongeacht
de vraag of de auto voorzien is van voorwiel- of achterwielaandrijving.
Neem ter controle contact op met de dichtstbijzijnde Volvo-dealer als er
onzekerheid bestaat.
Opslag
Bewaar de wielen liggend of hangend. Laat ze nooit rechtop staan.
122
Het reservewiel ligt onder de mat in de bagageruimte.
Vergeet niet de gevarendriehoek op te zetten.
· Trek de handrem aan en schakel de eerste versnelling in stand P voor
auto’s met automatische versnellingsbak. Plaats blokken voor en
achter de wielen die op de grond blijven staan.
· Auto's met stalen velgen hebben afneembare wieldeksels.
Gebruik een dikke schroevendraaier of vergelijkbaar gereedschap om
het deksel te verwijderen. Als u niet over gereedschap beschikt, kunt u
het deksel ook met de hand verwijderen. Draag altijd veiligheidshand-
schoenen. Bij het terugplaatsen van de wieldeksels: zorg dat de
ventielopening van het wieldeksel tegenover het ventiel van de
band ligt.
Wielen verwisselen
· Auto’s met aluminium velgen hebben verwijderbare wieldoppen.
Verwijder de wieldop met een dopsleutel.
· Draai de wielbouten 1/2-1 slag los met de dopsleutel. De moeren
worden linksom losgedraaid.
Er zijn twee krikpunten aan weerszijden van de auto. De krikpunten
zijn op de drempelpanelen gemarkeerd.
770
0
Wielbouten verwijderen
770
0
7700401r
123
· Houd de krik tegen de pen in het krikpunt zoals afgebeeld en draai de
voet van de krik naar beneden zodat de krik plat tegen de grond
aankomt.
· Controleer nogmaals of de krik juist is aangebracht aan de
hand van de afbeelding en dat de voet van de krik zich recht
onder het krikpunt bevindt.
· Breng de auto zover omhoog dat het wiel van de grond komt.
· Verwijder de wielbouten en het wiel.
WAARSCHUWING!
· Kruip nooit onder de auto als deze op de krik staat!
· De auto en de krik moeten op een stevige, horizontale onder-
grond staan.
· De originele krik dient alleen te worden gebruikt voor het
wisselen van het wiel. Overige werkzaamheden dienen te worden
uitgevoerd met werkplaatskrikken en assteunen onder het deel
van de auto dat omhoog wordt gebracht.
· Trek de handrem aan en schakel de eerste versnelling of
achteruitversnelling in stand P voor auto’s met automatische
versnellingsbak.
· Plaats blokken voor en achter de wielen die op de grond blijven
staan.
· Gebruik grote houten blokken of stenen.
· Zorg dat u de schroef van de krik altijd goed ingevet houdt.
Monteren
· Reinig de contactvlakken op het wiel en de naaf.
· Breng het wiel aan en draai de wielbouten vast.
· Breng de auto zover omlaag dat de wielen niet meer kunnen draaien.
Draai de bouten kruiselings en geleidelijk aan. Aanhaalmomenten:
140 Nm (14,0 kpm). Het is belangrijk dat de bouten met het juiste
aanhaalmoment worden aangedraaid. Het aanhaalmoment moet met
een momentsleutel worden gecontroleerd.
· Breng de wieldop aan.
· Schroef de krik weer volledig in elkaar, voordat u deze in de bagage-
ruimte teruglegt.
· Zorg dat de krik en de gereedschapstas stevig vastzitten en niet kunnen
gaan rammelen.
Wielen verwisselen
De krik dient als volgt te worden aangebracht
7700245d
7700244d
124
125
Zekeringen, gloeilampen vervangen
Zekeringen 126
Zekeringen in motorruimte 127
Zekeringen in de passagiersruimte
(achter de geluidsisolatie aan de bestuurderszijde) 128
Zekeringen in de passagiersruimte
(aan bestuurderszijde in de zijkant van het dasboard) 129
Zekeringen in de bagageruimte 130
Lampen vervangen 131
126
3703474d
Zekeringen
Om te vermijden dat het elektrische systeem
van de auto beschadigd raakt door kortsluiting
of overbelasting, worden alle elektrische
functies en componenten door een aantal
zekeringen beschermd.
De zekeringen zitten op vier verschillende
plaatsen in de auto:
1. Relais- en zekeringenkastje in de
motorruimte.
2. Zekeringenkastje in de passagiersruimte
(aan bestuurderszijde achter de
geluidsisolatie).
3. Zekeringenkastje in de passagiersruimte
(aan bestuurderszijde in de zijkant van het
dasboard).
4. Zekeringenkastje in de bagageruimte.
Als een elektrische component of functie niet
werkt, dan kan dit komen doordat de zekering
van het component tijdelijk was overbelast of is
doorgebrand. Raadpleeg het zekeringendiagram
om de betreffende zekering te lokaliseren. Trek
de zekering naar buiten en bekijk deze van opzij
om te kijken of het kromme draadje is doorge-
brand. Vervang met een nieuwe zekering van
dezelfde kleur en amperage.
Aan de binnenkant van het deksel aan de zijkant
van het dashboard zitten enkele reservezeke-
ringen.
U vindt er ook een zekeringtrekker waarmee u
de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen
en aanbrengen.
Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt,
dan is er een storing in het betreffende compo-
nent en dient u contact op te nemen met uw
Volvo-werkplaats.
127
Zekeringtrekker
Intacte zekering
Zekeringen in motorruimte
Geïntegreerd relais- en
zekeringenkastje in motorruimte
Het zekeringenkastje in de motorruimte biedt plaats aan
24 zekeringen. Let erop dat u een doorgebrande
zekering altijd vervangt door een nieuwe zekering met
dezelfde kleur en hetzelfde amperage. U vindt er ook
een aantal reservezekeringen.
Nr Ampère
1. ABS ...................................................... 30
2. ABS ...................................................... 30
3. – ..............................................................
4. Standverwarming (extra) ...................... 25
5. Verstralers (extra) ................................. 20
6. Startmotorrelais .................................... 35
7. Ruitenwissers ....................................... 25
8. – ..............................................................
9. Brandstofpomp ..................................... 15
10. Bobines (benzine), regeleenheid motor
(ECM), injectoren (diesel),
brandstofdrukregelaar ........................... 20
Doorgebrande zekering
16
20
14
18
15
19
17
21
9
4
2
1
3
6
5
8
7
12
10
11
13
3703757m
11. Gaspedaalsensor (APM),
A/C-compressor, ventilator
elektronicakastje ................................... 10
12. Regeleenheid motor (ECM) (benzine),
injectoren (benzine),
luchtmassameter (benzine) ................... 15
luchtmassamater (diesel) ........................ 5
13. Regeleenheid gasklep, magneetklep ..... 10
14. Lambdasonde (benzine) ....................... 20
15. Verwarming carterventilatie,
magneetkleppen, spoel gloeibougies
(diesel) .................................................. 10
16. Dimlicht (links) .................................... 20
17. Dimlicht (rechts) ................................... 20
18. ..............................................................
19. Regeleenheid motor (ECM) voeding
(benzine), motorrelais ............................. 5
20. Stadslichten ........................................... 15
21. ..............................................................
128
Het zekeringenkastje in de passagiersruimte
biedt plaats aan 38 zekeringen. De zekeringen
bevinden zich achter het luikje aan de korte kant
van het dashboard. U vindt er ook een aantal
reservezekeringen.
8. Contactslot, SRS-systeem, motor-
regeleenheid (ECM), deactivering
SRS passagierszijde (PACOS),
elektronische startblokkering
(IMMO) .............................................. 7,5
9. OBDII, verlichtingsdraaiknop (LSM),
stuurhoeksensor (SAS), stuurregeleen-
heid (SWM) ............................................ 5
10. Audiosysteem ....................................... 20
11. Versterker audiosysteem ...................... 30
12. RTI-display ........................................... 10
13. Telefoon .................................................. 5
14. - 38 –. .......................................................
Nr Ampère
1. Elektrisch bediende bestuurdersstoel ..... 25
2. Elektrisch bediende passagiersstoel ..... 25
3. Ventilator klimaatregeling ..................... 30
4. Regeleenheid rechter voorportier.......... 25
5. Regeleenheid linker voorportier ........... 25
6. Interieurverlichting plafond (RCM),
bovenste elektronische regeleenheid
(UEM) .................................................. 10
7. Schuifdak .............................................. 15
Zekeringen in de passagiersruimte (aan bestuurderszijde in de zijkant van het dasboard)
22
24
23
21
29
27
28
26
25
9
8
7
19
18
17
16
4
5
6
3
2
13
14
15
12
11
38
36
37
33
34
35
31
32
20
1
10
30
3701482D
Sticker in deksel van relais- en zekeringkastje
aan zijkant dashboard met daarop positie en
amperage
129
3703457r
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14 15
16
17
18
19 20
21 22 23
24
25 26
27
28
29
30
Dit kastje biedt plaats aan 36 zekeringen. De
zekeringen zitten achter de geluidsisolatie aan
de linkerzijde. Let erop dat u een doorgebrande
zekering altijd vervangt door een nieuwe
zekering met dezelfde kleur en hetzelfde
amperage. U vindt er tevens een aantal reserve-
zekeringen.
Nr Ampère
1. Stoelverwarming, rechterzijde .............. 15
2. Stoelverwarming, linkerzijde ................ 15
3. Claxon .................................................. 15
4. – ..............................................................
5. – ..............................................................
6. Reservepositie ........................................
7. Reservepositie ........................................
8. Sirene alarmsysteem ............................... 5
9. Voeding remlichtschakelaar .................... 5
10. Instrumentenpaneel (DIM), klimaat-
regeling (CCM), standverwarming,
elektrisch bediende bestuurdersstoel ..... 10
11. Elektrische aansluiting voor en
achterin .................................................. 15
12. ..............................................................
13. Reservepositie ........................................
14. Koplampwissers ................................... 15
15. ABS, STC/DSTC ................................... 5
16. Bi-Fuel, elektronische stuurbekrach-
tiging (ECPS), Bi-Xenon,
koplamphoogteverstelling .................... 10
17. Mistlicht linksvoor .............................. 7,5
18. Mistlicht rechtsvoor............................. 7,5
19. Reservepositie ........................................
20. Reservepositie ........................................
21. Regeleenheid transmissie (TCM),
blokkering achteruitversnelling (M66) .. 10
22. Groot licht, links ................................... 10
23. Groot licht, rechts ................................. 10
24. ..............................................................
25. ..............................................................
26. Reservepositie ........................................
27. Reservepositie ........................................
28. Elektrisch bediende passagiersstoel,
audiosysteem .......................................... 5
29. Reservepositie ........................................
30.
BLIS ....................................................... 5
30. Reservepositie ........................................
31. Reservepositie ........................................
33. Vacuümpomp ........................................ 20
34. Sproeierpomp, koplampwissers ........... 15
35. ..............................................................
36. ..............................................................
Zekeringen in de passagiersruimte (achter de geluidsisolatie aan de bestuurderszijde)
130
9
7
6
8
12
4
3
5
3703477d
101112
28
14
27
13
37
38
222021
23
3029
2524 26
18171516 19
32 36353433
31
Zekeringen in de bagageruimte
De zekeringen zitten achter de bekleding aan de
linkerzijde. Let erop dat u een doorgebrande
zekering altijd vervangt door een nieuwe
zekering met dezelfde kleur en hetzelfde
amperage.
Nr Ampère
1. Achteruitrijlicht ..................................... 10
2. Stadslichten/verlichting achter, mist-
lampen, verlichting bagageruimte,
kentekenplaatverlichting, LED’s in
remlichten ............................................. 20
3. Accessoires (AEM) .............................. 15
4. Reservepositie ........................................
5. Elektronica (REM) ............................... 10
6. Cd-wisselaar, tv, RTI ........................... 7,5
7. Trekhaak (30-voeding) ......................... 15
8. Elektrische aansluiting bagageruimte ... 15
9. Achterportier, rechts: Ruitbediening,
blokkering ruitbediening ...................... 20
10. Achterportier, links: Ruitbediening,
blokkering ruitbediening ...................... 20
11. Reservepositie ........................................
12. Reservepositie ........................................
13. Verwarming dieselfilter ........................ 15
14. ..............................................................
15. Reservepositie ........................................
16. Reservepositie ........................................
17. Accessoires audiosysteem ...................... 5
18. Reservepositie ........................................
19. Omklapbare hoofdsteun ....................... 15
20. Trekhaak (15-voeding) ......................... 20
21. Reservepositie ........................................
22. ..............................................................
23. AWD ................................................... 7,5
24. FOUR-C SUM .................................... 15
25. ..............................................................
26. Parkeerhulp............................................. 5
27. Hoofdzekering: Trekhaak, FOUR-C,
parkeerhulp ........................................... 30
28. Centrale vergrendeling (PCL) .............. 15
29. Aanhangerverlichting, links: Achter-
lichten, richtingaanwijzer ...................... 25
30. Aanhangerverlichting, rechts:
Remlichten, mistachterlicht,
richtingaanwijzer .................................. 25
31. Hoofdzekering: Zekering 37,38 ........... 40
32. ..............................................................
33. ..............................................................
34. ..............................................................
35. ..............................................................
36. ..............................................................
37. Achterruitverwarming .......................... 20
38. Achterruitverwarming .......................... 20
131
Lampen vervangen
3500534d
Algemene informatie
Op pagina 166 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
Gloeilampen en puntverlichting van een
bijzonder type of lampen die alleen in een
werkplaats te vervangen zijn:
· Algemene interieurverlichting aan het
plafond
· Plafondverlichting
· Leeslampjes
· Verlichting dashboardkastje
· Richtingaanwijzer, buitenspiegels
· “Approach”-verlichting, buitenspiegels
· Derde remlicht
· Bi-Xenonlampen
BELANGRIJK!
Raak het glas van gloeilampen nooit met
blote vingers aan. De vetten en oliën op uw
vingers kunnen door de hitte verdampen.
Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waar-
door deze al snel kapotgaat.
WAARSCHUWING!
Als een auto is voorzien van Bi-Xenon-
koplampen, moet u alle werkzaamhe-
den aan de lamp door een erkende
Volvo-werkplaats laten uitvoeren.
Omdat Bi-Xenonkoplampen voorzien
zijn van een ontstekingsgedeelte dat een
hoge spanning opwekt, moet u er voor-
zichtig mee omgaan.
132
3500903d
Gloeilamp stadslicht vóór*
· Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
· Draai de kap voor het groot licht linksom
los.
· Verwijder de gloeilamp en de houder.
Vervang de gloeilamp.
· Druk de gloeilamp met de houder in positie
terug.
· Controleer of de nieuwe gloeilamp brandt.
· Draai de afdekking weer vast. Het opschrift
“TOP” moet naar boven wijzen!
Lampen vervangen
Gloeilamp groot licht/dimlicht
Vervang de gloeilampen van de koplampen
vanuit de motorruimte.
· Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
· Open de motorkap.
· Verwijder de afdekking door deze linksom
te draaien (1).
· Trek de connector (2) los.
· Haal de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts, zodat deze loslaat en haal de klem
vervolgens naar buiten toe omlaag (3).
· Trek de lamp naar buiten en vervang deze
door een nieuwe (4).
· Plaats de lamp (1). Dit kan maar op één
manier.
3500535d
2
3
4
1
3500536d
3
1
TOP
4
2
· Druk de veerklem omhoog en iets naar links,
zodat deze in de pal vast komt te zitten (2).
· Druk de connector (3) in positie terug.
· Schroef de afdekking op zijn plaats terug.
;
De aanduiding “TOP” moet aan de boven-
zijde zitten (4)!
133
Lampen vervangen
Gloeilampen achterlichten
vervangen
De gloeilampen van de achterlichten zijn
allemaal vanuit de bagageruimte te bereiken.
· Schakel alle lichten uit en draai de contacts-
leutel in stand 0.
· Ontgrendel het kofferdeksel en klap de
zijwand open om bij de gloeilampen te komen.
De gloeilampen rechtsachter zijn eenvoudiger
te bereiken, als u, voordat u de zijwand open-
klapt, de bagageband zo ver mogelijk uittrekt.
De gloeilampen bevinden zich in een afneem-
bare lamphouder die is bevestigd met twee
borgpennen.
Ga als volgt te werk om een gloeilamp te
vervangen:
· Druk de pennen naar elkaar toe om de
lamphouder uit het lamphuis te verwijderen.
· Vervang de kapotte gloeilamp door een
nieuw exemplaar.
Positie van gloeilampen in achterlamphuis
1: Parkeerlicht
2: Achterlicht/mistachterlic ht
3: Richtingaanwijzer
4: Achteruitrijlicht
5: Zijmarkeringslicht
4
3
1
2
5
3501688d
Gloeilamp richtingaanwijzer
vooraan vervangen
· Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
· Druk met een schroevendraaier de pasnok in
en trek het lamphuis in zijn geheel naar buiten.
· Duw de borgveer omlaag en koppel de
connector van het lamphuis los.
· Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
· Haal de gloeilamp uit de lamphouder door de
lamp in te drukken en deze tegelijkertijd
linksom te draaien.
· Breng een nieuwe gloeilamp in de lamphou-
der aan en plaats de lamphouder in het
lamphuis terug.
· Sluit de connector op de lamphouder aan.
· Schakel het contact in en controleer of de
nieuwe gloeilamp brandt.
· Duw het lamphuis weer in positie terug en
controleer of het stevig vastzit.
3500893d
Buitenzijde van de auto, linkerzijde
· Duw de lamphouder weer in positie.
