Volvo S60 Handleiding

Categorie
Telefoons
Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

BESTE VOLVO-BEZITTER,
DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO!
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij
het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw mede-
passagiers voorop gestaan. Een Volvo is een van de veiligste
auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle gel-
dende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om
vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de on-
derhoudsinformatie in dit instructieboekje.
Inhoud
2
00 01 02
00 Inleiding
Introduktion ........................................ 6
Volvo Personvagnar och miljön........... 7
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels ............................ 12
Airbagsysteem ................................. 15
Airbags (SRS) ................................... 16
Airbag (SRS) activeren/deactiveren . 19
SIPS-airbags (zij-airbags) ................. 21
Opblaasgordijn (IC-systeem) ............ 23
WHIPS-systeem ............................... 24
Activering van de
veiligheidssystemen ......................... 26
Kinderen en veiligheid ...................... 27
02 Instrumenten, schakelaars
en bediening
Overzicht auto’s met het stuur links .36
Overzicht auto’s met het
stuur rechts .......................................38
Instrumentenpaneel ..........................40
Controle- en waarschuwingslampjes 41
Informatiedisplay ..............................44
Schakelaars op middenconsole ........45
Verlichtingspaneel .............................49
Linker stuurhendel ............................51
Boordcomputer .................................52
Rechter stuurhendel .........................53
Cruisecontrol (optie) .........................55
Stuurwielafstelling, handrem .............56
Elektrische aansluiting, aansteker ....57
Elektrisch bedienbare ruiten .............58
Achteruitkijkspiegel en
buitenspiegels ...................................61
Elektrisch bedienbaar
schuifdak (optie) ................................65
04 0503
Inhoud
3
03 Klimaatreg eling
Algemene informatie over de
klimaatregeling ................................. 70
Handmatige klimaatregeling met
airconditioning, A/C .......................... 72
Elektronische klimaatregeling, ECC
(optie) ............................................... 74
Luchtverdeling .................................. 77
Standverwarming op
brandstof (optie) ............................... 78
04 Interieur
Voorstoelen .......................................82
Interieurverlichting ............................84
Opbergmogelijkheden in
passagiersruimte ..............................86
Achterbank ........................................90
Kofferbak ...........................................92
05 Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening .........96
Vergrendelen en ontgrendelen ..........99
Kinderslot ....................................... 103
Alarm (optie) ................................... 104
Inhoud
4
06 07 08
06 Starten en rijden
Algemene informatie ....................... 110
Brandstof tanken ............................ 113
Motor starten .................................. 115
Handgeschakelde versnellingsbak . 118
Automatische versnellingsbak ........ 119
Remsysteem ................................... 123
Stabiliteits- en tractieregelsysteem 125
Actief chassis, FOUR-C .................. 127
Parkeerhulp .................................... 128
Slepen en bergen ........................... 130
Starten met hulpaccu ..................... 132
Rijden met een aanhanger .............. 133
Trekhaak ......................................... 135
Afneembare trekhaak ..................... 137
Lading op het dak .......................... 142
Lichtbundel aanpassen .................. 144
BLIS (Blind Spot Information
System), optie ................................. 149
07 Wielen en banden
Algemene informatie ...................... 154
Bandenspanning ............................ 157
Gevarendriehoek en reservewiel .... 159
Bandenspanningscontrolesysteem 161
Wielen verwisselen ......................... 163
08 Verzorging
Schoonmaken .................................168
Lakschade herstellen ......................171
Roestwering ....................................172
10 1109
Inhoud
5
09 Onderh oud en service
Volvo Service ...................................176
Onderhoud ..................................... 177
Motorkap en motorruimte .............. 178
Dieselolie ........................................ 179
Oliën en vloeistoffen ....................... 180
Wisserbladen .................................. 184
Accu ............................................... 185
Gloeilampen vervangen .................. 188
Zekeringen ..................................... 195
10 Infotainment
Audiosysteem HU-450 ....................206
Audiosysteem HU-650 ....................207
Audiosysteem HU-850 ....................208
Audiofuncties HU-450/650/850 ......209
Audiofuncties HU-450 ....................210
Audiofuncties HU-650/850 .............211
Radiofuncties HU-450/650/850 ......212
Radiofuncties HU-450 ....................213
Radiofuncties HU-650/850 .............214
Radiofuncties HU-450/650/850 ......215
Cassettedeck HU-450 ....................220
Cd-speler HU-650 ..........................221
Interne cd-wisselaar HU-850 ..........222
Externe cd-wisselaar
HU-450/650/850 (optie) ..................223
Dolby Surround Pro Logic II
HU-850 ...........................................224
Technische gegevens ......................225
Telefoonfuncties (optie) ...................226
Bel-opties ........................................229
Geheugenfuncties ...........................232
Menu’s ............................................234
Overige informatie ...........................239
11 Technische gegevens
Typeaanduidingen ..........................242
Maten en gewichten .......................243
Motorspecificaties ..........................244
Motorolie .........................................246
Vloeistoffen en smeermiddelen ......249
Brandstof ........................................250
Katalysator ......................................253
Elektrisch systeem .........................254
Inleid ing
6
Inleiding
Instructieboekje
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te
lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt.
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt
u tips voor hoe u het beste in verschillende si-
tuaties met de auto kunt omgaan en leert u
hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle
mogelijkheden die de auto biedt.
Besteed ook aandacht aan de veiligheidsin-
structies in het boekje:
De in het instructieboekje beschreven uitrus-
ting is niet op alle modellen aanwezig. Als aan-
vulling op de standaarduitrusting worden in dit
instructieboekje ook de opties (af fabriek ge-
monteerde uitrusting) en bepaalde accessoi-
res (extra uitrusting) beschreven.
De specificaties, constructiegegevens en af-
beeldingen in dit instructieboekje zijn niet bin-
dend. We behouden ons het recht voor om
zonder voorafgaande mededeling wijzigingen
aan te brengen.
© Volvo Car Corporation
WAARSCHUWING
Waarschuwingsteksten geven aan dat er
gevaar voor persoonlijk letsel bestaat, als u
de instructies niet opvolgt.
BELANGRIJK
“Belangrijk”-teksten geven aan dat het ge-
vaar bestaat dat de auto beschadigd raakt,
als u de instructies niet opvolgt.
N.B.
De uitrusting van de auto’s van Volvo hangt
af van de verschillende behoeften op de di-
verse markten en de landelijke en/of regio-
nale wet- en regelgeving.
Inleid ing
7
Volvo Car Corporation en het milieu
Milieubeleid van Volvo
Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn
de drie kernwaarden van Volvo Car Corpora-
tion die van invloed zijn op alle activiteiten. We
zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze
zorg voor het milieu delen.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieueisen en is bovendien geproduceerd in
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met
hulpbronnen omgaat. De meeste eenheden
binnen de Volvo Car Corporation zijn gecertifi-
ceerd voor de milieunorm ISO 14001, hetgeen
tot verbeteringen op milieugebied leidt.
Alle Volvo-modellen hebben een milieuverkla-
ring (EPI of Environmental Product Informa-
tion), waarin u zelf de milieu-impact van de
verschillende modellen en motoren gedurende
de totale levenscyclus kunt vergelijken.
Bezoek www.volvocars.com/EPI om meer te
lezen.
Brandst of verbruik
De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun
klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een
lager brandstofverbruik levert over het alge-
meen een geringere uitstoot van het broeikas-
gas kooldioxide op.
U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen
aan een verlaging van het brandstofverbruik.
Lees voor meer informatie de tekst onder het
kopje Spaar het milieu op pagina 9.
Inleid ing
8
Volvo Car Corporation en het milieu
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
Schoon aan binnen- en buitenkant een
concept dat een schone passagiersruimte
combineert met een uitermate efficiënt uitlaat-
gasreinigingssysteem. In veel gevallen liggen
uitlaatgasemissies ver onder de geldende nor-
men.
Op de radiateur zit bovendien PremAir
®
1
,
een speciale laag die schadelijk laaghangend
ozon kan omzetten in zuivere zuurstof wan-
neer het ozon langs de radiateur stroomt.
Hoeveel ozon er wordt omgezet hangt af van
het ozongehalte van de buitenlucht.
Schone lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pol-
len niet via de luchtinlaatopening in de passa-
giersruimte kunnen dringen.
Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,
IAQS
2
(Interior Air Quality System), zorgt er-
voor dat de lucht die de passagiersruimte bin-
nenkomt schoner is dan de lucht buiten in het
verkeer.
Het systeem bestaat uit een elektronische
sensor en een koolstoffilter. De binnenkomen-
de lucht wordt continu gecontroleerd en als
het gehalte aan schadelijke gassen zoals kool-
monoxide te hoog oploopt, wordt de luchtin-
laat gesloten. Iets dergelijks kan zich voor-
doen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tun-
nels.
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxi-
den, laaghangend ozon en koolwaterstoffen
niet binnendringen.
Textielnorm
Het interieur van een Volvo werd dusdanig
vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel
is ook voor mensen met contactallergieën of
astma. Alle stoelhoezen en bekledingsstoffen
zijn getest op stoffen en emissies die schade-
lijk zijn voor de gezondheid en allergische
reacties kunnen veroorzaken. Dit betekent dat
alle stoffen voldoen aan de eisen van de tex-
tielnorm Öko-Tex 100
3
een enorme stap op
weg naar een gezonder milieu in de passa-
giersruimte.
Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoor-
beeld de veiligheidsgordels, de vloerbekleding
en de gebruikte garens en stoffen. De leren
bekledingsvarianten zijn chroomvrij gelooid
met plantaardige stoffen en voldoen aan de
gestelde certificeringseisen.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voor-
waarden scheppen voor een lange levensduur
en een laag brandstofverbruik van de auto en
op die manier bijdragen aan een schoner mi-
lieu. Wanneer u de reparaties en het onder-
houd aan de auto toevertrouwd aan de werk-
plaatsen van Volvo, wordt de auto een onder-
deel van ons systeem. We stellen duidelijke
milieu-eisen aan de outillage van onze werk-
plaatsen om te voorkomen dat er schadelijke
stoffen vrijkomen in het milieu. Het personeel
in de werkplaatsen van Volvo beschikt over de
kennis en het gereedschap om optimale zorg
voor het milieu te kunnen garanderen.
1
Optie op vijfcilindermotoren.
PremAir
® is een gedeponeerd handelsmerk
van de Engelhard Corporation.
2
Optie
3
Op www.oekotex.com vindt u meer informatie
Inleid ing
9
Spaar het m ilieu
U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te be-
schermen door zuinig te rijden, milieuvriende-
lijke autoverzorgingsproducten te kopen en de
auto te onderhouden of te laten onderhouden
aan de hand van de aanwijzingen in het in-
structieboekje.
Hier volgen enkele tips voor hoe u het milieu
kunt ontzien:
Verlaag het brandstofverbruik door de zo-
geheten ECO-bandenspanning aan te hou-
den (zie pagina 157).
Lading op het dak en een
skibox resulteren in een
grotere luchtweerstand
waardoor het brandstof-
verbruik aanzienlijk toe-
neemt. Verwijder ze
daarom meteen na ge-
bruik.
Laat spullen niet onnodig in de auto liggen.
Hoe groter de belading van de auto, des te
hoger het brandstofverbruik.
Gebruik altijd de elektrische motorverwar-
ming bij een koudestart, als de auto hier-
mee is uitgerust. Hierdoor nemen het
brandstofverbruik en de uitstoot af.
Rijd rustig en vermijd krachtig remmen.
Rijd in de hoogst mogelij-
ke versnelling. Een lager
toerental zorgt voor een
lager verbruik.
Laat het gaspedaal los
wanneer u van een helling
afrijdt.
Rem op de motor af om vaart te minderen.
Voorkom stationair draaien. Houd u aan de
plaatselijke voorschriften. Zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat in een file.
Hanteer afvalstoffen die
schadelijk voor het milieu
zijn, zoals accu’s en olie,
op een milieuvriendelijke
manier. Neem contact op
met een erkende Volvo-
werkplaats als u niet zeker
weet hoe u dergelijk afval moet verwerken.
Onderhoud uw auto regelmatig.
Bij hoge snelheden neemt het verbruik aan-
zienlijk toe vanwege de grotere luchtweer-
stand. Bij een verdubbeling van de snelheid
neemt de luchtweerstand met een factor
vier toe.
Door deze tips op te volgen kan het brandstof-
verbruik worden verlaagd zonder dat dit van
invloed is op de reistijd of het plezier in het au-
torijden. U spaart uw auto, bespaart geld en
gebruikt minder van de hulpbronnen op aarde.
10
Veiligheidsgordels .................................................................................... 12
Airbagsysteem ......................................................................................... 15
Airbags (SRS) ........................................................................................... 16
Airbag (SRS) activeren/deactiveren ......................................................... 19
SIPS-airbags (zij-airbags) .........................................................................21
Opblaasgordijn (IC-systeem) ....................................................................23
WHIPS-systeem .......................................................................................24
Activering van de
veiligheidssystemen .................................................................................26
Kinderen en veiligheid ..............................................................................27
01
VEILIGHEID
01 Veiligheid
12
Veiligheidsgordels
01
Draag altijd een veiligheidsgordel
Heupgorde l uittrekken. De g ordel moet laag
ge dragen worden.
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheids-
gordel omhebben.
Veiligheidsgo rdel omd oen
Trek de gordel langzaam uit en maak deze
vast door de borglip in de sluiting te
steken. Een duidelijke “klik geeft aan dat
de gordel vastzit.
Gordel losmaken:
Druk op de rode knop van de vergrende-
ling. Laat het oprolmechanisme de gordel
naar binnen trekken. Als de gordel niet
volledig wordt opgerold, moet u de gordel
handmatig zo ver terugrollen dat deze niet
langer slap hangt.
De gordel is geblokkeerd en kan niet
verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
Voor optimale bescherming van de veilig-
heidsgordel is het van belang dat de gordel
goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleu-
ning niet te ver achteroverhellen. De veilig-
heidsgordel biedt de beste bescherming bij
een normale rijhouding.
Let erop dat:
gebruik geen klemmen of andere accessoi-
res die ervoor zorgen dat u de gordel niet
strak langs uw lichaam kunt trekken
zorg dat er geen slagen in de gordel zitten
en dat hij nergens achter blijft steken
de heupgordel moet laag zitten (niet over
de buik)
u de heupgordel over de heupen spant
door aan de diagonale schoudergordel te
trekken zoals afgebeeld.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of on-
juist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
WAARSCHUWING
Elke gordel is bestemd ter bescherming van
slechts een persoon.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te
repareren. Neem contact op met een erken-
de Volvo-werkplaats. Als de gordel zwaar
belast werd, bijvoorbeeld tijdens een aanrij-
ding, moet de complete gordel worden ver-
vangen. De gordel kan een deel van zijn
beschermende eigenschappen hebben ver-
loren, zelfs als de gordel ogenschijnlijk niet
beschadigd is. Vervang de gordel ook als
deze versleten of beschadigd is. De nieuwe
veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en
bedoeld voor montage op dezelfde positie
als de vervangen gordel.
01 Veiligheid
13
Veiligheidsgordels
01
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de veiligheids-
gordels op het instrumentenpaneel en dat op
de bovenkant van de achteruitkijkspiegel knip-
peren, zolang de bestuurder en een eventuele
voorpassagier de veiligheidsgordel niet heb-
ben omgedaan. De gordelwaarschuwing wordt
na 6 seconden automatisch uitgeschakeld, als
de snelheid lager is dan 10 km/h.
Als vervolgens bij een snelheid hoger dan
10 km/h blijkt dat de bestuurder of de voor-
passagier de veiligheidsgordel niet omgedaan
heeft, wordt de waarschuwingsfunctie op-
nieuw ingeschakeld. De waarschuwingsfunc-
tie wordt vervolgens uitgeschakeld, wanneer
de snelheid tot onder 5 km/h daalt.
Als de bestuurder of voorpassagier de gordel
tijdens het rijden losmaakt, wordt de waar-
schuwingsfunctie opnieuw geactiveerd bij
snelheden hoger dan 10 km/h.
De gordelwaarschuwing is bestemd voor vol-
wassenen voor in de auto. Als u een kinder-
zitje op de passagiersstoel hebt aangebracht
en het met de veiligheidsgordel hebt vastge-
zet, wordt er geen gordelwaarschuwing gege-
ven.
Veiligheidsgordel en zwangerschap
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat
u de gordel altijd op de juiste manier draagt.
De gordel moet strak langs de schouder lo-
pen, waarbij het diagonale deel van de veilig-
heidsgordel tussen de borsten en tegen de zij-
kant van de buik ligt. Het heupgedeelte van de
gordel moet vlak tegen de buitenkant van de
bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder
de buik liggen. Het mag nooit over de buik
omhoog kunnen glijden. De gordel moet zo
strak mogelijk over het lichaam lopen zonder
onnodige speling. Controleer ook of de gordel
nergens gedraaid zit.
01 Veiligheid
14
Veiligheidsgordels
01
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
onder controle hebben (wat inhoudt dat ze
met gemak bij het stuur en de pedalen moeten
kunnen komen). Streef ernaar de afstand tus-
sen de buik en het stuur zo groot mogelijk te
maken.
Gordelspanners
Keurmerk op veilighe idsgordels met gordelspan-
ner
Alle veiligheidsgordels (met uitzondering van
de gordel midden achter) hebben gordelspan-
ners. Dit is een mechanisme dat bij een aanrij-
ding de veiligheidsgordel rond het lichaam
spant. De gordel kan de passagier daarmee
beter in de stoel gedrukt houden.
01 Veiligheid
15
Airbagsysteem
01
Waarschuwingslampje op
instrumentenpaneel
Het airbagsysteem
1
wordt continu gecontro-
leerd door de regeleenheid. Het waarschu-
wingslampje op het instrumentenpaneel gaat
branden, wanneer u de contactsleutel naar
stand I, II of III draait. Het lampje dooft na ca.
zeven seconden, wanneer de regeleenheid
heeft vastgesteld dat het airbagsysteem
1
geen storingen vertoont.
Behalve het waarschuwings-
lampje verschijnt er, in die ge-
vallen waarin dat nodig is, een
melding op het informatiedis-
play. Als het waarschuwings-
lampje niet werkt, gaat het
waarschuwingsdriehoekje
branden en verschijnt er SRS-
AIRBAG SERVICE SPOED
op het display. Neem zo spoe-
dig mogelijk contact op met een erkende
Volvo-werkplaats.
1
Omvat SRS en gordelspanners, SIPS en IC.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem blijft branden of tijdens het rij-
den korte tijd oplicht, betekent dit dat het
airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het
lampje kan ook duiden op een storing in de
gordelspanners, het SIPS-, het SRS- of het
IC-systeem. Neem zo spoedig mogelijk
contact op met een erkende Volvo-
werkplaats.
01 Veiligheid
16
A irbags (SRS)
01
Airbag (SRS) aan de bestuurderszijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordels
ook een airbag (SRS - Supplemental Restraint
System) in het stuurwiel. De airbag zit opge-
vouwen in het midden van het stuurwiel. Het
stuurwiel is voorzien van het opschrift
SRS
AIRBAG
.
Airbag (SRS) aan de passagierszijde
Als aanvulling op de veiligheidsgordel van de
passagiersstoel heeft uw auto ook een passa-
giersairbag (SRS, Supplemental Restraint
System). De airbag aan de passagierszijde
1
zit
opgevouwen in een ruimte boven het dash-
boardkastje. Het paneel is voorzien van het
opschrift
SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of on-
juist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
1
Niet alle auto’s hebben een airbag (SRS) aan
de passagierszijde. Afhankelijk van de vraag
of de airbag besteld werd tijdens het verkoop-
proces.
WAARSCHUWING
Om de kans op letsel bij het opblazen van
de airbags te beperken, moeten de passa-
giers zo rechtop mogelijk zitten met hun
voeten op de vloer en hun rug tegen de rug-
leuning. De veiligheidsgordel moet goed
vastzitten.
WAARSCHUWING
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) is geac-
tiveerd. Zie pagina 19 voor informatie over
een geactiveerde/gedeactiveerde airbag
(SRS).
Laat kinderen nooit voor de passagierstoel
zitten of staan. Personen die kleiner zijn dan
1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel
plaatsnemen, als de airbag (SRS) geacti-
veerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situa-
ties opleveren voor het kind.
01 Veiligheid
17
A irbags (SRS)
01
SRS-systeem
SRS-systeem, auto met het stuur links
Het systeem bestaat uit airbags en sensoren.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reage-
ren de sensoren, waarna de airbag wordt op-
geblazen. Daarbij wordt de airbag warm. Om
de klap op te vangen loopt de airbag leeg
wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij
treedt er rookvorming in de auto op. Dit is vol-
komen normaal. Het totale verloop, van het
opblazen tot het leeglopen van de airbag,
neemt enkele tienden van een seconde in be-
slag.
SRS-systeem, auto met het stuur rechts
N.B.
De reactie van de sensoren hangt af van de
ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde
of de passagierszijde vooraan wordt gedra-
gen of niet. Het kan dan ook zijn dat er bij
ongelukken slechts een (of geen enkele) van
de airbags wordt opgeblazen. Het SRS-
systeem registreert de botskracht waaraan
de auto blootstaat en stemt de activering
van één of meerdere airbags daarop af.
N.B.
De airbags werken dusdanig dat de capaci-
teit ervan wordt afgestemd op de bots-
kracht waaraan de auto blootstaat.
WAARSCHUWING
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in het SRS-systeem kunnen sto-
ringen in de werking veroorzaken en leiden
tot ernstige letsels.
01 Veiligheid
18
A irbags (SRS)
01
Positie van de airbag aan de passagierszijde in
een auto met het stuur links of rechts
WAARSCHUWING
Verricht nooit zelf werkzaamheden aan de
onderdelen van het SRS-systeem in het
stuurwiel of op het paneel boven het dash-
boardkastje.
Plaats geen voorwerpen of accessoires op
of in de buurt van het SRS AIRBAG -paneel
(boven het dashboardkastje) of binnen de
actieradius van de airbag.
01 Veiligheid
19
A irbag (SRS) activ eren/deactiv eren
01
PACOS (optie)
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS)
aan de passagierszijde gedeactiveerd is
De airbag (SRS) aan de passagierszijde voorin
kan gedeactiveerd worden met een schake-
laar. Dit is bijvoorbeeld noodzakelijk als daar
een kind in een kinderzitje moet zitten.
Aanduidin g
Een tekstmelding op het plafondpaneel geeft
aan dat de airbag (SRS) aan de passagierszij-
de is gedeactiveerd.
Activeren/deactiveren
Schakelaar voor PACOS (Passenger Airbag Cut
Off Switch)
De schakelaar zit aan de passagierszijde aan
de zijkant van het dashboard en u kunt erbij
door het portier aan die kant te openen. Con-
troleer of de schakelaar in de gewenste stand
staat. Volvo adviseert u de contactsleutel te
gebruiken om de stand te wijzigen. (U kunt
ook andere voorwerpen gebruiken die qua
vorm op een sleutel lijken.)
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met een airbag
(SRS) aan de passagierszijde maar geen
PACOS heeft, is de airbag altijd geacti-
veerd.
WAARSCHUWING
Geacti veerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een verhogingskussen op de passa-
giersstoel wanneer de airbag aan de passa-
gierszijde geactiveerd is. Laat evenmin
personen die kleiner zijn dan 1,40 m op
deze stoel plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Laat personen die groter zijn dan 1,40 m
nooit plaatsnemen op de passagiersstoel
wanneer de airbag aan de passagierszijde
gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situa-
ties opleveren.
01 Veiligheid
20
A irbag (SRS) activeren/deactiveren
01
Stand van de schakelaar
SRS-schakelaar in stand ON
ON = De airbag (SRS) is geactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen passagiers
groter dan 1,40 m aan de passagierszijde op
de voorstoel zitten, maar kinderen in een kin-
derzitje of op een verhogingskussen beslist
niet.
SRS-sc hakelaar in stand OFF
OFF = De airbag (SRS) is gedeactiveerd. Met
de schakelaar in deze stand kunnen kinderen
in een kinderzitje of op een kussen aan de
passagierszijde op de voorstoel zitten, maar
passagiers groter dan 1,40 m beslist niet.
WAARSCHUWING
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem op het instrumen-
tenpaneel oplicht terwijl de tekst op het pla-
fondpaneel aangeeft dat de airbag (SRS)
aan die kant gedeactiveerd is. Het duidt op
een ernstige storing. Bezoek onmiddellijk
een erkende Volvo-werkplaats.
01 Veiligheid
21
S IPS-airbags (zij-airbags)
01
SIPS-airbags, (zij-airbags)
Positie van de SIPS-airbags
Een groot deel van de botskracht wordt door
het SIPS-systeem (Side Impact Protection
System) over balken, stijlen, vloer, dak en an-
dere delen van de carrosserie verspreid. De
SIPS-airbags aan de bestuurders- en de pas-
sagierszijde beschermende borstkas en vor-
men een belangrijk onderdeel van het SIPS-
systeem. De SIPS-airbags zijn aangebracht in
de rugleuningframes van de voorstoelen.
Opgeblazen SIPS-airbag
Kinderzitjes en SIPS-airbags
Een SIPS-airbag heeft geen nadelige invloed
op de beschermende werking van kinderzitjes
of verhogingskussens in de auto.
Het is mogelijk een kinderzitje/verhogingskus-
sen op de voorstoel te plaatsen, als de auto
aan de passagierszijde niet is uitgerust met
een geactiveerde
1
airbag.
WAARSCHUWING
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
het SIPS-systeem. Draag altijd een veilig-
heidsgordel.
WAARSCHUWING
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in het SIPS-systeem kunnen sto-
ringen in de werking en ernstig letsel ver-
oorzaken.
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en
de portierpanelen, omdat dit gebied binnen
de actieradius van de SIPS-airbag ligt.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen stoelhoezen van Volvo of
stoelhoezen die door Volvo goedgekeurd
zijn. Andere stoelhoezen kunnen de werking
van de SIPS-airbags hinderen.
1
Zie pagina 19 voor informatie over een geacti-
veerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
01 Veiligheid
22
S IPS-ai rbags ( zij-airbags)
01
SIPS-airbag
Bestuurderszijde
Het SIPS-systeem bestaat uit airbags en sen-
soren. Bij een voldoende krachtige aanrijding
reageren de sensoren, waarna de SIPS-airbag
wordt opgeblazen. De SIPS-airbag wordt ver-
volgens opgeblazen tussen de inzittende en
het portierpaneel. Daarmee wordt de klap van
de aanrijding opgevangen, waarna de airbag
weer leegloopt. De SIPS-airbag wordt nor-
maal gesproken alleen opgeblazen aan de
kant van de aanrijding.
Passagierszijde
01 Veiligheid
23
Opblaasgordijn (IC-syste em)
01
Eigenschappen
Het opblaasgordijn van het IC-systeem (Infla-
table Curtain) vormt een aanvulling op het
SIPS-systeem. Het zit verborgen achter de
plafondbekleding langs beide zijden van de
auto en beschermt inzittenden zowel voor- als
achterin. Bij een voldoende krachtige aanrij-
ding reageren de sensoren, waarna de op-
blaasgordijnen worden geactiveerd. Het sys-
teem helpt voorkomen dat de bestuurder en
eventuele passagiers bij een botsing met hun
hoofd tegen de binnenkant van de auto slaan.
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit iets aan de handgre-
pen aan het plafond. De haak is alleen be-
doeld voor niet al te zware kledingstukken
(en niet voor harde voorwerpen zoals para-
plu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, de portierstijlen of de zij-
panelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Er mogen
uitsluitend originele Volvo-onderdelen, be-
stemd voor montage op deze plaatsen,
worden gebruikt.
WAARSCHUWING
Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt
boven de denkbeeldige, horizontale lijn op
50 mm onder de bovenkant van de zijruiten.
Anders is het mogelijk dat het opblaasgor-
dijn dat schuilgaat achter de plafondbekle-
ding geen bescherming meer biedt.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Draag altijd een veilig-
heidsgordel.
01 Veiligheid
24
WHIPS-syst eem
01
Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection
System) bestaat uit energieabsorberende rug-
leuningen en speciaal voor het systeem ont-
wikkelde hoofdsteunen op de beide voorstoe-
len. Het systeem wordt geactiveerd bij een
aanrijding van achteren, afhankelijk van de
hoek waaronder en de snelheid waarmee het
achteropkomende voertuig de auto raakt en
de materiaaleigenschappen van dat voertuig.
Eigenschappen van de stoel
Bij activering van het WHIPS-systeem bewe-
gen de rugleuningen van de voorstoelen naar
achteren, zodat de positie van de bestuurder
en de passagier op de voorstoelen verandert.
Zo wordt de kans op een zogeheten whiplash
beperkt.
WHIPS-systeem en kinderzitjes/
verhogingskussens
Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige in-
vloed op de beschermende werking van de
kinderzitjes of verhogingskussens in de auto.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de be-
stuurder en de voorpassagier zo veel mogelijk
in het midden van de stoel plaatsnemen en de
afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun zo
klein mogelijk houden.
WAARSCHUWING
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordel. Draag altijd een
veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen aan de stoel of
het WHIPS-systeem aan en probeer ze
nooit zelf te repareren. Neem contact op
met een erkende Volvo-werkplaats.
01 Veiligheid
25
WHIPS-systeem
01
Zorg dat u de werking van het WHIPS-
systeem niet n ad elig beïnvloedt
WAARSCHUWING
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen
het zitgedeelte van de achterbank en de
rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat
u de werking van het WHIPS-systeem niet
nadelig beïnvloedt.
WAARSCHUWING
Als u een van de ruggedeelten van de ach-
terbank hebt neergeklapt, moet u de voor-
stoel aan dezelfde kant naar voren schuiven
zodat de rugleuning van de stoel niet tegen
het neergeklapte ruggedeelte van de ach-
terbank aankomt.
WAARSCHUWING
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
krachten zoals bij een aanrijding van achte-
ren, moet u het WHIPS-systeem laten con-
troleren bij een erkende Volvo-werkplaats.
Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn
beschermende eigenschappen hebben ver-
loren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact
is.
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten contro-
leren, ook na een lichte aanrijding van ach-
teren.
01 Veiligheid
26
A ctivering van de veiligheidssys temen
01
Wanneer de airbags werden opgeblazen,
wordt u het volgende geadviseerd:
Sleep de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats. Rijd niet in een auto met opge-
blazen airbags.
Laat het vervangen van de onderdelen van
de veiligheidssystemen in de auto over aan
een erkende Volvo-werkplaats.
Neem altijd contact op met een arts.
Systeem Activering
Gordelspanners Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of kantelen.
Airbags (SRS)
Bij een frontale botsing.
1
SIPS-airbags
Bij een aanrijding in de zij
1
.
Opblaasgordijn (IC-systeem)
Bij een aanrijding in de zij
1
.
WHIPS-systeem Bij een aanrijding van achteren.
1
Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het
gewicht van het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van
activering van de verschillende veiligheidssystemen op de auto.
N.B.
De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de gordel-
spanners worden bij een botsing slechts
eenmaal geactiveerd.
WAARSCHUWING
De regeleenheid van het SRS zit in de mid-
denconsole. Ontkoppel de accukabels als
de vloer van de passagiersruimte vol water
of een andere vloeistof staat. Probeer de
auto niet te starten, omdat de airbags daar-
bij geactiveerd kunnen worden. Sleep de
auto naar een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kun-
nen u bij het sturen danig in de weg zitten.
Ook de andere veiligheidssystemen kunnen
beschadigd zijn. Langdurige blootstelling
aan de rook- en stofdeeltjes die vrijkomen
bij het opblazen van de airbags kan oog- en
huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatie
met koud water. De snelheid waarmee de
airbags/gordijnen worden opgeblazen kan
in combinatie met de toegepaste materialen
resulteren in schaaf- en brandwonden aan
de huid.
01 Veiligheid
27
Kinderen en veiligheid
01
Kinderen moeten comfortabel en
veilig zitten
De plaats van het kind in de auto en de vereis-
te uitrusting is afhankelijk van het gewicht en
de lengte van het kind (zie pagina 29 voor
meer informatie).
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die
Volvo biedt, is afgestemd op het gebruik in uw
auto. Door het gebruik van originele Volvo-
onderdelen bent u er zeker van dat de bevesti-
gingspunten en bevestigingsonderdelen op de
juiste wijze zijn aangebracht en sterk genoeg
zijn.
Het volgende kan worden gebruikt:
een kinderzitje/verhogingskussen op de
passagiersstoel, zolang de airbag aan de
passagierszijde gedeactiveerd
1
is;
een achterstevoren gemonteerd kinderzitje
op de achterbank dat tegen de rugleuning
van de voorstoel steunt.
Kinderzitjes en airbags
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen
Plaats een kind altijd op de achterbank als de
airbag aan de passagierszijde geactiveerd is
1
.
Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind
in een kinderzitje aan de passagierszijde ern-
stig letsel oplopen.
N.B.
De wettelijke bepalingen voor het vervoer
van kinderen in de auto verschillen van land
tot land. Ga na welke regels er in uw land
van kracht zijn.
1
Zie pagina 19 voor informatie over een geacti-
veerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
WAARSCHUWING
Personen kleiner dan 1,40 m mogen alleen
op de voorstoel plaatsnemen, wanneer de
airbag aan de passagierszijde gedeacti-
veerd is.
01 Veiligheid
28
Kinderen en veiligheid
01
Positie van airbagsticker in voorportieropening
aan passagierszijde
Sticker op zijwand dashboard Sticker op zijwand dashboard (alleen Australië)
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een verhogingskussen op de passa-
giersstoel, als de airbag (SRS) geactiveerd
1
is. Het niet opvolgen van de deze aanbeve-
ling kan levensgevaarlijke situaties opleve-
ren voor het kind.
1
Zie pagina 19 voor informatie over een geacti-
veerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
01 Veiligheid
29
Kinderen en veiligheid
01
Plaats van kinderen in de auto
Gewicht (leeftijd)
Voorstoel
1
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
<10 kg
(tot 9 maanden)
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheids-
gordel.
L
2
: Typegoedk.: E5 03160
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met ISOFIX-
systeem.
L: Typegoedk.: E5 03162
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheids-
gordel en bevestigingsband.
L: Typegoedk.: E5 03135
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheids-
gordel en steun.
L: Typegoedk.: E5 03160
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met ISOFIX-
systeem en steun.
L: Typegoedk.: E5 03162
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheids-
gordel, steun en bevestigingsband.
L: Typegoedk. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L: Typegoedk E5 03135
9–18 kg
(9–36 maanden)
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheids-
gordel.
L: Typegoedk.: E5 03161
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met ISOFIX-
systeem.
L: Typegoedk.: E5 03163
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheids-
gordel en bevestigingsband.
L: Typegoedk.: E5 03135
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheids-
gordel en steun.
L: Typegoedk.: E5 03161
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met ISOFIX-
systeem en steun.
L: Typegoedk.: E5 03163
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheids-
gordel, steun en bevestigingsband.
L: Typegoedk. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L: Typegoedk E5 03135
01 Veiligheid
30
Kinderen en veiligheid
01
15–36 kg
(3–12 jaar)
Gordelkussen met of zonder
rugleuning.
L: Typegoedk. E5 03139
Gordelkussen met of zonder
rugleuning.
L: Typegoedk. E5 03139
Mogelijkheden:
Gordelkussen met of zonder rugleu-
ning.
L: Typegoedk. E5 03139
Geïntegreerd kinderzitje
3
.
B
4
: Typegoedk.: E5 03140
1
Zie pagina 16 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
2
L: Geschikt voor speciale kinderzitjes (zie overzicht onder genoemde typegoedkeuring). Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald merk auto, voor een
beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn.
3
Optie
4
B: Ingebouwd en goedgekeurd voor deze leeftijdscategorie
Gewicht (leeftijd)
Voorstoel
1
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
01 Veiligheid
31
Kinderen en veiligheid
01
Geïntegreerde kinderzitjes (optie)
De geïntegreerde kinderzitjes voor de buiten-
ste zitplaatsen van de achterbank van Volvo
zijn speciaal ontworpen om kinderen optimale
bescherming te bieden. In combinatie met de
aanwezige veiligheidsgordels zijn de kinder-
zitjes goedgekeurd voor kinderen met een ge-
wicht van 15 tot 36 kg.
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen
Klap het geïntegreerde kinderzitje omlaag.
Haal de klittenband los.
Klap het bovenste gedeelte weer op.
Zorg dat:
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt en nergens slap
hangt of verdraaid is;
de veiligheidsgordel goed over de schou-
der loopt;
de heupgordel laag over het bekken loopt
om maximale bescherming te bieden;
de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder
langs loopt.
stel de stand van de hoofdsteun zorgvuldig
af op de lengte van het kind.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een verhogingskussen op de passa-
giersstoel als de airbag (SRS) geactiveerd
is.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit
op de passagiersstoel plaatsnemen als de
airbag (SRS) geactiveerd is.
1
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situa-
ties opleveren voor het kind.
1
Zie pagina 16 voor informatie over een geacti-
veerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
01 Veiligheid
32
Kinderen en veiligheid
01
Geïntegreerd kinderzitje opklappen
Klap het bovenste gedeelte (A) omlaag.
Bevestig het stuk klittenband (B).
Klap het geïntegreerde kinderzitje in het
ruggedeelte (C) van de achterbank op.
WAARSCHUWING
Reparatie of vervanging dient alleen te wor-
den uitgevoerd door een erkende Volvo-
werkplaats. Voer zelf geen wijzigingen of
aanpassingen uit aan het geïntegreerde kin-
derzitje.
Als een geïntegreerd kinderzitje aan grote
krachten heeft blootgestaan zoals tijdens
een aanrijding, moet u het geïntegreerde
kinderzitje in zijn geheel vervangen. Ook al
ziet het geïntegreerde kinderzitje er intact
uit, kunnen er toch beschermende eigen-
schappen verloren zijn gegaan. Het geïnte-
greerde kinderzitje moet ook worden
vervangen als het erg versleten is.
N.B.
Zorg dat de beide delen van het geïnte-
greerde kinderzitje met de klittenband (B)
zijn vastgezet, voordat u het zitje opklapt.
Anders kan het bovenste gedeelte (A) in het
ruggedeelte van de achterbank (C) blijven
steken, wanneer u het geïntegreerde kin-
derzitje een volgende keer opnieuw uitklapt.
01 Veiligheid
33
Kinderen en veiligheid
01
Kinderzitje monteren
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinde-
ren die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig
door Volvo getest is.
Bij het gebruik van andere op de markt ver-
krijgbare producten is het belangrijk dat u de
bijgeleverde montagevoorschriften zorgvuldig
doorleest en nauwkeurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinder-
zitje nooit vast aan de hendel waarmee u de
voorstoel in de lengterichting verstelt of aan
veren, rails of balken onder de stoel. Scher-
pe randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigen.
Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen
het dashboard steunen. Dit geldt voor au-
to’s zonder airbag aan de passagierszijde
of auto’s waarvan de airbag gedeactiveerd
is.
ISOFIX-bevestigingssysteem voor
kinderzitjes (optie)
De buitenste zitplaatsen van de achterbank
zijn voorbereid voor het ISOFIX-
bevestigingssysteem voor kinderzitjes. Neem
contact op met een Volvo-dealer voor meer
informatie over veiligheidsuitrusting voor kin-
deren.
WAARSCHUWING
Gebruik geen kinderzitjes met stalen beu-
gels of andere constructies die tegen de
ontgrendelingsknop van de gordelsluiting
kunnen aankomen. Dit om te voorkomen
dat de gordels plotseling losschieten.
Zorg dat het kinderzitje niet met de boven-
kant tegen de voorruit aankomt.
WAARSCHUWING
Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel,
als de auto is uitgerust met een geactiveer-
de
1
airbag aan de passagierszijde. Bij pro-
blemen tijdens de montage van
kinderveiligheidsproducten kunt u contact
opnemen met de fabrikant voor nadere in-
lichtingen over de montage.
1
Zie pagina 19 voor informatie over een geacti-
veerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
34
Overzicht auto’s met het stuur links .........................................................36
Overzicht auto’s met het
stuur rechts ..............................................................................................38
Instrumentenpaneel .................................................................................40
Controle- en waarschuwingslampjes .......................................................41
Informatiedisplay ......................................................................................44
Schakelaars op middenconsole ...............................................................45
Verlichtingspaneel ....................................................................................49
Linker stuurhendel ....................................................................................51
Boordcomputer ........................................................................................52
Rechter stuurhendel .................................................................................53
Cruisecontrol (optie) .................................................................................55
Stuurwielafstelling, handrem ....................................................................56
Elektrische aansluiting, aansteker ............................................................57
Elektrisch bedienbare ruiten ....................................................................58
Achteruitkijkspiegel en
buitenspiegels ..........................................................................................61
Elektrisch bedienbaar
schuifdak (optie) .......................................................................................65
02
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
36
Overzicht auto’s met het stuur links
02
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
37
Overzicht auto’s met het stuur links
02
1. Mistlampen
2. Koplampen, stadslichten/parkeerlichten
ór en achterlichten
3. Mistachterlicht
4. Richtingaanwijzers, schakelaarhendel
groot licht/dimlicht
5. Cruisecontrol
6. Claxon
7. Instrumentenpaneel
8. Toetsenset voor telefoon/audiosysteem
9. Ruitenwissers
10. Handrem (parkeerrem)
11. Schakelaarpaneel
12. Klimaatregeling
13. Audiosysteem
14. Elektrische aansluiting, aansteker
15. Alarmlichten
16. Dashboardkastje
17. Blaasmond
18. Display
19. Temperatuurmeter
20. Kilometerteller, dagteller, cruisecontrol
21. Snelheidsmeter
22. Richtingaanwijzers
23. Toerenteller
24. Buitentemperatuurmeter, klok, schakel-
standindicatie
25. Brandstofmeter
26. Controle- en waarschuwingslampjes
27. Blaasmonden
28. Instrumentenverlichting
29. Koplamphoogteregeling
30. Verlichtingspaneel
31. Leeslampjes
32. Interieurverlichting
33. Knop, elektrisch bedienbaar schuifdak
34. Gordelwaarschuwing
35. Achteruitkijkspiegel
36. Vergrendelingsknop, simultaanvergren-
deling alle portieren
37. Blokkeerknop ruitbediening achterpor-
tieren
38. Knop, elektrisch bedienbare ruiten
39. Knop, buitenspiegels
40. Actief chassis, FOUR-C (S60 R)
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
38
Overzicht auto’s met het stuur rechts
02
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
39
Overzicht auto’s met het stuur rechts
02
Bedien ingspaneel op bestuurdersportier
1. Mistachterlicht
2. Koplampen, stadslichten/parkeerlichten
ór en achterlichten
3. Mistlampen
4. Ruitenwissers
5. Toetsenset voor telefoon/audiosysteem
6. Claxon
7. Instrumentenpaneel
8. Cruisecontrol
9. Richtingaanwijzers, schakelaarhendel
groot licht/dimlicht
10. Handrem (parkeerrem)
11. Elektrische aansluiting, aansteker
12. Klimaatregeling
13. Audiosysteem
14. Schakelaarpaneel
15. Alarmlichten
16. Dashboardkastje
17. Blaasmond
18. Controle- en waarschuwingslampjes
19. Brandstofmeter
20. Buitentemperatuurmeter, klok, schakel-
standindicatie
21. Toerenteller
22. Richtingaanwijzers
23. Snelheidsmeter
24. Kilometerteller, dagteller, cruisecontrol
25. Temperatuurmeter
26. Display
27. Blaasmonden
28. Verlichtingspaneel
29. Koplamphoogteregeling
30. Instrumentenverlichting
31. Leeslampjes
32. Interieurverlichting
33. Knop, elektrisch bedienbaar schuifdak
34. Gordelwaarschuwing
35. Achteruitkijkspiegel
36. Vergrendelingsknop, simultaanvergren-
deling alle portieren
37. Blokkeerknop ruitbediening achterpor-
tieren
38. Knop, elektrisch bedienbare ruiten
39. Knop, buitenspiegels
40. Actief chassis, FOUR-C (S60 R)
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
40
Instrumentenpaneel
02
1. Temperatuurmeter
De temperatuurmeter geeft de temperatuur in
het koelsysteem van de motor aan. Op het
display verschijnt een melding, als de tempe-
ratuur abnormaal hoog is en de naald tot in het
rode gebied uitslaat. Let erop dat verstralers
voor de radiateurgrille het koelvermogen ver-
minderen bij een hoge buitentemperatuur en
een zware belasting van de motor.
2. Display
Op het display worden informatieve meldin-
gen en waarschuwingsmeldingen weergege-
ven.
3. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de
auto aan.
4. Dagtellers, T1 en T2
De dagtellers gebruikt u om kortere afstanden
op te meten. Het rechter cijfer geeft de af-
stand in honderden meters aan. U kunt de
dagtellers op nul zetten door de knop langer
dan 2 seconden in te drukken. U wisselt van
dagteller door de knop korte tijd in te drukken.
5. Indicatie voor cruisecontrol
Zie pagina 55.
6. Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal kilo-
meters aan dat er met de auto is gereden.
7. Groot licht aan/uit
8. Waarschuwingslampje
Als er een storing optreedt, licht het waar-
schuwingslampje op en verschijnt er een mel-
ding op het display.
9. Toerenteller
De toerenteller geeft het motortoerental aan in
duizenden toeren per minuut. Laat de naald
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
41
Controle- en waarschuwingslampjes
02
van de toerenteller niet tot in het rode gebied
uitslaan.
10. Indicatie voor automatische versnel-
lingsbak
Hier ziet u welk schakelprogramma er wordt
aangehouden. Als u een automatische ver-
snellingsbak met Geartronic hebt en het hand-
matige schakelprogramma gebruikt, ziet u hier
welke versnelling u hebt ingeschakeld.
11. Buitentemperatuurmeter
De buitentemperatuurmeter geeft de buiten-
temperatuur aan. Wanneer de temperatuur in
het interval van –5 °C tot +2 °C ligt, verschijnt
er een sneeuwvlokje op het display. Het sym-
bool wijst op het gevaar voor gladheid. Wan-
neer de auto stilstaat of geparkeerd gestaan
heeft, is het mogelijk dat de buitentempera-
tuurmeter een te hoge waarde aangeeft.
12. Klok
Draai aan de knop om de klok gelijk te zetten.
13. Brandstofmeter
Er zit nog ongeveer 8 liter brandstof in de
tank, wanneer het lampje op het instrumen-
tenpaneel oplicht.
14. Controle- en waarschuwingslampjes
15. Indicatorlampjes richtingaanwijzers,
links/rechts
Functietest, lampjes
Alle controle- en waarschuwingslampjes
1
gaan branden, wanneer u de contactsleutel
voor het starten in stand
II draait. De werking
van de lampjes wordt dan gecontroleerd. Alle
lampjes moeten weer uitgaan als de motor is
aangeslagen, behalve het lampje voor de
handrem. Dit gaat pas uit als de auto van de
handrem wordt gehaald.
Als de motor niet binnen vijf se-
conden aanslaat, gaan alle lamp-
jes uit behalve de lampjes voor
storingen in het uitlaatgasreini-
gingssysteem van de auto en een
te lage oliedruk. Afhankelijk van
de uitrusting van de auto is het
mogelijk dat bepaalde lampjes
geen functie hebben.
Waarschuwingslampje midden op
instrumentenpaneel
Het waarschuwingslampje licht
rood of oranje op afhankelijk van
de ernst van de geregistreerde
storing.
Rood lampje
Stop op een veilige plek. Rijd niet verder
met de auto.
Lees de informatie op het informatiedis-
play.
Verhelp het probleem aan de hand van de
aanwijzingen of neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
1
Bij bepaalde motortypes is het lampje voor
een lage oliedruk niet in gebruik! Er verschijnt
in plaats daarvan een displaytekst (zie
pagina 180).
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
42
Controle- en waarschuwingslampjes
02
Het lampje blijft branden en de displaytekst
staan totdat de storing is verholpen.
Oranje lampje
Lees de melding op het display.
Verhelp de storing!
U kunt de displaytekst verwijderen met een
druk op de knop
READ (zie pagina 44). Wan-
neer u 2 minuten niets doet, verdwijnt de dis-
playtekst automatisch.
Wanneer de tekst TIJD VOOR REG. SERVI-
CE verschijnt, doet u het waarschuwings-
lampje uit en verwijdert u de tekst met behulp
van de knop
READ. De tekst verdwijnt auto-
matisch als u 2 minuten niets doet.
Storing in ABS
Als het lampje brandt, werkt het
systeem niet. Het normale rem-
systeem van de auto werkt dan
nog wel, zij het zonder ABS-
regeling.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af.
Start de motor opnieuw.
Als het waarschuwingslampje dooft, kunt u
verder rijden. Er was dan geen sprake van
een werkelijke storing.
Als het waarschuwingslampje echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het ABS-
systeem te laten controleren.
Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het rem-
vloeistofpeil mogelijk te laag.
–Breng de auto op een veilige
plaats tot stilstand en controleer
het peil in het remvloeistofreservoir.
Als het peil lager is dan het MIN -merkje van
het reservoir, kunt u beter niet verder rijden
met de auto. Laat de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats slepen om het remsysteem
te controleren.
Als de waarschuwingslampjes
voor het remsysteem en ABS te-
gelijkertijd branden, kan er een
storing in de remkrachtverdeling
zijn opgetreden.
–Breng de auto op een veilige
plaats tot stilstand en zet de
motor af. Start de motor op-
nieuw.
Als de beide lampjes weer doven, was er
geen sprake van een werkelijke storing.
Als de waarschuwingslampjes echter blij-
ven branden, moet u het peil in het rem-
vloeistofreservoir controleren.
Als het peil lager is dan het
MIN -merkje
van het remvloeistofreservoir, kunt u beter
niet verder rijden met de auto. Laat de auto
naar een erkende Volvo-werkplaats slepen
om het remsysteem te controleren.
Als de lampjes echter blijven branden on-
danks dat het peil in het remvloeistofpeil in
orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-
werkplaats rijden om het remsysteem te
laten controleren.
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor
de veiligheidsgordels brandt, zo-
lang de bestuurder de gordel niet
heeft omgedaan.
Te lage oliedruk
1
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motoro-
lie te laag. Zet de motor onmiddel-
lijk af en controleer het motorolie-
peil. Als het lampje oplicht terwijl
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en ABS tegelijkertijd oplichten,
bestaat het gevaar dat de achtertrein bij
krachtig remmen gaat slippen.
1
Bij bepaalde motortypes is het lampje voor
een lage oliedruk niet in gebruik! Er verschijnt
in plaats daarvan een displaytekst (zie
pagina 180).
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
43
Controle- en waarschuwingslampjes
02
het oliepeil in orde is, moet u de auto tot stil-
stand brengen en contact opnemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
Storing in
uitlaatgasreinigingssysteem
Rijd de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats om het sys-
teem te laten controleren.
Storing in SRS-systeem
Als het waarschuwingslampje
voor het SRS-systeem oplicht, is
er een storing in het SRS-systeem
geregistreerd. Rijd de auto naar
een erkende Volvo-werkplaats om
het systeem te laten controleren.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is er waarschijnlijk sprake
van een storing in het elektrisch
systeem. Breng een bezoek aan
een erkende Volvo-werkplaats.
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje licht op wanneer de
voorgloeifunctie van de motor ac-
tief is. Wanneer het lampje dooft,
kunt u de motor starten. Geldt al-
leen voor dieselmodellen.
Handrem aangetrokken
Het lampje brandt, wanneer de
handrem is aangetrokken. Haal de
handremhendel bij het aantrek-
ken altijd volledig omhoog.
Mistachterlicht
Dit lampje brandt wanneer u het
mistachterlicht hebt ingescha-
keld.
Controlelampje aanhanger
Het controlelampje knippert, wan-
neer u de richtingaanwijzers op
de auto en op de aanhanger ge-
bruikt. Als het lampje niet knip-
pert, is een van de richtingaanwijzers op de
auto of de aanhanger defect.
Stabiliteitssysteem STC/DSTC
De verschillende functies en
lampjes van het systeem staan
beschreven op pagina 126.
N.B.
Het lampje geeft alleen aan dát u de hand-
rem hebt aangetrokken maar niet hoe hard!
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
44
Informatiedisplay
02
Displaytekst
Wanneer er een controle- of waarschuwings-
lampje oplicht, verschijnt er tevens een mel-
ding op het display. Wanneer u de melding
gelezen en begrepen hebt, kunt u op de knop
READ (A) drukken. De melding wordt dan van
het display gewist en in een geheugen opge-
slagen. De melding blijft in het geheugen op-
slagen, totdat u de onderliggende storing hebt
laten verhelpen.
Meldingen die duiden op zeer ernstige storin-
gen kunt u niet van het display wissen. De
meldingen blijven op het display staan, totdat
u de onderliggende storing hebt laten verhel-
pen.
Meldingen die in het geheugen liggen opge-
slagen kunt u op een later tijdstip nogmaals
doorlezen. Druk op de knop
READ (A), als u
de opgeslagen meldingen wilt bekijken. U
kunt de meldingen doorbladeren door op de
knop
READ (A) te drukken.
Druk nogmaals op de knop
READ om de mel-
dingen weer in het geheugen op te slaan.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl u zich bijvoorbeeld in een
menu van de boordcomputer bevindt of wilt
telefoneren, moet u eerst bevestigen dat u
de melding hebt gezien. U doet dat door op
de knop
READ (A) te drukken.
Melding Betekenis
STOP AUTO Z.S.M. Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
ZET MOTOR UIT
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
SERVICE SPOED
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Volvo-werkplaats.
ZIE HANDLEIDING Lees het instructieboekje.
SERVICE VEREIST
Laat de auto zo spoedig mogelijk nakijken door een erkende Volvo-werkplaats.
BIJ ONDERHOUD
Laat uw auto tijdens de volgende servicebeurt controleren.
TIJD VOOR REG. SERVICE
Het is tijd voor een servicebeurt bij een erkende Volvo-werkplaats. Het moment hangt af van de
afgelegde afstand, het aantal maanden dat sinds de laatste servicebeurt is verstreken en het aantal
draaiuren van de motor.
ROETFILTER VOL ZIE HANDLEIDING
Het roetfilter van dieselmodellen is aan regeneratie toe (zie pagina 116).
STC/DSTC SPIN CONTROL UIT Er gelden beperkingen voor het stabiliteits- en tractieregelsysteem (zie pagina 125 voor meer
varianten).
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
45
Schakelaars op middenconsole
02
Actief chassis, FOUR-C (optie)
Druk op de knop om een van
de chassistanden Comfort
of Sport te kiezen (zie
pagina 127). Op het infor-
matiedisplay verschijnt
10 seconden lang de actue-
le stand.
BLIS (Blind Spot Information System)
(optie)
Druk op de knop om het
systeem te deactiveren of
opnieuw te activeren Zie
pagina 151 voor meer infor-
matie.
DSTC-systeem
1
Met deze knop kunt u de
functies van het DSTC-
systeem beperken of een
geldende beperking ophef-
fen.
De led in de knop licht op
om aan te geven dat het DSTC-systeem actief
is (mits er geen sprake is van een storing).
Om de werking van het DSTC-systeem te be-
perken moet u de knop ten minste een halve
seconde ingedrukt houden.
De led in de knop dooft dan en de melding
DSTC ANTISKID CONTROL UIT verschijnt
op het display.
N.B.
De onderlinge positie van de knoppen kan
variëren.
1
Optie op bepaalde markten. Aparte knop al-
leen aanwezig op S60 R, bij overige modellen
in boordcomputer.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
46
Schakelaars op middenconsole
02
Het DSTC-systeem wordt iedere keer dat u de
motor start, automatisch geactiveerd. Zie
pagina 126 voor meer informatie.
Elektrische aansluiting/aansteker
(optie)
U kunt de elektrische aan-
sluiting gebruiken verschil-
lende accessoires die op
een spanning van 12 V wer-
ken, zoals een mobiele tele-
foon of een koelbox.
De contactsleutel moet ten minste in stand I
staan, anders geeft de aansluiting geen
stroom.
U activeert de aansteker door de knop in de
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg
is, veert de knop automatisch uit. Haal de aan-
steker uit de opening en gebruik het rood-
gloeiende deel om een sigaar of sigaret aan te
steken. Om veiligheidsredenen moet u het
deksel altijd op de aansluiting laten zitten,
wanneer deze niet in gebruik is. De maximale
stroomsterkte is 10 A.
Buitenste hoofdsteunen achterbank
omklappen (optie)
Klap de hoofdsteunen niet
om, als er iemand op een
van beide buitenste zitplaat-
sen van de achterbank zit.
–Draai de contactsleutel
naar stand I of II.
Druk de knop in om de hoofdsteunen van
de achterbank om te klappen en zo een
beter zicht naar achteren te verkrijgen.
U moet de hoofdsteunen na afloop handmatig
weer opklappen.
Als u de beide ruggedeelten van de achter-
bank wilt omklappen, moeten de hoofdsteu-
nen rechtop staan.
Inklapbare buitenspiegels (optie)
Met deze knop kunt u de
elektrisch bedienbare bui-
tenspiegels in- en uitklap-
pen.
Ga als volgt te werk, als een
van de buitenspiegels per
ongeluk in- of uitgeklapt is:
Haal de buitenspiegel zo ver mogelijk naar
voren toe.
Draai de contactsleutel naar stand II.
Klap de buitenspiegel met behulp van de
knop eerst in en vervolgens opnieuw uit.
De buitenspiegels staan daarna weer in hun
oorspronkelijke stand.
Parkeerhulp (optie)
De parkeerhulp is bij het
starten van de motor altijd
ingeschakeld. Druk op de
knop om de parkeerhulp uit
te schakelen/opnieuw in te
schakelen (zie ook
pagina 128).
Kofferdeksel vergrendelen (bepaalde
landen)
Druk op de aangegeven
knop om het kofferdeksel te
vergrendelen. Het kof-
ferdeksel blijft daarna ver-
grendeld, ook al ontgrendelt
u de portieren handmatig
met de hoofdsleutel, de af-
standsbediening daarvan of de servicesleutel.
WAARSCHUWING
Let erop dat de rijeigenschappen van de
auto veranderen, als u het DSTC-systeem
uitschakelt.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
47
Schakelaars op middenconsole
02
Safelock-functie en alarmsensoren
deactiveren
Maak gebruik van deze
knop kunt u de Safelock-
functie desgewenst uitscha-
kelen (Safelock houdt in dat
de portieren na vergrende-
ling niet meer van de bin-
nenzijde te openen zijn). Ge-
bruik deze knop ook om de bewegings- en ni-
veausensoren van het alarmsysteem
1
buiten
werking stellen wanneer u bijvoorbeeld met
de auto een veerverbinding neemt. De led in
de knop brandt, wanneer de functies zijn uit-
geschakeld c.q. buiten werking zijn gesteld.
Verstralers (accessoires)
Druk op deze knop als u de
verstralers van de auto’s te-
gelijk met het groot licht wilt
voeren of als u de verstralers
uit wilt schakelen. De led in
de knop brandt om aan te
geven dat de functie actief
is.
Active Bi-Xenon Lights, ABL (optie)
De lichtbundels van de ABL-
koplampen draaien met het
stuurwiel mee. De functie
wordt bij het starten van de
motor automatisch geacti-
veerd en kan met de bijbe-
horende knop worden uitge-
schakeld/ingeschakeld. De led in de knop
brandt, wanneer de functie actief is.
Lichtbundel aanpassen aan links-/
rechtsrijdend verkeer
Houd de knop ten minste vijf seconden lang
ingedrukt. Bij het aanpassen van de lichtbun-
del dient de auto stil te staan.
De melding DIMLICHT INST. V. RECHTSR.
VERK. of DIMLICHT INST. V. LINKSR.
VERK. verschijnt op het display. Zie
pagina 144 voor meer informatie over halo-
geen- of Bi-Xenonkoplampen en het aanpas-
sen van de lichtbundels.
Actief chassis, FOUR-C (S60 R)
Selecteer een van de chassistanden Comfort,
Sport of Advanced met behulp van de knop-
pen. Zie pagina 127 voor meer informatie.
1
Optie
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
48
Schakelaars op middenconsole
02
Alarmlichten
Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwij-
zers knipperen), wanneer u de auto noodge-
dwongen tot stilstand moet brengen op een
plaats waar deze gevaar of hinder voor het
verkeer kan opleveren. Druk op de knop om
de functie te activeren.
Elektrisch verwarmde buitenspiegels
en achterruit
Gebruik de elektrische
verwarming om de ach-
terruit en de buitenspie-
gels snel te ontwase-
men en te ontdooien.
Wanneer u op de knop
drukt, wordt de verwar-
ming van de achterruit
en de buitenspiegels
geactiveerd. De led in
de knop gaat daarbij
branden.
De verwarming wordt na ca. 12 minuten auto-
matisch uitgeschakeld.
Elektrisch verwarmde voorstoelen
Zie pagina 72 of
pagina 75 voor meer in-
formatie.
N.B.
De regels voor het gebruik van de alarmlich-
ten verschillen van land tot land.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
49
Verlichtingspaneel
02
Koplampen
Automatisch dimlicht (bepaalde
landen)
Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u
de contactsleutel naar stand
II draait, behalve
wanneer de verlichtingsdraaiknop (1) in de
middelste stand staat. U kunt het automati-
sche dimlicht zo nodig in een erkende Volvo-
werkplaats buiten werking laten stellen.
Automatisch dimlicht, groot licht
Draai de contactsleutel naar stand II.
U schakelt het dimlicht in door de
verlichtingsdraaiknop (1) helemaal rechts-
om te draaien.
U schakelt het groot licht in door de linker
stuurhendel tot in de eindstand naar het
stuur toe te halen en de hendel weer los te
laten (zie pagina 51).
De verlichting wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de contactsleutel naar stand
I
of 0 draait.
Stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten
U kunt de stadslichten/parkeerlichten vóór en
de achterlichten altijd inschakelen, ongeacht
de stand van de contactsleutel.
Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar de
middelste stand.
Met de contactsleutel in stand II staan de
stadslichten/parkeerlichten vóór, de achter-
lichten en de kentekenplaatverlichting altijd
aan.
Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoog-
te van de koplampen gewijzigd, zodat u tege-
moetkomend verkeer kunt verblinden. U kunt
dat voorkomen door de koplamphoogte bij te
stellen.
Draai de contactsleutel naar stand II.
Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar
een van de eindstanden.
Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaag
om de koplampen hoger of lager af te
stellen.
Auto’s met Active Bi-Xenonkoplampen of Bi-
Xenonkoplampen
1
zijn uitgerust met automa-
tische koplamphoogteregeling, zodat het
duimwiel (3) ontbreekt.
Instrumentenverlichting
De instrumentenverlichting brandt, wanneer
de contactsleutel in stand
II staat en de
verlichtingsdraaiknop (1) in een van de eind-
standen. De verlichting wordt bij daglicht au-
tomatisch gedimd en valt bij donker handma-
tig te regelen.
Rol het duimwiel (5) omhoog of omlaag
voor een fellere of zwakkere verlichting.
Stand Betekenis
Automatisch/uitgeschakeld
dimlicht. Alleen grootlichtsig-
nalen.
Parkeerlicht achter en achterlicht
Automatisch dimlicht. In deze
stand werken het groot licht en de
grootlichtsignalen.
1
Optie.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
50
Verlichtingspaneel
02
Mistlichten
2 Mistlampen vóór (optie)
De mistlampen ór zijn in te schakelen in
combinatie met het groot licht/dimlicht of de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
lichten.
Druk op de knop (2).
Het lampje in de knop (2) brandt, wanneer u
de mistlampen vóór hebt ingeschakeld.
4 Mistachterlicht
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen
wanneer de koplampen branden wel of niet
gecombineerd met de mistlampen vóór.
Druk op de knop (4).
Het controlelampje voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en het lampje in de
knop (4) branden, wanneer het mistachterlicht
is ingeschakeld.
Active Bi-Xenon Lights, ABL (optie)
De lichtbundels van de ABL-koplampen
draaien met het stuurwiel mee. De functie
wordt automatisch ingeschakeld bij het star-
ten van de motor en is te activeren/deactive-
ren met de knop op de middenconsole
(zie pagina 47).
N.B.
De regels voor het gebruik van de mistlich-
ten verschillen van land tot land.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
51
Linker stuurhendel
02
Standen stuurhendel
1. Korte serie knippersignalen, richtingaan-
wijzers
2. Onafgebroken serie knippersignalen,
richtingaanwijzers
3. Grootlichtsignalen
4. Wisselen tussen groot licht en dimlicht
en Follow-Me-Home-verlichting
Richtingaanwijzers
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
tot in de eindstand (2).
De hendel blijft in de eindstand staan en kan
handmatig in de uitgangspositie teruggezet
worden of veert automatisch terug bij het te-
rugdraaien van het stuurwiel.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar stand (1) en laat deze weer los,
waarna de hendel terugveert naar de uit-
gangspositie. U kunt de stuurhendel ook
in stand (2) zetten en daarna meteen te-
rugduwen in de uitgangspositie.
De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
De korte serie knippersignalen wordt onmid-
dellijk beëindigd, als u de richtingaanwijzers
gebruikt om te signaleren dat u een bocht in
de tegenovergestelde richting wilt maken.
Wisselen tussen groot licht en
dimlicht
De contactsleutel moet in stand II staan om
het groot licht te kunnen inschakelen.
Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsom
naar de eindstand (zie pagina 49).
Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel
los.
Grootlichtsignalen
Haal de hendel lichtjes tot in stand (3) naar
het stuurwiel toe.
Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat
u de hendel weer loslaat.
Follow-Me-Home-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en
als Follow-Me-Home-verlichting dienst te la-
ten doen na vergrendeling van de auto. De in-
schakelduur bedraagt 30 seconden
1
, maar is
te wijzigen in 60 of 90 seconden.
Neem de sleutel uit het contactslot.
Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel
los.
Stap uit de auto en vergrendel het portier.
1
Fabrieksinstellingen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
52
Boordcomputer
02
Boordcomputer (optie)
Bedieningsknoppen
Om toegang te krijgen tot de informatie in de
boordcomputer, moet u het duimwiel (B) in
stappen omhoog- of omlaagdraaien. Wanneer
u na het laatste menu nogmaals aan het wiel-
tje draait, keert u terug naar de
uitgangspositie.
Functies
Op de boordcomputer staat de volgende in-
formatie:
GEMIDDELDE SNELHEID
SNELHEID IN MILES PER HOUR
1
HUIDIG
GEMIDDELD
KILOMETER TOT LEGE TANK
STC/DSTC, zie pagina 126
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid sinds de laatste maal
dat u de waarde op nul hebt gezet (RESET).
Wanneer u het contact uitzet, wordt de gemid-
delde snelheid opgeslagen om als uitgangs-
waarde te dienen bij het vervolg van de rit. U
kunt de waarde op nul zetten met een druk op
de knop RESET (C) op de hendel.
Snelheid in miles per hour
1
De actuele snelheid wordt weergegeven in
mph.
Huidig
In het menu voor het actuele brandstofver-
bruik wordt het brandstofverbruik voortdurend
bijgehouden. Het brandstofverbruik wordt
eenmaal per seconde berekend. De waarde
op het display wordt om de paar seconden
bijgewerkt. Wanneer de auto stilstaat, geeft
het display “----” aan.
Gemiddeld
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
laatste maal dat u de waarde op nul hebt ge-
zet (
RESET). Als u het contact uitschakelt,
wordt het gemiddelde brandstofverbruik op-
geslagen. Het blijft bewaard, totdat u de func-
tie op nul stelt. Stel de waarde op nul met de
knop
RESET (C).
Kilometer tot lege tank
Het bereik tot lege brandstoftank (d.w.z. de
actieradius) wordt berekend aan de hand van
het gemiddelde brandstofverbruik over de
laatste 30 km. Wanneer de actieradius kleiner
is dan 20 km, geeft het display “----” aan.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl de boordcomputer in gebruik
is, moet u de melding bevestigen. Doe dat
door op de knop
READ (A) te drukken
waarna u naar de boordcomputerfunctie te-
rugkeert.
1
Bepaalde landen
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u bijvoorbeeld van rijstijl bent veranderd
of een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
53
Rechter stuurhendel
02
Ruitenwissers
Ruitenwissers uitgeschakeld
De ruitenwissers zijn uitgescha-
keld als de hendel in stand
0
staat.
Enkele slag
Beweeg de hendel omhoog om
een enkele slag te maken.
Intervalstand
U kunt de snelheid van de wissers
in de intervalstand bijstellen.
Wanneer u de ring rechtsom
draait, neemt het aantal wisserslagen per een-
heid van tijd toe. Wanneer u de ring (1) linksom
draait, neemt het aantal wisserslagen per een-
heid van tijd af.
Ononderbroken wissen
De wissers bewegen op normale
snelheid.
De wissers bewegen op hoge
snelheid.
Regensensor (optie)
De regensensor registreert de hoeveelheid re-
gen op de voorruit en activeert automatisch
de ruitenwissers op de voorruit. De gevoelig-
heid van de regensensor is in te stellen met de
ring (1).
Draai de ring rechtsom voor een grotere ge-
voeligheid en linksom voor een lagere gevoe-
ligheid (de wissers maken een extra slag, als u
de ring rechtsom draait).
Aan/Uit
Als u de regensensor activeert, moet de con-
tactsleutel in stand I of II staan en de hendel
van de ruitenwissers in stand 0.
U activeert u de regensensor door:
op de knop (2) te drukken. De led in de knop
gaat branden om aan te geven dat de regen-
sensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de vol-
gende manieren weer uit:
druk op de knop (2) of
haal de hendel omlaag naar een ander wispro-
gramma.
Als u de hendel omhoogduwt,
blijft de regensensor actief. De
wissers maken een extra slag en
keren terug naar de regensensorstand, wan-
neer u de hendel laat terugveren naar stand
0.
De regensensor wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de sleutel uit het contactslot
neemt of vijf minuten nadat u het contact hebt
uitgezet.
BELANGRIJK
Sproei een royale hoeveelheid ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit wanneer de
ruitenwissers werken. De voorruit moet nat
zijn bij gebruik van de ruitenwissers.
BELANGRIJK
In automatische wasstraten:
schakel de regensensor uit door op knop (2)
te drukken, terwijl de contactsleutel in stand
I of II staat. De ruitenwissers kunnen anders
in beweging komen en daarbij beschadigd
raken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
54
Rechter stuurhendel
02
Ruitensproeiers
U activeert de ruitensproeiers door de hendel
naar het stuurwiel toe te trekken.
Koplampsproeiers (optie op bepaalde
markten)
De koplampsproeiers worden automatisch ge-
activeerd bij het gebruik van de ruiten-
sproeiers.
De hogedruksproeiers van de koplampen ver-
bruiken een grote hoeveelheid ruitensproeier-
vloeistof. Om vloeistof te besparen, worden
de koplampen alleen iedere vijfde keer dat u
de voorruitsproeiers activeert gesproeid (gere-
kend over een periode van tien minuten).
Wanneer er meer dan tien minuten zijn ver-
streken sinds de laatste sproeibeurt van de
voorruit, worden ook de koplampen weer ge-
sproeid bij het activeren van de ruiten-
sproeiers. Wanneer u de hendel naar het
stuurwiel haalt, wordt alleen de voorruit ge-
sproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ongeveer één liter ruiten-
sproeiervloeistof in het reservoir zit, worden
de koplampen niet langer schoongesproeid.
Dit omdat het sproeifunctie van de voorruit de
voorrang heeft.
Ruitensproeiers en koplampsproeiers
(S60 R)
U activeert de ruitensproeiers en de koplamp-
sproeiers door de hendel naar het stuurwiel
toe te trekken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
55
Cruisecontrol (optie)
02
Inschakelen
De bedieningsorganen voor de cruisecontrol
vindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
Druk op de knop CRUISE. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt de tekst
CRUISE.
Druk lichtjes op + of om de snelheid
van de auto vast te zetten. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt
CRUISE ON.
De cruisecontrol kan niet worden ingescha-
keld bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger
dan 200 km/h.
Snelheid verhogen of verlagen
U kunt de snelheid verhogen of verlagen
door de knop + of in te drukken. De
snelheid die de auto heeft op het moment
dat u de knop loslaat, zal vervolgens wor-
den geprogrammeerd.
Een korte druk (minder dan een halve secon-
de) op
+ of komt overeen met een snel-
heidswijziging van 1 km/h.
Tijdelijk uitschakelen
Druk op 0 om de cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen. Op het instrumentenpaneel ver-
schijnt CRUISE. De eerder ingestelde snel-
heid blijft na een tijdelijke uitschakeling in het
geheugen opgeslagen.
De cruisecontrol wordt bovendien tijdelijk uit-
geschakeld, als:
u het rempedaal of koppelingspedaal be-
dient;
de snelheid heuvelop lager wordt dan 25–
30 km/h;
1
u de keuzehendel in stand N zet;
als de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren;
een tijdelijke snelheidsverhoging langer dan
een minuut heeft geduurd.
Snelheid hervatten
Druk op de knop om de eerder in-
gestelde snelheid te hervatten.
Op het instrumentenpaneel ver-
schijnt CRUISE ON.
Uitschakelen
Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit te
schakelen. CRUISE ON verdwijnt van het in-
strumentenpaneel.
N.B.
Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op
de instelling van de cruisecontrol. Als u het
gaspedaal loslaat, neemt de auto automa-
tisch de ingestelde snelheid weer aan.
1
Afhankelijk van het motortype
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
56
Stuurwielafstelling, handrem
02
Stuurwielafstelling
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in
de lengte verstellen.
Duw de hendel aan de linkerzijde van de
stuurkolom omlaag.
Zet het stuurwiel vervolgens in de ge-
wenste stand.
Duw de hendel weer in positie terug om
het stuurwiel in de nieuwe stand te blokke-
ren. Als dit veel moeite kost, kunt u lichte
druk op het stuurwiel aanbrengen terwijl u
de blokkeerhendel terugduwt.
Handrem (parkeerrem)
De handremhendel zit tussen de voorstoelen.
Handrem aanzetten
Trap het rempedaal stevig in.
Trek de handremhendel stevig tot in de
eindstand omhoog.
Haal uw voet van het rempedaal en con-
troleer of de auto blijft stilstaan.
Als de auto wegrolt dient u de handrem-
hendel strakker aan te trekken.
Zet de versnellingspook/keuzehendel bij
het parkeren altijd in de 1e versnelling
(handbak) of in stand P (automaat).
Op een helling parkeren
Draai bij het parkeren op een oplopende hel-
ling de wielen van de trottoirband af, als de
neus van de auto naar de top van helling wijst.
Draai bij het parkeren op een aflopende helling
de wielen naar de trottoirband toe, als de neus
van de auto naar de voet van de helling wijst.
Handrem lossen
Trap het rempedaal stevig in.
Trek de handremhendel iets omhoog, druk
de knop in, duw de handrem omlaag en
laat de knop weer los.
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel in, voordat u gaat rijden.
Doe dit nooit tijdens het rijden. Controleer
voordat u wegrijdt, of het stuurwiel in de ge-
kozen stand geblokkeerd staat.
N.B.
Het brandende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel geeft alleen aan t
u de handrem hebt aangetrokken maar niet
hoe hard!
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
57
Elektrische aansluiting, aansteker
02
Elektrische aansluiting achterin
U kunt de elektrische aansluiting voor ver-
schillende accessoires gebruiken, zoals een
mobiele telefoon of koelbox. De aansluiting is
bedoeld om 12 V af te nemen. De maximale
stroomsterkte is 10 A.
De contactsleutel moet ten minste in stand I
staan, anders geeft de aansluiting geen
stroom.
Aansteker (optie)
Druk op de aansteker om deze te active-
ren.
Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert
de knop automatisch uit. Gebruik het rood-
gloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret
mee aan te steken.
WAARSCHUWING
Om veiligheidsredenen moet u het klepje
sluiten, wanneer u de aansluiting niet ge-
bruikt.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
58
Elektrisch bedienbare ruiten
02
Bediening
Met de knoppen op de portieren kunt u de rui-
ten elektrisch bedienen. De ruiten zijn te be-
dienen wanneer de contactsleutel in stand
I
of II staat. Ook wanneer de auto stilstaat en u
de contactsleutel hebt uitgenomen, kunt u de
ruiten nog steeds enige tijd openen en sluiten
zolang geen van de portieren wordt geopend.
Bedien de ruiten altijd onder toezicht.
Zijruit openen:
Druk het voorste deel van de knop om-
laag.
Zijruit sluiten:
Trek het voorste deel van de knop
omhoog.
Bestuurdersportier
Knoppen elektrisch bedienbare zijruiten. A. Voor
B. Achter
Vanaf de bestuurdersstoel kunt u alle zijruiten
elektrisch bedienen.
U kunt de zijruiten op twee manieren openen
en sluiten:
Handmatige bediening
Druk een van de bedieningsknoppen (A)
of (B) voorzichtig omlaag of trek er één
voorzichtig omhoog. De zijruiten komen
steeds verder omhoog of omlaag zolang u
de knop bedient.
Automatische bediening
Druk een van de bedieningsknoppen (A)
of (B) omlaag of trek er een omhoog en
laat deze vervolgens los. De zijruiten gaan
dan automatisch open of dicht. Als de
zijruiten door iets worden geblokkeerd,
wordt de op- of neergaande beweging van
de zijruiten afgebroken.
WAARSCHUWING
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor
dat kinderen of andere inzittenden niet be-
kneld kunnen raken. Houd de zijruiten in de
achterportieren goed in de gaten, wanneer
u ze met de knoppen op het bestuurder-
sportier of met de afstandsbediening sluit.
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van het
schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
ten, niet bij handmatig sluiten.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
Let er bij het verlaten van de auto op dat u
de stroomtoevoer naar de elektrisch be-
dienbare ruiten verbreekt door auto de con-
tactsleutel uit te nemen.
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor
dat kinderen of andere inzittenden niet be-
kneld kunnen raken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
59
Elektrisch bedienbare ruiten
02
Elektrisch bedienbare ruiten in
achterportieren blokkeren
Elektrisch bedienbare zijruiten blokkeren en
elektrisch bedienbaar kinderslot
1
.
U kunt de elektrische bediening van de ruiten
in de achterportieren blokkeren met de knop
op het bedieningspaneel op het bestuurder-
sportier.
Het lampje in de knop brandt
De ruiten in de achterportieren zijn alleen van-
af het bestuurdersportier te bedienen.
Het lampje in de knop is uit
De zijruiten in de achterportieren zijn zowel
met de knoppen op de portieren als met de
knoppen op het bestuurdersportier te bedie-
nen.
Passagiersstoel, voor
Passagiersstoel, voor
Met de ruitbedieningsknop op het passagier-
sportier kunt u alleen die ruit bedienen.
1
Optie.
N.B.
Als de auto beschikt over een elektrisch be-
dienbaar kinderslot op de achterportieren,
geeft het lampje tevens aan of dit kinderslot
geactiveerd is. De portieren kunnen dan niet
van de binnenzijde worden geopend. Als
het elektrisch bedienbare kinderslot geacti-
veerd is, verschijnt er een tekst op het dis-
play.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
60
Elektrisch bedienbare ruiten
02
Elektrisch bedienbare zijruiten in de
achterportieren
De zijruiten in de achterportieren zijn met de
knoppen op de achterportieren of met de
knoppen op het bestuurdersportier te bedie-
nen.
Als het lampje brandt in de knop waarmee u
de elektrische bediening van de achterste zij-
ruiten blokkeert (op het bedieningspaneel op
het bestuurdersportier), zijn de zijruiten in de
achterportieren alleen vanaf het bestuurder-
sportier te bedienen.
U kunt de zijruiten in de achterportieren op de-
zelfde manier bedienen als de zijruiten in de
voorportieren.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
61
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
Achteruitkijkspiegel
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties
in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u
verblinden. Zet de spiegel in de dimstand,
wanneer u de verlichting van het achteropko-
mend verkeer als hinderlijk ervaart.
Dimfunctie
A. Normale stand
B. Dimstand.
Autodimfunctie (optie)
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt
te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa-
tisch gedimd.
Achteruitkijkspiegel met kompas
(optie op bepaalde markten)
In de linker bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aange-
geven in welke richting de voorkant van de
auto wijst.
Er worden acht verschillende richtingen met
Engelse afkortingen weergegeven: N (noord),
NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost),
S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en
NW (noordwest).
Het kompas wordt automatisch geactiveerd,
wanneer u het contactslot in stand
II zet of
wanneer de motor loopt, tenzij u het kompas
hebt uitgeschakeld.
N.B.
Het hendeltje is niet aanwezig op spiegels
met autodimfunctie.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
62
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
U kunt het kompas uitschakelen of opnieuw
inschakelen door op het verzonken knopje
aan de achterzijde van de achteruitkijkspiegel
te drukken. Gebruik bijvoorbeeld een rechtge-
bogen paperclip. Het knopje ligt ca. 2,5 cm
diep in de spiegel.
Juiste magnetische zone instellen
voor kompas
De aarde is in 15 magnetische zones ver-
deeld. Het kompas werkt alleen naar behoren,
als de juiste zone is geselecteerd.
Contactstand II.
Houd het knopje aan de achterzijde van
de achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden
lang ingedrukt (met een recht gebogen
paperclip bijvoorbeeld), totdat de tekst
ZONE verschijnt. Het cijfer van de huidige
magnetische zone verschijnt.
Druk herhaaldelijk op het knopje totdat het
cijfer van de gewenste magnetische zone
(1 –15) verschijnt. Enkele seconden later
staat de kompasrichting weer op het dis-
play, wat aangeeft dat er van zone is
gewisseld.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
63
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
Magnetische zones voor kompas
Kalibreren
Het kompas moet soms voor de nauwkeurig-
heid worden gekalibreerd. Schakel voor de
beste resultaten alle grote stroomverbruikers
uit zoals de interieurverlichting, de interieur-
ventilator, de elektrische achterruitverwarming
e.d. en zorg dat er geen metalen of magneti-
sche voorwerpen in de buurt van de spiegel
zijn.
Breng de auto op een groot en open
terrein tot stilstand en laat de motor lopen.
Houd het knopje aan de achterzijde van
de achteruitkijkspiegel ingedrukt (met bij-
voorbeeld een paperclip), totdat de tekst
CAL verschijnt (ca. 6 seconden).
Rijd langzaam een rondje in de auto met
een snelheid van hoogstens 8 km/h, totdat
de tekst
CAL van het display verdwijnt. Dit
geeft aan dat de kalibratie afgerond is.
Alternatieve kalibratiestap
Rijd op de normale manier weg. De tekst CAL
verdwijnt van het display, wanneer de kalibra-
tie afgerond is.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
64
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
Buitenspiegels
De knoppen waarmee u de twee buitenspie-
gels bedient, vindt u voor op de armleuning
van het bestuurdersportier.
Druk op knop L voor de buitenspiegel
links of op R voor de buitenspiegel rechts.
Het lampje in de knop brandt.
U kunt de stand afstellen met het hendel-
tje in het midden.
Druk nogmaals op knop L of R. Het lampje
dooft.
Buitenspiegels met geheugen (optie)
Als de auto is uitgerust met buitenspiegels
met geheugen, werkt het geheugen syn-
chroon met dat van de bestuurdersstoel (zie
pagina 83).
Geheugenfunctie van
afstandsbediening
Wanneer u de auto met een van de afstands-
bedieningen ontgrendelt en de instelling van
de buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe po-
sitie van de spiegels in de afstandsbediening
opgeslagen. De volgende keer dat u de auto
ontgrendelt met dezelfde afstandsbediening
en het bestuurdersportier binnen vijf minuten
na ontgrendeling opent, gaan de buitenspie-
gels in de opgeslagen positie staan.
Gelaagde zijruiten (optie)
De ruiten van gelaagd glas in de voor- en ach-
terportieren zorgen voor een verbeterde ge-
luidsisolatie van de passagiersruimte en leve-
ren een verhoogde bescherming tegen in-
braak op.
Water- en vuilafstotende laag (optie)
De voorste zijruiten en/of de buitenspiegels
zijn voorzien van een speciale laag die bij re-
gen voor een beter zicht zorgen.
Zijruiten en buitenspiegels
met de speciale water- en
vuilafstotende laag zijn voor-
zien van een klein symbool.
Zie pagina 169 voor infor-
matie over het onderhoud
van dergelijke zijruiten en
spiegels.
Buitenspiegels
In bepaalde weersomstandigheden werkt de
vuilafstotende laag beter, als u de elektrische
verwarming van de buitenspiegels inschakelt
(zie pagina 73 of 75).
Verwarm de buitenspiegels:
als er sneeuw of ijs op de spiegels zit;
bij hevige regenval of vieze wegen;
bij beslagen spiegels.
WAARSCHUWING
Stel de spiegels af, voordat u gaat rijden!
WAARSCHUWING
De spiegel aan de bestuurderszijde is
groothoekig voor optimaal zicht. Voorwer-
pen kunnen verder weg lijken dan ze in wer-
kelijkheid zijn.
N.B.
Gebruik geen ijskrabber om de spiegels van
ijs te ontdoen, omdat er daarbij krassen op
het glas kunnen ontstaan en de water- en
vuilafstotende laag beschadigd kan raken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
65
Elektrisch bedienbaar schuifdak (optie)
02
Openingsstanden
De bedieningsknoppen voor het schuifdak zit-
ten aan het plafond. U kunt het schuifdak in
twee standen openen:
Ventilatiestand, achterkant omhoog
Schuifstand/comfortstand
1
, achteruit/voor-
uit
De contactsleutel moet daarbij in stand
I of II
staan.
1. Sluiten, automatisch
2. Sluiten, handmatig
3. Openen, handmatig
4. Openen, automatisch
5. Openen, ventilatiestand
6. Sluiten, ventilatiestand
Ventilatiestand
Openen:
Duw de achterkant van de knop (5) om-
hoog.
Sluiten:
Trek de achterkant van de knop (6) om-
laag.
U kunt het schuifdak vanuit de ventilatiestand
rechtstreeks in de comfortstand zetten: trek
de knop achteruit in de eindstand (4) en laat
de knop los.
Schuifstand
Automatische bediening
Trek de knop voorbij het
weerstandspunt (3) in de achterste
eindstand (4) of voorbij het weerstands-
punt (2) in de voorste eindstand (1) en laat
hem vervolgens los. Het schuifdak opent
of sluit volledig.
Doe het volgende om het schuifdak vanuit de
comfortstand volledig te openen:
Trek de knop nogmaals achteruit in de
eindstand (4) en laat de knop vervolgens
los.
Handmatige bediening
Openen:
Trek de knop achteruit naar het
weerstandspunt (3). Het schuifdak schuift
steeds verder open zolang u de knop in
deze stand vasthoudt.
Sluiten:
Duw de knop vooruit naar het
weerstandspunt (2). Het schuifdak schuift
steeds verder dicht zolang u de knop in
deze stand vasthoudt.
1
In de comfortstand staat het schuifdak niet
helemaal open om de rijwindgeluiden te be-
perken.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
Verbreek bij het verlaten van de auto de
stroomtoevoer naar het schuifdak door de
contactsleutel uit te nemen.
1
2
3
4
5
6
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van het
schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
ten, niet bij handmatig sluiten.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
66
Elektrisch bedienbaar schuifdak (optie)
02
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het glijdt auto-
matisch naar achteren bij het openen van het
schuifdak. Pak de handgreep vast en schuif
het scherm naar voren om het te sluiten.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als
het schuifdak door een voorwerp wordt gehin-
derd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en
keert vervolgens automatisch terug naar de
laatst gebruikte, geopende stand.
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van het
schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
ten, niet bij handmatig sluiten.
Let er bij het sluiten van het schuifdak op
dat kinderen niet met hun handen bekneld
kunnen raken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
67
02
68
Algemene informatie over de klimaatregeling ..........................................70
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C .............................72
Elektronische klimaatregeling, ECC (optie) .............................................. 74
Luchtverdeling ..........................................................................................77
Standverwarming op
brandstof (optie) .......................................................................................78
03
KLIMAATREGEL ING
03 Klimaatregel ing
70
A lgemene informatie over de klima atregeling
03
Airconditioning
De klimaatregeling koelt of verwarmt de lucht
in de passagiersruimte en ontdoet deze van
vocht. De auto is voorzien van een handmati-
ge klimaatregeling met airconditioning (A/C) of
een automatische klimaatregeling (ECC).
Beslagen ruiten
Poets de binnenzijde van de ruiten schoon om
te voorkomen dat ze beslaan. Gebruik een
normaal poetsmiddel voor glaswerk.
Interieurfilter
Zorg dat u het combifilter/interieurfilter op ge-
zette tijden vervangt. Informeer bij een erken-
de Volvo-werkplaats.
Sneeuw en ijs
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de
klimaatregeling (de opening tussen de motor-
kap en de voorruit).
Storingen opsporen en verhelpen
Laat controle- en reparatiewerkzaamheden
aan de klimaatregeling alleen uitvoeren door
een erkende Volvo-werkplaats.
Koudemiddel
De airconditioning maakt gebruik van het kou-
demiddel R134a. Het bevat geen chloor,
waardoor het koudemiddel onschadelijk voor
de ozonlaag is. Gebruik bij het bijvullen/ver-
versen van koudemiddel alleen R134a. Laat
dergelijke werkzaamheden over aan een er-
kende Volvo-werkplaats.
Auto’s met ECC
Werkel ijke temperatu ur
De door u gekozen temperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur op grond van de
heersende omstandigheden in en om de auto
wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheids-
graad, de ingestraalde warmte e.d. betreft.
Sensoren
De zonnesensor zit boven op het dashboard.
Let erop dat u de zonnesensor niet mag af-
dekken. Dek de interieurtemperatuursensor
op het bedieningspaneel van de klimaatrege-
ling evenmin af.
Zijruiten en schuifdak
Voor een goede werking van het A/C-systeem
moet u de zijramen en een eventueel schuif-
dak gesloten houden. Let er tevens op dat u
de afvoerkanalen in de hoedenplank niet mag
afdekken.
Optrekken
Wanneer u volgas optrekt, wordt het A/C-
systeem tijdelijk uitgeschakeld. De tempera-
tuur kan dan tijdelijk iets oplopen.
Condensatie
In warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van de airconditioning een plasje wa-
ter onder de auto ontstaan. Dit is volkomen
normaal.
Brandst of besparing
Bij gebruik van ECC wordt ook het A/C-
systeem automatisch geregeld en alleen dan
ingeschakeld wanneer de lucht in de passa-
giersruimte moet worden afgekoeld en de bin-
nenkomende lucht van vocht moet worden
ontdaan. Zo wordt meer brandstof bespaard
dan bij gebruik van conventionele systemen,
waarbij het A/C-systeem tot net boven het
vriespunt de lucht voortdurend afkoelt.
N.B.
U kunt de airconditioning uitschakelen.
Voor optimale luchtkwaliteit in de passa-
giersruimte en om te voorkomen dat de rui-
ten beslaan, moet u de airconditioning
echter altijd aan laten staan.
03 Klimaatregeling
71
Algemene informatie o ver de kl imaatregeling
03
Luchtverdeling
De binnenkomende lucht wordt verdeeld over
meerdere blaasmonden die op verschillende
punten in de auto zijn aangebracht.
Blaasmonden in dashboard
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag
Richt de buitenste blaasmonden op de voor-
ste zijruiten om ze te ontwasemen.
Bij koud weer: sluit de middelste blaasmon-
den om de temperatuur in de auto zo comfor-
tabel mogelijk te houden en de zijruiten opti-
maal te ontwasemen.
Blaasmonden in portierstijlen
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag
Richt de blaasmonden op de achterste
zijruiten om ze te ontwasemen.
Richt de blaasmonden naar binnen toe
voor een behaaglijke temperatuur achter
in de auto.
Let erop dat kinderen gevoelig kunnen zijn
voor luchtstromen en tocht.
03 Klimaatregel ing
72
Handmatige klimaatreg el ing met airconditioning, A/C
03
Bedieningspaneel
1. A/C, Aan/Uit
2. Recirculatie
3. Luchtverdeling
4. Elektrisch verwarmde achterruit en bui-
tenspiegels
5. Elektrisch verwarmde voorstoelen
6. Temperatuur, rechterzijde
7. Temperatuur, linkerzijde
8. Ventilator
Als u het A/C-systeem wilt inschakelen, moet
u de ventilatorknop (8) uit stand 0 draaien.
Gebruik het A/C-systeem ook bij lage tempe-
raturen (0–15 °C) om de inkomende lucht van
vocht te ontdoen.
A/C, Aan/Uit (ON/OFF)
ON
: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt
automatisch geregeld. De
binnenkomende lucht wordt
dan automatisch afgekoeld
en van vocht ontdaan.
OFF: De airconditioning staat uit.
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie
wordt automatisch ook de airconditioning in-
geschakeld (uit te schakelen met de knop AC).
Temperatuur, links/rechts
Draai aan de knop om de
temperatuur van de binnen-
komende lucht te regelen.
Koeling is alleen mogelijk,
wanneer de airconditioning
actief is.
Elektrisch verwarmde voorst oelen
Doe het volgende, als u
extra verwarming in de voor-
stoel(en) wenst:
N O P Q
T S
R
U
03 Klimaatregeling
73
Handmatige kl imaatregeling met airconditioning, A/C
03
Eenmaal indrukken: Hoge verwarmings-
stand beide leds in de knop(pen) gaan
branden.
Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-
stand een van de leds in de knop(pen)
gaat branden.
Nogmaals indrukken: De verwarming is
uitgeschakeld geen van de leds in de
knop(pen) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
een erkende Volvo-werkplaats laten bijstellen.
Ventilator
U kunt de snelheid waarmee
de ventilator draait verhogen
of verlagen door aan de
knop te draaien. Als de
draaiknop in stand 0 staat, is
de airconditioning niet inge-
schakeld.
Elektris che achterruit- e n
buitenspiegelverwarming
Met deze knop kunt u de
achterruit en de buitenspie-
gels snel ontdoen van con-
dens of ijs (zie pagina 47
voor meer informatie over
deze functie).
Recirculatie
U kunt de recirculatie in-
schakelen, als u vieze lucht,
uitlaatgassen en dergelijke
buiten wilt houden. De lucht
in de passagiersruimte wordt
dan gerecirculeerd, d.w.z. er wordt geen lucht
van buiten de auto aangezogen, wanneer de
functie actief is. Bij gebruik van de recirculatie
(in combinatie met het A/C-systeem) wordt de
lucht in de passagiersruimte bij warm weer
sneller afgekoeld.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de bin-
nenkant van de ruiten ontstaan. Met de timer-
functie beperkt u de kans op ijs, wasem en
een slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De led knippert
5 seconden. De lucht in de auto wordt
afhankelijk van de buitentemperatuur 3 tot
12 minuten lang gerecirculeerd.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De led gaat
5 seconden branden ter bevestiging van
uw keuze.
Luchtverdeling
Voor optimaal comfort kunt u
de met stippen gemarkeer-
de luchtverdelingsstanden
tussen de verschillende sym-
bolen gebruiken om de
luchtverdeling precies af te
stellen.
Ontwaseming
Zet de knop voor de lucht-
verdeling in de stand voor
ontwaseming om de voor-
ruit en de zijruiten snel te
ontwasemen en ontdooien.
Er stroomt dan op hoge snelheid lucht naar de
ruiten.
Bij activering van deze functie gebeurt boven-
dien het volgende om de lucht in het interieur
zo veel mogelijk van vocht te ontdoen:
de airconditioning (A/C) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de
knop AC);
de recirculatie wordt automatisch uitge-
schakeld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming her-
vat de klimaatregeling de voorgaande instel-
lingen.
03 Klimaatregel ing
74
Elektronische klimaa tregeling, ECC (o ptie)
03
Bedieningspaneel
1. A/C, Aan/Uit
2. Recirculatie/Combifilter met Air Quality
Sensor
3. Recirculatie
4. AUTO
5. Luchtverdeling
6. Interieurtemperatuursensor
7. Ontwaseming voorruit en zijruiten
8. Elektrisch verwarmde achterruit en bui-
tenspiegels
9. Stoelverwarming rechterzijde
10. Stoelverwarming linkerzijde
11. Temperatuur rechterzijde
12. Temperatuur linkerzijde
13. Ventilator
AUTO
Bij activering van de functie
AUTO wordt de klimaatre-
geling automatisch
dusdanig ingesteld dat de
gekozen temperatuur wordt
bereikt. De automatische functie regelt de
verwarming, het A/C-systeem, de Air Quality
Sensor, de ventilatorsnelheid, de recirculatie
en de luchtverdeling. Ook als u een of meer
van de genoemde functies handmatig instelt,
worden de resterende functies nog automa-
tisch geregeld. Alle handmatige instellingen
worden uitgeschakeld, wanneer u de functie
AUTO activeert.
Temperatuur
Met de twee draaiknoppen
kunt u de temperatuur aan
de bestuurderszijde en de
passagierszijde instellen. Let
erop dat de passagiers-
ruimte niet sneller warm of
koud wordt, wanneer u een hogere of lagere
temperatuur kiest dan de gewenste tempe-
ratuur.
2 P
N
NP
SQ R
V
T U
V
NO
NM
NN
03 Klimaatregeling
75
Elektronische klimaa tregeling, ECC (optie)
03
Ventilator
U kunt de snelheid waarmee
de ventilator draait verhogen
of verlagen door aan de
knop te draaien. In de stand
AUTO wordt de ventilator-
snelheid automatisch geregeld. De eerder
ingestelde ventilatorsnelheid wordt dan
genegeerd.
Elektris che achterruit- e n buitenspie-
gelverwarming
Met deze knop kunt u de
achterruit en de buitenspie-
gels snel ontdoen van con-
dens of ijs (zie pagina 48
voor meer informatie over
deze functie).
Ontwaseming, voorruit en zijruiten
Met deze knop kunt u de
voorruit en de zijruiten snel
ontwasemen en ontdooien.
De ventilator draait dan op
hoge snelheid en stuurt
lucht naar de ruiten. De led in de ontwase-
mingsknop brandt, wanneer de functie is inge-
schakeld.
Bij activering van deze functie gebeurt boven-
dien het volgende om de lucht in het interieur
zo veel mogelijk van vocht te ontdoen:
de airconditioning (A/C) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de
knop AC);
de recirculatie wordt automatisch uitge-
schakeld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming
hervat de klimaatregeling de voorgaande in-
stellingen.
Luchtverdeling
•Lucht naar de ruiten.
•Lucht naar hoofd en
borstkas.
•Lucht naar benen en
voeten.
Druk op
AUTO, wanneer
u de automatische luchtverdeling weer wilt ac-
tiveren.
A/C, Aan/Uit (ON/OFF)
ON
: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt
automatisch geregeld. De
binnenkomende lucht wordt
dan automatisch afgekoeld
en van vocht ontdaan.
OFF: De airconditioning staat uit.
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie
wordt automatisch ook de airconditioning in-
geschakeld (uit te schakelen met de knop AC).
Elektrisch verwarmde voorst oelen
Doe het volgende, als u
extra verwarming in de voor-
stoel(en) wenst:
Eenmaal indrukken: Hoge verwarmings-
stand beide leds in de knop(pen) gaan
branden.
Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-
stand een van de leds in de knop(pen)
gaat branden.
Nogmaals indrukken: De verwarming is
uitgeschakeld geen van de leds in de
knop(pen) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
een erkende Volvo-werkplaats laten bijstellen.
N.B.
Als u de knop voor de ventilatorsnelheid zo
ver linksom draait dat alleen de oranje led
links boven de knop oplicht, zijn de ventila-
tor en het A/C-systeem uitgeschakeld.
03 Klimaatregel ing
76
Elektronische klimaa tregeling, ECC (o ptie)
03
Recirculatie
De recirculatie kan handma-
tig worden ingeschakeld, als
u vieze lucht, uitlaatgassen
en dergelijke buiten wilt hou-
den. De lucht in de passa-
giersruimte wordt dan gere-
circuleerd, d.w.z. er wordt
geen lucht van buiten de
auto aangezogen, wanneer
de functie actief is.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de bin-
nenkant van de ruiten ontstaan.
Met de timerfunctie (op modellen met een
combifilter en Air Quality Sensor ontbreekt de
timerfunctie) beperkt u de kans op ijs, wasem
en een slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De led knippert
5 seconden. De lucht in de auto wordt
afhankelijk van de buitentemperatuur 3 tot
12 minuten lang gerecirculeerd.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan lan-
ger dan 3 seconden in. De led gaat
5 seconden branden ter bevestiging van uw
keuze.
Interior Air Quality System (optie)
Het Interior Air Quality Sys-
tem bestaat uit een combifil-
ter met Air Quality Sensor.
Het combifilter ontdoet de
binnenkomende lucht van
gassen en stofdeeltjes en beperkt zo hinderlij-
ke geurtjes en verontreinigingen in de passa-
giersruimte. De Air Quality Sensor meet de
concentratie van verontreinigingen in de bui-
tenlucht. Wanneer de sensor een verhoogde
concentratie meet, wordt de luchtinlaat afge-
sloten en wordt de lucht in de passagiersruim-
te gerecirculeerd.
Wanneer de Air Quality Sensor actief is,
brandt de groene led
AUT in de knop
.
Bediening
Druk op om de Air Quality Sensor
te activeren (normale instelling).
Of:
Kies uit drie verschillende functies door ver-
schillende malen op de knop te
drukken.
De led
AUT brandt om aan te geven dat de
Air Quality Sensor actief is.
Geen van de leds brandt om aan te geven
dat de recirculatiefunctie niet is ingescha-
keld (voor zover dat niet nodig is om voor
verkoeling te zorgen bij warm weer).
De led
MAN brandt om aan te geven dat de
recirculatiefunctie opnieuw ingeschakeld is.
Niet vergeten:
U de Air Quality Sensor altijd hebt inge-
schakeld.
Er bij koud weer beperkingen voor de recir-
culatiefunctie gelden om te voorkomen dat
de ruiten beslaan.
U de Air Quality Sensor uitschakelt, wan-
neer de ruiten beslaan.
Wanneer de ruiten beslaan, u beter ook de
ontwaseming van de voorruit, de zijruiten
en de achterruit kunt inschakelen (zie
pagina 75).
Raadpleeg het serviceprogramma van Volvo
voor het aanbevolen vervangingsinterval voor
het combifilter. In zeer sterk verontreinigde
gebieden is het mogelijk dat u het combifilter
vaker moet vervangen.
03 Klimaatregeling
77
Luchtverdeling
03
Luchtverdeling Toepassing: Luchtverdeling Toepassing:
Lucht via de blaasmonden
voor- en achterin.
Voor een goede koeling
bij warm weer.
Lucht naar de vloer. Er
komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit de
blaasmonden en uit de
ontwasemingsopeningen
voor de voorruit en de
zijruiten.
Voor verwarming van de
voeten.
Lucht naar de ruiten.
In deze stand vindt er geen
luchtrecirculatie plaats. Het
A/C-systeem is altijd
ingeschakeld. Er komt een
bepaalde hoeveelheid lucht
uit de blaasmonden.
Voor het verwijderen
van ijs en wasem. Laat
de ventilator op hoge
snelheid draaien.
Lucht naar de vloer en de
blaasmonden.
Bij zonnig weer en
matige buitentempera-
turen.
Lucht naar de vloer en de
ruiten. Er komt een
bepaalde hoeveelheid lucht
uit de blaasmonden.
Voor een comfortabel
klimaat en een goede
ontwaseming bij koude
weer. Laat de ventilator
niet te langzaam
draaien.
03 Klimaatregel ing
78
S tandverwarmi ng op brandstof (optie)
03
Algemene informatie
Voordat u de standverwarming kunt program-
meren, moet het elektrisch systeem worden
“gewekt”.
Dat doet u het eenvoudigst door:
op de knop
READ te drukken, of
het groot licht te activeren, of,
het contact in te schakelen.
U kunt de standverwarming meteen inschake-
len of twee verschillende uitschakeltijden voor
de standverwarming instellen: TIMER 1 en
TIMER 2. Onder de uitschakeltijd wordt het
tijdstip verstaan waarop de auto op de ge-
wenste temperatuur is.
De elektronica van de auto rekent aan de hand
van de buitentemperatuur zelf uit, wanneer de
standverwarming moet worden ingeschakeld
om de ingestelde uitschakeltijd te kunnen ha-
len. Bij een buitentemperatuur hoger dan
25 °C vindt er geen activering van de stand-
verwarming plaats. Bij temperaturen van
–10 °C en lager is de maximale bedrijfstijd van
de standverwarming 60 minuten.
Als de standverwarming ondanks herhaalde
startpogingen niet aanslaat, verschijnt er een
melding op het display. Neem in dat geval
contact op met een erkende Volvo-
werkplaats.
Displaytekst
Wanneer u de geprogrammeerde functies
TIMER 1, TIMER 2 en Directe start activeert,
brandt het oranje waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel. Op het display ver-
schijnt bovendien een verklarende tekst.
Wanneer u de auto verlaat, ontvangt u een
melding met de status van de standverwar-
ming.
Waarschuwing ssticker op de tankvulklep
Op een hel ling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling par-
keert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant
naar de top van de helling wijst. De standver-
warming krijgt dan voldoende brandstof.
Klok en gebruik van de timer(s)
Als u na het instellen van de timer(s) de klok
bijstelt, worden alle timerinstellingen om vei-
ligheidsredenen geannuleerd.
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de standverwarming moet
de auto in de buitenlucht staan.
Schakel voor het tanken de standverwar-
ming uit. Gemorste brandstof kan ontvlam-
men.
Controleer op het informatiedisplay of de
standverwarming uit is. (Als de standver-
warming werkt, verschijnt er
PARK. VERW
AAN op het display.)
03 Klimaatregeling
79
S tandverwarmi ng op brandstof (o ptie)
03
TIMER 1 en 2 instellen
Om veiligheidsredenen kunt u alleen uitscha-
keltijden voor het volgende etmaal program-
meren en dus niet voor meerdere dagen tege-
lijk.
Ga met de draairing (B) naar TIMER 1.
Druk kort op de knop RESET (C), zodat de
uuraanduiding gaat knipperen.
Ga met de draairing (B) naar het gewenste
tijdstip in uren.
Druk lichtjes op de knop RESET om toe-
gang te krijgen tot de knipperende minu-
tenaanduiding.
Ga met de draairing (B) naar het gewenste
tijdstip in minuten.
Druk lichtjes op de knop RESET om uw
instelling te bevestigen.
Druk op de knop RESE T om de timer te
activeren.
Wanneer u TIMER 1 hebt ingesteld, kunt u
naar TIMER 2 gaan. U stelt deze timer op de-
zelfde manier in als TIMER 1.
Timergestuurde standverwarming
voortijdig uit schakelen
Doe het volgende om de timergestuurde
standverwarming uit te schakelen voordat
de timer dat doet:
Druk op de knop READ (A).
Ga met behulp van de draairing (B) naar
TIMER PARK .V ERW 1 (of 2). De tekst
AAN knippert.
Druk op de knop RESET (C). De tekst
UIT
brandt continu en de standverwarming
wordt uitgeschakeld.
Standverwa rmin g meteen inschakelen
Ga met de draairing (B) naar DIRECTE
START.
Druk op de knop RESET (C) om een van
de opties
AAN of UIT te selecteren.
Kies
AAN.
De standverwarming zal vervolgens
60 minuten lang blijven werken. De verwar-
ming van het interieur gaat van start, zodra de
koelvloeistof in de motor op temperatuur ge-
komen is.
Standverwa rmin g meteen uitschakelen
Ga met de draairing (B) naar DIRECTE
START
.
Druk op de knop RESET (C) om een van
de opties
AAN of UIT te selecteren.
Kies
UIT.
Accu en brandstof
Als de accu niet voldoende opgeladen is of als
de brandstoftank bijna leeg is, wordt de
standverwarming uitgeschakeld.
Er verschijnt dan tevens een melding op het
display. Bevestig deze melding met de knop
READ (A).
Extra verwarming (diesel)
1
Bij koud weer kan extra verwarming nodig zijn
om de passagiersruimte voldoende te verwar-
men.
De extra verwarming wordt automatisch inge-
schakeld wanneer er extra warmte nodig is
terwijl de motor loopt. De verwarming wordt
automatisch uitgeschakeld, wanneer het
warm genoeg is of wanneer de motor wordt
afgezet.
BELANGRIJK
Herhaaldelijk gebruik van de standverwar-
ming bij korte ritten kan ertoe leiden dat de
accu uitgeput raakt en startproblemen ople-
veren.
Bij regelmatig gebruik van de standverwar-
ming moet u even lang in de auto rijden als
de verwarming aanstond. Dit om te zorgen
dat de dynamo evenveel energie kan bijla-
den als de verwarming verbruikt.
1
Bepaalde landen
80
Voorstoelen ..............................................................................................82
Interieurverlichting ....................................................................................84
Opbergmogelijkheden in
passagiersruimte ......................................................................................86
Achterbank ...............................................................................................90
Kofferbak ..................................................................................................92
04
INTERIEUR
04 Interieur
82
Voorstoelen
04
Zithouding
De bestuurders- en passagiersstoel kunnen
worden ingesteld voor een optimale zit- en rij-
houding.
1. Vooruit/achteruit de hendel omhoogtillen
om de juiste afstand tot het stuurwiel en de
pedalen in te stellen. Controleer of de stoel
na het afstellen in de nieuwe stand geblok-
keerd staat.
2. Voorkant zitting hoger/lager zetten om-
hoog-/omlaagpompen
1
.
3. Stoel hoger/lager zetten omhoog-/om-
laagpompen.
4. Lendensteun wijzigen
2
, aan de knop
draaien.
5. Hellingshoek rugleuning wijzigen aan
de knop draaien.
6. Bedieningspaneel voor elektrisch be-
dienbare stoel.
Rugleuning voorstoel omklappen
(optie)
De rugleuning van de passagiersstoel kan
worden omgeklapt om ruimte te maken voor
lange lading.
Schuif de stoel zo ver mogelijk naar achte-
ren.
Zet de rugleuning rechtop (90 graden).
Trek de pallen aan de achterzijde van de
rugleuning tijdens het omklappen naar vo-
ren.
Duw de stoel zo ver naar voren dat de
hoofdsteun onder het dashboardkastje
“vast” komt te zitten.
Vloermatten (optie)
Volvo biedt vloermatten die speciaal voor de
auto vervaardigd zijn.
1
Niet alle stoelmodellen zijn voorzien van
hendel (2).
2
Geldt ook voor een elektrisch bedienbare
stoel.
WAARSCHUWING
Stel de stand van de bestuurdersstoel in
voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rij-
den.
Controleer of de stoel in zijn stand vergren-
deld staat.
WAARSCHUWING
Zorg dat de vloermat voor de bestuurders-
stoel goed in de bevestigingsklemmen op
de vloer vastzit om te voorkomen dat deze
kan gaan glijden en achter of onder de pe-
dalen blijft haken.
04 Interieur
83
Voors toelen
04
Elektrisch bedienbare voorstoel
(optie)
Tot enige tijd nadat u het portier met de af-
standsbediening hebt ontgrendeld blijft het
mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er
geen sleutel in het contactslot. Het is altijd
mogelijk de stoel te verstellen, wanneer het
contact is ingeschakeld.
Elektris ch bedienbare voorstoe l (optie)
1. Voorkant zitting omhoog/omlaag
2. Stoel vooruit/achteruit
3. Stoel omhoog/omlaag
4. Hellingshoek rugleuning
Er wordt een beveiliging tegen overbelasting
geactiveerd, als een van de stoelen wordt ge-
blokkeerd. Wanneer dit het geval is, dient u
het contact uit te schakelen en enige tijd te
wachten voordat u de stoel opnieuw probeert
te verstellen. U kunt slechts één verstelfunctie
van de stoel tegelijk activeren.
Stoe l met ge heugenfunctie (optie)
Knoppen voor geheugenfu ncti e
Instelling vastlegge n
Verstel de stoel.
Houd knop M EM ingedrukt, terwijl u
knop 1, 2 of 3 indrukt.
Stoe l in vastgelegde stand zetten
Houd een van de geheugenknoppen 1 3 in-
gedrukt, totdat de stoel tot stilstand komt. Bij
het loslaten van de knop wordt de instelling
van de stoel onmiddellijk beëindigd.
Gehe ugen van transpondersleutel
De positie van de bestuurdersstoel wordt
vastgelegd, wanneer u de auto met de trans-
pondersleutel vergrendelt. Een volgende keer
dat de auto met dezelfde transpondersleutel
wordt ontgrendeld, nemen de bestuurders-
stoel en de buitenspiegels de vastgelegde po-
sitie in.
Noodsto p
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
kunt u op een van de knoppen drukken om de
stoel tot stilstand te brengen.
N.B.
Het sleutelgeheugen werkt onafhankelijk
van de geheugenfunctie van de stoel.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet met
de knoppen spelen.
Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter
of onder de stoel liggen tijdens het verstel-
len.
Zorg er tevens voor dat geen van de passa-
giers op de achterbank bekneld kan raken.
04 Interieur
84
Interieurverlichting
04
Leeslampjes voorin en
interieurverlichting
Interieur verlichting voorin en leeslampjes
1. Leeslampje linksvoor
2. Interieurverlichting
3. Leeslampje rechtsvoor
De leeslampjes voorin schakelt u in en uit met
knop (1) of knop (3).
De interieurverlichting schakelt u in en uit door
kort op knop (2) te drukken.
Leeslampj es achterin
4. Leeslampje linksachter
5. Leeslampje rechtsachter
De leeslampjes achterin schakelt u in en uit
met knop (4) of knop (5).
Automatische verlichting
Alle leeslampjes en de interieurverlichting do-
ven 10 minuten nadat u de motor hebt afgezet
automatisch. Uiteraard kunt u de lampjes en
de verlichting ook eerder handmatig uitscha-
kelen.
De interieurverlichting gaat automatisch
1
30 seconden lang branden, wanneer:
u de auto van de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening;
u de contactsleutel na het afzetten van de
motor naar stand 0 draait.
De interieurverlichting gaat aan en blijft
10 minuten lang branden, wanneer:
er een van de portieren wordt geopend
tenzij u de interieurverlichting hebt uitge-
schakeld.
De interieurverlichting gaat uit, wanneer:
u de motor start;
u de auto van de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening.
U kunt de automatische verlichting uitschake-
len door knop (2) meer dan 3 seconden inge-
drukt te houden. Bij kort indrukken van de
knop schakelt u de automatische verlichting
weer in.
1
De functie is afhankelijk van de lichtinval en
wordt alleen geactiveerd wanneer het donker
is.
04 Interieur
85
Interieurverl ichting
04
De geprogrammeerde inschakelduur
(30 seconden resp. 10 minuten) is te wijzigen
in een Volvo-werkplaats.
Make-upspiegel
1
Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u
het klepje optilt.
1
Optie op bepaalde markten.
04 Interieur
86
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
04 Interieur
87
Opbergmogelijkheden in pa ssagie rsruimte
04
Opbergmogelijkheden
1. Zonnebrilvak, bestuurderszijde (optie)
2. Opbergvak
3. Parkeerkaarthouder
4. Bekerhouder (optie)
5. Dashboardkastje
6. Opbergvak in middenconsole
7. Vak in portierpaneel
8. Bekerhouder in armsteun, achterbank
9. Opbergvak
Opbergvak in middenconsole
1. Opbergvak achterin
U kunt het achterste opbergvak in de midden-
console gebruiken om cd’s e.d. in op te ber-
gen.
Dit opbergvak is bovendien uit te rusten met
een handset + houder (optie)
2. Voorste opbergvak (voorzien van schuif-
klepje)
Het voorste opbergvak in de middenconsole
is uit te rusten met het volgende:
Bekerhouder (optie)
Asbak (optie)
3. 12V-aansluiting
4. Asbak (optie)
Bekerhouder in achterste opbergvak
voor achterbank
Druk op de linker knop van de armleuning en
klap het deksel van de middenconsole naar
achteren toe open om bij het opbergvak of de
handset te komen.
Druk op de rechter knop van de armleuning en
klap het bovenste gedeelte van het deksel op
de middenconsole naar achteren toe open om
de bekerhouder te gebruiken. De bekerhouder
en het deksel zijn elk apart te sluiten.
WAARSCHUWING
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware
voorwerpen in de weg liggen of uitsteken
om te voorkomen dat ze verwondingen ver-
oorzaken bij een krachtige remmanoeuvre.
Maak grote en zware voorwerpen altijd vast
met een van de veiligheidsgordels of een
bagageband.
04 Interieur
88
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
Bekerhouder in voorste opbergvak
(optie)
De bekerhouder is eenvoudig te verwijderen:
Duw de bekerhouder naar voren (1), terwijl
u deze aan de achterkant (2) optilt.
Duw de bekerhouder achteruit (3), in de
uitsparing, onder het schuifklepje.
Kantel de voorkant van de bekerhouder (4)
omhoog en verwijder de houder.
Breng de bekerhouder in omgekeerde volgor-
de weer aan.
Bekerhouder in dashboard (optie)
Druk op de houder om de bekerhouder uit
te doen schuiven.
Duw de bekerhouder na gebruik weer in het
dashboard.
N.B.
Gebruik nooit glazen flessen. Let er tevens
op dat warme dranken gevaar voor brand-
wonden opleveren.
04 Interieur
89
Opbergmogelijkheden in pa ssagie rsruimte
04
Dashboardkastje
In het dashboardkastje kunt u bijvoorbeeld het
instructieboekje, wegenkaarten, pennen en
tankpassen bewaren.
Kledinghaak
De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al
te zware kledingsstukken.
Flessenhouder achterin (optie)
Doe het volgende om de flessenhouder te ge-
bruiken:
Klap de houder uit.
Zet de fles erin.
De flessenhouder is tevens te gebruiken als
afvalbak. Breng van onderaf een afvalzak in de
houder aan en vouw de randen van de zak
om.
N.B.
Er bestaan geen speciale afvalzakken voor
de houder. U kunt gebruik maken van ge-
wone plastic zakken.
04 Interieur
90
A chterbank
04
Bekerhouder in armsteun, achterin
(optie)
Hoofdsteunen achterbank
Hoogte van hoofdsteun instellen
De middelste hoofdsteun van de achterbank
kunt u in de hoogte afstellen op de lengte van
de passagier. Trek de hoofdsteun zo ver om-
hoog als nodig is. Als u de hoofdsteun lager
wilt zetten, moet u tegelijkertijd de pal achter
de ene poot indrukken (zie afbeelding).
04 Interieur
91
Achterbank
04
Ruggedeelte achterbank omklappen
U kunt de beide ruggedeelten van de achter-
bank tegelijk of elk apart omklappen. Dit
maakt het vervoer van lange bagage eenvou-
diger.
Ga als volgt te werk om de ruggedeelten van
de achterbank voorover te klappen:
Controleer eerst of de hoofdsteunen niet
zijn omgeklapt.
Trek aan de handgrepen in de kofferbak
zoals aangegeven in de figuur.
Klap de ruggedeelten voorover.
In het rechter ruggedeelte van de achterbank
zit een luik, dat u kunt openen voor het ver-
voer van lange bagage zoals ski’s of latten. U
opent het luik als volgt:
Klap het linker ruggedeelte en de mid-
denarmsteun naar voren toe om (zie
pagina 91).
Duw de grendel van het luik omhoog en
klap het luik naar voren toe open.
Zet het ruggedeelte weer rechtop met het
luik open.
WAARSCHUWING
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage name-
lijk gaan schuiven en inzittenden verwon-
den.
Dek scherpe randen met iets zachts af.
Zet de motor af en zet de handrem aan bij
het in- en uitladen van lange voorwerpen!
Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen
de versnellingspook of keuzehendel aan
komen en zo per ongeluk een versnelling in-
schakelen, waarna de auto kan gaan rollen.
04 Interieur
92
Kofferbak
04
Doorsteekluik
Maak gebruik van de veiligheidsgordel om de
lading vast te zetten.
Geïntegreerd kinderzitje
Het deksel op de armsteun/het geïntegreerde
kinderzitje van de achterbank is niet voorzien
van scharnieren. U moet het deksel dan ook
verwijderen voordat u gebruik maakt van het
doorsteekluik.
Bij verwijderen
Verdraai het deksel 30°.
Trek het recht omhoog.
Bij aanbrengen
Plaats het deksel in de groeven achter de
bekleding terug.
Sluit het deksel.
Houder voor boodschappentassen
(optie)
Open het luik in de kofferbak. Hang of bind de
boodschappentassen vast met de bagage-
band.
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van het rij-
klaar gewicht van de auto verminderd met dat
van de gemonteerde accessoires.
Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de
bestuurder, dat van de brandstoftank die voor
90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/
vloeistoffen inbegrepen.
N.B.
Als de auto is uitgerust met een geïnte-
greerd kinderzitje, moet u dat eerst uitklap-
pen.
04 Interieur
93
Kofferbak
04
De gemonteerde accessoires zoals een trek-
haak, lastdragers, skibox e.d. zijn niet inbe-
grepen.
Het laadvermogen van de auto moet tevens
worden verminderd met het gewicht van het
aantal inzittenden.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wij-
zigingen in de rijeigenschappen op.
94
Sleutels en afstandsbediening .................................................................96
Vergrendelen en ontgrendelen .................................................................99
Kinderslot ............................................................................................... 103
Alarm (optie) ........................................................................................... 104
05
SLOTEN EN ALARM
05 Sloten en alarm
96
S leutels en afstandsbediening
05
Sleutels
1. Hoofdsleutel
De hoofdsleutel past op alle sloten.
2. Servicesleutel
1
De servicesleutel past alleen op het be-
stuurdersportier en op het contactslot/
stuurslot.
Bij de auto worden twee hoofdsleutels en een
servicesleutel geleverd
1
. n hoofdsleutel is
inklapbaar en voorzien van een ingebouwde
afstandsbediening.
Verlies van een sleutel
Als u een van de sleutels verliest, moet u con-
tact opnemen met een erkende Volvo-werk-
plaats en alle resterende sleutels van de auto
meenemen. Ter voorkoming van diefstal moet
de code van de zoekgeraakte sleutel uit het
systeem worden gewist. Tegelijkertijd moeten
de codesignalen van de resterende sleutels
opnieuw in het systeem worden geprogram-
meerd.
De unieke code van de sleutels is bekend bij
de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook
nieuwe sleutels kunnen worden besteld.
Er kunnen maximaal zes afstandsbedienin-
gen/sleutels voor één en dezelfde auto wor-
den geprogrammeerd en gebruikt.
Elektronische startblokkering
De sleutels zijn voorzien van gecodeerde
transponderchips. Deze code moet overeen-
komen met die van de ontvanger in het con-
tactslot. U kunt de auto alleen starten, wan-
neer u een sleutel met de juiste code gebruikt.
Contactsleutels e n elektronische
startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met ande-
re sleutels of metalen voorwerpen aan dezelf-
de sleutelbos hangen. Anders kan de elektro-
nische startblokkering per ongeluk worden
geactiveerd, zodat de auto niet kan worden
gestart.
2
N
1
Alleen bepaalde markten
N.B.
Het sleutelblad van de hoofdsleutel (1) moet
volledig zijn uitgeklapt (zoals afgebeeld) bij
het starten van de auto. Anders bestaat het
risico dat de startblokkering in werking
treedt en de motor niet kan worden gestart.
05 Slot en en alarm
97
S le utels en afstandsbediening
05
Functies afstandsbediening
Ontgrendel en
Bij eenmaal indrukken van knop (1) worden
alle portieren, het kofferdeksel en de tank-
vulklep ontgrendeld.
Kofferdeksel
Bij tweemaal indrukken van knop (2) wordt al-
leen het kofferdeksel ontgrendeld.
Paniekfunc tie
Gebruik de paniekfunctie om in noodgevallen
de aandacht van anderen te trekken.
Als u de rode toets (3) ten minste drie secon-
den lang ingedrukt houdt of tweemaal achter-
een binnen dezelfde periode van drie secon-
den indrukt, worden de richtingaanwijzers, de
interieurverlichting en de claxon geactiveerd.
U schakelt de paniekfunctie weer uit met een
druk op een willekeurige knop van de af-
standsbediening. Als u niets doet, wordt de
paniekfunctie na 25 seconden automatisch
uitgeschakeld.
Approach-verlichting
Doe het volgende, wanneer u op de auto toe-
loopt:
Druk op de gele knop (4) van uw afstands-
bediening.
De interieurverlichting, de stadslichten/par-
keerlichten ór en de achterlichten, de kente-
kenplaatverlichting en de verlichting van de
buitenspiegels (optie) lichten vervolgens op.
De lampen blijven 30, 60 of 90 seconden lang
branden. In een erkende Volvo-werkplaats
kunt u een voor u passende inschakelduur la-
ten instellen.
Doe het volgende om de Approach-verlichting
uit te schakelen:
Druk nogmaals op de gele knop van uw
afstandsbediening.
Vergrendelen
Met knop (5) vergrendelt u alle portieren, het
kofferdeksel en de tankvulklep.
Voor de tankvulklep geldt een vertraging van
ca. 10 minuten.
Sleutel in-/uitklappen
U kunt de sleutel inklappen door knop (6) in te
drukken, terwijl u het mechanische gedeelte
inklapt.
De ingeklapte sleutel wordt automatisch uit-
geklapt met een druk op de knop.
S
P
O
R
N
Q
05 Sloten en alarm
98
S leutels en afstandsbediening
05
Batterij in afstandsbediening
vervangen
Als de sloten niet meer bij de gebruikelijke af-
stand reageren op signalen van de afstands-
bediening, moet u de batterij bij de eerstvol-
gende servicebeurt vervangen.
Haal de afdekking los door deze met een
smalle schroevendraaier aan de achter-
kant voorzichtig open te wrikken.
Vervang de batterij (type CR 2032, 3 V) en
zorg dat de pluspool omhoogwijst. Kom
niet met uw vingers aan de polen van de
batterij of de contactvlakken.
Plaats de afdekking terug. Zorg dat het
afdichtrubber goed zit en intact is, zodat
er geen vocht kan binnendringen.
Geef de lege batterij af bij de Volvo-dealer,
zodat de batterij op milieuvriendelijke
wijze wordt verwerkt.
05 Slot en en alarm
99
Vergrendel en en ontgrende le n
05
Van de buitenzijde vergrendelen/
ontgrendelen
Met de hoofdsleutel of de afstandsbediening
kunt u alle zijportieren en het kofferdeksel te-
gelijkertijd vergrendelen of ontgrendelen. De
vergrendelingsknoppen op de portieren en de
portierhandgrepen aan de binnenzijde zijn dan
niet meer te bedienen.
1
De tankvulklep kan worden geopend, wanneer
de auto onvergrendeld staat. De tankvulklep
blijft 10 minuten lang onvergrendeld staan,
nadat u de auto vergrendeld hebt.
Ook als er nog een portier of het kofferdeksel
openstaat is het mogelijk de auto te vergren-
delen
1
. Wanneer u het geopende portier ver-
volgens sluit bestaat het gevaar dat u zich bui-
tensluit met de sleutels nog in de auto.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch het kof-
ferdeksel binnen twee minuten na ontgrende-
ling opent, worden alle sloten automatisch op-
nieuw vergrendeld. Deze functie beperkt de
kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld
kunt laten staan. Zie pagina 104 voor auto’s
met alarmsysteem.
Automatische vergrendeling
Vanaf het bedieningspaneel op het bestuur-
dersportier kunt u de automatische vergren-
deling activeren of deactiveren.
Bij automatische vergrendeling worden de
portieren automatisch vergrendeld wanneer
de auto een snelheid bereikt van meer dan
7 km/h. De portieren blijven vergrendeld tot-
dat een portier van de binnenzijde worden ge-
opend of alle portieren tegelijkertijd worden
ontgrendeld vanaf het bedieningspaneel.
Automatische vergrendeling activeren/
deactiveren
De contactsleutel moet in stand I of II
staan.
1
Geldt voor bepaalde markten
05 Sloten en alarm
100
Vergrendelen en ontgrendelen
05
Druk op de knop READ op de linker
stuurhendel om eventuele meldingen op
het informatiedisplay te bevestigen.
Houd de knop voor centrale vergrendeling
ingedrukt, totdat er een nieuwe melding
over de vergrendelingsstatus op het infor-
matiedisplay verschijnt.
De melding AUTOLOCK GEACTIVEERD (au-
tomatische vergrendeling tijdens het wegrij-
den) of AU TOLOCK GEDEACTIVEERD ver-
schijnt op het informatiedisplay.
Van de binnenzijde vergrendelen en
ontgrendelen
Vanaf het bedieningspaneel op het bestuur-
dersportier (of het passagiersportier) zijn alle
portieren en het kofferdeksel gelijktijdig te ver-
grendelen dan wel te ontgrendelen.
Alle portieren zijn te vergrendelen met de ver-
grendelknop op het bedieningspaneel van het
bewuste portier.
Als de auto niet van de buitenzijde vergren-
deld werd, is deze te ontgrendelen door een
portier met de handgreep te openen.
1
Kofferdeksel met afs tandsbediening
ontgrendelen/vergrendelen
Ga als volgt te werk om alleen het kofferdeksel
te ontgrendelen:
Druk tweemaal op de knop voor ontgren-
deling van het kofferdeksel op de af-
standsbediening. Het kofferdeksel wordt
daarbij ontgrendeld en gaat een stukje
open.
Als alle portieren zijn vergrendeld wanneer u
het kofferdeksel weer sluit, wordt ook het kof-
ferdeksel automatisch vergrendeld.
1
Geldt voor bepaalde markten
05 Slot en en alarm
101
Vergrendel en en ontgrende le n
05
Kofferdeksel ontgrendelen met
hoofdsleutel
In noodgevallen (als de afstandsbediening de-
fect is of als de stroom is weggevallen) kunt u
de hoofdsleutel gebruiken om het kofferdeksel
handmatig te ontgrendelen. U doet dat als
volgt:
Steek de hoofdsleutel boven of onder in
het kapje dat het slot afdekt.
Wip het kapje vervolgens naar boven of
beneden toe los.
Ontgrendel het kofferdeksel met de sleu-
tel.
Private locking, kofferdeksel
(bepaalde landen)
Deze functie is bestemd voor als u de auto af-
geeft voor een onderhoudsbeurt of als u hem
bij een hotel of iets dergelijks laat parkeren.
Geef de servicesleutel af zodat het personeel
de auto kan ontgrendelen en erin kan rijden
maar geen toegang heeft tot de kofferbak (of
het dashboardkastje als u dat vergrendeld
hebt met de hoofdsleutel).
Privat e locking activeren
Draai de hoofdsleutel naar stand II.
Druk op de knop. De led in de knop brandt
om aan te geven dat de functie geacti-
veerd is. Er verschijnt tevens een tekst op
het display.
Privat e locking deactiveren
Draai de hoofdsleutel naar stand II en druk
nogmaals op de knop.
05 Sloten en alarm
102
Vergrendelen en ontgrendelen
05
Dashboardkastje vergrendelen
U kunt het dashboardkastje alleen vergrende-
len/ontgrendelen met de hoofdsleutel en dus
niet met de servicesleutel.
Safelock-functie
1
Bij activering van de Safelock-functie zijn de
portieren niet meer van de binnenzijde te ope-
nen, als ze eenmaal vergrendeld zijn.
De Safelock-functie kan alleen van de buiten-
zijde worden geactiveerd door het bestuurder-
sportier met de sleutel of de afstandsbedie-
ning te vergrendelen. Alle portieren moeten
zijn gesloten, voordat u de Safelock-functie
kunt activeren. De portieren kunnen daarna
niet meer van de binnenzijde worden geo-
pend. De auto kan alleen van de buitenzijde
worden geopend met de sleutel in het be-
stuurdersportier of via de afstandsbediening.
De Safelock-functie treedt 25 seconden na
het sluiten van de portieren in werking.
Safelock-functie en eventuele
alarmsensoren tijdelijk deactiveren
Als u de portieren van de buitenzijde wilt ver-
grendelen terwijl er iemand in de auto achter-
blijft (bijvoorbeeld tijdens de overtocht op een
veerboot), kunt u de Safelock-functie tijdelijk
deactiveren.
Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze naar stand II en vervolgens terug
naar stand I of 0.
Druk op de knop.
Als de auto is uitgerust met alarm stelt u ook
de bewegings- en niveausensoren buiten wer-
king (zie pagina 105).
1
Bepaalde landen
05 Slot en en alarm
103
Kinderslot
05
De led in de knop licht op en blijft branden,
totdat u de auto met de sleutel of de afstands-
bediening vergrendelt. Er verschijnt een mel-
ding op het display zolang de sleutel in het
contactslot steekt. De volgende keer dat u het
contact aanzet, worden de sensoren weer ge-
activeerd.
Handbediend kinderslot,
achterportieren
Bedien ingscilinder kinderslot, link er
achterportier
De bedieningscilinders van de kindersloten
vindt u achter op de korte kant van de achter-
portieren, zodat ze alleen bereikbaar zijn wan-
neer de portieren openstaan. Gebruik een plat
metalen voorwerp zoals een schroeven-
draaier om de bedieningscilinders te ver-
draaien en zo de kindersloten in of uit te scha-
kelen.
Bedien ingscilinder kinderslot, rechter
achterportier.
A. Ingeschakeld kinderslot de achterportie-
ren kunnen niet van de binnenzijde worden
geopend (naar buiten toe draaien).
B. Uitgeschakeld kinderslot de achterportie-
ren kunnen wel van de binnenzijde worden ge-
opend (naar binnen toe draaien).
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten op het mo-
ment dat de Safelock-functie geactiveerd
is.
WAARSCHUWING
Let erop dat de achterpassagiers bij een
ongeluk de achterportieren niet van de bin-
nenzijde kunnen openen, als u het kinder-
slot hebt geactiveerd.
Houd de vergrendelingsknoppen van de
portieren daarom omhoog tijdens het rijden.
Bij een ongeluk kunnen hulpverleners de
portieren dan van de buitenzijde openen.
05 Sloten en alarm
104
A larm (optie)
05
Alarmsysteem
Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden
alle beveiligde onderdelen continu gecontro-
leerd. Het alarm gaat af, als:
de motorkap wordt geopend;
het kofferdeksel wordt geopend;
een van de zijportieren wordt geopend;
het contactslot wordt omgedraaid met een
verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd;
er een beweging in de passagiersruimte
wordt waargenomen (op auto’s met een
bewegingsmelder (optie op bepaalde mark-
ten));
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto’s met een niveausensor (optie op
bepaalde markten));
de accukabel wordt losgekoppeld;
iemand de sirene probeert los te koppelen.
Alarm inschakelen
Druk op de knop LOCK van de afstandsbe-
diening. De richtingaanwijzers van de auto ge-
ven een lang lichtsignaal af ter bevestiging dat
het alarm is ingeschakeld en dat alle portieren
zijn gesloten. Op bepaalde markten kunt u het
alarm inschakelen met de sleutel of met de
knop op het bestuurdersportier.
Alarm uitschakelen
Druk op de knop UNLOCK van de afstands-
bediening. De richtingaanwijzers van de auto
geven twee korte lichtsignalen af ter bevesti-
ging dat het alarm is uitgeschakeld.
Als de batterijen in de afstandsbediening leeg
zijn, kunt u het alarm uitschakelen door de
contactsleutel naar stand
II te draaien.
Automatische inschakeling van het
alarm
Als u de portieren of het kofferdeksel niet bin-
nen twee minuten na uitschakeling van het
alarm opent wanneer u de auto via de af-
standsbediening hebt ontgrendeld, wordt het
alarm automatisch weer ingeschakeld. De
auto wordt bovendien vergrendeld. Deze
functie voorkomt dat u de auto onbedoeld
kunt achterlaten zonder het alarm in te scha-
kelen.
In bepaalde landen (zoals in België, Israël e.d.)
wordt het alarm na enige vertraging automa-
tisch weer ingeschakeld, wanneer het be-
stuurdersportier werd geopend en gesloten
maar daarna niet werd vergrendeld.
Geactiveerd alarm uitschakelen
Om het alarm uit te schakelen wanneer het
eenmaal is afgegaan, moet u op de knop
UNLOCK van de afstandsbediening drukken.
De richtingaanwijzers van de auto geven ter
bevestiging twee korte lichtsignalen af.
Geluidssignalen, alarm
Een sirene met reservebatterij geeft de ge-
luidssignalen voor het alarm af. De geluidssig-
nalen duren telkens 25 seconden.
BELANGRIJK
De richtingaanwijzers van de auto geven
een lang lichtsignaal af en de diode op het
dashboard licht om de twee seconden een-
maal op ter bevestiging dat het alarm volle-
dig is ingeschakeld.
05 Slot en en alarm
105
A larm (optie)
05
Lichtsi gnalen, alarm
Wanneer het alarm afgaat, gaan alle richtin-
gaanwijzers 5 minuten lang knipperen of kor-
ter wanneer u het alarm volgens de boven-
staande aanwijzingen eerder uitschakelt.
Alarmsensoren en Safelock-functie
tijdelijk deactiveren
Om te voorkomen dat het alarm afgaat wan-
neer u bijvoorbeeld een hond in de auto ach-
terlaat of gebruik maakt van een veerboot,
kunt u de bewegingsmelder en de niveausen-
soren tijdelijk uitschakelen en wel als volgt:
1. Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze naar stand
II en vervolgens terug in
stand
I of 0.
2. Druk op de knop.
De led in de knop licht op en blijft branden,
totdat u de auto met de sleutel of de afstands-
bediening vergrendelt.
Er verschijnt een melding op het display zo-
lang de sleutel in het contactslot steekt. De
volgende keer dat u het contact aanzet, wor-
den de sensoren weer geactiveerd.
Als uw auto is uitgerust met de zogeheten Sa-
felock-functie, wordt ook deze functie tegelij-
kertijd geactiveerd (zie pagina pagina 102).
Controlelampje op dashboard
(bepaalde landen)
Een controlelampje (led) boven op het dash-
board geeft de status van het alarmsysteem
aan:
Het lampje brandt niet: Het alarm is uitge-
schakeld.
Het lampje licht eenmaal per twee secon-
den op nadat de richtingaanwijzers van de
auto een lang lichtsignaal hebben afgege-
ven: het alarm is ingeschakeld.
Het lampje knippert snel vanaf het moment
van uitschakelen van het alarm tot het
moment van inschakelen van het contact:
Het alarm is afgegaan.
Als er een storing is opgetreden in het alarm-
systeem, verschijnt er een melding op het dis-
play.
Als het alarmsysteem niet goed werkt, moet u
de auto in een erkende Volvo-werkplaats laten
nakijken.
BELANGRIJK
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen
in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen
kunnen van invloed zijn op de verzekerings-
voorwaarden.
05 Sloten en alarm
106
A larm (optie)
05
Alarmsysteem testen
Test van de bewegingsmeld er
Open alle ruiten.
Activeer het alarm. De led knippert lang-
zaam om aan te geven dat het alarm op
scherp staat.
Wacht 30 seconden.
Test de bewegingsmelder in het passa-
gierscompartiment door bijvoorbeeld een
tas van de stoelzitting te nemen. Het
alarmsysteem moet dan geluids- en knip-
persignalen afgeven.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Portieren testen
Activeer het alarm.
Wacht 30 seconden.
Ontgrendel de auto met de sleutel aan de
bestuurderszijde.
Open een van de portieren. Het alarm
moet vervolgens geluids- en lichtsignalen
afgeven.
Herhaal deze test voor het andere voor-
portier.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Motorkap testen
Ga in de auto zitten en deactiveer de
bewegingsmelder.
Activeer het alarm (blijf in de auto zitten en
vergrendel de portieren met de knop op
de afstandsbediening).
Wacht 30 seconden.
Ontgrendel de motorkap met de hendel
onder het dashboard. Het alarm moet
vervolgens geluids- en lichtsignalen afge-
ven.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Test van het kofferdeksel
Activeer het alarm.
Wacht 30 seconden.
Ontgrendel het kofferdeksel met behulp
van de sleutel in het bestuurdersportier
zonder een portier te openen.
Open het kofferdeksel met de handgreep.
Het alarm moet vervolgens geluids- en
lichtsignalen afgeven.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
05 Slot en en alarm
107
05
108
Algemene informatie .............................................................................. 110
Brandstof tanken .................................................................................... 113
Motor starten ......................................................................................... 115
Handgeschakelde versnellingsbak ......................................................... 118
Automatische versnellingsbak ............................................................... 119
Remsysteem .......................................................................................... 123
Stabiliteits- en tractieregelsysteem ........................................................ 125
Actief chassis, FOUR-C ......................................................................... 127
Parkeerhulp ............................................................................................128
Slepen en bergen ................................................................................... 130
Starten met hulpaccu ............................................................................. 132
Rijden met een aanhanger ..................................................................... 133
Trekhaak ................................................................................................. 135
Afneembare trekhaak ............................................................................. 137
Lading op het dak ..................................................................................142
Lichtbundel aanpassen .......................................................................... 144
BLIS (Blind Spot Information
System), optie ........................................................................................ 149
06
STARTEN EN RIJDEN
06 Starten en rijden
110
A lgemene informatie
06
Zuinig rijden
Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en
rustig rijdt en uw rijstijl en snelheid afstemt op
de heersende verkeerssituatie.
Let op het volgende:
Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijf-
stemperatuur komen! D.w.z. dat u de motor
niet stationair moet laten lopen, maar zo
snel mogelijk moet wegrijden en de motor
licht moet belasten.
Een koude motor verbruikt meer brandstof
dan een warme.
Laat de auto zo veel mogelijk staan voor de
kortere ritten, waarbij de motor niet op
temperatuur komt.
Rijd rustig! Vermijd onnodig snel optrekken
en krachtig remmen.
Laat zware lading niet onnodig lang in de
auto liggen.
Gebruik geen winterbanden op sneeuwvrije
en droge wegen.
Verwijder de lastdrager, wanneer u deze
niet meer nodig hebt.
Open de zijruiten niet onnodig.
Rijd niet met een geopend
kofferdeksel
Wanneer u met het kofferdeksel open rijdt,
kunnen er uitlaatgassen en daarmee giftig
koolmonoxide via de kofferbak de passagiers-
ruimte in worden gezogen. Als u echter toch
een stukje met een geopend kofferdeksel
moet rijden, doe dan het volgende:
Doe alle ruiten dicht.
Stuur de lucht naar de voorruit en de vloer
en laat de ventilator op de hoogste snel-
heid draaien.
Nieuwe auto’s en g ladde wegen
Het rijgedrag van de auto varieert afhankelijk
van de vraag of uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde of een automatische ver-
snellingsbak. Aarzel daarom niet om onder
gecontroleerde omstandigheden (zoals op
een slipbaan) te testen hoe de auto bij glad-
heid reageert.
06 Star ten en rijden
111
Algemene inform atie
06
Doorwaaddiepte
U kunt met de auto door waterpartijen van
maximaal 25 cm diep rijden met een maxi-
mumsnelheid van 10 km/h. Wees extra voor-
zichtig bij het doorwaden van stromend water.
Houd een lage snelheid aan tijdens het waden
en breng de auto niet in het water tot stilstand.
Trap na het oversteken van de waterpartij
lichtjes op het rempedaal om te controleren of
de remwerking in orde is. Bij water en vuil op
de remblokken kunnen er vertragingen in de
remwerking optreden.
.
Accu niet overmatig belasten
De elektrische functies van de auto belasten
de accu in verschillende mate. Laat de con-
tactsleutel niet te lang achtereen in stand
II
staan, als u de motor hebt afgezet. Gebruik
liever stand
I. Op die manier wordt er minder
stroom afgenomen. De 12V-aansluiting in de
kofferbak levert ook spanning als u de con-
tactsleutel hebt uitgenomen.
Voorbeelden van onderdelen/systemen die
veel stroom afnemen zijn:
interieurventilator
ruitenwissers
audiosysteem
stadslichten.
Let er tevens op dat de verschillende acces-
soires het elektrische systeem belasten. Maak
daarom geen gebruik van functies die veel
stroom afnemen, wanneer u de motor hebt af-
gezet.
Als de accuspanning laag is, verschijnt er een
melding op het display. De melding blijft op
het display staan, totdat de motor is aangesla-
gen.
De energiebesparingsfunctie schakelt bepaal-
de onderdelen/systemen uit of verlaagt de be-
lasting van de accu door bijvoorbeeld de inte-
rieurventilator lager te zetten en de geluidsin-
stallatie uit te schakelen.
U laadt de accu op door de motor te starten.
BELANGRIJK
Er kan schade aan de motor ontstaan, als er
water in het luchtfilter dringt.
Bij diepere waterpartijen kan er water in de
transmissie dringen. De smerende eigen-
schappen van de oliën nemen daarbij af,
waardoor de genoemde systemen minder
lang meegaan.
N.B.
Maak de aansluitingen voor de elektrische
motorverwarming en de aanhangerkoppe-
ling schoon na ritten in water en modder.
BELANGRIJK
Laat de auto niet langdurig in water staan
dat tot boven de dorpelbalken komt om
elektrische storingen te voorkomen.
Probeer de motor na afslag in een waterpar-
tij niet opnieuw te starten. Sleep de auto uit
de waterpartij.
06 Starten en rijden
112
A lgemene informatie
06
Voorkom oververhitting van de motor
en het koelsysteem
In speciale omstandigheden, bijvoorbeeld op
steile hellingen en bij het vervoer van een zwa-
re lading, bestaat het gevaar dat de motor en
het koelsysteem oververhit raken. Dit geldt in
het bijzonder bij warm weer.
Tips om overve rhitting in het
koelsysteem te voorkomen
Houd een lage snelheid aan, wanneer u met
een aanhanger achter de auto een lange,
steile helling oprijdt.
Schakel van tijd tot tijd de airconditioning
uit.
Laat de motor bij voorkeur niet stationair
lopen.
Na een zware rit moet u de motor niet
meteen afzetten, maar nog enige tijd statio-
nair laten lopen.
Verwijder verstralers die voor de grille zit-
ten, als u bij extreem warm weer rijdt.
Doe het volgen de om oververhitting van
de motor te voorkomen:
Laat de motor geen hogere toeren maken dan
4500 omw/min (dieselmotor: 3500 omw/min),
wanneer u met een aanhanger of caravan ach-
ter de auto in heuvelachtig gebied rijdt. An-
ders kan de olietemperatuur te hoog oplopen.
06 Star ten en rijden
113
Brandstof tanken
06
Tankvulklep openen
De tankdop vindt u achter de tankvulklep in het
spatbord rechtsachter. De dop is op te hangen
aan de binnenzijde van de tankvulklep.
De tankvulklep kan worden geopend, wanneer
de auto onvergrendeld staat.
Tankdop
Bij hoge buitentemperaturen kan er een be-
paalde mate van overdruk in de brandstoftank
ontstaan. Draai de tankdop dan langzaam
open.
Benzine tanken
Giet de tank niet te vol door het vulpistool na
de eerste afslag uit de vulopening te halen.
Dieselolie tanken
Bij lage temperaturen (–5 °C tot –40 °C) kan
de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat tot
startproblemen kan leiden. Zorg er daarom
voor dat u tijdens de wintermaanden speciale
winterbrandstof gebruikt.
N.B.
De tankvulklep blijft tien minuten lang on-
vergrendeld staan, nadat u de auto hebt
vergrendeld.
N.B.
Breng na het tanken de tankdop weer aan
en draai deze zo ver dicht dat u een of meer
klikken hoort.
WAARSCHUWING
Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele
telefoon uit. Het belsignaal kan aanleiding
geven tot vonkvorming en daarbij de brand-
stofdampen ontsteken met gevaar voor
brand en verwondingen.
N.B.
Een te volle tank kan bij warm weer overlo-
pen.
Voeg nooit op eigen initiatief reinigende ad-
ditieven (dopes) aan de benzine toe zonder
het uitdrukkelijke advies van een Volvo-
werkplaats.
BELANGRIJK
Giet benzinemodellen altijd met loodvrije
benzine vol om te voorkomen dat de kataly-
sator beschadigd raakt.
06 Starten en rijden
114
Brandstof tanken
06
Tankvulklep handmatig openen
Wanneer u de tankvulklep niet op de normale
manier kunt openen moet u de tankvulklep
wellicht handmatig openen.
In de rechter zijwand van de kofferbak zit een
afneembaar luikje. Verwijder het, steek uw
hand door de opening en zoek de elektrische
vergrendeling van de tankvulklep op deze zit
ter hoogte van de achterkant van de tank-
vulklep. Trek de pal recht naar achteren.
WAARSCHUWING
Er zitten onderdelen met scherpe randen
achter het paneel. Beweeg uw hand daar-
om langzaam en voorzichtig.
06 Star ten en rijden
115
Motor starten
06
Voordat d e motor wordt gestart
Trek de handrem aan.
Automatische versnellingsbak
Zet de keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak
Zet de versnellingspook in de neutrale stand
en houd het koppelingspedaal volledig inge-
drukt. Dit is met name van belang bij strenge
vorst.
Motor starten
Benzine
Draai de contactsleutel naar de startstand.
Als de motor niet binnen 5 tot 10 seconden
aanslaat, moet u de sleutel loslaten en een
nieuwe startpoging doen.
Dieselolie
Draai de contactsleutel naar de rijstand.
Een controlelampje op het instrumentenpa-
neel gaat branden om aan te geven dat de
motor wordt voorverwarmd.
Draai de sleutel naar de rijstand, wanneer het
controlelampje uitgaat.
WAARSCHUWING
Neem de contactsleutel nooit tijdens het rij-
den uit het contactslot, ook niet als de auto
gesleept wordt. U loopt anders het gevaar
dat het stuurslot wordt geactiveerd, waar-
door de auto onbestuurbaar wordt.
Bij het slepen moet de contactsleutel in
stand II staan.
N.B.
Tijdens de koude start is het mogelijk dat
het motortoerental merkbaar hoger ligt dan
normaal is voor bepaalde motortypes. Dit
omdat ernaar wordt gestreefd het uitlaat-
gasreinigingssysteem zo snel mogelijk op
bedrijfstemperatuur te brengen en tegelij-
kertijd de uitstoot te beperken van stoffen
die schadelijk zijn voor het milieu.
Het sleutelblad van de hoofdsleutel moet
volledig zijn uitgeklapt (zoals afgebeeld op
pagina 96) bij het starten van de auto. An-
ders bestaat het risico dat de startblokke-
ring in werking treedt en de motor niet kan
worden gestart.
06 Starten en rijden
116
Motor starten
06
Roetfilter dieselmotor (DPF)
Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfil-
ter, waardoor een nog efficiëntere uitlaatgas-
reiniging mogelijk is. Onder normale rijom-
standigheden blijven de roetdeeltjes uit de uit-
laatgassen in het filter achter. Om de roetdeel-
tjes te verbranden en het filter te legen wordt
een zogeheten regeneratie gestart. Daarvoor
moet de motor de normale bedrijfstempera-
tuur hebben bereikt.
Afhankelijk van de rijomstandigheden wordt
het filter om de 300–900 kilometer geregene-
reerd. De regeneratie duurt normaal 10 tot
20 minuten. Gedurende deze tijd kan het
brandstofverbruik ietwat stijgen.
Regeneratie bij koud weer
Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt,
bereikt de motor de normale bedrijfstempera-
tuur niet. Dit betekent dat het roetfilter niet ge-
regenereerd en niet geleegd wordt.
Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeel-
tjes gevuld is, licht een oranje gevarendrie-
hoek op het instrumentenpaneel op en ver-
schijnt de melding ROETFILTER VOL ZIE
HANDLEIDING op het display van het instru-
mentenpaneel.
U start de regeneratie van het filter door met
de auto op een secundaire weg of op een
snelweg te rijden totdat de motor voldoende
op temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u
nog ca. 20 minuten verder. Tijdens de regene-
ratie levert de motor van de auto iets minder
vermogen.
Na afloop van de regeneratie verdwijnt de
waarschuwingsmelding automatisch.
Wanneer u bij koud weer de standverwarming
(optie) inschakelt, bereikt de motor sneller de
normale bedrijfstemperatuur.
Contactsleutels en elektronische
startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met ande-
re sleutels of metalen voorwerpen aan dezelf-
de sleutelbos hangen. Als u dat wel doet, kan
de elektronische startblokkering per ongeluk
worden geactiveerd. Als dat gebeurt, moet u
de andere sleutels van de sleutelbos halen en
de motor opnieuw starten.
Laat de motor meteen na een koude start
nooit op te hoge toeren draaien! Neem con-
tact op met een Volvo-werkplaats, als de mo-
tor niet aanslaat of overslaat.
BELANGRIJK
Als het filter helemaal met deeltjes gevuld
is, kan het onbruikbaar worden. De motor
start dan moeilijk en de kans bestaat dat het
filter moet worden vervangen.
WAARSCHUWING
Neem de contactsleutel nooit tijdens het rij-
den of slepen uit het contactslot! Schakel
nooit tijdens het rijden het contact uit (sleu-
tel in stand 0) en neem de contactsleutel
evenmin uit het contactslot. U loopt dan het
gevaar dat het stuurslot wordt geactiveerd,
waarbij de auto onbestuurbaar wordt.
06 Star ten en rijden
117
Motor starten
06
Contact- en stuurslot
0 Blokkeerstand
Het stuurslot blokkeert het
stuurwiel, wanneer u de
sleutel uitneemt.
I Radiostand
Sommige onderdelen van
het elektrisch systeem kun-
nen worden ingeschakeld.
Het elektrisch systeem van
de motor is echter uitge-
schakeld.
II Rijstand
De stand waarin de contact-
sleutel tijdens het rijden
staat. Het complete elek-
trisch systeem van de auto
is ingeschakeld.
III Sta rtstand
De startmotor wordt inge-
schakeld. Wanneer u nadat
de motor is aangeslagen de
sleutel loslaat, veert deze
automatisch terug in de rij-
stand. Als het u moeite kost
om de sleutel om te draaien, is het mogelijk
dat de stand van de voorwielen voor spannin-
gen in het stuurslot zorgt. Draai de contact-
sleutel in dat geval om, terwijl u het stuurwiel
heen en weer draait.
Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is, wan-
neer u de auto verlaat. Zo beperkt u de kans
op diefstal.
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging
1
Wanneer de auto is uitgerust met snelheidsaf-
hankelijke stuurbekrachtiging, is de auto ge-
makkelijker te besturen op lage snelheden zo-
dat bijvoorbeeld het parkeren minder moeite
kost.
Naarmate de snelheid hoger wordt nemen de
stuurkrachten toe, waardoor u een beter ge-
voel met de weg krijgt.
1
Optie
06 Starten en rijden
118
Handgeschakelde versnellingsbak
06
Schakelstanden, vijfversnellingsbak
Trap het koppelingspedaal tijdens het schake-
len altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na
het schakelen weer van het koppelingspedaal
af! Houd u aan het aangegeven schakelpa-
troon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zo veel mogelijk gebruik ma-
ken van hoge versnellingen.
Blokkering achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in, wan-
neer de auto stilstaat.
Om de achteruitversnelling in te schakelen
moet u de versnellingspook eerst in de neu-
traalstand zetten (tussen de 3e en 4e versnel-
ling in). Door de blokkering van de achteruit-
versnelling kunt u de versnellingspook niet
rechtstreeks vanuit de stand voor de 5e ver-
snelling in die voor de achteruitversnelling zet-
ten.
Schakelstanden, zesversnellingsbak
Trap het koppelingspedaal tijdens het schake-
len altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na
het schakelen weer van het koppelingspedaal
af! Houd u aan het aangegeven schakelpa-
troon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zo veel mogelijk gebruik ma-
ken van hoge versnellingen.
06 Star ten en rijden
119
A utomatische versnellin gsbak
06
Koude start
Als u bij koud weer wegrijdt, is het mogelijk
dat het schakelen ietwat stug gaat. Dit komt
omdat de versnellingsbakolie bij lagere tem-
peraturen stroperiger wordt. Om de uitstoot
van uitlaatgassen te beperken schakelt de
versnellingsbak later op dan normaal, wan-
neer u bij lage temperaturen wegrijdt.
Turbomotor
Wanneer u met een koude motor wegrijdt,
schakelt de versnellingsbak bij een hoger toe-
rental op dan normaal. Zo komt de katalysator
sneller op temperatuur met minder uitstoot
van uitlaatgassen.
Adaptief systeem
De versnellingsbak wordt afgeregeld aan de
hand van een zogeheten adaptief schakelsys-
teem dat voortdurend “leert” hoe de versnel-
lingsbak zich gedraagt. Het systeem regis-
treert de manier waarop de versnellingsbak
schakelt, zodat er in elke situatie optimaal
wordt geschakeld.
Lock-upfunctie
De versnellingen zijn voorzien van lock-up (ge-
blokkeerde versnellingen) om beter op de mo-
tor te kunnen afremmen en het brandstofver-
bruik te verlagen.
Beveiligingssystemen
Auto’s met een automatische versnellingsbak
zijn uitgerust met een aantal speciale beveili-
gingssystemen:
Sleutelblokkering, Keylock
De keuzehendel moet in stand P staan om de
contactsleutel te kunnen uitnemen. In alle an-
dere standen is de sleutel geblokkeerd.
Parkeerstand (stand P)
Stilstaande auto met draaiende motor:
Houd uw voet op het rempedaal terwijl u
de keuzehendel verzet.
Elektrische schakelblokkering
Shiftlock Parkeerstand (stand P)
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen ha-
len, moet de contactsleutel in stand I of II
staan en moet het rempedaal ingedrukt zijn.
Neutraalstand (stand N)
Om de keuzehendel uit stand N te kunnen ha-
len moet de contactsleutel in stand I of II
staan en het rempedaal worden bediend.
Mechanische keuzehendelblokkering
U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en
weer halen tussen de stand N en D. Om de
hendel in een van de overige standen te zet-
ten, moet u een blokkering opheffen door op
de blokkeerknop op de keuzehendel te druk-
ken.
Wanneer u de blokkeerknop indrukt, kunt u de
hendel vooruit of achteruit bewegen tussen de
verschillende schakelstanden.
06 Starten en rijden
120
A utomatische versnelli ngsbak
06
Handmatige schakelstanden
P Parkeerstand
Zet de keuzehendel in de parkeerstand, wan-
neer u de motor start of de auto parkeert.
Zet de keuzehendel alleen in stand
P, wan-
neer de auto stilstaat.
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Trek na het parkeren altijd de
handrem aan!
R Achteruitrijstand
Zet de keuzehendel alleen wanneer de auto
stilstaat in stand
R.
N Neutraalstan d
Stand N is de neutrale stand. In deze stand
kunt u de motor starten, maar er is geen ver-
snelling ingeschakeld. Trek de handrem aan,
wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel
in stand
N staat.
D Rijstand
Stand D is de normale rijstand. De versnel-
lingsbak schakelt automatisch op en terug, af-
hankelijk van de stand van het gaspedaal en
de snelheid. Zorg dat de auto stilstaat, voor-
dat u de keuzehendel vanuit stand
R in
stand
D zet.
4 Versnellingsstand
Er wordt automatisch op- en teruggeschakeld
tussen de 1e, 2e, 3e en 4e versnelling. Er
wordt niet opgeschakeld naar de 5e versnel-
ling.
Stand
4 leent zich voor:
het rijden in de bergen;
het rijden met een aanhanger;
een verhoogde mate van afremmen op de
motor.
3 Versnellingsstand
Er wordt automatisch op- en teruggeschakeld
tussen de 1e, 2e en 3e versnelling. Er wordt
niet opgeschakeld naar de 4e versnelling.
Stand
3 leent zich voor:
het rijden in de bergen;
het rijden met een aanhanger;
een verhoogde mate van afremmen op de
motor.
L Versnellingsstand
Zet de keuzehendel in stand L, als u in de 1e
of 2e versnelling wilt rijden. Bij het rijden in de
bergen is de motorrem het krachtigst met de
keuzehendel in stand
L.
06 Star ten en rijden
121
A utomatische versnellin gsbak
06
Geartronic
1
Op de S60 R met Geartronic zit een knop met
het opschrift
S bij de keuzehendel in plaats
van de knop
W. Met deze knop S schakelt u
het sportprogramma van de versnellingsbak in
of uit. Een brandende led in de knop geeft aan
dat het programma actief is.
Het sportprogramma levert een sportiever rij-
gedrag op en maakt het mogelijk om hogere
toeren te maken in de versnellingen. De motor
reageert bovendien sneller op de comman-
do’s die u met het gaspedaal geeft. Bij inscha-
keling van het sportprogramma wordt tevens
de voorkeur gegeven aan de lagere versnellin-
gen, zodat er met enige vertraging wordt op-
geschakeld.
Handmatige schakelstanden,
Geartronic
Als u vanuit de automatische schakelstand D
wilt overgaan op de handmatige schakel-
stand, moet u de hendel naar links halen. Om
vanuit stand
MAN over te gaan op de automa-
tische schakelstand
D moet u de hendel naar
rechts in stand
D zetten.
Tijdens het rijden
De handmatige schakelstanden kunnen op elk
moment tijdens het rijden ingeschakeld wor-
den. De ingeschakelde versnelling is geblok-
keerd, totdat u een andere versnelling kiest.
De versnellingsbak schakelt alleen automa-
tisch terug, als u uw snelheid drastisch ver-
laagt.
Als u de keuzehendel naar de
(min) beweegt,
schakelt de versnellingsbak automatisch een
versnelling terug terwijl er op de motor afge-
remd wordt. Als u de keuzehendel naar de
+ (plus) beweegt, schakelt de versnellingsbak
een versnelling op.
1
Geartronic behoort tot de standaarduitrusting
van de S60 R.
06 Starten en rijden
122
A utomatische versnelli ngsbak
06
W Winterprogramma
Met de knop W
1
bij de keu-
zehendel schakelt u het
winterprogramma
W in of
uit. Bij inschakeling van het
winterprogramma licht het
lampje W op het instrumen-
tenpaneel op.
In het winterprogramma geldt de 3e versnel-
ling als wegrijversnelling om bij gladheid ge-
makkelijker weg te kunnen komen. In het win-
terprogramma worden de lagere versnellin-
gen alleen bij kick-down ingeschakeld.
Het winterprogramma
W is alleen te selecte-
ren met de keuzehendel in stand
D.
Kick-down
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij
de normale volgasstand), schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug naar een lagere
versnelling. Dit is de zogeheten kick-down.
Wanneer de maximale snelheid voor de inge-
schakelde versnelling is bereikt of wanneer u
het gaspedaal uit de kick-downstand loslaat,
schakelt de versnellingsbak automatisch op.
Gebruik de kick-down om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
Om overtoeren te voorkomen is het stuurpro-
gramma van de versnellingsbak voorzien van
een terugschakelblokkering.
U kunt de kick-down
2
niet gebruiken zolang
de keuzehendel in een van de handmatige
schakelstanden staat. Zet de keuzehendel in
dat geval eerst terug in de automatische
schakelstand
D.
Vierwielaandrijving , AWD
(All Wheel Drive)
De vierwielaandrijving is permanent ingescha-
keld.
Bij vierwielaandrijving worden alle vier de wie-
len van de auto tegelijk aangedreven. Het mo-
torkoppel wordt automatisch over de voor- en
achterwielen verdeeld. Een elektronisch ge-
stuurd koppelingssysteem verdeelt het ver-
mogen over het wielpaar dat op dat moment
de beste grip op het wegdek heeft. Dit om op-
timale wegligging te verkrijgen en te voorko-
men dat de wielen doorslippen.
Bij normaal rijden worden de voorwielen naar
verhouding iets sterker aangedreven dan de
achterwielen.
Vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid tij-
dens regen- en sneeuwval en bij ijzel.
1
Op de S60 R met Geartronic zit de knop S.
2
Geldt alleen voor Geartronic.
06 Star ten en rijden
123
Remsysteem
06
Rembekrachtiging
Als de auto rolt of wordt gesleept met een uit-
geschakelde motor, moet u ongeveer vijfmaal
zoveel druk uitoefenen op het rempedaal als
wanneer de motor loopt. Als u bij het starten
van de motor op het rempedaal trapt, kan het
rempedaal iets omlaagkomen. Dit is volkomen
normaal omdat de rembekrachtiging geacti-
veerd wordt. Bij een auto met EBA (Emergen-
cy Brake Assistance) kan dit nog duidelijker te
merken zijn.
Remkringen
Het nevenstaande lampje licht op,
wanneer er een remkring defect is.
Als er een storing in een van de rem-
kringen optreedt, is remmen nog
steeds mogelijk. U moet het rempedaal echter
verder intrappen en het pedaal kan minder
stug aanvoelen. U moet harder op het pedaal
trappen om de normale remkracht te verkrij-
gen.
Vocht kan de remeigenschappen
beïnvloeden
Door opspattend water (bij hevige regenval, in
waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden
de onderdelen van het remsysteem nat. Daar-
door kunnen de wrijvingseigenschappen van
de remblokken gewijzigd worden, zodat u een
bepaalde verlenging van de aanspreekduur
van de remmen kunt merken.
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal,
als u lange afstanden in de regen of sneeuw-
modder aflegt. Doe dit ook bij zeer vochtig of
koud weer. Op die manier verwarmt u de rem-
blokken waardoor het vocht verdampt. Deze
procedure is ook aan te raden voordat u de
auto voor langere tijd in dergelijke weersom-
standigheden parkeert.
Als de remmen zwaar be last word en
De remmen van de auto worden zwaar belast,
wanneer u in de bergen of op wegen met ver-
gelijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u
niet bijzonder hard op het rempedaal trapt.
Omdat de snelheid in dergelijke omstandighe-
den vaak laag is, worden de remmen niet even
goed gekoeld als bij snelle ritten op vlakke we-
gen.
Om de remmen niet overmatig te belasten,
kunt u tijdens het afdalen beter terugschake-
len dan het rempedaal gebruiken. Gebruik de-
zelfde versnelling die u zou gebruiken wan-
neer u een helling oprijdt. Op die manier kunt u
beter op de motor afremmen en hoeft u de
rem slechts korte tijd te gebruiken.
Let erop dat u de remmen nog meer belast,
wanneer u met een aanhanger rijdt.
Anti-blokkeerremsysteem (ABS)
Het ABS-systeem (Anti-lock Bra-
king System) is ontworpen om te
voorkomen dat de wielen tijdens het
remmen geblokkeerd raken. Hier-
door kan tijdens het remmen een zo groot mo-
gelijke respons van het stuurwiel worden ver-
kregen. Het ABS-systeem zorgt ervoor dat de
auto beter bestuurbaar blijft om bijvoorbeeld
obstakels te kunnen ontwijken. Het ABS-sys-
teem verbetert de totale remcapaciteit niet.
Als bestuurder hebt u echter wel meer contro-
le over de besturing van de auto, wat voor
meer veiligheid zorgt.
Wanneer u na het starten van de motor met de
auto wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h
hebt bereikt, gaat een kortstondige zelftest
van start die te horen en te voelen is. Wanneer
WAARSCHUWING
De rembekrachtiging werkt alleen, als de
motor loopt.
N.B.
Als geremd moet worden met een uitge-
schakelde motor, trap dan eenmaal hard en
resoluut op het rempedaal dus niet pom-
pen.
06 Starten en rijden
124
Remsysteem
06
het ABS-systeem actief is, treden er merkbare
pulsaties in het rempedaal op. Dit is volkomen
normaal.
Het ABS-lampje licht op en blijft continu
branden:
gedurende twee seconden tijdens de start
om het systeem te controleren;
als het ABS-systeem uitgeschakeld is door
een storing.
Elektronische remkrachtverdeli ng,
EBD
Het EBD-systeem (Electronic Brakeforce Dis-
tribution) vormt een geïntegreerd onderdeel
van het ABS-systeem. Het EBD-systeem re-
gelt de remkracht op de achterwielen altijd
dusdanig af dat de maximale remwerking
wordt verkregen. Wanneer het systeem de
remkracht afregelt, treden er merkbare pulsa-
ties in het rempedaal op.
Remkrachtverhoging, EBA
Het EBA-systeem (Emergency Brake As-
sistance) vormt een geïntegreerd onderdeel
van het DSTC-systeem. Het EBA-systeem is
dusdanig geconstrueerd dat u, wanneer u
krachtig moet afremmen, altijd meteen het
maximale remvermogen kunt afnemen. Het
systeem registreert het moment waarop u
krachtig wilt afremmen door de snelheid te
meten waarmee u op het rempedaal trapt.
Het EBA-systeem is op alle snelheden actief
en kan om veiligheidsredenen niet buiten wer-
king worden gesteld.
Wanneer het EBA-systeem geactiveerd wordt,
zakt het rempedaal omlaag en kunt u het
maximale remvermogen van de auto afnemen.
Breng gedurende de totale remmanoeuvre
evenveel druk aan op het rempedaal. Het
EBA-systeem wordt uitgeschakeld, wanneer u
de druk van het rempedaal haalt.
N.B.
Om het ABS-systeem optimaal te benutten
moet u zo hard mogelijk op het rempedaal
trappen.
Haal uw voet niet van het rempedaal, wan-
neer u pulsaties van het ABS-systeem hoort
en voelt.
Aarzel niet om onder gecontroleerde om-
standigheden (zoals op een slipbaan) te tes-
ten hoe het ABS-systeem werkt.
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en het ABS tegelijkertijd op-
lichten, kan er een storing zijn opgetreden in
het remsysteem. Als het remvloeistofpeil in
dat geval in orde is, moet u de auto voor-
zichtig naar de dichtstbijzijnde erkende
Volvo-werkplaats rijden om het remsysteem
te laten controleren.
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder rij-
den voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-
vloeistofverlies.
N.B.
Wanneer het EBA geactiveerd wordt, zakt
het rempedaal iets verder omlaag dan nor-
maal. Bedien het rempedaal (houd het inge-
drukt) zolang dat nodig is. Zodra u het
rempedaal loslaat, worden de remmen vol-
ledig gelost.
06 Star ten en rijden
125
S tabiliteits- en tractieregel sys teem
06
Algemene informatie
Het stabiliteits- en tractieregelsysteem (STC/
DSTC, (Dynamic) Stability and Traction Con-
trol) helpt de bestuurder voorkomen dat de
wielen doorslippen en verbetert de tractie van
de auto.
Bij een ingreep van het systeem kunnen er
merkbare pulsaties optreden in het rem- of
gaspedaal. Bij het geven van gas kan de auto
bovendien langzamer dan verwacht optrek-
ken.
Afhankelijk van de markt is de auto uitgerust
met STC of DSTC. In de tabel staan de bijbe-
horende regelingen van de verschillende sys-
temen aangegeven.
Antislipregeling
Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen
om de auto op die manier te stabiliseren.
Antispinregel ing
Deze regeling voorkomt dat de aangedreven
wielen tijdens het optrekken doorslippen.
Tractieregeling
Deze regeling is actief op lage snelheden en
brengt de aandrijfkracht van een slippend
aandrijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet
slipt.
Beperkte functie
Het is mogelijk de werking van het systeem te
beperken, wanneer de wielen doorslippen en
u gas geeft.
Het systeem grijpt bij doorslippende wielen
dan later in, zodat er een hogere mate van
doorslippen mogelijk is. Dit levert een grotere
bedieningsvrijheid op bij dynamisch rijden.
De aandrijving in diepe lagen sneeuw of zand
wordt verbeterd, omdat er dan geen beperkin-
gen meer gelden voor de te geven hoeveel-
heid gas.
Bediening
Draai aan het duimwiel (1) totdat het menu
STC/
DSTC verschijnt.
DSTC AAN betekent dat de werking van het
systeem ongewijzigd is.
Functie/systeem STC
DSTC
1
1
Optie op bepaalde markten. Standaarduit-
rusting op de S60 R.
Antislipregeling X
Antispinregeling X X
Tractieregeling X X
06 Starten en rijden
126
S tabiliteits- en tractieregelsys teem
06
DSTC SPIN CONTROL UIT
1
betekent dat er
beperkingen gelden voor de werking van het
systeem.
Houd RESET (2) ingedrukt totdat het
menu STC/
DSTC zich wijzigt.
Het lampje brandt tegelijkertijd om u eraan
te herinneren dat er beperkingen voor het sys-
teem gelden. De beperkingen voor de werking
van het systeem blijven van kracht totdat u de
motor een volgende keer opnieuw start.
Meldingen op informatiedisplay
TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT bete-
kent dat de functie van de regeling tijdelijk be-
perkt is wegens een te hoge remtemperatuur.
Het systeem wordt automatisch opnieuw in-
geschakeld, wanneer de remmen weer vol-
doende zijn afgekoeld.
ANTI-SKID S ERVICE VEREIST betekent dat
de regeling door een storing werd uitgescha-
keld.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af.
Als de melding een volgende keer dat u motor
start opnieuw verschijnt, rijd de auto dan naar
een erkende Volvo-werkplaats.
Lampjes op instrumentenpaneel
Lampje voor STC/DSTC
Wat het lampje aangeeft hangt af
van de manier waarop het brandt.
Het lampje licht op om na ca. twee se-
conden weer t e doven
Geeft aan dat de systeemtest bij het star-
ten van de motor loopt.
Het lampje knippert
Geeft aan het systeem actief is.
Het lampje brand t continu
De melding ANTI-SKID SERV ICE VEREIST
staat ondertussen op het display.
Bij een storingsmelding voor het STC/DSTC-
systeem:
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af.
Start de auto opnieuw.
Als het waarschuwingslampje dooft, was er
geen sprake van een werkelijke storing. U
hoeft dan geen bezoek aan een werkplaats
te brengen.
Als het waarschuwingslampje echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het systeem te
laten controleren.
Het lampje brand t continu
DSTC SPIN CONTROL UIT staat ondertus-
sen op het display.
Herinnert u eraan dat er beperkingen gel-
den voor het STC/DSTC-systeem.
Waarschuwingslampje
Het oranje lampje brandt
continu .
De melding
TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT staat
ondertussen op het display.
Geeft aan dat de functie van de regeling
tijdelijk beperkt is wegens een te hoge
remtemperatuur.
De regeling wordt automatisch opnieuw
ingeschakeld, wanneer de remtemperatuur
weer normaal is.
1
Bij de S60 R verschijnt DSTC ANTI-SKID UIT.
WAARSCHUWING
Er kunnen wijzigingen optreden in de rijei-
genschappen van de auto, als de werking
van het systeem wordt beperkt.
N.B.
DSTC AAN
1
verschijnt iedere keer dat u de
motor start enkele seconden op het display.
1
Geldt niet voor de S60 R.
WAARSCHUWING
Onder normale omstandigheden zorgt het
STC/DSTC-systeem voor een betere weg-
ligging. Dit mag echter voor u geen reden
zijn om sneller te gaan rijden.
Wees altijd gepast voorzichtig in bochten
en op gladde wegen.
06 Star ten en rijden
127
Actief ch assis, FO UR- C
06
Actief chassis, FOUR-C
1
Knop voor FOUR-C op mid-
denconsole (geldt niet voor
de S60 R)
De auto is uitgerust met een
zeer geavanceerd actief
chassissysteem FOUR C
(Continuously Controlled
Chassis Concept) dat elektronisch gestuurd
is. Het systeem werkt op basis van enkele
sensoren die continu de bewegingen en reac-
ties van de auto in de gaten houden, zoals de
verticale en zijdelingse versnelling, de rijsnel-
heid en de wielbewegingen.
De regeleenheid van FOUR-C analyseert ge-
gevens afkomstig van de sensoren en regelt
zo nodig de schokdemperinstellingen tot
500 keer per seconde bij. Dit levert een uiter-
mate snelle en nauwkeurige afregeling van elk
van de schokdempers op. Dit verklaart de ver-
schillen in de chassiseigenschappen.
Het systeem biedt u de mogelijkheid om de
chassiseigenschappen van de auto aan te
passen, wanneer er wijzigingen in het wegdek
op treden of als u van rijstijl verandert. Deze
aanpassing neemt slechts enkele millisecon-
den in beslag.
Het effect van het gebruik van het gaspedaal
hangt af van de geselecteerde chassistand
(geldt alleen voor R-modellen).
Comfort
In de stand Comfor t is de vering van het
chassis dusdanig afgestemd, dat de carrosse-
rie niets van de oneffenheden in het wegdek
merkt zodat de auto als het ware over de weg
zweeft. De schokdemping is soepeler dan
normaal, waardoor de bewegingen van de
carrosserie minimaal zijn. Deze stand wordt
aanbevolen tijdens lange ritten en bij gladheid.
Wanneer u het contact uitzet na een rit in de
stand
Comfort, zal de volgende keer dat u het
contact aanzet dezelfde stand worden aange-
houden.
Sport
In de stand Sport reageert de auto sneller op
de bewegingen van het stuurwiel dan in de
stand
Comfort. De vering is stugger en de
carrosserie volgt het wegdek om bij het snelle
bochtenwerk de mate van overhellen te be-
perken. De auto doet sportiever aan.
Wanneer u het contact uitzet na een rit in de
stand
Sport, zal de volgende keer dat u het
contact aanzet dezelfde stand worden aange-
houden.
Knop voor FOUR-C ( S60 R)
Advanced
2
In de stand Advanced zijn de bewegingen
van de schokdempers minimaal en geoptima-
liseerd voor maximale grip en minimale over-
helling in bochten. De auto reageert sneller op
het bijgeven van gas en de automatische ver-
snellingsbak hanteert een sportiever schakel-
patroon. U wordt geadviseerd deze stand al-
leen te activeren op zeer rechte en vlakke we-
gen.
Wanneer u het contact uitzet na een rit in de
stand
Advanced, zal de volgende keer dat u
het contact aanzet de stand
Sport worden
aangehouden.
1
Optie op bepaalde markten. Standaarduitrus-
ting op de S60 R.
2
Geldt alleen voor de S60 R.
06 Starten en rijden
128
Parkeerhulp
06
Algemene informatie
1
Parkeerhulp voor- en achterzijde
De parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tij-
dens het parkeren. Geluidssignalen geven de
afstand tot een waargenomen obstakel aan.
Functie
Het systeem wordt bij het starten van de mo-
tor automatisch geactiveerd. Daarbij gaat de
led branden in de knop voor parkeerhulp op
het schakelaarpaneel. Op het display ver-
schijnt de melding PA RK ASSI ST ACT IVE, als
u de achteruitversnelling inschakelt of als de
voorste sensoren een obstakel registreren.
De parkeerhulp is actief bij snelheden tot
15 km/h. Bij hogere snelheden wordt het sys-
teem gedeactiveerd. Het systeem wordt op-
nieuw geactiveerd bij snelheden lager dan
10 km/h.
Hoe dichter u het obstakel achter of voor de
auto nadert, des te sneller volgen de geluids-
signalen elkaar op. Wanneer u ondertussen
naar het audiosysteem luistert, wordt het volu-
me daarvan tijdelijk verlaagd.
Bij een afstand van ca. 30 cm bestaat het ge-
luidssignaal uit een ononderbroken toon. Als
er zowel voor als achter de auto obstakels bin-
nen deze afstand liggen, komen de geluids-
signalen beurtelings uit de luidsprekers aan
linker- en rechterzijde.
Parkeerhulp achter zijde
Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht ach-
ter de auto. De parkeerhulp aan de achterzijde
wordt geactiveerd bij het inschakelen van de
achteruitversnelling. De geluidssignalen ko-
men uit de luidspreker achterin.
Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een
aanhanger achter de auto of een fietsdrager
op de trekhaak moet u het systeem uitschake-
len. Als u dat niet doet, reageren de sensoren
op de aanhanger of fietsdrager.
De parkeerhulp aan de achterzijde wordt auto-
matisch uitgeschakeld, wanneer u een aan-
hanger achter de auto hebt hangen die met
een originele aanhangerkabel van Volvo aan-
gesloten is.
Parkeerhulp voorzijde
2
Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor
de auto. De geluidssignalen komen uit de luid-
spreker voorin.
Het is niet mogelijk de parkeerhulp te combi-
neren met verstralers, omdat de sensoren op
de verstralers reageren.
Aanduidin g voor systeemstoringen
Als het oranje waarschuwings-
lampje brandt en de melding
PARK.HULP SERVICE VEREIST op
het display staat, is de parkeerhulp
defect.
1
Afhankelijk van de markt is parkeerhulp een
standaardfunctie, optie of accessoire.
WAARSCHUWING
Hoewel de parkeerhulp handig is bij het
parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig
bij eventuele fouten. Wanneer er obstakels
in de dode hoeken van de sensoren zitten,
zal het systeem ze niet kunnen ontdekken.
Houd kinderen en dieren in de buurt van de
auto in de gaten.
2
Op voorwaarde dat er aan voor- en achterzijde
sensoren voor parkeerhulp zijn aangebracht.
06 Star ten en rijden
129
Parkeerhulp
06
Activeren/deactiveren
U kunt de parkeerhulp uitschakelen met de
knop op het schakelaarpaneel, waarna de led
in de knop dooft. De parkeerhulp is weer ac-
tief, wanneer u nogmaals op de knop drukt en
de led brandt.
Sensoren schoonmaken
Sensoren v oor parkeerhulp
De sensoren werken alleen naar behoren,
wanneer u ze regelmatig schoonmaakt met
water en autoshampoo.
WAARSCHUWING
Door bepaalde geluidsbronnen kan het sys-
teem ten onrechte waarschuwingssignalen
afgeven. Voorbeelden van dergelijke ge-
luidsbronnen zijn onder meer claxons, natte
banden op asfaltwegen, luchtdrukremmen
en uitlaten van motorfietsen. Sneeuw en ijs
op de sensoren kunnen ook ten onrechte
aanleiding geven tot waarschuwingssigna-
len.
06 Starten en rijden
130
S lepen en bergen
06
Probeer de motor niet aan te slepen
Als u de motor van een auto met een handge-
schakelde versnellingsbak op gang probeert
te slepen, kan de katalysator beschadigd ra-
ken. Auto’s met een automatische versnel-
lingsbak kunt u niet op gang slepen. Als de
accu leeg is, moet u een opgeladen hulpaccu
gebruiken.
Als de auto gesleept moet wo rden
Zorg ervoor dat de contactsleutel in stand I
staat, zodat het stuurslot niet werkt en de
auto bestuurbaar is.
Let erop dat u de maximaal toegestane
snelheid aanhoudt.
Let erop dat de rem- en stuurbekrachtiging
niet werken, als u de motor hebt afgezet. U
moet ongeveer vijfmaal harder op het rem-
pedaal trappen en de auto stuurt aanzienlijk
zwaarder dan normaal.
Rijd rustig.
Houd de sleepkabel gespannen om schok-
kende bewegingen te voorkomen.
Modellen met een automatis che
versnel lingsbak
Zorg dat de keuzehendel in stand N staat.
De maximaal toelaatbare snelheid voor au-
to’s met een automatische versnellingsbak
bedraagt 80 km/h.
De maximaal toelaatbare afstand bedraagt
80 km.
U kunt de motor niet op gang trekken. Zie
de volgende pagina voor “Starten met hul-
paccu”.
Sleepoo g, achter
Sleepoog, voor
Het sleepoog vindt u in de gereedschapstas in
de kofferbak. Schroef het sleepoog op zijn
plaats voor het slepen. De aansluitingen en af-
dekkapjes voor het sleepoog bevinden zich
aan de rechterzijde van de voor- en achter-
bumpers.
Sleepoo g monteren
Sleepoog, achter
A. Haal de onderkant van het afdekkapje
1
voorzichtig los met bijvoorbeeld een munt-
stuk.
B. Schroef het sleepoog tot aan de flens vast
(C). Maak bij voorkeur gebruik van de wiel-
sleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en plaats
het afdekkapje terug.
Om het sleepoog in de achterbumper te be-
vestigen moet u eerst de kunststof bout uit
de console voor het achterste sleepoog ver-
wijderen. Gebruik de wielmoersleutel uit de
1
De opening in het afdekkapje kan variëren.
06 Star ten en rijden
131
S le pen en berg en
06
gereedschapsset om de kunststof bout los
te halen. Draai de kunststof bout na gebruik
van het sleepoog weer vast.
Bergen
Het sleepoog is alleen te gebruiken voor het
slepen over de weg en niet geschikt voor ber-
ging, wanneer de auto bijvoorbeeld in een
sloot is gereden. Voor bergingswerkzaamhe-
den moet u professionele hulp inroepen.
N.B.
Wanneer de afneembare trekhaak gemon-
teerd is, kunt u het sleepoog niet aanbren-
gen in de achterste bevestiging. Bevestig
de sleepkabel in dat geval aan de trekhaak.
Om die reden wordt geadviseerd de af-
neembare trekhaak in de auto te bewaren
wanneer u de trekhaak niet nodig hebt.
06 Starten en rijden
132
S tarten met hulpaccu
06
Starten met een hulpaccu
Als de accu om wat voor reden dan ook ontla-
den is, kunt u stroom “lenen van een losse re-
serveaccu of van een accu in een andere auto
om op die manier de motor te starten. Contro-
leer altijd of de accuklemmen goed vastzitten,
zodat ze geen vonken trekken tijdens de start-
pogingen.
Om explosiegevaar te voorkomen adviseren
wij u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op
te volgen:
Draai de contactsleutel naar stand 0.
Zorg dat de hulpaccu een spanning van
12 V levert.
Als de hulpaccu zich in een andere auto
bevindt, moet u de motor van deze auto
afzetten en zorgen dat de twee auto’s
elkaar niet kunnen raken.
Sluit de rode kabel aan tussen de pluspool
van de hulpaccu (1+) en de rode aanslui-
ting in de motorruimte van uw auto (2+).
Bevestig de klem aan het contactpunt dat
onder een zwart luikje met een plusteken
erop zit. Het luikje vormt een geheel met
het deksel van het zekeringenkastje.
Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan
op de minpool (3–) van de hulpaccu.
Sluit de andere klem van de zwarte kabel
aan op het hijsoog van de motor (4–).
Start de motor van de “hulpauto”. Laat de
motor enkele minuten draaien op een toe-
rental dat iets hoger ligt dan normaal,
1500 omw/min.
Start de motor van de auto met de lege
accu.
Verwijder de kabels in omgekeerde volg-
orde.
N.B.
Kom niet aan de klemmen tijdens de start-
poging (gevaar voor vonkvorming).
WAARSCHUWING
Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de start-
kabels, is voldoende om de accu tot ont-
ploffing te brengen.
Accu’s bevatten tevens zwavelzuur, wat
ernstige verwondingen door etsing kan ver-
oorzaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt
of op uw huid of kleren morst, moet u on-
middellijk met grote hoeveelheden water
spoelen. Neem onmiddellijk contact op met
een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt.
06 Star ten en rijden
133
Rijden met een aanhanger
06
Algemene informatie
De trekhaak van de auto moet goedgekeurd
zijn. De Volvo-dealer kan u informeren over de
mogelijke trekhaken.
Verdeel de lading in de aanhanger dusda-
nig dat de druk op de trekhaak de maxima-
le kogeldruk niet overschrijdt.
Verhoog de bandenspanning tot de druk
die geldt voor maximale belasting. Raad-
pleeg de bandenspanningstabel.
Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet
de kogel
1
en alle bewegende delen in om
onnodige slijtage te voorkomen.
Rijd niet met een zware aanhanger, wan-
neer de auto nog helemaal nieuw is! Wacht
hiermee totdat de auto ten minste
1000 kilometer heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast
dan normaal. Schakel dan terug naar een
lagere versnelling en pas uw snelheid aan.
Wanneer de auto bij warm weer zwaar
belast wordt, kunnen de motor en de ver-
snellingsbak oververhit raken. Bij overver-
hitting slaat de temperatuurmeter in het
instrumentenpaneel tot in het rode gebied
uit. Breng de auto dan tot stilstand en laat
de motor enkele minuten afkoelen.
Bij oververhitting schakelt de airconditio-
ning zichzelf automatisch tijdelijk uit.
Bij oververhitting schakelt de versnellings-
bak een ingebouwde beschermingsfunctie
in. Zie de displaytekst.
Bij het gebruik van een aanhanger wordt de
motor zwaarder belast dan normaal.
Rijd om veiligheidsredenen niet sneller dan
80 km/h, ook al staat de wetgeving in be-
paalde landen een hogere snelheid toe.
Zet de keuzehendel bij het parkeren met
een aanhanger altijd in stand P (automati-
sche versnellingsbak) of schakel een ver-
snelling in (handgeschakelde
versnellingsbak). Gebruik wielblokken bij
het parkeren op steile hellingen.
Gebruik bij voorkeur geen aanhangers die
zwaarder zijn dan 1200 kg bij hellingsper-
centages van meer dan 12 %. Bij hellings-
percentages van meer dan 15 % ontraden
wij het gebruik van een aanhanger.
Aanhangergewichten
Zie pagina 243 voor de toelaatbare aanhan-
gergewichten.
1
Geldt niet voor de kogel bij gebruik van een
aanhangerkoppeling met trillingsdemper.
N.B.
De aangegeven maximaal toelaatbare aan-
hangergewichten zijn door Volvo bepaald.
Let erop dat er op grond van de wetgeving
voor motorvoertuigen in uw land verdere
beperkingen van het aanhangergewicht en
de snelheid kunnen gelden. Het is boven-
dien mogelijk dat de trekhaak gespecifi-
ceerd is voor hogere gewichten dan het
maximaal toelaatbare aanhangergewicht
van de auto.
WAARSCHUWING
Houd u aan de opgegeven aanbevelingen
voor het aanhangergewicht. De aanhanger
en de auto kunnen anders moeilijk bestuur-
baar worden tijdens uitwijk- en remma-
noeuvres.
06 Starten en rijden
134
Rijden met een aanhanger
06
Rijden m et een aanhanger, automa-
tische versnellingsbak
Trek bij het parkeren op hellingen eerst de
handrem aan, voordat u de keuzehendel in
stand P zet. Zet bij het wegrijden op een
helling eerst de keuzehendel in de rijstand
en haal de auto vervolgens van de hand-
rem.
Kies bij het omhoogrijden op steile hellin-
gen of in langzaam rijdend verkeer de juiste
lage versnellingsstand. Zo voorkomt u dat
de automatische versnellingsbak opscha-
kelt. De versnellingsbakolie wordt dan min-
der warm.
Als uw auto is uitgerust met een Geartro-
nic-versnellingsbak, moet u geen hogere
handmatige versnelling inschakelen dan de
motor “aankan”. Rijden in hoge versnellin-
gen is niet altijd zuinig.
Niveauregeling
Als uw auto is uitgerust met automatische ni-
veauregeling, neemt de achtertrein van de
auto tijdens het rijden altijd de juiste rijhoogte
aan, ongeacht de belading. Wanneer de auto
stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Dit is vol-
komen normaal. Bij het wegrijden met lading
wordt het niveau na enige tijd rijden naar bo-
ven toe bijgesteld.
N.B.
Sommige modellen moeten worden uitge-
rust met een oliekoeler voor de automati-
sche versnellingsbak om gebruik te maken
van een aanhanger. Informeer dan ook bij
de dichtstbijzijnde Volvo-dealer naar wat er
voor uw auto geldt, als u achteraf een trek-
haak monteert.
06 Star ten en rijden
135
Trekhaak
06
Trekhaken
U moet de kogel regelmatig schoonmaken en
met vet insmeren. Wanneer u een trekhaak
met trillingsdemper gebruikt, hoeft de kogel
niet te worden ingevet.
Als de auto is uitgerust met een afneembare
trekhaak, moeten de montagevoorschriften
voor het monteren van het kogelsegment
zorgvuldig worden opgevolgd (zie
pagina 137).
Aanhangerkabel
Als de trekhaak van de auto een 13-polig elek-
trisch contact heeft en de aanhanger een
7-polig contact, hebt u een adapter nodig. Ge-
bruik een door Volvo goedgekeurde adapter-
kabel. Zorg dat de kabel niet over de grond
sleept.
WAARSCHUWING
Let erop dat u de veiligheidskabel van de
aanhanger aan de daarvoor bestemde be-
vestiging vastmaakt.
WAARSCHUWING
Let op het volgende als uw auto is uitgerust
met de afneembare trekhaak van Volvo:
Volg de montagevoorschriften voor het ko-
gelsegment nauwkeurig op.
Zorg dat het kogelsegment met de sleutel
vergrendeld is voordat u begint te rijden.
Controleer of het controlevenster groen van
kleur is.
N.B.
Neem na gebruik altijd het kogelsegment
los. Bewaar het in de kofferbak.
06 Starten en rijden
136
Trekhaak
06
Specificaties
Afmetingen voo r bevestigingspunten
(mm)
A B C D E F G
Vaste trekhaak in standaarduit-
voering
1058
83
1083 542 122 50
305
Vaste trekhaak met Nivomat 91
Afneembare trekhaak in standaar-
duitvoering
1069
94
316
Afneembare trekhaak met Nivomat 100
1 Langsligger
2 Middelpunt kogel
06 Star ten en rijden
137
A fneembare tre khaak
06
Kogelsegment monteren
Verwijder de beschermkap.
Controleer of het mechanisme in de ont-
grendelde stand staat door de sleutel
rechtsom te draaien.
Controleer of het controlevenster (3) rood
van kleur is. Als het venster niet rood van
kleur is, moet u (1) indrukken en de borg-
knop linksom (2) draaien totdat u een klik
hoort.
06 Starten en rijden
138
A fneembare t rekhaak
06
Breng het kogelsegment aan en duw het
naar binnen totdat u een klik hoort.
Controleer of het controlevenster groen
van kleur is.
Draai de sleutel linksom naar de vergren-
delde stand. Neem de sleutel uit het slot.
06 Star ten en rijden
139
A fneembare tre khaak
06
N.B.
Controleer of het kogelsegment vastzit door
het omhoog, omlaag en naar achteren te
trekken. Als het kogelsegment niet goed zit,
moet u het verwijderen en het opnieuw
monteren zoals eerder werd beschreven.
N.B.
De veiligheidskabel van de aanhanger moet
aan de bevestiging van de trekhaak worden
vastgemaakt.
06 Starten en rijden
140
A fneembare t rekhaak
06
Kogelsegment verwijderen
Steek de sleutel in het slot en draai deze
rechtsom in de ontgrendelde stand.
Druk de vergrendelingsknop (1) in en draai
deze linksom (2) totdat u een klik hoort.
Draai de vergrendelingsknop volledig om-
laag totdat deze niet verder kan. Houd de
knop in deze stand vast terwijl u het
kogelsegment schuin naar achteren toe
omhoogtrekt.
06 Star ten en rijden
141
A fneembare tre khaak
06
Duw de beschermkap erop.
06 Starten en rijden
142
Lading op het dak
06
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra
accessoires die op de auto gemonteerd zijn,
zoals een trekhaak, lastdragers, skibox e.d.
alsmede van het totaalgewicht van de inzitten-
den en kogeldruk. Het laadvermogen van de
auto moet tevens worden verminderd met het
gewicht van het aantal inzittenden. Zie
pagina 243 voor informatie over de toelaatba-
re gewichten.
Gebruik van lastdragers (accessoire)
Om schade aan de auto te voorkomen en op
een veilige manier lading op het dak te kunnen
vervoeren, adviseren wij u alleen gebruik te
maken van de lastdragers die Volvo speciaal
voor uw auto ontwikkeld heeft.
Controleer regelmatig of de lastdragers en
de lading goed vastzitten. Zet de lading
stevig vast met sjorbanden.
Verdeel het gewicht van de lading gelijkma-
tig over de lastdragers. Leg de lading niet
diagonaal op de lastdragers. Zorg dat u de
zwaarste voorwerpen onderop legt.
Let erop dat het zwaartepunt van de auto
verschuift en dat de rijeigenschappen zich
wijzigen bij het vervoer van lading op het
dak.
Houd er rekening mee dat de auto meer
wind vangt en daardoor meer brandstof
verbruikt, naarmate de omvang van de la-
ding toeneemt.
Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
Verwijder de lastdragers, wanneer u ze niet
hoeft te gebruiken. U verlaagt op die ma-
nier de luchtweerstand en daarmee ook het
brandstofverbruik.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wij-
zigingen in de rijeigenschappen op.
WAARSCHUWING
De maximale dakbelasting bedraagt 100 kg
inclusief de lastdragers en een eventuele
skibox.
Bij het vervoer van lading op het dak ver-
schuift het zwaartepunt en treden er wijzi-
gingen op in de rijeigenschappen van de
auto.
06 Star ten en rijden
143
Lading op het dak
06
Lastdrager monteren
Zorg dat u de lastdrager in de juiste positie
aanbrengt (zie de aanduiding op de sticker
onder de dekkap).
Zorg dat de paspennen in de
geleidegaten (1) vallen.
Laat de tegenoverliggende bevestiging
voorzichtig op het dak neer.
Draai de draaiknop enkele slagen losser.
Duw de knop in de richting van de dakbe-
vestiging en zorg dat de haak in de dakbe-
vestiging onder de dekstrip vasthaakt.
Draai de lastdrager vast.
Zorg dat de paspennen van de overige
bevestigingen eveneens goed in de gelei-
degaten vallen.
Draai de lastdrager vast.
Controleer of de haak goed vastgrijpt in de
dakbevestiging.
Draai de draaiknoppen beurtelings enkele
slagen rechtsom, totdat ze allemaal stevig
vastzitten.
Klap de dekkap omlaag.
Controleer of de dakreling stevig vastzit.
N.B.
Controleer regelmatig of de draaiknoppen
nog stevig vastzitten.
06 Starten en rijden
144
Lichtbundel aanpassen
06
Juiste lichtbundel voor rechts- of
linksrijdend verkeer
A. Lichtbundel voor linksrijdend verkeer
B. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer
U kunt de lichtbundel van de koplampen aan-
passen om te voorkomen dat u tegenliggers
verblindt. Daarbij wordt de lichtopbrengst iets
lager.
Koplampen afplakken
Trek de mallen op de volgende pagina over en
knip een stuk zelfklevend en watervast materi-
aal zoals ondoorzichtige tape langs de randen
van de mallen uit.
Breng de afplaktape in positie aan ten opzich-
te van de stip (5) in het koplampglas. De
referentiematen (X) dienen om de afstand te
herleiden vanaf de stip (5) tot aan de hoek van
de afplaktape die aangegeven is met een pijl.
Meet de mallen die op de volgende pagina
staan na het overtrekken ter controle nog eens
op om te zorgen dat de lichtbundel voldoende
wordt afgedekt.
Zie pagina 47 voor het aanpassen van de
lichtbundel van de Active Bi-Xenon Lights
(ABL).
06 Star ten en rijden
145
Lichtbundel aanpassen
06
Halogeenkoplampen
Positie van afplaktape op de halogeenkoplampen (1 en 2 op modellen met h et stuur links/3 en 4 op modellen met het stuur rechts)
Model met het s tuur links
Trek mal 1 en 2 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een
stuk zelfklevend en watervast materiaal en
knip uit.
Referentiematen
Mal 1. (3) = 70 mm, (4) = 40 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 13 mm.
Mal 2. (6) = 55 mm, (7) = 40 mm
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 18 mm.
Model met het s tuur rechts
Trek mal 3 en 4 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een
stuk zelfklevend en watervast materiaal en
knip uit.
Referentiematen
Mal 3. (1) = 55 mm, (2) = 41 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 17 mm.
Mal 4. (6) = 70 mm, (7) = 39 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 14 mm.
06 Starten en rijden
146
Lichtbundel aanpassen
06
xx
Afplakmallen voor halogeenkoplampen, model met het stuur links
Afplakmallen voor halogeenkoplampen, model met het stuur rechts
06 Star ten en rijden
147
Lichtbundel aanpassen
06
Bi-Xenonkoplampen
Positie van afplaktape op de Bi-Xenonkoplampen (1 en 2 op modellen met het stuur links/3 en 4 op modellen met h et stuur rechts)
Model met het s tuur links
Trek mal 1 en 2 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een
stuk zelfklevend en watervast materiaal en
knip uit.
Referentiematen
Mal 1. (3) = 56 mm, (4) = 43 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 29 mm.
Mal 2. (6) = 56 mm, (7) = 42 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 6 mm.
Model met het s tuur rechts
Trek mal 3 en 4 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een
stuk zelfklevend en watervast materiaal en
knip uit.
Referentiematen
Mal 3. (1) = 56 mm, (2) = 42 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 29 mm.
Mal 4. (6) = 56 mm, (7) = 41 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 0 mm.
06 Starten en rijden
148
Lichtbundel aanpassen
06
Afplakmallen voor Bi-Xenonkoplampen, model met het stuur links
Afplakmallen voor Bi-Xenonkoplampen, model met het stuur rechts
06 Star ten en rijden
149
BLIS (Blind Spot Information System), optie
06
1 BLIS-came ra, 2 Controlelampj e,
3 BLIS-symbool
BLIS is een informatiesysteem dat de bestuur-
der waarschuwt, wanneer er zich een voertuig
in de zogeheten dode hoek bevindt en in de-
zelfde richting rijdt.
Dode hoeken die BLIS in de gaten houd t
(afstand A = ca. 9,5 m; afstand B = ca. 3 m)
Het systeem werkt het best in druk verkeer op
meerbaanswegen.
BLIS is gebaseerd op digitale cameratech-
niek. De camera’s (1) zitten onder de buiten-
spiegels.
Wanneer een camera een voertuig heeft waar-
genomen in de dode hoek, gaat er een contro-
lelampje op het portierpaneel (2) branden. Het
lampje brandt continu om de bestuurder te at-
tenderen op het voertuig in de dode hoek.
BLIS is eveneens voorzien van een geïnte-
greerde functie die de bestuurder waarschuwt
bij fouten in het systeem. Als de camera’s van
het systeem bijvoorbeeld zijn afgedekt, knip-
pert het controlelampje voor BLIS en ver-
schijnt er een melding op het display van het
instrumentenpaneel (zie de tabel op
pagina 151). Controleer de cameralenzen in
dat geval en maak ze zo nodig schoon. U kunt
het systeem tijdelijk uitschakelen met een
druk op de knop BLIS (zie pagina 151).
Wanneer BLIS werkt
Het systeem werkt alleen bij snelheden hoger
dan 10 km/h.
Wanneer u inhaalt
Het systeem reageert als het snelheidsverschil
tussen u en het ingehaalde voertuig kleiner is
dan 10 km/h.
WAARSCHUWING
Het systeem vormt slechts een aanvulling
op geen vervanging voor de aanwezige
buitenspiegels. De bestuurder moet altijd
oplettend en verantwoord blijven rijden. De
bestuurder is er verantwoordelijk voor dat
er op een veilige manier van rijstrook wordt
gewisseld.
A
B
N.B.
Het lampje gaat branden aan die kant van
de auto waar het voertuig is waargenomen.
Als de auto aan weerszijden wordt inge-
haald, gaan dan ook beide lampjes bran-
den.
06 Starten en rijden
150
BLIS (Blind Spot Inform ation System), optie
06
Wanneer u wordt ingehaald
Het systeem reageert als het snelheidsverschil
tussen u en het inhalende voertuig kleiner is
dan 70 km/h.
Systeemfunctie bij daglicht en bij
donker
Daglicht
Bij daglicht reageert het systeem op de con-
touren van omringende voertuigen. Het sys-
teem is geconstrueerd om motorvoertuigen
zoals auto’s, vrachtwagens, bussen en motor-
fietsen waar te nemen.
Donker
Bij donker reageert het systeem op de kop-
lampen van omringende voertuigen. Als een
voertuig de koplampen niet heeft ontstoken,
zal het systeem dit voertuig niet kunnen waar-
nemen. Dit houdt in dat het systeem bijvoor-
beeld niet reageert op een aanhanger achter
een auto of vrachtwagen, omdat daar geen
brandende koplampen op zitten.
Schoonmaken
BLIS werkt alleen optimaal, als de cameralen-
zen schoon zijn. U kunt de lenzen schoonma-
ken met een zachte doek of een vochtige
spons. Maak de lenzen voorzichtig schoon om
krassen te voorkomen.
WAARSCHUWING
BLIS werkt niet in scherpe bochten.
BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt.
Een brede aanhanger achter de auto kan
het zicht ontnemen op andere voertuigen
op aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe
leiden dat BLIS geen voertuigen in dit afge-
schermde gebied kan waarnemen.
WAARSCHUWING
Het systeem reageert niet op fietsers en
bromfietsers.
De BLIS-camera’s kunnen hinder ondervin-
den van de aanwezigheid van felle licht-
bronnen of juist de afwezigheid van
lichtbronnen (wegenverlichting of voertuig-
verlichting) bij ritten in het donker. Het sys-
teem kan uit de afwezigheid van licht ten
onrechte opmaken dat de camera’s zijn af-
gedekt.
In beide gevallen verschijnt er een melding
op het informatiepaneel.
Bij ritten in dergelijke omstandigheden is
het mogelijk dat het systeem tijdelijk minder
goed kan presteren (zie de informatie op de
volgende pagina).
Wanneer de displaytekst is verdwenen,
werkt het systeem weer optimaal.
De BLIS-camera’s kennen dezelfde beper-
kingen als het menselijk oog. Dit houdt in
dat ze bijvoorbeeld minder goed “zien bij
hevige sneeuwval en dichte mist.
BELANGRIJK
De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze
van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg
ze nodig sneeuw van de lenzen af.
06 Star ten en rijden
151
BLIS (Blind Spot Information System), optie
06
BLIS deactiveren en heractiveren
BLIS wordt automatisch geactiveerd, wan-
neer u het contact aanzet. De controle-
lampjes op de portierpanelen lichten
driemaal op bij het aanzetten van het con-
tact.
U kunt het systeem deactiveren door op de
knop
BLIS te drukken die op het schake-
laarpaneel van de middenconsole zit (zie
bovenstaande afbeelding). De led in de
knop dooft, wanneer het systeem uitge-
schakeld is. Er verschijnt bovendien een
displaytekst op het instrumentenpaneel.
U kunt BLIS heractiveren door nogmaals op
de knop te drukken. De led in de knop licht
vervolgens op, er verschijnt een nieuwe
tekst op het display en de controlelampjes
op de portierpanelen lichten driemaal op.
Druk op de knop
READ (zie pagina 44) om
de melding te laten verdwijnen.
Systeemmeldingen BLIS
De meldingen verschijnen alleen, als de con-
tactsleutel in stand II staat (of als de motor
loopt) en BLIS actief is (de bestuurder heeft
het systeem niet gedeactiveerd).
Systeemstatus Displaytekst
BLIS buiten werking BLIND E-
HOEKSYST.
SERVICE VEREIST
Rechter camera
afgedekt
BLIND E-
HOEKSYST. R
CAMERA GE BLOK.
Linker camera
afgedekt
BLIND E-
HOEKSYST. L
CAMERA GE BLOK.
Beide camera’s
afgedekt
BLIND E-
HOEKSYST.
CAMERA’S
GEBLOK.
BLIS uitgeschakeld
BLIND E-HOEKINFO.
SYSTEEM UIT
BLIS ingeschakeld
BLIND E-HOEKINFO.
SYSTEEM AAN
Beperkte BLIS-
functie
BLIND E-
HOEKSYST.
FUNC TIE BEPERKT
152
Algemene informatie .............................................................................. 154
Bandenspanning .................................................................................... 157
Gevarendriehoek en reservewiel ............................................................ 159
Bandenspanningscontrolesysteem ........................................................ 161
Wielen verwisselen ................................................................................. 163
07
WIELEN EN BANDEN
07 Wielen en banden
154
Algemene informatie
07
Rijeigenschappen en banden
De banden zijn van grote invloed op de rijei-
genschappen van de auto. Zowel het type, de
maat, de bandenspanning als de snel-
heidsaanduiding zijn belangrijk voor het rijge-
drag van de auto.
Let er bij het verwisselen van banden op dat
de nieuwe banden op alle vier de wielen van
hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting hebben
en van hetzelfde merk zijn. Houd de aanbevo-
len bandenspanning aan die op de banden-
spanningsticker staat (zie pagina 157 voor de
plaatsing).
Maataanduiding
Op alle autobanden staat een bepaalde maat-
aanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke
aanduiding is
205/55R16 91 W.
Snelheidsaanduidingen
Uw auto is voorzien van een typegoedkeuring
voor de uitvoering waarin deze werd aangele-
verd. Dat betekent dat u niet mag afwijken van
de afmetingen en snelheidsaanduidingen die
staan aangegeven op de typegoedkeuring van
de auto. De enige uitzondering daarop vormt
het gebruik van winterbanden (zowel spijker-
banden als banden zonder spijkers). Bij ge-
bruik van dergelijke banden mag u niet sneller
rijden dan de maximumsnelheid die voor het
gebruikte bandentype geldt (voor
aanduiding Q geldt bijvoorbeeld een maxi-
mumsnelheid van 160 km/h).
Let erop dat de gesteldheid van het wegdek
bepalend is voor uw maximumsnelheid en niet
de snelheidsaanduiding van de banden.
Let erop dat de aangegeven snelheid de maxi-
mumsnelheid is.
Nieuwe banden
Banden hebben een beperk-
te houdbaarheidsdatum. Na
enkele jaren worden de ban-
den hard en neemt de grip
op het wegdek stukje bij
beetje af. Gebruik bij het
verwisselen van banden al-
tijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het
bijzonder voor winterbanden. De week en het
jaar van productie worden aangeduid met de
DOT-code (Department of Transportation) be-
staande uit vier cijfers, bijvoorbeeld 1502. De
band op de afbeelding is in de 15e week van
het jaar 2002 geproduceerd.
Leeftijd van de banden
Alle banden die ouder zijn dan zes jaar moet u
door een vakman laten controleren, ook al
zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal
waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert
en afgebroken wordt, als banden zelden of
nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking
van de band worden aangetast, in welk geval
u de band niet meer dient te gebruiken. Dit
geldt ook voor reservebanden, winterbanden
en banden die u voor toekomstig gebruik hebt
opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn
de zichtbare kenmerken van een band die on-
geschikt is voor gebruik.
De leeftijd van een band valt af te lezen uit de
DOT-code (zie bovenstaande afbeelding).
205 Breedte van de band (mm)
55 Verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band (%)
R Aanduiding voor radiaalbanden
16 Velgdiameter van de band (")
91 Aanduiding van het draagvermogen
van de band (in dit geval 615 kg)
W Aanduiding van de snelheidslimiet van
de band (in dit geval 270 km/h)
Q 160 km/h (alleen voor winterbanden)
T 190 km/h
H 210 km/h
V 240 km/h
W 270 km/h
Y 300 km/h
07 Wielen en banden
155
Algemene informatie
07
Gelijkmatige slijtage en onderhoud
De juiste bandenspanning levert gelijkmatige
slijtage op (zie pagina 158). Voor optimale
rijeigenschappen en een gelijkmatige ban-
denslijtage wordt geadviseerd de banden van
tijd tot tijd van voor naar achter of omgekeerd
te verwisselen (nooit van links naar rechts of
omgekeerd). Verwissel de banden de eerste
keer van voor naar achter (of omgekeerd) na
5000 km en daarna om de 10.000 km. Mon-
teer de banden met het diepste profiel altijd
op de achteras om het gevaar voor slippen te
verminderen. Neem contact op met een er-
kende Volvo-werkplaats als u niet zeker bent
van de profieldiepte.
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze
nooit rechtop staan.
Banden met slijtage-indicatoren
Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen
die dwars op het profiel van de band staan. De
letters TWI (Tread Wear Indicator) op de zij-
kant van de band geven aan dat een band is
uitgerust met slijtage-indicatoren. De indicato-
ren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band
dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van
het profiel over is. Vervang de banden dan zo
spoedig mogelijk. Let erop dat een band met
een gering profiel zeer weinig grip op het weg-
dek heeft bij regen of sneeuw.
Winterbanden
Volvo raadt winterbanden met bepaalde afme-
tingen aan. Deze staan op een bandenspan-
ningsticker (zie plaatsing pagina 157). De ban-
denmaat is afhankelijk van het motortype. Ge-
bruik altijd winterbanden op alle vier de wie-
len.
Banden met spikes
Winterbanden met “spikes” moeten de eerste
500–1000 km voorzichtig worden ingereden,
zodat de “spikes” zich kunnen zetten. Zo gaan
de banden en vooral de “spikes langer mee.
Profieldiepte
Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage tempe-
raturen vergen meer van de banden dan zo-
merse ritten. Daarom wordt er een minimale
profieldiepte van vier mm voor winterbanden
geadviseerd.
Sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen
toegestaan op de voorwielen. Dit geldt ook
voor modellen met voorwielaandrijving.
Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwket-
tingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen,
WAARSCHUWING
Een beschadigde band kan ertoe leiden dat
u de controle over de auto verliest.
N.B.
Neem contact op met een Volvo-dealer
voor advies over de beste soort velgen en
banden.
N.B.
De wettelijke bepalingen voor het gebruik
van banden met spikes” verschillen van
land tot land.
07 Wielen en banden
156
Algemene informatie
07
omdat zowel de sneeuwkettingen als de ban-
den daardoor overmatig slijten. Maak nooit
gebruik van sneeuwkettingen met zogeheten
snelsluitingen, omdat de ruimte tussen de
schijfremmen en de wielen te gering is.
Afsluitbare wielbout
Afsluitbare wielbouten zijn te gebruiken op zo-
wel lichtmetalen als stalen velgen. Bij gebruik
van afsluitbare wielbouten op stalen velgen
met wieldoppen, moet u de afsluitbare wiel-
bout zo ver mogelijk van het ventiel aanbren-
gen. Als u dat niet doet, is het niet mogelijk de
wieldop te monteren.
Zomer- en winterbanden
De pijl geeft de draairichting van de band aan
Wanneer u de zomerbanden vervangt door
winterbanden of andersom, moet u op de
banden noteren waar ze zaten: bijvoorbeeld L
voor links, R voor rechts.
Bij banden met een speciaal profiel dat alleen
goed werkt wanneer de banden in een bepaal-
de richting draaien, staat deze richting aange-
geven met een pijl op de zijkant van de band.
Zorg dat de banden altijd dezelfde draairich-
ting hebben.
Banden mogen alleen van voor naar achter
verwisseld worden, nooit van links naar rechts
of omgekeerd. Als u de banden verkeerd aan-
brengt, nemen de remeigenschappen van de
auto af en kunnen de banden regen, sneeuw
en drab minder goed afvoeren.
Monteer de banden met het diepste profiel al-
tijd op de achteras (om het gevaar voor slip-
pen te verminderen).
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze
nooit rechtop staan.
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats als u niet zeker bent van de profiel-
diepte.
BELANGRIJK
Gebruik originele sneeuwkettingen van Vol-
vo of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn
afgestemd op het model en de band- en
velgafmetingen. Vraag een erkende Volvo-
werkplaats om advies.
07 Wielen en banden
157
Bandenspanning
07
Aanbevolen bandenspanning
Op de sticker voor op de portierstijl aan de be-
stuurderszijde (tussen voor- en achterportier)
staat de juiste bandenspanning voor uw auto
aangegeven bij verschillende belading en
snelheid.
Op de sticker staan:
Bandenspanning bij gebruik van de aanbe-
volen bandenmaat
ECO-bandenspanning
Bandenspanning compact reservewiel
(Temporary Spare)
Bandenspanning controleren
Controleer regelmatig de bandenspanning.
Zie de bandenspanningstabel op pagina 158
voor de juiste bandenspanning. De aangege-
ven bandenspanning geldt bij koude banden
(kan verschillen naargelang van de buitentem-
peratuur).
Al na enkele kilometers rijden worden de ban-
den warm en loopt de spanning op. Laat daar-
om geen lucht uit de banden ontsnappen als u
de spanning controleert bij warme banden. Als
de spanning bij warme banden echter te laag
is, moet u de band harder oppompen.
Onvoldoende opgepompte banden hebben
een negatieve inwerking op het brandstofver-
bruik, de levensduur van de banden en de
rijeigenschappen van de auto. Wanneer u met
een te lage bandenspanning rijdt, kunnen de
banden oververhit raken en kapotgaan. Zie de
bandenspanningstabel voor meer informatie
over de juiste bandenspanning.
Brandstofbesparing, ECO-
bandenspanning
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden wordt geadviseerd de aangegeven
bandenspanning bij maximale belading aan te
houden bij snelheden tot 160 km/h.
De bandenspanning is van invloed op het rij-
comfort, de stuureigenschappen en de gepro-
duceerde weggeluiden.
N.B.
Het is een natuurlijk gegeven dat de ban-
denspanning na verloop van tijd afneemt.
De bandenspanning varieert ook naarge-
lang van de omgevingstemperatuur.
07 Wielen en banden
158
Bandenspanning
07
Bandenspanningstabel
Type Bandenmaat
Snelheid
(km/h)
Belading (1–3 inzittenden)
Voorin (kPa) Achterin (kPa)
Max. belading
Voorin (kPa) Achterin (kPa)
T5 215/55R16 0 160 220 220 260 260
235/40R18 160 + 260 260 280 280
225/45R17 0 160
260
1
260
1
260
1
260
1
205/55R16 160 + 250 250 280 280
S60R 235/45R17 0 250 240 240 270 270
235/40R18 0 160
270
1
270
1
270
1
270
1
Overige 195/65R15 0 –160 220 220 260 260
205/55R16 160 + 250 250 280 280
215/55R16
225/45R17
235/40R18
0 –160
260
1
260
1
260
1
260
1
Reservewiel,
Temp. Spare
T115/85R18
2
0 80 420 420 420 420
T125/80R17 0 80 420 420 420 420
1
Zie pagina 157 voor de ECO-bandenspanning
2
R-modellen
07 Wielen en banden
159
Gevarendriehoek en reservewiel
07
Gevarendriehoek (bepaalde landen)
Houd u aan de bepalingen die gelden voor het
gebruik van gevarendriehoeken in uw land.
Gebruik de gevarendriehoek als volgt:
Draai de beide bevestigingsschroeven in
de verticale stand.
Haal voorzichtig de houder met de geva-
rendriehoek erin los.
Neem de gevarendriehoek uit de
houder (A).
Klap de vier steunpootjes van de gevaren-
driehoek uit.
Klap de beide rode zijden van de driehoek
uit. Plaats de gevarendriehoek op een
geschikt punt, rekening houdend met de
verkeerssituatie.
Na gebruik
Berg de onderdelen in de omgekeerde volgor-
de weer op.
Zorg dat de houder met de gevarendriehoek
stevig op het kofferdeksel vastzit.
Reservewiel, gereedschap en krik
1. Reservewiel
1
2. Bevestiging
3. Gereedschapstas
1
met sleepoog
4. Krik
1
Het reservewiel met de krik en de gereed-
schapstas vindt u onder de vloer van de kof-
ferbak. Ga als volgt te werk om het reserve-
wiel te verwijderen:
Pak de vloermat aan de achterzijde beet
en klap deze naar voren toe op.
Haal de krik en de gereedschapstas naar
buiten.
Draai de bevestiging van het reservewiel
los en til het reservewiel uit de kofferbak.
1
Optie op bepaalde varianten en markten
3
4
2
1
07 Wielen en banden
160
Gevarendriehoek en reservewiel
07
Doe het volgende als uw auto is
uitgerust met een houder voor
boodschappentassen:
Verdraai de twee klemmen aan de achter-
zijde van de vloermat 90°.
Klap de voorzijde van de vloermat naar
achteren toe op, in de richting van de
opening voor het kofferdeksel.
Til de mat iets op en verdraai deze 90°
zodat u deze kunt verwijderen.
Til de vloermat uit de kofferbak.
Draai de bevestiging van het reservewiel
los en til het reservewiel uit de kofferbak.
Breng het reservewiel weer aan, schroef de
bevestiging vast en breng alle verwijderde on-
derdelen in omgekeerde volgorde weer aan.
Zorg dat het reservewiel goed vastzit en dat
de krik en de gereedschapstas stevig vastzit-
ten met de banden van bij de bevestiging.
Reservewiel Temporary Spare
Het compacte reservewiel
1
(Temporary Spare)
mag alleen worden gebruikt gedurende de
korte tijd die nodig is om het normale wiel te
repareren of te vervangen.
Volgens de wet mag het reservewiel/de band
alleen tijdelijk worden gebruikt, wanneer een
band beschadigd is. Een wiel/band van dit
type moet daarom zo spoedig mogelijk door
een normaal wiel/normale band worden ver-
vangen.
Let er ook op dat het compacte reservewiel in
combinatie met normale wielen of banden wij-
zigingen in de rijeigenschappen kan veroorza-
ken. De maximumsnelheid bij gebruik van een
compact reservewiel bedraagt 80 km/h.
1
Optie op bepaalde varianten en markten
BELANGRIJK
Gebruik alleen het originele reservewiel dat
bij de auto hoort! Banden met afwijkende
maten kunnen schade aan uw auto veroor-
zaken. U mag per keer slechts een reserve-
wiel gebruiken.
07 Wielen en banden
161
Bandenspanningscontrolesysteem
07
Bandenspanningscontrolesysteem,
TMPS (optie)
Het TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)
waarschuwt de bestuurder, wanneer de span-
ning in één of meer banden te laag is. Het sys-
teem maakt gebruik van sensoren in de ven-
tielen van de banden. Bij snelheden van
ca. 40 km/h controleert het systeem de ban-
denspanning. Als de spanning dan te laag is,
gaat het waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel branden en verschijnt er een
melding op het informatiedisplay.
Controleer het systeem altijd na het verwisse-
len van wielen om er zeker van te zijn dat de
vervangende wielen compatibel zijn met het
systeem.
Zie pagina 157 –158 voor informatie over de
juiste bandenspanning.
Ook mét het systeem moet u het normale on-
derhoud aan de banden blijven plegen.
Bandenspanningscontrolesysteem
afstellen
Om de aanbevolen bandenspanning van Vol-
vo aan te kunnen houden is het mogelijk het
bandenspanningscontrolesysteem af te stel-
len, bijvoorbeeld bij een zware belading.
Pomp de banden tot de juiste spanning
op.
Zet het contact in stand I of II.
Draai aan het duimwiel op de linker stuur-
hendel, totdat de melding
BANDENSPAN-
NING KALIBREREN op het
informatiedisplay verschijnt.
Houd de knop RESET ingedrukt, totdat de
melding
BANDENSPANNING GEKALIBREERD!
verschijnt.
Bij een lage bandenspanning
Doe het volgende, wanneer de melding
LAGE BANDENSPAN. CONTR. BANDEN
voor een lage bandenspanning op het infor-
matiedisplay verschijnt:
Controleer de bandenspanning van alle
vier de wielen.
Pomp de band(en) tot de juiste spanning
op.
Rijd ten minste 1 minuut onafgebroken in
de auto op een snelheid van 40 km/h of
hoger en ga na of de melding verdwijnt.
Bandenspanningscontrole deactiveren
Zet het contact in stand I of II.
Draai aan het duimwiel op de linker stuur-
hendel, totdat de melding
BANDENSP.SYSTEEM AAN op het infor-
matiedisplay verschijnt.
BELANGRIJK
Als er een storing optreedt in het banden-
spanningscontrolesysteem, gaat het waar-
schuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden. Bovendien
verschijnt de melding
BANDENSP.SYS-
TEEM SERVICE VEREIST. Dit kan meer-
dere oorzaken hebben. Het is bijvoorbeeld
mogelijk dat er een wiel gemonteerd werd
met een sensor die niet past bij het banden-
spanningscontrolesysteem van Volvo.
N.B.
De motor mag daarbij niet lopen.
N.B.
De motor mag daarbij niet lopen.
07 Wielen en banden
162
Bandenspanningscontrolesysteem
07
Houd de knop RESET ingedrukt, totdat de
melding
BANDENSP.SYSTEEM UIT ver-
schijnt.
Herhaal de punten 1 –3 om het systeem op-
nieuw te activeren, waarna de melding
BANDENSP.SYSTEEM AAN op het informa-
tiedisplay verschijnt.
Adviezen
Er zitten alleen TPMS-sensoren in de ventielen
van de wielen die in de fabriek werden gemon-
teerd.
Bij een compact reservewiel (Temporary
Spare) ontbreekt een dergelijke sensor.
Bij gebruik van wielen zonder TPMS-sensor
zal iedere keer dat u meer dan 10 minuten
lang sneller rijdt dan 40 km/h de melding
BANDENSP.SYSTEEM SERVICE VER-
EIST verschijnen.
Volvo adviseert TPMS-sensoren te laten
monteren op alle wielen (zomer- of winter-
banden) van de auto.
Volvo raadt het af sensoren van het ene
wiel over te zetten op een ander wiel.
Runflat-banden (optie)
Als er zogeheten runflat-banden (SST-
banden, Self Supporting Tyres) op de auto zit-
ten, hebt u ook TPMS.
Dergelijke banden zijn voorzien van een spe-
ciaal verstevigde zijwand, zodat u ook als er
een hoeveelheid lucht uit de band ontsnapt is,
kunt blijven rijden. Deze banden zijn op spe-
ciale velgen gemonteerd. (Om dergelijke vel-
gen kunnen ook standaardbanden worden ge-
legd.)
Als de bandenspanning van een SST-band
daalt, gaat het oranje TPMS-lampje op het in-
strumentenpaneel branden en verschijnt er
een melding op het display. Houd in dat geval
een snelheid van maximaal 80 km/h uur aan
en laat de band zo spoedig mogelijk vervan-
gen.
Rijd voorzichtig omdat het niet altijd duidelijk
is welke band er lek is. Controleer altijd alle
vier de banden om na te gaan welke band er
moet worden vervangen.
WAARSCHUWING
Houd bij het oppompen van een band met
TPMS het mondstuk recht tegen het ventiel
aan om het ventiel niet te beschadigen.
WAARSCHUWING
Laat de montage van SST-banden over aan
de vakman.
Gebruik SST-banden alleen in combinatie
met TPMS.
Rijd niet sneller dan 80 km/h, nadat er een
waarschuwingsmelding voor een lage ban-
denspanning is verschenen.
Vervang de lekke band na maximaal 80 kilo-
meter rijden.
Rijd voorzichtig.
Vervang een SST-band bij beschadiging of
lekkage.
07 Wielen en banden
163
Wielen verwisselen
07
Wielen demonteren
Let erop dat u de gevarendriehoek opzet,
wanneer u de band moet verwisselen aan de
kant van de weg. Het reservewiel zit onder de
kunststof bak in de kofferbak.
Trek de handrem aan en schakel de 1e
versnelling in bij auto’s met een handge-
schakelde versnellingsbak (stand P bij au-
to’s met een automatische
versnellingsbak).
Breng houten wielblokken of grote stenen
aan voor en achter de wielen die op de
grond blijven staan.
Auto’s met stalen velgen hebben verwij-
derbare wieldoppen. Verwijder de
wieldoppen met een dikke schroeven-
draaier of iets dergelijks. Wanneer u geen
schroevendraaier hebt, kunt u de wieldop-
pen met de hand proberen los te trekken.
Draag bij voorkeur werkhandschoenen.
Wanneer u de wieldoppen terugplaatst,
moet u erop letten dat de opening in de
wieldop recht tegenover het ventiel komt
te zitten.
Draai de wielbouten 1/2–1 slag los met de
dopsleutel. U draait de bouten linksom
los.
Er zitten twee kriksteunpunten aan weers-
zijden van de auto.
Houd de krik tegen de pen van het steun-
punt (zie afbeelding) en draai de voet van
de krik zo ver omlaag dat deze plat tegen
de grond aankomt.
Controleer nogmaals of de krik goed aan
het kriksteunpunt bevestigd is en zorg dat
de voet recht onder het steunpunt zit.
Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel
van de grond komt.
Draai de wielbouten los en verwijder het
wiel.
07 Wielen en banden
164
Wielen verwisselen
07
Wielen monteren
Reinig de contactvlakken op het wiel en
de naaf.
Breng het wiel aan. Draai de wielbouten
vast.
Breng de auto zo ver omlaag dat de wielen
niet meer ongehinderd kunnen draaien.
Draai de wielmoeren kruiselings iets strak-
ker vast. Het is belangrijk dat u de wiel-
moeren stevig aanhaalt. Haal ze aan met
140 Nm. Controleer het aanhaalmoment
met een momentsleutel.
Breng de wieldop (stalen velgen) aan.
Bepaalde varianten.
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto als deze op de
krik staat.
Laat eventuele passagiers uit de auto stap-
pen, voordat u de auto opkrikt.
Geef eventuele passagiers te kennen dat ze
dusdanig moeten gaan staan dat de auto en
liever nog een vangrail tussen hen en het
verkeer op de weg zit.
BELANGRIJK
Als er TPMS op de auto zit, dient u de nieu-
we banden na montage te kalibreren. Lees
“Bandenspanningscontrolesysteem afstel-
len” op pagina 161.
07 Wielen en banden
165
07
166
Schoonmaken ........................................................................................168
Lakschade herstellen ............................................................................. 171
Roestwering ........................................................................................... 172
08
VERZORG ING
08 Verzorging
168
S choonmaken
08
Auto wassen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. Ge-
bruik hiervoor autoshampoo. Vuil en strooi-
zout kunnen aanleiding geven tot corrosie.
Was de auto niet in direct zonlicht, omdat
de lak daarbij blijvende schade kan op-
lopen. Zorg dat de auto op een spoelvloer
met afvoerscheiding staat.
Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel
van de auto.
Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil
los te weken.
Let op het volgende bij gebruik van een
hogedrukreiniger: Houd bij het wassen de
spuitkop van de hogedrukreiniger ten min-
ste 30 cm van de carrosserie af. Spuit niet
direct in de richting van de sloten.
Was de auto met een spons, autoshampoo
en een ruime hoeveelheid lauw water.
Als het vuil hardnekkig is, kunt u de auto
met een koud ontvettingsmiddel wassen.
Droog de auto af met een schoon en zacht
stuk zeemleer of een trekker.
Reinig de wisserbladen met een lauwe zee-
poplossing of autoshampoo.
Vogelpoep verwijderen
Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van
de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die
de lak aantasten en deze zeer snel doen ver-
kleuren. Een dergelijke verkleuring is alleen te
herstellen door de vakman.
Verchroomde velgen
Automatische wasstraten
In een automatische wasstraat kunt u de auto
snel en eenvoudig schoonmaken. Let er ech-
ter op dat een wasbeurt in een automatische
wasstraat nooit een alternatief vormt voor een
gedegen wasbeurt met de hand, omdat de
borstels van de wasstraat niet overal even
goed bij kunnen.
Bedien zo nu en dan voorzichtig het rempe-
daal, wanneer u lange periodes door regen of
sneeuwmodder rijdt. Zo verwarmt en droogt u
de remblokken. Doe dit ook bij het wegrijden
onder zeer vochtige of koude weersomstan-
digheden.
Kunststof exterieuronderdelen
Voor het schoonmaken van kunststof exteri-
euronderdelen wordt een speciaal reinigings-
middel geadviseerd dat verkrijgbaar is bij de
Volvo-dealer. Gebruik nooit sterke vlekken-
middelen.
WAARSCHUWING
Laat het schoonmaken van de motor altijd
over aan een werkplaats. Als de motor heet
is, bestaat er gevaar voor brand.
N.B.
Bij de externe verlichting zoals de koplam-
pen, mistlampen en achterlichten kan tijde-
lijk condens optreden aan de binnenkant
van het lampglas. Dit is een natuurlijk ver-
schijnsel en alle externe verlichting is erop
gebouwd om dit zo veel mogelijk te voorko-
men. Condens verdwijnt normaal uit het
lamphuis, wanneer de lamp enige tijd
brandt.
BELANGRIJK
Velgreinigingsmiddelen kunnen vlekken
veroorzaken op verchroomde velgen. Was
de auto met een spons, autoshampoo en
een ruime hoeveelheid lauw water.
WAARSCHUWING
Test na het wassen van de auto altijd de
remmen om te voorkomen dat vocht en cor-
rosie de remblokken aantasten waardoor
de remwerking afneemt.
BELANGRIJK
Voor de lak is het beter om de auto met de
hand te wassen dan in een automatische
wasstraat. Een nieuwe laklaag is bovendien
kwetsbaarder dan een oude laag. U wordt
daarom geadviseerd de eerste maanden na
aankoop van een nieuwe auto deze alleen
met de hand te wassen.
08 Verzorging
169
Schoonmaken
08
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto en zet deze in de was, wanneer
de lak er dof uitziet of als u deze extra be-
scherming wilt bieden.
U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te
poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen.
Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was
zetten niet in direct zonlicht staat.
Was de auto en droog deze zorgvuldig af,
voordat u begint te poetsen of de was aan-
brengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met
terpentine. U kunt hardnekkige vlekken met
een speciaal voor autolak bestemde, fijne
schuurpasta (“rubbing compound”) verwijde-
ren.
Poets de lak eerst op en behandel deze daar-
na met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de
aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig
op. Veel preparaten bevatten zowel poetsmid-
del als was.
Buitenspiegels met vuil- en wateraf-
stotende laag (optie) schoonmaken
Gebruik nooit producten zoals autowas, ont-
vetters e.d. op het spiegeloppervlak, omdat
de waterafstotende laag daardoor beschadigd
kan raken.
Wees voorzichtig bij het schoonmaken om
krassen op het glas te voorkomen.
Om schade aan het glas te voorkomen moet u
voor het verwijderen van ijs alleen een krabber
van kunststof gebruiken.
De waterafstotende laag staat bloot aan na-
tuurlijke slijtage.
Om de waterafstotende laag intact te houden,
wordt geadviseerd de behandeling te vernieu-
wen met een nabehandelingsmiddel dat ver-
krijgbaar is bij Volvo-dealers. Gebruik het mid-
del de eerste keer na drie jaar en daarna om
het jaar.
Interieur reinigen
Behandeling van vlekken op stoffen
bekledi ng
De Volvo-dealer heeft een speciaal reinigings-
middel voor stoffen bekleding. Andere reini-
gingsmiddelen kunnen de brandvertragende
eigenschappen van de bekleding aantasten.
Behandeling van vlekken op leren
bekledi ng
De leren bekleding van Volvo is voorzien van
een speciale laag die bescherming biedt tegen
vuil. Bij schoonmaak van het leer wordt de be-
schermende laag hersteld die door vet en vuil
werd aangetast. Er bestaat een complete serie
verzorgingsproducten voor leren bekleding.
Volvo biedt een leerverzorgingsproduct waar-
mee u leren bekleding kunt schoonmaken en
de beschermende laag kunt herstellen.
BELANGRIJK
Lakbehandelingen zoals lakconservering,
verzegeling, bescherming, glansverzegeling
e.d. kunnen lakschade veroorzaken.
Lakschade als gevolg van dergelijke behan-
delingen valt niet onder de Volvo-garantie.
BELANGRIJK
Scherpe voorwerpen en klittenband kunnen
de stoffen bekleding beschadigen.
BELANGRIJK
Gebruik nooit sterke oplosmiddelen. Ze
kunnen bekleding van textiel, vinyl en leer
namelijk beschadigen.
08 Verzorging
170
S choonmaken
08
Voor het beste resultaat adviseert Volvo de
beschermende crème twee- tot viermaal per
jaar op te brengen.
Vraag bij de Volvo-dealer naar het leerverzor-
gingsproduct van Volvo.
Reinigi ngsvoorschriften voor ler en
bekledi ng
Breng een weinig van het leerreinigings-
product op een vochtige spons aan en
knijp erin om een dikke laag schuim te
krijgen.
Behandel de vlek voorzichtig met cirkelen-
de bewegingen.
Dep de vlek zorgvuldig met de spons. Laat
de vlek in de spons trekken. Wrijf niet!
Veeg het behandelde gebied met een stuk
zacht papier of een doek af en laat het leer
volledig drogen.
Beschermende laag aanbrengen op
leren bekledi ng
Breng wat van de beschermende crème
op de vilten doek aan en wrijf de crème in
cirkelende bewegingen voorzichtig in het
leer.
Laat het leer vervolgens 20 minuten dro-
gen alvorens erop plaats te nemen.
Daarmee is het leer beter beschermd tegen
vlekken en voorzien van een uv-filter.
Behandeling van vlekken op kunststof
interieuronderdelen en -panelen
Voor het schoonmaken van interieuronderde-
len en -panelen van kunststof wordt een spe-
ciaal reinigingsmiddel geadviseerd, dat ver-
krijgbaar is bij de Volvo-dealer. Krab of wrijf
nooit over een vlek. Gebruik nooit sterke vlek-
kenmiddelen.
Veiligheidsgo rdel schoonmaken
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel
en dan met name het textielreinigingsmiddel
dat bij de Volvo-dealer verkrijgbaar is. Zorg
dat de gordel droog is, voordat deze weer
wordt opgerold.
BELANGRIJK
Let erop dat de bekleding kan verkleuren bij
contact met materialen die afgeven (nieuwe
spijkerbroek, gekleurde suède kleding e.d.).
08 Verzorging
171
Lakschade herstell en
08
Lak
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom re-
gelmatig worden gecontroleerd. Om roestvor-
ming te voorkomen moet u lakschade meteen
herstellen. De meest voorkomende soorten
lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken,
krassen en plekjes op de spatbordranden en
portieren.
Kleurcode
Typeplaatje
Het is belangrijk dat u de juiste lakkleur ge-
bruikt. De code voor de autolak (1) staat op
het typeplaatje (zie pagina 242).
Steenslagplekken en krassen
Vóór het herstel van lakschade moet u de auto
schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er
bovendien voor dat de auto warmer is dan
15 °C.
Benodigdheden
Grondlak (primer) in een bus
Lak in een bus of een lakstift
Kwastje
Afplaktape
Steenslagplekken en krassen
Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een in-
tacte laklaag over is, volstaat het om na ver-
wijdering van het vuil de ontbrekende lak aan
te brengen.
Als de ste enslagplek wel tot op het
blanke plaatwerk is doorgedrongen
Plak een stuk afplaktape over het bescha-
digd gebied heen. Trek de tape weer van
de lak af om zo veel mogelijk lakresten te
verwijderen.
Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om
en breng deze met een fijn kwastje of een
lucifer aan. Breng de lak met een kwastje
aan, wanneer de primer droog is.
Krassen kunt u op dezelfde manier her-
stellen, maar dek ter bescherming de on-
beschadigde lak rond de kras af.
Pets na enkele dagen de herstelde lak op.
Gebruik daarvoor een zachte doek met
een geringe hoeveelheid schuurpasta.
08 Verzorging
172
Roestwering
08
Controleren en onderhouden
Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondi-
ge en complete roestwerende behandeling
ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit
gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is
voorzien van een slijtvaste bodembescher-
ming. In de balken, holten en gesloten profie-
len werd een dunne, doordringende roestwe-
rende vloeistof gespoten.
U kunt de roestwering van de auto als volgt
onderhouden:
Houd de auto schoon. Spoel het onderstel
af. Houd bij gebruik van een hogedrukreini-
ger de spuitkop ten minste 30 cm van
gelakte onderdelen af.
Controleer de roestwering regelmatig en
werk deze zo nodig bij.
De roestwering van de auto hoeft normaal ge-
sproken pas na ongeveer 12 jaar te worden
nabehandeld. Laat de auto daarna om de
3 jaar een nabehandeling ondergaan. Laat u
hierin assisteren door een erkende Volvo-
werkplaats.
08 Verzorging
173
08
174
Volvo Service .......................................................................................... 176
Onderhoud ............................................................................................. 177
Motorkap en motorruimte ...................................................................... 178
Dieselolie ................................................................................................ 179
Oliën en vloeistoffen ...............................................................................180
Wisserbladen ......................................................................................... 184
Accu ....................................................................................................... 185
Gloeilampen vervangen .......................................................................... 188
Zekeringen ............................................................................................. 195
09
ONDERHOUD EN SERVICE
09 Onderhoud en service
176
Volvo Service
09
Serviceprogramma van Volvo
Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze
uitvoerig getest. De auto werd nogmaals ge-
controleerd naar de normen van Volvo Car
Corporation, net voordat de auto aan u werd
geleverd.
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid
en betrouwbaarheid van uw Volvo op een
hoog peil te houden, moet u de voorschriften
van het Serviceprogramma van Volvo opvol-
gen zoals die omschreven staan in het Servi-
ce- en garantieboekje van Volvo. Laat service-
en reparatiewerkzaamheden door een erken-
de Volvo-werkplaats uitvoeren. Volvo-werk-
plaatsen beschikken over het personeel, het
speciale gereedschap en de servicehandboe-
ken waardoor zij u een zo hoog mogelijke ser-
vicekwaliteit kunnen garanderen.
Speciale ser vicewerkzaamheden
Bepaalde servicewerkzaamheden aan het
elektrisch systeem van de auto kunnen alleen
worden uitgevoerd met speciaal ontwikkelde
elektronische apparatuur. Neem daarom altijd
contact op met een erkende Volvo-
werkplaats, voordat u servicewerkzaamheden
aan het elektrisch systeem laat uitvoeren.
Installatie van accessoires
Een verkeerde aansluiting en montage van ac-
cessoires kan een nadelige invloed hebben op
de werking van de elektronische systemen
van de auto. Bepaalde accessoires werken al-
leen, wanneer de bijbehorende software in de
elektronische systemen van de auto wordt ge-
laden. Neem daarom altijd contact op met een
erkende Volvo-werkplaats, voordat u acces-
soires monteert die in verbinding staan met of
van invloed zijn op het elektrisch systeem.
Vastlegging van voertuiggegevens
Er kunnen één of meer computers op uw Vol-
vo zitten die gedetailleerde informatie kunnen
opslaan. Deze informatie is bestemd voor on-
derzoek ter verbetering van de veiligheid en
voor het opsporen van storingen in de auto-
systemen. De informatie kan gegevens bevat-
ten over zaken als het gebruik van de veilig-
heidsgordel door de bestuurder en de passa-
gier(s), gegevens over de werking van ver-
schillende autosystemen en -modules en
informatie over de status van de motor, gas-
klep, besturing, remmen en andere systemen.
De informatie kan tevens gegevens bevatten
over de rijstijl van de bestuurder. Dergelijke in-
formatie kan gegevens bevatten (maar niet uit-
sluitend) als de rijsnelheid, het gebruik van het
rem- of gaspedaal en de stuuruitslag. De
laatstgenoemde informatie kan voor een be-
grensde tijd tijdens het rijden, tijdens een aan-
rijding of bij een bijna-ongeluk worden vastge-
legd. Volvo Car Corporation zal de opgesla-
gen informatie niet zonder uw toestemming
vrijgeven. Volvo Car Corporation kan echter
op last van de nationale wetgeving gedwon-
gen worden om bepaalde informatie te ver-
strekken. Voor de rest geldt dat alleen Volvo
Car Corporation en de erkende Volvo-
werkplaatsen de informatie kunnen uitlezen en
gebruiken.
BELANGRIJK
Voor de geldigheid van de garantie is het
van belang dat u het Service- en garantie-
boekje van Volvo controleert en de aanwij-
zingen opvolgt.
09 Onderhoud en service
177
Onderhoud
09
Voordat u met werkzaamheden begint
Accu
Controleer of de accukabels op de juiste ma-
nier zijn aangesloten en stevig vastzitten.
Ontkoppel de accu nooit terwijl de motor loopt
(bij het vervangen van de accu bijvoorbeeld).
Gebruik nooit een snellader voor het opladen
van de accu. Zorg dat de accukabels zijn ont-
koppeld tijdens het opladen.
De accu bevat een zuur dat zowel giftig als
corrosief is. Het is daarom van belang dat u de
accu op een milieuvriendelijke manier ver-
werkt. Neem hiervoor contact op met de
Volvo-dealer.
Omhoogbrengen van de auto
Als u de auto met een garagekrik omhoog-
brengt, moet u de krik tegen de voorzijde van
de motordraagarm aanbrengen. Zorg dat de
spatplaat onder de motor niet beschadigd
raakt. Let erop dat u de krik dusdanig aan-
brengt, dat de auto er niet vanaf kan glijden.
Maak altijd gebruik van steunbokken of verge-
lijkbare hulpmiddelen.
Als u de auto met een tweekoloms hefbrug
omhoogbrengt, moet u zorgen dat de voorste
en achterste dragerarmen onder de hefpunten
bij de drempelkokers komen te zitten (zie fi-
guur).
Regelmatig controleren
Controleer regelmatig het volgende, bijvoor-
beeld bij het tanken:
Koelvloeistof De vloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje op het expansiere-
servoir staan.
Motorolie De olie moet tussen het
MIN-
en
MAX-streepje staan.
Stuurbekrachtigingsvloeistof De vloeistof
moet tussen het
MIN- en MAX-streepje
staan.
Ruitensproeiervloeistof Het reservoir
moet goed gevuld zijn. Vul bij met antivries
bij temperaturen rond het vriespunt.
Rem- en koppelingsvloeistof De vloeistof
moet tussen het
MIN- en MAX-streepje
staan.
WAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem van de auto wekt
zeer hoge spanningen op!
De spanning van het ontstekingssysteem is
levensgevaarlijk!
Raak bougies, bougiekabels of bobines niet
aan, wanneer de motor draait of het contact
is ingeschakeld!
Zet contact af bij:
het aansluiten van motortestapparatuur;
het vervangen van onderdelen van het ont-
stekingssysteem zoals de bougies, de bobi-
ne, de verdelerkap, de bougiekabels e.d.
WAARSCHUWING
Let erop dat de koelventilator tot enige tijd
na het afzetten van de motor nog automa-
tisch kan aanslaan.
Laat het schoonmaken van de motor altijd
over aan een werkplaats. Als de motor heet
is, bestaat er gevaar voor brand.
09 Onderhoud en service
178
Motorkap en motorruimte
09
Motorkap openen
Auto met het stuur links of rechts
Motorkap openen:
Trek aan de ontgrendelingshandgreep he-
lemaal links onder het dashboard (of hele-
maal rechts afhankelijk bij een auto met
het stuur rechts). U hoort dat de slotpal
losschiet.
Steek uw hand midden onder de voorkant
van de motorkap en duw de slotpal naar
rechts.
Open de motorkap.
Motorruimte
Afhankelijk van het motortype kan de motor-
ruimte er iets anders uitzien. De onderdelen
op de lijst zitten echter altijd op de aangege-
ven positie.
1. Expansiereservoir, koelsysteem
2. Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloei-
stof
3. Reservoir voor ruitensproeiervloeistof
4. Peilstok, motorolie
5. Radiateur
6. Koelventilator
7. Vultuit, motorolie
8. a) Reservoir voor rem- en koppelings-
vloeistof
(model met het stuur links)
b) Reservoir voor rem- en koppelings-
vloeistof
(model met het stuur rechts)
9. Relais- en zekeringenkastje
10. Luchtfilter (de uitvoering van het deksel
is afhankelijk van het motortype)
11. Accu (in de kofferbak)
WAARSCHUWING
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt.
09 Onderhoud en service
179
Dieselolie
09
Brandstofsysteem
De dieselolie moet voldoen aan de norm
NEN-EN 590 of JIS K2204. Dieselmotoren zijn
gevoelig voor verontreinigingen zoals een te
hoog gehalte aan zwaveldeeltjes. Maak alleen
gebruik van dieselolie van gerenommeerde
oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van
dubieuze kwaliteit in de tank.
Bij lage temperaturen (–40 °C tot –6 °C) kan
de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat
aanleiding kan geven tot startproblemen. De
grote oliemaatschappijen produceren speciale
dieselolie bestemd voor gebruik bij buitentem-
peraturen rond het vriespunt. Dergelijke die-
selolie is dunner bij lage temperaturen en be-
perkt de kans op vlokvorming.
Het risico van condens in de brandstoftank
neemt af, als u de tank altijd goed gevuld
houdt. Houd tijdens het tanken het gebied
rond de vulpijp goed schoon. Voorkom mor-
sen op gelakte oppervlakken. Maak als u ge-
morst hebt het gebied met water en zeep
schoon.
Wanneer u de tank leegrijdt
U hoeft geen speciale maatregelen te nemen,
wanneer u de brandstoftank hebt leeggere-
den. Het brandstofsysteem wordt automa-
tisch ontlucht, als de contactsleutel ca.
60 seconden lang in stand II staat voordat u
een nieuwe startpoging doet.
Condenswater uit brandstoffilter
aftappen
Om motorstoringen tegen te gaan ontdoet het
brandstoffilter de brandstof van condensatie.
Houd u voor het aftappen van het condenswa-
ter aan de specificaties die in uw Service- en
garantieboekje staan aangegeven. Ook wan-
neer u vermoedt dat er verontreinigde brand-
stof is gebruikt, moet u het brandstoffilter af-
tappen.
BELANGRIJK
Maak geen gebruik van de volgende diesel-
olieachtige brandstoffen: speciale toevoe-
gingen (dopes), scheepsolie, stookolie,
RME (biodiesel) of plantaardige olie. Derge-
lijke brandstoffen voldoen niet aan de kwali-
teitseisen die Volvo stelt en geven
aanleiding tot verhoogde vormen van slijta-
ge en motorschade die niet worden gedekt
door de garanties van Volvo.
BELANGRIJK
Bij modeljaar 2006 en hoger mag het zwa-
velgehalte maximaal 50 ppm zijn.
BELANGRIJK
Sommige speciale toevoegingen verwijde-
ren het verzamelde vocht uit het brandstof-
filter.
09 Onderhoud en service
180
Oliën en vloeist offen
09
Sticker voor oliekwaliteit in motor-
ruimte
Volvo adviseert olieproducten van
.
Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken
met een hogere kwaliteit dan aangegeven.
Voor ritten onder ongunstige omstandighe-
den adviseert Volvo u een oliesoort te gebrui-
ken met een hogere kwaliteit dan de sticker in
de motorruimte vermeldt (zie pagina 247).
Ongunstige rijomstandigheden
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
met een caravan of aanhanger achter de
auto
in bergachtig gebied
op hoge snelheden
in temperaturen lager dan 30 °C of hoger
dan +40 °C
doe dat ook bij korte ritten (over afstanden
kleiner dan 10 km) bij lage temperaturen
(onder 5 °C).
In dergelijke omstandigheden kunnen de olie-
temperatuur en het olieverbruik abnormaal
toenemen.
Olie verversen en oliefilter vervangen
Houd voor het verversen van de olie en het
vervangen van het oliefilter de intervallen aan
die staan aangegeven in het Service- en ga-
rantieboekje.
Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te
waarschuwen voor een laag oliepeil of een
BELANGRIJK
Gebruik altijd olie van de aanbevolen kwali-
teit (zie sticker in motorruimte).
Controleer het oliepeil vaak en ververs de
olie regelmatig.
De motor raakt beschadigd, wanneer u olie
gebruikt van minder goede kwaliteit dan
wordt voorgeschreven of wanneer u met
een te laag oliepeil rondrijdt.
BELANGRIJK
Als blijkt dat het oliepeil te laag is, moet u
verse olie bijvullen met dezelfde kwaliteit en
viscositeit als de olie in de motor.
BELANGRIJK
Om aan vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een spe-
ciaal aangepaste, synthetische motorolie.
De oliesoort werd met grote zorg geselec-
teerd lettend op de levensduur van de mo-
tor, de startgewilligheid, het
brandstofverbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan
te kunnen houden dient u een goedgekeur-
de motoroliesoort te gebruiken.
Gebruik alleen een oliesoort van de voorge-
schreven kwaliteit (zie sticker in motorruim-
te) en dat zowel bij het bijvullen als bij
verversen van olie. Een negatieve invloed
op de levensduur van de motor, de startge-
willigheid, het brandstofverbruik en de mi-
lieu-impact is anders niet uitgesloten.
Volvo Car Corporation wijst alle garantie-
claims af bij gebruik van een motoroliesoort
die niet voldoet aan de voorgeschreven
kwaliteits- en viscositeitseisen.
09 Onderhoud en service
181
Oliën en vloeistoffen
09
lage oliedruk. Bij de modellen die zijn voorzien
van een oliedruksensor wordt gebruik ge-
maakt van een waarschuwingslampje voor de
oliedruk. Bij modellen met een olieniveausen-
sor wordt gewaarschuwd met een waarschu-
wingslampje midden op het instrumentenpa-
neel en met displayteksten.
Op bepaalde modellen zijn beide systemen
aanwezig. Neem voor meer informatie contact
op met een erkende Volvo-dealer.
Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het
oliepeil te controleren, voordat de olie voor de
eerste keer volgens schema moet worden ver-
verst. Het Service- en garantieboekje geeft
aan bij welke kilometerstand de olie moet wor-
den ververst.
Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km
te controleren. De beste meting wordt verkre-
gen bij een koude motor vóór de start. Meteen
na het afzetten van de motor krijgt u een ver-
keerd resultaat. De peilstok geeft dan een te
laag peil aan, omdat de olie geen tijd heeft ge-
had om terug te lopen naar het oliecarter.
Peil controleren
De olie moet binnen het gemarkeerde gebied op
de peilstok staan.
Oliepeil controleren bij ee n koude
motor:
Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-
streepje staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij totdat
de olie dichter bij het
MAX-streepje dan bij het
MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie
pagina 246–247 voor de aan te houden hoe-
veelheid.
Oliepeil controleren bij een warme
motor:
Parkeer de auto op een vlakke onder-
grond, zet de motor af en wacht ten
minste 10–15 minuten zodat de olie naar
het carter terug kan lopen.
Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en M AX-
streepje staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij totdat
de olie dichter bij het
MAX-streepje dan bij het
MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie
pagina 246–247 voor de aan te houden
hoeveelheid.
WAARSCHUWING
Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk,
omdat er gevaar voor brand bestaat.
BELANGRIJK
Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAX-
streepje. Het olieverbruik kan toenemen, als
u te veel olie in de motor giet.
09 Onderhoud en service
182
Oliën en vloeist offen
09
Reservoir voor
ruitensproeiervloeistof
Reservoir voor ruitensproeiervloeistof
De ruitensproeiers en koplampsproeiers ma-
ken gebruik van hetzelfde vloeistofreservoir.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de
aanbevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën
op pagina 249.
Giet tijdens de wintermaanden antivries in het
reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in
de pomp, het reservoir en de slangen bevriest.
Tip: Maak bij het bijvullen van ruitensproeier-
vloeistof ook meteen de wisserbladen schoon.
Koelvloeistof
Koelvloeistofreservo ir
Controleer de koelvloeistof regelmatig. De
koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-
streepje op het expansiereservoir staan. Vul
koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onder het
MIN-streepje is gezakt.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de
aanbevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën
op pagina 249.
Volg de aanwijzingen op de verpakking op.
Het is belangrijk dat u verhouding tussen koel-
vloeistof en water afstemt op de heersende
weersomstandigheden. Vul het reservoir nooit
alleen met schoon water. Het gevaar voor be-
vriezing neemt toe, zowel wanneer het per-
centage koelvloeistof te laag is als wanneer
het te hoog is.
BELANGRIJK
Het is uitermate belangrijk dat u een koel-
vloeistof met roestwerende eigenschappen
gebruikt volgens de aanbevelingen van Vol-
vo. Een nieuwe auto is voorzien van koel-
vloeistof die bestand is tegen temperaturen
tot ca. –35 °C.
De motor mag alleen draaien met een goed
gevuld koelsysteem. De temperaturen kun-
nen plaatselijk hoog oplopen, wat schade
(scheurvorming) aan de cilinderkop kan ver-
oorzaken.
WAARSCHUWING
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als
u moet bijvullen terwijl de motor op bedrijf-
stemperatuur is, moet u langzaam de dop
van het expansiereservoir losdraaien om de
overdruk te laten ontsnappen.
09 Onderhoud en service
183
Oliën en vloeistoffen
09
Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
Positie verschilt op auto met h et stuur links of
rechts
De rem- en koppelingsvloeistof zitten in het-
zelfde reservoir. De vloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje staan. Controleer het
peil regelmatig. Ververs de remvloeistof om de
twee jaar of iedere tweede geplande service-
beurt.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de
aanbevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën
op pagina 249.
Reservoir voor
stuurbekrachtigingsvloeistof
Controleer het peil bij iedere servicebeurt. U
hoeft de vloeistof niet te verversen. De vloei-
stof moet tussen het
ADD- en FULL-streepje
staan.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de
aanbevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën
op pagina 249.
N.B.
Wanneer u vaak met uw auto in de bergen
of in landen met een tropisch klimaat en een
hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt,
moet u de remvloeistof ieder jaar verversen.
WAARSCHUWING
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder rij-
den voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-
vloeistofverlies.
N.B.
Als er een storing in de stuurbekrachtiging
optreedt of als de stroom is weggevallen en
u de auto wilt wegslepen, blijft de auto be-
stuurbaar. Let er echter op dat de auto in
dat geval veel zwaarder stuurt dan normaal,
zodat u meer moeite moet doen om het
stuurwiel te verdraaien.
09 Onderhoud en service
184
Wisserbla den
09
Wisserbladen voorruit vervangen
Klap de wisserarm naar buiten en houd
het wisserblad vast.
Duw de geribde borgveren van het wisser-
blad in, terwijl u het blad bij de verlenging
van de arm lostrekt.
Breng het nieuwe wisserblad in omge-
keerde volgorde aan en controleer of het
goed vastzit.
Wisserbladen koplampen vervangen
1
Klap de wisserarm naar voren toe.
Trek het wisserblad naar buiten toe los.
Duw het nieuwe wisserblad vast.
Controleer of het blad goed vastzit.
N.B.
Let erop dat het wisserblad aan de bestuur-
derszijde langer is dan dat aan de passa-
gierszijde.
1
Geldt voor de S60 R
09 Onderhoud en service
185
A ccu
09
Onderhoud van de accu
Er kunnen twee soorten accu’s op de auto zitten.
De types zijn volledig uitwisselbaar.
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen, de weersomstandigheden e.d.
zijn van invloed op de levensduur en de wer-
king van de accu.
Om de accu in optimale staat te houden:
Controleer regelmatig of het accuvloeistof-
peil in orde is (A) en vul nooit meer bij dan
tot aan het peilstreepje.
Controleer alle cellen. Verwijder de celdop-
pen (of het deksel) met een schroeven-
draaier.
Vul zo nodig bij met gedestilleerd water tot
aan het MAX-streepje.
Zet de celdoppen (of het deksel) weer goed
vast.
BELANGRIJK
Gebruik altijd gedestilleerd of gedeïoni-
seerd water (accuwater).
N.B.
Zamel oude accu’s op een milieuvriendelij-
ke manier in, omdat ze lood bevatten.
WAARSCHUWING
Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de start-
kabels, is voldoende om de accu tot ont-
ploffing te brengen.
Accu’s bevatten tevens zwavelzuur, wat
ernstige verwondingen door etsing kan ver-
oorzaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt
of op uw huid of kleren morst, moet u on-
middellijk met grote hoeveelheden water
spoelen. Neem onmiddellijk contact op met
een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt.
N.B.
Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te
minder lang gaat de accu mee.
09 Onderhoud en service
186
A ccu
09
Symbolen op de accu
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie het
instructieboekje dat bij de
auto hoort.
Bewaar accu’s buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
Accu vervangen
Accu verwijderen
Zet het contact uit en neem de sleutel uit.
Wacht ten minste 5 minuten, voordat u
een van de elektrische aansluitingen aan-
raakt (zo kan de informatie in het elek-
trisch systeem van de auto worden
opgeslagen in de verschillende regeleen-
heden).
Draai de bouten uit de borgklem die over
de accu heen zit en verwijder de klem.
Klap het kunststof deksel over de minpool
van de accu open of schroef de afdekking
van de accu los.
Koppel de minkabel los.
09 Onderhoud en service
187
A ccu
09
Haal de onderste console los waarmee de
accu vastzit.
Koppel de pluskabel los nadat u een even-
tueel kunststof deksel weggeklapt hebt.
Koppel de ontluchtingsslang los.
Til de accu uit de auto.
Accu aanbrengen
Til de accu op zijn plaats.
Breng de onderste console aan en schroef
deze vast.
Sluit de pluskabel aan, druk een eventueel
kunststof deksel vast en klap het omlaag.
Sluit de minkabel aan en klap een even-
tueel kunststof deksel omlaag.
Breng het kunststof deksel of de dekplaat
over de accu heen aan.
Zorg dat de ontluchtingsslang op de juiste
manier is aangesloten tussen de accu en
de afvoeropening in de carrosserie.
Breng de borgklem over de accu heen aan
en draai de bouten vast.
09 Onderhoud en service
188
Gloeilampen vervangen
09
Algemene informatie
Op pagina 255 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
Gloeilampen en puntverlichting van een bij-
zonder type of lampen die alleen in een werk-
plaats te vervangen zijn:
Active Bi-Xenon- en Bi-Xenonlamp
Interieurverlichting aan het plafond
Leeslampjes
Verlichting dashboardkastje
Richtingaanwijzer, buitenspiegels
Approach-verlichting, buitenspiegels
Derde remlicht
Leds in achterlamphuis
Gloeilampen in koplamphuis
vervangen
Alle gloeilampen in de koplamphuizen (behal-
ve die voor het dimlicht) zijn te vervangen door
het lamphuis via de motorruimte los te maken
en het in zijn geheel te verwijderen.
Positie van lampen in koplamp
1. Gloeilamp zijmarkeringslicht
2. Gloeilamp richtingaanwijzer
3. Gloeilamp dimlicht, stadslicht/parkeer-
licht vóór (halogeen en Bi-Xenon)
4. Gloeilamp groot licht, stadslicht/par-
keerlicht vóór (Active Bi-Xenon)
Op bepaalde varianten kan een witte kunststof
huls u bij het vervangen van de gloeilampen in
de weg zitten. U kunt deze huls afbreken en
weggooien.
WAARSCHUWING
Als de auto is voorzien van Bi-
Xenonkoplampen of Active Bi-
Xenonkoplampen, moet u de xenonlampen
door een erkende Volvo-werkplaats laten
vervangen. Omdat de xenonlampen voor-
zien zijn van een ontstekingsgedeelte dat
een hoge spanning opwekt, dient u er voor-
zichtig mee om te gaan.
BELANGRIJK
Raak het glas van gloeilampen nooit met
blote vingers aan. De vetten en oliën op uw
vingers kunnen door de hitte verdampen.
Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waar-
door deze al snel kapotgaan.
N.B.
Bij problemen tijdens het vervangen van
gloeilampen wordt u geadviseerd contact
op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
09 Onderhoud en service
189
Gloeilampen vervangen
09
Dimlicht, halogeen
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de con-
tactsleutel naar stand 0.
Verwijder de afdekking.
Koppel de connector los.
Haal de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts, zodat deze loslaat en haal de
klem vervolgens naar buiten toe omlaag.
Trek de gloeilamp naar buiten toe los.
Aanbrengen
Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp
kan slechts op een manier worden aange-
bracht.
Druk de veerklem omhoog en iets naar
links, zodat deze in de pal vast komt te
zitten.
Sluit de connector aan.
Plaats de afdekking terug.
Groot licht
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de con-
tactsleutel naar stand 0.
Verwijder de afdekking.
Draai de lamp linksom en trek deze naar
buiten toe los.
Koppel de connector los door de vergren-
deling naar buiten te duwen en aan de
connector te trekken.
Aanbrengen
Sluit de connector op de gloeilamp aan. U
hoort een klikgeluid.
Plaats de gloeilamp terug en draai deze in
positie.
Plaats de afdekking terug.
09 Onderhoud en service
190
Gloeilampen vervangen
09
Stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten
Halogeen- en Bi-Xen onkoplampen
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de con-
tactsleutel naar stand 0.
Verwijder de afdekking waarachter ook de
gloeilamp voor het dimlicht zit.
Trek de lamp naar buiten.
Koppel de connector los.
Aanbrengen
Breng de nieuwe gloeilamp aan.
Sluit de connector aan.
Plaats de afdekking terug.
Active Bi-Xenonkopla mpen
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de con-
tactsleutel naar stand 0.
Verwijder de afdekking waarachter ook de
gloeilamp voor het dimlicht zit.
Trek de lamp naar buiten.
Koppel de connector los.
Aanbrengen
Breng de nieuwe gloeilamp aan.
Sluit de connector aan.
Plaats de afdekking terug.
Richtingaanwijzer, linksvoor
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de con-
tactsleutel naar stand 0.
Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
Haal de gloeilamp uit de lamphouder door
de lamp in te drukken en deze tegelijkertijd
linksom te draaien.
Aanbrengen
Breng de nieuwe gloeilamp aan door deze
naar binnen te duwen en rechtsom te
draaien.
Plaats de lamphouder in het lamphuis
terug en draai deze rechtsom.
09 Onderhoud en service
191
Gloeilampen vervangen
09
Richtingaanwijzer, rechtsvoor
Schakel alle lichten uit en draai de con-
tactsleutel naar stand 0.
Neem de koelbuis (1) van de koudebox
los.
Draai het boutje (2) van de vulbuis los.
Trek de buis (3) recht omhoog.
Neem de ontluchtingsslang (4) van de buis
los.
Vervang de gloeilamp.
Controleer of de pakking van het ruiten-
sproeiervloeistofreservoir tussen de vul-
buis en het reservoir goed zit.
Duw de vulbuis (3) in positie terug.
Duw de ontluchtingsslang (4) van de vul-
buis in positie terug.
Draai het boutje (2) van de vulbuis weer
vast en sluit de koelbuis weer op de
koudebox (1) aan.
Zijmarkeringslicht
Draai de lamphouder rechtsom en trek
deze naar buiten toe los.
Vervang de gloeilamp.
Plaats de lamphouder terug door deze
linksom te draaien.
09 Onderhoud en service
192
Gloeilampen vervangen
09
Mistlampen vóór (optie)
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de con-
tactsleutel naar stand 0.
Draai de lamphouder iets naar links.
Trek de gloeilamp naar buiten toe los.
Aanbrengen
Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp
kan slechts op een manier worden aange-
bracht.
Plaats de lamphouder terug en draai deze
iets rechtsom. Het opschrift TOP moet
omhoogwijzen.
Kofferbak
Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
Verwijder de gloeilamp.
Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Plaats het lamphuis terug.
Kentekenplaatverlichting
Schakel alle lichten uit en draai de con-
tactsleutel naar stand 0.
Draai het boutje los met een schroeven-
draaier.
Verwijder voorzichtig het complete lamp-
huis en trek het naar buiten. Draai de
connector linksom en trek de gloeilamp
naar buiten.
Breng de nieuwe gloeilamp aan.
Sluit de connector aan en draai deze
rechtsom in het lamphuis vast.
Plaats het complete lamphuis terug en
draai het boutje vast.
09 Onderhoud en service
193
Gloeilampen vervangen
09
Achterlamphuis
Positie van gloeilampen
1. Remlicht
2. Parkeerlicht achter en achterlicht
3. Mistachterlicht (een zijde)
4. Zijmarkeringslicht
5. Richtingaanwijzer
Achteruitrijlicht Verwijderen
De gloeilampen van de achterlichten zijn alle-
maal vanuit de kofferbak te bereiken.
Op pagina 255 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
Schakel alle lichten uit en draai de con-
tactsleutel naar stand 0.
Maak de zijwand los en klap deze open
om bij de gloeilampen te komen.
De gloeilampen zijn ondergebracht in twee
aparte lamphouders: een boven en een onder.
Elke lamphouder heeft een borgnok.
Gloeilamp vervangen
Koppel de connector van de gloeilamp
los.
Duw de borghaken bijeen om de lamphou-
der naar buiten te kunnen trekken.
Verwijder de gloeilamp.
Breng de nieuwe gloeilamp in de houder
aan.
Sluit de connector aan.
Klap de zijwand weer op en zet deze vast.
N.B.
Als de melding STORING GLOEILAMP
CONTROLEER R EMLICH T niet verdwijnt
nadat de kapotte lamp is vervangen, dient u
een erkende Volvo-werkplaats te bezoeken.
09 Onderhoud en service
194
Gloeilampen vervangen
09
Instapverlichting
De instapverlichting vindt u onder het dash-
board aan de bestuurders- en passagierszij-
de.
Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
Verwijder de gloeilamp.
Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Plaats het lamphuis terug.
Verlichting make-upspiegel
Gloeilamp make-upspiegel, verschillende versies
Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lampglas loskomt.
Verwijder de gloeilamp.
Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Druk eerst de onderkant van het lampglas
boven de vier haken terug en druk vervol-
gens de bovenkant van het lampglas vast.
09 Onderhoud en service
195
Zekeringen
09
Algemene informatie
Hoewel de kabelloop per motortype ietwat kan verschillen, zitten de onderdelen op de lijst echter altijd op de aangegeven positie.
Om te voorkomen dat het elektrisch systeem
van de auto beschadigd raakt door kortslui-
ting of overbelasting, zijn alle verschillende
elektrische functies en onderdelen door een
aantal zekeringen beschermd.
De zekeringen zitten op vier verschillende
plaatsen in de auto:
1. Relais- en zekeringenkastje in de motor-
ruimte.
2. Zekeringenkastje in de passagiersruimte
(aan de bestuurderszijde achter de ge-
luidsisolatie).
3. Zekeringenkastje in de passagiersruimte
(aan de bestuurderszijde in de zijkant
van het dashboard).
4. Zekeringenkastje in de kofferbak.
Vervangen
Als een van de elektrische onderdelen of func-
ties niet werkt, is het mogelijk dat de bijbeho-
rende zekering overbelast werd en daardoor
gesmolten is.
Zoek in de zekeringentabel op waar de
zekering zit.
Trek de zekering naar buiten en bekijk
deze van opzij om te kijken of het gebogen
draadje soms doorgebrand is.
Breng in dat geval een nieuwe zekering
aan met dezelfde kleur en hetzelfde ampe-
rage.
Aan de binnenkant van het deksel in het dash-
board zitten enkele reservezekeringen. U vindt
er tevens een trekker waarmee u de zekerin-
gen gemakkelijker kunt verwijderen en aan-
brengen.
Als telkens dezelfde zekering doorbrandt, is er
sprake van een storing in de bijbehorende
component en moet u een bezoek brengen
aan een erkende Volvo-werkplaats om de auto
te laten controleren.
09
09 Onderhoud en service
196
Zekeringen
Relais- en zekeringenkastje i n de motorruimte
Duw de kunststof borgnokken aan de zijkanten van het kastje in en trek het deksel omhoog
1. ABS ............................................................................................. 30 A
2. ABS .....................................................................................30 A
3. Hogedruksproeiers koplampen ............................................35 A
4. Standverwarming (optie) ......................................................25 A
5. Verstralers (optie) ................................................................. 20 A
6. Relais startmotor.................................................................. 35 A
7. Ruitenwissers.......................................................................25 A
8. Brandstofpomp .................................................................... 15 A
9. Regeleenheid transmissie (TCM), diesel, R-modellen ........... 15 A
10. Bobines (benzine), regeleenheid (ECM), injectoren (diesel) ...20 A
11. Gaspedaalsensor (APM), A/C-compressor, ventilator
elektronicakastje .................................................................. 10 A
12. Regeleenheid motor (ECM) (benzine) injectoren (benzine),
luchtmassameter (benzine) ................................................. 15 A
luchtmassameter (diesel) ....................................................... 5 A
13. Regeleenheid gasklep (benzine) ........................................... 10 A
Regeleenheid gasklep, luchtmengklep, brandstofdrukregelaar,
magneetklep (diesel)) ........................................................... 15 A
14. Lambdasonde (benzine) ....................................................... 20 A
Lambdasonde (diesel) .......................................................... 10 A
15. Verwarming carterventilatie, magneetkleppen (benzine) ....... 10 A
magneetkleppen, gloeibougies (diesel) ................................ 15 A
16. Dimlicht links ....................................................................... 20 A
17. Dimlicht rechts..................................................................... 20 A
18. - ................................................................................................-
09
09 Onderhoud en service
197
Zekeringen
19. Regeleenheid motor (ECM) voeding, motorrelais ....................5 A
20. Stadslichten ......................................................................... 15 A
21. ................................................................................................. -
09
09 Onderhoud en service
198
Zekeringen
Zekeringen in passagiersruimte (aan de bestuurderszijde in
zijkant dashboard)
Een sticker in het deksel van het relais- en zekeringkastje dat aan de zijkant van het dashboard zit, geeft de positie en het amperage van de verschillende
zekeringen aan.
1. Elektrisch bedienbare bestuurdersstoel ...................................... 25 A
2. Elektrisch bedienbare passagiersstoel .................................25 A
3. Ventilator klimaatregeling ..................................................... 30 A
4. Regeleenheid rechter voorportier .........................................25 A
5. Regeleenheid linker voorportier ............................................25 A
6. Interieurverlichting plafond (RCM)
bovenste elektronische regeleenheid (UEM) .........................10 A
7. Schuifdak.............................................................................15 A
8. Contactslot, SRS, motorregeleenheid (ECM),
uitschakeling SRS passagierszijde (PACOS), elektronische
startblokkering (IMMO), regeleenheid transmissie (TCM),
diesel, R-modellen .............................................................. 7,5 A
9. OBDII, verlichtingsdraaiknop (LSM), stuurhoeksensor (SAS),
stuurregeleenheid (SWM) ....................................................... 5 A
10. Audiosysteem ...................................................................... 20 A
11. Versterker audiosysteem...................................................... 30 A
12. RTI-display .......................................................................... 10 A
13. Telefoon ................................................................................ 5 A
14. 38. .........................................................................................-
09
09 Onderhoud en service
199
Zekeringen
Zekeringen in passagiersruimte (aan de bestuurderszijde
achter d e geluidsisolatie)
1. Stoelverwarming, rechterzijde..................................................... 15 A
2. Stoelverwarming, linkerzijde ................................................. 15 A
3. Claxon ................................................................................. 15 A
4. - ................................................................................................ -
5. - ................................................................................................ -
6. Reservepositie .......................................................................... -
7. Reservepositie .......................................................................... -
8. Sirene alarmsysteem ..............................................................5 A
9. Voeding remlichtschakelaar ...................................................5 A
10. Instrumentenpaneel (DIM), klimaatregeling (CCM),
standverwarming, elektrisch bedienbare bestuurdersstoel ... 10 A
11. Elektrische aansluiting voor- en achterin .............................. 15 A
12. - ................................................................................................-
13. Reservepositie ...........................................................................-
14. Koplampwissers (S60 R) ...................................................... 15 A
15. ABS, STC/DSTC .................................................................... 5 A
16. Elektronische stuurbekrachtiging (ECPS), Active Bi-Xenon
(HCM), koplamphoogteregeling ........................................... 10 A
17. Mistlamp linksvoor.............................................................. 7,5 A
18. Mistlamp rechtsvoor ........................................................... 7,5 A
19. Reservepositie ...........................................................................-
20. Reservepositie ...........................................................................-
09
09 Onderhoud en service
200
Zekeringen
21. Regeleenheid transmissie (TCM),
blokkering achteruitversnelling (M66) ...................................10 A
22. Groot licht links ....................................................................10 A
23. Groot licht rechts ................................................................. 10 A
24. - ................................................................................................ -
25. - ................................................................................................ -
26. Reservepositie .......................................................................... -
27. Reservepositie .......................................................................... -
28. Elektrisch bedienbare passagiersstoel, audiosysteem ............5 A
29. Bi-Fuel, brandstofpomp ...................................................... 7,5 A
30. BLIS .......................................................................................5 A
31. Reservepositie .......................................................................... -
32. Reservepositie .......................................................................... -
33. Vacuümpomp.......................................................................20 A
34. Sproeierpomp, koplampwissers (S60 R) ............................... 15 A
35. - ................................................................................................ -
36. - ................................................................................................ -
09
09 Onderhoud en service
201
Zekeringen
Zekeringen in kofferbak
1. Achteruitrijlichten .........................................................................10 A
2. Parkeerlichten/achterlichten, mistachterlicht, kofferbakverlich-
ting, kentekenplaatverlichting, leds in remlichten ................. 20 A
3. Accessoires (AEM) ............................................................... 15 A
4. Reservepositie ...........................................................................-
5. Elektronica (REM) ................................................................ 10 A
6. Cd-wisselaar, tv, RTI........................................................... 7,5 A
7. Trekhaak (30-voeding) ......................................................... 15 A
8. Elektrische aansluiting kofferbak.......................................... 15 A
9. Achterportier, rechts: ruitbediening,
blokkering ruitbediening ...................................................... 20 A
10. Achterportier, links: ruitbediening,
blokkering ruitbediening ...................................................... 20 A
11. Reservepositie ...........................................................................-
12. Reservepositie ...........................................................................-
13. Verwarming dieselfilter......................................................... 15 A
14. - ................................................................................................-
15. Reservepositie ...........................................................................-
16. Reservepositie ...........................................................................-
17. Accessoires audiosysteem..................................................... 5 A
18. Reservepositie ...........................................................................-
19. Omklapbare hoofdsteun ...................................................... 15 A
20. Trekhaak (15-voeding) ......................................................... 20 A
21. Reservepositie ...........................................................................-
22. - ................................................................................................-
23. AWD ................................................................................... 7,5 A
24. FOUR-C SUM ...................................................................... 15 A
09
09 Onderhoud en service
202
Zekeringen
25. - ................................................................................................ -
26. Parkeerhulp ...........................................................................5 A
27. Hoofdzekering: trekhaak, FOUR-C, parkeerhulp, AWD .........30 A
28. Centrale vergrendeling (PCL)................................................ 15 A
29. Aanhangerverlichting, links: Achterlicht, richtingaanwijzer .... 25 A
30. Aanhangerverlichting, rechts: remlicht, mistachterlicht,
richtingaanwijzer .................................................................. 25 A
31. Hoofdzekering: zekering 37, 38 ............................................40 A
32. - ................................................................................................ -
33. - ................................................................................................ -
34. - ................................................................................................ -
35. - ................................................................................................ -
36. - ................................................................................................ -
37. Elektrische achterruitverwarming .........................................20 A
38. Elektrische achterruitverwarming .........................................20 A
09 Onderhoud en service
203
09
204
Audiosysteem HU-450 ...........................................................................206
Audiosysteem HU-650 ...........................................................................207
Audiosysteem HU-850 ...........................................................................208
Audiofuncties HU-450/650/850 .............................................................209
Audiofuncties HU-450 ............................................................................ 210
Audiofuncties HU-650/850 .................................................................... 211
Radiofuncties HU-450/650/850 ............................................................. 212
Radiofuncties HU-450 ............................................................................ 213
Radiofuncties HU-650/850 .................................................................... 214
Radiofuncties HU-450/650/850 ............................................................. 215
Cassettedeck HU-450 ............................................................................220
Cd-speler HU-650 ..................................................................................221
Interne cd-wisselaar HU-850 .................................................................222
Externe cd-wisselaar
HU-450/650/850 (optie) .........................................................................223
Dolby Surround Pro Logic II
HU-850 ...................................................................................................224
Technische gegevens .............................................................................225
Telefoonfuncties (optie) ..........................................................................226
Bel-opties ...............................................................................................229
Geheugenfuncties ..................................................................................232
Menu’s ....................................................................................................234
Overige informatie ..................................................................................239
10
INFOTAINMENT
10 Infotainment
206
Audiosysteem HU-450
10
1. POWER (aan/uit) Indrukken
VOLUME Omdraaien
2.
PRESET/CD
PUSH MENU
Opgeslagen radiozenders
Cd-wisselaar (optie)
3.
SOURCE
PUSH MENU
Hoofdmenu openen Indrukken
Omdraaien voor selectie van:
Radio FM, AM
Cassettedeck
Cd-wisselaar (optie)
4.
FADER Indrukken en omdraaien
BAL Indrukken, uittrekken en om-
draaien
5.
SCAN Automatisch zenders zoeken
6. EXIT Terugbladeren in menus
7. Navigatietoetsen
Cd/radio Andere zender/track zoeken
Cassettedeck Vooruit-/achteruitspoe-
len/volgende/vorige track kiezen
8. Display
9.
FM Kiezen uit FM1, FM2 en FM3
10. AM Kiezen uit AM1 en AM2
11.
TAPE Sneltoets
12.
AUTO Automatische zenderinstelling
13.
BASS Indrukken en omdraaien
TREBLE Indrukken, uittrekken en om-
draaien
14.
REV Cassette Keuzetoets bandloop-
richting
Cd-wisselaar (optie) Willekeurige af-
speelvolgorde
15. Cassetteopening
16. Cassette uitwerpen
10 Infotainment
207
Audiosysteem HU-650
10
1. POWER (aan/uit) Indrukken
VOLUME Omdraaien
2. 1–6 Voorkeurtoetsen radiozenders/po-
sitie kiezen in cd-wisselaar
3.
BASS Indrukken en omdraaien
4.
TREBLE Indrukken en omdraaien
5. BALANCE Indrukken en omdraaien
6.
FADER Indrukken en omdraaien
7. SOURCE
PUSH MENU
Hoofdmenu openen Indrukken
Omdraaien voor selectie van:
Radio FM, AM
Cd
Cd-wisselaar (optie)
8.
SCAN Automatisch zenders zoeken
9. EXIT Terugbladeren in menus
10. Navigatietoetsen
Andere zender/track zoeken
11. Cd uitwerpen
12. Cd-opening
13. RND Willekeurige afspeelvolgorde cd
14. FM Kiezen uit FM1, FM2 en FM3
15.
AM Kiezen uit AM1 en AM2
16. CD Sneltoets
17.
AUTO Automatische zenderinstelling
18. Display
10 Infotainment
208
Audiosysteem HU-850
10
1. POWER (aan/uit) Indrukken
VOLUME Omdraaien
2. 1–6 Voorkeurtoetsen radiozenders/po-
sitie kiezen in cd-wisselaar
3.
BASS Indrukken en omdraaien
4.
TREBLE Indrukken en omdraaien
5. BALANCE Indrukken en omdraaien
6.
FADER Indrukken en omdraaien
7. SOURCE
PUSH MENU
Hoofdmenu openen Indrukken
Omdraaien voor selectie van:
Radio FM, AM
Cd
Cd-wisselaar (optie)
8.
SCAN Automatisch zenders zoeken
9. EXIT Terugbladeren in menus
10. Navigatietoetsen
Andere zender/track zoeken
11. Cd uitwerpen
12. Dolby Surround Pro Logic II
13. OFF Tweekanaals stereo
14. 3-CH Driekanaals stereo
15. Cd-opening
16.
RND Willekeurige afspeelvolgorde cd
17.
FM Kiezen uit FM1, FM2 en FM3
18. AM Kiezen uit AM1 en AM2
19. CD Sneltoets
20.
AUTO Automatische zenderinstelling
21. Display
10 Infotainment
209
Audiofuncties HU-450/650/850
10
Knop aan/uit
Druk op de draaiknop om de
radio aan of uit te zetten.
Volumeregeling
Draai de knop naar rechts
om het volume te verhogen.
De volumeregeling verloopt elektronisch en
heeft geen eindstand. Als uw stuurwiel is uit-
gerust met een toetsenset, kunt u het volume
verhogen of verlagen met de toetsen (
+) of ().
Lage accuspanning
Als de accuspanning laag is, verschijnt er een
tekst op het display van het instrumentenpa-
neel. De energiebesparingsfunctie van de auto
kan de radio vervolgens uitschakelen. Laad de
accu in dat geval door de motor te starten.
Volumeregeling, TP/PTY/NEWS
Als er verkeersinformatie, nieuws of een uit-
zending van het gekozen programmatype bin-
nenkomt terwijl u een cassette of cd beluistert,
wordt de geluidsbron onderbroken en hoort u
de berichten op het volume dat u van tevoren
voor verkeersinformatie, nieuws en PTY-uit-
zendingen hebt ingesteld.
Na afloop van de informatie c.q. uitzending
speelt het systeem de cassette of cd op het
laatst ingestelde volume verder af.
Het audiosysteem is te verkrijgen met ver-
schillende opties en in drie verschillende uit-
voeringen. De verkrijgbare uitvoeringen zijn:
Performance
High Performance
Premium Sound
Alle uitvoeringen zijn echter uitgerust met AM/
FM-radio met RDS en een cd-speler.
AUX
Ingang vo or e xterne geluidsbron (AUX), 3,5 mm
Het is mogelijk een mp3-speler op de AUX-
ingang aan te sluiten.
Soms wijkt het volume waarop de externe ge-
luidsbron wordt weergegeven af van dat van
de interne geluidsbronnen. Als de geluids-
sterkte van de externe geluidsbron te hoog is,
kan de geluidskwaliteit verslechteren. U kunt
dat tegengaan door het volume van de AUX-
ingang aan te passen:
10 Infotainment
210
Audiofuncties HU-450
10
Volumeregeling AUX
Druk op SOURCE, draai eraan totdat u
ADVANCED MENU bereikt en bevestig de
keuze met een druk op SOURCE.
Druk op SOURCE, draai eraan totdat u
AUDIO SETTINGS bereikt en bevestig de
keuze met een druk op SOURCE.
Druk op SOURCE, draai eraan totdat u
AUX INPUT LEVEL bereikt en bevestig de
keuze met een druk op SOURCE.
In deze stand kunt u het ingangsvolume bij-
stellen door te draaien aan
SOURCE.
BASS lage tonen
Stel de weergave van de
lage tonen bij door de knop
in te drukken en vervolgens
naar links of naar rechts te
draaien.
In de middelste stand is de
weergave van de lage tonen normaal. Druk na
het afstellen de knop weer in de uitgangsposi-
tie terug.
TREBLE, hoge tonen
Stel de weergave van de
hoge tonen bij door de knop
in te drukken, deze nog ver-
der uit te trekken en vervol-
gens naar links of naar
rechts te draaien. In de mid-
delste stand is de weergave van de hoge to-
nen normaal. Druk na het afstellen de knop
weer in de uitgangspositie terug.
FADER, balans voor/achter
Stel de juiste balans in tus-
sen de luidsprekers voor- en
achterin door de knop in te
drukken en vervolgens naar
rechts (meer geluid van vo-
ren) of naar links (meer ge-
luid van achteren) te
draaien. In de middelste stand is de balans
tussen de luidsprekers voor- en achterin nor-
maal. Druk na het afstellen de knop weer in de
uitgangspositie terug.
BALANCE, balans links/rechts
Stel de juiste balans in door
de knop in te drukken en
vervolgens naar links of naar
rechts te draaien. In de mid-
delste stand is de balans
normaal. Druk na het afstel-
len de knop weer in de uit-
gangspositie terug.
Geluidsbron kiezen
U kunt op twee verschillen-
de manieren een geluids-
bron kiezen:
Met de sneltoetsen
AM, FM
en TAPE of met de draai-
knop
SOURCE. Draai aan
de knop
SOURCE om te kiezen uit de be-
schikbare radiostanden (FM1, FM2, FM3 en
AM1, AM2). Met dezelfde knop kunt u ook kie-
zen uit het cassettedeck of de cd-wisselaar
(optie) als de auto met iets dergelijks is uitge-
rust.
Bij herhaalde malen indruk-
ken van de toetsen
AM en
FM loopt u de radiostanden
FM1, FM2, FM3 en AM1 en
AM2 door.
Op het display staat aange-
geven welke geluidsbron u hebt gekozen.
10 Infotainment
211
Audiofuncties HU-650/850
10
BASS lage tonen
Stel de weergave van de lage tonen bij door
de knop in te drukken en vervolgens naar links
of naar rechts te draaien.
In de middelste stand is de weergave van de
lage tonen normaal. Druk na het afstellen de
knop weer in de uitgangspositie terug.
TREBLE, hoge tonen
Stel de weergave van de hoge tonen bij door
de knop in te drukken en vervolgens naar links
of naar rechts te draaien. In de middelste
stand is de weergave van de hoge tonen nor-
maal. Druk na het afstellen de knop weer in de
uitgangspositie terug.
BALANCE, balans links/rechts
Stel de juiste balans in door op de knop te
drukken en deze vervolgens naar links of naar
rechts te draaien. In de middelste stand is de
balans normaal. Druk na het afstellen de knop
weer in de uitgangspositie terug.
FADER, balans voor/achter
Stel de juiste balans in tussen de luidsprekers
voor- en achterin door de knop in te drukken
en vervolgens naar rechts (meer geluid van
voren) of naar links (meer geluid van achteren)
te draaien. In de middelste stand is de balans
tussen de luidsprekers voor- en achterin nor-
maal. Druk na het afstellen de knop weer in de
uitgangspositie terug.
Geluidsbron kiezen
U kunt op twee verschillen-
de manieren een geluids-
bron kiezen:
Met de sneltoetsen
AM, FM
en TAPE of met de draai-
knop
SOURCE.
Draai aan de knop
SOURCE om te kiezen uit
de beschikbare radiostanden (FM1, FM2, FM3
en AM1, AM2). Met dezelfde knop kunt u ook
kiezen uit het cassettedeck of de cd-wisselaar
(optie) als de auto met iets dergelijks is uitge-
rust.
Bij herhaalde malen indruk-
ken van de toetsen
AM en
FM loopt u de radiostanden
FM1, FM2, FM3 en AM1 en
AM2 door.
Op het display staat aange-
geven welke geluidsbron u hebt gekozen.
10 Infotainment
212
Radiofuncties HU-450/650/850
10
Scannen, SCAN
Druk op de toets SCAN om
het scannen te starten.
Wanneer de radio een zen-
der heeft gevonden, wordt
het scannen ca.
10 seconden stopgezet. De
radio gaat daarna verder
met zoeken. Wanneer de radio een zender
heeft gevonden die u wilt beluisteren, moet u
op de toets
SCAN of EXIT drukken.
Zenders zoeken
Druk op voor een lagere frequentie en op
voor een hogere frequentie. De radio
zoekt de eerstvolgende goed doorkomende
zender op en stelt deze in. Druk nogmaals op
de toets om verder te zoeken.
Handmatig zenders zoeken
Druk op of en houd de toets inge-
drukt. De tekst MAN verschijnt op het display.
De radio zoekt langzaam in de gekozen rich-
ting en voert het tempo na enkele seconden
op. Laat de toets los, wanneer de gewenste
frequentie op het display verschijnt.
Als u de frequentie nog iets wilt bijregelen,
moet u kort op een van de pijltoetsen of
drukken. Wanneer u de laatste toets los-
laat, hebt u nog vijf seconden de tijd om hand-
matig instellingen te verrichten.
Toetsenset op stuurwiel
Als uw stuurwiel is uitgerust
met een toetsenset, kunt u
op de pijl naar rechts of links
drukken om een van de
voorkeurzenders te selecte-
ren.
Druk op om de telefoon te deactiveren.
Als er geen simkaart in uw telefoon zit, moet u
de telefoon uitschakelen (zie pagina 206).
N.B.
Als uw auto is uitgerust met een geïnte-
greerde telefoon, kunt u de toetsenset op
het stuurwiel alleen gebruiken voor de tele-
foonfuncties wanneer u de telefoon hebt
geactiveerd. In de actieve stand staan er al-
tijd telefoongegevens op het display.
10 Infotainment
213
Radiofuncties HU-450
10
Zenders instellen
Stel de gewenste frequentie in.
Druk kort op de knop PRESET/CD.
Kies een nummer waaronder u de zender
wilt opslaan door de knop naar links of
naar rechts te draaien.
Druk nogmaals op de knop om de gewenste
frequentie en zender op te slaan.
Voorkeurzenders
Om een van de voorgepro-
grammeerde radiozenders
te selecteren moet u aan de
knop
PRESET/CD draaien,
totdat het nummer van de
zender op het display staat.
De voorgeprogrammeerde
zender verschijnt op het display.
Automatisch zenders opslaan
Met behulp van de functie
AUTO kunt u tot 10 goed
doorkomende AM - of FM -
zenders opzoeken en in een
apart geheugen opslaan.
Deze functie is met name
handig in gebieden waar u
de radiozenders en hun frequenties niet kent.
1. Selecteer de radiostand met de toets
FM
of AM.
Start het zoeken door de knop AUTO lang
(meer dan 2 seconden) in te drukken.
Op het display staat
AUTO, terwijl een
aantal zenders met een krachtig signaal
(maximaal 10) in de gekozen radiostand
automatisch in het geheugen worden op-
geslagen. Als er geen radiozender kon
worden gevonden met een signaal dat
krachtig genoeg is, verschijnt de tekst
NO STATION.
Druk kort op de toets AUTO of op de
pijltoetsen van de toetsenset op het stuur-
wiel, als u een andere, automatisch inge-
stelde zender wilt selecteren.
Wanneer de radio in de stand voor automati-
sche opslag staat, staat de tekst AUTO op het
display. De tekst verdwijnt weer, wanneer u
teruggaat naar de normale radiostand.
Terugkeren naar normale radiostand
Druk op de toets FM, AM of EXIT of draai
aan de knop PRESET/CD.
Terugkeren naar Autom. opslaan
Druk kort op de toets AUTO.
10 Infotainment
214
Radiofuncties HU-650/850
10
Zenders opslaan
U kunt als volgt een zender opslaan onder een
van de voorkeurtoetsen 1–6:
Stel de gewenste radiozender in.
Druk op de voorkeurtoets waaronder u de
zender wilt opslaan en houd deze toets
ingedrukt.
Het geluid valt enige seconden weg.
De tekst
STATION STORED verschijnt op
het display.
U kunt tot 6 zenders per radiostand (AM1,
AM2, FM1, FM2 en FM3) opslaan, d.w.z.
30 zenders in totaal.
Automatisch zenders opslaan
Met behulp van de functie
AUTO kunt tot tien goed te
ontvangen AM- of FM-
zenders opzoeken en in een
apart geheugen opslaan. Als
er meer dan tien zenders ge-
vonden worden, worden al-
leen de tien best doorkomende zenders gese-
lecteerd. Deze functie is met name handig in
gebieden waar u de radiozenders en hun fre-
quenties niet kent.
Selecteer de radiostand met de toets AM
of FM.
Start het zoeken door de knop AUTO lang
(meer dan 2 seconden) in te drukken.
Op het display staat AUTO, terwijl een aantal
zenders met een krachtig signaal
(maximaal 10) in de gekozen radiostand auto-
matisch in het geheugen worden opgeslagen.
Als er geen radiozender kon worden gevon-
den met een signaal dat krachtig genoeg is,
verschijnt de tekst NO STATION.
Druk kort op de toets AUTO of op de
pijltoetsen van de toetsenset op het stuur-
wiel, als u een andere, automatisch inge-
stelde zender wilt selecteren.
Wanneer de radio in de stand voor automati-
sche opslag staat, staat de tekst AUTO op het
display. De tekst verdwijnt weer, wanneer u
teruggaat naar de normale radiostand.
Terugkeren naar normale radiostand
Druk op de toets FM, AM of EXIT.
Terugkeren naar Autom. opslaan
Druk kort op de toets AUTO.
10 Infotainment
215
Radiofuncties HU-450/650/850
10
Radio Data System, RDS
RDS is een systeem dat radiozenders binnen
een netwerk met elkaar verbindt. Het systeem
wordt onder meer gebruikt om op de beste
frequentie van een bepaalde zender afge-
stemd te blijven ongeacht de beluisterde zen-
der of geluidsbron (zoals een cd). Het systeem
wordt tevens gebruikt om verkeersinformatie
te ontvangen en radioprogramma’s van een
bepaald type te vinden. Radiotekst is ook een
onderdeel van RDS. Een radiozender kan in-
formatie verzenden over de radio-uitzending.
Sommige radiozenders maken geen gebruik
van RDS of slechts in beperkte mate.
PI zoeken (automatisch zenders
zoeken)
Bij het beluisteren van een RDS-zender wordt
diverse informatie in de radio (zoals verkeer-
sinformatie) opgeslagen.
Wanneer u op een ingestelde RDS-zender af-
stemt, werkt de radio de opgeslagen RDS-
informatie van deze zender bij. Als de radio
zich net binnen of buiten het bereik van de
zender bevindt, stemt de radio automatisch af
op de best doorkomende zender die het door
u beluisterde programma doorgeeft.
Als er geen andere zender binnen het bereik
ligt, valt de radio stil en verschijnt de tekst
PI SEEK op het display zolang er geen zender
is gevonden.
Verkeersinformatie, TP-zender
Bij activering van deze functie krijgt u verkeer-
sinformatie binnen van RDS-zenders. Als u
een andere geluidsbron beluistert dan de ra-
dio, wordt de weergave ervan onderbroken en
ontvangt u de verkeersinformatie op het volu-
me dat u tevoren hebt ingesteld. Na afloop
van het verkeersbulletin hervat het audiosys-
teem op het oude volume de weergave van de
geluidsbron die u beluisterd.
Verkeersinformatie instellen
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Selecteer
TP en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
TP ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
TP deactiveren
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Selecteer
TP en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
TP OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Wanneer de functie actief is, staat de tekst TP
op het display.
Druk op
EXIT om een lopend verkeersbulletin
voortijdig af te breken. De functie TP blijft ech-
ter actief, zodat de radio op het volgende ver-
keersbulletin wacht.
Verkeersinformatie van een specifieke
zender instellen
Selecteer de radiostand met de toets FM.
Activeer de radiozender waarvan u de
verkeersinformatie wilt ontvangen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVAN-
CED MENU
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO
SETTINGS
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
TP STATION en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
SET CURRENT en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
TP-zender deactiveren
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVAN-
CED MENU
en druk op SOURCE.
10 Infotainment
216
Radiofuncties HU-450/650/850
10
Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
TP STA-
TION
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
TP STA-
TION OFF
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Alarm
Er verschijnt Alarm! op het display, wanneer
er een alarmmelding wordt verzonden. Deze
functie wordt gebruikt om u attent te maken
op ernstige ongelukken of calamiteiten, zoals
ingestorte bruggen of ongelukken in kerncen-
trales.
TP zoeken
Met deze functie kunt u naar verkeersinforma-
tie blijven luisteren tijdens langere ritten door
verschillende gebieden en/of landen zonder
dat u daarvoor zelf van zender hoeft te wisse-
len.
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
TP SEARCH en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
TP SEARCH ON of TP SEARCH OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Nieuws
Bij activering van deze functie krijgt u nieuws-
bulletins binnen van RDS-zenders. Als u een
andere geluidsbron beluistert dan de radio,
wordt de weergave ervan onderbroken en ont-
vangt u de bulletins op het volume dat u daar-
voor hebt ingesteld. Na afloop van het nieuws-
bulletin hervat het audiosysteem op het oude
volume de weergave van de geluidsbron die u
beluisterde.
News (Nieuws) instellen
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
De tekst NEWS verschijnt op het display.
News (Nieuws) deactiveren
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer NEWS OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
De tekst NEWS verdwijnt van het display.
Druk op
EXIT om een lopend nieuwsbulletin
voortijdig af te breken. De functie News
(Nieuws) blijft echter actief, zodat de radio op
het volgende nieuwsbulletin wacht.
Uitzendingen onderbreken voor nieuws-
bulletins
Selecteer de radiostand met de toets FM.
Activeer de radiozender waarvan u de
verkeersinformatie wilt ontvangen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS STATION en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
SET CURRENT en druk op SOURC.
Druk op EXIT.
Functie News Station (Nieuwszender)
deactiveren
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
10 Infotainment
217
Radiofuncties HU-450/650/850
10
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS STATION en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS STN OFF en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Programmatype, PTY
Met de functie PTY kunt u kiezen uit verschil-
lende programmatypes.
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
PTY en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
PTY in het
menu en druk op SOURCE.
De radio begint te zoeken naar een zender
met het geselecteerde programmatype.
Als de radio een zender heeft gevonden die
ongeschikt is, kunt u verder zoeken met de lin-
ker- of rechterpijl.
Als er geen zender met het gekozen program-
matype kan worden gevonden, gaat de radio
terug naar de voorgaande frequentie.
Niet alle radiozenders zijn voorzien van een
PTY-code.
PTY stand-by
De functie PTY staat dan stand-by, totdat er
een programma van het gekozen type wordt
uitgezonden. Wanneer dat het geval is, gaat
de radio automatisch over op de zender die
het geselecteerde programmatype uitzendt.
Programmatype Displaytekst
OFF
PTY OFF
Actualiteiten Current
Religie
Spiritual
Country
Country
Documentaires Document
Financieel nieuws
Finance
Volksmuziek
Folk
Ontspanning Leisure
Kinderprogramma’s Children´s progs
Gouwe ouwe
“Oldies
Informatie
Info
Jazz Jazz
Klassiek
Classical
Kunst en cultuur
Culture
Licht klassiek L Class
Easy listening
Easy list
Nationale muziek
Nation M
Nieuws News
Pop
Pop
Reizen
Travel
Rock Rock
Maatschappelijke
programma’s
Social
Sport
Sport
Hoorspel Drama
Inbelprogramma’s
Phone
Amusement
Enterta
Educatie Educ
Wetenschap
Science
Weer
Weather & Metro
Overige muziek Other M
Programmatype Displaytekst
10 Infotainment
218
Radiofuncties HU-450/650/850
10
Deactiveren
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
PTY en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
PTY OFF
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Het symbool PTY verdwijnt van het display en
de radio hervat de normale stand.
PTY-taal
Met de functie PTY kunt u de taal selecteren
die op het display van de radio moet worden
gebruikt (Engels, Duits, Frans of Zweeds).
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
PTY LANGUAGE en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer een taal en
druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Automatische afstemfunctie
De functie AF is normaal gesproken actief en
zorgt ervoor dat de radio afstemt op de zender
met het sterkste signaal voor de gekozen zen-
der.
AF activeren
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk
op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AF ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
AF deactiveren
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk
op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AF OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Regionale radioprogramma’s, REG
De functie REG die normaal gesproken uitge-
schakeld is, maakt het u mogelijk om op een
bepaalde regionale zender afgestemd te blij-
ven ondanks dat het signaal zwak is.
REG activeren
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk
op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
REG ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
REG deactiveren
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk
op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
REG OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
10 Infotainment
219
Radiofuncties HU-450/650/850
10
EON (Enhanced Other Networks),
Local/Distant
Met de functie EON geactiveerd, worden ra-
dioprogramma’s onderbroken voor verkeers-
en nieuwsbulletins van andere zenders.
Functie met twee standen
Local Alleen onderbreking, wanneer het sig-
naal sterk genoeg is.
Distant Ook onderbreking bij zwakkere sig-
nalen.
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk
op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
EON (knip-
perende tekst) en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
Local of
Distant en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
RDS-instellingen resetten
Met de functie Reset alles kunt u alle fabriek-
instellingen voor RDS herstellen.
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RESET TO DEFAULT en druk
op SOURCE.
Druk op EXIT.
ASC (Active Sound Control)
De actieve geluidsregeling (ASC) stemt het vo-
lume van de radio automatisch af op de rij-
snelheid.
ASC activeren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS MENU en druk
op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ASC LEVEL
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
LOW, ME-
DIUM
, HIGH of Off en druk op SOURCE.
Radiotekst
Sommige RDS-zenders geven informatie door
over de inhoud van de programma’s, de uit-
voerende artiesten e.d.
Druk enkele seconden lang op de toets
FM
om eventueel meegestuurde radiotekst op het
display te bekijken.
Nadat de tekst tweemaal achtereen op het
display verschenen is, geeft de radio de zen-
der/frequentie weer aan waarop u hebt afge-
stemd.
Met een korte druk op de toets
EXIT beëindigt
u de weergave van de radiotekst.
10 Infotainment
220
Cassettedeck HU-450
10
Cassetteopening
Steek de cassette met de open kant naar
rechts in de opening. Op het display verschijnt
TAPE Side A.
Wanneer een kant van de cassette is afge-
speeld, schakelt het deck automatisch over
naar de andere kant (auto-reverse).
Als er al een cassette in het deck zit, kunt u de
cassette laten afspelen door aan de knop
SOURCE te draaien of op de sneltoets TAPE
te drukken.
Van bandrichting wisselen
Druk op de toets REV, als u de andere kant
van de cassette wilt beluisteren. Op het dis-
play staat aangegeven welke kant van de cas-
sette wordt afgespeeld.
Cassette uitwerpen
Als u op de uitwerptoets
drukt, stopt de cassette
waarna deze wordt uitge-
worpen. Draai aan de knop
SOURCE om een andere
geluidsbron te kiezen. Ook
als het systeem is uitge-
schakeld, kunt u een cassette plaatsen of uit-
werpen.
Ruisonderdrukking Dolby B
De ruisonderdrukkingsfunctie is normaal ge-
activeerd. Ga als volgt te werk, als u de functie
wilt uitschakelen. Houd de toets
REV inge-
drukt, totdat het Dolby-symbool van het
display verdwijnt. Druk nogmaals op dezelfde
toets om de Dolby-functie weer te activeren.
Dolby ruisonderdrukking wordt geproduceerd
onder licentie van Dolby Laboratories Licen-
sing Corporation. Dolby en de dubbele D
zijn geregistreerde handelsmerken van Dolby
Laboratories Licensing Corporations.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u ge-
bruiken om van iedere track
de eerste tien seconden te
beluisteren.
Druk op de toets
SCAN of
EXIT, wanneer u de track
hebt gevonden dat u wilt beluisteren.
Vooruit-/achteruitspoelen
U kunt de cassette vooruit-
spoelen met de toets en
achteruitspoelen met .
Tijdens het versneld spoelen
geeft het display FF (voor-
uit) of REW (achteruit)
weer. De spoelfunctie wordt
beëindigd, als u de toets nogmaals indrukt.
Volgende track, vorige track kiezen
Als u de toets indrukt, zal de cassette au-
tomatisch vooruitgespoeld worden naar het
begin van de volgende track.
Als u de toets indrukt, zal de cassette au-
tomatisch achteruitgespoeld worden naar het
begin van de vorige track. Deze functie werkt
alleen goed, wanneer er tussen de tracks een
stilte van ongeveer vijf seconden is ingelast.
Als het stuurwiel is voorzien van een toetsen-
set, kunt u gebruik maken van de pijltoetsen
ervan.
10 Infotainment
221
Cd-speler HU-650
10
Cd-speler
Steek een cd in de opening. Als u al een cd
hebt aangebracht, moet u voor weergave van
de cd kiezen door aan de knop
SOURCE te
draaien of op de sneltoets
CD te drukken.
Cd uitwerpen
Als u op de bovenstaande
toets drukt, stopt de cd-
speler waarna de cd wordt
uitgeworpen.
Vooruit-/achteruitspoelen en van track
wisselen
Houd de pijl-links/pijl-rechts
ingedrukt om een of meer
tracks op de cd vooruit te
spoelen. De spoelfunctie
valt niet te bedienen via de
toetsenset op het stuurwiel.
Druk kort op de pijl-links/pijl-rechts om naar
de vorige of volgende track te gaan. U kunt
daarvoor ook gebruik maken van de toetsen-
set op het stuurwiel. Het tracknummer staat
aangegeven op het display.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u gebruiken om van ie-
dere track de eerste tien seconden te beluiste-
ren.
Druk op de toets
SCAN of EXIT, wanneer u
de track hebt gevonden die u wilt beluisteren.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Druk op RND (random)
om de willekeurige afspeel-
volgorde te activeren. De
cd-speler speelt de tracks
van de cd dan in een wille-
keurige volgorde af. Zolang
deze functie actief is staat er
RND op het display.
Cd’s
Bij gebruik van zelfgebrande cd’s is het moge-
lijk dat het geluid te wensen overlaat of zelfs
helemaal uitblijft. Muziek-cd’s die voldoen aan
de norm ISO 60908 bieden de beste geluids-
kwaliteit.
N.B.
Om veiligheidsredenen hebt u twaalf secon-
den de tijd om de uitgeworpen cd uit te ne-
men. Als de cd na afloop van deze periode
nog in de cd-speler zit, wordt de cd weer in-
genomen en verder afgespeeld.
BELANGRIJK
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm. Gebruik geen cd’s met
een opgeplakt etiket. Door warmteontwik-
keling in de cd-speler kan het etiket losra-
ken en schade aan de cd-speler
veroorzaken.
10 Infotainment
222
Interne cd-wisselaar HU-850
10
Interne cd-wisselaar
Een interne cd-wisselaar met een magazijn
voor 6 cd’s maakt deel uit van HU-850. Druk
op de sneltoets
CD of draai aan de knop
SOURCE om de cd-wisselaar te activeren. De
cd-wisselaar speelt de laatst gekozen track op
de laatst gekozen cd af.
U kunt 6 cd’s in de cd-wisselaar aanbrengen.
Om een nieuwe cd te kunnen aanbrengen
moet u een lege positie selecteren. Selecteer
een lege positie met de cijfertoetsen 1–6. Het
nummer van de lege positie verschijnt op het
display. Zorg dat de tekst LOAD DISC ver-
schijnt, voordat u een nieuwe cd aanbrengt.
Cd uitwerpen
Als u op de bovenstaande
toets drukt, stopt de cd-
speler waarna de cd wordt
uitgeworpen.
Nummer cd selecteren
Selecteer de af te spelen cd met de cijfertoet-
sen 1–6. Het nummer van de geselecteerde cd
en de af te spelen track op die cd verschijnen
op het display.
Vooruit-/achteruitspoelen en van track
wisselen
Houd de pijl-links/pijl-rechts
ingedrukt om een of meer
tracks op de cd vooruit te
spoelen. De spoelfunctie
valt niet te bedienen via de
toetsenset op het stuurwiel.
Druk kort op de pijl-links/pijl-rechts om naar
de vorige of volgende track te gaan. U kunt
daarvoor ook gebruik maken van de toetsen-
set op het stuurwiel. Het tracknummer staat
aangegeven op het display.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u gebruiken om van ie-
dere track de eerste tien seconden te beluis-
teren.
Druk op de toets
SCAN of EXIT, wanneer u
de track hebt gevonden dat u wilt beluisteren.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Druk op RND (random) om
de willekeurige afspeelvolg-
orde te activeren. De cd-
wisselaar speelt dan een wil-
lekeurige track van een wil-
lekeurige cd. De cd-wisse-
laar kiest daarna een nieuwe
willekeurige track van een willekeurige cd. Zo-
lang de functie actief is, staat er RND op het
display.
Cd’s
Bij gebruik van zelfgebrande cd’s is het moge-
lijk dat het geluid te wensen overlaat of zelfs
helemaal uitblijft. Muziek-cd’s die voldoen aan
de norm ISO 60908 bieden de beste geluids-
kwaliteit.
N.B.
Om veiligheidsredenen hebt u twaalf secon-
den de tijd om de uitgeworpen cd uit te ne-
men. Als de cd na afloop van deze periode
nog in de cd-speler zit, wordt de cd weer in-
genomen en verder afgespeeld.
BELANGRIJK
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm. Gebruik geen cd’s met
een opgeplakt etiket. Door warmteontwik-
keling in de cd-speler kan het etiket losra-
ken en schade aan de cd-speler
veroorzaken.
10 Infotainment
223
Externe cd-wisselaar HU-450/650/850 (optie)
10
Cd-wisselaar
De externe cd-wisselaar zit achter het paneel
linksachter in de kofferbak.
Draai aan de knop
SOURCE om de cd-
wisselaar in te schakelen. De cd-wisselaar
speelt de laatst gekozen track op de laatst ge-
kozen cd af. Als het magazijn* van de cd-wis-
selaar leeg is, verschijnt er LOAD
CARTRIDGE op het display.
Cd’s in de cd-wisselaar aanbrengen
Duw het klepje van de cd-wisselaar opzij.
Druk op de uitwerptoets voor het maga-
zijn.
Trek het cd-magazijn naar buiten en breng
de cd’s aan.
2. Duw het magazijn in de cd-wisselaar
terug.
Sleuf kiezen
Selecteer de af te spelen cd door aan de knop
PRESET/CD (HU-450) te draaien of druk op
de cijfertoetsen 1–6 (HU-650/850). Het num-
mer van de geselecteerde cd en de af te spe-
len track op die cd verschijnen op het display.
Vooruit-/achteruitspoelen en van track
wisselen
Houd de pijl-links/pijl-rechts
ingedrukt om een of meer
tracks op de cd vooruit te
spoelen. De spoelfunctie
valt niet te bedienen via de
toetsenset op het stuurwiel.
Druk kort op de pijl-links/pijl-rechts om naar
de vorige of volgende track te gaan. U kunt
daarvoor ook gebruik maken van de toetsen-
set op het stuurwiel. Het tracknummer staat
aangegeven op het display.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u gebruiken om van ie-
dere track de eerste tien seconden te beluis-
teren.
Druk op de toets
SCAN of EXIT, wanneer u
de track hebt gevonden die u wilt beluisteren.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Druk op RND (geldt voor
HU-650 en 850) om de wille-
keurige afspeelvolgorde te
activeren. Bij het audiosys-
teem HU-450 moet u op de
toets REV drukken.
De cd-speler speelt dan een willekeurige track
van een willekeurige cd. De cd-wisselaar kiest
daarna een nieuwe willekeurige track op een
willekeurige cd. Zolang de functie actief is,
staat er RND op het display.
Cd’s
Bij gebruik van zelfgebrande cd’s is het moge-
lijk dat het geluid te wensen overlaat of zelfs
helemaal uitblijft. Muziek-cd’s die voldoen aan
de norm ISO 60908 bieden de beste geluids-
kwaliteit.
BELANGRIJK
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm. Gebruik geen cd’s met
een opgeplakt etiket. Door warmteontwik-
keling in de cd-speler kan het etiket losra-
ken en schade aan de cd-speler
veroorzaken.
10 Infotainment
224
Dolby Surround Pro Logic II HU-850
10
Algemene informatie
Dolby Surround Pro Logic II is gebaseerd op
het voorgaande systeem en levert een duide-
lijke verbetering van de geluidsweergave op.
De verbetering is met name duidelijk te mer-
ken voor de achterpassagiers.
In combinatie met een middenluidspreker
midden op het dashboard zorgt Dolby Sur-
round Pro Logic II voor een zeer realistische
geluidsweergave.
De normale stereokanalen links en rechts wor-
den dan opgedeeld in links, midden en rechts.
Bovendien produceren de luidsprekers ach-
terin het zogeheten Ambient Surround
Sound”. Dolby Surround Pro Logic II werkt al-
leen, wanneer u een cd beluistert.
Als u naar een AM- of FM-zender luistert,
wordt u geadviseerd driekanaals stereoweer-
gave (3-CH) te kiezen.
Dolby Surround Pro Logic II is een geregis-
treerd handelsmerk van Dolby Laboratories Li-
censing Corporation. Dolby Surround Pro Lo-
gic II wordt geproduceerd onder licentie van
Dolby Laboratories Licensing Corporation.
Dolby Surround Pro Logic II Mode
Druk op PL II om
Dolby Surround Pro Logic II
Mode in te schakelen. Op
het display verschijnt
PL II”. Druk op OFF om te-
rug te keren naar tweeka-
naals stereoweergave.
3-kanaal stereo
Druk op de toets 3-CH om
de driekanaals stereoweer-
gave te activeren.
Op het
display verschijnt de tekst
3 ch”. Druk op
OFF om te-
rug te keren naar de tweeka-
naals stereoweergave.
Volume middenluidspreker (Centre
Level)
Gebruik deze functie om het volume van de
middenluidspreker in te stellen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
CENTRE LEVEL en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer het volume
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Volume Ambient Surround Sound
(Surround Level)
Gebruik deze functie om het uitgangsvermo-
gen van de achterste luidsprekerkanalen in te
stellen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
SURROUND LEVEL en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer het volume
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Niveau equalizer (Mid EQ Level)
Gebruik deze functie om de geluidsweergave
via de luidsprekers fijn af te regelen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
MID EQ LEVEL en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer het volume
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
10 Infotainment
225
Technische gegevens
10
HU-450 HU-650 HU-850
Vermogen 4 x 25 W 4 x 25 W 1 x 25 W (centrale luidspreker)
Impedantie 4 Ohm
Voedingsspanning 12 V, negatieve massa
Externe versterker 4 x 50 W of 4 x 75 W (optie)
4 x 50 W of 4 x 75 W
1
Radio
Frequentiebereik
U (FM) 87,5 108 MHz
M (AM) 522 1611 kHz
L (AM) 153 279 kHz
1
HU-850 moet worden aangesloten op een externe versterker.
10 Infotainment
226
Telefoonfuncties (optie)
10
Onderdelen van het telefoonsysteem
10 Infotainment
227
Telefoonfuncties (optie)
10
Algemene voorschriften
Verkeersveiligheid staat voorop. Als u als
bestuurder gebruik wilt maken van de
handset in de armleuning, moet u de auto
eerst op een veilige plaats parkeren.
Schakel de telefoon uit tijdens het tanken.
Schakel de telefoon uit in gebieden waar er
met explosieven wordt gewerkt.
Laat reparatie van de telefoon aan erkend
servicepersoneel over.
Noodoproepen
Het is altijd mogelijk het alarmnummer te bel-
len, zelfs als de contactsleutel of de simkaart
is uitgenomen.
Druk op de aan-uit -knop.
Kies het alarmnummer van het land waarin
u zich bevindt (112 binnen de EU).
Druk op de groene toets .
Onderdelen van het telefoonsysteem
1. Toetsenset op middenconsole
Met de toetsenset op de middenconsole kunt
u alle functies van de telefoon regelen.
2. Toetsenset op stuurwiel
Met de toetsenset op het stuurwiel kunt u de
meeste functies van de telefoon regelen.
Wanneer het telefoonsysteem in de actieve
stand staat, kunt u de toetsenset op het stuur-
wiel alleen gebruiken voor de telefoonfuncties.
In de actieve stand staan er altijd telefoonge-
gevens op het display. Als u deze toetsen wilt
gebruiken om radio-instellingen te verrichten,
moet u eerst de actieve stand van de telefoon
verlaten (zie pagina 228).
3. Display
Op het display verschijnen menu’s, meldin-
gen, telefoonnummers e.d.
4. Handset
De handset kunt u gebruiken voor privége-
sprekken waarin u niet gestoord wil worden.
5. Simkaart
U brengt de simkaart aan onder de toetsenset
op de middenconsole.
Schakel de telefoon uit als u geen simkaart
hebt aangebracht, omdat u anders geen mel-
dingen voor de overige functies kunt aflezen
van het display.
6. Microfoon
De microfoon is ingebouwd in de achteruitkijk-
spiegel.
7. Luidsprekers
De luidspreker is ingebouwd in de hoofdsteun
van de bestuurdersstoel.
8. Antenne
De antenne is tegen de voorruit aangebracht,
achter de achteruitkijkspiegel.
10 Infotainment
228
Telefoonfuncties (optie)
10
Simkaart
Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in
combinatie met een geldige simkaart (Sub-
scriber Identity Module). U hebt deze kaart
van uw provider ontvangen.
Breng altijd de simkaart aan, wanneer u ge-
bruik wilt maken van de telefoon. De naam van
uw provider verschijnt dan op het display.
Schakel de telefoon uit, als u geen simkaart
hebt aangebracht. U kunt anders geen mel-
dingen voor de overige functies aflezen van
het display en de toetsenset op het stuurwiel
niet gebruiken om de radio te bedienen.
Telefoon in- en uitschakelen
Telefoon inschakelen
Draai de contactsleutel naar stand I.
Druk op de aangegeven knop op de bo-
venstaande afbeelding.
Telefoon uitschakelen
Druk de knop waarmee u de telefoon
inschakelde ca. drie seconden lang in.
Als u het contact uitzet, terwijl de telefoon ac-
tief is, zal de telefoon ook actief zijn wanneer u
het contact een volgende keer opnieuw aan-
zet.
Wanneer de telefoon uitgeschakeld is, kunt u
geen gesprekken aannemen.
Actieve stand
Om gebruik te kunnen maken van de functies
die de telefoon u biedt, moet de telefoon in de
actieve stand staan (dit geldt niet voor binnen-
komende gesprekken). Zet de telefoon in de
actieve stand door te drukken op op het
bedieningspaneel of op de toetsenset op het
stuurwiel.
In de actieve stand staan er altijd telefoonge-
gevens op het display.
Druk op om de actieve stand te verlaten.
10 Infotainment
229
Bel-opties
10
Display
Op het display verschijnen de actuele functies
zoals menu’s, meldingen, telefoonnummers of
instellingen.
Bellen en gesprekken aannemen
Bellen
Kies het nummer en druk op op de toet-
senset op het stuurwiel of op de middencon-
sole (of til de handset op).
Inkomend gesprek aannemen
Druk op of til de handset op. U kunt ook
gebruik maken van de automatische aan-
neemfunctie Auto antw. (zie menu-optie 4.3).
Het geluid van het audiosysteem kan automa-
tisch worden uitgeschakeld tijdens een tele-
foongesprek. Zie ook menu-optie 5.6.5 op
pagina 238 voor het volume van het audiosys-
teem.
Gesprekken beëindigen
Om een gesprek te beëindigen drukt u op
op de toetsenset van het stuurwiel of op de
middenconsole of u legt de handset op. Het
audiosysteem gaat weer in de voorgaande
stand staan.
Laatst gekozen nummers
Het telefoonsysteem slaat automatisch de tien
laatst gekozen telefoonnummers/namen op.
Druk op van de toetsenset op het
stuurwiel of op de middenconsole.
Blader met de pijltoetsen vooruit of
achteruit door de laatst gekozen num-
mers.
Druk op (of neem de handset op) om
te bellen.
Handset
Als u privégesprekken wilt kunnen voeren,
moet u gebruik maken van de handset.
Neem de handset op.
Voer het gewenste nummer in met de
toetsenset op de middenconsole.
Druk op om te bellen.
U regelt het volume met de draaiknop op de
zijkant van de handset. U kunt het gesprek
beëindigen door de handset terug op de hou-
der te leggen.
Overgaan op handsfree zonder het
gesprek te bindigen
Druk op en kies voor Handsfree.
Druk op en leg de handset op (zie
pagina 229).
10 Infotainment
230
Bel-opties
10
Verkort kiezen
Telefoonnummers onder een voorkeur-
toets opslaan
De nummers die zijn opgeslagen in het tele-
foonboek van het systeem kunt u koppelen
aan een bepaalde voorkeurtoets (1–9). U doet
dat als volgt:
Blader met naar Geheugen bewerken
(Menu 3) en druk op .
Blader verder naar
Verk. kiezen
(Menu 3.4) en druk op .
Druk op de voorkeurtoets waaronder u het
nummer wilt opslaan. Druk ter bevestiging
op .
Zoek de naam of het telefoonnummer van
uw keuze uit het geheugen op en druk op
om de naam of het telefoonnummer te
selecteren.
Verkort kiezen
Druk een voorkeurtoets ca. twee seconden
lang in om het telefoonnummer te kiezen dat
met de toets opgeslagen is.
Functies tijdens het bellen
Tijdens een lopend gesprek kunt u de onder-
staande functies activeren:
Blader met de pijltoetsen en druk op YES
om een keuze te maken.
Wanneer u tijdens een lopend gesprek een
tweede
gesprek geparkeerd hebt, kunt u de
onderstaande functies activeren:
Blader met de pijltoetsen en druk op YES
om een keuze te maken.
Wanneer u gekozen hebt voor Samenvoegen
en
twee lopende gesprekken voert, kunt u
de onderstaande functies activeren:
N.B.
Na inschakeling van de telefoon moet u en-
kele seconden wachten, voordat u gebruik
kunt maken van de functie verkort kiezen.
Om verkort te kunnen kiezen moet menu-
optie 4.5 geactiveerd zijn (zie pagina 217).
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Rugge-
spraakstand
Wachten/Wachten uit Om het lopende
gesprek wel of niet
te parkeren
Handset/Handsfree Om de handset of
de handsfree te
gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te
bekijken
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Rugge-
spraakstand
Handset/Handsfree Om de handset of
de handsfree te
gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te
bekijken
Samenvoegen Om twee gespreken
tegelijk te voeren
(conferentie)
Wisselen Om te wissen
tussen de twee
gesprekken
10 Infotainment
231
Bel-opties
10
Blader met de pijltoetsen en druk op YES
om een keuze te maken.
Tijdens het bellen een tweede gesprek
aannemen
Als u tijdens het bellen een geluidssignaal on-
middellijk gevolgd door twee korte geluidssig-
nalen hoort, komt er een tweede gesprek bin-
nen. De twee korte geluidssignalen worden
herhaald, totdat u het gesprek beantwoordt of
de beller oplegt. U kunt het tweede gesprek
dan wel of niet aannemen.
Als u het gesprek niet wilt aannemen, moet u
op drukken of niets doen. Als het gesprek
echter wel wilt aannemen, moet u op
drukken. U parkeert het lopende gesprek dan
tijdelijk. Als u op drukt, worden beide ge-
sprekken beëindigd.
Sms
Eén geluidssignaal geeft aan dat er een sms is
binnengekomen.
Volume
Verhoog het volume door op de (+) van de
toetsenset op het stuurwiel te drukken. Ver-
laag het volume door op de (
) van de toetsen-
set op het stuurwiel te drukken.
Wanneer de telefoon in de actieve stand staat,
kunt u met de toetsenset op het stuurwiel al-
leen de telefoonfuncties regelen.
Als u deze toetsen wilt gebruiken om radio-in-
stellingen te verrichten, moet u de telefoon
eerst deactiveren (zie pagina 228).
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Rugge-
spraakstand
Handset/Handsfree Om de handset of
de handsfree te
gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te
bekijken
10 Infotainment
232
Geheugenfuncties
10
Geheugenfuncties
Telefoonnummers en namen kunt u in het ge-
heugen van de telefoon zelf opslaan of in het
geheugen op de simkaart.
Wanneer u een gesprek aanneemt afkomstig
van een van de nummers die in het telefoon-
boek liggen opgeslagen, wordt de bijbehoren-
de naam op het display weergegeven.
U kunt maximaal 255 namen in het geheugen
van de telefoon opslaan.
Telefoonnummers met namen opslaan
Druk op en blader naar Geheugen
bewerken
(Menu 3). Druk vervolgens
op .
Blader verder naar
Toevoegen (Menu 3.1)
en druk op .
Voer het gewenste nummer in en druk
op .
Voer de bijbehorende naam in en druk
op .
Geef aan in welk geheugen u het nummer
en de naam wilt opslaan met en druk
vervolgens op .
Namen (of berichten) invoeren
Druk op de toets met het teken van uw keuze:
druk eenmaal op de toets om het eerste teken
van de toets in te voeren, tweemaal om het
tweede teken in te voeren enz. Druk op de 1
om een spatie in te voegen.
spatie 1 - ? ! , . : ' ( )
a b c 2 ä å à á â æ ç
d e f 3 è é ë ê
g h i 4 ì í î ï
j k l 5
m n o 6 ñ ö ò ó Ø
p q r s 7 ß
t u v 8 ü ù ú û
w x y z 9
om tweemaal achtereen hetzelfde
teken van een toets in te voeren
moet u na de eerste maal op *
drukken of enkele seconden
wachten.
+ 0 @ * # & $ £ / %
om te wisselen tussen hoofdletters
en kleine letters
het laatst ingevoerde teken wissen.
Wanneer u de toets lang ingedrukt
houdt, kunt u het nummer of de
tekst in zijn geheel wissen.
10 Infotainment
233
Geheugenfuncties
10
Nummers uit het geheugen bellen
Druk op op de middenconsole of
gebruik de toetsenset op het stuurwiel.
Kies uit de volgende mogelijkheden:
Druk op op de middenconsole of
gebruik de toetsenset op het stuurwiel om
met de pijltoetsen naar de gewenste naam
te bladeren.
Druk op de toets die overeenkomt met de
eerste letter van de bijbehorende naam (of
voer de complete naam in) en druk op .
Druk op om het geselecteerde num-
mer te bellen.
10 Infotainment
234
Menu’s
10
Menusysteem
Aan de hand van de menu’s kunt u bestaande
instellingen controleren of wijzigen en nieuwe
functies programmeren. De verschillende
menu-opties worden op het display weerge-
geven.
Druk op om het menusysteem te active-
ren.
In het menusysteem geldt het volgende:
Wanneer u lang ingedrukt houdt, ver-
laat u het menusysteem.
Wanneer u kort op drukt, annuleert,
hervat of verwerpt u een optie.
Wanneer u op drukt, bevestigt of se-
lecteert u een optie of gaat u van een
submenu naar het volgende submenu.
Met de toets gaat u naar het volgende
submenu.
Met de toets gaat u naar het vorige
submenu.
Sneltoetsen
De menu-opties zijn genummerd zodat u ze
rechtstreeks kunt selecteren met de nummer-
toetsen en met . De cijferaanduidingen
staan samen met de naam van de menu-optie
op het display.
Verkeersveiligheid
Om veiligheidsredenen is het menusysteem
niet toegankelijk bij snelheden hoger dan
8 km/h. U kunt de begonnen activiteit in het
menusysteem echter nog wel beëindigen.
In het menu 5.7 kunt u deze snelheidsbegren-
zing opheffen.
Hoofdmenu’s/Submenu’s
1. Oproepregister
1.1. Gem. oproep
1.2. Ontv. oproep
1.3. Gebeld.
1.4. Wis lijst
1.4.1. Alle
1.4.2. Gemist
1.4.3. Ontvangen
1.4.4. Gebeld
1.5. Duur oproep
1.5.1. Lste oproep
1.5.2. Tel oproepen
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Reset timer
2. Meldingen
2.1. Lezen
2.2. Invoeren
2.3. Voice mail
2.4. Instellingen
2.4.1. SMSC-nummer
2.4.2. Geldigheid
2.4.3. Soort
10 Infotainment
235
Menu’s
10
3. Geheugen bewerken
3.1. Toevoegen
3.2. Zoeken
3.2.1. Bewerken
3.2.2. Wissen
3.2.3. Kopiëren
3.2.4. Verplaatsen
3.3. Alles kopiëren
3.3.1. SIM naar tel
3.3.2. Tel naar SIM
3.4. Verk. kiezen
3.5. SIM-geheugen wissen
3.6. Telefoongeheugen wissen
3.7. Status
4. Bel-opties
4.1. Nummer mee
4.2. Oproep wacht
4.3. Auto antw.
4.4. Auto herk.
4.5. Verk. kiezen
4.6. Doorschakelen
4.6.1. Alle oproepen
4.6.2. Bij bezet
4.6.3. Onbeantwoord
4.6.4. Onbereikbaar
4.6.5. Fax-oproepen
4.6.6. Data-oproepen
4.6.7. Alles annul.
5. Instellingen
5.1. Fabriek
5.2. Netwerk
5.3. Taal
5.3.1. English UK
5.3.2. English US
5.3.3. Svenska
5.3.4. Dansk
5.3.5. Suomi
5.3.6. Deutsch
5.3.7. Nederlands
5.3.8. Français FR
5.3.9. Français CAN
5.3.10. Italiano
5.3.11. Español
5.3.12. Português P
5.3.13. Português BR
5.4. SIM-beveiligd
5.4.1. Aan
5.4.2. Uit
5.4.3. Auto
5.5. Wijzig codes
5.5.1. PIN-code
5.5.2. Telefooncode
5.6. Geluiden
5.6.1. Belvolume
5.6.2. Belsignaal
5.6.3. Toetsklik
5.6.4. Aanp. Snelh.
5.6.5. RadioAutMute
5.6.6. Nieuw SMS-bericht
5.7. Rijd veilig
10 Infotainment
236
Menu’s
10
Menu-opties, beschrijving
1. Oproepregister
1.1. Gemiste oproepen
In dit menu verschijnt een lijst met de tien
laatst gemiste oproepen. U kunt de nummers
bellen, wissen of toevoegen aan het geheugen
van de telefoon of op de simkaart om ze later
te bewerken.
1.2. Ontvangen oproepen
In dit menu verschijnt een lijst met de tien
laatst ontvangen oproepen. U kunt de num-
mers bellen, wissen of toevoegen aan het ge-
heugen van de telefoon of op de simkaart om
ze later te bewerken.
1.3. Gebeld
In dit menu verschijnt een lijst met de tien
laatst gekozen nummers. U kunt de nummers
bellen, wissen of toevoegen aan het geheugen
van de telefoon of op de simkaart om ze later
te bewerken.
1.4. Wis lijst
Met behulp van deze functie kunt u de lijsten
onder de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3 wissen zoals
hieronder beschreven.
1.4.1. Alle
1.4.2. Gemist
1.4.3. Ontvangen
1.4.4. Gebeld
1.5. Duur oproep
In dit menu hebt u de mogelijkheid om de duur
van al uw oproepen of alleen de laatste te
zien. U kunt ook het aantal oproepen bekijken
en de timer resetten.
1.5.1. Lste oproep
1.5.2. Tel oproepen
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Reset timer
Om de timer te kunnen resetten moet u over
de telefooncode beschikken (zie Menu 5.5).
2. Meldingen
2.1. Lezen
In dit menu kunt u de ingekomen boodschap-
pen lezen. U kunt de gelezen boodschappen
(of gedeelten ervan) vervolgens wissen, door-
sturen, wijzigen of opslaan.
2.2. Invoeren
Met de toetsenset kunt u boodschappen in-
voeren. U kunt de boodschappen vervolgens
opslaan of versturen.
2.3. Voice mail
In dit menu kunt u de binnengekomen gespro-
ken boodschappen beluisteren.
2.4. Instellingen
In dit menu kunt u het nummer van de mailbox
(SMSC-nummer) aangeven waarnaar u uw
boodschappen wilt doorschakelen. U kunt te-
vens aangeven hoe uw boodschap de ge-
adresseerde moet bereiken en hoelang de
boodschap in de mailbox moet blijven liggen.
2.4.1. SMSC-nummer
2.4.2. Geldigheid
2.4.3. Soort
Neem contact op met uw provider voor infor-
matie over deze instellingen en het SMSC-
nummer.
3. Geheugen bewerken
3.1. Toevoegen
In dit menu hebt u de mogelijkheid om namen
en telefoonnummers op te slaan in het geheu-
gen van de telefoon of op de simkaart. Zie het
hoofdstuk over de geheugenfuncties voor
meer informatie.
3.2. Zoeken
In dit menu kunt u wijzigingen aanbrengen in
het geheugen.
3.2.1. Bewerken: Gegevens in de
verschillende geheugens
wijzigen.
3.2.2. Wissen: Een opgeslagen
naam wissen.
3.2.3. Kopiëren: Een opgeslagen
naam kopiëren.
10 Infotainment
237
Menu’s
10
3.2.4. Verplaatsen: Gegevens
overhevelen tussen het
geheugen van de telefoon
en dat van de simkaart.
3.3. Alles kopiëren:
Telefoonnummers en namen op de simkaart
kopiëren naar het geheugen van de telefoon.
3.3.1. Van het geheugen op de
simkaart naar dat van de
telefoon
3.3.2. Van het geheugen van de
telefoon naar dat op de
simkaart
3.4. Verkort kiezen
Een nummer dat in het telefoonboek ligt opge-
slagen, kunt u aan een voorkeurtoets met een
bepaald nummer koppelen.
3.5. SIM-geheugen wissen
In dit menu kunt u het complete geheugen op
de simkaart wissen.
3.6. Telefoongeheugen wissen
In dit menu kunt u het complete geheugen van
de telefoon wissen.
3.7. Status
In dit menu kunt u zien hoeveel geheugenpo-
sities in beslag genomen worden door de na-
men en telefoonnummers in het geheugen op
de simkaart en in dat van de telefoon.
4. Bel-opties
4.1. Nummer mee
Aangeven of uw eigen nummer wel of niet op
het display van de ontvanger moet verschij-
nen. Neem contact op met uw provider voor
een permanent geheim nummer.
4.2. Oproep wacht
Aangeven of u wel of geen signaal wilt ontvan-
gen, wanneer er tijdens het bellen een tweede
gesprek wacht.
4.3. Auto antw.
Aangeven of u wilt kunnen antwoorden zonder
gebruik te maken van de toetsenset.
4.4. Automatisch herkiezen
Aangeven of u een eerder gekozen nummer
na een bezettoon automatisch wilt laten her-
kiezen.
4.5. Verkort kiezen
In dit menu stelt u in of het wel of niet mogelijk
is gebruik te maken van de voorkeurtoets. De
functie moet geactiveerd zijn om verkort te
kunnen kiezen.
4.6. Doorschakel.
In dit menu kunt u aangegeven welke soorten
oproepen moeten worden doorgeschakeld
naar het gespecificeerde telefoonnummer.
4.6.1. Alle oproepen (de instelling
geldt alleen tijdens het
lopende gesprek).
4.6.2. Bij bezet
4.6.3. Onbeantwoord
4.6.4. Onbereikbaar
4.6.5. Fax-oproepen
4.6.6. Data-oproepen
4.6.7. Alles annul.
5. Instellingen
5.1. Fabrieksinstellingen
Functie om de fabrieksinstellingen te herstel-
len.
5.2. Netwerk
Aangeven of u automatisch of handmatig net-
werken wilt selecteren.
5.2.1. Auto
5.2.2. Handmatig
5.3. Taal
In dit menu kunt u aangeven in welke taal u de
meldingen op het display wilt zien.
5.3.1. English UK
5.3.2. English US
5.3.3. Svenska
5.3.4. Dansk
5.3.5. Suomi
5.3.6. Deutsch
10 Infotainment
238
Menu’s
10
5.3.7. Nederlands
5.3.8. Français FR
5.3.9. Français CAN
5.3.10. Italiano
5.3.11. Español
5.3.12. Português P
5.3.13. Português BR
5.4. SIM-beveiligd
In dit menu kunt u aangeven of de invoer van
de pincode actief of inactief moet zijn of auto-
matisch moet verlopen.
5.4.1. Aan
5.4.2. Uit
5.4.3. Auto
5.5. Wijzig codes
In dit menu kunt u uw pincode of uw telefoon-
code wijzigen.
5.5.1. PIN-code
5.5.2. Telefooncode (gebruik
1234, voordat u overgaat
op uw eigen code). U
gebruikt de telefooncode
om de timer op nul te
kunnen stellen.
5.6. Geluiden
5.6.1. Belvolume: In dit menu
kunt u het volume van het
belsignaal bij een binnen-
komend gesprek instellen.
5.6.2. Belsignaal: U hebt de
keuze uit acht verschil-
lende beltonen.
5.6.3. Toetsklik: Aan of uit.
5.6.4. Aanp. Snelh.: Aangeven of
het volume wel of niet
afhankelijk moet zijn van
de rijsnelheid.
5.6.5. RadioAutMute: Hier kunt u
aangeven of u het geluid
van de radio wel of niet wilt
uitschakelen tijdens een
telefoongesprek.
5.6.6. Nieuw SMS-bericht:
Aangeven of u wel of geen
geluidssignaal wenst bij de
binnenkomst van een
nieuwe sms.
5.7. Rijd veilig
In dit menu kunt u aangeven of u de snel-
heidsbegrenzing die geldt voor het menusys-
teem wel of niet wilt uitschakelen, zodat u het
menusysteem ook tijdens het rijden kunt ge-
bruiken.
N.B.
Noteer de code en bewaar deze op een vei-
lige plaats.
10 Infotainment
239
Overige informatie
10
Radio/Telefoon
Met de onderste vier toetsen van de toetsen-
set op het stuurwiel kunt u zowel de radio als
de telefoon regelen.
Als u de toetsen wilt gebruiken om de tele-
foonfuncties te gebruiken, moet u de telefoon
eerst activeren (zie pagina 228).
Als u de toetsen wilt gebruiken om radio-in-
stellingen te verrichten, moet u de telefoon
eerst deactiveren.
Druk op .
Dubbele simkaart
Veel providers bieden een dubbele simkaart
aan: een voor de autotelefoon en een voor een
andere telefoon. Als u over een dubbele sim-
kaart beschikt, kunt u hetzelfde nummer voor
twee verschillende telefoons gebruiken. Neem
contact op met uw provider over de mogelijk-
heden en het gebruik van een dubbele sim-
kaart.
Vraag uw gsm-provider naar de mogelijkhe-
den en het gebruik van een dubbele simkaart.
Specificaties
IMEI-nummer
Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEI-
nummer van de telefoon aan uw provider
doorgeven. Dit nummer is een serienummer
bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon ge-
programmeerd is.
Toets *#06# op uw telefoon in om het
nummer op het display te zien.
Noteer dit nummer en bewaar het op een veili-
ge plaats.
Vermogen 2 W
Simkaart Klein
Geheugenposities
255
1
1
255 geheugenposities in het geheugen van de
telefoon. Het aantal geheugenposities op de
simkaart verschilt afhankelijk van het
abonnement.
Sms
(Short Message Service)
Ja
Data/Fax Nee
Dualband Ja (900/1800)
240
Typeaanduidingen ..................................................................................242
Maten en gewichten ...............................................................................243
Motorspecificaties ..................................................................................244
Motorolie ................................................................................................246
Vloeistoffen en smeermiddelen ..............................................................249
Brandstof ...............................................................................................250
Katalysator .............................................................................................253
Elektrisch systeem ................................................................................254
11
SPECIFICATIE S
11 Specificaties
242
Typeaanduidingen
11
Wanneer u contact opneemt met de Volvo-
dealer of vervangende onderdelen of acces-
soires wilt bestellen, kan het handig zijn als u
de typeaanduiding, het chassisnummer en het
motornummer bij de hand hebt.
1. Typeaanduiding, chassisnummer, maxi-
maal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor
lak en bekleding en typegoedkeu-
ringsnummer.
2. Sticker voor standverwarming.
3. Typeaanduiding van de motor, onder-
deel- en serienummer
4. Motoroliesticker (bepaalde motortypes)
met de kwaliteit en de viscositeit van de
te gebruiken olie.
5. Typeaanduiding en serienummer van de
versnellingsbak
a: Handgeschakelde versnellingsbak.
b: Automatische versnellingsbak AW.
6. VIN (type- en modeljaaraanduiding als-
mede chassisnummer)
11 Specificaties
243
Maten en gewichten
11
Afmetingen (cm)
Gewichten
Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de
bestuurder, dat van de brandstoftank die voor
90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/
vloeistoffen inbegrepen.
Het gewicht van de passagiers en de gemon-
teerde accessoires zoals een trekhaak (en de
kogeldruk daarvan bij gebruik van een aan-
hanger (zie tabel)), lastdragers, skibox e.d. zijn
van invloed op de laadcapaciteit en zijn niet
inbegrepen bij het rijklaar gewicht.
Toelaatbare belasting (zonder bestuurder) =
totaalgewicht rijklaar gewicht.
1. Max. totaalgewicht
2. Max. treingewicht (auto + aanhanger)
3. Max. voorasdruk
4. Max. achterasdruk
All een China
1. Max. totaalgewicht
2. Max. aanhangergewicht
Max. belasting: Zie typegoedkeuring.
Max. dakbelasting: 100 kg
Geremde aanhanger:
Ongeremde aanhanger:
Lengte 460 (R: 461)
Breedte 180
Hoogte 143
Wielbasis 272
Spoorbreedte vooras 156
Spoorbreedte achteras 156
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wij-
zigingen in de rijeigenschappen op.
Max. aanhangerge-
wicht (kg)
Max.
kogeldruk
(kg)
0–1200 50
1201–1600 75
Max. aanhangerge-
wicht (kg)
Max.
kogeldruk kg
750 50
11 Specificaties
244
Motorspecificaties
11
Typeaanduiding, onderdeel- en serienummer
van de motor vindt u op de motor (zie
pagina 242).
2.4
BI-FUEL
(CNG)
2.4 2.0T 2.5T 2.4T
Motoraanduiding B5244S2 B5244SG B5244S B5204T5 B5254T2
B52 44T4
1
Vermogen (kW bij omw/min) 103/4500 103/5800 125/6000 132/5500 154/5000 162/5500
(pk bij omw/min) 140/4500 140/5800 170/6000 180/5500 210/5000 220/5500
Motorkoppel (Nm bij omw/min) 220/3300 192/4500 225/4500 240/2600–5000 320/1500–4500 350/2100–4000
Aantal cilinders 5 5 5 5 5 5
Cilinderboring (mm) 83 83 83 81 83 81
Slaglengte (mm) 90 90 90 77 93,2 93,2
Cilinderinhoud (liter) 2,44 2,44 2,44 1,98 2,52 2,4
Compressieverhouding 10,3:1 10,3:1 10,3:1 9,5:1 9,0:1 8,5:1
1
Thailand, Maleis
11 Specificaties
245
Motorsp ecificaties
11
Typeaanduiding, onderdeel- en serienummer
van de motor vindt u op de motor (zie
pagina 242).
T5 R D 2.4D D5
Motoraanduiding B5244T5 B5254T4 D5244T7 D5244T5 D5244T4
Vermogen (kW bij omw/min) 191/5500 220/5500 92/4000 120/5500 136/4000
(pk bij omw/min) 260/5500 300/5500 126/4000 163/5500 185/4000
Motorkoppel (Nm bij omw/min) 350/2100–5000 400/1950–5250 300/1750–2250 340/1750–2750 400/2000–2750
Aantal cilinders 5 5 5 5 5
Cilinderboring (mm) 81 83 81 81 81
Slaglengte (mm) 93,2 93,2 93,2 93,2 93,2
Cilinderinhoud (liter) 2,40 2,52 2,40 2,40 2,40
Compressieverhouding 8,5:1 8,5:1 17,0:1 17,0:1 17,0:1
11 Specificaties
246
Motorolie
11
Ongunstige rijomstan digheden
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
met een caravan of aanhanger achter de
auto
in bergachtig gebied
op hoge snelheden
bij temperaturen lager dan –30 °C of hoger
dan +40 °C.
In dergelijke omstandigheden kunnen de olie-
temperatuur en het olieverbruik abnormaal
toenemen.
Controleer het oliepeil eveneens vaker bij kor-
te ritten (over afstanden kleiner dan 10 km) bij
lage temperaturen (onder +5 °C).
Kies een volsynthetische motorolie bij ongun-
stige rijomstandigheden. Ze bieden de motor
extra bescherming.
Volvo adviseert olieproducten van
.
Viscositeitsdiagram
BELANGRIJK
Om aan vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een spe-
ciaal aangepaste, synthetische motorolie.
De oliesoort werd met grote zorg geselec-
teerd lettend op de levensduur van de mo-
tor, de startgewilligheid, het
brandstofverbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan
te kunnen houden dient u een goedgekeur-
de motoroliesoort te gebruiken. Gebruik al-
leen een oliesoort van de voorgeschreven
kwaliteit (zie sticker in motorruimte) en dat
zowel bij het bijvullen als bij het verversen
van olie. Een negatieve invloed op de le-
vensduur van de motor, de startgewillig-
heid, het brandstofverbruik en de milieu-
impact is anders niet uitgesloten.
Volvo Car Corporation wijst alle garantie-
claims af bij gebruik van een motoroliesoort
die niet voldoet aan de voorgeschreven
kwaliteits- en viscositeitseisen.
11 Specificaties
247
Motorolie
11
Oliesticker
Wanneer de nevenstaande oliesticker in de
motorruimte zit (zie pagina 242 voor de posi-
tie), geldt het volgende:
Oliekwaliteit: ACEA A1/B1
Viscositeit: SAE 5W-30
Bij ritten onder ongunstige omstandigheden
ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken.
Motortype Bij te vullen hoeveelheid tussen MIN–MAX (liter)
Hoeveelheid
1
(liter)
Bi-
Fuel
B5244SG
1,2
5,8
R B5254T4 5,5
1
Inclusief hoeveelheid in filter.
11 Specificaties
248
Motorolie
11
Oliesticker
Wanneer de nevenstaande oliesticker in de
motorruimte zit (zie pagina 242 voor de posi-
tie), geldt het volgende:
Oliekwaliteit: ACEA A5/B5
Viscositeit: SAE 0W-30
Motortype Bij te vullen hoeveelheid tussen MIN–MAX (liter)
Hoeveelheid
1
(liter)
2.0T B5204T5
1,2 5,5
2.4
B5244S
B5244S2
2.4T
B5244T4
2
T5 B5244T5
2.5T B5254T2
D5 D5244T4
2,0 6,2
2.4D D5244T5
D D5244T7
1
Inclusief hoeveelheid in filter.
2
Thailand, Maleis
11 Specificaties
249
Vloeistof fen en smeermiddelen
11
Vloeistof Systeem
Hoeveelheid
(liter)
Aanbevolen kwaliteit:
Versnellingsbakolie Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56/M58) 2,1
Versnellingsbakolie: MTF 97309
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 2,0
Automatische versnellingsbak (AW55-50, AW55-51) 7,2
Versnellingsbakolie: JWS 3309
Automatische versnellingsbak (TF-80SC) 7,0
Koelvloeistof Benzinemotor zonder turbo 8,0 Koelvloeistof met corrosiewerende dope aangelengd
met water (zie verpakking). Thermostaat opent bij:
benzinemotoren, 90 °C, dieselmotoren 82 °C.
Benzinemotor met turbo 9,0
Dieselolie 12,5
Airconditioning
1
Olie: PAG
Koudemiddel R134a (HFC134a)
Remvloeistof 0.6 DOT 4+
Stuurbekrachtiging Systeem
waarvan reservoir
0,9
0,2
Stuurbekrachtigingsvloeistof: WSS M2C204-A of een
soortgelijk product met dezelfde specificaties.
Ruitensproeier-
vloeistof
zonder hogedruksproeiers 4,5 Bij vorst wordt u geadviseerd een door Volvo aanbe-
volen antivries aangelengd met water te gebruiken.
met hogedruksproeiers 6,4
1
Het gewicht hangt af van het motortype. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor de juiste gegevens.
BELANGRIJK
Om schade aan de versnellingsbak te voor-
komen moet u de aanbevolen kwaliteit ver-
snellingsbakolie gebruiken en geen
verschillende merken met elkaar vermen-
gen. Neem contact op met de dichtstbijzijn-
de erkende Volvo-werkplaats voor service,
als er een andere oliesoort werd gebruikt.
N.B.
Onder normale rijomstandigheden hoeft de
versnellingsbakolie niet te worden ververst
zolang de versnellingsbak meegaat. Onder
ongunstige rijomstandigheden moet de olie
mogelijk wel worden ververst (zie
pagina 246).
11 Specificaties
250
Brandstof
11
Verbruik, uitstoot en tankinhoud
Motor Versnellingsbak
Verbruik
liter/100 km
Uitstoot van kooldi-
oxide
(CO
2
) in g/km
Tankinhoud
liter
2.4 B5244S2 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 8,8 209 70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,5 226
Bi-Fuel B5244SG Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 8,7 208 30
Automatische versnellingsbak (AW55-50) 9,5 228
2.4 B5244S Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 8,9 212 70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,5 226
2.0T B5204T5 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 8,9 212 70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,5 227
2.5T B5254T2 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 9,1 217 70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,8 234
AWD Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M58) 9,7 232 72
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 10,2 244
2.4T
B5244T4
1
70
T5 B5244T5 Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 9,3 220 70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,8 234
R B5254T4 Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 10,5 252 68
Automatische versnellingsbak (TF-80SC) 10,9 259
1
Bepaalde landen
11 Specificaties
251
Brandstof
11
Motor Versnellingsbak Verbruik
liter/100 km
Uitstoot van kooldi-
oxide
(CO
2
) in g/ km
Tankinhoud
liter
D5 D5244T4 Automatische versnellingsbak (TF-80SC) 7,5 199 70
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 6.6 174
2.4D D5244T5 Automatische versnellingsbak (TF-80SC) 7,5 199
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 6.6 174
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 6.4 169
D D5244T7 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 6.4 169
11 Specificaties
252
Brandstof
11
Brandstofverbruik en uitstoot van
kooldioxide
De officiële brandstofverbruikscijfers zijn ge-
baseerd op een gestandaardiseerde rijcyclus
conform EU-richtlijn 80/1268 voor voertuigen
met verbrandingsmotoren. Het gebruik van
extra accessoires kan de verbruikscijfers beïn-
vloeden, omdat de accessoires het gewicht
van de auto verhogen. Ook de rijstijl en andere
niet-technische factoren kunnen van invloed
zijn op het brandstofverbruik. Bij gebruik van
brandstof met een octaangetal van 91 (RON),
neemt het brandstofverbruik toe terwijl het
motorvermogen lager wordt.
Benzine
De meeste motoren lopen op benzine met een
octaangetal van 91, 95 en 98 (RON).
91 (RON) mag u niet gebruiken voor 4
cilindermotoren en slechts bij hoge uitzon-
dering in de overige motortypes.
95 (RON) is te gebruiken in de normale
rijomstandigheden.
98 (RON) wordt geadviseerd voor maximale
prestaties tegen een minimaal brandstof-
verbruik.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C
wordt u geadviseerd een brandstofsoort met
een zo hoog mogelijk octaangetal te gebrui-
ken. Dit om optimale prestaties en een zo laag
mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen.
Benzine norm NEN-EN 228
Dieselolie
Het brandstofsysteem van een dieselmotor is
gevoelig voor verontreinigingen. Maak daarom
alleen gebruik van dieselolie van gerenom-
meerde oliemaatschappijen (zie pagina 179).
Dieselolie norm NEN-EN 590 of JIS K2204
BELANGRIJK
Tank alleen loodvrije benzine om schade
aan te katalysator te voorkomen. Giet nooit
alcohol bij de benzine, omdat het brand-
stofsysteem daardoor schade kan oplopen
en de Volvo-garantie vervalt.
11 Specificaties
253
Katalys ator
11
Algemene informatie
De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen
te reinigen. De katalysator is dicht bij de motor
in het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op
temperatuur te komen. De katalysator bestaat
uit een monoliet (keramiek of metaal) met ka-
nalen. De wanden van de kanalen zijn bekleed
met platina/rodium/palladium. Deze edelme-
talen hebben een katalytische werking, d.w.z.
ze versnellen een chemische reactie zonder
dat ze daar zelf actief aan deelnemen.
Lambdasonde
TM
(zuurstofsensor)
De lambdasonde maakt deel uit van het regel-
systeem dat tot taak heeft de uitstoot te be-
perken en de energie-inhoud van de brandstof
beter te benutten.
Een zuurstofsensor registreert het zuurstofge-
halte van de uitlaatgassen die de motor verla-
ten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse
wordt doorgegeven aan het elektronische sys-
teem dat continu de injectoren afregelt. Het
lucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt,
wordt continu bijgesteld. De regeling schept
de ideale omstandigheden voor een effectieve
verbranding van de schadelijke stoffen (kool-
waterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden)
in de driewegkatalysator.
11 Specificaties
254
Elektrisch systeem
11
Algemene informatie
12V-systeem met wisselstroomdynamo en
spanningsregelaar. Enkelpolig systeem waar-
bij het chassis en het motorblok als geleiders
worden gebruikt.
Accu
Let er bij het vervangen van de accu op, dat
de nieuwe accu dezelfde koudestartcapaci-
teit en reservecapaciteit als de originele accu
heeft (zie sticker op de accu).
Spanning 12 V 12 V 12 V
Koudestartcapaciteit (SAE) 590 A
600 A
1
700 A
2
Reservecapaciteit (RC) 100 min. 120 min. 135 min.
Capaciteit (Ah) 60 70 80
1
Auto’s met een audiosysteem in de uitvoering High Performance
2
Auto’s met een dieselmotor, Keyless drive, audiosysteem in de uitvoering Premium Sound,
standverwarming op brandstof of RTI.
11 Specificaties
255
Elektrisch systeem
11
Gloeilampen
Verlicht ing Verm ogen W Lampvoet
Dimlicht 55 H7
Bi-Xenon 35 D2S
Groot licht 55 HB3
Remlichten, achteruitrijlichten, mistachterlicht 21 BA15s
Richtingaanwijzers, achter/voor (oranje) 21 BAU15s
Achterlichten/parkeerlichten, zijmarkeringslichten, achter 5 BAY15d
Instapverlichting, kofferbakverlichting, kentekenplaatver-
lichting
5 SV8,5
Make-upspiegel 1,2 SV5,5
Stadslichten/parkeerlichten vóór, zijmarkeringslichten vóór 5 W2,1X9,5d
Richtingaanwijzers buitenspiegels (oranje) 5 W2,1X9,5d
Mistlampen 55 H11
Verlichting dashboardkastje 3 BA9
11 Specificaties
256
11
11 Specificaties
257
11
Alfab etisch register
258
A
A/C ........................................................72, 75
Aanhanger
aanhangergewicht ................................243
kabel ....................................................135
rijden met een aanhanger ....................133
Aanrijding
aanrijdingssensoren ...............................23
opblaasgordijn .......................................23
Aanstaande moeders, veiligheid .................13
Aansteker ....................................................46
Aanstekeropening, achterin ........................57
ABS ...........................................................123
storing in ABS ........................................42
Accu
onderhoud ............................................185
overbelasting ........................................111
starten met een hulpaccu ....................132
symbolen op de accu ..........................186
vervangen ............................................186
Achterruit, elektrische verwarming ..............48
Achteruitkijkspiegel .....................................61
Actief chassis ..............................................45
Actief chassis, FOUR-C ............................127
Active Bi-Xenon Lights, ABL .......................47
Adaptief systeem ......................................119
Afstandsbediening ......................................96
batterij vervangen ..................................98
functies ..................................................96
Afstandsbedieningssysteem,
typegoedkeuring .......................................256
Airbag
bestuurders- en passagierszijde ........... 16
deactiveren ............................................ 20
Airconditioning ..................................... 72, 75
algemene informatie .............................. 70
ECC ....................................................... 74
Alarm
algemene informatie ............................ 104
automatische inschakeling
van het alarm ....................................... 104
controlelampje ..................................... 105
geactiveerd alarm uitschakelen ........... 104
inschakelen ......................................... 104
uitschakelen ........................................ 104
Alarmlichten ................................................ 48
Alarmsensoren ............................................ 47
Antislipregeling ......................................... 125
Antispinregeling ........................................ 125
Audiofuncties HU-450/650/850 ................ 209
Audiosysteem HU-450, overzicht ............. 206
Audiosysteem HU-850, overzicht ............. 208
AUTO KLIMAAT .......................................... 74
Auto wassen ............................................. 168
Autobekleding .......................................... 169
Autodimfunctie ........................................... 61
Automatische vergrendeling ....................... 99
Automatische versnellingsbak .................. 119
aanhanger ........................................... 133
beveiligingssystemen .......................... 119
knop W ................................................ 122
slepen en bergen ................................. 130
Automatische wasstraat ........................... 168
B
Bagageklep
vergrendelen/ontgrendelen .................... 96
Banden
algemene informatie ............................ 154
bandenspanningscontrolesysteem ......161
draairichting .........................................156
ECO-bandenspanning ......................... 158
maataanduiding ................................... 154
rijeigenschappen ................................. 154
slijtage-indicatoren .............................. 155
snelheidsaanduidingen ........................ 154
spanning .............................................. 157
winterbanden .......................................155
zomer- en winterbanden ...................... 156
Batterij
batterij van afstandsbediening
vervangen .............................................. 98
Bedieningspaneel op bestuurdersportier ...58
“Belangrijk!”-teksten ..................................... 6
Benzinekwaliteit ........................................ 252
Bergen ...................................................... 130
Beslagen ruiten
achterruit ................................................ 73
ontwasemen .............................. 70, 73, 75
timerfunctie, ECC .................................. 76
Beveiliging tegen overbelasting,
schuifdak ....................................................66
Bijvullen, koelvloeistof .............................. 182
Blaasmonden .............................................. 71
Alfab etisch register
259
BLIS ............................................................45
BLIS-systeem ............................................149
Blokkering achteruitversnelling
vijfversnellingsbak ................................118
Boordcomputer ...........................................52
Botsing, zie Aanrijding ................................23
Brandstof
brandstofbesparing ..............................157
brandstoffilter .......................................179
brandstofsysteem ................................179
brandstofverbruik, aanduiding ...............52
standverwarming ...................................79
tanken ..................................................113
verbruik ................................................250
Brandstofmeter ...........................................40
Buitenspiegels .................................46, 61, 64
elektrische verwarming ....................48, 64
Buitentemperatuurmeter .............................40
C
Cassettedeck, HU-450 .............................220
Cd-speler, HU-650 ....................................221
Cd-wisselaar, extern .................................223
Condenswater ...........................................179
Contactsleutel ...........................................116
Controlelampje ..........................................105
Controles
vloeistoffen en oliën .............................180
Cruisecontrol ...............................................55
D
Dagteller ..................................................... 40
Dashboardkastje ........................................ 89
vergrendelen ........................................ 102
Diesel ........................................................ 179
Dieselfilter ................................................. 179
Dimlicht ....................................................... 49
Display, meldingen ..................................... 44
Dode hoek (BLIS) ..................................... 149
Doorwaaddiepte ....................................... 111
DSTC, zie ook Stabiliteitssysteem ..... 45, 125
deactiveren/activeren .......................... 125
lampje .................................................... 43
E
ECC, elektronische klimaatregeling ........... 70
ECO-bandenspanning
brandstofbesparing ............................. 157
tabel ..................................................... 158
Elektrisch bedienbare stoel ........................ 83
Elektrisch bedienbare zijruiten ................... 58
achterbank ............................................ 60
blokkeren ............................................... 59
passagiersplaats ................................... 59
Elektrische aansluiting
achterin .................................................. 57
middenconsole ................................ 46, 47
Elektrische verwarming
achterruit ............................................... 73
voorstoelen ...................................... 72, 75
Elektrische verwarming, buitenspiegels .....73
Elektronische startblokkering ..................... 96
Extra verwarming ........................................ 79
F
Flessenhouder achterin .............................. 89
Follow-Me-Home-verlichting ...................... 51
FOUR-C, Actief chassis ............................ 127
Functies afstandsbediening ........................ 97
G
Geïntegreerd kinderzitje .............................. 31
inklappen ............................................... 32
uitklappen .............................................. 31
Gemiddeld brandstofverbruik ..................... 52
Gereedschap ............................................ 159
Gevarendriehoek ....................................... 159
Gloeilampen
specificaties ......................................... 255
vervangen ............................................ 188
Gordelspanner ............................................ 14
Gordelwaarschuwing .................................. 13
Groot licht ................................................... 51
aan/uit .................................................... 49
wisselen en grootlichtsignalen ............... 51
H
Handgeschakelde versnellingsbak ........... 118
Handmatig openen, tankvulklep ............... 114
Handrem ...............................................43, 56
Handset ....................................................229
Alfab etisch register
260
Hoofdsteun
middelste zitplaats achterbank ..............90
Hoofdsteunen
omklappen .............................................46
HU-450, overzicht .....................................206
HU-850, overzicht .....................................208
I
IMEI-nummer ............................................239
In de was zetten ........................................169
Instrumenten
overzicht, auto met het stuur links .........36
overzicht, auto met het stuur rechts ......38
Instrumentenpaneel ....................................40
Instrumentenverlichting ...............................49
Interieurverlichting .......................................84
Intervalstand ...............................................53
ISOFIX, bevestigingssysteem .....................33
K
Katalysator ................................................253
bergen ..................................................130
Kick-down, automatische versnellingsbak 122
Kinderen
kinderslot .............................................103
kinderzitjes en airbags ...........................27
kinderzitjes en SIPS-airbags ..................21
positie in de auto, tabel ..........................29
veiligheid ................................................31
veiligheidsuitrusting ...............................27
Kinderzitje
bevestigingssysteem ............................. 33
monteren ............................................... 33
Kinderzitje, geïntegreerd ............................ 31
Kledinghaak ................................................ 89
Kleurcode, lak ........................................... 171
Klimaatinstelling
AUTO ..................................................... 74
Klimaatregeling, algemene informatie ........ 70
Klok ............................................................ 41
tijd instellen ........................................... 40
Knalgas ..................................................... 132
Koelsysteem ............................................. 112
Koelvloeistof, controleren en bijvullen ...... 182
Kofferbak
houder voor boodschappentassen ....... 92
lading vervoeren .................................. 142
vergrendelen .......................................... 46
Kofferdeksel
automatische vergrendeling .................. 99
rijden met een geopend kofferdeksel .. 110
Kompas ...................................................... 61
kalibreren ............................................... 63
zone instellen ......................................... 62
Koplampen ............................................... 188
aan/uit ................................................... 49
koplampsproeiers .................................. 54
Koppelingsvloeistof, controleren
en bijvullen ................................................ 183
Koude start, automatische
versnellingsbak ......................................... 119
Koudemiddel .............................................. 70
Krik ............................................................ 159
Kruissnelheidsregeling ................................ 55
L
Lading vervoeren
algemene informatie ............................ 142
laadvermogen ...................................... 142
Lak
kleurcode ............................................. 171
lakschade en schade herstellen .......... 171
Lambdasonde ........................................... 253
Lamphouder
kentekenplaatverlichting ...................... 192
positie van gloeilampen ....................... 193
verwijderen .......................................... 193
Lampjes .................................................... 126
waarschuwingslampjes ......................... 41
Leeslampjes ................................................ 84
Leren bekleding, reinigingsvoorschriften .. 170
Lichtbundel ............................................... 144
Lichtsignaal ................................................. 51
Lock-upfunctie .......................................... 119
Lopende gesprekken, functies ................. 230
Luchtverdeling ............................................ 77
ECC ....................................................... 75
Luchtverdeling, A/C .................................... 73
M
Maataanduiding ........................................154
Motor ........................................................178
Motor starten ............................................ 115
Alfab etisch register
261
Motorkap ...................................................178
Motorolie ...................................................180
filter ......................................................180
hoeveelheden .......................................247
oliedruk ..................................................43
oliekwaliteit ..........................................246
rijden onder ongunstige
rijomstandigheden ...............................246
verversen ..............................................180
Motorruimte ..............................................178
Motorspecificaties .....................................244
N
“N.B.”-teksten ...............................................6
Niveauregeling ..........................................134
O
Oliedruk, zie ook Motorolie .........................42
Omklappen, ruggedeelte achterbank .........91
Onderhoud, roestwering ...........................172
Ontgrendelen
kofferdeksel ...........................................99
van de binnenzijde ...............................100
van de buitenzijde ..................................99
zonder sleutel .........................................99
Ontwaseming ..............................................73
Opbergmogelijkheden in
passagiersruimte ...................................86, 87
Opbergvakken .............................................86
P
PACOS ........................................................19
Parkeerhulp .........................................46, 128
sensoren voor parkeerhulp .................. 129
Parkeerlichten ............................................. 49
Parkeerrem ................................................. 56
PI zoeken .................................................. 215
Poetsen .................................................... 169
Private locking .......................................... 101
R
Radio, zenders zoeken ............................. 212
Radiofunctie
algemene informatie ............................ 212
Radiofuncties
HU-450 ................................................ 213
HU-650/850 ......................................... 214
Radiozenders opslaan .............................. 213
Recirculatie
A/C ........................................................ 73
ECC ....................................................... 76
Regensensor .............................................. 53
Reinigen
bekleding ............................................. 169
Relais- en zekeringenkastje
in interieur .................................... 198, 199
in kofferbak .......................................... 201
in motorruimte ..................................... 196
Remmen, handrem ..................................... 56
Remsysteem ..................................... 123, 183
Remvloeistof, controleren en bijvullen ..... 183
Reservewiel .............................................. 159
Temporary Spare ................................. 160
Richtingaanwijzers ...................................... 51
Rijden
gladde wegen ......................................110
in waterpartijen ....................................111
koelsysteem ......................................... 112
met een aanhanger .............................. 133
met een geopend kofferdeksel ............ 110
ongunstige rijomstandigheden ............180
zuinig ................................................... 110
Rijden tijdens de winter ............................ 116
Rijklaar gewicht .........................................243
Roestwering .............................................. 172
Roetfilter ............................................. 44, 116
ROETFILTER VOL ..................................... 116
Ruitensproeiervloeistof bijvullen ............... 182
Ruitenwissers
regensensor ........................................... 53
sproeiers ................................................ 54
Ruitenwissers en -sproeiers ....................... 53
Runflat-banden .........................................162
S
Safelock-functie .................................. 47, 102
tijdelijk deactiveren ..............................102
Schoon aan binnen- en buitenkant ............... 8
Schoonmaken
automatische wasstraat ....................... 168
leren bekleding .................................... 169
veiligheidsgordels ................................ 170
vuil- en waterafstotende laag .............. 169
wassen, auto ........................................ 168
Schuifdak ....................................................65
beveiliging tegen overbelasting ............. 66
zonnescherm .........................................66
Alfab etisch register
262
Serviceprogramma ....................................176
Simkaart ....................................................228
Simkaart, dubbele .....................................239
SIPS-airbags ...............................................21
Sleepoog ...................................................130
Slepen .......................................................130
Sleutel .........................................................96
afstandsbediening ..................................96
Smeermiddelen, hoeveelheden ................249
Snelheidsaanduidingen, banden ...............154
Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging .117
Snelheidsmeter ...........................................40
Spiegel
achteruitkijk- ..........................................61
Spiegels
buiten- ....................................................64
Spin Control ..............................................125
Sproeiers
voor koplampen .....................................54
voor voorruit ...........................................54
SRS-systeem
algemene informatie ..............................17
schakelaar ..............................................20
SST, Self Supporting run flat Tires ............162
Stabiliteitssysteem ....................................125
Stadslichten vóór ........................................49
Stand-by, telefoon ....................................228
Stand-bystand, telefoon ...........................228
Standverwarming
accu en brandstof ..................................79
algemene informatie .............................. 78
op een helling parkeren ......................... 78
tijd instellen ........................................... 79
Startblokkering ................................... 96, 116
Starthulp ................................................... 132
STC ........................................................... 125
Steenslagplekken en krassen ................... 171
Stoel
elektrisch bedienbaar ............................ 83
handmatig instellen ............................... 82
Stuurbekrachtiging ................................... 117
Stuurbekrachtigingsvloeistof, controleren
en bijvullen ................................................ 183
Stuurslot ................................................... 117
Stuurwiel
cruisecontrol .......................................... 55
stuurwielafstelling .................................. 56
toetsenset linkerzijde ............................. 55
T
Tanken
bijvullen ............................................... 113
tankdop ............................................... 113
Tankinhoud ............................................... 250
Telefoon, volume ...................................... 231
Telefoonsysteem ...................................... 226
Temperatuur
interieur, elektronische klimaatregeling . 74
interieur, handmatige klimaatregeling ... 72
werkelijke temperatuur .......................... 70
Toerenteller ................................................. 40
Totaalgewicht ........................................... 243
TPMS, Tyre Pressure Monitoring System . 161
Tractieregeling .......................................... 125
Traction Control ........................................ 125
Trekhaak
algemene informatie ............................ 135
demonteren ......................................... 140
monteren .............................................. 137
specificaties ......................................... 136
Trekinrichting, zie Trekhaak ...................... 135
Typeaanduidingen .................................... 242
Typegoedkeuring,
afstandsbedieningssysteem ..................... 256
U
Uitlaatgasreiniging
foutmelding ............................................ 43
Uitlaatgasreiniging, foutmelding ................. 43
Uitstoot ..................................................... 250
kooldioxide .......................................... 252
V
Veiligheid ..................................................... 12
veiligheidssystemen, tabel ..................... 26
Veiligheidsgordel ......................................... 12
gordelspanner ........................................ 14
zwangerschap ....................................... 13
Ventilatie ..................................................... 71
Ventilator
A/C ......................................................... 73
ECC ....................................................... 75
Alfab etisch register
263
Vergrendelen ...............................................99
ontgrendelen ..........................................99
van de binnenzijde ...............................100
van de buitenzijde ..................................99
Verkort kiezen ...........................................230
Verlichting
Active Bi-Xenon Lights ...........................47
automatische verlichting ........................84
automatische verlichting, dimlicht .........49
dimlicht ..................................................49
exterieur .................................................49
Follow-Me-Home-verlichting .................51
gloeilampen vervangen,
algemene informatie ............................188
gloeilampen, specificaties ....................255
groot licht/dimlicht .................................51
interieur ..................................................84
koplamphoogteregeling .........................49
leeslampjes ............................................84
lichtbundel aanpassen aan
links-/rechtsrijdend verkeer, ABL ...........47
mistachterlicht ........................................50
stads-/parkeerlichten vóór en
achterlichten ..........................................49
verlichtingspaneel ..................................49
Verlichting, gloeilampen vervangen
achterlamphuis ....................................193
dimlicht ................................................189
groot licht .............................................189
instapverlichting ...................................194
kofferbak ..............................................192
make-upspiegel ................................... 194
mistlampen vóór .................................. 192
parkeerlichten vóór .............................. 190
positie van gloeilampen in
lamphouder ......................................... 193
richtingaanwijzers ........................ 190, 191
stadslichten vóór ................................. 190
voorzijde .............................................. 188
zijmarkeringslichten ............................. 191
Versnellingsbak
automatisch ......................................... 119
handgeschakeld .................................. 118
Verstralers .................................................. 47
Verzorging, leren bekleding ...................... 170
Vierwielaandrijving .................................... 122
Vlekken ..................................................... 169
Vloeistoffen en oliën
controles .............................................. 180
Vloeistoffen, hoeveelheden ...................... 249
Vloermatten ................................................ 82
Voertuiggegevens ..................................... 176
Voorstoelen, elektrisch verwarmde ............ 48
W
Waarschuwingslampje
stabiliteits- en tractieregelsysteem ...... 125
Waarschuwingslampje, airbagsysteem ...... 15
Waarschuwingsteksten ................................ 6
Wassen, auto ............................................ 168
Whiplash-letsel WHIPS .............................. 24
WHIPS ........................................................ 24
WHIPS-systeem
en kinderzitjes ........................................ 24
Wielen
demonteren ......................................... 163
monteren .............................................. 164
Winterbanden ........................................... 155
Wisserbladen
vervangen, koplamp ............................ 184
vervangen, voorruit .............................. 184
Z
Zekeringen
algemene informatie ............................ 195
kastje in interieur .......................... 198, 199
kastje in kofferbak ............................... 201
kastje in motorruimte ........................... 196
vervangen ............................................ 195
Zij-airbags ................................................... 21
Zonnescherm, schuifdak ............................ 66
Zuinig rijden .............................................. 110
Volvo Car Corporation
Volvo. for life
TP 9018 (Dutch), AT 0648 Printed in Sweden, Göteborg 2006, Copyright © 2000-2006 Volvo Car Corporation
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265

Volvo S60 Handleiding

Categorie
Telefoons
Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor