S 96.130 T

Wolf Garten S 96.130 T de handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Wolf Garten S 96.130 T de handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
Nederlands Gebruiksaanwijzing gazontractoren
42
Inhoud
Voor uw veiligheid . . . . . . . . . . 42
Monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Bedienings- en weergave-
elementen . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Tips voor het verzorgen
van het gazon . . . . . . . . . . . . . 50
Transporteren . . . . . . . . . . . . . 50
Onderhoud/reiniging . . . . . . . . 50
Stilzetten . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Informatie over de motor . . . . . 52
Hulp bij storingen . . . . . . . . . . . 52
Gegevens op het typeplaatje
Deze gegevens zijn belangrijk voor
het identificeren van de machine
bij het bestellen van onderdelen en
voor de klantenservice. U vindt het
typeplaatje onder de stoel van de
bestuurder. Vul alle gegevens van
het typeplaatje van uw machine
in het onderstaande vakje in.
Deze en andere gegevens van
de machine vindt u in de aparte
CE-conformiteitsverklaring die deel
uitmaakt van deze gebruiksaan-
wijzing.
Identificatie van
het modelnummer
De vijfde positie van het model-
nummer geeft de serie aan.
Voorbeeld:
Modelnummer:
13BT793G678
= serie 700.
Afbeeldingen
Vouw de pagina's met afbeeldingen
en aan het begin van de gebruiks-
aanwijzing open.
In deze gebruiksaanwijzing worden
verschillende modellen beschreven.
Er kunnen kleine verschillen zijn
tussen de afgebeelde machines
en uw machine.
Voor uw veiligheid
De machine juist gebruiken
Deze machine is bestemd voor
gebruik als:
als gazontractor voor het maaien
van gazons van particuliere
tuinen,
met toebehoren dat uitdrukkelijk
voor deze gazontractor is toege-
staan,
volgens de in deze gebruiksaan-
wijzing gegeven beschrijvingen
en veiligheidsvoorschriften.
Elk ander gebruik is geen gebruik
volgens de voorschriften.
Het gebruik anders dan volgens
de voorschriften heeft het vervallen
van de garantie en afwijzing van
elke verantwoordelijkheid van
de zijde van de fabrikant tot gevolg.
De gebruiker is aansprakelijk voor
alle schade aan derden en aan hun
eigendom.
Eigenmachtige veranderingen aan
de machine sluiten aansprakelijk-
heid van de fabrikant voor daaruit
voortkomende schade uit.
Deze machine mag niet worden
gebruikt op de openbare weg
en is niet bestemd voor het vervoer
van personen.
Algemene veiligheids-
voorschriften
Lees voor het eerste gebruik van
de machine deze gebruiksaan-
wijzing zorgvuldig door en volg
de aanwijzingen op.
Stel andere gebruikers op de
hoogte van het juiste gebruik.
Gebruik het apparaat alleen in de
door de fabrikant voorgeschreven
en geleverde technische toestand.
Bewaar deze gebruiksaanwijzing
zorgvuldig en zorg ervoor dat deze
voor elk gebruik beschikbaar is.
Geef de gebruiksaanwijzing met
de machine mee aan een nieuwe
eigenaar.
Vervangingsonderdelen en toebe-
horen moeten voldoen aan de door
de fabrikant vastgelegde eisen.
Gebruik daarom alleen originele
vervangingsonderdelen en origi-
neel toebehoren of de door
de fabrikant toegelaten vervan-
gingsonderdelen en toebehoren.
Laat reparaties uitsluitend door een
gespecialiseerd bedrijf uitvoeren.
Voor de werkzaamheden
met de machine
Bij vermoeidheid en ziekte mag het
apparaat niet worden gebruikt.
Personen die de machine gebruiken
mogen niet onder invloed van
verdovende middelen (zoals
alcohol, drugs of medicijnen) staan.
Personen jonger dan 16 jaar mogen
deze machine niet bedienen.
Plaatselijke voorschriften kunnen
de minimumleeftijd van de gebrui-
ker voorschrijven.
Deze machine is niet bestemd om
te worden gebruikt door personen
(inclusief kinderen) met beperkt
fysieke, sensorische of geestelijke
vermogens, met gebrekkige
ervaring en/of gebrekkige kennis,
tenzij onder toezicht van een voor
hun veiligheid verantwoordelijke
persoon of voorzien van aanwijzin-
gen van deze persoon ten aanzien
van het gebruik van de machine.
Er dient op te worden toegezien dat
kinderen niet met deze machine
spelen.
Maak uzelf voor het begin van
de werkzaamheden vertrouwd met
alle voorzieningen en bedienings-
elementen en de functie daarvan.
Bewaar brandstof alleen in daar-
voor goedgekeurde tanks en nooit
in de buurt van een verwarmings-
bron (bijvoorbeeld een oven
of warmwaterboiler).
Vervang een beschadigde uitlaat,
brandstoftank of tankdeksel.
Koppel een aanhanger of opbouw-
apparaat voorzichtig vast.
Opbouwapparaten, aanhangers,
ballastgewichten en gevulde gras-
vangers beïnvloeden de rijeigen-
schappen, in het bijzonder de
stuurbaarheid, het remvermogen
en de kans op kantelen.
Tijdens de werkzaamheden
met de machine
Draag bij werkzaamheden met
of op de machine geschikte
werkkleding (zoals veiligheids-
schoenen, lange broek, nauw
sluitende kleding, veiligheidsbril
en gehoorbescherming).
Gebruiksaanwijzing gazontractoren Nederlands
43
Gebruik de machine alleen in tech-
nisch onberispelijke toestand.
Verander nooit de fabrieksinstel-
lingen van de motor.
Vul de tank van de machine nooit
wanneer de motor loopt of heet is.
Vul de tank van de machine alleen
buitenshuis. Voorkom open vuur
en vonkvorming en rook niet.
Controleer dat zich geen personen
(in het bijzonder kinderen) of dieren
ophouden in de werkomgeving.
Controleer het terrein waar u de
machine gebruikt en verwijder alle
voorwerpen die meegenomen
en weggeslingerd kunnen worden.
Zo voorkomt u gevaren voor
personen en beschadiging van
de machine. Maai niet op hellingen
van meer dan 20%.
Werkzaamheden op hellingen
zijn gevaarlijk. De machine kan
kantelen of wegglijden.
Altijd voorzichtig beginnen met
rijden en voorzichtig remmen
op een helling. Als u naar beneden
rijdt, langzaam rijden en op de
motor remmen. Rijd nooit dwars
op de helling maar altijd alleen
omhoog en omlaag.
Werk met de machine alleen bij
daglicht of bij voldoende kunstlicht.
De machine is niet toegelaten
voor het vervoer van personen.
Neem geen persoon mee
op de machine.
Altijd voor werkzaamheden
aan de machine
Bescherm uzelf tegen verwondin-
gen. Voor alle werkzaamheden aan
deze machine:
Zet de motor uit.
Trek de sleutel uit het contact.
Vergrendel de vastzetrem.
Wacht tot alle bewegende delen
volledig tot stilstand gekomen zijn.
De motor moet afgekoeld zijn.
Trek de bougiestekker los van
de motor, zodat onbedoeld starten
van de motor niet mogelijk is.
Na de werkzaamheden
met de machine
Verlaat de machine pas nadat u de
motor heeft uitgezet, de vastzetrem
heeft bediend en de sleutel uit het
contact heeft getrokken.
Veiligheidsvoorzieningen
Veiligheidsvoorzieningen dienen
voor uw veiligheid en moeten altijd
werkzaam zijn.
U mag geen veiligheidsvoorzie-
ningen veranderen en hun werking
niet opheffen.
Veiligheidsvoorzieningen zijn:
Uitwerpklep/grasvanger
De uitwerpklep (Afb.4)/grasvanger
beschermt u tegen verwondingen
door het snijmes of naar buiten
geslingerde voorwerpen.
De machine mag uitsluitend
worden gebruikt met gemon-
teerde uitwerpklep/grasvanger.
Veiligheidsblokkeersysteem
Het veiligheidsblokkeersysteem
maakt starten van de motor alleen
mogelijk, wanneer:
de chauffeur zijn plaats op
de stoel ingenomen heeft,
het rempedaal is ingedrukt resp.
de vastzetrem in de parkeer-
stand staat,
de rijrichtinghendel resp.
rijpedaal op „N” staat,
het maaimechanisme uitgescha-
keld is, dat wil zeggen:
PTO-schakelaar of PTO-
hendel is stand „0/Uit/Off”
(PTO = Power-Take-Off).
Het veiligheidsblokkeersysteem
schakelt de motor uit zodra de
bediener de stoel verlaat zonder
dat hij de vastzetrem bedient en het
maaimechanisme uitschakelt.
Het veiligheidsblokkeersysteem
voorkomt het maaien zonder
gemonteerde deflector of gras-
vanger bij machines met uitworp
aan de achterzijde (automatische
uitschakeling van motor of maai-
mechanisme).
Bij machines zonder OCR-functie
of bij niet-geactiveerde OCR-
functie voorkomt het veiligheids-
blokkeersysteem achteruitrijden
met ingeschakeld maaimecha-
nisme (automatische uitschakeling
van motor of maaimechanisme).
Schakel daarom bij een machine
met PTO voor het achteruitrijden
het maaimechanisme uit, afhanke-
lijk van de uitvoering met de PTO-
schakelaar of met de PTO-hendel.
Pictogrammen
op de machine
Op de machine bevinden zich
diverse stickers met pictogram-
men. De pictogrammen hebben
de volgende betekenis:
Let op!
Lees voor de
ingebruikneming de
gebruiksaanwijzing!
Houd derden uit
de buurt van het
gevaarlijke gebied!
Verwondingsgevaar
door ronddraaiende
messen of onder-
delen. Handen en
voeten niet in openin-
gen houden als
de machine loopt.
Verwondingsgevaar
door ronddraaiende
messen of onder-
delen.
Verwondingsgevaar
door naar buiten
geworpen gras
of vaste voorwerpen.
Werkzaamheden
op steile hellingen
kunnen gevaarlijk zijn.
Trek voor werkzaam-
heden aan de maai-
gereedschappen de
bougiestekker los!
Houd vingers en
voeten uit de buurt
van de maaigereed-
schappen! Schakel
de machine uit en trek
de bougietrekker los
voordat u de machine
instelt, schoonmaakt
of controleert.
Nederlands Gebruiksaanwijzing gazontractoren
44
Let op!
Explosiegevaar!
Accuzuur/
Verwondingsgevaar.
Trek voor alle werk-
zaamheden aan de
machine de sleutel
uit het contactslot
en neem de voor-
schriften in deze
gebruiksaanwijzing
in acht.
Bij het in- en uit-
stappen nooit op het
maaimechanisme
gaan staan.
Waarschuwing voor
heet oppervlak!
Voordat het apparaat wordt
gekanteld, moet de accu worden
gedemonteerd.
Bij gebruik als aanhanger
de volgende maximumwaarden
niet overschrijden:
Max. helling 14%
Max. steunlast aan
aanhangerkoppeling 25 kg
Max. aanhanglast
(aanhanger en lading) 180 kg
Het apparaat mag alleen met
aangebouwde uitwerpklep of het
mulchsluitstuk worden gebruikt.
Houd deze symbolen op de
machine altijd in een leesbare
toestand.
Pictogrammen in deze
gebruiksaanwijzing
In deze gebruiksaanwijzing worden
de volgende pictogrammen gebruikt:
Gevaar
U wordt gewezen op gevaren die
samenhangen met de beschreven
handeling. Er bestaat verwondings-
gevaar voor personen.
Let op
U wordt gewezen op gevaren die
met de beschreven werkzaam-
heden samenhangen en die mate-
riële schade tot gevolg kunnen
hebben.
Opmerking
Geeft belangrijke informatie
en gebruikstips aan.
Plaatsaanduidingen
Plaatsaanduidingen voor de
machine (bijvoorbeeld links, rechts)
worden altijd gegeven vanuit de
stoel van de chauffeur in de werk-
richting van de machine.
Verwijderen van afval
Verpakkingsresten, oude apparaten,
enz. moeten volgens de geldende
voorschriften worden afgevoerd.
Monteren
Stoel monteren
Stoel zonder verstelhendel:
Afb. 1
Stoel met verstelhendel:
Afb. 2
Stuurwiel monteren
Afb. 3
Stuurwiel (1) op stuuras steken.
Onderlegringen (3) aanbrengen
en stuurwiel met schroef (4)
borgen.
Opmerking
Onderlegring (3) met welving
omhoog aanbrengen.
Afdekkap (5, afhankelijk van
uitvoering) inzetten.
Monteer de uitwerpklep
(Machine met zijwaartse uitworp)
Afb. 4a
Demonteer schroeven, onderleg-
ringen en moeren van de uiter-
werpopening.
Breng de uitwerpklep (1) aan
en monteer deze met schroeven,
onderlegringen en moeren.
Bevestig de rollen van het maai-
mechanisme (2) met de aan-
wezige schroeven, onderlegrin-
gen en moeren.
Afb. 4b
De uitwerpklep en de rollen van het
maaimechanisme zijn al gemon-
teerd.
Duw de uitwerpklep iets
naar achteren en verwijder
de transportbeveiligingsplaat.
De uitwerpklep sluit automatisch.
Grasvangvoorziening monte-
ren (afhankelijk van model)
Zie de aparte gebruiksaanwijzing
voor de grasvanger.
Accu in gebruik nemen
Afb. 5
Gevaar
Vergiftigings- en verwondings-
gevaar door accuzuur
Draag een veiligheidsbril en werk-
handschoenen. Voorkom contact
van de huid met accuzuur.
Spoel onmiddellijk met water
wanneer accuzuur in uw gezicht of
ogen spat en raadpleeg vervolgens
een arts.
Drink veel water wanneer u accu-
zuur hebt ingeslikt en raadpleeg
onmiddellijk een arts. Bewaar
accu's buiten bereik van kinderen.
Kantel de accu nooit, omdat
accuzuur uit de accu kan lopen.
Geef overgebleven accuzuur
af bij uw vakhandel of bij een
afvalverwerkingsbedrijf.
Let op
Brandgevaar, explosie en corrosie
door accuzuur en gassen van het
accuzuur!
Reinig de onderdelen van de
machine waarop accuzuur gespat
is onmiddellijk. Accuzuur heeft een
corroderende werking.
!
Gebruiksaanwijzing gazontractoren Nederlands
45
Rook niet en houd brandende
en hete voorwerpen uit de buurt.
Laad accu's alleen in goed verlichte
en geventileerde ruimten op.
Voorkom kortsluiting bij werkzaam-
heden aan de accu. Leg geen
gereedschappen of metalen
voorwerpen op de accu.
Let op
Houd rekening met de montage-
volgorde bij los- en vastmaken
van de klemmen van de accu.
Montage (Afb. 5a):
Maak eerst de rode kabel
(+/pluspool) en vervolgens
de zwarte kabel (–/minpool) vast.
Demontage:
Sluit eerst de zwarte kabel
(–/minpool) en vervolgens
de rode kabel (+/pluspool) aan.
Opmerking
De batterij bevindt zich onder
de chauffeursstoel.
Bij levering van „onderhouds-
vrije” en „verzegelde” accu's
(type 1)
(accu's zonder sluitdoppen)
De accu is gevuld met accuzuur
en in de fabriek verzegeld.
Ook een zogenaamd „onderhouds-
vrije” accu vereist onderhoud om
een zekere levensduur mogelijk
te maken.
Houd de accu schoon.
Voorkom kantelen van de accu.
Ook uit een „verzegelde” accu
loopt elektrolytvloeistof wanneer
de accu gekanteld wordt.
Laad de accu voor de eerste
ingebruikneming 1 tot 2 uur
op met een acculader (maximale
laadstroom 12 volt, 6 ampère).
Trek na het laden eerst de net-
stekker uit het oplaadapparaat
en maak vervolgens de klemmen
van de accu los (zie ook gebruiks-
aanwijzing van het oplaad-
apparaat).
Bij levering van een ongevulde
accu (type 2)
(accu met sluitdoppen)
Neem de sluitdoppen van
de accucellen (Afb. 5b).
Vul elke cel langzaam met accu-
zuur tot 1 cm onder de vulopening.
Laat de accu 30 minuten staan
zodat het lood het accuzuur
kan opnemen.
Controleer het zuurpeil.
Voeg eventueel accuzuur toe.
Laad de accu voor de eerste
ingebruikneming 2 tot 6 uur
op met een acculader (maximale
laadstroom 12 volt, 6 ampère).
Trek na het laden eerst de net-
stekker uit het oplaadapparaat
en maak vervolgens de klemmen
van de accu los (zie ook gebruiks-
aanwijzing van het oplaad-
apparaat).
Breng de sluitdoppen van
de accucellen aan.
Monteer de accu in de machine.
Verwijder de blinde sluiting van
de ontluchting van de accu.
Steek de ontluchtingsslang vast
en geleid deze in de machine
naar beneden. Zorg ervoor dat
de slang ongehinderd verloopt
(Afb. 5c)!
Klem eerst de rode kabel (+)
en vervolgens de zwarte kabel
(–) vast.
De accu hoeft later alleen met
gedestilleerd water te worden
gevuld (controle elke 2 maanden).
Houd de accu schoon.
Bedienings- en weergave-
elementen
Let op.
Schade aan de machine
Hier worden eerst de functies van
de bedienings- en indicatieelemen-
ten beschreven. Bedien nog geen
van de beschreven functies.
Contactslot
(afhankelijk van model)
Afb. 6a
Starten: draai de sleutel naar
rechts tot de motor loopt.
Laat de sleutel vervolgens los.
De sleutel staat op .
Stoppen: draai de sleutel naar
links op .
Opmerking
Bij een contactslot met lichtstand
wordt het licht ingeschakeld
wanneer de contactsleutel na het
starten van de motor in deze stand
wordt teruggezet.
Contactslot met OCR-functie
(afhankelijk van model)
Afb. 6b
Dit contactslot is voorzien van een
OCR-functie (door de gebruiker
bestuurd achteruit maaien).
Starten: draai de sleutel naar
rechts tot de motor loopt.
Laat de sleutel vervolgens los.
Sleutel staat op (normale
stand) en staat voorwaarts
maaien toe.
OCR-stand: sleutel naar links
van normale stand op stand
voor achteruit maaien
draaien en op de schakelaar (1)
drukken.
De controlelamp (2) brandt en geeft
aan dat er nu achteruit en vooruit
met de machine kan worden
gemaaid.
Stoppen: draai de sleutel naar
links op .
Opmerking
Gebruik de OCR-functie alleen
indien beslist noodzakelijk en werk
anders in de normale stand.
De OCR-functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de sleutel
in de nulstand wordt gedraaid
of de motor wordt uitgeschakeld
(stopstand of uitschakeling van
de motor door het
veiligheidsblokkeersysteem).
Choke
(afhankelijk van uitvoering)
Afb. 7
Trek de choke uit voor een start
met een koude motor (Afb. 7a)
of zet de gashendel in stand
(Afb. 7b).
Gashendel
Afb. 8
Stel het motortoerental traploos in.
Snel motortoerental = .
Langzaam motortoerental = .
Nederlands Gebruiksaanwijzing gazontractoren
46
Koppeling-/rempedaal
(alleen bij modellen met
Transmatic-aandrijving)
Afb. 9
Koppelen = pedaal half indrukken.
Remmen = pedaal helemaal
indrukken.
Opmerking
Dient ook voor het activeren en
deactiveren van de vastzetrem.
Rempedaal
Afb. 9
Remmen = pedaal indrukken
Opmerking
Dient ook voor het activeren en
deactiveren van de vastzetrem.
Rijrichtinghendel
(alleen bij modellen met
Transmatic-aandrijving)
Afb. 10
De instellingen mogen alleen
worden gewijzigd als de tractor
stilstaat.
Druk hiervoor het koppelings- en
rempedaal helemaal in en houd
het ingedrukt.
Vooruit = hendel op „F/
Vrijloop = hendel op „N”
Achteruit = hendel op „R/
Instelhendel voor maai-
hoogte
Afb. 11
Grote maaihoogte – maaimecha-
nisme hoog = hendel op „5 (H)”.
Kleine maaihoogte – maaimecha-
nisme laag = hendel op „1 (L)”.
PTO-schakelaar
Afb. 12
Met de PTO-hendel wordt het
maaimechanisme mechanisch
in en uitgeschakeld.
Maaimechanisme uitschakelen
0/ = hendel naar achteren
trekken, tot aan de aanslag
Maaimechanisme inschakelen
I/ = hendel langzaam naar
voren duwen, tot aan de aanslag
Vastzetrem voor machines
met hydrostaat-aandrijving
of Automatic-aandrijving
Afb. 13
Vastzetrem bedienen: rempedaal
helemaal indrukken en hendel in
stand „I” zetten.
Vastzetrem losmaken: rempedaal
helemaal indrukken en hendel
in stand „0” zetten.
Hendel voor snelheids-
standen/vastzetrem voor
machines met Transmatic-
aandrijving
Afb. 14
Lage snelheid = hendel op „1”.
Hoge snelheid = hendel op „6”
of „7” (optioneel).
Snelheid verhogen = rijstanden
zonder bediening van koppeling- en
rempedaal verstellen.
Snelheid verlagen = rijstanden
met bediening van koppeling- en
rempedaal (half indrukken)
verstellen.
Vastzetrem bedienen:
Druk het koppelings- en rempedaal
helemaal in en schuif de hendel
voor de snelheidsstand op .
Vastzetrem losmaken:
Druk het koppelings- en rempedaal
helemaal in en duw de hendel
op een snelheidsstand.
Rijhendel voor machines
met hydrostaataandrijving
(afhankelijk van model)
Afb. 15
Stel met de rijhendel de snelheid
traploos in en verander de
rijrichting:
Vooruit:
Snel vooruit rijden = hendel
op „F/ ”.
Maximale rijsnelheid = hendel
op „ / ”.
Stoppen:
Voor het stoppen en veranderen
van richting = hendel op „N”.
Achteruit:
Achteruit rijden = hendel op „R/ ”.
Opmerking
Hoe verder de hendel in de
richting „R” of „F” wordt gedrukt,
hoe sneller de machine rijdt.
Na het bedienen en weer los-
laten van het rempedaal beweegt
de rijhendel in de richting van
de stand „N” en wordt daardoor
de wegrijsnelheid verminderd.
Rijpedaal voor machines
met hydrostaat-aandrijving
(afhankelijk van model)/
automatische aandrijving
Afb. 16
Stel met het rijpedaal de snelheid
traploos in en verander van
rijrichting:
Vooruit = duw het rijpedaal naar
voren (in de rijrichting ).
Hoe verder naar voren, hoe sneller.
Stoppen (voor het stilzetten van
de machine en bij het veranderen
van richting) = rijpedaal loslaten
(stand N).
Achteruit = duw het rijpedaal naar
achteren (tegen de rijrichting .
Hoe verder naar achteren, hoe
sneller.
Opmerking
Als de parkeerrem is ingeschakeld,
kan het gaspedaal niet worden
bediend.
Transmissieontgrendeling
voor machines met
Automatic-aandrijving
Afb. 17a
De hendel bevindt zich aan
de linkerzijde van de machine,
tussen treeplank en achterwiel.
Voor het duwen van de machine
terwijl de motor uitgeschakeld is:
Duw de hendel naar binnen, trek
deze vervolgens naar buiten
en draai deze naar achteren.
De hendel is voor
de houder
vastgeklikt.
Ga als volgt te werk om te rijden:
Duw de hendel naar links en druk
deze naar binnen.
Gebruiksaanwijzing gazontractoren Nederlands
47
Transmissieontgrendeling
voor machines met hydro-
staataandrijving
Machines met rijhendel
Afb. 17b
De hendel bevindt zich op de
achterwand van de machine.
Voor het duwen van de machine
terwijl de motor uitgeschakeld is:
Trek de hendel naar buiten
en duw deze naar rechts.
Ga als volgt te werk om te rijden:
Duw de hendel naar links en druk
deze naar binnen.
Machines met rijpedaal
Afb. 17c
De hendel bevindt zich aan
de linkerzijde van de machine,
tussen treeplank en achterwiel.
Voor het duwen van de machine
terwijl de motor uitgeschakeld is:
Trek de hendel naar buiten
en duw deze naar rechts.
Ga als volgt te werk om te rijden:
Duw de hendel naar links en druk
deze naar binnen.
Combinatie-indicatie
(afhankelijk van model)
Afb. 18
De combinatie-indicatie kan
bestaan uit de volgende elementen,
afhankelijk van de uitvoering:
Oliedruk (1):
Als de indicatielamp brandt terwijl
de motor loopt, dient u de motor
onmiddellijk uit te schakelen
en het oliepeil te controleren.
Laat de machine indien nodig
nazien.
Koppeling (2):
De indicatielamp brandt als bij
het starten van de motor het
koppelings- en rempedaal niet
ingedrukt resp. de vastzetrem
niet vergrendeld is.
Maaimechanisme (3):
De indicatielamp brandt als bij het
starten van de motor het maai-
mechanisme niet uitgeschakeld is.
Oplaadindicatie accu (4):
Wanneer de controlelamp brandt
terwijl de motor loopt, wordt
de accu onvoldoende opgeladen.
Laat de machine indien nodig
nazien.
Bedrijfsurenteller (5):
Geeft bij ingeschakelde ontsteking
het tot dusver bereikte aantal
bedrijfsuren aan.
Ampèremeter (6):
Geeft de laadstroom van de
dynamo voor de accu aan.
Langzaam motortoerental
= wijzer in het midden.
Snel motortoerental = wijzer
staat rechts (+).
Optionele functies:
Als de ontsteking wordt inge-
schakeld, wordt kort de accu-
spanning weergegeven.
Vervolgens wordt het aantal
bedrijfsuren weergegeven.
Bedrijfsuren worden altijd geteld,
behalve wanneer de contact-
sleutel op „Stop" staat of uit het
contact is getrokken.
Elke 50 bedrijfsuren (afhanke-
lijk van de uitvoering) wordt
5 minuten lang in het display een
indicatie voor het verversen van
de olie CHG/OIL” weergegeven.
Deze melding wordt de volgende
2 bedrijfsuren weergegeven.
Zie het motorhandboek voor
intervallen voor het verversen
van de olie.
Licht
(afhankelijk van model)
Afb. 21
Koplamp inschakelen = schakelaar
op „ON”. Sommige modellen
hebben geen lichtschakelaar.
De koplampen branden zolang
de motor loopt of de contactsleutel
in stand wordt gezet (afhanke-
lijk van het model).
Stoel met verstelhendel
(afhankelijk van model)
Afb. 19
Trek aan de hendel en stel
de stoel in.
Bediening
Neem ook de aanwijzingen in de
gebruiksaanwijzing van de motor
in acht.
Gevaar
Verwondingsgevaar
Personen, kinderen of dieren
mogen zich bij het maaien nooit in
de buurt van de machine bevinden.
Ze kunnen gewond raken door
naar buiten geslingerde stenen
en dergelijke. Kinderen mogen
de machine nooit bedienen.
Wees bijzonder voorzichtig bij
achteruit maaien (machines met
OCR-schakelaar). Er mogen zich
geen personen in de buurt van
de machine bevinden.
Maak de grasvanger nooit leeg
wanneer het maaimechanisme
loopt. Maak de grasbak nooit
leeg als het maaimechanisme
in beweging is.
Bij het maaien op steile hellingen
kan de machine kantelen en u kunt
gewond raken. Rijd nooit dwars
op een helling, maar altijd omhoog
en omlaag. Rijd alleen op aflopend
terrein met een hellingspercentage
van maximaal 20%.
Keer niet op een helling.
Bij het maaien van vochtig gras kan
de machine door verminderde grip
op de ondergrond slippen en u kunt
vallen. Maai alleen als het gras
droog is.
Te hoge snelheid kan het gevaar
voor ongevallen verhogen.
Houd voldoende afstand bij het
maaien langs randen, bijvoorbeeld
in de buurt van steile hellingen,
onder bomen of langs struiken
en heggen. Weer bijzonder voor-
zichtig wanneer u achteruit rijdt.
Controleer het terrein waarop u de
machine gebruikt en verwijder alle
voorwerpen die vastgegrepen
en weggeslingerd kunnen worden.
Als het maaigereedschap een
voorwerp (bijvoorbeeldeen steen)
raakt of als de machine ongewoon
begint te trillen: Zet de motor uit.
Machine vóór verder gebruik door
een gespecialiseerde werkplaats
op schade laten onderzoeken.
Nederlands Gebruiksaanwijzing gazontractoren
48
Ga bij een sikkelmaaier nooit voor
de grasuitwerpopeningen staan.
Houd nooit uw handen of voeten
onder draaiende delen.
Zet de motor uit en trek de sleutel
uit het stopcontact en de stekker
los van de bougie voordat u ver-
stoppingen uit de uitwerpopening
verwijdert.
Gebruik de machine niet bij slechte
weersomstandigheden of bij kans
op regen of onweer.
Gevaar voor verstikking door
koolmonoxide
Laat de verbrandingsmotor alleen
buitenshuis lopen.
Explosie- en brandgevaar
Brandstof- en benzinedampen
zijn explosief en brandstof
is zeer brandbaar.
Vul de tank met brandstof voordat
ude motor start. Houd de brandstof-
tank gesloten wanneer de motor
loopt of nog heet is.
Vul alleen brandstof bij nadat
de motor is uitgeschakeld of af-
gekoeld. Voorkom open vuur
en vonkvorming en rook niet.
Vul de tank van de machine alleen
buitenshuis.
Start de motor niet als er brandstof
overgelopen is.
Machine verwijderen van de plaats
waar de brandstof is gemorst
en wachten totdat de brandstof-
dampen vervluchtigd zijn.
Ter voorkoming van brandgevaar
dient u de volgende delen vrij van
gras en naar buiten komende olie
te houden: motor, uitlaat, accu
en brandstoftank.
Gevaar
Verwondingsgevaar door defecte
machine
Gebruik de machine alleen
in onberispelijke toestand.
Controleer de machine voor elk
gebruik op zichtbare gebreken.
Controleer in het bijzonder veilig-
heidsvoorzieningen en het
maaimechanisme met houder,
bedieningselementen en schroef-
verbindingen op beschadigingen
en stevig vastzitten.
Vervang beschadigde delen voor
het gebruik.
Gebruikstijden
Neem de geldende voorschriften
met betrekking tot gebruikstijden
in acht (vraag eventueel na bij uw
gemeente).
Tanken en oliepeil
controleren
Opmerking
De motor is in de fabriek reeds met
olie gevuld. Controleer het oliepeil
en voeg indien nodig olie toe.
Tank loodvrije benzine (Afb. 20)
Vul de brandstoftank tot maxi-
maal 2 cm onder de rand van
de vulopening.
Sluit de brandstoftank stevig.
Controleer het oliepeil (Afb. 20).
Het oliepeil moet tussen
de markeringen „Full/Max.”
en „Add/Min.” liggen. Zie ook
het handboek van de motor.
Bandendruk controleren
Opmerking
Om productieredenen kan de
bandendruk hoger dan vereist zijn.
Bandendruk controleren.
Indien nodig corrigeren
(zie gedeelte „Onderhoud”):
voren: 0,8 bar
achteren: 0,7 bar
Stoel van de chauffeur
instellen
Zet de stoel in de gewenste stand.
Afhankelijk van de uitvoering:
Schroeven losdraaien, stoel
instellen en schroeven weer
vastdraaien (Afb. 1)
of
aan stoelverstelhendel trekken,
stoel instellen en stoelverstel-
hendel weer loslaten (Afb. 19)
Motor starten
Neem plaats op de chauffeur-
stoel.
Maaiwerk uitschakelen:
PTO (Afb. 12) uitschakelen
en maaiwerk omhoog zetten.
Duw het rem- of koppelings- en
rempedaal (Afb. 9) helemaal
in en houd het vast of vergrendel
de vastzetrem (Afb. 13/14).
Zet de rijrichtinghendel/rijhendel
(Afb. 10/15) op „N”.
Opmerking
Machines met rijpedaal staan in de
stand „N”-wanneer het rijpedaal
niet wordt bediend (Afb. 16).
Zet de gashendel (Afb. 8)
op .
Trek bij een koude motor
de choke uit of zet de gas-
hendel op (Afb. 7).
Draai de contactsleutel (Afb. 6)
op tot de motor loopt
(startpoging max. 5 seconden,
wacht 10 seconden voor
de volgende poging).
Zet de contactsleutel op /
wanneer de motor loopt.
Zet de choke langzaam terug
(Afb. 7).
Zet de gashendel (Afb. 8) terug
tot de motor loopt.
Motor stoppen
Zet de gashendel (Afb. 8)
op de middelste gasstand.
Laat de motor ca. 20 seconden-
lopen.
Zet de contactsleutel (Afb. 6)
op .
Trek de sleutel uit het contactslot.
Vergrendel de vastzetrem
voordat u de machine verlaat.
Rijden
Gevaar
Abrupt beginnen met rijden,
plotseling stoppen en rijden met
te hoge snelheid vergroot het
gevaar voor ongevallen en kan
leiden tot schade aan het apparaat.
Verstel de stoel nooit tijdens het
rijden.
Opmerking
Wees bijzonder voorzichtig bij het
achteruit rijden. Verander nooit van
rijrichting zonder de machine eerst
tot stilstand te brengen.
Rijden met hydrostaat-
aandrijving
Start de motor zoals aangegeven.
Maak de vastzetrem los.
Bedien het rijpedaal resp.
de rijhendel (afhankelijk van
het model) langzaam tot de ge-
wenste snelheid bereikt is.
!
Gebruiksaanwijzing gazontractoren Nederlands
49
Rijden met Transmatic-
aandrijving
Start de motor zoals aange-
geven.
Vastzetrem losmaken: Duw
het koppelings- en rempedaal
helemaal in en houd het vast.
Breng de rijrichtinghendel
in de vereiste stand.
Stel de snelheidsstand
in met de hendel.
Laat het koppelings- en rem-
pedaal langzaam opkomen.
De machine rijdt.
Rijden met Automatic-
aandrijving
Start de motor zoals
aangegeven.
Maak de vastzetrem los.
Bedien het rijpedaal langzaam
tot de gewenste snelheid wordt
bereikt.
Machine stilzetten
Zet de rijhendel in de stand „N”
resp. laat het rijpedaal los
(machines met hydrostaat-
aandrijving of automatische
aandrijving).
Duw op het rempedaal of het
koppelings- en rempedaal
tot de machine start.
Maaien
Bij normaal maaien /
(zie bediening contactslot):
Schakel het maaimechanisme
uit voordat u achteruit rijdt
en zet het omhoog.
Bij achteruit maaien
(zie bediening contactslot):
wees bijzonder voorzichtig bij het
achteruit maaien, maai alleen
achteruit indien beslist nodig.
Verander niet van rijrichting
als de machine rolt of rijdt.
Machines met hydrostaat-
aandrijving
Start de motor zoals aangegeven.
Zet de gashendel op voor
voldoende afgegeven vermogen.
Maak de vastzetrem los.
Schakel het maaimechanisme in.
Beweeg het maaimechanisme
omlaag.
Met de rijhendel resp. het rij-
pedaal (afhankelijk van het
model) de voorwaartse rijrichting
en de snelheid (door langzaam
bedienen) kiezen.
De machine rijdt.
Machines met Transmatic-
aandrijving
Start de motor zoals aangegeven.
Zet de gashendel op voor
voldoende afgegeven vermogen.
Vastzetrem losmaken: Duw het
koppelings- en rempedaal
helemaal in en houd het vast.
Zet de rijrichtinghendel op „F”
(vooruit).
Stel de snelheidsstand in met
de hendel.
Schakel het maaimechanisme in:
Schakel de PTO in.
Beweeg het maaimechanisme
omlaag.
Laat het koppelings- en rem-
pedaal langzaam opkomen.
De machine rijdt.
Machines met Automatic-
aandrijving
Start de motor zoals
aangegeven.
Zet de gashendel op voor
voldoende afgegeven vermogen.
Maak de vastzetrem los.
Schakel het maaimechanisme in.
Beweeg het maaimechanisme
omlaag.
Kies met rijpedaal de voorwaartse
rijrichting en snelheid (door lang-
zaam bedienen).
De machine rijdt.
Algemeen
Let er bij de instelling van de maai-
hoogte en rijsnelheid op dat
de machine niet overbelast wordt.
De maaihoogte en de rijsnelheid
moeten worden aangepast aan de
lengte, de aard en de vochtigheid
van het te maaien gras om het gras
probleemloos met een grasvanger
op te kunnen vangen.
Wanneer verstoppingen optreden,
dient u de rijsnelheid te vermin-
deren en de maaihoogte groter
in te stellen.
Machine wegzetten
Machine stilzetten.
Schakel het maaimechanisme uit.
Zet de gashendel op de middelste
gasstand.
Zet het maaimechanisme hele-
maal omhoog.
Zet het contactslot na 20 secon-
den op .
Trek de sleutel uit het contactslot.
Vergrendel de vastzetrem
voordat u de machine verlaat.
Machine met hydrostaat-
aandrijving duwen
Duw de machine alleen als
de motor is uitgeschakeld.
Maak de vastzetrem los.
Transmissie ontgrendelen
(Afb. 17b resp. 17c afhankelijk
van het model): Hendel uittrek-
ken en naar rechts duwen.
Zet de transmissieontgrendelings-
hendel terug voordat u de motor
start.
Machines met Automatic-
aandrijving duwen
Duw de machine alleen als
de motor is uitgeschakeld.
Maak de vastzetrem los.
Transmissie ontgrendelen
(Afb. 17a): Duw de hendel naar
binnen, trek deze vervolgens
naar buiten en draai deze naar
achteren. De hendel is voor
de houder vastgeklikt.
Zet de
transmissieontgrendelingshendel
terug voordat u de motor start.
Mulchen
Met het juiste toebehoren kunt
u met verschillende machines
ook mulchen. Vraag naar het
toebehoren bij uw vakhandel.
Grasvangvoorziening
leegmaken (afhankelijk
van model)
Zie de aparte gebruiksaanwijzing
voor de grasvanger.
Nederlands Gebruiksaanwijzing gazontractoren
50
Tips voor het verzorgen
van het gazon
Maaien
Gazon bestaat uit verschillende
soorten gras. Als u vaak maait,
bevordert dit de groei van gras met
stevige wortels. Als u minder vaak
maait, bevordert dit de groei van
lang gras en planten als klaver
en madeliefjes.
De normale hoogte van een gazon
bedraagt 4 tot 5 cm. Maai slechts
een derde
1
/
3
van de totale hoogte.
Dus bij 7–8 cm op normale hoogte
knippen. Het gazon niet korter
maaien dan 4 cm omdat het anders
bij droog weer beschadigd raakt.
Lang gras (bijvoorbeeld na de
vakantie) in verschillende beurten
tot normale lengte maaien.
Mulchen (met toebehoren)
Het gras wordt bij het maaien
in kleine stukjes van ca. 1 cm
gesneden en blijft liggen.
Zo blijven veel voedingsstoffen
voor het gras bewaard.
Voor een optimaal resultaat moet
het gazon altijd kort worden gehou-
den. Zie ook het gedeelte „Maaien”.
Neem de volgende aanwijzingen
in acht bij het mulchen:
Maai geen nat gras.
Maai nooit meer dan 2 cm van
de totale lengte van het gras.
Rijd langzaam.
Gebruik het maximale toerental.
Reinig het maaimechanisme
regelmatig.
Transporteren
Rijd slechts korte stukjes met de
gazontractor als u naar een andere
plaats om te maaien rijdt.
Gebruik voor grote stukken een
transportvoertuig.
Opmerking: de machine mag niet
worden gebruikt op de openbare
weg.
Korte stukken
Gevaar
Door het maaimechanisme kunnen
voorwerpen worden meegenomen
en weggeslingerd.
Dit kan schade veroorzaken.
Schakel de maaimessen uit
voordat u met de machine rijdt.
Lange stukken
Let op
Transportschade
De gebruikte transportmiddelen
(bijvoorbeeld transportvoertuig,
laadperron) moeten volgens
bestemming worden gebruikt.
Zie hiervoor de bijbehorende
gebruiksaanwijzing.
De machine moet voor het gebruik
worden vastgezet zodat deze niet
kan wegglijden.
Gevaar voor het milieu door
lekkende brandstof
Vervoer de machine niet in een
gekantelde positie.
Zet een transportvoertuig
gereed.
Breng de laadplank aan op het
transportvoertuig.
Duw de machine in vrijgescha-
kelde versnelling op het laadvlak
(bij machines met hydrostaat-
aandrijving of Automatic-
aandrijving de transmissie
ontgrendelen).
Vergrendel de vastzetrem.
Voorkom wegglijden van de
machine.
Onderhoud/reiniging
Gevaar
Verwondingsgevaar door
onbedoeld starten van de motor!
Bescherm uzelf tegen verwondin-
gen. Voor alle werkzaamheden aan
deze machine:
Zet de motor uit.
Trek de sleutel uit het contact.
Vergrendel de vastzetrem.
Wacht tot alle bewegende delen
volledig tot stilstand gekomen zijn.
De motor moet afgekoeld zijn.
Trek de bougiestekker van de
motor los op onbedoeld starten
van de motor te voorkomen.
Reiniging
Let op
Gebruik voor het reinigen geen
hogedrukreiniger.
De machine reinigen
Reinig de machine bij voorkeur
meteen na het maaien.
Plaats de machine op een
stevige en vlakke ondergrond.
Zet de rijrichtinghendel op „F”
of „R” (niet bij alle modellen).
Vergrendel de vastzetrem.
Opmerking
Bij gebruik van de machine in
de winter bestaat een bijzonder
groot roest- en corrosiegevaar.
Reinig de machine na elk gebruik
grondig.
Maaimechanisme reinigen
Gevaar
Verwondingsgevaar door scherp
maaimes!
Draag werkhandschoenen.
Bij machines met meer dan één
maaimes kan de beweging van
een maaimes tot het draaien
van de andere messen leiden.
Reinig de maaimessen voorzichtig.
Let op
Motorschade
Kantel de machine niet meer
dan 30°. De brandstof kan
in de verbrandingsruimte lopen
en tot motorschade leiden.
Zet het maaimechanisme hele-
maal naar boven.
Maak de maairuimte schoon met
een borstel, handveger of doek.
Maaimechanisme met
reinigingssproeier (optioneel)
Afb. 23
Stel de machine op een vlakke
ondergrond zonder grind, stenen
etc. en bedien de vastzetrem.
1.Bevestig een waterslang met een
in de handel verkrijgbare snel-
koppeling op de reinigings-
sproeier.
Waterkraan opendraaien.
2.Start de motor.
3.Maaiwerk neerlaten en enkele
minuten inschakelen.
Gebruiksaanwijzing gazontractoren Nederlands
51
4.Maaiwerk en motor uitschakelen.
5.Verwijder de waterslang.
Herhaal stap 1 t/m 5 bij de tweede
reinigingsproeier (indien aanwezig).
Na beeindiging van de reinigings-
werkzaamheden (stap 1–5):
Zet het maaimechanisme hele-
maal omhoog.
Motor starten en maaiwerk
gedurende enkele minuten
inschakelen om het maaiwerk
te drogen.
Grasvanger reinigen
Opmerking
Zie de aparte gebruiksaanwijzing
voor de grasvanger.
Verwijder de grasvanger
en maak deze leeg.
De grasvanger kan met een
krachtige waterstraal (tuinslang)
gereinigd worden.
Laat de grasvanger voor het
volgende gebruik grondig drogen.
Onderhoud
Neem de onderhoudsvoorschriften
in het handboek voor de motor
in acht. Laat de machine aan het
einde van het seizoen nazien
en onderhouden door een onder-
houdsbedrijf.
Let op
Gevaar voor het milieu door
motorolie!
Geef na het verversen van de olie
de oude olie af bij een inzamel-
plaats voor oude olie of bij een
afvalverwerkingsbedrijf.
Gevaar voor het milieu door accu's
Lege accu's horen niet bij het
huisvuil. Verwijder de accu voordat
u de machine naar de sloop brengt.
Demonteer de accu voordat de
machine naar de sloop gaat.
Gebruik van een starthulpkabel
Gevaar
Nooit een defecte of bevroren accu
met een starthulpkabel overbrug-
gen. Let erop dat de machines
en de kabelklemmen elkaar niet
raken en de ontstekingen uit-
geschakeld zijn.
Rode starthulpkabel aan de
pluspool (+) van de lege en de
voedende accu vastklemmen.
De zwarte starthulpkabel eerst
aan de minpool () van de
voedende accu vastklemmen.
De andere klem aan het frame
van het motorblok van de tractor
met de lege accu (liefst zo ver
mogelijk van de accu verwijderd)
vastklemmen.
Opmerking
Als de voedende accu in een voer-
tuig is ingebouwd, mag dit voertuig
tijdens de startondersteuning niet
worden gestart.
Start de tractor met de lege accu
en trek de vastzetrem aan.
Maak klemmen van de start-
hulpkabels in de omgekeerde
volgorde los.
Bandendruk
Let op
De maximaal toegestane banden-
druk (zie zijkant van de band)
mag nooit worden overschreden.
Ga bij het oppompen niet voor
of op de band staan.
De geadviseerde bandendruk
bedraagt:
voren: 0,8 bar
achteren: 0,7 bar
Bij een hogere bandendruk neemt
de levensduur van de banden af.
Controleer de bandendruk altijd
voordat u met de machine rijdt.
Na 2 tot 5 bedrijfsuren
Voor het eerst motorolie verver-
sen. Zie het motorhandboek
voor overige intervallen.
Gebruik de oliegoot of de snelle
olieafvoer (Afb. 22) voor het
aftappen van de olie.
Elke 2 maanden
Alleen nodig bij accu's van type
2: vul de accucellen tot 1 cm
onder de vulopening met
gedestilleerd water.
Smeer die wiellagers van
de voorwielen of de vooras
(afhankelijk van de uitvoering)
aan de smeernippels met
universeel vet.
Elke 50 bedrijfsuren
Laat vuil en grasresten van
de motoroverbrenging door een
reparatiebedrijf verwijderen.
Bij behoefte
Accu opladen
Als u de machine lange tijd niet
gebruikt, wordt geadviseerd om de
accu uit de machine te demonteren
en voor het opbergen, tijdens het
opbergen elke twee maanden
en voor het opnieuw in gebruik
nemen op te laden.
Opmerking
Neem de beschrijving in de
gebruiksaanwijzing van het
accuoplaadapparaat in acht.
Vervang de zekering
Vervang defecte zekeringen
alleen door zekeringen van
dezelfde sterkte.
Eenmaal per seizoen
De tanden van de stuurtransmis-
sie met universeel vet smeren.
Scharnieren van het stuurmecha-
nisme met enkele druppels lichte
olie smeren.
Alle draaipunten en lagers
(bedieningshendels en hoogt-
einstelling van het maaiwerk)
met enkele druppels lichte
olie smeren.
Bougie reinigen en ontstekings
afstand instellen, of indien nodig
bougie vervangen.
Zie het handboek bij de motor.
Laat de assen van de achter-
wielen door een reparatiebedrijf
smeren met speciaal (water-
afstotend) vet.
Maaimessen door een vakman
laten slijpen of vervangen.
Stilzetten
Let op
Schade aan de machine
Berg de machine op nadat de
motor is afgekoeld en alleen
in een schone en droge ruimte.
Bescherm de machine beslist
tegen roest wanneer u deze voor
lange tijd wegzet, bijvoorbeeld
in de winter.
!
Nederlands Gebruiksaanwijzing gazontractoren
52
Na het seizoen of wanneer de
machine langer dan een maand
niet gebruikt wordt:
Machine en grasbak reinigen.
Veeg alle metaaldelen ter
bescherming tegen roest af met
een met olie bevochtigde doek of
spuit deze in met oliespray.
Laad de accu op met een accu-
lader.
Als de machine tijdens de winter
wordt opgeborgen, moet de accu
worden opgeladen en op droge
en koele plaats (beschermd tegen
vorst) worden bewaard. Laad de
accu elke 4 tot 6 weken en voor
het opnieuw monteren op.
Tap de brandstof af (alleen
buitenshuis) en bereid de motor
voor het opbergen voor, zoals
in de gebruiksaanwijzing van
de motor beschreven.
Pomp de banden op volgens de
gegevens op de desbetreffende
band. Pomp banden zonder
gegevens op de band op met
een druk van 0,9 bar.
Berg de machine op in een
schone en droge ruimte.
Garantie
Onze garantiebepalingen resp.
de garantiebepalingen van de
importeur zijn van toepassing.
Storingen aan uw machine
verhelpen wij kosteloos in het
kader van de garantie, voor zover
een materiaal- of productiefout
daarvan de oorzaak is.
Neem voor de garantie contact
op met uw leverancier of met
de vestiging bij u in de buurt.
Informatie over de motor
De fabrikant van de motor is
aansprakelijk voor alle kwesties
met betrekking tot de motor, wat
betreft het vermogen, de
vermogensmeting, de technische
gegevens, de garantie en de
service. Informatie vindt u de apart
meegeleverde gebruiksaanwijzing
van de motor.
Hulp bij storingen
Gevaar
Verwondingsgevaar door
onbedoeld starten van de motor!
Bescherm uzelf tegen verwondin-
gen. Altijd voor werkzaamheden
aan deze machine:
Zet de motor uit.
Trek de sleutel uit het contact.
Ontgrendel de vastzetrem,
Wacht tot alle bewegende delen
volledig tot stilstand gekomen zijn.
De motor moet afgekoeld zijn.
Trek de bougiestekker los van de
motor, zodat onbedoeld starten
van de motor niet mogelijk is.
Storingen van de werking van
uw machine hebben vaak een
eenvoudige oorzaak, die zelf kunt
opsporen en verhelpen.
Bij twijfel helpt een gespecialiseerd
bedrijf u graag verder.
Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
De starter draait niet. Zekering doorgeslagen. Als u de machine wilt starten, neemt u plaats
op de stoel en drukt u het rempedaal helemaal
in of vergrendelt u de vastzetrem.
Schakel het maaimechanisme uit bij een
machine met PTO-schakelaar of hendel.
Monteer bij machines met achterwaartse
uitworp de grasvanger of deflector.
Accu niet correct aangesloten. Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de accu en de zwarte kabel op de minpool (–).
De starter draait niet. Accu leeg of bijna leeg. Controleer het vloeistofpeil van de accu.
Eventueel vullen met gedestilleerd water
tot 1 cm onder de vulopening.
Laad vervolgens de accu op.
Veiligheidsblokkeersysteem
is geactiveerd.
Vervang de zekering. Wanneer de zekering
opnieuw doorslaat, moet de oorzaak worden
opgespoord (meestal kortsluiting).
Losse massakabel tussen motor
en frame.
Sluit de massakabel aan.
Gebruiksaanwijzing gazontractoren Nederlands
53
Starter draait, maar motor
start niet.
Verkeerde stand van choke
en gashendel.
Bedien de choke.
Zet de gashendel op .
Carburateur krijgt geen brandstof,
brandstoftank leeg.
Vul met brandstof.
Defecte of vuile bougie. Controleer de bougie. Zie het handboek voor
de motor.
Geen ontstekingsvonk. Laat de ontsteking door een gespecialiseerd
bedrijf controleren.
Motor walmt. Te veel motorolie in de motor. Schakel de machine onmiddellijk uit.
Controleer het motoroliepeil.
Motor defect. Schakel de machine onmiddellijk uit.
Laat de motor door een gespecialiseerd bedrijf
controleren.
Sterke trillingen. Beschadigde messenas of defect
maaimes.
Schakel de machine onmiddellijk uit.
Laat defecte onderdelen door een gespeciali-
seerd reparatiebedrijf vervangen.
Maaimechanisme werpt
geen gras uit of maait
onzuiver.
Motortoerental te laag. Geef meer gas.
Rijsnelheid te hoog. Stel een lagere snelheid in.
Maaimessen stomp. Laat de maaimessen door een gespecialiseerd
bedrijf slijpen of vervangen.
Motor loopt, maaimecha-
nisme maait niet.
V-riem gescheurd. Laat de V-riem door een gespecialiseerd bedrijf
vervangen.
Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
1/183