KTM 1190 RC8 R AU 2010 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2010
1190 RC8 R EU/UK
1190 RC8 R AUS
1190 RC8 R FR
1190 RC8 R JP
Artikelnr. 3211525nl
BESTE KTM KLANT 1
BESTE KTMKLANT
We wensen u veel geluk met uw keuze voor een KTM motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve motorfiets en we zijn er
zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, als u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder het serienummer van uw voertuig in.
Framenummer/typeplaatje ( pag. 16) Stempel van de dealer
Motornummer ( pag. 17)
Sleutelnummer ( pag. 16)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling van de motorfietsen kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. De KTM-Sportmotorcycle AG houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveromvang horen.
BESTE KTM KLANT 2
© 2009 KTM-Sportmotorcycle AG, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadrukken, ook gedeeltelijk en vermenigvuldiging op welke wijze dan ook is enkel toegestaan met schriftelijke toestemming van de eige-
naar.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM-Sportmotorcycle AG
5230 Mattighofen, Oostenrijk
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN .......................................... 7
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN............................................... 8
AFBEELDING VOERTUIG ...................................................... 12
Afbeelding voertuig linksvoor ............................................. 12
Afbeelding voertuig rechtsachter ........................................ 14
POSITIE SERIENUMMERS.................................................... 16
Framenummer/typeplaatje ................................................. 16
Sleutelnummer ................................................................ 16
Motornummer .................................................................. 17
Artikelnummer voorvork..................................................... 17
Artikelnummer schokdemper ............................................. 18
Artikelnummer stuurdemper .............................................. 18
BEDIENINGSELEMENTEN.................................................... 19
Koppelingshendel............................................................. 19
Remhendel ...................................................................... 19
Lichtschakelaar................................................................ 20
Seinlichtschakelaar .......................................................... 20
Richtingaanwijzerschakelaar.............................................. 21
Claxonknop...................................................................... 21
Contact-/stuurslot ............................................................. 22
Noodstopschakelaar.......................................................... 22
E-startknop...................................................................... 23
Wegrijblokkering............................................................... 23
Gecombineerde instrument - overzicht................................ 24
Gecombineerd instrument - functietoetsen op stuur ............. 25
Gecombineerd instrument - activeren en testen ................... 26
Display............................................................................ 27
Informatiedisplay.............................................................. 28
Controlelampjes ............................................................... 29
Aanwijzingen/waarschuwingen op gecombineerd
instrument....................................................................... 30
Overzicht ROAD mode....................................................... 34
Menu afstandteller ODO/Trip 1 .......................................... 35
Menu afstandteller ODO/Trip 2 .......................................... 36
Menu FUELDISTANCE...................................................... 37
Menu FUELRANGE........................................................... 38
Menu volgende servicebeurt DISTANCE TO Next Service ...... 39
Overzicht RACE mode ....................................................... 40
Menu resterende rondes LAPSTOGO................................... 41
Menu maximale rondesnelheid TOPSPEED ......................... 42
Menu rondetijden LAP/BESTLAP/LastLap ........................... 43
Menu maximale snelheid LAP/BESTLAP/TopSpeed.............. 44
Menu totale afstand in de Race mode RACEODO................. 45
Overzicht SETUP mode .................................................... 46
Menu instellingen SETUP ................................................ 48
Menu menuselectie CHANGE MODE .................................. 49
Menu tijd SET CLOCK....................................................... 50
Menu SETTINGS .............................................................. 51
Menu schakelindicator SHIFT RPMS .................................. 52
Menu blokkeertijd LAP knop LAP BLANK T......................... 53
Menu aantal rondes SET NUM LAPS .................................. 54
Menu brandstofreserve-indicator TRIP F RESET .................. 55
Menu eenheden UNITS..................................................... 56
Menu kilometer/mijl SET KM/MILES .................................. 57
Menu temperatuurindicator SET °C/°F ................................ 58
Menu extra functies OPTIONS ........................................... 59
Menu bandendrukbewaking TPMS...................................... 60
Menu buitentemperatuurindicator OUTERTEMP .................. 61
INHOUDSOPGAVE 4
Rondetijd oproepen .......................................................... 68
Maximale snelheid oproepen.............................................. 68
ROAD of RACE mode instellen........................................... 69
Tijd instellen SET CLOCK.................................................. 70
Schakeltoerental instellen RPM1/2 .................................... 70
Blokkeertijd van LAP knop instellen LAP BLANK T .............. 72
Aantal rondes instellen SET NUM LAPS ............................. 73
Brandstofreserve-indicator instellen TRIPF RESET............... 74
Kilometer of mijl instellen SET KM/MILES.......................... 76
Temperatuureenheid instellen SET °C/°F ............................ 77
Buitentemperatuurindicator in- of uitschakelen ................... 77
Tankdop openen............................................................... 79
Tankdop sluiten ............................................................... 80
Riem............................................................................... 80
Zadelslot ......................................................................... 81
Boordgereedschap ............................................................ 81
Helmbeveiliging ............................................................... 82
Voetsteunen bijrijder......................................................... 82
Versnellingshendel............................................................ 83
Rempedaal ...................................................................... 84
Zijstandaard..................................................................... 84
AANWIJZINGEN VOOR INBEDRIJFNAME ............................... 85
Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname .............................. 85
Motor inrijden .................................................................. 86
Motorfiets beladen............................................................ 87
RIJ-INSTRUCTIES................................................................ 89
Controleren voor iedere inbedrijfname................................. 89
Starten ............................................................................ 90
Beginnen met rijden ......................................................... 91
Schakelen, rijden ............................................................. 92
Afremmen........................................................................ 95
Stoppen, parkeren ............................................................ 96
Brandstof tanken.............................................................. 98
SERVICESCHEMA .............................................................. 100
Serviceschema ............................................................... 100
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR ............................. 103
Motorfiets voor op montagebok plaatsen ........................... 103
Motorfiets voor van montagebok nemen ............................ 103
Motorfiets achter op montagebok plaatsen ........................ 104
Motorfiets achter van montagebok nemen ......................... 104
Voorvork/schokdemper .................................................... 105
Ingaande demping voorvork instellen ................................ 105
Uitgaande demping voorvork instellen............................... 106
Veervoorspanning voorvork instellen.................................. 107
Vorkpoten ontluchten...................................................... 108
Ingaande demping schokdemper...................................... 109
Ingaande demping low speed van schokdemper instellen.... 109
Ingaande demping high speed van schokdemper
instellen ........................................................................ 110
Uitgaande demping schokdemper instellen ....................... 111
Veervoorspanning schokdemper instellen x ..................... 112
Stuurdemper.................................................................. 114
Stuurdemper instellen..................................................... 114
Voertuigniveau ............................................................... 116
Voertuigniveau voor instellen x ...................................... 117
Voertuigniveau achter instellen ........................................ 118
Voetsteunpositie............................................................. 120
Voetsteunpositie instellen................................................ 120
INHOUDSOPGAVE 5
Versnellingshendelvlak instellen....................................... 122
Versnellingshendel instellen ............................................ 122
Rempedaalvlak instellen ................................................. 126
Rempedaal instellen ....................................................... 127
Vrije slag rempedaal controleren ...................................... 127
Vervuiling ketting controleren .......................................... 128
Ketting reinigen ............................................................. 128
Kettingspanning controleren ............................................ 130
Kettingspanning instellen................................................ 131
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren ...... 133
Remschijven voorwielrem controleren ............................... 135
Remschijf achterwielrem controleren................................ 136
Uitgangspositie remhendel instellen ................................. 137
Remvloeistofpeil voorwielrem controleren.......................... 138
Remvloeistof voorwielrem bijvullen x.............................. 138
Remplaketten ................................................................ 140
Remplaketten voorwielrem controleren.............................. 140
Remvloeistofpeil achterwielrem controleren....................... 141
Remvloeistof achterwielrem bijvullen x........................... 142
Remplaketten achterwielrem controleren .......................... 143
Voorwiel uitbouwen x.................................................... 144
Voorwiel inbouwen x..................................................... 146
Achterwiel uitbouwen x................................................. 148
Achterwiel inbouwen x.................................................. 149
Achterdempers achterwielnaaf controleren x................... 151
Toestand banden controleren........................................... 152
Bandenspanning controleren ........................................... 154
Zadel afnemen ............................................................... 155
Zadel monteren .............................................................. 156
Bijrijderzadel afnemen .................................................... 156
Bijrijderzadel monteren ................................................... 157
Helmbeveiliging op voertuig monteren .............................. 157
Accu uitbouwen x ........................................................ 158
Accu inbouwen x.......................................................... 160
Accu laden x ............................................................... 162
Hoofdzekering vervangen................................................. 164
Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen ........ 166
Dimlichtlamp vervangen.................................................. 168
Lamp voor groot licht vervangen....................................... 171
Zijlichtlamp vervangen .................................................... 174
Stand koplamp controleren.............................................. 176
Lichtbundelbreedte koplamp instellen .............................. 177
Contactsleutel activeren/deactiveren................................. 177
Koelsysteem................................................................... 182
Koelmiddelpeil controleren.............................................. 182
Koelsysteem - vast reservoir vullen ................................... 183
Uitgangspositie koppelingshendel instellen ....................... 185
Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren................ 185
Vloeistofpeil hydraulische koppeling corrigeren.................. 186
Speling gaskabel controleren ........................................... 187
Speling gaskabel instellen x.......................................... 188
Stuurhoogte/stuurpositie ................................................. 188
Stuurhoogte/stuurpositie instellen .................................... 189
Achterframepositie ......................................................... 194
Achterframepositie instellen ............................................ 195
Motoroliepeil controleren................................................. 199
Motorolie en oliefilter vervangen, oliezeven reinigen x...... 199
Motorolie aftappen, oliezeven reinigen x......................... 200
INHOUDSOPGAVE 6
Oliefilter uitbouwen x ................................................... 203
Oliefilter inbouwen x .................................................... 205
Motorolie vullen x ........................................................ 205
Motorolie bijvullen.......................................................... 207
OPSPOREN VAN FOUTEN................................................... 209
KNIPPERCODE WEGRIJBLOKKERING ................................. 212
KNIPPERCODE MOTORBESTURING.................................... 214
REINIGING........................................................................ 220
Motorfiets reinigen ......................................................... 220
CONSERVEREN VOOR DE WINTER...................................... 222
Conserveren voor de winter .............................................. 222
STALLING ......................................................................... 223
Stalling ......................................................................... 223
Inbedrijfname na stalling ................................................ 224
TECHNISCHE GEGEVENS - MOTOR..................................... 225
Vulhoeveelheid - motorolie .............................................. 226
Vulhoeveelheid - koelmiddel ............................................ 226
AANHAALMOMENTEN MOTOR............................................ 227
TECHNISCHE GEGEVENS - CHASSIS .................................. 230
Lampen......................................................................... 231
Banden ......................................................................... 232
Vulhoeveelheid - brandstof .............................................. 232
TECHNISCHE GEGEVENS - VOORVORK ............................... 233
TECHNISCHE GEGEVENS - SCHOKDEMPER........................ 234
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN
CHASSIS ........................................................................... 236
GEBRUIKSSTOFFEN .......................................................... 239
HULPSTOFFEN.................................................................. 243
NORMEN........................................................................... 245
INDEX ............................................................................... 246
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 7
Gebruikte symbolen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde symbolen toegelicht.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een handeling of een functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een handeling of een functie).
Voor alle werkzaamheden die met dit symbool zijn gekenmerkt is vakkennis en technisch begrip vereist. Laat deze
werkzaamheden voor uw eigen veiligheid in een geautoriseerde KTM RC8-garage uitvoeren! Daar wordt u motorfiets
door speciaal geschoolde vakmedewerkers met het benodigde speciale gereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt een verwijzing naar een pagina (meer informatie vindt u op de aangegeven pagina).
Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte lettertypen toegelicht.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 8
Gebruiksdefinitie
KTM sportmotorfietsen zijn zodanig ontworpen en gebouwd, dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastingen in het normale wegverkeer
en bij het rijden op circuits. Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op niet geasfalteerde trajecten.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
Onderhoud
Voorwaarde voor een storingsvrije werking en het voorkomen van vroegtijdige slijtage is het in acht nemen van de in de bedieningshandlei-
ding genoemde onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Een slechte afstelling van het chassis kan ertoe leiden
dat chassiscomponenten beschadigen of breken.
Rijden op de motorfiets onder extreme omstandigheden, bijvoorbeeld op circuits, kan leiden tot bovengemiddelde slijtage van componen-
ten zoals het transmissiesysteem of de remmen. Daarom kan het nodig zijn slijtageonderdelen al voor het bereiken van de slijtagegrens
volgens het serviceschema te onderhouden en/of te vervangen.
U moet zich beslist houden aan de voorgeschreven inrijtijden en de inspectie- en onderhoudsintervallen. De inachtneming daarvan draagt
in belangrijke mate bij aan de levensduur van de motorfiets.
Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM RC8-garage worden uitgevoerd en
moeten in het serviceboekje worden bevestigd, omdat anders de garantie volledig vervalt. Bij schade of gevolgschade die door manipulaties
en/of wijzigingen van het voertuig zijn veroorzaakt bestaat er geen aanspraak op garantie.
Bedrijfsmiddelen
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde brand- en smeerstoffen resp. bedrijfsstoffen gebruiken.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 9
Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of worden aanbevolen en laat
deze alleen in een geautoriseerde KTM RC8-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aan-
sprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren worden tussen haakjes vermeld bij de betreffende beschrijvingen. Uw KTM-dealer adviseert u
graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden is speciaal gereedschap vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: klepveerheffer (59029019000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Als voor schroefverbindingen een schroevenlijm (bijv. Loctite
®
) wordt gebruikt, moet u de specifieke aanwijzingen van de fabrikant over het
gebruik ervan in acht nemen.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde en versleten onderdelen moeten worden vervangen.
Na een reparatie en/of onderhoudsbeurt moet worden gecontroleerd of het voertuig verkeersveilig is.
Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 10
Aanwijzing
Gevaar voor brandSommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
Motorfiets niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het bedrijfswarme
voertuig leggen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
Motor uitzetten en contactsleutel uittrekken.
Motorfiets met spanbanden of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen omvallen en wegrollen.
Milieu
Motorrijden is een fantastische sport en we hopen natuurlijk dat u er volledig van kunt genieten. Maar motorfietsen kunnen ook milieu-
problemen en conflicten met andere personen veroorzaken. Door op een verantwoordelijke manier met de motorfiets om te gaan kunt u
ervoor zorgen dat deze problemen en conflicten niet ontstaan. Om de toekomst van de motorsport veilig te stellen moet u zich houden aan
de wettelijke regels, milieubewust handelen en de rechten van andere mensen respecteren.
Aanwijzingen/waarschuwingen
U moet beslist de gegeven aanwijzingen/waarschuwingen in acht nemen.
Info
Op het voertuig zijn verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stickers met aanwijzingen en
waarschuwingen mag u nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herkennen en daardoor
letsel oplopen.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 11
Gevarenniveaus
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Bedieningshandleiding
Lees deze bedieningshandleiding beslist zorgvuldig en volledig door, voordat u met de motorfiets gaat rijden. Hierin staan veel informa-
tie en tips, die de bediening en het onderhoud van de motorfiets vergemakkelijken. Alleen zo komt u te weten, hoe u de motorfiets het
beste kunt afstemmen en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen. Bovendien bevat deze bedieningshandleiding belangrijke informa-
tie over het onderhoud van de motorfiets.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van de motorfiets en moet bij doorverkoop aan de nieuwe eigenaar worden gege-
ven.
AFBEELDING VOERTUIG 12
3.1Afbeelding voertuig linksvoor
100652-10
AFBEELDING VOERTUIG 13
1 Koppelingshendel
2 Lichtschakelaar, seinlichtschakelaar, richtingaanwijzerschakelaar, claxonknop
3 Tankdop
4 Zadel
5 Zadelslot
6 Oliepeilstok
7 Zijstandaard
8 Versnellingshendel
9 Voetsteunen bijrijder
AFBEELDING VOERTUIG 14
3.2Afbeelding voertuig rechtsachter
100653-10
AFBEELDING VOERTUIG 15
1 Bijrijderzadel
2 Riem
3 Achteruitkijkspiegel
4 Gecombineerd instrument
5 Noodstopschakelaar, e-startknop
6 Remhendel
7 Framenummer, typeplaatje
8 Remklauw achter
9 Rempedaal
10 Motornummer
11 Remklauwen voor
POSITIE SERIENUMMERS 16
4.1Framenummer/typeplaatje
100654-10
Het framenummer is in het frame gegraveerd achter het balhoofd aan de rechterzijde.
Het typeplaatje bevindt zich op het frame boven het framenummer.
4.2Sleutelnummer
700222-01
Het sleutelnummer Code number staat op de KEYCODECARD.
Info
U hebt het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te bestellen.
De KEYCODECARD op een veilig plaats bewaren.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u de contactsleutel. De
oranje programmeersleutel op een veilige plek bewaren. Hij mag alleen worden
gebruikt voor leer- en programmeerfuncties.
POSITIE SERIENUMMERS 17
4.3Motornummer
100655-10
Het motornummer is aan rechterzijde van de motor gegraveerd.
4.4Artikelnummer voorvork
100656-10
Het artikelnummer van de voorvork is aan de binnenzijde van de asopname gegraveerd.
POSITIE SERIENUMMERS 18
4.5Artikelnummer schokdemper
100657-10
Het artikelnummer van de schokdemper is op het bovenste gedeelte van de schokdem-
per gegraveerd boven de stelring richting de achterzijde.
4.6Artikelnummer stuurdemper
100658-10
Het artikelnummer van de stuurdemper is aan de bovenzijde van de stuurdemper gegra-
veerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 19
5.1Koppelingshendel
100659-10
De koppelingshendel is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijgesteld.
5.2Remhendel
100660-10
De remhendel is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
BEDIENINGSELEMENTEN 20
5.3Lichtschakelaar
100661-10
De lichtschakelaar is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar naar beneden geschakeld. In deze stand is
het dimlicht en achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar naar boven geschakeld. In deze stand is
het dimlicht, groot licht en achterlicht ingeschakeld.
5.4Seinlichtschakelaar
100662-10
De seinlichtschakelaar is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Seinlichtschakelaar in de uitgangspositie
Seinlichtschakelaar ingedrukt In deze stand wordt het seinlicht (groot licht) gebruikt.
BEDIENINGSELEMENTEN 21
5.5Richtingaanwijzerschakelaar
100661-11
De richtingaanwijzerschakelaar is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschakelaar naar links
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Voor het uitschakelen van de richtingaanwijzer moet u de richtingaanwijzerschakelaar rich-
ting de schakelaarbehuizing duwen.
5.6Claxonknop
100661-12
De claxonknop is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon gebruikt.
BEDIENINGSELEMENTEN 22
5.7Contact-/stuurslot
100663-10
Het contact-/stuurslot bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Info
Voor het inschakelen van de ontsteking mag uitsluitend een zwarte contactsleutel
worden gebruikt.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u de contactsleutel.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit OFF In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
De zwarte contactsleutel kan worden uitgetrokken.
Contact ingeschakeld ON In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten
en kan de motor worden gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken en
het stuur geblokkeerd. De zwarte contactsleutel kan worden uitgetrokken.
5.8Noodstopschakelaar
100664-10
De noodstopschakelaar is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar aan Deze stand is noodzakelijk bij het rijden, het
ontstekingscircuit is gesloten.
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor kan niet
worden gestart.
BEDIENINGSELEMENTEN 23
5.9E-startknop
100664-11
De e-startknop is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
E-startknop in de uitgangspositie
E-startknop ingedrukt In deze stand wordt de e-starter gebruikt.
5.10Wegrijblokkering
400679-10
De elektronische wegrijblokkering beveiligt het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Door het uittrekken van de contactsleutel wordt de wegrijblokkering automatisch geacti-
veerd en de motorelektronica geblokkeerd.
Het rode controlelampje knippert na 1 minuut in een interval van 15 seconden.
Het rode controlelampje kan door te knipperen ook fouten aangeven.
Info
De contactsleutels zijn uitgerust met elektronische componenten. Nooit meerdere
contactsleutels in één sleutelbos dragen, aangezien ze elkaar dan kunnen storen en
problemen kunnen veroorzaken.
Een verloren zwarte contactsleutel moet worden gedeactiveerd om te voorkomen dat onbe-
voegden met het voertuig gaan rijden.
In de afleveringstoestand is de tweede zwarte contactsleutel geactiveerd.
Bij een geautoriseerde KTM RC8-garage kunnen nog twee extra reservesleutels (sleutelnum-
mer op de KEYCODECARD) worden besteld, deze moeten echter voor gebruik worden geacti-
veerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 24
5.11Gecombineerde instrument - overzicht
400580-10
1 Display ( pag. 27)
2 Functietoetsen
3 Controlelampjes ( pag. 29)
4 Informatiedisplay ( pag. 28)
BEDIENINGSELEMENTEN 25
5.12Gecombineerd instrument - functietoetsen op stuur
100665-10
De MODE knop is linksvoor aan het stuur aangebracht.
De LAP knop is linksachter aan het stuur aangebracht.
MODE knop
Wisselt in de ROAD mode en in de RACE mode naar de volgende weergave van het informa-
tiedisplay.
LAP knop
Wisselt in de ROAD mode naar de volgende weergave van de informatiedisplay. Meet in de
RACE mode de rondetijden.
BEDIENINGSELEMENTEN 26
5.13Gecombineerd instrument - activeren en testen
400429-10
Activeren
Het gecombineerde instrument wordt geactiveerd bij inschakeling van de ontsteking.
Testen
De segmenten van de toerenteller branden kort na elkaar en gaan weer uit.
De snelheidsweergave telt van 0 tot 300 en vervolgens weer terug.
De overige weergavesegmenten buiten de informatiedisplay branden kort.
Op de informatiedisplay verschijnt het KTM-logo.
In de ROAD mode wisselt de weergave op de informatiedisplay naar de
modus ODO, Trip 1, Time 1, Avs 1.
In de RACE mode wisselt de weergave op de informatiedisplay naar de
modus LAPSTOGO, LastLap, ±Last, ±Best.
BEDIENINGSELEMENTEN 27
5.14Display
400580-12
De toerenteller geeft het motortoerental weer in omwentelingen per minuut.
De rode markering geeft aan dat het toerental van de motor te hoog is.
De snelheid wordt aangegeven in kilometer per uur km/h of mijl per uur Mph.
De klok wordt weergegeven in het segment .
Info
De klok moet worden ingesteld als de accu afgesloten is geweest resp. als er een
zekering is uitgebouwd.
De koelmiddeltemperatuur wordt in het segment weergegeven in graden Celsius of Fah-
renheit.
De informatiedisplay geeft extra informatie weer.
BEDIENINGSELEMENTEN 28
5.15Informatiedisplay
400580-13
De informatiedisplay heeft twee menu-interfaces.
Menu één is de ROAD mode (standaard) voor het rijden op openbare wegen.
Menu twee is de RACE mode voor het rijden op circuits. In dit menu heeft de bestuurder de
mogelijkheid de rondetijden zelf te meten.
Als het waarschuwingslampje algemeen brandt wordt de betreffende melding tijdelijk op
de informatiedisplay weergegeven.
Informatieherhaling 45 s
De weergave op de informatiedisplay kan met functietoetsen worden gewijzigd.
BEDIENINGSELEMENTEN 29
5.16Controlelampjes
400580-14
Mogelijke toestanden
Controlelampje voor de richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme
Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Oliecontrolelampje brandt rood Oliedruk is te laag.
Schakelindicator brandt/knippert rood Het ingestelde schakeltoerental is
bereikt.
Controlelampje voor neutraal brandt groen Versnelling in vrij geschakeld.
Controlelampje voor groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
EFI waarschuwingslampje (MIL) brandt/knippert rood De OBD heeft een
voor de emissie of veiligheid kritische fout gedetecteerd.
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwij-
zing/waarschuwing voor de rijveiligheid is gedetecteerd. Deze wordt
bovendien tijdelijk weergegeven op de informatiedisplay.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmel-
ding bij de wegrijblokkering/alarminstallatie.
BEDIENINGSELEMENTEN 30
5.17Aanwijzingen/waarschuwingen op gecombineerd instrument
400476-01
Op de informatiedisplay verschijnt LOW FUEL als de minimale reikwijdte onder de aangege-
ven waarde is gedaald.
Afstand 20 km
400471-01
Op de informatiedisplay verschijnt LOW BATTERY als de minimale accuspanning onder de
aangegeven waarde is gedaald.
Accuspanning 10,80 V
BEDIENINGSELEMENTEN 31
400472-01
Op de informatiedisplay verschijnt SERVICE IN xxx KM(MPH) als de afstand tot de volgende
servicebeurt onder de aangegeven waarde is gedaald.
Afstand 500 km
400474-01
Op de informatiedisplay verschijnt HIGH TEMP als de koelmiddeltemperatuur boven de aan-
gegeven waarde is gestegen.
Koelmiddeltemperatuur 120 °C
400469-01
Op de informatiedisplay verschijnt FRONT SENSOR als de koelmiddel-temperatuursensor op
de voorste cilinder defect is.
BEDIENINGSELEMENTEN 32
400468-01
Op de informatiedisplay verschijnt SENSOR ERROR als de koelmiddeltemperatuur tussen de
koelmiddel-temperatuursensor aan de voorste en achterste cilinder met meer dan de aange-
geven waarde verschilt.
Koelmiddeltemperatuur 10 °C
400467-01
Op de informatiedisplay verschijnt ICE als de buitentemperatuur onder de aangegeven
waarde is gedaald.
Temperatuur 3 °C
ICE verdwijnt van de informatiedisplay, als de buitentemperatuur weer boven de aangegeven
waarde is gestegen.
Temperatuur 4 °C
BEDIENINGSELEMENTEN 33
BEDIENINGSELEMENTEN 34
5.18Overzicht ROAD mode
400942-10
BEDIENINGSELEMENTEN 35
Functies in ROAD mode
Menu afstandteller ODO/Trip 1
Menu afstandteller ODO/Trip 2
Menu FUELDISTANCE
Menu FUELRANGE
Menu volgende servicebeurt DISTANCE TO Next Service
5.19Menu afstandteller ODO/Trip 1
400578-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat ODO linksboven op de informatiedis-
play wordt weergegeven.
ODO geeft de totale gereden afstand weer.
Trip 1 geeft de afstand weer sinds de laatste reset. Bijvoorbeeld tussen twee tankstops.
Trip 1 loopt altijd en telt tot 9999.9.
Time 1 geeft de rijtijd weer op basis van Trip 1 en loopt door op het moment dat er een snel-
heidssignaal wordt ontvangen.
De berekening van deze waarde start met het eerste snelheidssignaal en eindigt 3 seconden
na het laatste snelheidssignaal.
Avs 1 (gemiddelde snelheid) is gekoppeld aan Trip 1 en Time 1.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
BEDIENINGSELEMENTEN 36
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
weergave van Trip 1, Time 1 en Avs 1 wordt teruggezet
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
5.20Menu afstandteller ODO/Trip 2
400579-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat ODO linksboven op de informatiedis-
play wordt weergegeven.
ODO geeft de totale gereden afstand weer.
Trip 2 geeft de afstand weer sinds de laatste reset. Bijvoorbeeld tussen twee tankstops.
Trip 2 loopt altijd en telt tot 9999.9.
Time 2 geeft de rijtijd weer op basis van Trip 2 en loopt door op het moment dat er een snel-
heidssignaal wordt ontvangen.
De berekening van deze waarde start met het eerste snelheidssignaal en eindigt 3 seconden
na het laatste snelheidssignaal.
Avs 2 (gemiddelde snelheid) is gekoppeld aan Trip 2 en Time 2.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
weergave van Trip 2, Time 2 en Avs 2 wordt teruggezet
BEDIENINGSELEMENTEN 37
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
5.21Menu FUELDISTANCE
400441-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat FUELDISTANCE aan de bovenzijde van
de informatiedisplay verschijnt.
TripFuel geeft de afstand aan, die is afgelegd sinds de brandstofreserve is bereikt.
Info
Deze wordt alleen weergegeven als de brandstofreserve is bereikt.
OuterTemp geeft de buitentemperatuur weer.
De buitentemperatuur kan in het SETUP menu worden uit- of ingeschakeld.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
geen functie
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
BEDIENINGSELEMENTEN 38
5.22Menu FUELRANGE
400577-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat FUELRANGE aan de bovenzijde van de
informatiedisplay verschijnt.
TripFuel geeft de afstand aan, die is afgelegd sinds de brandstofreserve is bereikt.
Info
Deze wordt alleen weergegeven als de brandstofreserve is bereikt.
MinRange geeft de minimaal mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve weer.
MaxRange geeft de maximaal mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve weer.
De mogelijke reikwijdte met de brandstofreserve is afhankelijk van de rijstijl.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
geen functie
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
BEDIENINGSELEMENTEN 39
5.23Menu volgende servicebeurt DISTANCE TO Next Service
400443-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat DISTANCE TO Next Service aan de
bovenzijde van de informatiedisplay verschijnt.
DISTANCE TO Next Service geeft de afstand aan, totdat de volgende onderhoudsbeurt vereist
is.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
geen functie
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
BEDIENINGSELEMENTEN 40
5.24Overzicht RACE mode
400943-10
BEDIENINGSELEMENTEN 41
Functies in RACE mode
Menu resterende rondes LAPSTOGO
Menu maximale rondesnelheid TOPSPEED
Menu rondetijd LAP/BESTLAP/LastLap
Menu maximumsnelheid LAP/BESTLAP/TopSpeed
Menu totale afstand in racemodus RACEODO
5.25Menu resterende rondes LAPSTOGO
400444-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat LAPSTOGO linksboven op de informa-
tiedisplay wordt weergegeven.
LAPSTOGO geeft de resterende rondes weer.
Als er achter LAPSTOGO een R staat, loopt de chronometer op de achtergrond.
Als er achter LAPSTOGO, een P staat is de chronometer op de achtergrond actief, maar
wacht op een snelheidssignaal. De tijd loopt niet.
Deze functie wordt met de knop "LAP" bestuurd.
LastLap geeft de rondetijd van de laatste ronde weer.
±Last geeft het verschil weer tussen de laatste en de voorlaatste rondetijd.
±Best geeft het verschil weer tussen de laatste en de beste rondetijd.
Als de laatste ronde de snelste ronde was, staat achter ±Best: Best! op de informatiedisplay.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
BEDIENINGSELEMENTEN 42
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
alle waarden in de RACE mode worden teruggezet (met uitzonde-
ring van RACEODO)
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
5.26Menu maximale rondesnelheid TOPSPEED
400445-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat TOPSPEED linksboven op de informa-
tiedisplay wordt weergegeven.
Als er achter TOPSPEED een R staat, is de chronometer op de achtergrond geactiveerd.
Als er achter TOPSPEED een P staat, is de chronometer op de achtergrond gedeactiveerd.
Deze functie wordt met de knop "LAP" bestuurd.
TOPSPEED geeft de maximale rondesnelheid weer.
LastLap geeft de maximale snelheid tijdens de laatste ronde weer.
±Last geeft het verschil weer tussen de maximale snelheid van de laatste en de voorlaatste
ronde.
±Best geeft het verschil weer tussen de maximale snelheid van de laatste ronde en de hoog-
ste maximale snelheid.
Als de laatste ronde de ronde was met de hoogste snelheid wordt op de informatiedisplay
±Best: Best! weergegeven
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
BEDIENINGSELEMENTEN 43
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
weergave van LastLap, ±Last en ±Best wordt teruggezet op 0
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
5.27Menu rondetijden LAP/BESTLAP/LastLap
400446-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
MODE knop meerdere keren indrukken totdat LAP/BESTLAP/LastLap op de informatiedis-
play verschijnt.
LAP geeft de geselecteerde ronde weer.
BESTLAP geeft het nummer van de ronde weer met de beste rondetijd.
LastLap geeft de tijd weer van de ronde die achter LAP staat.
±Lap geeft het verschil weer met de daaraan voorafgaande ronde.
±Lap geeft het verschil weer met de daarop volgende ronde.
Knop indrukken. volgende ronde wordt weergegeven
Knop indrukken. vorige ronde wordt weergegeven
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
alle waarden in de RACE mode worden teruggezet (met uitzonde-
ring van RACEODO)
BEDIENINGSELEMENTEN 44
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
5.28Menu maximale snelheid LAP/BESTLAP/TopSpeed
400447-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
MODE knop meerdere keren indrukken totdat LAP/BESTLAP/TopSpeed op de informatie-
display verschijnt.
LAP geeft de geselecteerde ronde weer.
BESTLAP geeft de ronde weer, waarin de hoogste maximale snelheid werd bereikt.
TopSpeed geeft de maximale snelheid weer van de ronde die achter LAP staat.
±Lap geeft het verschil weer met de daaraan voorafgaande ronde.
±Lap geeft het verschil weer met de daarop volgende ronde.
Knop indrukken. volgende ronde wordt weergegeven
Knop indrukken. vorige ronde wordt weergegeven
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
alle waarden in de RACE mode worden teruggezet (met uitzonde-
ring van RACEODO)
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
BEDIENINGSELEMENTEN 45
5.29Menu totale afstand in de Race mode RACEODO
400448-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat RACEODO aan de bovenzijde van de
informatiedisplay verschijnt.
RACEODO geeft de gereden totale afstand in de RACE mode weer.
RaceTrip geeft de afstand weer sinds de laatste reset. Bijvoorbeeld tussen twee tankstops.
RaceTrip loopt altijd en telt tot 999.9.
MaxRPM geeft het hoogste gereden motortoerental tijdens de RaceTrip weer.
TopSpeed geeft de maximale snelheid tijdens de RaceTrip weer.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
alle waarden in de RACE mode worden teruggezet (met uitzonde-
ring van RACEODO)
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
BEDIENINGSELEMENTEN 46
5.30Overzicht SETUP mode
400945-01
BEDIENINGSELEMENTEN 47
Instelmogelijkheden in SETUP mode
Menu menuselectie CHANGE MODE
Menu tijd SET CLOCK
Menu SETTINGS
Menu eenheden UNITS
Menu extra functies OPTIONS
Menu EXIT SETUP
BEDIENINGSELEMENTEN 48
5.31Menu instellingen SETUP
400449-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
In het menu CHANGE MODE kan worden gewisseld tussen de ROAD en de RACE mode.
In het menu SET CLOCK wordt de tijd ingesteld.
In het menu SETTINGS worden de schakelindicator, de blokkeertijd van de LAP knop, het
aantal rondes en de resettijd van de brandstofreserve-indicator ingesteld.
In het menu UNITS worden de eenheden voor de snelheid, de afstand en de temperatuur
ingesteld.
In het menu OPTIONS worden de als toebehoren verkrijgbare bandendrukbewaking en de
buitentemperatuurindicator in- of uitgeschakeld.
Met EXIT SETUP wordt het SETUP menu gesloten.
Het symbool geeft aan, welk menu met de knop "MODE" kan worden geactiveerd.
Knop indrukken. pijltje naar boven bewogen
Knop indrukken. pijltje wordt naar beneden bewogen
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
MODE knop kort
indrukken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
BEDIENINGSELEMENTEN 49
5.32Menu menuselectie CHANGE MODE
400475-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
MODE knop kort indrukken.
In het menu CHANGE MODE kan worden gewisseld tussen de ROAD en de RACE mode.
Knop indrukken. wijzigt het menu
Knop indrukken. wijzigt het menu
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van CHANGE MODE
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van CHANGE MODE
BEDIENINGSELEMENTEN 50
5.33Menu tijd SET CLOCK
400455-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor SET CLOCK op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET CLOCK wordt de tijd ingesteld.
Knop indrukken. verhoogt de waarde
Knop indrukken. verlaagt de waarde
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SET CLOCK of gaat naar de volgende
waarde
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SET CLOCK of gaat naar de volgende
waarde
BEDIENINGSELEMENTEN 51
5.34Menu SETTINGS
400456-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SHIFT RPMS wordt de schakelindicator ingesteld.
In het menu LAP BLANK TIME wordt de blokkeertijd van de LAP knop ingesteld.
In het menu SET NUM LAPS wordt het aantal te rijden rondes in de RACE mode ingesteld.
In het menu TRIP F RESET wordt de reactietijd van de brandstofreserve-indicator op verande-
ringen van het brandstofpeil ingesteld.
Met het menu BACK… gaat u terug naar het SETUP menu.
Het symbool geeft aan, welk menu met de knop "MODE" kan worden geactiveerd.
Knop indrukken. pijltje naar boven bewogen
Knop indrukken. pijltje wordt naar beneden bewogen
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
MODE knop kort
indrukken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
BEDIENINGSELEMENTEN 52
5.35Menu schakelindicator SHIFT RPMS
400460-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SHIFT RPMS wordt de schakelindicator ingesteld.
Knop indrukken. verhoogt de waarde
Knop indrukken. verlaagt de waarde
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SHIFT RPMS of gaat naar de volgende
waarde
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SHIFT RPMS of gaat naar de volgende
waarde
BEDIENINGSELEMENTEN 53
5.36Menu blokkeertijd LAP knop LAP BLANK T
400461-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor LAP BLANK T op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu LAP BLANK T wordt de blokkeertijd van de LAP knop ingesteld.
Knop indrukken. verhoogt de waarde
Knop indrukken. verlaagt de waarde
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van LAP BLANK T
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van LAP BLANK T
BEDIENINGSELEMENTEN 54
5.37Menu aantal rondes SET NUM LAPS
400462-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SET NUM LAPS op de informatie-
display verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET NUM LAPS wordt het aantal te rijden rondes in de RACE mode ingesteld.
Knop indrukken. verhoogt de waarde
Knop indrukken. verlaagt de waarde
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SET NUM LAPS
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SET NUM LAPS
BEDIENINGSELEMENTEN 55
5.38Menu brandstofreserve-indicator TRIP F RESET
400463-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor TRIP F RESET op de informatie-
display verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu TRIP F RESET wordt de reactietijd van de brandstofreserve-indicator op verande-
ringen van het brandstofpeil ingesteld.
Knop indrukken. verhoogt de waarde
Knop indrukken. verlaagt de waarde
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van TRIP F RESET
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van TRIP F RESET
BEDIENINGSELEMENTEN 56
5.39Menu eenheden UNITS
400458-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET KM/MILES wordt de eenheid voor de snelheidsindicator en de afstand inge-
steld.
In het menu SET °C/°F wordt de eenheid voor de temperatuurindicator ingesteld.
Met het menu BACK… gaat u terug naar het SETUP menu.
Het symbool geeft aan, welk menu met de knop "MODE" kan worden geactiveerd.
Knop indrukken. pijltje naar boven bewogen
Knop indrukken. pijltje wordt naar beneden bewogen
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
MODE knop kort
indrukken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
BEDIENINGSELEMENTEN 57
5.40Menu kilometer/mijl SET KM/MILES
400464-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET KM/MILES wordt de eenheid voor de snelheidsindicator en de afstand inge-
steld.
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SET KM/MILES
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SET KM/MILES
BEDIENINGSELEMENTEN 58
5.41Menu temperatuurindicator SET °C/°F
400465-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor SET °C/°F op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET °C/°F wordt de eenheid voor de temperatuurindicator ingesteld.
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SET °C/°F
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SET °C/°F
BEDIENINGSELEMENTEN 59
5.42Menu extra functies OPTIONS
400459-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop vier keer indrukken, zodat het symbool voor OPTIONS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu OPTION TPMS wordt de als toebehoren verkrijgbare bandendrukbewaking in- of
uitgeschakeld.
In het menu OPTION OUTTEMP wordt de buitentemperatuurindicator in- of uitgeschakeld.
Met het menu BACK… gaat u terug naar het SETUP menu.
Het symbool geeft aan, welk menu met de knop "MODE" kan worden geactiveerd.
Knop indrukken. pijltje naar boven bewogen
Knop indrukken. pijltje wordt naar beneden bewogen
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
MODE knop kort
indrukken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
BEDIENINGSELEMENTEN 60
5.43Menu bandendrukbewaking TPMS
400478-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop vier keer indrukken, zodat het symbool voor OPTIONS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
MODE knop kort indrukken.
In het menu OPTION TPMS wordt de als toebehoren verkrijgbare bandendrukbewaking in- of
uitgeschakeld.
Knop indrukken. bandendrukindicator wordt in- of uitgeschakeld
Knop indrukken. bandendrukindicator wordt in- of uitgeschakeld
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van OPTION TPMS
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van OPTION TPMS
BEDIENINGSELEMENTEN 61
5.44Menu buitentemperatuurindicator OUTERTEMP
400466-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop vier keer indrukken, zodat het symbool voor OPTIONS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor OPTION OUTTEMP op de informa-
tiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu OPTION OUTTEMP wordt de buitentemperatuurindicator in- of uitgeschakeld.
Knop indrukken. buitentemperatuurindicator wordt in- of uitgeschakeld
Knop indrukken. buitentemperatuurindicator wordt in- of uitgeschakeld
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van OPTIONOUTTEMP
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van OPTIONOUTTEMP
BEDIENINGSELEMENTEN 62
Functieoverzicht
Weergave Knop indrukken. Knop indrukken. Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
MODE knop 3 tot 5
seconden indrukken.
MODE knop kort indruk-
ken.
Menu afstandteller
ODO/Trip 1
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
weergave van
Trip 1, Time 1
en Avs 1 wordt
teruggezet
volgende weergavemodus
Menu afstandteller
ODO/Trip 2
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
weergave van
Trip 2, Time 2
en Avs 2 wordt
teruggezet
volgende weergavemodus
Menu
FUELDISTANCE
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
geen functie volgende weergavemodus
Menu FUELRANGE geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
geen functie volgende weergavemodus
Menu volgende
servicebeurt
DISTANCE TO
Next Service
geen functie geen functie weergave wisselt
naar SETUP menu
geen functie volgende weergavemodus
Menu resterende
rondes LAPSTOGO
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
alle waarden in de
RACE mode worden
teruggezet (met
uitzondering van
RACEODO)
volgende weergavemodus
BEDIENINGSELEMENTEN 63
Functieoverzicht
Weergave Knop indrukken. Knop indrukken. Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
MODE knop 3 tot 5
seconden indrukken.
MODE knop kort indruk-
ken.
Menu maximale
rondesnelheid
TOPSPEED
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
weergave van
LastLap, ±Last
en ±Best wordt
teruggezet op 0
volgende weergavemodus
Menu rondetij-
den LAP/BESTLAP/
LastLap
volgende ronde
wordt weergege-
ven
vorige ronde wordt
weergegeven
weergave
wisselt naar het
SETUP menu
alle waarden in de
RACE mode worden
teruggezet (met
uitzondering van
RACEODO)
volgende weergavemodus
Menu maximale
snelheid LAP/
BESTLAP/TopSpeed
volgende ronde
wordt weergege-
ven
vorige ronde wordt
weergegeven
weergave
wisselt naar het
SETUP menu
alle waarden in de
RACE mode worden
teruggezet (met
uitzondering van
RACEODO)
volgende weergavemodus
Menu totale
afstand in de
Race mode
RACEODO
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
alle waarden in de
RACE mode worden
teruggezet (met
uitzondering van
RACEODO)
volgende weergavemodus
Menu instellingen
SETUP
pijltje naar boven
bewogen
pijltje wordt naar
beneden bewogen
geen functie menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
menu voor het pijltje
wordt geselecteerd
Menu menuselectie
CHANGE MODE
wijzigt het menu wijzigt het menu geen functie openen en verlaten
van CHANGE MODE
openen en verlaten van
CHANGE MODE
BEDIENINGSELEMENTEN 64
Functieoverzicht
Weergave Knop indrukken. Knop indrukken. Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
MODE knop 3 tot 5
seconden indrukken.
MODE knop kort indruk-
ken.
Menu tijd
SET CLOCK
verhoogt de waarde verlaagt de waarde geen functie openen en verlaten
van SET CLOCK of
gaat naar de vol-
gende waarde
openen en verlaten van
SET CLOCK of gaat naar
de volgende waarde
Menu SETTINGS pijltje naar boven
bewogen
pijltje wordt naar
beneden bewogen
geen functie menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
menu voor het pijltje
wordt geselecteerd
Menu schakelindi-
cator SHIFT RPMS
verhoogt de waarde verlaagt de waarde geen functie openen en verlaten
van SHIFT RPMS of
gaat naar de vol-
gende waarde
openen en verlaten van
SHIFT RPMS of gaat naar
de volgende waarde
Menu blokkeertijd
LAP knop
LAP BLANK T
verhoogt de waarde verlaagt de waarde geen functie openen en verlaten
van LAP BLANK T
openen en verlaten van
LAP BLANK T
Menu aantal rondes
SET NUM LAPS
verhoogt de waarde verlaagt de waarde geen functie openen en verlaten
van SET NUM LAPS
openen en verlaten van
SET NUM LAPS
Menu
brandstofreserve-
indicator
TRIP F RESET
verhoogt de waarde verlaagt de waarde geen functie openen en verlaten
van TRIP F RESET
openen en verlaten van
TRIP F RESET
Menu eenheden
UNITS
pijltje naar boven
bewogen
pijltje wordt naar
beneden bewogen
geen functie menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
menu voor het pijltje
wordt geselecteerd
Menu
kilometer/mijl
SET KM/MILES
wijzigt de eenheid wijzigt de eenheid geen functie openen en verlaten
van SET KM/MILES
openen en verlaten van
SET KM/MILES
BEDIENINGSELEMENTEN 65
Functieoverzicht
Weergave Knop indrukken. Knop indrukken. Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
MODE knop 3 tot 5
seconden indrukken.
MODE knop kort indruk-
ken.
Menu temperatuur-
indicator SET °C/°F
wijzigt de eenheid wijzigt de eenheid geen functie openen en verlaten
van SET °C/°F
openen en verlaten van
SET °C/°F
Menu extra functies
OPTIONS
pijltje naar boven
bewogen
pijltje wordt naar
beneden bewogen
geen functie menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
menu voor het pijltje
wordt geselecteerd
Menu bandendruk-
bewaking TPMS
bandendrukindi-
cator wordt in- of
uitgeschakeld
bandendrukindi-
cator wordt in- of
uitgeschakeld
geen functie openen en verlaten
van OPTION TPMS
openen en verlaten van
OPTION TPMS
Menu buitentem-
peratuurindicator
OUTERTEMP
buitentemperatuur-
indicator wordt in-
of uitgeschakeld
buitentemperatuur-
indicator wordt in-
of uitgeschakeld
geen functie openen en
verlaten van
OPTIONOUTTEMP
openen en verlaten van
OPTIONOUTTEMP
Overzicht voorwaarden voor activeerbaarheid
Weergave
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
ROAD mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
De motor-
fiets staat
stil.
ROAD mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
RACE mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
De motor-
fiets staat
stil.
RACE mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
De motor-
fiets staat
stil.
Menu activeer-
baar
Menu afstandteller ODO/Trip 1
Menu afstandteller ODO/Trip 2
Menu FUELDISTANCE
Menu FUELRANGE
BEDIENINGSELEMENTEN 66
Overzicht voorwaarden voor activeerbaarheid
Weergave
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
ROAD mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
De motor-
fiets staat
stil.
ROAD mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
RACE mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
De motor-
fiets staat
stil.
RACE mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
De motor-
fiets staat
stil.
Menu activeer-
baar
Menu volgende servicebeurt
DISTANCE TO Next Service
Menu resterende rondes
LAPSTOGO
Menu maximale rondesnelheid
TOPSPEED
Menu rondetijden LAP/BESTLAP/
LastLap
Menu maximale snelheid LAP/
BESTLAP/TopSpeed
Menu totale afstand in de
Race mode RACEODO
Menu instellingen SETUP
Menu menuselectie
CHANGE MODE
Menu tijd SET CLOCK
Menu SETTINGS
Menu schakelindicator
SHIFT RPMS
BEDIENINGSELEMENTEN 67
Overzicht voorwaarden voor activeerbaarheid
Weergave
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
ROAD mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
De motor-
fiets staat
stil.
ROAD mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
RACE mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
De motor-
fiets staat
stil.
RACE mode
Het con-
tact is
ingescha-
keld.
De motor-
fiets staat
stil.
Menu activeer-
baar
Menu blokkeertijd LAP knop
LAP BLANK T
Menu aantal rondes
SET NUM LAPS
Menu brandstofreserve-indicator
TRIP F RESET
Menu eenheden UNITS
Menu kilometer/mijl
SET KM/MILES
Menu temperatuurindicator
SET °C/°F
Menu extra functies OPTIONS
Menu bandendrukbewaking
TPMS
Menu buitentemperatuurindica-
tor OUTERTEMP
BEDIENINGSELEMENTEN 68
5.45Rondetijd oproepen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
400446-01
MODE knop meerdere keren indrukken totdat LAP/BESTLAP/LastLap op de informatiedis-
play verschijnt.
Aan de linkerzijde van de informatiedisplay wordt LAP01 weergegeven.
knop indrukken.
De volgende ronde wordt weergegeven.
Knop indrukken.
De vorige ronde wordt weergegeven.
MODE knop kort indrukken.
volgende weergavemodus
5.46Maximale snelheid oproepen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
BEDIENINGSELEMENTEN 69
400447-01
MODE knop meerdere keren indrukken totdat LAP/BESTLAP/TopSpeed op de informatie-
display verschijnt.
Aan de linkerzijde van de informatiedisplay wordt LAP01 weergegeven.
Knop indrukken.
De volgende ronde wordt weergegeven.
Knop indrukken.
De vorige ronde wordt weergegeven.
MODE knop kort indrukken.
volgende weergavemodus
5.47ROAD of RACE mode instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400475-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
MODE knop kort indrukken.
De ingestelde modus verschijnt op de informatiedisplay.
ROAD mode of RACE mode selecteren met de knop of knop .
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het SETUP menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
BEDIENINGSELEMENTEN 70
5.48Tijd instellen SET CLOCK
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400455-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor SET CLOCK op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
De urenweergave verschijnt.
Urenweergave met de knop resp. knop instellen.
MODE knop kort indrukken.
De minutenweergave verschijnt.
Minutenweergave met de knop resp. knop instellen.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het SETUP menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
5.49Schakeltoerental instellen RPM1/2
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
BEDIENINGSELEMENTEN 71
400460-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt RPM1 en RPM2.
Het toerental achter RPM1 knippert.
Info
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
RPM1 is het toerental waarop de schakelindicator wordt geactiveerd en begint te
knipperen.
Het toerental met de knop resp. knop instellen.
MODE knop kort indrukken.
Het toerental achter RPM2 knippert.
Info
RPM2 is het toerental waarop de schakelindicator continu gaat branden. Als
RPM1 = RPM2 brandt de schakelindicator continu bij het bereiken van het inge-
stelde toerental.
Het toerental met de knop resp. knop instellen.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het SETTING menu.
Info
In de afleveringstoestand staat RPM1 op 10000 en RPM2 op 10500.
BEDIENINGSELEMENTEN 72
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
5.50Blokkeertijd van LAP knop instellen LAP BLANK T
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400461-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor LAP BLANK T op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt LAP BLANK T..
Info
In de afleveringstoestand is de LAP BLANK T. ingesteld op 1 seconde.
Tip
Met de LAP BLANK T. kunt u voorkomen dat de ronde te kort wordt gemeten. Dit
is mogelijk als u de LAP knop per ongeluk twee keer achter elkaar indrukt.
De blokkeertijd van de LAP knop met de knop of knop instellen.
BEDIENINGSELEMENTEN 73
Info
De LAP BLANK T. kan tussen 1 en 200 worden ingesteld.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het
SETTINGS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
5.51Aantal rondes instellen SET NUM LAPS
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400462-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SET NUM LAPS op de informatie-
display verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt TOTAL LAPS met het aantal rondes.
BEDIENINGSELEMENTEN 74
Info
In de afleveringstoestand is het aantal TOTAL LAPS op 99 rondes ingesteld.
Het aantal rondes met de knop of knop instellen.
Info
De TOTAL LAPS kan tussen 1 en 99 rondes worden ingesteld.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het
SETTINGS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
5.52Brandstofreserve-indicator instellen TRIPF RESET
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
BEDIENINGSELEMENTEN 75
400463-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor TRIP F RESET op de informatie-
display verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt TRIPF RESET met de reactietijd.
Info
In de afleveringstoestand is TRIPF RESET op 300 seconden ingesteld.
De reactietijd met de knop of knop instellen.
Info
De TRIPF RESET kan tussen 10 en 1000 seconden in stappen van 10 worden
ingesteld.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het
SETTINGS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
BEDIENINGSELEMENTEN 76
5.53Kilometer of mijl instellen SET KM/MILES
Info
Landspecifieke instelling instellen.
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400464-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
MODE knop kort indrukken.
Aan de linkerzijde van de display verschijnt de ingestelde eenheid.
De eenheid met de knop of knop selecteren.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het UNITS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
BEDIENINGSELEMENTEN 77
5.54Temperatuureenheid instellen SET °C/°F
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400465-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor SET °C/°F op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Aan de linkerzijde van de display verschijnt de ingestelde eenheid.
De eenheid met de knop of knop selecteren.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het UNITS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
5.55Buitentemperatuurindicator in- of uitschakelen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
BEDIENINGSELEMENTEN 78
400466-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop vier keer indrukken, zodat het symbool voor OPTIONS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor OPTION OUTTEMP op de informa-
tiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt ENABLED of DISABLED.
Met de knop of knop wordt de buitentemperatuurindicator in- of uitgeschakeld.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het OPTIONS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
BEDIENINGSELEMENTEN 79
5.56Tankdop openen
100666-10
Afdekking op de tankdop omhoogklappen en contactsleutel in het slot steken.
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingBreken van de contactsleutel.
Voor de ontlasting van de contactsleutel op de tankdop duwen. Beschadigde con-
tactsleutels moeten worden vervangen.
Contactsleutel 90° met de klok mee draaien.
Tankdop omhoogklappen.
BEDIENINGSELEMENTEN 80
5.57Tankdop sluiten
100667-10
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
Tankdop na het sluiten controleren op correcte vergrendeling. Kleding die
met brandstof in aanraking is gekomen uittrekken. Huid bij contact meteen
reinigen met water en zeep.
Tankdop dichtklappen. Tankdop licht indrukken totdat het slot sluit.
Contactsleutel uittrekken en afdekking omlaagklappen.
5.58Riem
100668-10
De riem is bestemd voor het vasthouden van de bijrijder.
BEDIENINGSELEMENTEN 81
5.59Zadelslot
100669-10
Het zadelslot bevindt zich achter het bestuurderszadel.
Hij kan worden vergrendeld met de contactsleutel.
5.60Boordgereedschap
100670-10
Het boordgereedschap bevindt zich in het opbergvak onder het zadel.
BEDIENINGSELEMENTEN 82
5.61Helmbeveiliging
100671-01
Met de staalkabel uit het boordgereedschap kan de helm op de motorfiets worden beveiligd
tegen diefstal.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeperking van het rijgedrag en de bediening van de motor-
fiets door gemonteerde helmbeveiliging en/of helm.
De helmbeveiliging niet gebruiken voor de bevestiging van de helm of andere
voorwerpen tijdens het rijden. De helmbeveiliging moet altijd worden verwijderd
voordat u gaat rijden.
5.62Voetsteunen bijrijder
100672-01
De voetsteunen voor bijrijder kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteunen bijrijder ingeklapt Voor het rijden zonder bijrijder.
Voetsteunen bijrijder uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
BEDIENINGSELEMENTEN 83
5.63Versnellingshendel
100673-10
De versnellingshendel is aan de linkerzijde van de motor gemonteerd.
100674-10
De posities van de versnellingen zijn weergegeven op de afbeelding.
De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
BEDIENINGSELEMENTEN 84
5.64Rempedaal
100675-10
Het rempedaal bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
5.65Zijstandaard
100676-10
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem, neem de rijaanwijzingen in
acht.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt De motorfiets kan worden neergezet op de zijstandaard. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd vereist bij het rijden. Het veiligheidsstart-
systeem is niet actief.
AANWIJZINGEN VOOR INBEDRIJFNAME 85
6.1Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallenGevaar door onvoldoende rijvaardigheid.
Het voertuig niet gebruiken bij onvoldoende rijvaardigheid door bijv. het gebruik van alcohol, medicijnen of drugs.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Tijdens het rijden altijd beschermende kleding (helm, laarzen, handschoenen, broek en jack met bescherming) dragen. Erop
letten dat de beschermende kleding zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenBeperking van het rijgedrag door verschillende bandprofielen aan voor- en achterwiel.
Voor- en achterwiel moeten altijd zijn uitgerust met banden met een gelijksoortig profiel, anders kan de motor oncontroleerbaar
worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOngecontroleerd rijgedrag door niet vrijgegeven en/of aanbevolen banden/wielen.
Alleen door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee, dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
AANWIJZINGEN VOOR INBEDRIJFNAME 86
Verzeker u ervan dat de afleveringsinspectie uitsluitend door een geautoriseerde KTM RC8-garage is uitgevoerd.
U ontvangt het afleveringsdocument en serviceboekje bij de overdracht van het voertuig.
Lees voordat u voor het eerst gaat rijden de volledige bedieningshandleiding goed door.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Uitgangspositie van de koppelingshendel instellen. ( pag. 185)
Uitgangspositie van de remhendel instellen. ( pag. 137)
Rempedaal instellen. ( pag. 127)
Versnellingshendel instellen. ( pag. 122)
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van het voertuig. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat uw voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden. ( pag. 86)
6.2Motor inrijden
Tijdens de inrijfase het aangegeven motortoerental en motorvermogen niet overshrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 7.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 10.500 1/min
Rijden met volgas vermijden!
AANWIJZINGEN VOOR INBEDRIJFNAME 87
6.3Motorfiets beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag.
Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door ondeskundige montage van een bagagedrager of tanktas.
Bagagedrager en tanktas volgens de aanwijzingen van de producent monteren en borgen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
De snelheid aanpassen aan eventuele extra belading. Rij langzamer, als uw motorfiets is beladen met bagage.
Maximumsnelheid met bagage 130 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVernietiging van het koffersysteem.
Als u bagagekoffers op uw motorfiets hebt gemonteerd, moet u ook de aanwijzingen van de fabrikant over de maximale belading
in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor verschoven bagage bent u slecht zichtbaar voor andere verkeersdeelnemers.
Als het achterlicht bedekt is, bent u moeilijk te zien voor de verkeersdeelnemers achter u, vooral als het donker is. Controleer
regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschillend rijgedrag en langere remweg bij hoge extra belasting door bagage.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting.
AANWIJZINGEN VOOR INBEDRIJFNAME 88
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door verschoven bagage.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig en het gewicht moet gelijk-
matig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting in acht nemen.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 380 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 150 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 240 kg
RIJ-INSTRUCTIES 89
7.1Controleren voor iedere inbedrijfname
Info
Voor het rijden moet de motorfiets technisch in een onberispelijke staat zijn.
Voor de veiligheid tijdens het rijden moet u er een gewoonte van maken de motorfiets iedere keer voordat u hem gebruikt aan een
algemene controle te onderwerpen.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 199)
Controleren of de motor olie verliest.
Brandstofvoorraad controleren.
Kettingspanning controleren. ( pag. 130)
Ketting reinigen. ( pag. 128)
Toestand van de banden controleren. ( pag. 152)
Bandenspanning controleren. ( pag. 154)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 138)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 141)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 140)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 143)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 182)
Instelling en soepelheid van alle bedieningselementen controleren.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijkspiegel controleren.
RIJ-INSTRUCTIES 90
7.2Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen, de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten
draaien zonder een geschikte afzuiginstallatie.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
Beschadiging aan de motorHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Motor altijd met een laag toerental warmrijden.
RIJ-INSTRUCTIES 91
100677-10
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON draaien.
Na het inschakelen van de ontsteking is circa 2 seconden het werkgeluid van de
brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd worden de functies van het gecombineerde
instrument gecontroleerd.
Versnelling in neutraal schakelen.
Het groene lampje voor de controle van de stationair N brandt.
E-startknop indrukken .
Info
E-startknop pas indrukken, als de functietest van het gecombineerde instrument
is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het starten gas wordt gege-
ven, wordt er geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor
slaat dan niet aan.
Maximaal 5 seconden ononderbroken starten. Tot de volgende startpoging ten-
minste 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor kan
alleen worden gestart, als de aandrijving op stationair is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u bij uitgeklapte
zijstandaard in een versnelling schakelt en de koppelingshendel loslaat, blijft de
motor stilstaan.
Zijstandaard ontlasten en met de voet tot de aanslag naar boven zwenken.
7.3Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, naar 1e. versnelling schakelen, koppelingshendel langzaam vrijgeven en tegelijkertijd voorzichtig gasgeven.
RIJ-INSTRUCTIES 92
7.4Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
Abrupte veranderingen in belasting en hard remmen vermijden en de snelheid aanpassen aan de rijwegsituatie.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij hoog motortoerental leidt tot blokkeren van het achterwiel.
Niet bij hoog motortoerental terugschakelen naar een lagere versnelling. De motor wordt overbelast en het achterwiel kan blok-
keren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStoringen veroorzaken door een verkeerde stand van de contactsleutel.
De contactsleutel niet in een andere stand zetten tijdens het rijden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAfleiding van het verkeer door het instellen van de motorfiets tijdens het rijden.
Instellingen mogen alleen worden gewijzigd als de motorfiets stilstaat.
Waarschuwing
Gevaar voor letselDe bijrijder moet in staat zijn, om zich zoals voorgeschreven op het bijrijderzadel vast te houden.
De bijrijder moet zich vasthouden aan de bestuurder of de daarvoor bestemde riem. De voeten moeten op de voetsteunen voor
bijrijder worden geplaatst. Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar voor ongevallen door gevaarlijk rijgedrag.
Houd u aan de verkeersregels, rij defensief en anticiperend om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
RIJ-INSTRUCTIES 93
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij koude banden.
Iedere keer dat u gaat rijden moeten de eerste kilometers voorzichtig en met gematigde snelheid worden gereden, totdat de
banden hun rijtemperatuur hebben bereikt en zo een optimale wegligging garandeerd is.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag.
Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door verschoven bagage.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOntbrekende verkeersveiligheid.
Als u met het voertuig bent gevallen moet hij daarna worden gecontroleerd, zoals altijd voordat u gaat rijden.
Aanwijzing
Beschadiging van de motorOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Voertuig nooit zonder luchtfilter gebruiken omdat er dan stof en vervuiling in de motor terecht kunnen komen en dat heeft een hogere
slijtage tot gevolg.
RIJ-INSTRUCTIES 94
Aanwijzing
Beschadiging van de motorOververhitting van de motor.
Als de waarschuwingsindicator voor de koelmiddeltemperatuur brandt, moet u de motorfiets stoppen en de motor uitzetten. Motor laten
afkoelen en het koelmiddelpeil in de radiateur controleren en indien nodig corrigeren. Wanneer u toch doorrijdt als de waarschuwings-
indicator voor de koelmiddeltemperatuur brandt kan de motor beschadigen.
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geauto-
riseerde KTM RC8-garage.
100674-10
Als de verhoudingen het toestaan (helling, rijsituatie e.d.) kunt u naar hogere versnellin-
gen schakelen.
Gas terug nemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de zes voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De
1e versnelling is de start- of bergversnelling.
Na het bereiken van de hoogste snelheid door volledig opendraaien van de gashendel,
deze op ¾ gas terugdraaien. De snelheid verlaagt dan nauwelijks, maar er wordt aan-
merkelijk minder brandstof verbruikt.
Uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aanpassen. Vooral in bochten mag
er niet worden geschakeld en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
Voor het terug schakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terug nemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
RIJ-INSTRUCTIES 95
Als bijvoorbeeld de motor afslaat bij een kruising hoeft u alleen de koppelingshendel te
trekken en de e-startknop in te drukken. De versnelling hoeft niet in neutraal te worden
geschakeld.
De motor uitzetten het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
Als tijdens het rijden het EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden moet u meteen
stoppen. Op het moment dat de versnelling in neutraal staat begint het EFI waarschu-
wingslampje (MIL) te knipperen.
Info
Via het knipperritme kunt een tweecijferig getal ontcijferen. Dit wordt de knip-
percode genoemd. De knippercode geeft aan, welk component een storing heeft.
7.5Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe sterk afremmen leidt tot blokkering van de wielen.
De wijze van remmen aanpassen aan de rijsituatie en rijwegsituatie.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door natte of vervuilde remmen.
Vervuilde of natte remmen voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door poreus drukpunt van de voor- en/of achterwielrem.
Niet meer doorrijden en het remsysteem laten controleren in een geautoriseerde KTM RC8-garage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken. De achterwielrem kan door oververhitting uit-
vallen. Neem de voet van het rempedaal als u niet wilt remmen.
RIJ-INSTRUCTIES 96
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenLangere remweg door hoger totaalgewicht.
Houd rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVertraagde remwerking op wegen met strooizout.
Strooizout kan zich afzetten op de remschijven. Om de normale remwerking weer te herstellen moeten de remschijven eerst
schoon geremd worden.
Voor het remmen gas terug nemen en tegelijkertijd remmen met de voor- en achterwielrem.
Op een natte of gladde ondergrond moet overwegend de achterwielrem worden gebruikt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Daarbij ook naar een lagere versnelling schakelen, afhankelijk van
de snelheid.
Als u langere tijd bergaf rijdt, de remwerking van de motor gebruiken. Daarvoor schakelt u een of twee versnellingen terug. De motor
daarbij niet overbelasten. Zo hoeft u veel minder te remmen en raken de remmen niet oververhit.
7.6Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor diefstalGebruik door onbevoegde personen.
Het voertuig nooit onbeheerd laten staan als de motor draait. Het voertuig tegen onbevoegd gebruik beveiligen. Bij het verlaten
van het voertuig het stuur op slot zetten en contactsleutel uittrekken.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Hete onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, schokdempers en remmen niet aanraken. De onderdelen eerst laten
afkoelen voordat u met werkzaamheden aan deze onderdelen begint.
RIJ-INSTRUCTIES 97
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Aanwijzing
Gevaar voor brandSommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
Motorfiets niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het bedrijfswarme
voertuig leggen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
Aanwijzing
Schade aan materiaalBeschadiging en vernietiging van componenten door overmatige belasting.
De zijstandaard is alleen geschikt voor het gewicht van de motorfiets. Ga niet op de motorfiets zitten als hij op de zijstandaard staat.
De zijstandaard of het frame kunnen beschadigen en de motorfiets kan omvallen.
Motorfiets afremmen.
Versnelling in neutraal schakelen.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot de ontsteking ingeschakeld blijft, wordt de
stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken en ontlaadt de accu. Motor daarom altijd met het contact-
slot uitzetten, de noodstopschakelaar is alleen bestemd voor noodgevallen.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
Zijstandaard met de voet tot de aanslag naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Het stuur blokkeren, daarvoor het stuur naar links zetten, zwarte contactsleutel in de stand OFF indrukken en in de stand draaien.
Om het vastklikken in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het stuur in kleine afstanden heen en weer bewegen. Zwarte con-
tactsleutel uittrekken.
RIJ-INSTRUCTIES 98
7.7Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Neem de aanwijzin-
gen voor het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Info
Deze motorfiets is uitgerust met een gecontroleerde katalysator. Loodhoudende brandstof vernietigt de katalysator. Daarom alleen
loodvrije brandstof gebruiken.
RIJ-INSTRUCTIES 99
100678-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 79)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderzijde van de vulopening met brandstof bij-
vullen.
Brandstoftankin-
houd totaal ca.
16,5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 98)
( pag. 239)
Tankdop sluiten. ( pag. 80)
SERVICESCHEMA 100
8.1Serviceschema
K10N K100A K200A K400A
Werking van de elektrische installatie controleren.
Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitlezen. x
Motorolie en oliefilter vervangen, oliezeven reinigen. x ( pag. 199)
Olievernevelaars naar koppelingsmering controleren. x
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 140)
Remschijven van de voorwielrem controleren. ( pag. 135)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 143)
Remschijf van de achterwielrem controleren. ( pag. 136)
Remkabels op beschadiging en dichtheid controleren.
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 141)
Vrije slag van het rempedaal controleren. ( pag. 127)
Schokdemper en vork op dichtheid controleren. Voorvorkservice en schokdemperservice wanneer
dat nodig is afhankelijk van het gebruiksdoel.
Achterbruglagers controleren. x
Wiellagers op speling controleren. x
Toestand van de banden controleren. ( pag. 152)
Bandenspanning controleren. ( pag. 154)
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 133)
Kettingspanning controleren. ( pag. 130)
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendel, ketting, ...) smeren en controleren op soe-
pele beweging. x
Vuilschrapers van vorkpoten reinigen.
SERVICESCHEMA 101
K10N K100A K200A K400A
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 138)
Vorkpoten ontluchten. ( pag. 108)
Balhoofdspeling controleren.
Bougies vervangen. x
Klepspeling controleren. x
Alle slangen (bijv. brandstof-, radiateur-, ontluchtings-, drainageslangen, ...) en manchetten con-
troleren op scheuren, dichtheid en correcte legging. x
Drainageslang luchtfilterbak aftappen. x
Antivries en koelmiddelpeil controleren.
Kabelboom van de regelklep controleren op beschadiging en correcte legging. x
De kabels controleren op beschadiging en knikvrije legging. x
Bowdenkabels controleren op beschadiging, knikvrije legging en instelling.
Speling gaskabel controleren. ( pag. 187)
Luchtfilter vervangen. Luchtfilterbak reinigen. x
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren. ( pag. 185)
Controleren of de schroeven en moeren goed vast zitten. x
Koelmiddel verversen. x
Remvloeistof van de voorwielrem verversen. x
Remvloeistof van de achterwielrem verversen. x
Koppeling controleren. x
SERVICESCHEMA 102
K10N K100A K200A K400A
Stand van de koplamp controleren. ( pag. 176)
Controleren of de radiateurventilator goed werkt. x
Eindcontrole: voertuig controleren op verkeersveiligheid en proefrit maken.
Na proefrit foutengeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool. x
Service noteren op KTM DEALER.NET en in het serviceboekje. x
K10N: eenmalig na 1.000 km
K100A: om de 10.000 km of jaarlijks
K200A: om de 20.000 km of om de 2 jaar of na sportief gebruik
K400A: om de 40.000 km of om de 4 jaar
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 103
9.1Motorfiets voor op montagebok plaatsen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Motorfiets achter op montagebok plaatsen. ( pag. 104)
100679-10
Stuur in rechtuitstand zetten. Montagebok voor met de adapters uitlijnen op de vorkpo-
ten.
Montagebok aan voorzijde (61029055300)
Info
Motorfiets altijd eerst achter op de montagebok plaatsen.
Motorfiets voor op montagebok plaatsen.
9.2Motorfiets voor van montagebok nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Montagebok voor verwijderen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 104
9.3Motorfiets achter op montagebok plaatsen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
100680-10
Montagebokadapter in de montagebok achter plaatsen.
Montagebokadapter (61029055120)
Montagebok achter (61029055100)
Motorfiets verticaal zetten, montagebok uitlijnen aan de achterbrug en de adapters en
motorfiets op de bok plaatsen.
9.4Motorfiets achter van montagebok nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Montagebok achter verwijderen en motorfiets op de zijstandaard plaatsen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 105
9.5Voorvork/schokdemper
100681-10
Voorvork en schokdemper bieden veel mogelijkheden, om het chassis aan te passen aan uw
rijstijl en eventuele extra belading.
Info
Om deze aanpassing voor u te vereenvoudigen, hebben we onze ervaringsgegevens
in tabel samengevat. U vindt de tabel aan de onderzijde van het zadel. Bij vrijwel
alle instellingen, met uitzondering van de veervoorspanning van de schokdemper,
wordt vanuit de maximaal ingedraaide positie op de aangegeven waarden afgesteld.
De stelschroeven niet met kracht tegen de aanslag draaien. De laatste voelbare klik
als laatste positie nemen.
Deze instelwaarden zijn richtwaarden en vormen altijd slechts de basis voor uw eigen per-
soonlijke afstelling van het chassis. De instellingen niet willekeurig wijzigen (maximaal ±
40%), aangezien anders de rijeigenschappen vooral tijdens hoge snelheden kunnen ver-
slechteren.
9.6Ingaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische ingaande demping bepaalt het gedrag bij het inveren van de voorvork.
Een optimale ingaande demping garandeert, dat de voorvork bij hard remmen en snelle wijziging van de belasting niet te ver en te
snel inveert. De bestuurder krijgt hierdoor een goede feedback over de weggesteldheid.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 106
100682-10
Stelschroeven met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het onderste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 10 klikken
Sport 5 klikken
Volledige nuttige belasting 5 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het inveren.
9.7Uitgaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische uitgaande demping bepaalt het gedrag bij het uitveren van de voorvork.
Een optimaal ingestelde uitgaande demping remt de opgewekte veerenergie, waardoor de vorkpoten snel en zonder schommelingen
kunnen worden teruggezet in de nulpositie.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 107
100683-10
Stelschroeven met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het bovenste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 10 klikken
Sport 5 klikken
Volledige nuttige belasting 5 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
9.8Veervoorspanning voorvork instellen
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie bij het veren van de voorvork.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en bijrijder en
zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 108
100683-11
Stelschroeven met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het bovenste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal slagen tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning - Preload Adjuster
Comfort 5 omwentelingen
Standaard 5 omwentelingen
Sport 3 omwentelingen
Volledige nuttige belasting 3 omwentelingen
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de voorspanning, draaien tegen de klok in
verlaagt de voorspanning van de veren.
Een verandering van de veervoorspanning is niet van invloed op de uitgaande
demping, hoewel de stelschroeven bij het instellen meedraaien. Toch moet bij
verandering van de veervoorspanning altijd ook de uitgaande demping worden
aangepast.
9.9Vorkpoten ontluchten
Motorfiets op zijstandaard zetten.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 109
100684-10
Ontluchtingsschroeven kort verwijderen.
Eventueel aanwezige overdruk verdwijnt uit de binnenruimte van de voorvork.
Ontluchtingsschroeven monteren en vastdraaien.
Info
Handeling aan beide vorkpoten uitvoeren.
9.10Ingaande demping schokdemper
100685-10
De schokdemper beschikt over de mogelijkheid om voor het low en high speed-bereik de
ingaande demping afzonderlijk af te stemmen (Dual Compression Control).
De aanduiding low en high speed heeft betrekking op de beweging van de schokdemper bij
het inveren en niet op de rijsnelheid van de motorfiets.
Wijzigingen van de instellingen in het low speed-bereik zijn van invloed op het high speed-
bereik en omgekeerd.
9.11Ingaande demping low speed van schokdemper instellen
Gevaar
Gevaar voor ongevallenHet demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (Uw geautoriseerde KTM
RC8-garage helpt u graag.)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 110
Info
De low speed-instelling toont haar werking bij het langzaam tot normaal inveren van de schokdemper.
100686-10
Stelschroef met een schroevendraaier met de klok mee draaien tot de laatste voel-
bare klik.
Info
Schroef niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
ingaande demping voor low speed
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige belasting 10 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
9.12Ingaande demping high speed van schokdemper instellen
Gevaar
Gevaar voor ongevallenHet demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (Uw geautoriseerde KTM
RC8-garage helpt u graag.)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 111
Info
De high speed-instelling toont haar werking bij het snel inveren van de schokdemper.
100687-10
Stelschroef met een steeksleutel met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
Schroef niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal slagen tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
ingaande demping high speed
Comfort 2 omwentelingen
Standaard 1,5 omwentelingen
Sport 1 omwenteling
Volledige nuttige belasting 1 omwenteling
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
9.13Uitgaande demping schokdemper instellen
Gevaar
Gevaar voor ongevallenHet demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (Uw geautoriseerde KTM
RC8-garage helpt u graag.)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 112
100688-10
Stelschroef met de klok mee draaien tot de laatste voelbare klik.
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 10 klikken
Sport 5 klikken
Volledige nuttige belasting 10 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
9.14Veervoorspanning schokdemper instellen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie voor de vering op de schokdemper.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en bijrijder en
zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 113
100689-10
Achterwiel en achterbrug ontlasten.
Info
De veervoorspanning kan alleen correct worden ingesteld als het achterwiel en
de achterbrug volledig ontlast zijn.
Schroef twee slagen losdraaien, maar niet verwijderen.
100690-01
De stelring met het boordgereedschap tegen de klok in draaien totdat de veer volledig
ontspannen is.
Haaksleutel (69012022000)
Verlenging (60012060000)
De stelring met de klok mee draaien en spannen tot de voorgeschreven maat.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Comfort 6 mm
Standaard 6 mm
Sport 8 mm
Volledige nuttige belasting 8 mm
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de voorspanning, draaien tegen de klok in
verlaagt de voorspanning van de veren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 114
100689-11
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
9.15Stuurdemper
100691-01
De stuurdemper onderdrukt de ongecontroleerde bewegingen van het stuur, die kunnen
optreden bij hoge snelheden en door het kort loskomen van het voorwiel op een onregel-
matige ondergrond.
De instelling van de stuurdemper is afhankelijk van de rijwijze en de gesteldheid van het
traject. Bij hoge snelheden kan een instelling met hoge dempkracht worden gekozen om
de werking van de stuurdemper optimaal te benutten. Bij langzame en scherpe bochten
beperkt een te hoge dempkracht de hanteerbaarheid en de precisie van de stuurbewegin-
gen. Daarom wordt aanbevolen de dempkracht lager in te stellen.
9.16Stuurdemper instellen
Info
De hydraulische stuurdemper stabiliseert het stuur als het voorwiel niet is belast of de ondergrond niet raakt.
In tegenstelling tot de andere demperelementen vindt bij de stuurdemper de instelling van het geopende dempingselement uit-
gaand plaats.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 115
100692-10
Stelschroef tot de laatste voelbare klik tegen de klok in draaien in de richting "".
De stuurdemper met de klok mee in de richting "+" instellen afhankelijk van de rijwijze
en de gesteldheid van het traject.
Voorgeschreven waarde
Instelbereik stuurdemper 1… 32 klikken
Aanbevolen instelbereik 1… 20 klikken
Standaard 1 klik
Info
De instelling van de stuurdemper mag niet worden gewijzigd tijdens het rijden.
Na het instellen van de stuurdemper moet worden gecontroleerd of het stuur
soepel beweegt. Het stuur moet zonder blokkeringen van aanslag tot aanslag
kunnen worden bewogen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 116
9.17Voertuigniveau
100693-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het
voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Het voertuigniveau kan aan de voorzijde met de voorvorkklem en aan de achterzijde met de
excenteras worden versteld.
De vorkpoten kunnen op drie posities in de kroonplaat worden geklemd.
Bovenste kroonplaat gelijk
met de bovenzijde van de
vorkpoten
0 mm
Bovenste kroonplaat gelijk
met de 1e ring van de vorkpo-
ten
2,5 mm
Bovenste kroonplaat gelijk
met de 2e ring van de vorkpo-
ten (standaard)
5 mm
De chassishoogte kan traploos worden versteld door de excenteras te draaien.
Chassishoogte verschil HIGH -
LOW
12 mm
Maximaal instelbereik tussen
HIGH - LOW
180°
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 117
9.18Voertuigniveau voor instellen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
100694-10
Schroeven aan de onderste kroonplaat losmaken.
Schroef aan de bovenste kroonplaat losdraaien.
Schroef van de stuureinden losdraaien.
Info
De schroeven moeten zo ver worden losgedraaid, dat de vorkpoten zonder de
coating te beschadigen kunnen worden verschoven.
Eerst moet een vorkpoot worden ingesteld en daarna pas de andere vorkpoot.
Als de schroeven van beide vorkpoten worden losgedraaid, zakt het voertuig naar
voren.
100695-01
De vorkpoot aan de hand van de vorkpootringen in de gewenste positie uitlijnen.
Voorgeschreven waarde
Bovenste kroonplaat gelijk met de boven-
zijde van de vorkpoten
0 mm
Bovenste kroonplaat gelijk met de 1e ring
van de vorkpoten
2,5 mm
Bovenste kroonplaat gelijk met de 2e ring
van de vorkpoten (standaard)
5 mm
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 118
Info
De standaardinstelling is optimaal ingesteld voor het rijgemak van het voertuig.
Bij het doorsteken van de voorvork wijzigt de chassisinstelling, het voertuig wordt
stabieler, maar kan minder gemakkelijk worden gehanteerd.
100694-10
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bovenste kroonplaat M8 17 Nm
Schroeven vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef onderste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Instellen aan de andere vorkpoot herhalen.
Info
Het voertuigniveau moet aan beide vorkpoten identiek worden afgesteld.
9.19Voertuigniveau achter instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 119
100696-10
Schroef losdraaien, maar niet verwijderen.
100697-10
Excenteras met het boordgereedschap in de gewenste positie draaien.
Voorgeschreven waarde
Standaard LOW
Maximaal instelbereik tussen HIGH - LOW 180°
Steeksleutell SW 38 (69012021000)
Info
De chassishoogte kan in beide draairichtingen worden versteld.
100698-10
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef klem excenteras van de keering M8 18 Nm
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 120
9.20Voetsteunpositie
100699-10
Met het verstelbare voetsteunsysteem kunnen de voetsteunhoogte en de bedieningselemen-
ten individueel worden ingesteld en aangepast.
De onderste voetsteunpositie biedt een meer comfortabele kniehoek en de bovenste voet-
steunpositie is bestemd voor de sportieve zitpositie met meer vrijheid bij een schuine stand
voor het rijden op circuits.
9.21Voetsteunpositie instellen
Info
De instelling van de voetsteunpositie moet aan de linker en rechter voetsteunadapter identiek worden uitgevoerd.
100713-10
Schroeven verwijderen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 121
100700-10
Voetsteunadapter met afstandsbussen en schroeven positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard bovenste positie
Info
Met de verstelbare voetsteunadapter kunnen de voetsteunen in de comfortabele
onderste positie en in de sportieve bovenste positie worden gezet.
100701-01
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef voetsteunhouder
voor
M8 25 Nm Loctite
®
243™
100702-01
Afstelwerkzaamheden herhalen voor de tegenoverliggende voetsteunadapter.
Versnellingshendel instellen. ( pag. 122)
Rempedaal instellen. ( pag. 127)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 122
9.22Versnellingshendelvlak instellen
100703-10
Schroef met versnellingshendelvlak verwijderen.
Versnellingshendelvlak met schroef afhankelijk van de gewenste hendellengte in een
van de boringen positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard middelste boring
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnellingshendel-
vlak
M6 10 Nm Loctite
®
243™
9.23Versnellingshendel instellen
Info
Het voetsteunsysteem biedt veel mogelijkheden, om de versnellingshendel aan uw rijstijl en behoeften aan te passen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 123
100704-10
Schroeven verwijderen en schakelstang verwijderen.
De schakelstang kan met de schroefdraad variabel in lengte worden ingesteld.
Voorgeschreven waarde
Schakelstang 115… 130 mm
Contramoeren losdraaien.
Schakelas verstellen.
Info
De verstelling moet aan beide zijden gelijkmatig worden uitgevoerd.
De lagers van de schakelas moeten na het vastdraaien van de contramoer in het
midden en identiek ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd, om een vrije bewe-
ging in de lagerschalen te kunnen garanderen.
Ten minste 5 schroefdraadslagen moeten in de lagers zijn ingeschroefd.
Contramoeren vastdraaien.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 124
0
0
AA
0
0
BB
0
0
CC
400479-10
De schakelstang kan zowel op de versnellingshendel variabel aan een bovenste of
onderste positie als aan de omkering van de schakelas op twee verschillende posities
worden gemonteerd.
Voorgeschreven waarde
Standaard Versnellingshendel: onderste boring,
schakelas: onderste boring
Schakelkracht laag, schakelafstand
lang
Versnellingshendel: onderste boring,
schakelas: bovenste boring
Schakelkracht hoog, schakelafstand
kort
Versnellingshendel: bovenste boring,
schakelas: onderste boring
Schakelstang positioneren.
Schroeven vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef schakelstang M6 12 Nm Loctite
®
243™
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 125
100705-10
Afhankelijk van de lengte van de schakelstang en de gekozen boringen kan de positie
van de versnellingshendel sterk verschillen. Uitgaande van de voetsteun als referen-
tiepunt kan dit resulteren in een hoge positie van de versnellingshendel of een lage
positie van de versnellingshendel .
Info
Door het omzetten van de schakelasomkering met twee tanden op de vertanding
van de schakelas kan het voetsteunsysteem optimaal worden uitgelijnd voor de
bovenste voetsteunpositie.
Na het instellen van de versnellingshendel moet deze worden gecontroleerd op goede
werking. Daarbij moeten alle beweegbare delen van de versnellingshendel een minimale
afstand tot de andere motorfietsonderdelen hebben.
Voorgeschreven waarde
Minimale afstand 5 mm
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 126
9.24Rempedaalvlak instellen
100706-10
Schroef met rempedaalvlak verwijderen.
Rempedaalvlak met schroef afhankelijk van de gewenste pedaallengte in een van de
boringen positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard middelste boring
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef rempedaalvlak M6 10 Nm Loctite
®
243™
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 127
9.25Rempedaal instellen
100707-10
Met het gereedschap de draaibeveiliging indrukken en vervolgens de zuigerstang
draaien.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Gereedschap verwijderen.
De draaibeveiliging veert uit en beveiligt de 6-kant.
100708-10
Instelling van het rempedaal controleren.
Info
De positie van het rempedaal kan afhankelijk van de instelling sterk verschil-
len.
9.26Vrije slag rempedaal controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als er geen vrije slag aan het rempedaal aanwezig is bouwt er zich druk op in het remsysteem op de achterwielrem. De achter-
wielrem kan door oververhitting uitvallen. Vrije slag van het rempedaal instellen volgens de standaard waarden.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 128
600988-10
Rempedaal tussen eindaanslag en voetremcilinderzuiger heen en weer bewegen en vrije
slag controleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
Info
De zuigerstang mag daarbij niet bewegen.
» Als de vrije slag niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
Vrije slag weer instellen.
9.27Vervuiling ketting controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 128)
9.28Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Smeermiddel verwijderen met een geschikt reinigingsmiddel.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 129
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig behandelen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
400725-01
Ketting regelmatig reinigen.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 243)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 243)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 130
9.29Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar door verkeerde kettingspanning.
Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lager in de aandrijving en het achterwiel) extra belast. Dit kan leiden tot vroegtijdige slijtage
en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de aandrijving breken. Als de ketting echter te los zit kan
deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en het achterwiel blokkeren of de motor beschadigen. Op een
correcte kettingspanning letten en indien nodig bijstellen.
700322-01
Motorfiets op zijstandaard zetten.
Versnelling in neutraal schakelen.
In het bereik voor de kettinggeleiding door de achterbrug de ketting omhoog trekken en
de kettingspanning bepalen.
Info
Het onderste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, de meting daarom op verschillende plek-
ken van de ketting herhalen.
Kettingspanning 15… 20 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 131)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 131
9.30Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar door verkeerde kettingspanning.
Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lager in de aandrijving en het achterwiel) extra belast. Dit kan leiden tot vroegtijdige slijtage
en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de aandrijving breken. Als de ketting echter te los zit kan
deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en het achterwiel blokkeren of de motor beschadigen. Op een
correcte kettingspanning letten en indien nodig bijstellen.
Kettingspanning controleren. ( pag. 130)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 132
100709-10
Moer losdraaien.
Moeren losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 15… 20 mm
Stelschroeven links en rechts zo draaien, dat de markeringen aan de linker en
rechter kettingspanner in dezelfde positie staan ten opzichte van de referentie-
markingen . Zo wordt het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Het onderste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig. Daarom de instelling op verschillende
plekken van de ketting controleren.
Moeren vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners tegen de stelschroeven liggen.
Moer vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad inge-
vet
Info
Door een groter verstelbereik van de kettingspanner (35 mm) kan bij gelijke ket-
tinglengte met verschillende secundaire overbrengingen worden gereden.
De kettingspanners kunnen 180° worden gedraaid.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 133
9.31Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren
100132-10
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren op slijtage.
» Als het kettingwiel en/of ketting-aandrijfwiel versleten zijn:
Kettingwiel en/of kettingaandrijfwiel vervangen. x
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 134
700303-01
Versnelling in vrij schakelen en aan het onderste deel van de ketting trekken met het
aangegeven gewicht .
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de kettingslij-
tage
15 kg
De afstand van 18 kettingschakels aan het onderste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, de meting daarom op verschillende plek-
ken van de ketting herhalen.
Maximale afstand op het langste deel
van de ketting
272 mm
» Als de afstand groter is dan de aangegeven maat:
Ketting vervangen. x
Info
Als er een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel
en ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Een nieuwe ketting slijt sneller op een oud en versleten kettingwiel /
ketting-aandrijfwiel.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen kettingslot.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 135
100710-10
Glijblok aan de inkeping controleren op slijtage.
» Als klinknagel van de ketting niet meer aan de onderzijde van de inkeping van
het glijblok te zien is:
Glijblok vervangen. x
Controleren of glijblok goed vastzit.
» Wanneer het glijblok loszit:
Glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
9.32Remschijven voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remschijf/remschijven.
Versleten remschijf/remschijven meteen vervangen. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u graag.)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 136
100135-10
Op meerdere plekken van de remschijven controleren of de dikte van de remschijven
overeenkomt met maat .
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijven in het bereik van het raak-
vlak van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijf onder de voorgeschreven waarde ligt:
Remschijven vervangen. x
Remschijven controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijven beschadigd, gescheurd of vervormd zijn:
Remschijven vervangen. x
9.33Remschijf achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remschijf/remschijven.
Versleten remschijf/remschijven meteen vervangen. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u graag.)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 137
400480-10
Op meerdere plekken van de remschijf controleren of de dikte van de remschijf overeen-
komt met maat .
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raak-
vlak van de remplaketten.
Remschijf - slijtagegrens
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijf onder de voorgeschreven waarde ligt:
Remschijf vervangen. x
Remschijf controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijf vervangen. x
9.34Uitgangspositie remhendel instellen
100711-10
Remhendel naar voren trekken.
Uitgangspositie van de remhendel met de stelschroef aan de grootte van de hand
aanpassen.
Info
Niet instellen tijdens het rijden.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 138
9.35Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet meer verder rijden. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u graag.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem verversen volgens het serviceschema. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u
graag.)
100712-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir in horizontale positie zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir controleren.
» Als het remvloeistofpeil onder de MIN markering is gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. x ( pag. 138)
9.36Remvloeistof voorwielrem bijvullen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet meer verder rijden. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u graag.)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 139
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof kan bij aanraking huidirritaties veroorzaken.
Niet in aanraking laten komen met huid of ogen en uit de buurt van kinderen houden.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Als er remvloeistof in de ogen is gekomen, deze spoelen met water en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem verversen volgens het serviceschema. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u
graag.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Pakkingen en remkabels zijn
niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof gebruiken uit een gesloten verpakking!
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 140
100714-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir in horizontale positie zetten.
Schroeven losdraaien.
Deksel met membraan afnemen.
Remvloeistof tot markering MAX vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 241)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afwassen.
9.37Remplaketten
De door KTM gemonteerde remplaketten zijn langdurig getest en garanderen optimale remeigenschappen. De typeaanduidingen van de
remplaketten zijn opgenomen in de homologatiedocumenten.
Info
In de winkels voor reserveonderdelen en toebehoren zijn remplaketten verkrijgbaar die vaak niet voor KTM motorfietsen zijn getest
en toegelaten. De opbouw en het wrijvingscoëfficiënt en daarmee ook het remvermogen kunnen sterk afwijken van de originele KTM
remplaketten. Bij het gebruik van remplaketten die afwijken van de originele uitrusting is niet gegarandeerd dat deze overeenkomen
met de originele toelating. De motorfiets voldoet dan niet meer aan de leveringstoestand en de garantie vervalt.
9.38Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remplaketten.
Versleten remplaketten meteen vervangen. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u graag.)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 141
Aanwijzing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Daardoor vermindert de remwerking
aanmerkelijk en de remschijven beschadigen onherstelbaar. Remplaketten regelmatig controleren.
100715-10
Controleren of alle remplaketten aan beide remklauwen de minimale plaketdikte
hebben.
Minimale plaketdikte 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen. x
Alle remplaketten aan beide remklauwen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te herkennen zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen. x
9.39Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet meer verder rijden. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u graag.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem verversen volgens het serviceschema. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u
graag.)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 142
100716-10
Voertuig verticaal zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir controleren.
» Als het vloeistofpeil de MIN-markering heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. x ( pag. 142)
9.40Remvloeistof achterwielrem bijvullen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet meer verder rijden. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u graag.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof kan bij aanraking huidirritaties veroorzaken.
Niet in aanraking laten komen met huid of ogen en uit de buurt van kinderen houden.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Als er remvloeistof in de ogen is gekomen, deze spoelen met water en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem verversen volgens het serviceschema. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u
graag.)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 143
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Pakkingen en remkabels zijn
niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof gebruiken uit een gesloten verpakking!
100717-10
Voertuig verticaal zetten.
Schroefdop met membraan verwijderen.
Remvloeistof tot markering MAX vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 241)
Schroefdop met membraan monteren.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afwassen.
9.41Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remplaketten.
Versleten remplaketten meteen vervangen. (Uw geautoriseerde KTM RC8-garage helpt u graag.)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 144
Aanwijzing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Daardoor vermindert de remwerking
aanmerkelijk en de remschijven beschadigen onherstelbaar. Remplaketten regelmatig controleren.
100718-10
Controleren of de remplaketten de minimale plaketdikte hebben.
Minimale plaketdikte 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen. x
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te herkennen zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen. x
9.42Voorwiel uitbouwen x
Motorfiets achter op montagebok plaatsen. ( pag. 104)
Motorfiets voor op montagebok plaatsen. ( pag. 103)
100719-10
Schroeven aan beide remklauwen verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remklauw licht naar de zijkant te
kantelen. Remklauwen voorzichtig naar achteren van de remschijven trekken en opzij-
hangen.
Info
Remhendel niet gebruiken als de remklauwen verwijderd zijn.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 145
100720-10
Schroef en schroeven losdraaien.
Schroef ca. 6 slagen uitschroeven en met de hand op de schroef drukken, om de
steekas uit de asopname te schuiven. Schroef verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
100779-10
Afstandsbussen verwijderen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 146
9.43Voorwiel inbouwen x
100781-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Wanneer de wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager vervangen. x
Keerringen en loopvlakken van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 243)
100780-10
De brede afstandsbus in draairichting links plaatsen.
Info
Pijl geeft de draairichting van het voorwiel aan.
De brede afstandsbus in draairichting rechts plaatsen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 147
100721-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de rem-
schijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig behandelen met
een remmenreiniger.
Schroef en steekas reinigen.
Voorwiel in de voorvork tillen, positioneren en steekas inzetten.
Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm
100719-11
Remklauwen positioneren en daarbij letten op correcte plaatsing van de remplaketten.
Schroeven aan beide remklauwen monteren, maar nog niet vastdraaien.
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is. Remhendel ingedrukt vastzetten.
Remklauwen worden uitgelijnd.
Schroeven aan beide remklauwen vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remklauw voor M10x1,25 45 Nm Loctite
®
243™
Vastzetting remhendel verwijderen.
Motorfiets voor van montagebok nemen. ( pag. 103)
Motorfiets achter van montagebok nemen. ( pag. 104)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 148
100782-10
Voorwielrem indrukken en voorvork enkele keren krachtig inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
9.44Achterwiel uitbouwen x
Motorfiets achter op montagebok plaatsen. ( pag. 104)
100722-10
Moer verwijderen.
Kettingspanner afnemen.
Steekas uittrekken.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 149
100723-01
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting van het kettingwiel afnemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Achterwiel voorzichtig naar achteren trekken en uit de achterbrug nemen zonder de velg
en/of remschijf te beschadigen.
Info
Rempedaal niet intrappen als het achterwiel is uitgebouwd.
9.45Achterwiel inbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig behandelen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGeen remwerking bij het intrappen van de achterwielrem.
Na het inbouwen van het achterwiel altijd het rempedaal intrappen totdat er een drukpunt aanwezig is.
Achterdempers van de achterwielnaaf controleren. x ( pag. 151)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 150
100724-10
Bus verwijderen. Loopvlakken van bus en askeerringen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 243)
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Wanneer de wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager vervangen. x
Bus monteren.
Schroefdraad van de steekas en moer reinigen.
Aangrijppunten van de remklauwhouder en de achterbrug reinigen.
100725-10
Remklauwhouder volledig naar achteren schuiven.
Achterwiel positioneren, daarbij de remklauwhouder tussen velg en remschijf positione-
ren.
Remklauw op de remschijf positioneren.
Achterwiel op het steunvlak in de achterbrug positioneren.
100726-01
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op het kettingwiel leggen.
Achterwiel naar achteren trekken en steekas inschuiven.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 151
100727-10
Kettingspanner tegen de spanschroef leggen.
Kettingspanner positioneren en tegen de spanschroef leggen.
Moer vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in dezelfde positie ten
opzichte van de referentiemarkering staan, zodat het achterwiel correct is uitge-
lijnd.
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad inge-
vet
Rempedaal meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is.
Motorfiets achter van montagebok nemen. ( pag. 104)
Kettingspanning controleren. ( pag. 130)
9.46Achterdempers achterwielnaaf controleren x
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel met 5 achterdempers overgebracht op het achterwiel. Deze slijten tijdens het
rijden. Als de achterdempers niet op tijd worden vervangen, beschadigen de kettingwielhouder en de achterwielnaaf.
Achterwiel uitbouwen. x ( pag. 148)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 152
100728-01
Kettingwieldrager afnemen.
Achterdempers van de achterwielnaaf controleren op beschadiging en slijtage.
» Als de achterdempers van de achterwielnaaf zijn beschadigd of versleten:
Achterdemper vervangen. x
Kettingwieldrager positioneren.
Info
Een zoveel mogelijk spelingsvrij paar bout-achterdemper verhoogt de levensduur
van de achterdempers.
Achterwiel inbouwen. x ( pag. 149)
9.47Toestand banden controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenControleverlies door een lekke band.
Beschadigde banden voor uw eigen veiligheid meteen laten vervangen.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenBeperking van het rijgedrag door verschillende bandprofielen aan voor- en achterwiel.
Voor- en achterwiel moeten altijd zijn uitgerust met banden met een gelijksoortig profiel, anders kan de motor oncontroleerbaar
worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOngecontroleerd rijgedrag door niet vrijgegeven en/of aanbevolen banden/wielen.
Alleen door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex gebruiken.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 153
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van de motorfiets.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.
400602-10
De voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden
in de band zijn gaan zitten en andere beschadigingen.
» Als er insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en
andere beschadigingen aan de banden te zien zijn:
Banden wisselen.
Profieldiepte controleren.
Info
De minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht nemen.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de minimale profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden wisselen.
Leeftijd van de banden controleren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 154
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eer-
ste twee cijfers wijzen op de week van productie en de laatste twee cijfers op het
jaar van productie.
KTM adviseert de banden te wisselen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slij-
tage van de banden, uiterlijk echter na 5 jaar.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden wisselen.
9.48Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning solo
voor 2,5 bar
achter 2,5 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,5 bar
achter 2,9 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 155
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
Info
De rubberpakking in het ventieldopje voorkomt het uitstromen van de lucht uit
de banden als het ventiel defect is.
9.49Zadel afnemen
100669-10
De contactsleutel in het zadelslot steken en met de klok mee draaien.
Het zadel achter optillen, naar de achteren schuiven en naar boven toe afnemen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 156
9.50Zadel monteren
100730-10
De inkepingen van het zadel bij de uitsteeksels van het frame positioneren, achter
omlaag brengen en tegelijkertijd naar voren schuiven.
Het zadel door draaien van de contactsleutel in het zadelslot beveiligen.
De contactsleutel uit het zadelslot trekken.
Vervolgens controleren of het zadel correct is gemonteerd.
9.51Bijrijderzadel afnemen
100731-10
Zadel afnemen. ( pag. 155)
Ontgrendelingshendel schakelen.
Bijrijderzadel naar boven toe afnemen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 157
9.52Bijrijderzadel monteren
100732-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBijrijderzadel kan bij verkeerde montage uit de veranke-
ring springen.
Na het monteren van het bijrijderzadel moet deze worden gecontroleerd door
de borgriemen omhoog te trekken. Er mag geen speling zijn op de ontgrende-
lingshendel.
Bijrijderzadel in de inkeping positioneren.
Bijrijderzadel omlaag drukken en laten vastklikken.
Vervolgens controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
9.53Helmbeveiliging op voertuig monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeperking van het rijgedrag en de bediening van de motorfiets door gemonteerde helmbeveiliging en/of
helm.
De helmbeveiliging niet gebruiken voor de bevestiging van de helm of andere voorwerpen tijdens het rijden. De helmbeveiliging
moet altijd worden verwijderd voordat u gaat rijden.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 158
100733-10
Zadel afnemen. ( pag. 155)
De staalkabel uit het boordgereedschap met een van de lussen op de pen positione-
ren.
Staalkabel (60012015000)
De staalkabel door de helmopening halen.
De vrije lus van de staalkabel ook op de pen positioneren.
Helm voorzichtig aan de zijkant van het voertuig positioneren.
Zadel monteren. ( pag. 156)
9.54Accu uitbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Houd vonken of open vuur uit de buurt van de accu. Laad de accu alleen in goed geventileerde ruimtes.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts raadplegen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 159
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Zadel afnemen. ( pag. 155)
100734-10
Minkabel van de accu losklemmen.
100735-10
Pluspoolafdekking verwijderen.
Pluskabel van de accu losklemmen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 160
100736-10
Schroeven verwijderen.
Houder verwijderen.
Accu naar boven toe uit de accuhouder trekken.
9.55Accu inbouwen x
100737-10
Accu in de accuhouder positioneren.
Info
De accupolen moeten naar achteren wijzen.
Houder positioneren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 161
100738-10
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Pluskabel op de accu klemmen.
Pluspoolafdekking positioneren.
100734-11
Minkabel op de accu klemmen.
Zadel monteren. ( pag. 156)
Tijd instellen SET CLOCK. ( pag. 70)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 162
9.56Accu laden x
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Houd vonken of open vuur uit de buurt van de accu. Laad de accu alleen in goed geventileerde ruimtes.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuComponenten en zuren van de accu zijn schadelijk voor het milieu.
Accu's nooit bij het huisvuil gooien. Voer een defecte accu op milieuvriendelijke wijze af. Geef de accu af bij uw KTM-dealer of
bij een inzamelpunt voor oude accu's.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 163
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden is erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor verliest
de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart moet hij meteen weer worden geladen.
Bij langere stilstand in ontladen toestand treedt er diepteontlading en sulftatie op en dat kan leiden tot vernietiging van de accu.
De accu is onderhoudsvrij, dat betekent dat het zuurniveau niet hoeft te worden gecontroleerd.
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Zadel afnemen. ( pag. 155)
Minkabel van de accu losklemmen, om te voorkomen dat de boordelektronica bescha-
digt.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 164
100151-10
Acculader op de accu klemmen. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de accu en
dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Verwijder nooit het deksel .
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, dat op het accuhuis is aan-
gegeven.
Acculader na het laden uitschakelen. Accu opklemmen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
De accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt.
3 maanden
Zadel monteren. ( pag. 156)
Tijd instellen SET CLOCK. ( pag. 70)
9.57Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandDoor het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch systeem overbelast raken.
Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 165
Info
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers van de motorfiets beveiligd. De hoofdzekering bevindt zicht onder het bestuur-
derszadel.
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Zadel afnemen. ( pag. 155)
100739-10
Schermkappen afnemen.
Defecte hoofdzekering verwijderen.
Info
In het startrelais bevindt zich een reservezekering .
Nieuwe hoofdzekering inzetten.
Zekering (58011109130) ( pag. 231)
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen, zodat u er een bij u hebt als
het nodig is.
Schermkappen opsteken.
Zadel monteren. ( pag. 156)
Tijd instellen SET CLOCK. ( pag. 70)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 166
9.58Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandDoor het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch systeem overbelast raken.
Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het zadel.
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Zadel afnemen. ( pag. 155)
100740-10
Deksel van het zekeringenblok openen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 167
100741-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad .
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 10A - ontsteking, gecombineerd instrument, wegrijblokkering, alarmin-
stallatie (optioneel)
Zekering 2 - 15A - groot licht, dimlicht, zijlicht, achterlicht, nummerplaatverlichting
Zekering 3 - 10A - claxon, remlicht
Zekering 4 - 10A - radiateurventilator
Zekering 5 - 10A - brandstofpomp
Zekering 6 - 10A - ontsteking/brandstofinspuiting
Zekering 7 - geen functie
Zekering 8 - 10A - voor extra apparatuur (constant plus)
Zekering 9 - 10A - voor extra apparatuur (met contactschakelaar geschakelde plus)
Zekering 10 - geen functie
Zekering SPARE - 10A/15A - reservezekeringen
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 231)
Zekering (75011088015) ( pag. 231)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u hebt
als het nodig is.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 168
Deksel van zekeringenblok sluiten.
Zadel monteren. ( pag. 156)
9.59Dimlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVerminderde werking van de verlichting.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
100742-10
Gecombineerd instrument omhoog klappen. Daarbij het uitsteeksel uit de rubberen
houder trekken.
Rubberen houder verwijderen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 169
100743-10
Vergrendeling gebruiken.
Lampafdekking verwijderen.
700295-01
Stekkerverbinding verbreken.
Beugel aan beide zijden omlaagdrukken, samendrukken en naar de zijkant klappen.
Lamp van koplamp verwijderen.
700296-01
Nieuwe lamp in het koplamphuis positioneren.
Dimlicht/groot licht (H7 / sokkel PX26d) ( pag. 231)
Info
Lamp van de koplamp zo inzetten, dat het uitsteeksel in de inkeping is gepo-
sitioneerd.
Beugel positioneren.
Steekverbinding positioneren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 170
400422-10
Uitsteeksel van de lampafdekking in de inkeping positioneren. Vergrendeling  vast-
klikken.
De werking van de lampen controleren.
100744-10
Rubberen houder  positioneren.
Gecombineerd instrument omlaag klappen. Daarbij het uitsteeksel  in de rubberen
houder positioneren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 171
9.60Lamp voor groot licht vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVerminderde werking van de verlichting.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
100745-10
Schroeven verwijderen. Afdekking verwijderen.
100746-10
Vergrendeling gebruiken.
Lampafdekking verwijderen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 172
700299-01
Stekkerverbinding verbreken.
Beugel aan beide zijden omlaagdrukken, samendrukken en naar de zijkant klappen.
Lamp van koplamp verwijderen.
Nieuwe lamp in het koplamphuis positioneren.
Dimlicht/groot licht (H7 / sokkel PX26d) ( pag. 231)
Info
Lamp van de koplamp zo inzetten, dat het uitsteeksel in de inkeping is gepositi-
oneerd.
Beugel positioneren.
Steekverbinding positioneren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 173
400422-11
Uitsteeksel van de lampafdekking in de inkeping positioneren. Vergrendeling vast-
klikken.
De werking van de lampen controleren.
100745-11
Afdekking positioneren.
Info
Controleren of de remkabels goed zijn gepositioneerd en vrij kunnen bewegen.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 174
9.61Zijlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVerminderde werking van de verlichting.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
100745-10
Schroeven verwijderen. Afdekking verwijderen.
100746-10
Vergrendeling gebruiken.
Lampafdekking verwijderen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 175
100747-10
Zijlicht voorzichtig uit de houder trekken.
Lamp verwijderen.
Nieuwe lamp in de fitting positioneren.
Zijlicht (W5W / sokkel W2,1x9,5d) ( pag. 231)
Fitting met lamp voorzichtig in de houder in de koplamp positioneren.
400422-12
Uitsteeksel van de lampafdekking in de inkeping positioneren. Vergrendeling vast-
klikken.
De werking van de lampen controleren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 176
100745-12
Afdekking positioneren.
Info
Controleren of de remkabels goed zijn gepositioneerd en vrij kunnen bewegen.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
9.62Stand koplamp controleren
0
0
BB
0
0
AA
400420-10
Voertuig op een vlak oppervlak neerzetten voor een lichte muur en op de hoogte van het
midden van de lichtbundel van het dimlicht een markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand 5 cm
Voertuig op een afstand loodrecht voor de muur zetten en het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand 5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Stand van de koplamp controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als de grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 177)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 177
9.63Lichtbundelbreedte koplamp instellen
Stand van de koplamp controleren. ( pag. 176)
100748-10
Door schroef te draaien de lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij de rijklare motorfiets met bestuurder, even-
tueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen (aangebracht
bij: koplampinstelling controleren).
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel en draaien tegen de klok in
versmalt de lichtbundel.
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbundelbreedte van de kop-
lamp nodig zijn.
9.64Contactsleutel activeren/deactiveren
Info
De oranje programmeersleutel mag uitsluitend worden gebruikt voor het activeren/deactiveren!
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 178
100749-01
Verlies zwarte contactsleutel (tweede zwarte contactsleutel is aanwezig):
Bij verlies of vervanging van een zwarte contactsleutel moeten de afzonderlijke zwarte
contactsleutels met de oranje programmeersleutel worden geactiveerd of gedeactiveerd.
Daardoor wordt ook voorkomen dat een onbevoegde de verloren zwarte contactsleutel
gebruikt om te gaan rijden met het voertuig.
Door de volgende handelingen worden alle geactiveerde zwarte contactsleutels gedeacti-
veerd, die niet bij deze handelingen zijn betrokken.
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel uittrekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden, gaat kort uit en brandt weer.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel uittrekken.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 179
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden, gaat kort uit en knippert
afhankelijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje
programmeersleutel. In dit geval twee keer.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel uittrekken.
De verloren zwarte contactsleutel is gedeactiveerd.
De aanwezige zwarte contactsleutel is opnieuw geactiveerd.
Verlies van beide zwarte contactsleutels (geen zwarte contactsleutel meer aanwezig):
Deze handelingen zijn nodig om misbruik met de verloren zwarte contactsleutel te voor-
komen.
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 180
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden, gaat kort uit en knippert
afhankelijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels, inclusief de
oranje programmeersleutel. In dit geval maar een keer, aangezien alle zwarte
contactsleutels zijn gedeactiveerd.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel uittrekken.
Alle zwarte contactsleutels zijn gedeactiveerd.
Nieuwe zwarte contactsleutels bestellen met het sleutelnummer op de
KEYCODECARD en activeren.
Contactsleutel activeren:
Er kunnen maximaal vier zwarte contactsleutels worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Alleen de tijdens het activeren geprogrammeerde zwarte contactsleutels zijn geldig. Alle
zwarte sleutels die niet tijdens het activeren zijn geprogrammeerd, zijn ongeldig, maar
kunnen achteraf nog worden geprogrammeerd.
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel uittrekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 181
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden, gaat kort uit en brandt weer.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel uittrekken.
Als er meerdere contactsleutels moeten worden geactiveerd dienen de laatste vier
stappen met de betreffende contactsleutel te worden herhaald.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden, gaat kort uit en knippert
afhankelijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje
programmeersleutel.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel uittrekken.
Alle zwarte contactsleutels, waarvoor deze stappen zijn genomen, zijn geacti-
veerd.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 182
9.65Koelsysteem
400415-10
Door de waterpomp met 3D-waterpompwiel in de motor is een gedwongen circulatie van
het koelmiddel gegarandeerd. Met de warmtewisselaar is het mogelijk de motorolie snel
te verwarmen als u begint te rijden. Ook is er een betere warmteafleiding van de motorolie
tijdens het rijden.
Bij de verwarming ontstaat er druk in het koelsysteem, die via een klep in de radiateur-
dop wordt geregeld. Door de uitzetting van de warmte wordt het overtollige koelmiddel
naar het vaste reservoir geleid. Als de temperatuur daalt wordt dit aandeel weer terugge-
zogen naar het koelsysteem.
400416-10
De koeling vindt plaats door de rijwind en een radiateurventilator , die met een thermo-
schakelaar wordt aangestuurd.
Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde koelribben verlagen de koel-
werking.
9.66Koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 183
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
100750-01
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage. x
Info
Niet rijden met de motorfiets!
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten. x
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt, maar nog niet leeg is:
Koelsysteem controleren op lekkage. x
Koelsysteem - vast reservoir vullen. ( pag. 183)
9.67Koelsysteem - vast reservoir vullen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 184
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelvloeistof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat koelvloeistof niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelvloeistof is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelvloeistof in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelvloeistof buiten bereik van kinderen.
Aanwijzing
Beschadiging van de motorVerminderde koeling door lucht in het koelsysteem.
Als bij de RC8 het koelmiddel wordt afgetapt en het koelsysteem opnieuw wordt gevuld moet de motorfiets vanwege zijn constructie
aan de voorzijde worden opgetild. Alleen zo kan worden gegarandeerd dat het koelsysteem wordt gevuld zonder luchtbellen. (Uw geau-
toriseerde KTM RC8-garage helpt u graag.)
100750-10
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 182)
Dop van het vaste reservoir verwijderen.
Koelmiddel vullen totdat het koelmiddelpeil overeenkomt met de voorgeschreven
waarde.
Voorgeschreven waarde
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 239)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 239)
Dop van het vaste reservoir monteren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 185
9.68Uitgangspositie koppelingshendel instellen
100751-10
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef aan de grootte van de
hand aanpassen.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid komt de koppelingshendel
verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid komt de koppelingshendel
dichter bij het stuur.
Het instelbereik is beperkt.
De stelschroef alleen met de hand draaien en geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
9.69Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingsplaten zijn versleten.
Geen remvloeistof gebruiken.
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in horizontale
positie zetten.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 186
100752-01
Vloeistofpeil controleren.
Het vloeistofpeil moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen.
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren. ( pag. 186)
9.70Vloeistofpeil hydraulische koppeling corrigeren
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingsplaten zijn versleten.
Geen remvloeistof gebruiken.
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in horizontale
positie zetten.
100753-01
Schroefdop met membraan verwijderen.
Vloeistofpeil corrigeren.
Voorgeschreven waarde
Het vloeistofpeil moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen.
Hydraulische olie (15) ( pag. 239)
Schroefdop met membraan monteren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 187
9.71Speling gaskabel controleren
400192-10
Stuur in rechtuitstand zetten. Gashendel licht heen en weer bewegen en de speling van
de gaskabel bepalen.
Speling gaskabel 3… 5 mm
» Als de speling van de gaskabel niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Speling gaskabel instellen. x ( pag. 188)
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en stationair laten draaien. Stuur over het gehele stuurbereik heen en
weer bewegen.
Het stationair toerental mag niet veranderen.
» Wanneer het stationair toerental wijzigt:
Speling gaskabel instellen. x ( pag. 188)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 188
9.72Speling gaskabel instellen x
100754-10
Stuur in rechtuitstand zetten.
Regelklepsensor circuit A - in nulstand controleren. x
Info
Daarvoor moet dwingend het KTM-diagnosetool worden gebruikt.
Schermkap terugschuiven.
Contramoer losdraaien.
Speling gaskabel met de stelschroef instellen.
Voorgeschreven waarde
Speling gaskabel 3… 5 mm
Contramoer vastdraaien.
Schermkap monteren.
9.73Stuurhoogte/stuurpositie
100755-10
Stuurhoogte
Door het verwijderen of inzetten van de afstandsbussen kan de stuurpositie in twee posi-
ties worden ingesteld.
Lange afstandsbussen 20 mm
Met de afstandsbussen zijn de stuureinden diep gepositioneerd voor sportief gebruik. Door
de afstandsbussen te verwijderen krijgt men een meer verticale zitpositie.
Standaard diepe positie met afstandsbussen
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 189
600925-10
Stuurpositie
De stuureinden kunnen in twee verschillende posities worden bevestigd waardoor de stuur-
positie ergonomisch kan worden aangepast.
Stuurpositieverschil tussen
en
6,5°
Standaard Positie
9.74Stuurhoogte/stuurpositie instellen
Info
De instelling van het stuureinde moet aan de linker en rechter motorfietszijde identiek worden uitgevoerd.
100756-11
Hoge positie van stuureinde instellen:
Schroef losdraaien.
Info
De schroef meerdere slagen losdraaien om de vorkpootcoating bij het ver-
schuiven van het stuureinde niet te beschadigen.
Schroef verwijderen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 190
100757-10
Afstandsbus verwijderen.
Alle kabels die onder de onderste kroonplaat zijn gelegd onder het stuureinde leg-
gen.
Stuureinde voorzichtig tot aan de bovenste kroonplaat schuiven. Op het stuurposi-
tieverschil letten.
Voorgeschreven waarde
Stuurpositieverschil 6,5°
Afstandstuk boven de kroonplaat positioneren.
Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
100759-01
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Het instellen herhalen voor het andere stuureinde.
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
» Als het stuur niet meer vrij kan bewegen door de kabels:
Kabellegging corrigeren.
» Als het stuur door een component niet vrij kan bewegen of tegen de bekleding
komt:
Vrij bewegen herstellen, componenten opnieuw positioneren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 191
100759-10
Lage positie van het stuureinde instellen:
Schroef losdraaien.
Info
De schroef meerdere slagen losdraaien om de vorkpootcoating bij het ver-
schuiven van het stuureinde niet te beschadigen.
100760-10
Schroef met afstandsstuk verwijderen.
Stuureinde voorzichtig met de lengte van het afstandsstuk verschuiven. Op stuurpo-
sitieverschil letten.
Voorgeschreven waarde
Lange afstandsbussen 20 mm
Stuupositieverschil 6,5°
Alle kabels tussen de bovenste kroonplaat en het stuureinde leggen.
Afstandsbus positioneren.
Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 192
100761-01
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Het instellen herhalen voor het andere stuureinde.
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
» Als het stuur niet meer vrij kan bewegen door de kabels:
Kabellegging corrigeren.
» Als het stuur door een component niet vrij kan bewegen of tegen de bekleding
komt:
Vrij bewegen herstellen, componenten opnieuw positioneren.
600986-11
Enge positie van het stuureinde instellen:
Schroef losdraaien.
Info
De schroef meerdere slagen losdraaien om de vorkpootcoating bij het ver-
schuiven van het stuureinde niet te beschadigen.
Schroef met afstandsstuk verwijderen.
Stuureinde voorzichtig naar de brandstoftank draaien.
Voorgeschreven waarde
Stuurpositieverschil 6,5°
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 193
600986-10
Afstandsbus positioneren.
Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Het instellen herhalen voor het andere stuureinde.
Stuur voorzichtig over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
» Als het stuur door een component niet vrij kan bewegen of tegen de bekleding
komt:
Vrij bewegen herstellen, componenten opnieuw positioneren.
600986-10
Breedte positie van het stuureinde instellen:
Schroef losdraaien.
Info
De schroef meerdere slagen losdraaien om de vorkpootcoating bij het ver-
schuiven van het stuureinde niet te beschadigen.
Schroef met afstandsstuk verwijderen.
Stuureinde voorzichtig van de brandstoftank weg draaien.
Voorgeschreven waarde
Stuurpositieverschil 6,5°
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 194
600986-11
Afstandsbus positioneren.
Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Het instellen herhalen voor het andere stuureinde.
Stuur voorzichtig over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
» Als het stuur door een component niet vrij kan bewegen of tegen de bekleding
komt:
Vrij bewegen herstellen, componenten opnieuw positioneren.
9.75Achterframepositie
400439-10
Het achterframe kan in twee verschillende posities worden bevestigd waardoor de zithoogte
ergonomisch kan worden aangepast.
Zithoogte 805 mm
Zithoogte (standaard) 825 mm
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 195
9.76Achterframepositie instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Zadel afnemen. ( pag. 155)
100762-10
Schroeven met bussen verwijderen.
100763-10
Hoge zitpositie instellen:
Schroef met schijf aan de linker- en rechter voertuigzijde verwijderen.
Achterframe omlaag drukken, tot de boringen van het frame gelijk liggen met de
onderste boringen aan de voorzijde van het achterframe.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 196
100764-01
Schroef met schijf aan de linker- en rechter voertuigzijde monteren, maar niet vast-
draaien.
100765-10
Schroef met schijf aan de linker- en rechter voertuigzijde verwijderen.
Achterframe omhoog drukken, tot de boringen van het frame gelijk liggen met de
onderste boringen aan de achterzijde van het achterframe.
Schroef met schijf aan de linker- en rechter voertuigzijde monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef subframe M8 20 Nm Loctite
®
243™
100766-10
Schroef aan de linker- en rechter voertuigzijde vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef subframe M8 20 Nm Loctite
®
243™
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 197
100763-11
Lage zitpositie instellen:
Schroef met schijf aan de linker- en rechter voertuigzijde verwijderen.
Achterframe omlaag drukken, tot de boringen van het frame gelijk liggen met de
bovenste boringen aan de achterzijde van het achterframe.
Schroef met schijf aan de linker- en rechter voertuigzijde monteren, maar niet vast-
draaien.
100765-11
Schroef met schijf aan de linker- en rechter voertuigzijde verwijderen.
Achterframe omhoog drukken, tot de boringen van het frame gelijk liggen met de
bovenste boringen aan de voorzijde van het achterframe.
100764-01
Schroef met schijf aan de linker- en rechter voertuigzijde monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef subframe M8 20 Nm Loctite
®
243™
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 198
100765-12
Schroef aan de linker- en rechter voertuigzijde vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef subframe M8 20 Nm Loctite
®
243™
100767-10
Bij het inschroeven van de schroef linksachter wordt de kabelbinder met steekvoet
uit het schroefdraad geschoven. Om de kabel van de lambdasonde weer te positioneren,
de steekvoet van de kabelbinder in de vrijgebleven boring bevestigen.
Info
De legging van de kabel controleren, de kabel van de lambdasonde mag niet te
veel gespannen zijn.
100768-10
Bussen positioneren.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Zadel monteren. ( pag. 156)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 199
9.77Motoroliepeil controleren
Info
Het motoroliepeil moet worden gecontroleerd bij een warme motor.
Motorfiets verticaal zetten op een horizontale ondergrond.
100769-10
Oliepeilstok verwijderen. Motoroliepeil in het meetbereik controleren.
Info
Na het uitzetten van de motor eerst een minuut wachten en dan pas controleren.
Het oliepeil moet in het midden van het meetbereik van de oliepeilstok liggen.
» Als het motoroliepeil niet in het aangegeven bereik ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 207)
Oliepeilstok monteren.
9.78Motorolie en oliefilter vervangen, oliezeven reinigen x
500281-01
Motorolie aftappen, oliezeven reinigen. x ( pag. 200)
Motorolie vullen. x ( pag. 205)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 200
9.79Motorolie aftappen, oliezeven reinigen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenTijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in de motorfiets zeer heet.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De motorolie moet bij warme motor worden afgetapt.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 201
100771-10
Schroeven verwijderen.
Linker uitlaatbekleding verwijderen.
100772-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
Olieaftapschroeven met magneet, keerringen en oliezeef verwijderen.
Oliefilter uitbouwen. x ( pag. 203)
Motorolie volledig laten uitlopen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 202
100773-10
Magneet en oliezeef van de olieaftapschroeven grondig reinigen.
100772-11
Olieaftapschroef met magneet, keerringen en oliezeef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Oliefilter inbouwen. x ( pag. 205)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 203
100771-10
Linker uitlaatbekleding positioneren.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
9.80Oliefilter uitbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenTijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in de motorfiets zeer heet.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 204
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
100774-10
Schroeven verwijderen. Oliefilterdeksel met keerring verwijderen.
100775-10
Oliefilter uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang verkeerd (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtingsvlakken grondig reinigen.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 205
9.81Oliefilter inbouwen x
100776-10
Oliefilter inzetten.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilterdeksel monteren.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven motor M5 6 Nm
9.82Motorolie vullen x
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
100777-10
De oliehoeveelheid moet in twee stappen worden gevuld.
Motorolie 3,60 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 240)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 240)
Oliepeilstok verwijderen en motorolie vullen.
Motorolie (1e deel-
hoeveelheid)
3,00 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 240)
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 206
Motorolie (1e deel-
hoeveelheid)
3,00 l Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 240)
Oliepeilstok monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en controleren op lekkage.
Oliepeilstok verwijderen en resterende motorolie vullen.
Motorolie (2e deel-
hoeveelheid)
0,60 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 240)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 240)
Oliepeilstok monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 207
Motor starten en controleren op lekkage.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 199)
9.83Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 199)
100777-10
Oliepeilstok verwijderen en motorolie vullen.
Voorwaarden
Buitentemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 240)
Voorwaarden
Buitentemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 240)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aangeraden geen verschil-
lende motoroliesoorten te mengen.
We raden aan indien nodig de motorolie te verversen.
Oliepeilstok monteren.
ONDERHOUD AAN CHASSIS EN MOTOR 208
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en controleren op lekkage.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 199)
OPSPOREN VAN FOUTEN 209
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait niet door als de
e-startknop is ingedrukt
Bedieningsfouten Stappen voor de startprocedure uitvoeren.
( pag. 90)
Accu ontladen
Accu laden. x ( pag. 162)
Ruststroom controleren. x
Zekering 1 of 6 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 166)
Hoofdzekering doorgesmolten Hoofdzekering vervangen. ( pag. 164)
Contact-/stuurslot en/of noodstopscha-
kelaar defect
Contact-/stuurslot controleren. x
Noodstopschakelaar controleren. x
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Wegrijblokkering actief Knippercode van de wegrijblokkering uitlezen.
EFI-besturingsunit niet geactiveerd
EFI-besturingsunit coderen. x
Verkeerde werking CAN-bus communi-
catie
Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Gecombineerd instrument defect
Gecombineerd instrument controleren. x
Motor draait alleen door, als de koppe-
lingshendel is getrokken
Er is een versnelling geschakeld Versnelling in neutraal schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Motor draait door, hoewel er een ver-
snelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Motor draait door, maar springt niet
aan
Zekering 5 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 166)
Koppeling brandstofslangverbinding
niet verbonden
Koppeling brandstofslangverbinding verbinden.
OPSPOREN VAN FOUTEN 210
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait door, maar springt niet
aan
Stekkerverbinding van de kabelboom
geoxideerd
Stekkerverbinding reinigen en met contactspray
laten behandelen.
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Brandstofpompbesturing defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Brandstofkwaliteit onvoldoende Geschikte brandstof vullen.
Motor heeft te weinig vermogen Luchtfilter sterk vervuild
Luchtfilter vervangen. x
Brandstoffilter sterk vervuild
Brandstoffilter vervangen. x
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Motor wordt overmatig heet HIGH TEMP Te weinig koelvloeistof in koelsysteem
Koelsysteem controleren op lekkage. x
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 182)
Koelerlamellen sterk vervuild Koelerlamellen reinigen.
Geknikte of beschadigde radiateurslang
Koelwaterslang vervangen. x
Thermostaat defect
Thermostaat controleren. x
Zekering 4 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 166)
Defect aan het ventilatiesysteem van
de radiateur
Radiateursysteem controleren. x
Lucht in het koelsysteem
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten. x
EFI waarschuwingslampje (MIL) brandt
en/of knippert
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Motor slaat tijdens het rijden af Brandstofgebrek Brandstof tanken. ( pag. 98)
OPSPOREN VAN FOUTEN 211
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor slaat tijdens het rijden af Zekering 1, 5 of 6 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 166)
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren. ( pag. 199)
Vloeibaarheid motorolie te dun (visco-
siteit)
Motorolie en oliefilter vervangen, oliezeven reini-
gen. x ( pag. 199)
Koplampen en parkeerlicht werken niet Zekering 2 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 166)
Remlicht en claxon werken niet Zekering 3 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 166)
Accu ontladen Ontsteking bij het uitzetten van de
motorfiets niet uitgeschakeld
Accu laden. x ( pag. 162)
Accu wordt niet geladen door de
dynamo
Laadspanning controleren. x
Er wordt niets weergegeven op de dis-
play van het gecombineerde instru-
ment
Zekering 1 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 166)
Snelheidsindicator in het gecombi-
neerde instrument werkt niet
Kabelboom van de wieltoerentalsensor
en/of stekkerverbinding geoxydeerd
Wieltoerentalsensor controleren. x
KNIPPERCODE WEGRIJBLOKKERING 212
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
12 Controlelampje wegrijblokkering knippert 1x kort, 1 seconde pauze, 2x kort
Voorwaarde voor fout Geen enkele contactsleutel geactiveerd
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
13 Controlelampje wegrijblokkering knippert 1x kort, 1 seconde pauze, 3x kort
Voorwaarde voor fout Antenne EWS-besturingsunit werkt niet goed
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
14 Controlelampje wegrijblokkering knippert 1x kort, 1 seconde pauze, 4x kort
Voorwaarde voor fout Fout in transponder van zwarte contactsleutel
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
15 Controlelampje wegrijblokkering knippert 1x kort, 1 seconde pauze, 5x kort
Voorwaarde voor fout Zwarte contactsleutel niet geactiveerd
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
16 Controlelampje wegrijblokkering knippert 1x kort, 1 seconde pauze, 6x kort
Voorwaarde voor fout Fout bij versleuteling EWS-besturingsunit naar zwarte contactsleutel
KNIPPERCODE WEGRIJBLOKKERING 213
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
21 Controlelampje wegrijblokkering knippert 2x kort, 1 seconde pauze, 1x kort
Voorwaarde voor fout EWS-besturingsunit niet geactiveerd
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
31 Controlelampje wegrijblokkering knippert 3x kort, 1 seconde pauze, 1x kort
Voorwaarde voor fout Versleutelingsaanvraag van EFI-besturingsunit naar EWS-besturingsunit werkt niet goed
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
32 Controlelampje wegrijblokkering knippert 3x kort, 1 seconde pauze, 2x kort
Voorwaarde voor fout Fout in CAN-bus communicatie
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
60 Controlelampje wegrijblokkering knippert 6x kort
Voorwaarde voor fout Fout E²PROM
KNIPPERCODE MOTORBESTURING 214
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
02 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x kort
Voorwaarde voor fout Impulsgever - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
06 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsensor circuit A - ingangssignaal te laag
Regelklepsensor circuit A - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
07 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 7x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsensor circuit B - ingangssignaal te laag
Regelklepsensor circuit B - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
09 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 9x kort
Voorwaarde voor fout Druksensoraanzuigbuis cilinder 1 - ingangssignaal te laag
Druksensoraanzuigbuis cilinder 1 - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
11 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Druksensoraanzuigbuis cilinder 2 - ingangssignaal te laag
Druksensoraanzuigbuis cilinder 2 - ingangssignaal te hoog
KNIPPERCODE MOTORBESTURING 215
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
12 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 2x kort
Voorwaarde voor fout Temperatuursensor koelmiddel - ingangssignaal te laag
Temperatuursensor koelmiddel - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
13 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 3x kort
Voorwaarde voor fout Temperatuursensor aanzuiglucht - ingangssignaal te laag
Temperatuursensor aanzuiglucht - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
14 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor omgevingslucht - ingangssignaal te laag
Druksensor omgevingslucht - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
15 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Hellingshoeksensor - ingangsignaal te laag
Hellingshoeksensor - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
17 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 7x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde cilinder 1, sonde 1 - fout in schakelcircuit
KNIPPERCODE MOTORBESTURING 216
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
18 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 8x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde cilinder 2, sonde 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
24 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Voedingsspanning - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
25 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Zijstandaardschakelaar - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
33 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 3x kort
Voorwaarde voor fout Inspuitklep cilinder 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
34 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Inspuitklep cilinder 2 - fout in schakelcircuit
KNIPPERCODE MOTORBESTURING 217
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
37 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 7x kort
Voorwaarde voor fout Bobine cilinder 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
38 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 8x kort
Voorwaarde voor fout Bobine cilinder 2 - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
41 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Besturing brandstofpomp - onderbreking/kortsluiting met massa
Brandstofpompregeling - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
45 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde verwarming cilinder 1, sonde 1 - onderbreking/kortsluiting met massa
Lambdasonde verwarming cilinder 1, sonde 1 - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
46 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 6x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde verwarming cilinder 2, sonde 1 - onderbreking/kortsluiting met massa
Lambdasonde verwarming cilinder 2, sonde 1 - ingangssignaal te hoog
KNIPPERCODE MOTORBESTURING 218
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
49 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 9x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsteller circuit A - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
50 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 5x kort
Voorwaarde voor fout Stelelement regelklepsensor circuit B - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
54 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 5x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Secundaire luchtklep - onderbreking/kortsluiting met massa
Secundaire luchtklep - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
68 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x lang, 8x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor aanzuigbuis cilinder 1 - aansluiting niet dicht
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
69 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x lang, 9x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor aanzuigbuis cilinder 2 - aansluiting niet dicht
KNIPPERCODE MOTORBESTURING 219
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
81 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 8x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Besturingsapparaat wegrijblokkering - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
91 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 9x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Fout CAN-bus communicatie
REINIGING 220
13.1Motorfiets reinigen
Aanwijzing
Materiële schadeBeschadiging en vernietiging van componenten door hogedrukreiniger.
Het voertuig nooit met een hogedrukreiniger of een harde waterstraal reinigen. De te hoge druk kan in de elektrische componenten,
steekverbindingen, bowdenkabels, lagers dringen en storingen veroorzaken en/of deze onderdelen vernietigen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De motorfiets regelmatig reinigen, zo blijven de waarde en de optiek gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
Voor iedere reiniging moet het uitlaatsysteem worden gesloten om het indringen van water te voorkomen.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger inspuiten en extra met een kwastje behandelen.
Motorfietsreiniger ( pag. 243)
Info
Warm water met een normale in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger en een spons gebruiken.
Als u met de motorfiets door strooizout bent gereden, moet hij in koud water worden gereinigd. Warm water versterkt de zout-
werking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld, moet deze met perslucht en een doek worden gedroogd.
REINIGING 221
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door natte of vervuilde remmen.
Vervuilde of natte remmen voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Na de reiniging een korte rit rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt en daarbij ook de remmen gebruiken.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de ontoegankelijk plekken van de motor en de remmen.
Na het afkoelen van de motorfiets moeten alle glij- en lagerplekken met olie of vet worden ingesmeerd.
Ketting reinigen. ( pag. 128)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem) met antiroestmiddel behandelen.
Reinigings- en conserveringsmiddel voor metaal en rubber ( pag. 244)
Alle gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel voor lakken.
Reinigingsmiddel en politoer voor glanzende en matte lakken, metalen en kunststof oppervlakken ( pag. 244)
Contact-/stuurslot, tankslot en zadelslot insmeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 244)
CONSERVEREN VOOR DE WINTER 222
14.1Conserveren voor de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten er
voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als u met de motorfiets door strooizout bent gereden, moet hij in koud water worden gereinigd. Warm water versterkt de zoutwer-
king.
Motorfiets reinigen. ( pag. 220)
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (met uitzondering van de remschijven) met antiroestmiddel op wasba-
sis behandelen.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen, aangezien daardoor de remwerking sterk wordt verminderd.
Na het rijden op wegen met strooizout moet de motorfiets grondig met koud water gereinigd en goed gedroogd worden.
Ketting reinigen. ( pag. 128)
STALLING 223
15.1Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken moet u volgende maatregelen nemen of laten nemen.
Voordat u de motorfiets gaat stallen eerst controleren of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten. Als er servicewerkzaam-
heden, reparaties of wijzigingen nodig zijn kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de garages). Zo
voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het seizoen.
Probeer de brandstoftank zoveel mogelijk leeg te rijden, zodat u hem met verse brandstof kunt vullen als u weer gaat rijden.
Motorfiets reinigen. ( pag. 220)
Motorolie en oliefilter vervangen, oliezeven reinigen. x ( pag. 199)
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 182)
Antivries controleren. x
Bandenspanning controleren. ( pag. 154)
Accu uitbouwen. x ( pag. 158)
Accu laden. x ( pag. 162)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de accu zonder directe blootstelling aan
zonnestralen.
0… 35 °C
De opslagplaats moet droog zijn en er mogen geen grote temperatuurschommelingen zijn.
Info
KTM adviseert om de motorfiets op de montagebok te plaatsen.
Motorfiets achter op montagebok plaatsen. ( pag. 104)
Motorfiets voor op montagebok plaatsen. ( pag. 103)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken.
STALLING 224
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er dan geen vocht kan ontsnappen en er corrosie
ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten draaien. Aangezien de motor daarbij niet vol-
doende warm wordt, condenseert de waterdamp die bij de verbranding ontstaat en leidt ertoe dat de kleppen en uitlaat gaan
roesten.
15.2Inbedrijfname na stalling
Motorfiets voor van montagebok nemen. ( pag. 103)
Motorfiets achter van montagebok nemen. ( pag. 104)
Accu laden. x ( pag. 162)
Accu inbouwen. x ( pag. 160)
Tijd instellen SET CLOCK. ( pag. 70)
Brandstof tanken. ( pag. 98)
Voordat u gaat rijden de nodige controles uitvoeren. ( pag. 89)
Een proefrit maken.
TECHNISCHE GEGEVENS - MOTOR 225
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt ottomotor, 75° V-indeling, gekoeld met vloeistof
Cilinderinhoud 1.195 cm³
Slag 69 mm
Boring 105 mm
Compressie 13,5:1
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Klep - diameter klepsteel
Invoer 42 mm
Afvoer 34 mm
Klepspeling
Afvoer bij: 20 °C 0,25… 0,30 mm
Invoer bij: 20 °C 0,10… 0,15 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigerboutlager Geen lagerbus - zuigerpen met DLC-coating
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 rechthoekige ring, 1 zuigerring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Dry-sump smering met 3 rotorpompen
Primaire overbrenging 40:76
Koppeling Meerschijven-koppeling in oliebad / hydraulisch bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 14:36
2e versnelling 16:30
3e versnelling 20:30
TECHNISCHE GEGEVENS - MOTOR 226
4e versnelling 21:27
5e versnelling 23:26
6e versnelling 25:26
Mengselbehandeling Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 390 W
Bougie NGK LKAR9BI9
Elektrodenafstand bougie 0,8… 0,9 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel door water-
pomp
Stationair toerental 1.500… 1.600 1/min
Starthulp E-starter
16.1Vulhoeveelheid - motorolie
Motorolie 3,60 l Buitentemperatuur: 0 °C Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 240)
Buitentemperatuur: < 0 °C Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 240)
16.2Vulhoeveelheid - koelmiddel
Koelmiddel 2,60 l Koelmiddel ( pag. 239)
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 239)
AANHAALMOMENTEN MOTOR 227
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef impulsgever M5 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef lagerborging M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef sensor versnellingsherkenning M5 3 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef onderdrukaansluiting M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 9 Nm
Onderdrukaansluiting M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koelmiddelaansluiting op cilin-
derkop
M6 10 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsveer M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorbehuizing M6x60 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x80 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x90 10 Nm
Schroef nokkenaslagerplaat M6 10.9 10 Nm
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stationaire ring M6 10.9 15 Nm
Loctite
®
648™
Schroef stationairhouder M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef statorbevestiging M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef tandwiel nokkenas M6 13 Nm
AANHAALMOMENTEN MOTOR 228
Schroef vergrendelingshendel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvergrendeling M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Tapeind kettingkast M6 8 Nm
Olievernevelaar M6x0,75 4 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef krukasbevestiging M8 15 Nm
Schroef geleidingsrail van distributieket-
ting
M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorbehuizing M8 18 Nm
Schroef motorconsole M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Schroef nokkenaslagerplaat M8 10.9 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
Schroef nokkenaslagerplaat M8 10.9 1e niveau
8,5 Nm
2e niveau
14,5 Nm
Geldt alleen bij gebruik van:
Opzetelement binnenzeskant
(61229025000)
Schroef spanrail van distributieketting M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef warmtewisselaar M8 15 Nm
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Afsluitschroef koppelingssmering M10x1 15 Nm
Afsluitschroef sleperas M10x1 15 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm
AANHAALMOMENTEN MOTOR 229
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
Schroef ontgrendeling voor distributie-
kettingspanner
M10x1 10 Nm
Schroef cilinderkop M11x1,5 Draaivolgorde:
kruislings
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
4e niveau
90°
Geolied met motorolie
Bougie M12x1,5 17 Nm
Schroef rotor M12x1,5 90 Nm
Temperatuursensor koelmiddel M12x1,5 12 Nm
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Moer koppelingmeenemer M22x1,5 130 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef distributiekettingspanner M24x1,5 25 Nm
Schroef in het dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
Moer primair wiel M33LHx1,5 130 Nm
Loctite
®
243™
TECHNISCHE GEGEVENS - CHASSIS 230
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geëpoxeerd
Voorvork WP Suspension Up Side Down 4354
Schokdemper WP Suspension 4014 VP
Veerweg
voor 120 mm
achter 120 mm
Remsysteem
voor Dubbele schijfrem met radiaal gemonteerde remklauwen met vier
zuigers, remschijven vlottend gelagerd
achter Enkele schijfrem met remklauw met twee zuigers, remschijf vast
gelagerd
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 220 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
Remschijf - slijtagegrens
achter 4,5 mm
Bandenspanning solo
voor 2,5 bar
achter 2,5 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,5 bar
achter 2,9 bar
Secundaire overbrenging 17:38
TECHNISCHE GEGEVENS - CHASSIS 231
Ketting 5/8 x 5/16” Xring
Balhoofdhoek 66,7°
Wielstand 1.425 mm
Zithoogte onbelast
onderste achterframepositie 805 mm
bovenste achterframepositie 825 mm
Carrosseriehoogte onbelast 110 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 184 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 150 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 240 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 380 kg
Accu YTZ14S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 11,2 Ah
onderhoudsvrij
Zekering 58011109130 30 A
Zekering 75011088015 15 A
Zekering 75011088010 10 A
18.1Lampen
Dimlicht/groot licht H7 / sokkel PX26d 12 V
55 W
Zijlicht W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
Instrumentverlichting en controlelampjes LED
Richtingaanwijzer LED
TECHNISCHE GEGEVENS - CHASSIS 232
Rem-/achterlicht LED
Kentekenplaatverlichting W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
18.2Banden
Banden voor Banden achter
120/70 ZR 17 M/C 58W TL
Pirelli Diabolo Supercorsa SP
190/55 ZR 17 M/C 75W TL
Pirelli Diabolo Supercorsa SP
Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
18.3Vulhoeveelheid - brandstof
Brandstoftankinhoud totaal ca. 16,5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 98) ( pag. 239)
Brandstofreserve ca. 3,5 l
TECHNISCHE GEGEVENS - VOORVORK 233
Artikelnummer voorvork 05.18.7E.10
Voorvork WP Suspension Up Side Down 4354
Ingaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 10 klikken
Sport 5 klikken
Volledige nuttige belasting 5 klikken
Uitgaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 10 klikken
Sport 5 klikken
Volledige nuttige belasting 5 klikken
Veervoorspanning - Preload Adjuster
Comfort 5 omwentelingen
Standaard 5 omwentelingen
Sport 3 omwentelingen
Volledige nuttige belasting 3 omwentelingen
Veerlengte met voorspanbus(sen) 405 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 9,5 N/mm
Lengte luchtkamer 80
+20
10
mm
Lengte voorvork 735 mm
Voorvorkolie per vorkpoot 520 ml Voorvorkolie (SAE 5) ( pag. 241)
TECHNISCHE GEGEVENS - SCHOKDEMPER 234
Artikelnummer schokdemper 17.18.7E.10
Schokdemper WP Suspension 4014 VP
ingaande demping high speed
Comfort 2 omwentelingen
Standaard 1,5 omwentelingen
Sport 1 omwenteling
Volledige nuttige belasting 1 omwenteling
ingaande demping voor low speed
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige belasting 10 klikken
Uitgaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 10 klikken
Sport 5 klikken
Volledige nuttige belasting 10 klikken
Veervoorspanning
Comfort 6 mm
Standaard 6 mm
Sport 8 mm
Volledige nuttige belasting 8 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 95 N/mm
Veerlengte 160 mm
TECHNISCHE GEGEVENS - SCHOKDEMPER 235
Gasdruk 10 bar
Statische veerweg 10… 15 mm
Dynamische veerweg 30… 35 mm
Inbouwlengte 290 mm
Stootdemperolie ( pag. 241) SAE 2,5
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN CHASSIS 236
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm
Loctite
®
243™
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef brandstofpeilsensor M5 3 Nm
Schroef brandstoftankbescherming M5x17 3 Nm
Schroef glijblok M5 5 Nm
Schroef kettingkast M5 5 Nm
Schroef remkabelhouder M5 5 Nm
Schroef remvloeistof-reservoir van ach-
terwielrem
M5 5 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurdemperbevestiging M5 5 Nm
Loctite
®
243™
Overige moeren chassis M6 15 Nm
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef beschermplaat tegen hitte van
de uitlaat
M6 15 Nm
Schroef brandstofpomp M6 6 Nm
Schroef houder wieltoerentalsensor M6 3 Nm
Loctite
®
243™
Schroef rempedaal M6 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef rempedaalvlak M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef schakelaskering aan de ketting-
uitvalbescherming
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef schakelaskering aan de scha-
kelas
M6 18 Nm
Loctite
®
243™
Schroef schakelstang M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef uitlaatklem M6 8 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN CHASSIS 237
Schroef versnellingshendelvlak M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Moer vorkplaat aan het rempedaal M8 30 Nm
Loctite
®
243™
Overige moeren chassis M8 30 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 17 Nm
Schroef contactslot (een keer te gebrui-
ken)
M8
Loctite
®
243™
Schroef klem excenteras van de keering M8 18 Nm
Schroef montagebokdadapter M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef onderste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef remklauw achter M8 22 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M8 30 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M8 30 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurdemperbevestiging aan
kroonplaat
M8 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurdemperklem aan console M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Schroef subframe M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Schroef veerhouder aan de zijstandaard-
console
M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendel M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder achter M8 25 Nm
Schroef voetsteunhouder voor M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vorkbuis M8 20 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS - AANHAALMOMENTEN CHASSIS 238
Schroef zijstandaardconsole M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Overig moeren chassis M10 50 Nm
Overige schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef motordrager M10 45 Nm
Schroef schokdemper M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Schroef verbindingshendel omkering
schokdemper
M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm
Loctite
®
243™
Kettingwielbout M10x1,25 50 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remklauw voor M10x1,25 45 Nm
Loctite
®
243™
Moer omkeerhendel aan het frame M14x1,5 100 Nm
Lambdasonde M18x1,5 45 Nm
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef zadelslot M22x1,5 8 Nm
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef balhoofd M25x1,5 18 Nm
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm
GEBRUIKSSTOFFEN 239
Brandstof super loodvrij (ROZ 98)
Volgens
DIN EN 228 (ROZ 98)
Hydraulische olie (15)
Volgens
ISO VG (15)
Voorgeschreven waarde
Alleen hydraulische olie gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie gegevens op verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Hydraulic Fluid 75
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
Alleen geschikt koelmiddel gebruiken (ook in landen met hoge temperaturen). Minderwaardig antivries kan leiden tot roestvorming en
schuimvorming. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Mengverhouding
Antivries: 25… 45 °C 50 % antiroest/antivries
50 % gedestilleerd water
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd)
Antivries 40 °C
Leverancier
Motorex
®
Anti Freeze
GEBRUIKSSTOFFEN 240
Motorolie (SAE 10W/50)
Volgens
JASO T903 MA ( pag. 245)
SAE ( pag. 245) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Alleen motorolie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Volledig synthetische motorolie
Leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Motorolie (SAE 5W/40)
Volgens
JASO T903 MA ( pag. 245)
SAE ( pag. 245) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
Alleen motorolie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Volledig synthetische motorolie
Leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
GEBRUIKSSTOFFEN 241
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Volgens
DOT
Voorgeschreven waarde
Alleen remvloeistof gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie gegevens op verpakking) en over de geschikte eigenschappen
beschikt. KTM adviseert producten van Castrol en Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Castrol
RESPONSE BRAKE FLUID SUPER DOT 4
Motorex
®
Brake Fluid DOT 5.1
Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180342S1)
Volgens
SAE ( pag. 245) (SAE 2,5)
Voorgeschreven waarde
Alleen olie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschappen
beschikt.
Voorvorkolie (SAE 5)
Volgens
SAE ( pag. 245) (SAE 5)
Voorgeschreven waarde
Alleen olie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschappen
beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
GEBRUIKSSTOFFEN 242
Leverancier
Motorex
®
Racing Fork Oil
HULPSTOFFEN 243
Duurzaam vet
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Fett 2000
Kettingreinigingsmiddel
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Chain Clean 611
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Chain Lube 622 Strong
Motorfietsreiniger
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Moto Clean 900
HULPSTOFFEN 244
Reinigings- en conserveringsmiddel voor metaal en rubber
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Protect & Shine 645
Reinigingsmiddel en politoer voor glanzende en matte lakken, metalen en kunststof oppervlakken
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Clean & Polish
Universele oliespray
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Joker 440 Universal
NORMEN 245
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de JASO T903 MA norm.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was. Bij motoren van auto's
zijn lange onderhoudsintervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge toerentallen op de
voorgrond. Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie ingevet. De JASO MA
norm voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
INDEX 246
INDEX
A
Aantal rondes SET NUM LAPS
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Accu
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Achterdempers achterwielnaaf
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
Achterframepositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Achterwiel
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
Afbeelding motorfiets
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Artikelnummer stuurdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Bedrijfsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Bijrijderzadel
afnemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Blokkeertijd LAP knop LAP BLANK T
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Brandstofreserve-indicator TRIP F RESET
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Buitentemperatuurindicator
in- of uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
C
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Conserveren voor de winter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 222
Contactsleutel
activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
D
Dimlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
E
E-startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
F
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
INDEX 247
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Gecombineerd instrument
aanwijzingen/waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
activeren en testen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
functietoetsen stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
informatiedisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
menu aantal rondes SET NUM LAPS . . . . . . . . . . . 54, 64, 67
menu afstandteller ODO/Trip 1 . . . . . . . . . . . . . . . 35, 62, 65
menu afstandteller ODO/Trip 2 . . . . . . . . . . . . . . . 36, 62, 65
menu bandendrukbewaking TPMS . . . . . . . . . . . . 60, 65, 67
menu blokkeertijd LAP knop LAP BLANK T . . . . . . . 53, 64, 67
menu brandstofreserve-indicator TRIP F RESET . . . . 55, 64, 67
menu buitentemperatuurindicator OUTERTEMP . . . 61, 65, 67
menu eenheden UNITS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56, 64, 67
menu extra functies OPTIONS . . . . . . . . . . . . . . . 59, 65, 67
menu FUELDISTANCE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37, 62, 65
menu FUELRANGE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38, 62, 65
menu instellingen SETUP . . . . . . . . . . . . . . . . . 48, 63, 66
menu kilometer/mijl SET KM/MILES . . . . . . . . . . . 57, 64, 67
menu maximale rondesnelheid TOPSPEED . . . . . . . 42, 63, 66
menu maximale snelheid LAP/BESTLAP/TopSpeed . . 44, 63, 66
menu menuselectie CHANGE MODE . . . . . . . . . . . 49, 63, 66
menu resterende rondes LAPSTOGO . . . . . . . . . . . 41, 62, 66
menu rondetijden LAP/BESTLAP/LastLap . . . . . . . . 43, 63, 66
menu schakelindicator SHIFT RPMS . . . . . . . . . . . 52, 64, 66
menu SETTINGS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51, 64, 66
menu temperatuurindicator SET °C/°F . . . . . . . . . 58, 65, 67
menu tijd SET CLOCK . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50, 64, 66
menu totale afstand in Race mode RACEODO . . . . . 45, 63, 66
menu volgende servicebeurt DISTANCE TO Next Ser-
vice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39, 62, 66
H
Helmbeveiliging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
op voertuig monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
I
Inbedrijfname
aanwijzingen voor eerste inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . . 85
controleren voor iedere inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . . . 89
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
INDEX 248
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Kilometer/mijl SET KM/MILES
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Knippercode
motorbesturing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214-219
wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212-213
Koelmiddelpeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
vast reservoir vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Koppeling
vloeistofpeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
vloeistofpeil corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
L
Lamp voor groot licht
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
M
Maximale snelheid
oproepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Motorfiets
achter op montagebok plaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
achter van montagebok nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 220
voor op montagebok plaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
voor van montagebok nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Motorfiets beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Motorolie
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 205
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
N
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
O
Oliefilter
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 205
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199-200
INDEX 249
Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Opsporen van fouten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209-211
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
R
RACE mode
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Reiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 220-221
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Rempedaalvlak
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Remplaketten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Remschijf van de achterwielrem
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Remschijven van de voorwielrem
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
van voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Riem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
ROAD mode
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Rondetijden
oproepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
S
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Schakeltoerental RPM1/2
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
ingaande demping algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
ingaande demping high speed instellen . . . . . . . . . . . . . 110
Ingaande demping low speed instellen . . . . . . . . . . . . . . 109
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Seinlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100-102
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
INDEX 250
Speling gaskabel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
Stand koplamp
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Stand van de koplamp
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Stuur
stuurhoogte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
stuurhoogte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
stuurpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
stuurpositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Stuurdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . 236-238
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 227-229
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 230-232
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225-226
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 234-235
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
Temperatuureenheid SET °C/°F
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Tijd SET CLOCK
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Toestand van de banden
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
V
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
Versnellingshendelvlak
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
Voertuigniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
achter instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
voor instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Voetsteunen bijrijder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Voetsteunpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
INDEX 251
Voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
compressie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
vorkpoten ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Voorwiel
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
W
Wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Z
Zadel
afnemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Zekering
van afzonderlijke stroomverbruikers vervangen . . . . . . . . 166
Zijlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
KTM-Sportmotorcycle AG
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
12/2009 Foto: Mitterbauer
*3211525nl*
3211525nl
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254

KTM 1190 RC8 R AU 2010 de handleiding

Type
de handleiding