· Klap de zijwand weer op en zet deze vast.
N.B. Als de displaytekst “Lampstoring”/
“Controleer remlicht” na vervanging van de
defecte gloeilamp niet verdwijnt, moet u contact
opnemen met een Volvo-erkend reparateur om
de storing te laten verhelpen.
N.B. De gloeilampen van de remlicht-LED
moeten worden vervangen door een Volvo-
werkplaats.
134
Gloeilamp mistlampen voor
vervangen
N.B. Raak het glas van de gloeilampen nooit
met de vingers aan.
· Schakel alle lichten uit en draai de contacts-
leutel in stand 0.
· Draai de lamphouder iets naar links.
· Verwijder de gloeilamp en breng een
nieuwe lamp aan.
· Breng de nieuwe lamp aan. (Het profiel van
de lamphouder past in de voet van de lamp).
· Plaats de lamphouder terug door deze iets
naar rechts te draaien. Zorg dat het opschrift
“TOP” omhoogwijst!
Lampen vervangen
3500894d
3500889d
3500903d
Gloeilamp breedtelichten/
parkeerlichten vervangen
· Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
· Draai de kap voor het groot licht linksom
los.
· Verwijder de gloeilamp en de houder.
Vervang de gloeilamp.
· Druk de gloeilamp met de houder in positie
terug.
· Controleer of de nieuwe gloeilamp brandt.
· Draai de afdekking weer vast. Het opschrift
“TOP” moet naar boven wijzen!
Gloeilamp
zijrichtingaanwijzers
vervangen
· Zet het voorportier halfopen.
· Steek een hand achter het voorspatbord en
duw de lamp naar buiten. Laat de kabels in
de lamphouder zitten.
· Draai de lamphouder een kwartslag linksom
en trek hem recht naar buiten toe.
· Trek de defecte gloeilamp recht naar buiten toe.
· Vervang de gloeilamp en druk deze recht
naar binnen.
135
3500916d
Kentekenplaatverlichting
vervangen
· Schakel alle lichten uit en draai de contacts
leutel in stand 0!
· Draai de schroef los met een schroe-
vendraaier.
· Verwijder voorzichtig het complete
lamphuis en trek het naar buiten.
· Draai de connector linksom en trek de
gloeilamp naar buiten.
· Vervang de gloeilamp.
· Plaats de connector terug en draai deze
rechtsom.
· Plaats het complete lamphuis terug en draai
de schroef vast.
Lampen vervangen
Instapverlichting voorstoelen
vervangen
De instapverlichting bevindt zich onder het
dashboard aan de passagierszijde en de
bestuurderszijde. Ga als volgt te werk om de
verlichting te vervangen:
· Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
· Verwijder de defecte gloeilamp en breng
een nieuwe gloeilamp aan.
· Controleer of de gloeilamp werkt en plaats
het lamphuis terug.
3500871d
3500888D
Instapverlichting
achterstoelen vervangen
· Steek een schroevendraaier tussen het
lamphuis en de portierbekleding en verdraai de
schroevendraaier iets, zodat het lamphuis
loskomt.
· Haal de connector van het lamphuis los en
neem vervolgens het lampglas van het
lamphuis door de twee nokjes op de zijkan-
ten naar buiten te duwen.
· Trek de kapotte gloeilamp naar buiten en
breng een nieuw exemplaar aan.
· Plaats de verwijderde onderdelen vervol
gens in omgekeerde volgorde terug.
136
Lampen vervangen
Gloeilamp verlichting make-
upspiegel vervangen
· Steek een schroevendraaier achter het
lampglas en verdraai deze iets, zodat het
lampglas loskomt.
· Haal de gloeilamp naar buiten en vervang
deze.
· Duw het lampglas weer terug en controleer
of het goed vastzit.
3500891d
Gloeilamp zijmarkeringslicht
vervangen
· Duw het complete lamphuis naar achteren
en verwijder het.
· Probeer het lampelement met uw vingers los
te peuteren. Gebruik anders een stuk
hardplas tic of een stokje om de lak niet te
beschadigen.
· Draai de lamphouder linksom en trek deze
naar buiten.
· Vervang de gloeilamp.
· Duw de lamphouder weer naar binnen en
draai deze rechtsom.
· Plaats het lamphuis en duw het weer in
positie in de carrosserie.
3501378m
Gloeilamp bagageruimte
vervangen
De verlichting bevindt zich aan de linker- en
rechterzijde van de bagageruimte. Ga als volgt
te werk om de verlichting te vervangen:
· Breng een schroevendraaier aan en verdraai
deze iets, zodat het lamphuis loskomt.
· Verwijder de defecte gloeilamp en breng
een nieuwe lamp aan.
· Controleer of de gloeilamp werkt en duw
het lamphuis in positie terug.
3500918d
Plaats de schroevendraaier en draai
137
Onderhoud en Service
Roestwering 138
Lakschade inspecteren en herstellen 139
Wassen 140
Volvo Service 143
Motorkap, Motorruimte 145
Diesel 147
Motorolie 148
Koelvloeistof 150
Remvloeistof, Stuurbekrachtiging, Sproeiervloeistof 151
Onderhoud van de accu 152
Wisserbladen vervangen 154
138
Roestwering
Roestwering - controleren en bijwerken
Uw Volvo heeft een grondige en complete roestwerende behandeling
gekregen in de fabriek. Aan de buitenkant, bijvoorbeeld op het onderstel,
werd een dik, slijtvast roestwerend middel gespoten en aan de binnenkant
van de langsdragers, de holle ruimten en de gesloten profielen werd een
dunnere, penetrerende roestwerende vloeistof aangebracht.
U kunt de roestwering van de auto als volgt onderhouden:
· Houd de auto schoon! Spuit de onderdelen van het chassis*, het
onderstel en de spatbordranden met een hogedrukspuit schoon. Houd
bij het wassen de hogedrukspuit ten minste 30 cm van gelakte delen!
· Laat de roestwering regelmatig controleren en bijwerken.
* Wieldraagarmen, verbindingsstangen, veerbokken en veerbeenschotels.
De roestwering van de auto hoeft normaal gesproken pas na ongeveer
8 jaar te worden nabehandeld. Laat de auto daarna om de 3 jaar een
nabehandeling ondergaan. Laat u hierin assisteren door uw Volvo-
werkplaats.
Roestwering bijwerken
Als u de roestwering zelf wilt bijwerken, moet u zorgen dat het te behandelen
gebied schoon en droog is. Spoel, was en droog de auto zorgvuldig.
Gebruik een spuitbus of breng het middel met een kwastje op.
Er zijn twee soorten roestwerend middel verkrijgbaar:
a) dun (kleurloos), voor zichtbare plaatsen
b) dik, voor slijtplekken op het onderstel en in de wielkasten
U kunt de middelen op de volgende plaatsen aanbrengen:
· zichtbare lasnaden en paneelverbindingen (dunne vloeistof)
· onderstel en wielkast - dikke vloeistof
· portierscharnieren (dunne vloeistof)
· scharnieren en slotpal van de motorkap (dunne vloeistof)
Wanneer u klaar bent met de behandeling, kunt u het teveel aan roestwerend
middel verwijderen met een doek die u hebt bevochtigd met het aanbevo-
len reinigingsmiddel.
Onderdelen van de motor en de veerpootbevestigingen in de motorruimte
zijn in de fabriek behandeld met een kleurloos roestwerend middel op
wasbasis. Dit middel is tegen normale wasmiddelen bestand zonder dat
het middel daarbij oplost of de beschermend werking afneemt. Als u de
motor echter wast met zogeheten aromatische oplosmiddelen zoals
terpentine of thinner (en dan met name middelen die geen emulgatoren
bevatten) moet de waslaag na het reinigen worden vernieuwd. Uw Volvo-
dealer heeft dergelijke wassen op voorraad.
139
Lakschade herstellen
8100503A
Zo nodig afplakken
Lak
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom
regelmatig worden gecontroleerd. Lakschade
moet u meteen herstellen om roestvorming te
voorkomen. De meest voorkomende soorten
lakschade die u zelf kunt herstellen zijn:
· minder grote steenslagplekken en krassen,
· beschadiging van de spatbordranden en de
drempelbalken
Bij reparatiewerkzaamheden aan het
lakwerk moet de auto schoon zijn en de
omgevingstemperatuur hoger dan +15 °C.
Kleurcode
Zorg dat u de juiste lakkleur hebt. De kleurcode
staat op het typeplaatje in de motorruimte.
0300048A
2. KG
1.
KG
KG
KG
VOLVO CAR CORP.
MADE IN
SWEDEN
Minder grote steenslag-
plekken en krassen
Benodigdheden:
· Grondlak (primer) in een bus
· Lak in een bus of een zogeheten bij-tippen
· Kwastje
· Afplaktape
· Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een
intacte laklaag over is, volstaat het om na
verwijdering van het vuil de ontbrekende
lak aan te brengen.
Als de sleenslagplek echter wel tot het
blanke plaatwerk is doorgedrongen, moet u
als volgt te werk gaan:
· Plak een stuk afplaktape over het beschadig-
de gebied heen. Trek de tape weer van de
lak af om zoveel mogelijk lakresten te
verwijderen (afbeelding 1).
· Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om
en breng met een fijn kwastje of een lucifer
(afbeelding 2) aan.
· Wanneer de grondlak droog is, brengt u de
lak aan met een kwastje.
· Zorg dat de lak goed is doorgeroerd en
breng meerdere dunne lagen aan. Laat de lak
tussen elke laag drogen.
· Krassen kunt u op dezelfde manier herstel-
len, zij het dat u de onbeschadigde lak het
beste met afdektape kunt beschermen (zie
afbeelding 3).
· Wacht enkele dagen en rond de werkzaam-
heden af door de bijgewerkte lak op te
poetsen. Gebruik daarvoor een zachte doek
en wees zuinig met de schuurpasta.
Erwijder eventuele lakresten met een stuk tape
Kleurcode
140
WAARSCHUWING!
Na het wassen: test altijd de remmen om er zeker van te zijn dat de
werking van de remmen niet is aangetast door vocht en corrosie. Trap
tijdens het rijden bij regen of natte sneeuw af en toe lichtjes op de het
rempedaal om de remvoeringen op te warmen en te drogen. Doe dit
ook bij het starten onder zeer vochtige of koude weersomstandigheden.
Wassen
Was de auto regelmatig!
Was de auto zodra deze vuil geworden is. Dit is met name’s winters van
belang, omdat strooizout en vocht al snel aanleiding kunnen geven tot
corrosie.
Was de auto als volgt:
· Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel van de auto (wielkasten,
spatbordranden e.d.).
· Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil los te weken.
· Als u gebruikt maakt van een hogedrukspuit:
Houd bij het wassen de hogedrukspuit ten minste 30 cm van de
carrosserie. Spuit niet direct op de sloten.
· Gebruik een spons en veel water met of zonder schoonmaakmiddel.
· Gebruik bij voorkeur handwarm water (maximaal 35 °C) en geen
heet water.
· Als het vuil uiterst hardnekkig is, kunt u de auto met een ontvettings-
middel voor koude toepassingen wassen. Zorg in dat geval dat de auto
op een spoelplaat met afvoerscheiding staat. Als u een ontvettingsmiddel
voor koude toepassingen gebruikt, moet u zorgen dat de auto niet in
direct zonlicht staat. De lak mag evenmin warm zijn geworden als
gevolg van blootstelling aan zonlicht of onder invloed van de uitgestra-
alde motorwarmte. Zonlicht en warmte kunnen blijvende schade aan
de lak veroorzaken. Vraag uw Volvo-werkplaats om advies.
· Droog de auto af met een schoon en zacht stuk zeemleer.
· Reinig de wisserbladen met een handwarme zeepoplossing.
Geschikt schoonmaakmiddel:
Autoshampoo.
Let op het volgende:
Verwijder vogelpoep zo snel mogelijk van de lak.
Vogelpoep bevat stoffen die de lak aantasten en snel doen verkleuren.
Deze verkleuring kan niet worden weggepoetst.
WAARSCHUWING!
Was de motor niet wanneer deze nog warm is. Brandgevaar!
Kunststof exterieuronderdelen
Voor het reinigen van kunststof exterieuronderdelen wordt een speciaal
reinigingsmiddel geadviseerd dat verkrijgbaar is bij de Volvo-dealer.
Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen.
141
Wassen
Interieur reinigen
Behandeling van vlekken op stoffen bekleding
De Volvo-dealer heeft een speciaal reinigingsmiddel voor stoffen
bekleding. Andere reinigingsmiddelen kunnen de brandvertragende
eigenschappen van de bekleding aantasten.
BELANGRIJK!
Scherpe voorwerpen en klittenband kunnen de stoffen bekleding be-
schadigen.
Automatische wasstraten
Een automatische wasstraat vormt een eenvoudige en gemakkelijke
manier om de auto te wassen. Let er echter op dat een wasbeurt in een
automatische wasstraat nooit een vervanging vormt voor een goede
wasbeurt met de hand.
De borstels van de wasautomaat kunnen niet overal even goed bijkomen.
Tijdens de eerste maanden van een nieuwe auto, raden wij u aan de auto
alleen met de hand te wassen.
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto op en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet en u
deze extra bescherming wilt bieden zoals net voor het begin van de
winterperiode. Normaal gesproken hoeft u de auto pas na een jaar te
poetsen. Was kunt u eerder aanbrengen. Was de auto schoon en droog
hem zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen/de was aanbrengt.
Verwijder asfalt- en teervlekken met de speciale asfaltverwijderaar van
Volvo of met terpentine.
De hardnekkiger vlekken kunt u verwijderen met een speciaal voor
autolak bestemde fijne schuurpasta (“rubbing compound”). Poets de lak
eerst op en behandel deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm.
Volg de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel preparaten
bevatten zowel poetsmiddel als was.
U kunt de auto beter niet in direct zonlicht poetsen of in de was zetten.
Behandeling van vlekken op leren bekleding
Voor vuile leren bekleding wordt u geadviseerd gebruik te maken van de
speciale reinigingsmiddelen die bij de Volvo-dealer verkrijgbaar zijn.
Behandel leren bekleding een- tot tweemaal per jaar met de leerverzor-
gingsset van Volvo. Gebruik nooit sterke oplosmiddelen. Dergelijke
middelen kunnen bekleding van textiel, vinyl en leer beschadigen.
Behandeling van vlekken op kunststof interieuronderdelen en -
panelen
Voor het reinigen van interieuronderdelen en -panelen van kunststof wordt
een speciaal reinigingsmiddel geadviseerd, dat verkrijgbaar is bij de Volvo-
dealer. Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit sterke vlekken-
middelen.
Veiligheidsgordels reinigen
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en dan met name het
textielreinigingsmiddel dat bij de Volvo-dealer verkrijgbaar is. Zorg dat de
gordel droog is, voordat deze weer wordt opgerold.
142
Buitenspiegels en voorste zijruiten met
waterafstotende laag (extra) schoonmaken
Gebruik nooit producten zoals autowas, ontvettingsmiddelen e.d. op de
spiegels of de ruiten, omdat ze afbreuk kunnen doen aan de waterafsto-
tende eigenschappen.
Wees voorzichtig bij het schoonmaken om krassen op het glas te voor-
komen.
Om schade aan het glas te voorkomen moet u voor het verwijderen van
ijs alleen een krabber van kunststof gebruiken.
De waterafstotende laag staat bloot aan natuurlijke slijtage.
N.B. Om de waterafstotende eigenschappen te behouden, wordt
geadviseerd de behandeling te vernieuwen met een nabehandelingsmid-
del dat verkrijgbaar is bij Volvo-dealers. Gebruik het middel de eerste
keer na drie jaar en daarna ieder jaar.
Wassen
143
Volvo Service
Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze uitvoerig getest. De auto
werd nogmaals gecontroleerd naar de normen van Volvo Car Corpora-
tion, net voordat de auto aan u werd geleverd.
Volvo Serviceprogramma
Om steeds van de grote betrouwbaarheid en veiligheid van uw Volvo
gebruik te kunnen maken moet u de bepalingen van het Volvo Servicepro-
gramma opvolgen zoals omschreven in het Garantie- en Serviceschema.
Wij raden u aan om service- en reparatiewerkzaamheden altijd door een
Volvo-werkplaats te laten uitvoeren. Uw Volvo-werkplaats beschikt over
het juiste personeel, het speciale gereedschap en de benodigde werkplaats-
handboeken, waardoor een zo hoog mogelijke servicekwaliteit wordt
gewaarborgd. Uw Volvo-werkplaats gebruikt altijd originele vervangings-
onderdelen. Het Volvo Serviceprogramma is ontwikkeld voor normale
omstandigheden.
BELANGRIJK!
Voor de geldigheid van de garantie is het van belang dat u het
Garantie- en Serviceboekje controleert en de aanwijzingen opvolgt.
Volvo Service
Service of montage van accessoires
De service of montage van accessoires die zijn aangesloten op het
elektrische systeem van de auto kan alleen worden uitgevoerd met
speciaal ontwikkelde elektronische apparatuur. Neem daarom altijd
contact op met uw Volvo-dealer, voordat u een begin maakt met service-
werkzaamheden aan het elektrische systeem.
Vastlegging van voertuiggegevens
Er kunnen één of meer computers op uw Volvo zitten die gedetailleerde
informatie kunnen opslaan. Deze informatie is bestemd voor onderzoek ter
verbetering van de veiligheid en het opsporen van storingen in de
autosystemen. De informatie kan gegevens bevatten over (maar niet
beperkt zijn tot) zaken als het gebruik van de veiligheidsgordel door de
bestuurder en passagier(s), gegevens over de werking van verschillende
autosystemen en -modules en informatie over de status van de motor,
gasklep, besturing, remmen en andere systemen.
Deze informatie kan tevens gegevens bevatten over de rijstijl van de
bestuurder. Dergelijk omvat (zonder beperkt te zijn tot) zaken als de
rijsnelheid, het gebruik van het rem- of gaspedaal en de stuuruitslag. De
genoemde informatie kan tijdens het rijden, tijdens een aanrijding of bij
een bijna-ongeluk worden vastgelegd.
Volvo Car Corporation zal de opgeslagen informatie niet zonder uw
toestemming vrijgeven. Volvo Car Corporation kan echter op last van de
landelijke wetgeving gedwongen worden om bepaalde informatie te
verstrekken.
Voor de rest geldt dat alleen Volvo Car Corporation en de erkende Volvo-
dealers de informatie kunnen uitlezen en gebruiken.
144
WAARSCHUWING!
Het ontstekingssysteem van de auto wekt zeer hoge spanningen op!
De spanning van het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk!
Raak bougies, bougiekabels of bobines niet aan, wanneer de motor
draait of het contact is ingeschakeld!
Zet contact af bij:
· het aansluiten van motortestapparatuur;
· het vervangen van onderdelen van het ontstekingssysteem zoals de
bougies, de bobine, de verdelerkap, de bougiekabels e.d.
Volvo Service
7700243d
Let op het volgende, voordat u met de
werkzaamheden begint:
Accu
· Zorg dat de accukabels op de juiste manier zijn aangesloten en stevig
vastzitten.
· Ontkoppel de accu nooit, wanneer de motor draait (bij het vervangen
van de accu).
· Gebruik nooit een snellader voor het opladen van de accu. Zorg dat de
accukabels zijn ontkoppeld tijdens het opladen.
Milieuzorg
De accu bevat een zuur dat zowel giftig als corrosief is. Het is om die
reden van belang dat u de accu op een milieuvriendelijke manier hanteert.
Neem hiervoor contact op met uw Volvo-dealer.
Omhoogbrengen van de auto
Als u de auto met een garagekrik omhoogbrengt, moet u de krik tegen de
voorzijde van de motordraagarm aanbrengen. Zorg dat de spatplaat onder
de motor niet beschadigd raakt. Let erop dat u de krik dusdanig aanbrengt,
dat de auto er niet vanaf kan glijden. Maak altijd gebruik van steunbokken
of vergelijkbare hulpmiddelen.
Als u de auto met een tweekoloms hefbrug omhoogbrengt, moet u zorgen
dat de voorste en achterste dragerarmen onder de hefpunten bij de
drempelkokers komen te zitten. Zie afbeelding.
145
Motorkap, motorruimte - autos met stuur links
WAARSCHUWING!
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt!
Motorkap openen
Trek aan de ontgrendelingshandgreep links
onder het dashboard. U hoort dat de slotpal
losschiet. Steek uw hand recht boven de grille
onder de voorkant van de motorkap om de
hendel van de slotpal omhoog te duwen. Open
de motorkap.
...druk de pal omhoog en open de motorkap
Trek aan de handgreep...
8200092d
Motorruimte
1. Expansiereservoir, koelsysteem
2. Vultuit, motorolie
3. Peilstok, motorolie
4. Reservoir koppelings-/remvloeistof
5. Accu (in bagageruimte)
6. Gegevensplaatje
7. Radiateur
8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof
9. Luchtfilter
10. Reservoir sproeiervloeistof
11. Hoofdzekeringenkastje
12. Geïntegreerd relais- en zekeringenkastje
WAARSCHUWING!
Elektrische motorkoelventilator:
De motorkoelventilator kan blijven draaien
of automatisch weer starten na het afzetten
van de motor!
10
7
8
1
3
2
12
11
6
2000305d
9
4
5
2b
146
Motorkap, motorruimte - autos met stuur links
WAARSCHUWING!
Elektrische motorkoelventilator:
De motorkoelventilator kan blijven draaien
of automatisch weer starten na het afzetten
van de motor!
WAARSCHUWING!
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt!
Motorkap openen
Trek aan de ontgrendelingshandgreep links
onder het dashboard. U hoort dat de slotpal
losschiet. Steek uw hand recht boven de grille
onder de voorkant van de motorkap om de
hendel van de slotpal omhoog te duwen. Open
de motorkap.
....druk de pal omhoog en open de motorkap
Trek aan de handgreep...
8200095d
Motorruimte
1. Expansiereservoir, koelsysteem
2. Vultuit, motorolie
3. Peilstok, motorolie
4. Reservoir koppelings-/remvloeistof
5. Accu (in bagageruimte)
6. Gegevensplaatje
7. Radiateur
8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof
9. Luchtfilter
10. Reservoir sproeiervloeistof
11. Hoofdzekeringenkastje
12. Geïntegreerd relais- en zekeringenkastje
10
7
8
1
3
2
12
11
6
2000306d
9
5
2b
4
147
Diesel
Brandstofsysteem
Dieselmotoren zijn bijzonder gevoelig voor verontreiniging. Maak
daarom alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschap-
pijen die aan de gespecificeerde brandstofkwaliteit voldoen (zie
pagina 164). Gebruik nooit diesel van twijfelachtige kwaliteit. De
belangrijkste oliemaatschappijen leveren ook speciale dieselbrandstof
voor de winter. Bij lage temperaturen is deze brandstof aanzienlijk
dunner, waardoor de kans dat het brandstofsysteem door uitvlokking
vervuild raakt, veel kleiner is.
Wanneer u ervoor zorgt dat het brandstofpeil in de brandstoftank steeds
behoorlijk hoog blijft, is het gevaar voor condensatie in de tank kleiner.
Voorkom dat er op gelakte oppervlakken wordt gemorst. Als u hebt
gemorst, moet u het betreffende oppervlak met water en zeep reinigen.
Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Bij morsen het gebied met
water en zeep schoonwassen.
Leeggereden de tank
Wanneer u de tank hebt leeggereden, zijn er geen speciale maatregelen
nodig.Het brandstofsysteem wordt automatisch ontlucht, als u de
contactsleutel ca. 60 seconden lang in stand II laat staan voordat u een
nieuwe startpoging doet.
Condenswater uit brandstoffilter aftappen
Om motorstoringen tegen te gaan, wordt in het brandstoffilter het
condenswater van de brandstof gescheiden. Houd u voor het aftappen van
het condenswater aan de in uw Service- en Garantieboekje aangegeven
servicebeurten. Ook wanneer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is
gebruikt, moet er worden afgetapt.
BELANGRIJK!
Maak geen gebruik van de volgende
dieselolie-achtige brandstoffen:
speciale toevoegingen (dopes), scheepsolie,
stookolie, RME (biodiesel) of plantaardige
olie. Dergelijke brandstoffen voldoen niet
aan de kwaliteitsnormen die Volvo stelt en
geven aanleiding tot verhoogde slijtage en
motorschade die niet worden gedekt door de
garanties van Volvo.
148
Motorolie
Olie verversen en oliefilter
vervangen
Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken met
een hogere kwaliteit dan aangegeven. Voor
ritten onder ongunstige omstandigheden
adviseert Volvo u een oliesoort te gebruiken met
een hogere kwaliteit dan de sticker in de
motorruimte vermeldt (zie p. 161).
Ongunstige
rijomstandigheden
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
· met een caravan of aanhanger achter de auto
· in bergachtig gebied
· op hoge snelheden
· in temperaturen lager dan -30 °C of hoger
dan +40 °C
· Doe dat ook bij korte ritten (over afstanden
kleiner dan 10 km) bij lage temperaturen
(onder 5 °C). In dergelijke omstandigheden
kunnen de olietemperatuur en het oliever-
bruik abnormaal toenemen.
Houd voor het verversen van de olie en het
vervangen van het oliefilter de intervallen aan
die staan aangegeven in het Service- en
garantieboekje.
Als blijkt dat het oliepeil te laag is, moet u verse
olie bijvullen met dezelfde kwaliteit en viscosi-
teit als de olie in de motor.
Bij een nieuwe auto is het ook belangrijk om
het oliepeil te controleren, voordat de olie voor
de eerste keer volgens schema moet worden
ververst.
Het Service- en garantieboekje geeft aan bij
welke kilometerstand u dat moet doen.
Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te
controleren. De beste meting wordt verkregen
bij een koude motor vóór de start. Meteen na
het afzetten van de motor krijgt u een verkeerd
resultaat. De peilstok geeft dan een te laag peil
aan, omdat de olie geen tijd heeft gehad om
terug te lopen naar het oliecarter.
BELANGRIJK!
Gebruik altijd olie van de aanbevolen kwaliteit
(zie sticker in motorruimte).
Controleer het oliepeil vaak en ververs de olie
regelmatig.
Wanneer u olie gebruikt van minder goede
kwaliteit dan wordt voorgeschreven of
wanneer u met een te laag oliepeil rondrijdt,
raakt de motor beschadigt.
2200315d
149
IMG-203460
Motorolie
Oliepeil controleren bij een koude
motor:
· Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
· Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
· Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij
totdat de olie dichter bij het MAX-streepje
dat het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie
pagina 161-162 voor de aan te houden hoe-
veelheid.
Oliepeil controleren bij een warme motor:
· Parkeer de auto op een vlakke ondergrond,
zet de motor af en wacht ten minste 10 tot
15 minuten zodat de olie terug in het carter
kan lopen.
· Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat meten.
· Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
· Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij
totdat de olie dichter bij het MAX-streepje dat
het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie pa-
gina 161-162 voor de aan te houden hoeveel-
heid.
De olie moet binnen het gemarkeerde gebied op
de peilstok staan.
WAARSCHUWING!
Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk,
omdat er gevaar voor brand bestaat.
BELANGRIJK!
Vul nooit meer olie bij dan tot aan het MAX-
streepje. Het olieverbruik kan toenemen, als
u teveel olie in de motor giet.
150
Koelvloeistof
Koelvloeistof, peil controleren en bijvullen
Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Het is belangrijk dat u
verhouding tussen koelvloeistof en water afstemt op de heersende
weersomstandigheden. Vul het reservoir nooit alleen met schoon water.
Het gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer het percentage
koelvloeistof te laag is als wanneer het te hoog is.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen kwaliteit voor
vloeistoffen en oliën op pagina 160.
BELANGRIJK!
Het is uitermate belangrijk dat u een koelvloeistof met roestwerende
eigenschappen gebruikt volgens de aanbevelingen van Volvo. Een
nieuwe auto is voorzien van koelvloeistof die bestand is tegen tempe-
raturen tot ca. –35 °C.
Controleer de koelvloeistof regelmatig!
De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expan-
siereservoir staan. Vul koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onder het
MIN-streepje is gezakt.
BELANGRIJK!
De motor mag alleen draaien met een goed gevuld koelsysteem.
De temperaturen kunnen plaatselijk hoog oplopen, wat schade
(scheurvorming) aan de cilinderkop kan veroorzaken.
WAARSCHUWING!
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als u moet bijvullen terwijl
de motor op bedrijfstemperatuur is, moet u langzaam de dop van het
expansiereservoir losdraaien om de overdruk te laten ontsnappen.
151
Remvloeistof, Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof, Sproeiervloeistof
Sproeiervloeistofreservoir
De sproeiers van de voorruit en de koplampen
staan allemaal in verbinding met hetzelfde
vloeistofreservoir. Zie de aan te houden
hoeveelheden en de aanbevolen kwaliteit voor
vloeistoffen en oliën op pagina 160.
Giet tijdens de wintermaanden antivries in het
reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in
de pomp, het reservoir en de slangen bevriest.
Tip: Maak bij het bijvullen van sproeiervloeistof
ook meteen de wisserbladen schoon.
3601948d
Sproeiervloeistofreservoir
Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
De rem- en koppelingsvloeistof zitten in hetzelfde
reservoir
1
. De vloeistof moet tussen het MIN-
en MAX-streepje staan. Controleer het peil
regelmatig. Ververs de remvloeistof om de twee
jaar of iedere tweede geplande servicebeurt.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de
aanbevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën
op pagina 160.
N.B. De remvloeistof dient ieder jaar te worden
ververst als de auto onder zware remomstandig-
heden wordt gebruikt, zoals bijvoorbeeld in de
bergen of in tropische klimaten met een hoge
vochtigheidsgraad.
1
Positie verschilt op auto met linkse of rechtse
besturing.
5200678d
ADD
FULL
Reservoir voor
stuurbekrachtigingsvloeistof
Controleer het peil bij iedere servicebeurt. U
hoeft de vloeistof niet te verversen. De vloeistof
moet tussen het ADD- en FULL-streepje staan.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de
aanbevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën
op pagina 160.
N.B. Als er een storing in de stuurbekrachtiging
optreedt (of als de stroom is weggevallen en u de
auto wilt wegslepen), blijft de auto bestuurbaar.
Let er echter op dat de auto in dat geval veel
zwaarder stuurt dan normaal, zodat u meer
moeite moet doen om het stuurwiel te verdraaien.
Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof
Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
WAARSCHUWING!
Als de remvloeistof onder het MIN-
streepje van het reservoir staat, mag u
niet verder rijden voordat u remvloeistof
hebt bijgevuld. Controleer tevens de
152
Onderhoud van de accu
· Controleer alle accucellen. Verwijder de
celdoppen met een schroevendraaier. Elke
cel heeft zijn eigen MAX-streepje.
· Vul zo nodig bij met gedestilleerd water tot
aan het MAX-streepje.
· Vul nooit meer vloeistof bij dan tot aan het
MAX-streepje (A).
BELANGRIJK!
Gebruik altijd gedestilleerd of gedeïoniseerd
water (accuwater).
· Draai de celdoppen stevig vast.
Onderhoud van de accu
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen, de weersomstandigheden e.d.
zijn van invloed op de levensduur en de
werking van de accu. Herhaaldelijk gebruik
van de standverwarming en soortgelijke grote
stroomverbruikers bij korte ritten kan ertoe
leiden dat de accu uitgeput raakt en startproble-
men opleveren.
Let op het volgende om de accu in optimale
staat te houden:
· Controleer regelmatig of het peil van de
accuvloeistof in orde is (A).
N.B. Hoe vaker de accu ontladen raakt, des
te minder lang gaat de accu mee.
3100063d
A
Symbolen:
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie
het instructieboekje dat bij
de auto hoort.
Bewaar accu’s buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
WAARSCHUWING!
Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de start-
kabels, is voldoende om de accu tot ontploffing
te brengen. Accu’s bevatten tevens zwavel-
zuur, wat ernstige verwondingen door etsing
kan veroorzaken. Als u accuzuur in de ogen
krijgt, of op uw huid of uw kleren morst,
moet u meteen met grote hoeveelheden water
spoelen. Neem onmiddellijk contact op met
een arts, als u accuzuur in de ogen krijgt.
153
3100181
m
Onderhoud van de accu
A
B
A. Accu zonder afdekking
B. Accu met afdekking
Accu vervangen
Accu verwijderen:
· Zet de auto van het contact en neem de sleutel
uit.
· Wacht ten minste 5 minuten, voordat u een
van de elektrische aansluitingen aanraakt (zo
kan de informatie in de elektrische systemen
van de auto worden opgeslagen in de ver-
schillende regeleenheden).
· Draai de bouten uit de borgklem die over de
accu heen zit en verwijder de klem.
· Klap het kunststof deksel over de minpool
van de accu open of schroef de afdekking
van de accu los.
· Koppel de minkabel los.
· Haal de onderste console los waarmee de
accu vastzit.
· Koppel de pluskabel los nadat u een eventu-
eel kunststof deksel opzijgeklapt hebt.
· Til de accu uit de auto.
Accu aanbrengen:
· Til de accu op zijn plaats.
· Breng de onderste console aan en schroef
deze vast.
· Sluit de pluskabel aan, druk een eventueel
kunststof deksel vast en klap het omlaag.
· Sluit de minkabel aan en klap een eventueel
kunststof deksel omlaag.
· Breng het kunststof deksel of de dekplaat
over de accu heen aan.
· Zorg dat de ontluchtingsslang op de juiste
manier is aangesloten tussen de accu en de
afvoeropening in de carrosserie.
· Breng de borgklem over de accu heen aan
en draai de bouten vast.
WAARSCHUWING!
Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de startka-
bels, is voldoende om de accu tot ontploffing
te brengen. Accu’s bevatten tevens zwavel-
zuur, wat ernstige verwondingen door etsing
kan veroorzaken. Als u accuzuur in de ogen
krijgt, of op uw huid of uw kleren morst,
moet u meteen met grote hoeveelheden water
spoelen. Neem onmiddellijk contact op met
een arts, als u accuzuur in de ogen krijgt.
154
Wisserbladen vervangen
Wisserbladen voorruit
vervangen
· Klap de wisserarm naar buiten en pak het
wisserblad vast.
· Druk op de geribde borgveren op het
wisserblad en til het blad uit de arm.
· Monteer het nieuwe blad door de instructies
in omgekeerde volgorde uit te voeren en
controleer of het blad stevig vastzit.
N.B. Het wisserblad aan de bestuurderszijde is
langer dan het blad aan de passagierszijde.
3603056d
155
Specificaties
Type-aanduidingen 156
Maten en gewichten 157
Motorspecificaties 158
Hoeveelheden 160
Brandstof 163
Katalysator en wielophanging 165
Elektrisch systeem 166
156
Specificaties
Type-aanduidingen
Wanneer u contact opneemt met de Volvo-dealer
of vervangende onderdelen of accessoires wilt
bestellen, kan het handig zijn als u de typea-
anduiding, het chassisnummer en het motor-
nummer bij de hand hebt.
1. Sticker voor standverwarming.
2. Type- en modeljaaraanduiding alsmede
chassisnummer.
3. Type-aanduiding, onderdeel- en serienum-
mer van de motor.
4. Motoroliesticker* met de kwaliteit en
viscositeit van de te gebruiken olie.
5. Type-aanduiding en serienummer van de
versnellingsbak
a: Handgeschakelde versnellingsbak
b: Automatische versnellingsbak AW
6. Type-aanduiding, chassisnummer, maxi-
maal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor lak
en bekleding en typegoedkeuringsnummer.
* Bepaalde motorvarianten
AISIN
SERIALNO
MADE
AW
INJAPAN
CO
LTD
P1208632
T100001 3,77
M56L
YV1LS5502N2000327
1234567
Ohtk jdtr
Ehdfjljl ncy
Mgdh ytegf
BFDRYOIHV
HFGJJFFOI
HFGDOIHV
Gfdr urtvb
Seyj tu
Fkfu
Fkfu
Seyj tu
0300387d
KG
1.
2.
KG
KG
VOLVOCARCORP.
KG
SWEDEN
MADEIN
50-42LE
B5254S
157
0300047A
KG
KG
KG
1.
KG2.
VOLVO CAR CORP.
SWEDEN
MADE IN
1
2
3
4
Gewichten
Bij het rijklaar gewicht is het gewicht van de bestuurder, dat van de
brandstoftank die voor 90% gevuld is en dat van de resterende oliën/
vloeistoffen e.d. inbegrepen.
Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires zoals een
trekhaak (en de kogeldruk daarvan bij gebruik van een aanhanger (zie
tabel)), lastdragers, skibox e.d. zijn van invloed op de laadcapaciteit en
zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht.
Toelaatbare belasting (zonder bestuurder) = Totaalgewicht – Rijklaar
gewicht. Zie de positie van de sticker op pagina 156.
1. Max. totaalgewicht
2. Maximaal treingewicht
(auto + aanhanger)
3. Max. voorasdruk
4. Max. achterasdruk
Max. belasting, ........................................................zie registratiepapieren
Max. dakbelasting ......................................................................... 100 kg
Maximaal aanhangergewicht ....................................................... 1800 kg
Waarschuwing!
Afhankelijk van de belading van de auto en het zwaartepunt van de
lading treden er wijzigingen in de rijeigenschappen op.
Maten en gewichten
Maten
Lengte ................................................................ 482 cm
Breedte ............................................................... 183 cm
Hoogte ............................................................... 145 cm
Wielbasis ........................................................... 279 cm
Spoorbreedte vóór ............................................. 158 cm
Spoorbreedte achter ........................................... 156 cm
158
Motorspecificaties
2.0T BIFUEL 2.4 2.4 2.5T 2.4T
CNG
Motortype B5204T5 B5244SG B5244S B5244S2 B5254T2 B5244T4
a
Vermogen* (kW bij omw/s) 132/92 103/97 125/98 103/75 154/83 162/83
AWD - - - - - -
(pk bij omw/min) 180/5500 140/5800 170/6000 140/4500 210/5000 220/5000
AWD - - - - - -
Motorkoppel* (Nm bij omw/s) 240/30-83 192/75 225/75 220/55 320/25-75 285/33-83
AWD - - - - - -
(kpm bij omw/min) 24,5/1850-5000 19,6/4500 23,0/4500 22,5/3300 32,6/1500-4500 35,7/2100-4000
AWD - - - - - -
Aantal cilinders 5 5 5 5 5 5
Cilinderboring (mm) 81 83 83 83 83 83
Slaglengte (mm) 77 90 90 90 93,2 90
Cilinderinhoud (dm
3
of liter) 1,98 2,44 2,44 2,44 2,52 2,44
Compressieverhouding 9,5:1 10,3:1 10,3:1 10,3:1 9,0:1 8,5:1
Bougies:
Elektrodeafstand (mm) 0,7 1,2 1,2 1,2 0,7 0,7
Aanhaalmoment (Nm) 28 30 30 30 30 28
a
Thailand, Maleisië
* Vermogen en koppel conform de EU-richtlijn 80/1269/EEG. Voor benzinemotoren wordt bij een dergelijke test benzine met een octaangetal
van 98 (RON) gebruikt.
Zie de type-aanduiding die in de motorruimte geslagen is (Type-aanduidingen pagina 156, punt 3) ter controle van het motortype dat in de auto ligt.
159
Motorspecificaties
T6 2,9 D5 2.4D
Motortype B6294T B6294S2 D5244T D5244T2
Vermogen* (kW bij omw/s) 200/87 144/87 120/67 96/67
AWD----
(pk bij omw/min) 272/5200 196/5200 163/4000 130/4000
AWD----
Motorkoppel (Nm bij omw/s) 380/30-83 280/65 340/29-50 280/29-50
AWD----
(kpm bij omw/min) 38,8/1800-5000 28,6/3900 34,7/1750-3000 28,6/1750-3000
AWD----
Aantal cilinders 6 6 5 5
Cilinderboring (mm) 83 83 81 81
Slaglengte (mm) 90 90 93,2 93,2
Cilinderinhoud (dm
3
of liter) 2,92 2,92 2,40 2,40
Compressieverhouding 8,5:1 10,3:1 18,0:1 18,0:1
Bougies:
Elektrodeafstand (mm) 0,7 3x1,2 - -
Aanhaalmoment (Nm) 30 25 - -
* Vermogen en koppel conform de EU-richtlijn 80/1269/EEG. Voor benzinemotoren wordt bij een dergelijke test benzine met een octaangetal
van 98 (RON) gebruikt.
Zie de type-aanduiding die in de motorruimte geslagen is (Type-aanduidingen pagina 156, punt 3) ter controle van het motortype dat in de auto ligt.
160
Hoeveelheden
Vloeistof Systeem Hoeveelheid Aanbevolen kwaliteit
Versnellingsbakolie Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56/M58) 2,1 liter Versnellingsbakolie
1
: MTF 97309
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 2,0 liter
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 7,2 liter Versnellingsbakolie
1
: JWS 3309
Automatische versnellingsbak (GM4T65) 12,7 liter Versnellingsbakolie
1
: Dexron III G
Koelvloeistof Benzinemotoren zonder turbo 8,0 liter Koelvloeistof met corrosiewerende dope aangelengd met
Benzinemotoren met turbo 9,0 liter water (zie verpakking). Thermostaat opent bij:
Dieselmotoren 12,5 liter benzinemotoren, 90 °C; dieselmotoren 82 °C.
Airconditioning Compressorolie 180-200 gram
2
PAG
Koudemiddel 500-600 gram
2
R134a (HFC134a)
Remvloeistof 0,6 liter DOT 4+
Stuurbekrachtiging Systeem: 0,9 liter Stuurbekrachtigingsvloeistof: WSS M2C204-A of een
waarvan in reservoir 0,2 liter soortgelijk product met dezelfde specificaties.
Reservoir voor Variant met koplampsproeiers 4,5 liter Bij vorst wordt u geadviseerd een door Volvo aanbevolen
sproeiervloeistof hogedruksproeiers 6,4 liter antivries aangelengd met water te gebruiken.
Brandstoftank Zie het hoofdstuk over brandstof op pagina 163 voor de
inhoud van de tank.
1
Om schade aan de versnellingsbak te voorkomen moet u de aanbevolen kwaliteit versnellingsbakolie gebruiken en geen verschillende merken
met elkaar vermengen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats voor service, als er een andere oliesoort werd gebruikt.
2
Het gewicht hangt af van het motortype. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor de juiste gegevens.
Overige vloeistoffen en smeermiddelen
161
Hoeveelheden
BELANGRIJK!
Gebruik altijd een oliesoort met de voorge-
schreven kwaliteit en viscositeit.
Neem contact op met de dichtstbijzijnde er-
kende Volvo-werkplaats voor service, als er
een andere olie werd gebruikt dan voorge-
schreven.
Gebruik geen toevoegingen (dopes). Ze kun-
nen de motor beschadigen.
2200293
v
Viscositeitsdiagram
Motorolie
Ongunstige rijomstandigheden
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
· met een caravan of aanhanger achter de auto
· in bergachtig gebied
· op hoge snelheden
· in temperaturen lager dan -30°C of hoger dan
+40°C
· doe dat ook bij korte ritten (over afstanden
kleiner dan 10 km) bij lage temperaturen
(onder 5°C)
In dergelijke omstandigheden kunnen de
olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal
toenemen.
Kies een volsynthetische motorolie bij
ongunstige rijomstandigheden. Ze bieden de
motor extra bescherming.
Volvo adviseert olieproducten van
.
162
Hoeveelheden
Motorolie
1
Inclusief hoeveelheid in filter
2
Thailand, Maleisië
Motortype Bij te vullen hoeveelheid Hoeveelheid
1
/liter
tussen MIN – MAX
2.0T B5204T5 1,2 5,5
2.4 B5244S
2.4 B5244S2
2.4T B5244T4
2
2.5T B5254T2
1
Inclusief hoeveelheid in filter
Wanneer de nevenstaande sticker in de
motorruimte zit (zie p. 156 voor de positie),
geldt het volgende.
Oliekwaliteit: ACEA A1/B1
Viscositeit: SAE 5W-30
Bij ritten onder ongunstige omstandigheden
ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken.
Wanneer de nevenstaande sticker in de motorru-
imte zit (zie p. 156 voor de positie), geldt het
volgende.
Oliekwaliteit: ACEA A5/B5
Viscositeit: SAE 0W-30
Oliesticker Oliesticker
Motortype Bij te vullen hoeveelheid Hoeveelheid
1
/liter
tussen MIN – MAX
BIFUEL B5244SG 1,2 5,5
T6 B6294T 1,5 6,6
2.9
1
Inclusief hoeveelheid in filter
Wanneer de nevenstaande sticker in de
motorruimte zit (zie p. 156 voor de positie),
geldt het volgende.
Oliekwaliteit: ACEA A3/B3/B4
Viscositeit: SAE 5W-30
Oliesticker
Motortype Bij te vullen hoeveelheid Hoeveelheid
1
/liter
tussen MIN – MAX
2.4D D5244T2 2,0 6,5
D5 D5244T
B6294S2
163
Brandstof
1
De emissiewaarden zijn afhankelijk van de brandstofkwaliteit. Ze kunnen daarom afwijken van de aangegeven waarden bij gebruik van
een brandstofsoort die voldoet aan andere normen dan die Volvo adviseert.
Motortype Versnellingsbak Verbruik in Uitstoot van kooldioxide Tankinhoud
liter/100 km
1
(CO
2
) in g/km in liter
2.4 B5244S2 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 8,9 212 70
Automatische versnellingsbak(AW55-51) 9,6 229
2.4 B5244S Handgeschakelde vijfversnellingsbak(M56) 9,0 214 70
Automatische versnellingsbak(AW55-51) 9,7 232
2.0T B5204T5 Handgeschakelde vijfversnellingsbak(M56) 9,0 214 80
Automatische versnellingsbak(AW55-51) 9,8 234
2.5T B5254T2 Handgeschakelde vijfversnellingsbak(M56) 9,2 219 80
Automatische versnellingsbak(AW55-51) 10,0 239
AWD Automatische versnellingsbak(AW55-51) 10,5 252 72
2.4 B5244SG Bi-Fuel Handgeschakelde vijfversnellingsbak(M56) 9,2 220 30
3
Automatische versnellingsbak(AW55-50) 9,9 242
D5 D5244T Handgeschakelde vijfversnellingsbak(M56) 6,5 172 70
Automatische versnellingsbak(AW55-50) 7,7 204 70
2.4D D5244T2 Handgeschakelde vijfversnellingsbak(M56) 6,5 171 70
Automatische versnellingsbak(AW55-50) 7,7 204
T6 B6294T Geartronic 11,1 268 80
vierversnellingsbak (GM4T65)
2.9 B6294S2 Geartronic 10,6 255 80
vierversnellingsbak (GM4T65)
2.4T B5244T4
2
Automatische versnellingsbak(AW55-51) - - 70
2
Sommige landen
3
Brandstoftank
Brandstofverbruik, uitstoot en inhoud
164
Brandstof
Gespecificeerd brandstofverbruik
De officiële brandstofverbruikscijfers zijn
gebaseerd op een gestandaardiseerde rijcyclus
conform EU-richtlijn 80/1268 voor voertuigen
met verbrandingsmotoren.
Het gebruik van extra accessoires kan de
verbruikscijfers beïnvloeden, omdat de
accessoires het gewicht van de auto verhogen.
Ook de rijstijl en andere niet-technische
factoren kunnen van invloed zijn op het
brandstofverbruik.
Bij gebruik van brandstof met een octaangetal
van 91 (RON), neemt het brandstofverbruik toe
terwijl het motorvermogen lager wordt.
BELANGRIJK!
Tank de juiste benzine!
Uw auto is uitgerust met een katalysator en
mag alleen op loodvrije benzine rijden,
omdat de katalysator anders kapotgaat.
Aanbevolen
brandstofkwaliteit
Benzine:
De motor loopt op benzine met een octaangetal
van 91, 95 en 98 (RON).
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C
wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een
zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit
om optimale prestaties en een zo laag mogelijk
brandstofverbruik te verkrijgen.
· 98 (RON) wordt geadviseerd voor een
maximaal rendement tegen een minimaal
brandstofverbruik.
· 95 (RON) is te gebruiken in de normale
rijomstandigheden.
· 91 (RON) mag u niet gebruiken in
4-cilindermotoren en kunt u beter alleen bij
hoge uitzondering tanken. De motor loopt
door deze brandstofkwaliteit echter geen
schade op.
Benzine: Norm NEN-EN 228
BELANGRIJK!
Maak geen gebruik van dieseloliën met het
volgende: speciale toevoegingen (dopes),
scheepsolie, stookolie, RME (biodiesel) of
plantaardige olie.
Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de
kwaliteitseisen van NEN-EN 590 en geven
aanleiding tot verhoogde slijtage en motor-
schade die niet worden gedekt door de ga-
ranties van Volvo.
Diesel
Diesel: Norm NEN-EN 590
JIS K2204 of vergelijkbare norm
165
Katalysator en wielophanging
Katalysator
De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen te
reinigen.
De katalysator is dicht bij de motor in het
uitlaatsysteem gemonteerd om snel op tempera-
tuur te komen.
De katalysator bestaat uit een monoliet (kera-
miek of metaal) met kanalen. De wanden van de
kanalen zijn bekleed met platina/rhodium/
palladium. Deze edelmetalen hebben een
katalytische werking, d.w.z. ze versnellen een
chemische reactie zonder dat ze daar zelf actief
aan deelnemen.
Lambdasonde
TM
(zuurstofsensor)
De lambdasonde maakt deel uit van het
regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te
beperken en de energie-inhoud van de brand-
stof beter te benutten.
Een zuurstofsensor registreert het zuurstofge-
halte van de uitlaatgassen die de motor verlaten.
De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse wordt
doorgegeven aan het elektronische systeem dat
continu de injectoren afregelt. Het lucht-
brandstofmengsel dat de motor krijgt, wordt
continu bijgesteld. De regeling schept de ideale
omstandigheden voor een effectieve verbran-
ding van de schadelijke stoffen (koolwaterstoff-
en, koolmonoxide en stikstofoxiden) in de
driewegkatalysator.
Wielophanging, vering
Voortrein
McPherson-veerpoten. De schokdempers zijn
in de veerpoten ingebouwd. Rondsel-en-
tandheugelstuurinrichting. Veiligheidsstuurko-
lom. De instelwaarden gelden voor een onbelas-
te auto inclusief brandstof, koelvloeistof en
reservewiel.
Achtertrein
Gescheiden ophanging met onafhankelijk
afgeveerde wielen en schokdempers. De
ophanging bestaat uit naar achteren gerichte
wieldraagarmen, bovenste en onderste ophang-
armen, spoorstangen en een stabilisatorstang.
2501523
d
166
Elektrisch systeem
Algemene informatie
12-voltsysteem met wisselstroomdynamo en
spanningsregelaar. Enkelpolig systeem waarbij
het chassis en het motorblok als geleiders
worden gebruikt. De minpool is verbonden met
het chassis. Om de magnetische velden te
beperken is de auto uitgerust met een extra
massakabel.
Accu
Spanning 12 V 12 V 12 V
Koudestartcapaciteit 520 A 600 A 800 A*
(CCA)
Reservecapaciteit (RC) 100 120 170
min min min
* Auto’s met een dieselmotor en
standverwarming.
Let er bij het vervangen van de accu op, dat de
nieuwe accu dezelfde koudestartcapaciteit en
reservecapaciteit als de originele accu heeft
(zie de sticker op de accu).
Dynamo,
maximale stroomsterkte 140 A
Startmotor, vermogen 1,4/1,7/2,2 kW
Gloeilampen
3501808d
1234 5
67 9810
11
Gloeilampen Type (LL) Lampvoet
1. Groot licht/
dimlicht H7 55W
2. Bi-Xenon D2R 35W
3. Mistlicht vóór H1 55W
4. Stadslicht vóór/
parkeerlicht, zijmar-
keringslicht achter W5W W2,1x9,5d
4. Zijmarkeringslicht
vóór* W3W W2,1x9,5d
5. Richtingaanwijzers
vóór PY21W BAU 15s
6. Zijrichtingaanwijzers WY5W W2,1x9,5d
7. Achteruitrijlichten,
richtingaanwijzers
achter P21W BA15s
Gloeilampen Type (LL) Lampvoet
8. Mistachterlicht,
achterlichten P21/4W BAZ15d
9. Achterlichten R5W BA15s
10. Kentekenplaat
verlichting, instap
verlichting vóór,
bagageruimte
verlichting C5W SV8,5
11. Verlichting
make-upspiegel 1,2W SV5,5
4. Instapverlichting
achter W5W W2,1x9,5d
* S80 Graphite Edition (wit lampglas): WY5W
(oranje lamp), W2,1x9,5d.
167
Audio
Overzicht audiosysteem HU-450 168
Overzicht audiosysteem HU-650 169
Overzicht audiosysteem HU-850 170
Audiofuncties 171
Functies radio 173
Cassettedeck 180
CD-speler 181
Dolby Surround Pro Logic II 184
Technische gegevens - Audio 186
168
Audiosysteem HU-450
7. Navigatietoetsen –
Cd/radio – Ander(e) zender/nummer zoeken
Cassettedeck – Vooruit-/achteruitspoelen,
volgende/vorige nummer kiezen
8. Display
9. FM – Sneltoets
10. AM – Sneltoets
11. TAPE – Sneltoets
12. AUTO – Automatisch radiozenders
instellen
13. BASS – Indrukken en omdraaien
TREBLE – Indrukken, uittrekken en
omdraaien
14. Cassette – Keuzetoets bandlooprichting
Cd-wisselaar (extra) – Willekeurige
afspeelvolgorde
15. Cassetteopening
16. Cassette uitwerpen
1. POWER (aan/uit) – Indrukken
VOLUME – Omdraaien
2. PRESET/CD PUSH MENU – Opgeslagen
radiozenders Cd-wisselaar (extra)
3. SOURCE PUSH MENU –
Hoofdmenu openen – Indrukken en
omdraaien voor selectie van:
Radio – FM, AM
Cassettedeck
Cd-wisselaar (extra)
4. FADER – Indrukken en omdraaien
BALANCE – Indrukken, uittrekken en
omdraaien
5. SCAN – Automatisch zenders zoeken
6. EXIT – Terugbladeren in menu’s
HU-450
3905005d
169
Audiosysteem HU-650
5. EXIT – Terugbladeren in menu’s
6. SCAN – Automatisch zenders zoeken
7. Navigatietoetsen –
Ander(e) zender/nummer zoeken
8. Cd uitwerpen
9. Cd-opening
10. Willekeurige afspeelvolgorde cd
11. FM – Sneltoets
12. AM – Sneltoets
13. CD – Sneltoets
14. AUTO – Automatisch radiozenders
instellen
15. BASS – Indrukken en omdraaien
TREBLE – Indrukken, uittrekken en
omdraaien
16. Cassette – Keuzetoets bandlooprichting
Cd-wisselaar (extra) – Willekeurige
afspeelvolgorde
17. Cassetteopening
18. Cassette uitwerpen
1. POWER (aan/uit) – Indrukken
VOLUME – Omdraaien
2. PRESET/CD PUSH MENU –
Opgeslagen radiozenders
Cd-wisselaar (extra)
3. SOURCE PUSH MENU –
Hoofdmenu openen – Indrukken en
omdraaien voor selectie van:
Radio – FM, AM
Cassettedeck
Cd
Cd-wisselaar (extra)
4. FADER – Indrukken en omdraaien
BALANCE – Indrukken, uittrekken en
omdraaien
3905004d
HU-650
DIGITALAUDIO
COMPACT
170
Audiosysteem HU-850
1. POWER (aan/uit) – Indrukken
VOLUME – Omdraaien
2. BASS – Indrukken en omdraaien
TREBLE – Indrukken, uittrekken en
omdraaien
3. FADER – Indrukken en omdraaien
BALANCE Indrukken, uittrekken en
omdraaien
4. Volume middenluidspreker – Indrukken en
omdraaien
Niveau voor “Ambient Surround Sound”
Indrukken, uittrekken en omdraaien
5. PRESET/CD PUSH MENU –
Opgeslagen radiozenders
Cd-wisselaar (extra)
6. SOURCE PUSH MENU –
Hoofdmenu openen – Indrukken en
omdraaien voor selectie van:
Radio – FM, AM
Cassettedeck
Cd
Cd-wisselaar (extra)
7. EXIT – Terugbladeren in menu’s
8. SCAN – Automatisch zenders zoeken
9. Navigatietoetsen – Ander(e) zender/
nummer zoeken
10. Cd uitwerpen
11. Dolby Pro Logic II
12. 2-kanaals stereo
13. 3-kanaal stereo
14. Cd-opening
15. Willekeurige afspeelvolgorde cd
16. AM – Sneltoets
17. FM – Sneltoets
18. CD – Sneltoets
19. AUTO – Automatisch radiozenders
instellen
20. Display
HU-850
DIGITALAUDIO
COMPACT
3905006d
171
Audiofuncties HU-450/650/850
3902418d
BASS lage tonen
Stel de weergave van de lage tonen bij door de
knop naar buiten te trekken en vervolgens naar
links of naar rechts te draaien. In de middelste
stand zijn de tonen normaal. Druk na het
afstellen de knop weer in de normale stand.
TREBLE hoge tonen
Stel de weergave van de hoge tonen bij door de
knop in te drukken, deze naar buiten te trekken
en vervolgens naar links of naar rechts te
draaien. In de middelste stand zijn de tonen
normaal. Druk na het afstellen de knop weer in
de normale stand.
3901856d
Knop aan/uit
Druk op de toets om de radio aan of uit te zetten.
Volumeregeling
Draai de knop naar rechts om het volume te
verhogen. De volumeregeling verloopt
elektronisch en heeft geen eindstand. Als uw
stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u
het volume verhogen of verlagen met de toetsen
+ of -.
Volumeregeling,
TP/PTY/NEWS
Als u een cassette of cd beluistert op het moment
dat de radio verkeersinformatie, nieuws of een
speciaal soort programma ontvangt, wordt de
cassette- of CD-speler onderbroken en ontvangt
u de informatie op het geluidsniveau dat u van
tevoren m.b.v. de volumeknop voor het
beluisteren van verkeersinformatie, nieuws of
een bepaald programmatype hebt ingesteld.
Als de uitzending is beëindigd, keert het systeem
onmiddellijk terug naar het oude volume en
wordt de cassette of cd verder afgespeeld.
172
3901858d
Audiofuncties HU-450/650/850
Fader Balans voor/achter
Stel de juiste balans in tussen de luidsprekers
vóór en achter door de knop in te drukken en
vervolgens naar rechts (geluid van voren) of
naar links (geluid van achteren) te draaien.
In de middelste stand is de balansregeling
normaal. Druk na het afstellen de knop weer in
de normale stand.
3905008m
3905063m
3905009m
Balance Balans rechts/links
Stel de balans in door de knop naar buiten te
trekken en vervolgens naar links of naar rechts
te draaien. In de middelste stand is de balansre-
geling normaal. Druk na het afstellen de knop
weer in de normale stand.
Geluidsbron kiezen
U kunt op twee verschillende manieren een
geluidsbron kiezen:
Met de sneltoetsen AM, FM, CD
(HU-650/850), TAPE (HU-450) of met de
draaiknop SOURCE.
Draai aan de knop SOURCE om te kiezen uit
de beschikbare radiostanden FM en AM. Met
dezelfde knop kunt u ook kiezen uit het
cassettedeck (HU-450/650), de cd-speler
(HU-650/850) of de cd-wisselaar (extra) als de
auto met iets dergelijks is uitgerust.
Op het display staat aangegeven welke
geluidsbron u hebt gekozen.
173
Radiofuncties HU-450/650/850
Toetsenset op stuurwiel
Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsenset,
kunt u op de pijl naar rechts of links drukken
om één van de voorkeurzenders te selecteren.
N.B. Als uw auto is uitgerust met een geïnte-
greerde telefoon, kunt u de toetsenset op het
stuurwiel alleen gebruiken voor activering van
de telefoonfuncties wanneer u de telefoon hebt
geactiveerd. In de actieve stand staan er altijd
telefoongegevens op het display. Druk op
om de telefoon te deactiveren.
Als er geen SIM-kaart in uw telefoon zit, moet
u de telefoon uitschakelen, zie pagina 190.
3901873d
Zenders zoeken
Druk op voor een lagere frequentie en op
voor een hogere frequentie. De radio zoekt
de eerstvolgende goed doorkomende zender op
en stelt deze in. Druk nogmaals op de toets om
verder te zoeken.
Handmatig zender zoeken
Druk op of en houd de toets ingedrukt.
De tekst MAN verschijnt op het display. De
radio zoekt langzaam in de gekozen richting en
voert het tempo na enkele seconden op. Laat de
toets los, wanneer de gewenste frequentie op
het display verschijnt. Als u de frequentie nog
iets wilt bijregelen, moet u kort op een van de
pijltoetsen,
of drukken.
Wanneer u de laatste toets loslaat, hebt u nog
vijf seconden de tijd om handmatig instellingen
te verrichten.
Scannen
Druk op de toets SCAN om het scannen te
starten. Wanneer de radio een zender heeft
gevonden, wordt het scannen ca. 10 seconden
stopgezet. De radio gaat daarna verder met
zoeken. Wanneer de radio een zender heeft
gevonden die u wilt beluisteren, moet u op de
toets SCAN of EXIT drukken.
3905010m
174
Radiofuncties HU-450/650/850
Zenders programmeren
1. Kies de gewenste frequentie.
2. Druk kort op de knop PRESET/CD. Kies
een nummer door naar voren of naar
achteren te draaien. Druk nogmaals om de
gewenste frequentie en zender op te slaan.
Voorkeurzenders
Om een van de voorgeprogrammeerde
radiozenders te selecteren moet u aan de knop
PRESET/CD draaien, totdat het nummer van
de zender op het display staat.
3905009m
3905007d
Automatisch zenders opslaan
Met behulp de AUTO-functie kunt u tot 10 goed te
ontvangen AM- of FM-zenders opzoeken en
deze opslaan in een afzonderlijk geheugen. Deze
functie is met name handig in gebieden waar u
de radiozenders en hun frequenties niet kent.
1. Selecteer de radiostand met de toets AM of FM.
2. Start het zoeken door de knop AUTO lang
(meer dan 2 seconden) in te drukken.
3. Op het display staat Auto, terwijl een aantal
zenders met een krachtig signaal (maximaal
10) in de gekozen radiostand automatisch in
het geheugen worden opgeslagen. Als er geen
radiozender kon worden gevonden met een
signaal dat krachtig genoeg is, verschijnt de
tekst NO STATION.
4. Druk kort op de toets AUTO of op de
pijltoetsen van het toetsenblok op het
stuurwiel, als u een andere, automatisch
ingestelde zender wilt selecteren.
Wanneer de radio in de stand voor automatische
opslag staat, staat de tekst Auto op het display.
De tekst verdwijnt weer, wanneer u teruggaat
naar de normale radiostand.
Ga terug naar de normale radiostand door op de
toetsen FM, AM of EXIT te drukken of aan de
knop PRESET/CD te draaien.
Terugkeren naar stand voor automatische
opslag:
Druk kort op de toets AUTO.
3901873d
175
Radiofuncties HU-450/650/850
Radio Data System, RDS
RDS is een systeem dat radiozenders binnen
een netwerk met elkaar verbindt. Het systeem
wordt onder meer gebruikt om op de beste
frequentie van een bepaalde zender afgestemd te
blijven ongeacht de beluisterde zender of
geluidsbron (zoals een cd). Het systeem wordt
tevens gebruikt om verkeersinformatie te
ontvangen en radioprogramma’s van een
bepaald type te vinden. Radiotekst is ook een
onderdeel van RDS. Een radiozender kan
informatie verzenden over de radio-uitzending.
Sommige radiozenders maken geen gebruik van
RDS of slechts in beperkte mate.
PI zoeken (automatisch
zenders zoeken)
Bij het beluisteren van een RDS-zender wordt
diverse informatie in de radio (zoals verkeersin-
formatie) opgeslagen.
Wanneer u op een ingestelde RDS-zender
afstemt, werkt de radio de opgeslagen RDS-
informatie van deze zender bij. Als de radio zich
net binnen of buiten het bereik van de zender
bevindt, stemt de radio automatisch af op de
best doorkomende zender die het door u
beluisterde programma doorgeeft.
Als er geen andere zender binnen het bereik
ligt, valt de radio stil en verschijnt de tekst PI
SEEK op het display zolang er geen zender is
gevonden.
Verkeersinformatie, TP-
zender
Bij activering van deze functie krijgt u verkeers-
informatie binnen van RDS-zenders. Als u een
andere geluidsbron beluistert dan de radio,
wordt de weergave ervan onderbroken en
ontvangt u de verkeersinformatie op het volume
dat u tevoren hebt ingesteld. Na afloop van het
verkeersbulletin hervat het audiosysteem op het
oude volume de weergave van de geluidsbron
die u beluisterde.
Verkeersinformatie instellen:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Selecteer TP en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer TP ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
4. Druk op EXIT.
TP deactiveren:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Selecteer TP en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer TP OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
4. Druk op EXIT.
Wanneer de functie actief is, staat de tekst TP
op het display. Druk op EXIT om een lopend
verkeersbulletin voortijdig af te breken.
De TP-functie blijft echter actief, zodat de radio
op het volgende verkeersbulletin wacht.
Verkeersinformatie van een specifieke zender
instellen:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM.
2. Activeer de radiozender waarvan u de
verkeersinformatie wilt ontvangen.
3. Druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
5. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS en druk op SOURCE.
6. Draai aan SOURCE, selecteer TP STATION
en druk op SOURCE.
7. Draai aan SOURCE, selecteer SET
CURRENT en druk op SOURCE.
8. Druk op EXIT.
TP-zender deactiveren:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS en druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer TP STATION
en druk op SOURCE.
5. Draai aan SOURCE, selecteer TP STA-
TION OFF en druk op SOURCE.
6. Druk op EXIT.
176
Nieuws instellen:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer NEWS en
druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer NEWS ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
4. Druk op EXIT
De tekst NEWS verschijnt op het display.
Nieuws deactiveren:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer NEWS en
druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer NEWS OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
4. Druk op EXIT.
De tekst NEWS verdwijnt van het display.
Druk op EXIT om een lopend nieuwsbulletin
voortijdig af te breken. De functie Nieuws blijft
echter actief, zodat de radio op het volgende
nieuwsbulletin wacht.
TP zoeken
Met deze functie kunt u naar verkeersinformatie
blijven luisteren tijdens langere ritten door
verschillende gebieden en/of landen zonder dat
u daarvoor zelf van zender hoeft te wisselen.
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS en druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer TP
SEARCH en druk op SOURCE.
5. Draai aan SOURCE, selecteer TP
SEARCH ON of TP SEARCH OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
6. Druk op EXIT.
Nieuws
Bij activering van deze functie krijgt u nieuws-
bulletins binnen van RDS-zenders. Als u een
andere geluidsbron beluistert dan de radio,
wordt de weergave ervan onderbroken en
ontvangt u de bulletins op het volume dat u
daarvoor hebt ingesteld. Na afloop van het
nieuwsbulletin hervat het audiosysteem op het
oude volume de weergave van de geluidsbron
die u beluisterde.
Radiofuncties HU-450/650/850
Uitzendingen onderbreken voor nieuws-
bulletins:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM.
2. Activeer de radiozender waarvan u de
verkeersinformatie wilt ontvangen.
3. Druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
5. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS en druk op SOURCE.
6. Draai aan SOURCE, selecteer NEWS
STATION en druk op SOURCE.
7. Draai aan SOURCE, selecteer SET
CURRENT en druk op SOURCE.
8. Druk op EXIT.
News-functie zender deactiveren:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS en druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer NEWS
STATION en druk op SOURCE.
5. Draai aan SOURCE, selecteer NEWS STN
OFF en druk op SOURCE.
6. Druk op EXIT.
177
Programmatypes Display
OFF PTY OFF
Nieuws New features
Actualiteiten Current
Informatie Info
Sport Sport
Educatie Educ
Hoorspel Theater
Kunst en cultuur Culture
Wetenschap Science
Vermaak Enterta
Pop Pop
Rock Rock
Easy listening Easy list
Licht klassiek L Class
Klassieke muziek Classical
Overige muziek Other M
Weer Weather
Financieel nieuws Econ.
Kinderprogramma’s For children
Maatschappelijke progr. Social
Religie Spiritual
Inbelprogramma’s Telephone
Reizen Travel
Ontspanning Leisure
Jazz Jazz
Country Country
Nationale muziek Nation M
Gouwe ouwe “Oldies”
Volksmuziek Folk
Documentaires Document
Radiofuncties HU-450/650/850
Programmatype - PTY
Met de functie PTY kunt u programma’s met
een bepaald onderwerp selecteren. U hebt de
keuze uit verschillende programmatypes.
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer PTY en druk
op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer PTY in het
menu en druk op SOURCE.
4. De radio zoekt vervolgens naar een radiozen
der met het geselecteerde programmatype.
5. Als de radio een zender heeft gevonden die
ongeschikt is, kunt u verder zoeken met de
linker- of rechterpijl.
6. Als er geen zender met het gekozen
programmatype kan worden gevonden,
gaat de radio terug naar de voorgaande
frequentie.
Niet alle radiozenders zijn voorzien van een
PTY-code.
PTY stand-by
Met de PTY-functie kunt u direct programma’s
met een bepaald onderwerp kiezen. Ga als volgt
te werk om een zender met een bepaald
programmatype te zoeken.
Deactiveren:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer PTY en druk
op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer PTY OFF en
druk op SOURCE.
4. Druk op EXIT.
Het symbool PTY verdwijnt van het display en
de radio hervat de normale stand.
PTY- taal
Met de PTY-functie kunt u de taal selecteren die
op het display van de radio moet worden
gebruikt (Engels, Duits, Frans of Zweeds).
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS en druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer PTY
LANGUAGE en druk op SOURCE.
5. Draai aan SOURCE, selecteer een taal en
druk op SOURCE.
6. Druk op EXIT.
178
Automatische afstemfunctie
activeren
De functie AF is normaal gesproken actief en
zorgt ervoor dat de radio afstemt op de zender
met het sterkste signaal voor de gekozen zender.
AF activeren:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS MENU en druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer AF ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
5. Druk op EXIT.
AF deactiveren:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS MENU en druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer AF OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
5. Druk op EXIT.
EON (Enhanced Other
Networks), Local/Distant
Met de functie EON geactiveerd, worden
radioprogramma’s onderbroken voor verkeers-
en nieuwsbulletins van andere zenders.
De functie kent twee actieve niveaus:
Local – Alleen onderbreking, wanneer het
signaal sterk genoeg is.
Distant – Ook onderbreking bij zwakkere
signalen.
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer ADVAN-
CED MENU en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS MENU en druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer EON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
5. Draai aan SOURCE, selecteer Local of
Distant en druk op SOURCE.
6. Druk op EXIT.
Regionale radioprogrammas,
REG
De functie REG is normaal gesproken uitge-
schakeld. De functie maakt het u mogelijk om
op een bepaalde regionale zender afgestemd te
blijven ondanks dat het signaal zwak is.
REG activeren:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS MENU en druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer REG LOCK
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
5. Druk op EXIT.
REG deactiveren:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS MENU en druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer REG
SWITCH (knipperende tekst) en druk op
SOURCE.
5. Druk op EXIT.
Radiofuncties HU-450/650/850
179
Radiofuncties HU-450/650/850
RDS-instellingen resetten
Met de functie RESET TO DEFAULT kunt u
alle fabriekinstellingen herstellen.
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer RESET TO
DEFAULT en druk op SOURCE.
4. Druk op EXIT.
ASC (Active Sound Control)
De actieve geluidsregeling (ASC) stemt het
volume van de radio automatisch af op de
rijsnelheid.
ASC activeren:
1. Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
2. Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
3. Draai aan SOURCE, selecteer AUDIO
SETTINGS MENU en druk op SOURCE.
4. Draai aan SOURCE, selecteer ASC LEVEL
en druk op SOURCE.
5. Draai aan SOURCE, selecteer LOW,
MEDIUM, HIGH of Off en druk op
SOURCE.
Radiotekst
Sommige RDS-zenders geven informatie door
over de inhoud van de programma’s, de
uitvoerende artiesten e.d.
Druk enkele seconden lang op de toets FM om
eventueel meegestuurde radiotekst op het
display te bekijken. Nadat de tekst tweemaal
achtereen op het display verschenen is, geeft de
radio de zender/frequentie weer aan waarop u
hebt afgestemd. Met een korte druk op de toets
EXIT beëindigt u de weergave van de
radio-tekst.
180
Cassettedeck HU-450/650
Cassette uitwerpen
Als u op de uitwerptoets drukt, stopt de cassette
waarna deze wordt uitgeworpen. Draai aan de
knop SOURCE om een andere geluidsbron te
kiezen. Ook als het systeem is uitgeschakeld,
kunt u een cassette plaatsen of uitwerpen.
Ruisonderdrukking Dolby B
De ruisonderdrukkingsfunctie is normaal
geactiveerd. Ga als volgt te werk, als u de
functie wilt uitschakelen. Houd de toets REV
ingedrukt, totdat het Dolby-symbool
van het
display verdwijnt. Druk nogmaals op dezelfde
toets om de Dolby-functie weer te activeren.
Scannen
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
ieder nummer de eerste tien seconden te
beluisteren.
Druk op de toets SCAN of EXIT, wanneer u het
nummer hebt gevonden dat u wilt beluisteren.
Versneld spoelen
U kunt de cassette vooruitspoelen met de toets
en achteruitspoelen met .Tijdens het
spoelen geeft het display “FF” (vooruit) of
“REW” (achteruit) weer.Het versneld spoelen
wordt onderbroken als u de knop weer indrukt.
Volgend nummer,
Vorig nummer
Als u de toets indrukt, zal de cassette
automatisch vooruitgespoeld worden naar het
begin van het volgende nummer. Als u de toets
indrukt, zal de cassette automatisch
achteruitgespoeld worden naar het begin van
het vorige nummer. Deze functie werkt alleen
goed wanneer er tussen de nummers een stilte
van ongeveer vijf seconden is ingelast. Als uw
stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u
gebruik maken van de pijltoetsen.
Cassette-opening
De cassette wordt met de open kant naar rechts
in de opening geschoven. Op het display
verschijnt TAPE Side A. Wanneer een kant van
de cassette is uitgespeeld, schakelt het deck
automatisch over naar de andere kant (autore-
verse). Als er al een cassette in het deck zit, kunt
u de cassette laten afspelen door aan de knop
SOURCE te draaien of op de sneltoets TAPE
(HU-450) te drukken.
Van bandrichting wisselen
Druk op de toets REV, als u de andere kant
van de cassette wilt beluisteren. Het display
geeft aan welke kant van de cassette wordt
afgespeeld.
3901876d
3901857d
DOLBYBNR
3901873d
3905010m
181
CD-speler HU- 650
CD-speler
Als u al een cd hebt aangebracht, moet u voor
weergave van de cd kiezen door aan de knop
SOURCE te draaien of op de sneltoets CD te
drukken.
CD uitwerpen
Als u op de toets drukt stopt de CD, waarna de
CD die werd afgespeeld naar buiten komt.
N.B. Om veiligheidsredenen hebt u twaalf
seconden de tijd om de uitgeworpen cd uit te
nemen. Als de cd na afloop van deze periode
nog in de cd-speler zit, wordt de cd weer
ingenomen en verder afgespeeld.
Willekeurige afspeelvolgorde
Druk op “RND” om deze functie te activeren.
De CD-speler speelt de cd in een willekeurige
volgorde af. Zolang deze functie actief is staat
de melding “RND” op het display.
N.B. Als de kwaliteit van de CD niet voldoet
aan de vereisten zoals beschreven in de norm
EN60908 of als de opname op ondermaatse
apparatuur heeft plaatsgevonden, kan het zijn
dat het geluid te wensen over laat of zelfs
helemaal uitblijft.
Vooruit-/achteruitspoelen en
van nummer wisselen
Houd de linker of rechter pijltoets ingedrukt om
een of meer nummers op de cd vooruit/achteruit
te spoelen. De spoelfunctie valt niet te regelen
via de toetsenset op het stuurwiel.
Druk kort op de linker of rechter pijltoets om
naar het vorige of volgende nummer te gaan. U
kunt daarvoor ook gebruik maken van de
toetsenset op het stuurwiel. Het nummer staat
aangegeven op het display.
Scannen
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
ieder nummer de eerste tien seconden te
beluisteren.
Druk op de toets SCAN of EXIT, wanneer u het
nummer hebt gevonden dat u wilt beluisteren.
BELANGRIJK!
Speel uitsluitend standaard-cds met een
diameter van 12 cm af. Probeer nooit
kleinere cds af te spelen!
Gebruik geen cds met een opgeplakt etiket.
Door warmteontwikkeling in de cd-speler
kan het etiket losraken. Daarbij kan de cd-
speler beschadigd worden.
3901862d
3905010m
182
Externe CD-wisselaar
CD-wisselaar
De externe cd-wisselaar (extra) zit achter het
paneel linksachter in de bagageruimte.
Draai aan de knop “SOURCE” om de CD-
wisselaar in te schakelen. De CD-wisselaar
speelt het laatst gekozen nummer op de laatst
gekozen CD af. Als het magazijn* van de
CD-wisselaar leeg is, verschijnt de melding
“LOAD CARTRIDGE”.
Doe het volgende om cd’s in de cd-wisselaar
aan te brengen:
1. Duw het klepje van de cd-wisselaar opzij.
2. Druk op de uitwerptoets voor het magazijn.
3. Trek het cd-magazijn naar buiten en breng
de schijven aan.
4. Duw het magazijn in de cd-wisselaar terug.
Nummer cd selecteren
Draai aan de knop PRESET/CD. Op het display
verschijnt het nummer van de geselecteerde CD
en het gekozen nummer op deze CD.
Vooruit-/achteruitspoelen en
van nummer wisselen
Houd de linker of rechter pijltoets ingedrukt om
een of meer nummers op de cd vooruit/achteruit
te spoelen. De spoelfunctie valt niet te regelen
via de toetsenset op het stuurwiel.
Druk kort op de linker of rechter pijltoets om
naar het vorige of volgende nummer te gaan. U
kunt daarvoor ook gebruik maken van de
toetsenset op het stuurwiel. Het nummer staat
aangegeven op het display.
Scannen
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
ieder nummer de eerste tien seconden te
beluisteren.
Druk op de toets SCAN of EXIT, wanneer u
het nummer hebt gevonden dat u wilt beluiste-
ren.
BELANGRIJK!
Speel uitsluitend standaard-cds met een
diameter van 12 cm af. Probeer nooit kleine-
re cds af te spelen!
Gebruik geen cds met een opgeplakt etiket.
Door warmteontwikkeling in de cd-speler
kan het etiket losraken. Daarbij kan de cd-
speler beschadigd worden.
Willekeurige afspeelvolgorde
Druk op RND (geldt voor HU-650 en 850) om
de willekeurige afspeelvolgorde te activeren. Bij
het audiosysteem HU-450 moet u op de toets
REV drukken. Er wordt een willekeurig
nummer van een willekeurige disc gekozen.
Een volgend nummer wordt op dezelfde wijze
gekozen. Zolang deze functie actief is staat de
melding “RND” op het display.
N.B. Als de kwaliteit van de CD niet voldoet
aan de vereisten zoals beschreven in de norm
EN60908 of als de opname op ondermaatse
apparatuur heeft plaatsgevonden, kan het zijn
dat het geluid te wensen over laat of zelfs
helemaal uitblijft.
3903125m
3905010m
183
Interne CD-wisselaar HU-850
Nummer cd selecteren
Draai aan de knop PRESET/CD. Op het display
verschijnt het nummer van de geselecteerde cd
en het gekozen nummer op deze cd.
Vooruit-/achteruitspoelen en
van nummer wisselen
Houd de linker of rechter pijltoets ingedrukt om
een of meer nummers op de cd vooruit/achteruit
te spoelen. De spoelfunctie valt niet te regelen
via de toetsenset op het stuurwiel.
Druk kort op de linker of rechter pijltoets om
naar het vorige of volgende nummer te gaan. U
kunt daarvoor ook gebruik maken van de
toetsenset op het stuurwiel. Het nummer staat
aangegeven op het display.
Scannen
De functie SCAN kunt u gebruiken om van ieder
nummer de eerste tien seconden te beluisteren.
Druk op de toets SCAN of EXIT, wanneer u het
nummer hebt gevonden dat u wilt beluisteren.
Willekeurige afspeelvolgorde
Druk op “RND” om de CD in een willekeurige
volgorde te laten afspelen. Er wordt een
willekeurig nummer van een willekeurige disc
gekozen. Een volgend nummer wordt op
dezelfde wijze gekozen. Zolang deze functie
actief is staat de melding “RND” op het display.
N.B. Als de kwaliteit van de CD niet voldoet
aan de vereisten zoals beschreven in de norm
EN60908 of als de opname op ondermaatse
apparatuur heeft plaatsgevonden, kan het zijn
dat het geluid te wensen over laat of zelfs
helemaal uitblijft.
Interne CD-wisselaar
Een interne cd-wisselaar met een magazijn voor
6 cd’s maakt deel uit van HU-850.
Draai aan de knop SOURCE- om de CD-
wisselaar in te schakelen. De CD-wisselaar
speelt het laatst gekozen nummer op de laatst
gekozen cd af. U kunt 6 cd’s in de cd-wisselaar
aanbrengen. Om een nieuwe cd te kunnen
aanbrengen moet u een lege positie selecteren.
Selecteer een lege positie door aan de knop
PRESET/CD te draaien. Zorg dat de tekst
“LOAD DISC” verschijnt, voordat u een
nieuwe cd aanbrengt.
CD uitwerpen
Als u op de toets drukt stopt de CD, waarna de
CD die werd afgespeeld naar buiten komt.
N.B. Als veiligheidsmaatregel hebt u 12
seconden de tijd om de uitgeschoven CD uit te
nemen.Als de cd na afloop van deze periode
nog in de cd-speler zit, wordt de cd weer
ingenomen en verder afgespeeld.
BELANGRIJK!
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm af. Probeer nooit kleinere
cd’s af te spelen!
Gebruik geen cd’s met een opgeplakt etiket.
Door warmteontwikkeling in de cd-speler
kan het etiket losraken. Daarbij kan de cd-
speler beschadigd worden.
3901862d
3905010m
184
3901877d
3905088d
Dolby Surround Pro Logic II HU-850
Dolby Surround Pro Logic II
Dolby Surround Pro Logic II is gebaseerd op
het voorgaande systeem en levert een duidelijke
verbetering van de geluidsweergave op. De
verbetering is met name duidelijk te merken
voor de achterpassagiers.
In combinatie met een middenluidspreker midden
op het dashboard zorgt Dolby Surround Pro
Logic II voor een zeer realistische geluidsweer-
gave. De normale stereokanalen links en rechts
worden dan opgedeeld in links, midden en
rechts. Bovendien produceren de luidsprekers
achterin het zogeheten “Ambient Surround
Sound”. Dolby Surround Pro Logic II werkt
alleen, wanneer u een cd beluistert.
Als u naar een AM- of FM-zender luistert,
wordt u geadviseerd driekanaals stereoweergave
(3-CH) te kiezen.
Dolby Surround Pro Logic II
Mode
Druk op “ PL II” om Dolby Surround Pro
Logic II Mode in te schakelen. Op het display
verschijnt
PL II”. Druk op OFF om terug
te keren naar 2-kanaals stereoweergave.
3-kanaals stereo
Kies 3-CH voor 3-kanaals stereo. “3-CH
verschijnt op het display. Druk op “OFF
om terug te keren naar 2-kanaals stereo.
185
Volume centrale luidspreker
Stel het volume van de middenluidspreker in
door de knop in te drukken en naar buiten te
trekken en deze vervolgens linksom of
rechtsom te draaien. In de middelste stand is het
volume normaal. Druk de knop na de instelling
terug.
Uitgangsvermogen
achterluidsprekers
(Ambient Surround Sound)
Stel het uitgangsvermogen van de achterste
kanalen in door de knop in te drukken, zodat
deze naar buiten komt en daarna nog verder uit
te trekken en vervolgens naar links of naar
rechts te draaien. In de middelste stand is het
uitgangsvermogen normaal. Druk de knop na
de instelling terug. Met deze knop kunt u het
weergaveniveau instellen voor “Ambient
Surround Sound” als Dolby Surround Pro
Logic II actief is.
Dolby Surround Pro Logic II HU-850
3902419d
3902419d
186
Technische gegevens - Audio
Alarm
Er verschijnt “Alarm!” op het display van de radio, wanneer er een
alarmmelding wordt verzonden. Deze functie wordt gebruikt om de
bestuurder te waarschuwen bij ernstige ongelukken of calamiteiten,
zoals ineengestorte bruggen of ongelukken in kerncentrales.
Dolby ruisonderdrukking wordt geproduceerd onder licentie van Dolby
Laboratories Licensing Corporation. Dolby en de dubbele D
zijn
geregistreerde handelsmerken van Dolby Laboratories Licensing
Corporations.
HU-450
Vermogen: 4 x 25 W
Impedantie: 4 Ohm
Vereiste spanning: 12 V, negatieve massa
Radio
Frequentie: U (FM) 87,5 - 108 MHz
M (AM) 522 - 1611 kHz
L (AM) 153 - 279 kHz
HU-650
Vermogen: 4 x 25 W
Impedantie: 4 Ohm
Vereiste spanning: 12 V, negatieve massa
Externe versterker: 4 x 50 W alt. 4 x 75 W (extra)
Radio
Frequentie: U (FM) 87,5 - 108 MHz
M (AM) 522 - 1611 kHz
L (AM) 153 - 279 kHz
Basluidsprekers
Ingebouwde versterker:150 W
Lage accuspanning
Als de accuspanning laag is, verschijnt er een bericht op het display van
het instrumentenpaneel. De energiebesparingsfunctie van de auto kan de
radio vervolgens uitschakelen.
U laadt de accu op door de motor te starten.
HU-850
Vermogen: 1 x 25 W (Middenluidspreker)
Impedantie: 4 Ohm
Vereiste spanning: 12 V, negatieve massa
Externe versterker: 4 x 50 W alt. 4 x 75 W
De HU-850 moet op een afzonderlijke versterker zijn aangesloten.
Radio
Frequentie: U (FM) 87,5 - 108 MHz
M (AM) 522 - 1611 kHz
L (AM) 153 - 279 kHz
Dolby Surround Pro Logic II is het handelsmerk van Dolby Laboratories
Licensing Corporation. Dolby Surround Pro Logic wordt geproduceerd
onder licentie van Dolby Laboratories Licensing Corporation.
187
Telefoon (extra)
Telefoonsysteem 188
Beknopte bedieningsinstructies 190
Bel-opties 191
Geheugenfuncties 194
Menu’s 195
Overige informatie 199
188
Telefoon
Algemene voorschriften
· Verkeersveiligheid staat voorop! Als
u als bestuurder gebruik wilt maken van
de handset in de armleuning, moet u de
auto eerst op een veilige plaats parkeren.
· Schakel de telefoon uit tijdens het
tanken.
· Schakel de telefoon uit in gebieden waar
er met explosieven wordt gewerkt.
· Laat reparatie van de telefoon aan erkend
servicepersoneel over.
6. Microfoon
De microfoon is ingebouwd in de achteruit-
kijkspiegel.
7. Luidspreker
De luidspreker is ingebouwd in de hoofdsteun
van de bestuurdersstoel.
8. Antenne
De antenne is tegen de voorruit aangebracht,
achter de achteruitkijkspiegel.
1. Toetsenset in middenconsole
Met het toetsenblok op de middenconsole kunt
u alle functies van de telefoon regelen.
2. Toetsenset op stuurwiel
Met het toetsenblok op het stuurwiel kunt u de
meeste functies van de telefoon
regelen.Wanneer de telefoon in de actieve stand
staat, kunt u de toetsenset op het stuurwiel alleen
gebruiken om de telefoonfuncties te regelen. In de
actieve stand staan er altijd telefoongegevens op
het display. Als u de knoppen voor de radio-
instellingen wilt gebruiken, moet de telefoon zijn
uitgeschakeld, zie pagina 190.
3. Display
Op het display verschijnen menu’s, meldingen,
telefoonnummers e.d.
4. Handset
De handset kunt u gebruiken voor privége-
sprekken waarin u niet gestoord wil worden.
5. SIM-Kaart
Breng de SIM-kaart aan onder de toetsenset op
de middenconsole.
Schakel de telefoon uit als u geen SIM-kaart
hebt aangebracht, omdat u anders geen
berichten voor de overige functies kunt aflezen
van het display.
Noodoproepen
Het is altijd mogelijk het alarmnummer
te bellen, zelfs als de contactsleutel of
de SIM-kaart is uitgenomen.
· Druk op de Aan/Uit-knop.
· Kies het alarmnummer van het land
waarin u zich bevindt (112 binnen
de EU).
· Druk op de groene toets
.
Telefoonsysteem
189
Telefoon
3903012m
5
7
4
6
8
3
1
2
190
Telefoon
Actieve stand
Om gebruik te kunnen maken van de functies
die de telefoon u biedt, moet de telefoon in de
actieve stand staan (dit geldt niet voor binnen-
komende gesprekken).
Zet de telefoon in de actieve stand door te
drukken op
op het bedieningspaneel of op
de toetsenset op het stuurwiel.
In de actieve stand staan er altijd telefoon-
gegevens op het display.
Druk op
om de actieve stand te verlaten.
Telefoon in- en uitschakelen
Telefoon inschakelen: Draai de contactsleutel in
stand I. Druk op de aangegeven knop op de
bovenstaande afbeelding.
Telefoon uitschakelen: Druk de knop waarmee
u de telefoon inschakelde ca. 3 seconden lang
in. Als u de auto van het contact zet terwijl de
telefoon actief is, zal de telefoon ook actief zijn
wanneer u de auto een volgende keer opnieuw
op contact zet.
Wanneer u de telefoon hebt uitgeschakeld, kunt
u geen gesprekken aannemen.
Beknopte bedieningsinstructies
3903019m
3903022
m
SIM-kaart
De telefoon is alleen te gebruiken in combinatie
met een geldige SIM-kaart (Subscriber Identity
Module). U kunt een dergelijke kaart bij uw
provider verkrijgen.
Breng altijd de SIM-kaart aan, wanneer u
gebruik wilt maken van de telefoon. De naam
van uw provider verschijnt dan op het display.
Schakel de telefoon uit, als u geen SIM-kaart
hebt aangebracht. U kunt anders geen berichten
voor de overige functies aflezen van het display
en het toetsenblok op het stuurwiel niet
gebruiken om de radio te bedienen.
3902219d
191
Telefoon
Bellen en gesprekken aannemen
U kunt als volgt bellen: kies het nummer en
druk op
op de toetsenset op het stuurwiel of
op de middenconsole (of til de handset op).
Om een inkomend gesprek te beantwoorden:
Druk op
(of til de privéhandset omhoog).
U kunt ook gebruik maken van automatische
beantwoording, zie menu-optie 4.3.
Het audiosysteem wordt uitgeschakeld tijdens
het gesprek. Zie ook menu-opties 5.6.5 voor het
geluidsniveau van het audiosysteem.
Een gesprek beëindigen
Om een gesprek te beëindigen drukt u op
op de toetsenset van het stuurwiel of op de
middenconsole of u legt de handset op. Het
audiosysteem gaat weer in de voorgaande stand
staan.
Bel-opties
Display
Op het display worden de actuele functies zoals
menu’s, berichten, telefoonnummers of
instellingen getoond.
3800670d
3902219d
3902220d
192
Telefoon
Handset
Als u privégesprekken wilt voeren, kan u gebruik
maken van de handset.
1. Neem de handset op. Voer het gewenste nummer
in met de toetsenset op de middenconsole.
Druk op
om te bellen. U regelt het volume
met de draaiknop op de zijkant van de handset.
2. U kunt het gesprek beëindigen door de handset
terug in de houder te leggen.
Doe het volgende als u tijdens een lopend
gesprek wilt overgaan op het gebruik van de
handsfree zonder daarvoor het gesprek te
beëindigen: druk op
en kies voor Hands-
free. Druk op
en leg de handset op, zie de
volgende pagina.
Verkort kiezen
Telefoonnummers onder een voorkeuzetoets
opslaan
De nummers die zijn opgeslagen in het telefoon-
boek van het systeem kunt u koppelen aan een
bepaalde voorkeuzetoets (0-9).
U doet dat als volgt:
1. Schakel de actieve stand in. Blader met
naar Geheugen bewerken (menu 3) en druk
op
.
2. Blader verder naar Verk. kiezen (menu 3.4)
en druk op
.
3. Druk op de voorkeuzetoets waaronder u het
nummer wilt opslaan. Druk op
om uw
keuze te bevestigen.
4. Zoek de naam of het telefoonnummer van
uw keuze uit het geheugen op en druk op
om de naam of het telefoonnummer te
selecteren.
Voorkeuzetoets gebruiken
Druk de voorkeuzetoets ca. twee seconden lang
in om het telefoonnummer te kiezen dat met de
toets opgeslagen is.
N.B. Na inschakeling van de telefoon moet u
enkele seconden wachten, voordat u gebruik
kunt maken van de functie verkort kiezen.
Om verkort te kunnen kiezen moet Menu 4.5
geactiveerd zijn, zie pagina 196.
Bel-opties (vervolg)
3902215d
Laatst gekozen nummer
Het telefoonsysteem slaat automatisch de tien
laatst gekozen telefoonnummers/namen op.
1. Druk op
van de toetsenset op het
stuurwiel of op de middenconsole.
2. Blader met de pijltoetsen vooruit
of
achteruit
door de laatst gekozen
nummers.
3. Druk op
(of neem de handset op) om
te bellen.
3902219d
193
Telefoon
Functies tijdens lopende
gesprekken
Tijdens een lopend gesprek kunt u de volgende
functies activeren (blader met de pijltoetsen):
Ruggespraak/ Ruggespraakstand
Ruggespraak uit
Wachten/ Om het lopende
Wachten uit gesprek wel of niet te
parkeren
Handset/Handsfree Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te bekijken
Wanneer u een lopend gesprek beantwoordt en
een tweede gesprek hebt geparkeerd, kunt u de
volgende functies activeren (blader met de
pijltoetsen):
Ruggespraak/
Ruggespraak uit Ruggespraakstand
Handset/Handsfree Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te bekijken
Samenvoegen Om twee gesprekken
tegelijk te voeren
(conferentie)
Wisselen Om te wisselen tussen
de twee gesprekken
Volume
Verhoog het volume door op de (+) van de
toetsenset op het stuurwiel te drukken. Verlaag
het volume door op de (-) van de toetsenset op
het stuurwiel te drukken.
Wanneer de telefoon in de actieve stand staat,
kunt u met de toetsenset op het stuurwiel alleen
de telefoonfuncties regelen.
Als u deze toetsen wilt gebruiken om radio-
instellingen te verrichten, moet u eerst de
actieve stand van de telefoon verlaten, zie
pagina 190.
Wanneer u gekozen hebt voor Samenvoegen en
twee lopende gesprekken voert, kunt u de
volgende functies activeren (blader met de
pijltoetsen):
Ruggespraak/
Ruggespraak uit Ruggespraakstand
Handset/Handsfree Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te bekijken
Tijdens een lopend gesprek een
tweede gesprek aannemen
Als u tijdens een lopend gesprek een geluids-
signaal onmiddellijk gevolgd door twee korte
geluidssignalen hoort, komt er een tweede
gesprek binnen. De twee korte geluidssignalen
worden herhaald, totdat u het gesprek beant-
woordt of de beller oplegt. U kunt het tweede
gesprek dan wel of niet aannemen.
Als u het gesprek niet wilt aannemen, moet u
op
drukken of niets doen.
Als u het gesprek echter wel wilt aannemen,
moet u op
drukken. U parkeert het lopende
gesprek dan tijdelijk. Als u op
drukt,
worden beide gesprekken beëindigd.
SMS
Eén geluidssignaal geeft aan dat er een SMS-
bericht is binnengekomen.
3902223d
194
Telefoon
Nummers uit het geheugen
bellen
1. Druk op .
2. Kies uit de volgende mogelijkheden:
· Druk op
en blader met de pijltoetsen
naar de naam van uw keuze.
· Druk op de toets die overeenkomt met de
eerste letter van de bijbehorende naam (of
voer de complete naam in) en druk op
.
3. Druk op
om het geselecteerde nummer
te bellen.
Geheugenfuncties
Telefoonnummers en namen kunt u in het
geheugen van de telefoon zelf opslaan of in het
geheugen op de SIM-kaart.
Wanneer u een gesprek aanneemt afkomstig van
één van de nummers die in het geheugen liggen,
opgeslagen, wordt de bijbehorende naam op het
display weergegeven.
U kunt maximaa 255 namen in het geheugen
van de telefoon opslaan.
Telefoonnummers met namen
opslaan
1. Druk op en blader naar Geheugen
bewerken (menu 3). Druk vervolgens
op
.
2. Blader verder naar Toevoegen (menu 3.1)
en druk op
.
3. Voer het gewenste nummer in en druk
op
.
4. Voer de bijbehorende naam in en druk
op
.
5. Geef aan in welk geheugen u het nummer
en de naam wilt opslaan met
en druk
vervolgens op
.
spatie 1- ? ! , . : ' ( )
a b c 2 ä å à á â æ ç
d e f 3 è é ë ê
g h i 4 ì í î ï
j k l 5
m n o 6 ñ ö ò ó Ø
p q r s 7 ß
t u v 8 ü ù ú û
w x y z 9
om tweemaal achtereen hetzelfde
teken van een toets in te voeren moet
u na de eerste maal op * drukken of
enkele seconden wachten.
+ 0 @ * # & $ £ / %
om te wisselen tussen hoofdletters en
kleine letters
om het laatst ingevoerde teken te
wissen. Wanneer u de toets lang
ingedrukt houdt, kunt u het nummer of
de tekst in zijn geheel wissen
Namen (of berichten) invoeren
Druk op de toets met het teken van uw keuze:
druk eenmaal op de toets om het eerste teken
van de toets in te voeren, tweemaal om het
tweede teken in te voeren enz. Druk op de 1 om
een spatie in te voegen.
3902221d
195
Telefoon
Menus
Aan de hand van de menu’s kunt u bestaande
instellingen controleren of wijzigen en nieuwe
functies programmeren. De verschillende menu-
opties worden op het display weergegeven
Menusysteem
Ga naar de actieve stand. Druk op om het
menusysteem te activeren.
In het menusysteem geldt het volgende:
· Wanneer u lang ingedrukt houdt, verlaat
u het menusysteem.
· Wanneer u kort op drukt, annuleert,
hervat of verwerpt u een optie.
· Wanneer u op drukt, bevestigt of
selecteert u een optie of gaat u van een
submenu naar het volgende submenu.
· Met de toets gaat u naar het volgende
submenu. Met de toets
. gaat u naar het
vorige submenu.
Verkeersveiligheid
Om veiligheidsredenen is het menusysteem niet
toegankelijk bij snelheden hoger dan 8 km/h.
U kunt de begonnen activiteiten in het menusys-
teem echter wel beëindigen.
In het menu 5.7 kunt u de snelheidsbegrenzing
activeren/deactiveren.
Sneltoetsen
Wanneer u met de pijl naar rechts naar het
menusysteem bent gesprongen, kunt u gebruik
maken van de cijfertoetsen in plaats van de
pijltoetsen en de groene toets
om naar het
gewenste submenu op het hoofdniveau (1, 2, 3
e.d.), het eerste subniveau (1.1, 2.1, 3.1 e.d.)
en het tweede subniveau (1.1.1, 2.1.1, 3.1.1
e.d.) te springen. De cijferaanduiding van het
geselecteerde menu staat samen met de naam
van het menu op het display aangegeven.
3902222d
196
Telefoon
Hoofdmenu’s/Submenu’s
1. Oproepregister
1.1 Gem. oproep
1.2 Ontv. oproep
1.3 Gebeld.
1.4 Wis lijst
1.4.1 Alles
1.4.2 Gemist
1.4.3 Ontvangen
1.4.4 Gebeld
1.5 Duur oproep
1.5.1 Lste oproep
1.5.2 Tel oproepen
1.5.3 Totale tijd
1.5.4 Reset timer
2. Boodschappen
2.1 Lezen
2.2 Invoeren
2.3 Voice mail
2.4 Instellingen
2.4.1 SMSC-nummer
2.4.2 Geldigheid
2.4.3 Soort
3. Geheugen bewerken
3.1 Toevoegen
3.2 Zoeken
3.2.1 Bewerken
3.2.2 Wissen
3.2.3 Kopiëren
3.2.4 Verplaatsen
3.3 Alles kopiëren
3.3.1 Van SIM naar telefoon
3.3.2 Van telefoon naar SIM
3.4 Verk. kiezen
3.5 SIM-geheugen wissen
3.6 Telefoongeheugen wissen
3.7 Status
4. Belopties
4.1 Nummer mee
4.2 Oproep wacht
4.3 Auto antw.
4.4 Auto herk.
4.5 Verk. kiezen
4.6 Doorschakelen
4.6.1 Alle oproepen
4.6.2 Bij bezet
4.6.3 Onbeantwoord
4.6.4 Onbereikbaar
4.6.5 Faxoproepen
4.6.6 Dataoproepen
4.6.7 Alles annul.
5. Instellingen
5.1 Fabriek
5.2 Netwerk
5.3 Taal
5.3.1 English UK
5.3.2 English US
5.3.3 Svenska
5.3.4 Dansk
5.3.5 Suomi
5.3.6 Deutsch
5.3.7 Nederlands
5.3.8 Français FR
5.3.9 Français CAN
5.3.10 Italiano
5.3.11 Español
5.3.12 Português P
5.3.13 Português BR
5.4 SIM-beveiligd
5.4.1 Aan
5.4.2 Uit
5.4.3 Auto
5.5 Wijzig codes
5.5.1 PIN-code
5.5.2 Telefooncode
5.6 Geluiden
5.6.1 Belvolume
5.6.2 Belsignaal
5.6.3 Toetsklik
5.6.4 Aanp. Snelh.
5.6.5 RadioAutMute
5.7 Rij veilig
197
Telefoon
Menu 1. Oproepregister
1.1 Gem. oproep
In dit menu verschijnt een lijst met de gemiste
oproepen. U kunt de nummers bellen, wissen
of toevoegen aan het geheugen van de telefoon
of op de SIM-kaart om ze later te bewerken.
1.2 Ontv. oproep
In dit menu verschijnt een lijst met de ontvangen
oproepen. U kunt de nummers bellen, wissen of
toevoegen aan het geheugen van de telefoon of
op de SIM-kaart om het later te bewerken.
1.3 Gebeld
In dit menu verschijnt een lijst met de laatst
gekozen nummers. U kunt de nummers bellen,
wissen of toevoegen aan het geheugen van de
telefoon of op de SIM-kaart om het later te
bewerken.
1.4 Wis lijst: Met behulp van deze functie
kunt u de lijsten onder de menu’s 1.1, 1.2 en
1.3 wissen zoals hieronder beschreven.
1.4.1 Alles
1.4.2 Gemist
1.4.3 Ontvangen
1.4.4 Gebeld
1.5 Duur oproep: In dit menu hebt u de
mogelijkheid om de duur van al uw oproepen
of alleen de laatste te zien. U kunt ook het
aantal oproepen bekijken en de timer resetten.
1.5.1 Duur laatste
1.5.2 Aantal oproepen
1.5.3 Totale tijd
1.5.4 Reset timers
Menu 3. Geheugen bewerken
3.1 Toevoegen: In dit menu hebt u de moge-
lijkheid om namen en telefoonnummers op te
slaan in het geheugen van de telefoon of op de
SIM-kaart. Zie het hoofdstuk over de geheugen-
functies voor meer informatie.
3.2 Zoeken: In dit menu kunt u wijzigingen
aanbrengen in het geheugen.
3.2.1 Bewerken: Gegevens in de
verschillende geheugens wijzigen.
3.2.2 Wissen: Een opgeslagen naam wissen.
3.2.3 Kopiëren: Een opgeslagen naam
kopiëren.
3.2.4 Verplaatsen: Gegevens overhevelen
tussen het geheugen van de telefoon en
dat van de SIM-kaart.
3.3 Alles kopiëren: Telefoonnummers en namen
op de SIM-kaart kopiëren naar het geheugen van
de telefoon.
3.3.1 Van het geheugen op de SIM-kaart
naar dat van de telefoon
3.3.2 Van het geheugen van de telefoon naar
dat op de SIM-kaart
3.4 Verkort kiezen: Een nummer dat in het
telefoonboek ligt opgeslagen, kunt u aan een
voorkeuzetoets met een bepaald nummer koppelen.
3.5 SIM-geheugen wissen: In dit menu kunt u
het complete geheugen op de SIM-kaart wissen.
3.6 Telefoongeheugen wissen: In dit menu kunt
u het complete geheugen in de telefoon wissen.
3.7 Status: In dit menu kunt u zien hoeveel
geheugenposities in beslag genomen zijn door de
namen en telefoonnummers in het geheugen op de
SIM-kaart en in de telefoon.
Om de timer te kunnen resetten moet u over de
telefooncode beschikken (zie Menu 5.5).
Menu 2. Boodschappen
2.1 Boodschap lezen: In dit menu kunt u de
ingekomen boodschappen lezen. U kunt de
gelezen boodschappen (of gedeelten ervan)
vervolgens wissen, doorsturen, wijzigen of
opslaan.
2.2 Boodschap invoeren: Met de toetsenset
kunt u boodschappen invoeren. U kunt de
boodschappen vervolgens opslaan of versturen.
2.3 Voice mail beluisteren: In dit menu kunt
u de binnengekomen gesproken boodschappen
beluisteren.
2.4 Instellingen: In dit menu (SMSC-
nummer) kunt u het nummer van de mailbox
(SMSC-nummer) aangeven waarnaar u uw
boodschappen wilt doorschakelen. U kunt
tevens aangeven hoe uw boodschap de
geadresseerde moet bereiken en hoelang deze
in de mailbox moet blijven liggen.
2.4.1 SMSC-nummer
2.4.2 Geldigheid
2.4.3 Soort
Neem contact op met uw provider voor
informatie over deze instellingen en het
SMSC-nummer.
198
Telefoon
Menu 4. Bel-opties
4.1 Nummer mee: Geef aan of uw eigen
nummer wel of niet op het display van de
ontvanger moet verschijnen.
Neem contact op met uw provider voor een
permanent geheim nummer.
4.2 Oproep wacht.: Geef aan of u wel of geen
bericht wilt ontvangen tijdens een lopend
gesprek dat er een tweede oproep wacht.
4.3 Aut. antw.: Geef aan of u wilt kunnen
antwoorden zonder gebruik te maken van de
toetsenset.
4.4 Aut. herk.: Geef aan of u een eerder
gekozen nummer na bezettoon opnieuw wilt
kiezen.
4.5 Verk. kiezen: In dit menu stelt u in of het
wel of niet mogelijk is gebruik te maken van de
voorkeuzetoetsen.
De functie moet geactiveerd zijn om verkort te
kunnen kiezen.
4.6 Doorschakelen: In dit menu kunt u
aangegeven welke soorten oproepen moeten
worden doorgeschakeld naar het gespecificeer-
de telefoonnummer.
4.6.1 Alle oproepen (de instelling geldt
alleen tijdens het lopende gesprek).
4.6.2 Bij bezet
4.6.3 Onbeantwoord
4.6.4 Onbereikbaar
4.6.5 Faxoproepen
4.6.6 Dataoproepen
4.6.7 Alles annul.
Menu 5. Instellingen
5.1 Fabriek: Functie om de fabrieksinstellingen
te herstellen.
5.2 Kies netwerk: Geef aan of u automatisch
of handmatig netwerken wilt selecteren.
5.2.1 Auto
5.2.2 Handmatig
5.3 Kies taal: In dit menu kunt u aangeven in
welke taal u de berichten op het display wilt
zien.
5.3.1 English UK
5.3.2 English US
5.3.3 Svenska
5.3.4 Dansk
5.3.5 Suomi
5.3.6 Deutsch
5.3.7 Nederlands
5.3.8 Français FR
5.3.9 Français CAN
5.3.10 Italiano
5.3.11 Español
5.3.12 Português P
5.3.13 Português BR
5.4 SIM-beveiligd: In dit menu kunt u aangeven
of de invoer van de PIN-code actief of inactief
moet zijn of automatisch moet verlopen.
5.4.1 Aan
5.4.2 Uit
5.4.3 Auto
5.5 Wijzig codes: In dit menu kunt u uw PIN-
code of uw telefooncode wijzigen.
5.5.1 PIN-code
5.5.2 Telefooncode (gebruik 1234, voordat
u overgaat op uw eigen code) TU
gebruikt de telefooncode om de timer
op nul te kunnen stellen.
N.B. Noteer de code en bewaar deze op een
veilige plaats.
5.6 Geluiden
5.6.1 Belvolume: In dit menu kunt u het
volume van het belsignaal bij een
binnenkomend gesprek instellen.
5.6.2 Belsignaal: In dit menu kunt u kiezen
uit verschillende soorten belsignalen.
5.6.3 Toetsklik: Aan of uit
5.6.4 Aanp. Snelh.: Geef aan of het volume
wel of niet afhankelijk moet zijn van
de rijsnelheid.
5.6.5 RadioAutMute: Hier kunt u aangeven
of u het geluid van de radio wel of
niet wilt uitschakelen tijdens een
telefoongesprek.
5.6.6 Nieuw SMS-bericht: Geef aan of u
wel of geen geluidssignaal wenst bij
de binnenkomst van een nieuw SMS-
bericht.
5.7 Rij veilig: In dit menu kunt u aangeven of
u de snelheidsbegrenzing die geldt voor het
menusysteem wel of niet wilt uitschakelen,
zodat u het menusysteem ook tijdens het rijden
kunt gebruiken.
199
Telefoon
Specificaties
Vermogen 2 W
SIM-kaart klein
Geheugenposities 255*
SMS (Short Message Service) Ja
Data/Fax Nee
Dualband Ja (900/1800)
* 255 geheugenposities in het geheugen van
de telefoon. Het aantal geheugenposities op de
SIM-kaart verschilt naargelang het abonne-
ment.
IMEI-nummer
Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEI-
nummer van de telefoon aan uw provider
doorgeven. Dit nummer is een serienummer
bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon
geprogrammeerd is. Toets *#06# op uw
telefoon in om het nummer op het display te
zien. Noteer het nummer en bewaar het op een
veilige plaats.
Dubbele SIM-kaarten
Veel providers bieden dubbele SIM-kaarten
aan: één voor de autotelefoon en één voor een
andere telefoon. Als u over dubbele SIM-
kaarten beschikt, kunt u hetzelfde nummer voor
twee verschillende telefoons gebruiken. Neem
contact op met uw provider over de mogelijk-
heden en het gebruik van dubbele
SIM-kaarten.
Radio, telefoon
Met de onderste vier toetsen van de toetsenset
op het stuurwiel kunt u zowel de radio als de
telefoon regelen.
Om de telefoonfuncties met deze toetsen te
kunnen sturen, moet de telefoon geactiveerd
zijn (zie pagina 188). Als u de toetsen wilt
gebruiken om radio-instellingen te verrichten,
moet u eerst de actieve stand van de telefoon
verlaten. Druk in dat geval op .
Overige informatie
3903022
m
3902239d
200
201
Automatische versnellingsbak met
handmatige schakelstanden
(Geartronic) ..................................... 94,95
Automatische versnellingsbak .......92, 93
AUTO-UP ............................................... 48
B
Bagageband in bagageruimte .............. 71
Bagageruimte ........................................ 71
Banden ................................................118
Banden, demonteren ...........................122
Banden, draairichting .........................121
Banden, monteren ...............................123
Banden, rijeigenschappen ..................120
Banden, slijtage-indicatoren ..............121
Banden, spanning ...............................120
Bandenmaat ........................................118
Bandenspanning .................................120
Batterijtje vervangen,
afstandsbediening ................................. 80
Bekleding reinigen .............................141
Bel-opties ............................................191
Benzine ...............................................166
Bereik tot lege brandstoftank ............... 40
Bergen ................................................... 98
Bevestiging ........................................... 72
Blaasmonden ........................................ 54
BLIS (Blind Spot Information
System) ................................................113
Boordcomputer ..................................... 40
A
Aanhanger ...........................................101
Aanhangergewicht ..............................157
Aansluiting voor aansteker .................. 47
ABS .....................................................110
AC .......................................................... 60
Accu (starthulp) .................................... 99
Accu.....................................................144
Achteruitkijkspiegel .............................49
Actieve stand ......................................190
Afstandsbediening ................................ 68
Afstemfunctie ......................................178
Alarm inschakelen ................................ 83
Alarm uitschakelen ............................... 83
Alarm ............................................ 83, 186
Algemene verlichting ...........................69
Anti-blokkeerremsysteem (ABS)........110
Asdruk .................................................157
Audiosysteem......................................167
AUTO .....................................................58
AUTO (klimaatregeling ECC) .............. 58
AUTO DOWN ........................................ 48
Auto omhoogbrengen .........................144
AUTO UP/DOWN (elektrisch
bediende zijruiten)................................ 48
Autodim-functie....................................49
Automatische wasstraten ....................141
Automatische vergrendeling ................ 80
Automatische versnellingsbak met
handmatige schakelstanden ................. 94
Brandstof tanken...................................88
Brandstoffilter, diesel..........................147
Brandstofmeter ...................................... 32
Buitenspiegels ...................................... 49
C
Cassettedeck .......................................180
Cd-speler .................................... 181, 183
Cd-wisselaar ........................................182
Chassisnummer ...................................156
Combifilter ............................................57
Comfortkussen ...................................... 28
Compact reservewiel
(Temporary Spare) ...............................121
Contact- en stuurslot ............................45
Controle- en
waarschuwingssymbolen ................ 33-36
Controlelampje voor aanhanger ..........36
Cruise control........................................ 41
D
D Rijstand ............................................. 92
Dakbelading........................................157
Diesel ...................................... 45, 88, 147
Directe start verwarming ....................... 63
Dolby Pro Logic Surround Sound ......184
DSTC ..................................................... 35
Dubbele SIM-kaarten..........................146
Dynamo laadt niet bij ........................... 36
Register
202
K
Kickdown .............................................. 90
Kinderen in de auto, plaats ................... 27
Kleerhaak .............................................. 73
Kleurcode ............................................139
Klimaatregeling met
airconditioning (AC) ............................60
Kofferdeksel ontgrendelen met
hoofdsleutel .......................................... 80
Koplampsproeiers ................................. 44
Krik ............................................... 72, 123
L
L Lage versnelling ................................ 92
Lak.......................................................139
Lakschade ...........................................139
Lange lading ......................................... 74
Lastdragers ..........................................106
Leeslampje voor- en achterin ............... 69
Luchtsensor ........................................... 57
Luchtverdeling ...............................54, 61
M
Make-upspiegel ....................................69
Maten en gewichten ...........................157
Milieuzorg ................................... 55, 144
Mistlamp, achter ................................... 36
Motor starten .........................................88
Motor, specificaties .................... 158, 159
E
ECC ....................................................... 56
Elektrisch bediend schuifdak ............... 50
Elektrisch bediende ramen ................... 48
Elektrisch bediende stoel ..................... 68
Elektrische aansluiting ......................... 47
Elektrische achterruitverwarming ........ 46
Elektrische
buitenspiegelverwarming ..................... 46
Elektrische koelventilator ..................145
Elektrische stoelverwarming ................46
Elektronische klimaatregeling, ECC ... 56
Elektronische startblokkering ........78, 89
Exterieur .................................................. 6
F
Follow-Me-Home-verlichting .............. 81
Functieknoppen ....................................61
G
Geartronic .............................................. 93
Gemiddeld brandstofverbruik ..............40
Geopend kofferdeksel ........................... 94
Gereedschap ..........................................72
Gereedschapstas met sleepoog ............. 72
Geringe steenslagschade
en krassen ............................................139
Geschikte schoonmaakmiddelen .......140
Gevarendriehoek.......................... 72, 122
Gladde wegen........................................ 89
Gloeilampen vervangen .....................131
Gloeilampen........................................166
H
Handgeschakelde versnellingsbak ...... 91
Handmatig kinderslot ...........................82
Handmatige klimaatregeling met
airconditioning ...............................53, 61
Handrem aangetrokken......................... 36
Handrem ................................................ 47
Hoofdsleutel.......................................... 78
Hoofdsteunen achterbank..................... 67
HU-403 ....................................... 167, 168
HU-603 ................................................169
HU-803 ................................................170
Huidig brandstofverbruik ..................... 40
Hulpaccu ............................................... 99
I
Instellen, stoelen ...................................66
Instrumentenpaneel .............................. 32
Instrumentenpaneel, auto’s met
stuur links ................................................ 2
Instrumentenpaneel, auto’s met
stuur rechts .............................................. 3
Interieur, auto’s met stuur links .............. 4
Interieur, auto’s met stuur rechts ............. 5
Interieurfilter .........................................55
Interieurverlichting............................... 69
Register
203
Motorkap.................................... 145, 146
Motorolie ................................... 148, 149
Motorruimte ........................................145
N
N Neutraalstand .................................... 92
Noodoproepen ....................................188
Noodstop ............................................... 68
Noodstop (elektrisch bediende
stoel) ...................................................... 68
O
Oliedruk ................................................ 36
Onderhoud van de accu ............. 152, 153
Ontdooier ........................................58, 61
Opbergmogelijkheden in
middenconsole...................................... 71
Opbergmogelijkheden .......................... 70
P
P Parkeerstand .......................................92
Parkeerrem .............................................47
Passagiersstoel omklappen ................... 67
Plaats van kinderen in de auto ............. 27
Polijsten en in de was zetten ..............141
R
R Achteruitstand ...................................92
Radio ...................................................167
Recirculatie ........................................... 59
Remsysteem ............................... 110, 111
Remvloeistof .......................................151
Reservewiel .................................. 72, 121
Reservewiel “Temporary Spare” ........121
Richtingaanwijzers ............................... 43
Rijden met een aanhanger .......... 100-103
Rijstand .................................................45
Roestwering ........................................138
Ruggedeelte omklappen, achterbank ..74
Rugleuning omklappen, voorstoelen ..67
Ruitensproeiers voorruit ....................... 44
Ruitenwissers voorruit .......................... 44
S
Safelock-functie deactiveren................ 81
Safelock-functie .................................... 81
Schakelaars op middenconsole ......38, 39
Schuifdak .............................................. 50
SERVICE BIJ VOLGENDE
ONDERHOUDSBEURT ........................ 37
SERVICE SPOED .................................. 37
SERVICE VEREIST .............................. 37
Servicesleutel ........................................ 78
SIM-kaart.............................................190
Skiluik ...................................................74
Slepen .................................................... 98
Sleutels .................................................. 80
Spiegels ................................................. 49
Sproeiervloeistof.................................151
SRS (airbags) ................................... 12-17
Starten met een hulpaccu ..................... 99
Starthulp ................................................ 99
Startstand............................................... 45
Steenslagplekken ................................139
STOP Z.S.M. ..........................................37
Storing in SRS.......................................36
Storing in
uitlaatgasreinigingssysteem ................. 36
Stuurbekrachtiging .............................151
Stuurwielafstelling................................ 43
Symbolen ............................................152
T
Tankvulklep openen ............................. 88
Tankvulklep ..........................................88
Telefoonsysteem .................................188
Temperatuur ....................................58, 60
Temperatuurknop ............................58, 60
Totaalgewicht......................................157
Treingewicht .......................................157
Trekhaak .................................... 102, 103
Trekhaak, afneembaar (demonteren)....105
Trekhaak, afneembaar (monteren) ......104
Type-aanduiding motor ......................156
Type-aanduiding versnellingsbak .....156
Type-aanduidingen.............................156
Register
204
V
Veiligheidsgordels schoonmaken ......141
Veiligheidsgordels ..........................10, 11
Ventilatie ...............................................53
Ventilator............................................... 60
Vergrendelen en ontgrendelen ............. 79
Verkeersveiligheid ..............................195
Vloersteun ............................................. 72
Vogelpoep ...........................................140
Volvo Onderhoudsprogramma ...........143
Volvo’s geïntegreerde comfortkussen .... 28
Voorstoelen ........................................... 66
W
Waarschuwing, storing in
ABS-systeem ......................................... 34
Waarschuwing, storing in
remsysteem ............................................ 34
Waarschuwingsknipperlichten ............. 46
Waarschuwingslampje in het midden van
dashboard .............................................. 33
Wasem op binnenkant ramen ............... 55
Wassen .................................................140
Werkelijke temperatuur, ECC ............... 55
WHIPS .............................................21, 22
Wielen verwisselen .............................122
Wielen en banden ...............................118
Winterbanden ......................................119
Wisserbladen, vervangen ....................154
Register
Z
ZIE HANDLEIDING ............................. 37
Zonnescherm ......................................... 51
205
206
207
208
209
210
2006
WEB EDITION
VOLVO
Instructieboekje S80
TP 7813 (Dutch). AT 0520. Printed in Sweden, Elanders Infologistics Väst AB, Mölnlycke 2005
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212

Volvo 2007 de handleiding

Categorie
Navigators
Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor