KTM 1190 RC8 R 2015 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2015
1190 RC8 R EU/GB
1190 RC8 R FR
1190 RC8 R JP
Artikelnr. 3213276nl
BESTE KTM KLANT 1
BESTE KTM KLANT
We feliciteren u met uw keuze voor een KTM motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve motorfiets en we zijn er zeker
van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder het serienummer van uw voertuig in.
Framenummer/typeplaatje ( pag. 20) Stempel van de dealer
Motornummer ( pag. 21)
Sleutelnummer ( pag. 20)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Motorrad AG houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleuren, vormen,
materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder opgave van
redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van een bepaald
model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen van afbeeldin-
gen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustingen die niet
standaard bij de leveringsomvang horen.
© 2014 KTM Motorrad AG, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur.
BESTE KTM KLANT 2
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Motorrad AG
5230 Mattighofen, Oostenrijk
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................................... 8
1.1 Gebruikte pictogrammen....................................... 8
1.2 Gebruikte formatering........................................... 8
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN .......................................... 9
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik......................... 9
2.2 Veiligheidsaanwijzingen........................................ 9
2.3 Gevarenniveau en pictogrammen ......................... 10
2.4 Waarschuwing voor manipulaties ......................... 10
2.5 Veilig gebruik .................................................... 11
2.6 Beschermende kleding ....................................... 12
2.7 Werkinstructies.................................................. 12
2.8 Milieu............................................................... 12
2.9 Bedieningshandleiding ....................................... 13
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ..................................... 14
3.1 Garantie............................................................ 14
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen .............................. 14
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ........................... 14
3.4 Service ............................................................. 14
3.5 Afbeeldingen ..................................................... 15
3.6 Klantenservice................................................... 15
4 AFBEELDING VOERTUIG............................................... 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische
weergave).......................................................... 16
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische
weergave).......................................................... 18
5 SERIENUMMERS.......................................................... 20
5.1 Framenummer/typeplaatje................................... 20
5.2 Sleutelnummer.................................................. 20
5.3 Motornummer.................................................... 21
5.4 Artikelnummer voorvork ...................................... 21
5.5 Artikelnummer schokdemper............................... 22
5.6 Artikelnummer stuurdemper................................ 22
6 BEDIENINGSELEMENTEN............................................. 23
6.1 Koppelingshendel .............................................. 23
6.2 Remhendel........................................................ 23
6.3 Gashendel......................................................... 24
6.4 Claxonknop ....................................................... 24
6.5 Lichtschakelaar ................................................. 25
6.6 Seinlichtschakelaar ............................................ 25
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar ............................... 26
6.8 Noodstopschakelaar ........................................... 26
6.9 E-starterknop..................................................... 27
6.10 Contact-/stuurslot............................................... 27
6.11 Gecombineerd instrument................................... 28
6.11.1 Overzicht ...................................................... 28
6.11.2 functietoetsen op stuur................................... 29
6.11.3 activering en test ........................................... 30
6.11.4 Display ......................................................... 31
6.11.5 Functietoetsen............................................... 32
6.11.6 Controlelampjes............................................. 33
6.11.7 Informatiedisplay........................................... 34
6.11.8 Wegrijblokkering............................................ 35
6.11.9 aanwijzingen/waarschuwingen ......................... 35
6.11.10 Overzicht ROAD mode .................................... 38
6.11.11 Menu Afstand 1 ODO/Trip 1/Time 1/Avs 1........ 39
6.11.12 Menu Afstand 2 ODO/Trip 2/Time 2/Avs 2........ 40
6.11.13 Menu Versnellingsindicatie ODO/Trip 1/Gear..... 41
6.11.14 Menu Brandstof en buitentemperatuur FUEL.... 43
INHOUDSOPGAVE 4
6.11.15 Menu Mapping ENGINE MAP.......................... 44
6.11.16 Menu volgende servicebeurt DISTANCE TO
Next Service.................................................. 45
6.11.17 Overzicht RACE mode .................................... 46
6.11.18 Menu resterende rondes LAPSTOGO ................ 47
6.11.19 Menu maximale rondesnelheid TOPSPEED....... 48
6.11.20 Menu Versnellingsindicatie
LastLap/RaceTrip/Gear ................................... 50
6.11.21 Menu Brandstof en buitentemperatuur FUEL.... 51
6.11.22 Menu Mapping ENGINE MAP.......................... 52
6.11.23 Menu Rondetijden LAP/BESTLAP/LapTime ...... 53
6.11.24 Menu maximale snelheid LAP/BESTLAP/
TopSpeed ..................................................... 54
6.11.25 Menu totale afstand in de Race mode
RACEODO..................................................... 55
6.11.26 Overzicht SETUP mode ................................. 56
6.11.27 Menu Instellingen SETUP.............................. 58
6.11.28 Menu Modus CHANGE MODE ......................... 59
6.11.29 Menu Tijd SET CLOCK ................................... 60
6.11.30 Menu Instellingen SETTINGS.......................... 61
6.11.31 Menu Schakelindicatie SHIFT RPMS............... 62
6.11.32 Menu Blokkeertijd LAP knop
LAP BLANK TIME.......................................... 63
6.11.33 Menu Aantal rondes SET NUM LAPS ............... 64
6.11.34 Menu Brandstofreserve-indicatie
TRIP F RESET............................................... 65
6.11.35 Menu Eenheden UNITS.................................. 67
6.11.36 Menu Kilometer/mijl SET KM/MILES ............... 68
6.11.37 Menu Temperatuurindicatie SET °C/°F............. 70
6.11.38 Menu Brandstofverbruik (liter)
SET FUEL CONS ........................................... 71
6.11.39 Menu Brandstofverbruik (gallon)
SET GAL US/UK ............................................ 72
6.11.40 Menu Extra functies OPTIONS ........................ 73
6.11.41 Menu Automatische versnelling
OPTION QKSHIFT.......................................... 74
6.11.42 Menu Buitentemperatuurindicatie
OPTION OUTTEMP ........................................ 75
6.11.43 Menu Bandendrukbewaking OPTION TPMS...... 76
6.11.44 Functieoverzicht ............................................ 78
6.11.45 Overzicht voorwaarden voor activeerbaarheid .... 82
6.11.46 Mapping motorelektronica instelling
ENGINE MAP................................................ 86
6.11.47 Rondetijd oproepen........................................ 87
6.11.48 Maximale snelheid oproepen........................... 88
6.11.49 ROAD of RACE mode instellen ........................ 89
6.11.50 Tijd instellen SET CLOCK ............................... 89
6.11.51 Schakeltoerental instellen RPM1/2.................. 90
6.11.52 Blokkeertijd van LAP knop instellen
LAP BLANK TIME.......................................... 91
6.11.53 Aantal rondes instellen SET NUM LAPS........... 93
6.11.54 Brandstofreserve-indicatie instellen
TRIP F RESET............................................... 94
6.11.55 Kilometer of mijl instellen SET KM/MILES ....... 95
6.11.56 Temperatuureenheid instellen SET °C/°F.......... 96
6.11.57 Eenheid brandstofverbruik (liter) instellen
SET FUEL CONS ........................................... 97
6.11.58 Eenheid brandstofverbruik (gallon)
SET GAL US/UK ............................................ 98
INHOUDSOPGAVE 5
6.11.59 Buitentemperatuurindicator in- of
uitschakelen.................................................. 99
6.12 Tankdop openen .............................................. 100
6.13 Tankdop sluiten ............................................... 102
6.14 Zadelslot......................................................... 102
6.15 Boordgereedschap............................................ 103
6.16 Riem .............................................................. 103
6.17 Voetsteunen bijrijder ........................................ 104
6.18 Versnellingshendel ........................................... 104
6.19 Rempedaal...................................................... 105
6.20 Zijstandaard .................................................... 106
6.21 Helmbeveiliging............................................... 106
7 INBEDRIJFNAME........................................................ 107
7.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname.............. 107
7.2 Motor inrijden.................................................. 108
7.3 Motorfiets beladen ........................................... 109
8 RIJ-INSTRUCTIES....................................................... 111
8.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname.................................................. 111
8.2 Starten ........................................................... 112
8.3 Beginnen met rijden......................................... 113
8.4 Schakelen, rijden............................................. 114
8.5 Afremmen ....................................................... 117
8.6 Stoppen, parkeren............................................ 118
8.7 Transport ........................................................ 120
8.8 Brandstof tanken ............................................. 121
9 SERVICESCHEMA....................................................... 123
9.1 Serviceschema................................................. 123
10 CHASSIS AFSTELLEN ................................................. 126
10.1 Voorvork/schokdemper ...................................... 126
10.2 Ingaande demping voorvork instellen ................. 126
10.3 Uitgaande demping voorvork instellen ................ 127
10.4 Veervoorspanning voorvork instellen ................... 128
10.5 Ingaande demping schokdemper ....................... 129
10.6 Ingaande demping low speed van schokdemper
instellen.......................................................... 130
10.7 Ingaande demping high speed van
schokdemper instellen...................................... 131
10.8 Uitgaande demping schokdemper instellen......... 132
10.9 Veervoorspanning schokdemper instellen ........ 132
10.10 Stuurdemper ................................................... 134
10.11 Stuurdemper instellen ...................................... 135
10.12 Voertuigniveau................................................. 136
10.13 Voertuigniveau voor instellen ......................... 137
10.14 Voertuigniveau achter instellen.......................... 138
10.15 Voetsteunpositie .............................................. 140
10.16 Voetsteunpositie instellen ................................. 140
10.17 Versnellingshendelvlak instellen ........................ 142
10.18 Rempedaalvlak instellen ................................... 143
10.19 Versnellingshendel instellen.............................. 143
10.20 Rempedaal instellen......................................... 147
10.21 Vrije slag rempedaal controleren........................ 147
10.22 Stuurhoogte/stuurpositie................................... 148
10.23 Stuurhoogte/stuurpositie instellen...................... 149
10.24 Framearmpositie.............................................. 154
10.25 Framearmpositie instellen................................. 155
INHOUDSOPGAVE 6
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ......................... 160
11.1 Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken ........ 160
11.2 Motorfiets van hefbok achteraan nemen ............. 160
11.3 Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken............ 161
11.4 Motorfiets van hefbok vooraan nemen ................ 161
11.5 Vorkpoten ontluchten ....................................... 162
11.6 Zadel afnemen................................................. 162
11.7 Zadel monteren................................................ 163
11.8 Helmbeveiliging op voertuig monteren................ 163
11.9 Bijrijderzadel afnemen...................................... 164
11.10 Bijrijderzadel monteren .................................... 165
11.11 Vervuiling ketting controleren ............................ 165
11.12 Ketting reinigen ............................................... 166
11.13 Kettingspanning controleren ............................. 167
11.14 Kettingspanning instellen ................................. 168
11.15 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel
controleren...................................................... 170
11.16 Uitgangspositie koppelingshendel instellen......... 173
11.17 Vloeistofpeil hydraulische koppeling
controleren...................................................... 173
11.18 Vloeistofpeil hydraulische koppeling corrigeren ... 174
12 REMSYSTEEM............................................................ 175
12.1 Uitgangspositie remhendel instellen .................. 175
12.2 Remschijven voorwielrem controleren................. 175
12.3 Remschijf achterwielrem controleren ................. 176
12.4 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren ........... 177
12.5 Remvloeistof voorwielrem bijvullen ................. 177
12.6 Remplaketten voorwielrem controleren ............... 179
12.7 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren ........ 180
12.8 Remvloeistof achterwielrem bijvullen .............. 181
12.9 Remplaketten achterwielrem controleren............ 183
13 WIELEN, BANDEN ...................................................... 184
13.1 Voorwiel uitbouwen ....................................... 184
13.2 Voorwiel inbouwen ........................................ 185
13.3 Achterwiel uitbouwen .................................... 188
13.4 Achterwiel inbouwen ..................................... 189
13.5 Achterdempers achterwielnaaf controleren ...... 191
13.6 Toestand banden controleren ............................ 192
13.7 Bandenspanning controleren ............................. 194
14 ELEKTRONICA............................................................ 196
14.1 Accu uitbouwen ........................................... 196
14.2 Accu inbouwen ............................................ 198
14.3 Accu laden .................................................. 199
14.4 Hoofdzekering vervangen .................................. 202
14.5 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers
vervangen........................................................ 204
14.6 Dimlichtlamp vervangen ................................... 206
14.7 Lamp voor groot licht vervangen ........................ 209
14.8 Stand koplamp controleren ............................... 212
14.9 Lichtbundelbreedte koplamp instellen................ 212
14.10 Contactsleutel activeren/deactiveren .................. 213
15 KOELSYSTEEM........................................................... 218
15.1 Koelsysteem .................................................... 218
15.2 Koelmiddelpeil controleren ............................... 218
15.3 Koelsysteem - vast reservoir vullen..................... 219
16 MOTOR AFSTELLEN ................................................... 221
16.1 Speling gaskabel controleren............................. 221
16.2 Speling gaskabel instellen ............................. 222
INHOUDSOPGAVE 7
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........................... 223
17.1 Motoroliepeil controleren .................................. 223
17.2 Motorolie en oliefilter vervangen, oliezeven
reinigen ....................................................... 223
17.3 Motorolie aftappen, oliezeven reinigen ............ 224
17.4 Oliefilter uitbouwen ...................................... 227
17.5 Oliefilter monteren ....................................... 229
17.6 Motorolie vullen ........................................... 229
17.7 Motorolie bijvullen ........................................... 231
18 REINIGING, ONDERHOUD........................................... 233
18.1 Motorfiets reinigen ........................................... 233
18.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ... 235
19 STALLING .................................................................. 237
19.1 Stalling........................................................... 237
19.2 Inbedrijfname na stalling.................................. 238
20 FOUTEN OPSPOREN................................................... 239
21 KNIPPERCODE WEGRIJBLOKKERING.......................... 242
22 KNIPPERCODE MOTORBESTURING............................. 244
23 TECHNISCHE GEGEVENS............................................ 250
23.1 Motor.............................................................. 250
23.2 Aanhaalmomenten motor .................................. 251
23.3 Vulhoeveelheden.............................................. 255
23.3.1 Motorolie .................................................... 255
23.3.2 Koelmiddel ................................................. 255
23.3.3 Brandstof.................................................... 255
23.4 Chassis ........................................................... 255
23.5 Elektronica...................................................... 257
23.6 Banden........................................................... 258
23.7 Voorvork.......................................................... 258
23.8 Schokdemper .................................................. 259
23.9 Aanhaalmomenten chassis................................ 260
24 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................... 264
25 HULPSTOFFEN........................................................... 268
26 NORMEN ................................................................... 270
INDEX ............................................................................... 271
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 8
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw motorfiets door spe-
ciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 9
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
KTM sportmotorfietsen zijn zodanig ontworpen en gebouwd, dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastingen in het normale wegverkeer
en bij het rijden op circuits. Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op niet geasfalteerde trajecten.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het voertuig dient u zich te houden aan enkele veiligheidsaanwijzingen. Lees deze handleiding daarom zorg-
vuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op het voertuig zijn op goed zichtbare plaatsen verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stic-
kers met aanwijzingen en waarschuwingen nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herken-
nen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 10
2.3 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
2.4 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie
van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een nieuw voertuig, voordat het
wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het voertuig voor andere doeleinden dan voor onderhoud,
reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 11
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uitlaatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatluchtsysteem
door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.5 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenGevaar door onvoldoende rijvaardigheid.
Het voertuig niet gebruiken, wanneer u door consumptie van alcohol, medicijnen of drugs of door lichamelijke of psychische
beperkingen niet in staat bent veilig aan het verkeer deel te nemen.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen, de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten
draaien zonder een geschikte afzuiginstallatie.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden tijdens het rijden zeer heet.
Hete onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, schokdempers en remsysteem niet aanraken. De onderdelen eerst laten
afkoelen voordat u met werkzaamheden aan deze onderdelen begint.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 12
2.6 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Tijdens het rijden altijd beschermende kleding (helm, laarzen, handschoenen, broek en jack met bescherming) dragen. Draag
altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding.
2.7 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker (15112017000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is een schroevenlijm (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Bij het gebruik moeten de specifieke aanwijzingen van
de fabrikant worden gevolgd.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt moet worden gecontroleerd of er veilig kan worden gereden met het voertuig.
2.8 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de
toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten
van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in
het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het
afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 13
2.9 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u
veel informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste
afstemt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat
nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet
duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 14
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en
moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij
schade of gevolgschade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- en garantieboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeerstoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze
alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw geautoriseerde KTM-dealer
adviseert u graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een onjuist afgesteld chassis kunnen
chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 15
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt zoals bij sterke regen, hoge temperaturen of met zware bagage,
kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onder-
delen reeds voor het bereiken van de volgende service-interval te controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in
belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving
is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
4 AFBEELDING VOERTUIG 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
B01301-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 17
1 Koppelingshendel ( pag. 23)
2 Lichtschakelaar ( pag. 25)
2 Seinlichtschakelaar ( pag. 25)
2 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 26)
2 Claxonknop ( pag. 24)
3 Tankdop
4 Boordgereedschap ( pag. 103)
5 Zadelslot ( pag. 102)
6 Oliepeilstok
7 Zijstandaard ( pag. 106)
8 Versnellingshendel ( pag. 104)
9 Helmbeveiliging ( pag. 106)
10 Voetsteunen bijrijder ( pag. 104)
4 AFBEELDING VOERTUIG 18
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
B01302-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 19
1 Bijrijderzadel
2 Riem ( pag. 103)
3 Instelling uitgaande demping voorvork
4 Controlelampjes ( pag. 33)
4 Contact-/stuurslot ( pag. 27)
5 Noodstopschakelaar ( pag. 26)
5 E-starterknop ( pag. 27)
6 Remhendel ( pag. 23)
7 Framenummer/typeplaatje ( pag. 20)
8 Instelling uitgaande demping schokdemper
9 Instelling ingaande demping schokdemper
10 Rempedaal ( pag. 105)
11 Motornummer ( pag. 21)
12 Gashendel ( pag. 24)
13 Instelling ingaande demping voorvork
5 SERIENUMMERS 20
5.1 Framenummer/typeplaatje
402400-10
Het framenummer
is in het frame gegraveerd achter het balhoofd aan de rechterzijde.
Het typeplaatje
bevindt zich op het frame boven het framenummer.
5.2 Sleutelnummer
402240-10
Het sleutelnummer Code number
staat op de KEYCODECARD.
Info
U hebt het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te bestellen.
De KEYCODECARD op een veilig plaats bewaren.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u de contactsleutel. De
oranje programmeersleutel op een veilige plek bewaren. Hij mag alleen worden
gebruikt voor leer- en programmeerfuncties.
5 SERIENUMMERS 21
5.3 Motornummer
402296-10
Het motornummer
is aan rechterzijde van de motor gegraveerd.
5.4 Artikelnummer voorvork
402295-10
Het artikelnummer van de voorvork
is aan de binnenzijde van de asopname gegraveerd.
5 SERIENUMMERS 22
5.5 Artikelnummer schokdemper
402298-10
Het artikelnummer van de schokdemper
is op het bovenste deel van de schokdemper
boven de stelring naar de achterkant toe gegraveerd.
5.6 Artikelnummer stuurdemper
402401-10
Het artikelnummer van de stuurdemper
is aan de bovenzijde van de stuurdemper gegra-
veerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 23
6.1 Koppelingshendel
100659-10
De koppelingshendel
is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijgesteld.
6.2 Remhendel
100660-10
De remhendel
is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 24
6.3 Gashendel
B00568-10
De gashendel
is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
6.4 Claxonknop
100661-12
De claxonknop
is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 25
6.5 Lichtschakelaar
100661-10
De lichtschakelaar
is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar is omlaag gezwenkt. In deze stand zijn het
dimlicht en het achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar naar boven geschakeld. In deze stand zijn
het dimlicht, groot licht en achterlicht ingeschakeld.
6.6 Seinlichtschakelaar
100662-10
De seinlichtschakelaar
is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Seinlichtschakelaar in de uitgangspositie
Seinlichtschakelaar ingedrukt In deze stand wordt het seinlicht (groot licht) gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 26
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar
100661-11
De richtingaanwijzerschakelaar
is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschakelaar naar links
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Voor het uitschakelen van de richtingaanwijzer moet u de richtingaanwijzerschakelaar rich-
ting de schakelaarbehuizing duwen.
6.8 Noodstopschakelaar
100664-10
De noodstopschakelaar
is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar aan Deze stand is noodzakelijk bij het rijden, het
ontstekingscircuit is gesloten.
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor kan niet
worden gestart.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 27
6.9 E-starterknop
100664-11
De e-starterknop
is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
E-starterknop in de uitgangspositie
E-starterknop ingedrukt In deze stand wordt de e-starter gebruikt.
6.10 Contact-/stuurslot
100663-10
Het contact-/stuurslot
bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Info
Voor het inschakelen van de ontsteking mag uitsluitend een zwarte contactsleutel
worden gebruikt.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u de contactsleutel.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit OFF In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor kan niet worden
gestart. De zwarte contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld ON In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten
en kan de motor worden gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken en
het stuur geblokkeerd. De zwarte contactsleutel kan worden uitgetrokken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 28
6.11 Gecombineerd instrument
6.11.1 Overzicht
401121-10
1 Display ( pag. 31)
2 Functietoetsen ( pag. 32)
3 Controlelampjes ( pag. 33)
4 Informatiedisplay ( pag. 34)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 29
6.11.2 functietoetsen op stuur
100665-10
De MODE knop
is linksvoor aan het stuur aangebracht.
De LAP knop
is linksachter aan het stuur aangebracht.
MODE knop
Wisselt in de ROAD mode en in de RACE mode naar de volgende weergave van het informa-
tiedisplay.
LAP knop
Wisselt in de ROAD mode naar de volgende weergave van de informatiedisplay. Meet in de
RACE mode de rondetijden.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 30
6.11.3 activering en test
401120-01
Activeren
Het gecombineerde instrument wordt geactiveerd bij inschakeling van de ontsteking.
Test
De segmenten van de toerenteller en de versnellingsindicatie branden kort na elkaar en
gaan weer uit.
De snelheidsweergave telt van 0 tot 300 en vervolgens weer terug.
De overige weergavesegmenten buiten de informatiedisplay branden kort.
Op de informatiedisplay verschijnt het KTM-logo.
Vervolgens gaat de weergave naar de laatste geselecteerde modus.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 31
6.11.4 Display
401121-12
De toerenteller
geeft het motortoerental aan in toeren per minuut.
De rode markering
geeft aan dat het toerental van de motor te hoog is.
De versnellingsindicatie
geeft de in de versnellingsbak geschakelde versnelling aan.
Info
De geschakelde versnelling kan ook op de informatiedisplay worden aangegeven.
De snelheid
wordt aangegeven in kilometer per uur KM/H of mijl per uur MPH.
De klok wordt weergegeven in het segment
.
Info
De tijd moet worden ingesteld als de accu losgekoppeld is geweest van het voertuig
of als de zekering eruit gehaald was.
De koelmiddeltemperatuur wordt in het segment
weergegeven in graden Celsius of Fah-
renheit.
Het informatiedisplay
geeft extra informatie weer.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 32
6.11.5 Functietoetsen
400430-11
Met de knop
worden verschillende functies aangestuurd.
Met de knop
worden verschillende functies aangestuurd.
Met de toets "MODE"
wordt naar de weergavemodus gewisseld of één van de setupme-
nu's geopend.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 33
6.11.6 Controlelampjes
401122-01
Mogelijke toestanden
Controlelampje voor de richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme
Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Waarschuwingslampje voor olie druk brandt rood Oliedruk is te laag.
Schakelindicator brandt/knippert rood Het ingestelde schakeltoerental is
bereikt.
Controlelampje voor neutraal brandt groen Versnelling in vrij geschakeld.
Controlelampje voor groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
EFI waarschuwingslampje (MIL) brandt/knippert rood De OBD (On Board
Diagnose) heeft een voor de emissie of veiligheid kritieke fout gedetec-
teerd.
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwij-
zing/waarschuwing voor de rijveiligheid is gedetecteerd. Deze wordt
bovendien tijdelijk weergegeven op de informatiedisplay.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmel-
ding bij de wegrijblokkering/alarminstallatie.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 34
6.11.7 Informatiedisplay
401121-13
De informatiedisplay
heeft twee menu-interfaces.
Menu één is de ROAD mode (standaard) voor het rijden op openbare wegen.
Menu twee is de RACE mode voor het rijden op circuits. Hiermee kan de bestuurder zijn ron-
detijden zelf meten.
Als het waarschuwingslampje algemeen brandt wordt de betreffende melding tijdelijk op
de informatiedisplay weergegeven.
Informatieherhaling 45 s
De weergave op de informatiedisplay kan met functietoetsen worden gewijzigd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 35
6.11.8 Wegrijblokkering
400679-10
De elektronische wegrijblokkering beveiligt het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Door het uittrekken van de contactsleutel wordt de wegrijblokkering automatisch geacti-
veerd en de motorelektronica geblokkeerd.
Het rode controlelampje knippert na 1 minuut in een interval van 15 seconden.
Het rode controlelampje kan door te knipperen ook fouten aangeven.
Info
De contactsleutels zijn uitgerust met elektronische componenten. Nooit meerdere
contactsleutels in één sleutelbos dragen, aangezien ze elkaar dan kunnen storen en
problemen kunnen veroorzaken.
Een verloren zwarte contactsleutel moet worden gedeactiveerd om te voorkomen dat onbe-
voegden met het voertuig gaan rijden.
In de afleveringstoestand is de tweede zwarte contactsleutel geactiveerd.
Er kunnen nog twee verdere reservesleutels (sleutelnummer op de KEYCODECARD) bij een
geautoriseerde KTM-garage worden besteld, deze moeten echter worden geactiveerd voordat
ze gebruikt kunnen worden.
6.11.9 aanwijzingen/waarschuwingen
401123-01
Op de informatiedisplay verschijnt LOW FUEL als de minimale reikwijdte onder de aangege-
ven waarde is gedaald.
Afstand 20 km
6 BEDIENINGSELEMENTEN 36
401124-01
Op de informatiedisplay verschijnt LOW BATTERY als de minimale accuspanning onder de
aangegeven waarde is gedaald.
Accuspanning 10,80 V
401125-01
Op de informatiedisplay verschijnt SERVICE IN xxx KM(MPH) als de afstand tot de volgende
servicebeurt onder de aangegeven waarde is gedaald.
Afstand 500 km
401166-01
Op de informatiedisplay verschijnt HIGH TEMP als de koelmiddeltemperatuur boven de aan-
gegeven waarde is gestegen.
Koelmiddeltemperatuur 120 °C
6 BEDIENINGSELEMENTEN 37
401127-01
Op de informatiedisplay verschijnt ICE als de buitentemperatuur onder de aangegeven
waarde is gedaald.
Temperatuur 3 °C
ICE verdwijnt van de informatiedisplay, als de buitentemperatuur weer boven de aangegeven
waarde is gestegen.
Temperatuur 4 °C
6 BEDIENINGSELEMENTEN 38
6.11.10 Overzicht ROAD mode
401128-10
6 BEDIENINGSELEMENTEN 39
Functies in ROAD mode
Menu Afstand 1 ODO/Trip 1/Time 1/Avs 1
Menu Afstand 2 ODO/Trip 2/Time 2/Avs 2
Menu Versnellingsindicatie ODO/Trip 1/Gear
Menu Brandstof en buitentemperatuur FUEL
Menu Mapping ENGINE MAP
Menu Volgende servicebeurt DISTANCE TO Next Service
6.11.11 Menu Afstand 1 ODO/Trip 1/Time 1/Avs 1
401129-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat ODO, Trip 1, Time 1 en Avs 1 op de
informatiedisplay verschijnen.
ODO geeft de totale gereden afstand weer.
Trip 1 geeft de afstand weer sinds de laatste reset. Bijvoorbeeld tussen twee tankstops.
Trip 1 loopt altijd en telt tot 9999.9.
Time 1 geeft de rijtijd weer op basis van Trip 1 en loopt door op het moment dat er een snel-
heidssignaal wordt ontvangen.
De berekening van deze waarde start met het eerste snelheidssignaal en eindigt 3 seconden
na het laatste snelheidssignaal.
Avs 1 geeft de gemiddelde snelheid aan en is gekoppeld aan Trip 1 en Time 1.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 40
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
weergave van Trip 1, Time 1 en Avs 1 wordt teruggezet
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6.11.12 Menu Afstand 2 ODO/Trip 2/Time 2/Avs 2
401130-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat ODO en Trip 2 op de informatiedisplay
verschijnen.
ODO geeft de totale gereden afstand weer.
Trip 2 geeft de afstand weer sinds de laatste reset. Bijvoorbeeld tussen twee tankstops.
Trip 2 loopt altijd en telt tot 9999.9.
Time 2 geeft de rijtijd weer op basis van Trip 2 en loopt door op het moment dat er een snel-
heidssignaal wordt ontvangen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 41
De berekening van deze waarde start met het eerste snelheidssignaal en eindigt 3 seconden
na het laatste snelheidssignaal.
Avs 2 geeft de gemiddelde snelheid aan en is gekoppeld aan Trip 2 en Time 2.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
weergave van Trip 2, Time 2 en Avs 2 wordt teruggezet
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6.11.13 Menu Versnellingsindicatie ODO/Trip 1/Gear
401131-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat ODO, Trip 1 en Gear op de informatie-
display verschijnen.
ODO geeft de totale gereden afstand weer.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 42
Trip 1 geeft de afstand weer sinds de laatste reset. Bijvoorbeeld tussen twee tankstops.
Trip 1 loopt altijd en telt tot 9999.9.
Gear geeft de momentele versnelling aan.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
weergave van Trip 1, Time 1 en Avs 1 wordt teruggezet
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6 BEDIENINGSELEMENTEN 43
6.11.14 Menu Brandstof en buitentemperatuur FUEL
401132-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat FUEL op de informatiedisplay ver-
schijnt.
Act geeft het momentele brandstofgebruik aan.
Avg geeft het gemiddelde brandstofgebruik aan.
OutTemp geeft de buitentemperatuur weer.
De buitentemperatuur kan in het SETUP menu worden uit- of ingeschakeld.
TripF geeft de afstand aan, die is afgelegd sinds de brandstofreserve is bereikt.
Info
TripF wordt alleen weergegeven als de brandstofreserve is bereikt.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
6 BEDIENINGSELEMENTEN 44
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
Aanwijzing LOW FUEL op de informatiedisplay gaat uit
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6.11.15 Menu Mapping ENGINE MAP
401134-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat ENGINE MAP op de informatiedisplay
verschijnt.
ENGINE MAP geeft de actieve mapping voor de motorelektronica aan.
Knop indrukken. wijzigt de mapping
Knop indrukken. wijzigt de mapping
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van ENGINE MAP (instelling wordt opgeslagen)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 45
MODE knop kort
indrukken.
verlaten van ENGINE MAP (instelling wordt niet opgeslagen)
6.11.16 Menu volgende servicebeurt DISTANCE TO Next Service
401135-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat DISTANCE TO Next Service aan de
bovenzijde van de informatiedisplay verschijnt.
DISTANCE TO Next Service geeft de afstand aan, totdat de volgende service vereist is.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
geen functie
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6 BEDIENINGSELEMENTEN 46
6.11.17 Overzicht RACE mode
401142-10
6 BEDIENINGSELEMENTEN 47
Functies in RACE mode
Menu Resterende rondes LAPSTOGO
Menu Maximale rondesnelheid TOPSPEED
Menu Versnellingsindicatie LastLap/RaceTrip/Gear
Menu Brandstof en buitentemperatuur FUEL
Menu Mapping ENGINE MAP
Menu Rondetijden LAP/BESTLAP/LapTime
Menu Maximale snelheid LAP/BESTLAP/TopSpeed
Menu Totale afstand in Race mode RACEODO
6.11.18 Menu resterende rondes LAPSTOGO
401143-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat LAPSTOGO linksboven op de informa-
tiedisplay wordt weergegeven.
LAPSTOGO geeft de resterende rondes weer.
Als er achter LAPSTOGO een R staat, loopt de chronometer op de achtergrond.
Als er achter LAPSTOGO, een P staat is de chronometer op de achtergrond actief, maar
wacht op een snelheidssignaal. De tijd loopt niet.
Deze functie wordt met de LAP knop bediend.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 48
LastLap geeft de rondetijd van de laatste ronde weer.
±Last geeft het verschil weer tussen de laatste en de voorlaatste rondetijd.
±Best geeft het verschil weer tussen de laatste en de beste rondetijd.
Als de laatste ronde de snelste ronde was, staat achter ±Best: Best! op de informatiedisplay.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
alle waarden in de RACE mode worden teruggezet (met uitzonde-
ring van RACEODO)
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6.11.19 Menu maximale rondesnelheid TOPSPEED
401144-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat TOPSPEED linksboven op de informa-
tiedisplay wordt weergegeven.
TOPSPEED geeft de maximale rondesnelheid weer.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 49
Als er achter TOPSPEED een R staat loopt de chronometer op de achtergrond.
Als er achter TOPSPEED, een P staat is de chronometer op de achtergrond actief, maar
wacht op een snelheidssignaal. De tijd loopt niet.
Deze functie wordt met de LAP knop bediend.
LastLap geeft de maximale snelheid tijdens de laatste ronde weer.
±Last geeft het verschil weer tussen de maximale snelheid van de laatste en de voorlaatste
ronde.
±Best geeft het verschil weer tussen de maximale snelheid van de laatste ronde en de hoog-
ste maximale snelheid.
Als de laatste ronde de ronde was met de hoogste snelheid wordt op de informatiedisplay
±Best: Best! weergegeven
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
weergave van LastLap, ±Last en ±Best wordt teruggezet op 0
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6 BEDIENINGSELEMENTEN 50
6.11.20 Menu Versnellingsindicatie LastLap/RaceTrip/Gear
401145-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat LastLap, RaceTrip en Gear op de infor-
matiedisplay verschijnen.
LastLap geeft de rondetijd van de laatste ronde weer.
RaceTrip geeft de afstand weer sinds de laatste reset. Bijvoorbeeld tussen twee tankstops.
RaceTrip loopt altijd en telt tot 999.9.
Gear geeft de momentele versnelling aan.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
alle waarden in de RACE mode worden teruggezet (met uitzonde-
ring van RACEODO)
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6 BEDIENINGSELEMENTEN 51
6.11.21 Menu Brandstof en buitentemperatuur FUEL
401146-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat FUEL op de informatiedisplay ver-
schijnt.
Act geeft het momentele brandstofgebruik aan.
Avg geeft het gemiddelde brandstofgebruik aan.
OutTemp geeft de buitentemperatuur weer.
De buitentemperatuur kan in het SETUP menu worden uit- of ingeschakeld.
TripF geeft de afstand aan, die is afgelegd sinds de brandstofreserve is bereikt.
Info
TripF wordt alleen weergegeven als de brandstofreserve is bereikt.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
6 BEDIENINGSELEMENTEN 52
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
Aanwijzing LOW FUEL op de informatiedisplay gaat uit
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6.11.22 Menu Mapping ENGINE MAP
401148-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat ENGINE MAP op de informatiedisplay
verschijnt.
ENGINE MAP geeft de actieve mapping voor de motorelektronica aan.
Knop indrukken. wijzigt de mapping
Knop indrukken. wijzigt de mapping
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van ENGINE MAP (instelling wordt opgeslagen)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 53
MODE knop kort
indrukken.
verlaten van ENGINE MAP (instelling wordt niet opgeslagen)
6.11.23 Menu Rondetijden LAP/BESTLAP/LapTime
401149-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat LAP/BESTLAP/LapTime op de informa-
tiedisplay verschijnt.
LAP geeft de geselecteerde ronde weer.
BESTLAP geeft het nummer van de ronde weer met de beste rondetijd.
LapTime geeft de tijd weer van de ronde die achter LAP staat.
±Lap geeft het verschil weer met de daaraan voorafgaande ronde.
±Lap geeft het verschil weer met de daarop volgende ronde.
Knop indrukken. volgende ronde wordt weergegeven
Knop indrukken. vorige ronde wordt weergegeven
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
alle waarden in de RACE mode worden teruggezet (met uitzonde-
ring van RACEODO)
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6 BEDIENINGSELEMENTEN 54
6.11.24 Menu maximale snelheid LAP/BESTLAP/TopSpeed
401150-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat LAP/BESTLAP/TopSpeed op de informa-
tiedisplay verschijnt.
LAP geeft de geselecteerde ronde weer.
BESTLAP geeft de ronde weer, waarin de hoogste maximale snelheid werd bereikt.
TopSpeed geeft de maximale snelheid weer van de ronde die achter LAP staat.
±Lap geeft het verschil weer met de daaraan voorafgaande ronde.
±Lap geeft het verschil weer met de daarop volgende ronde.
Knop indrukken. volgende ronde wordt weergegeven
Knop indrukken. vorige ronde wordt weergegeven
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
alle waarden in de RACE mode worden teruggezet (met uitzonde-
ring van RACEODO)
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6 BEDIENINGSELEMENTEN 55
6.11.25 Menu totale afstand in de Race mode RACEODO
401151-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat RACEODO aan de bovenzijde van de
informatiedisplay verschijnt.
RACEODO geeft de gereden totale afstand in de RACE mode weer.
RaceTrip geeft de afstand weer sinds de laatste reset. Bijvoorbeeld tussen twee tankstops.
RaceTrip loopt altijd en telt tot 999.9.
MaxRPM geeft het hoogste gereden motortoerental tijdens de RaceTrip weer.
TopSpeed geeft de maximale snelheid tijdens de RaceTrip weer.
Knop indrukken. geen functie
Knop indrukken. geen functie
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
weergave wisselt naar het SETUP menu
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
alle waarden in de RACE mode worden teruggezet (met uitzonde-
ring van RACEODO)
MODE knop kort
indrukken.
volgende weergavemodus
6 BEDIENINGSELEMENTEN 56
6.11.26 Overzicht SETUP mode
SHIFT RPMS
LAP BLANK TIME
SET NUM LAPS
TRIP F RESET
BACK...
OPTION QKSHIFT
OPTION OUTTEMP
OPTION TPMS
BACK...
SET KM/MILES
SET °C/°F
SET FUEL CONS
SET GAL US/UK
BACK...
** SET-UP **
CHANGE MODE
SET CLOCK
SETTINGS...
UNITS...
OPTIONS...
EXIT SETUP
ODO/Trip 1
ODO/Trip 2
ODO/Trip 1/Gear
FUEL
ENGINE MAP
DISTANCE TO Next Service
LAPSTOGO
TOPSPEED
LastLap/RaceTrip/Gear
FUEL
ENGINE MAP
LAP/BESTLAP/LapTime
LAP/BESTLAP/TopSpeed
RACEODO
401152-01
6 BEDIENINGSELEMENTEN 57
Instelmogelijkheden in SETUP mode
Menu Modus CHANGE MODE
Menu tijd SET CLOCK
Menu Instellingen SETTINGS
Menu eenheden UNITS
Menu extra functies OPTIONS
Menu EXIT SETUP
6 BEDIENINGSELEMENTEN 58
6.11.27 Menu Instellingen SETUP
400449-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
In het menu CHANGE MODE kan worden gewisseld tussen de ROAD en de RACE mode.
In het menu SET CLOCK wordt de tijd ingesteld.
In het menu SETTINGS worden de schakelindicatie, de blokkeertijd van de LAP knop, het
aantal rondes en de resettijd van de brandstofreserve-indicatie ingesteld.
In het menu UNITS wordt de eenheid voor de snelheid, de afstand, de temperatuur en het
brandstofverbruik ingesteld.
In het menu OPTIONS worden de als toebehoren verkrijgbare automatische versnelling, de
buitentemperatuurindicatie en bandendrukbewaking in- of uitgeschakeld.
Met EXIT SETUP wordt het SETUP menu gesloten.
Het symbool geeft aan, welk menu met de MODE knop kan worden geactiveerd.
Knop indrukken. pijltje naar boven bewogen
Knop indrukken. pijltje wordt naar beneden bewogen
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
6 BEDIENINGSELEMENTEN 59
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
MODE knop kort
indrukken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
6.11.28 Menu Modus CHANGE MODE
400475-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
MODE knop kort indrukken.
In het menu CHANGE MODE kan worden gewisseld tussen de ROAD en de RACE mode.
Knop indrukken. wijzigt het menu
Knop indrukken. wijzigt het menu
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van CHANGE MODE
6 BEDIENINGSELEMENTEN 60
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van CHANGE MODE
6.11.29 Menu Tijd SET CLOCK
400455-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor SET CLOCK op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET CLOCK wordt de tijd ingesteld.
Knop indrukken. verhoogt de waarde
Knop indrukken. verlaagt de waarde
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SET CLOCK of gaat naar de volgende
waarde
6 BEDIENINGSELEMENTEN 61
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SET CLOCK of gaat naar de volgende
waarde
6.11.30 Menu Instellingen SETTINGS
400456-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SHIFT RPMS wordt de schakelindicatie ingesteld.
In het menu LAP BLANK TIME wordt de blokkeertijd van de LAP knop ingesteld.
In het menu SET NUM LAPS wordt het aantal te rijden rondes in de RACE mode ingesteld.
In het menu TRIP F RESET wordt de reactietijd van de brandstofreserve-indicatie op verande-
ringen van het brandstofpeil ingesteld.
Met het menu BACK… gaat u terug naar het SETUP menu.
Het symbool geeft aan, welk menu met de MODE knop kan worden geactiveerd.
Knop indrukken. pijltje naar boven bewogen
Knop indrukken. pijltje wordt naar beneden bewogen
6 BEDIENINGSELEMENTEN 62
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
MODE knop kort
indrukken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
6.11.31 Menu Schakelindicatie SHIFT RPMS
400460-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SHIFT RPMS wordt de schakelindicatie ingesteld.
Knop indrukken. verhoogt de waarde
Knop indrukken. verlaagt de waarde
6 BEDIENINGSELEMENTEN 63
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SHIFT RPMS of gaat naar de volgende
waarde
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SHIFT RPMS of gaat naar de volgende
waarde
6.11.32 Menu Blokkeertijd LAP knop LAP BLANK TIME
401168-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor LAP BLANK TIME op de informa-
tiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu LAP BLANK TIME wordt de blokkeertijd van de LAP knop ingesteld.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 64
Knop indrukken. verhoogt de waarde
Knop indrukken. verlaagt de waarde
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van LAP BLANK TIME
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van LAP BLANK TIME
6.11.33 Menu Aantal rondes SET NUM LAPS
400462-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SET NUM LAPS op de informatie-
display verschijnt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 65
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET NUM LAPS wordt het aantal te rijden rondes in de RACE mode ingesteld.
Knop indrukken. verhoogt de waarde
Knop indrukken. verlaagt de waarde
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SET NUM LAPS
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SET NUM LAPS
6.11.34 Menu Brandstofreserve-indicatie TRIP F RESET
400463-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 66
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor TRIP F RESET op de informatie-
display verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu TRIP F RESET wordt de reactietijd van de brandstofreserve-indicatie op verande-
ringen van het brandstofpeil ingesteld.
Knop indrukken. verhoogt de waarde
Knop indrukken. verlaagt de waarde
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van TRIP F RESET
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van TRIP F RESET
6 BEDIENINGSELEMENTEN 67
6.11.35 Menu Eenheden UNITS
401153-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET KM/MILES wordt de eenheid voor de snelheidsindicatie en de afstand inge-
steld.
In het menu SET °C/°F wordt de eenheid voor de temperatuurindicatie ingesteld.
In het menu SET FUEL CONS wordt de eenheid (liter) voor het brandstofverbruik ingesteld.
In het menu SET GAL US/UK wordt de eenheid (gallon) voor het brandstofverbruik ingesteld.
Met het menu BACK… gaat u terug naar het SETUP menu.
Het symbool geeft aan, welk menu met de MODE knop kan worden geactiveerd.
Knop indrukken. pijltje naar boven bewogen
Knop indrukken. pijltje wordt naar beneden bewogen
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
6 BEDIENINGSELEMENTEN 68
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
MODE knop kort
indrukken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
6.11.36 Menu Kilometer/mijl SET KM/MILES
401154-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET KM/MILES wordt de eenheid voor de snelheidsindicatie en de afstand inge-
steld.
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
6 BEDIENINGSELEMENTEN 69
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SET KM/MILES
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SET KM/MILES
6 BEDIENINGSELEMENTEN 70
6.11.37 Menu Temperatuurindicatie SET °C/°F
401155-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor SET °C/°F op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET °C/°F wordt de eenheid voor de temperatuurindicatie ingesteld.
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SET °C/°F
6 BEDIENINGSELEMENTEN 71
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SET °C/°F
6.11.38 Menu Brandstofverbruik (liter) SET FUEL CONS
401156-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
De eenheid KM/H is geactiveerd.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SET FUEL CONS op de informa-
tiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET FUEL CONS wordt de eenheid (liter) voor het brandstofverbruik ingesteld.
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SET FUEL CONS
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SET FUEL CONS
6 BEDIENINGSELEMENTEN 72
6.11.39 Menu Brandstofverbruik (gallon) SET GAL US/UK
401157-01
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
De eenheid MPH is geactiveerd.
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor SET GAL US/UK op de informatie-
display verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu SET GAL US/UK wordt de eenheid (gallon) voor het brandstofverbruik ingesteld.
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop indrukken. wijzigt de eenheid
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van SET GAL US/UK
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van SET GAL US/UK
6 BEDIENINGSELEMENTEN 73
6.11.40 Menu Extra functies OPTIONS
401158-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop vier keer indrukken, zodat het symbool voor OPTIONS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu OPTION QKSHIFT wordt de als toebehoren verkrijgbare automatische versnelling
in- of uitgeschakeld.
In het menu OPTION OUTTEMP wordt de buitentemperatuurindicatie in- of uitgeschakeld.
In het menu OPTION TPMS wordt de als toebehoren verkrijgbare bandendrukbewaking in- of
uitgeschakeld.
Met het menu BACK… gaat u terug naar het SETUP menu.
Het symbool geeft aan, welk menu met de MODE knop kan worden geactiveerd.
Knop indrukken. pijltje naar boven bewogen
Knop indrukken. pijltje wordt naar beneden bewogen
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
6 BEDIENINGSELEMENTEN 74
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
MODE knop kort
indrukken.
menu voor het pijltje wordt geselecteerd
6.11.41 Menu Automatische versnelling OPTION QKSHIFT
401159-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop vier keer indrukken, zodat het symbool voor OPTIONS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
MODE knop kort indrukken.
In het menu OPTION QKSHIFT wordt de als toebehoren verkrijgbare automatische versnelling
in- of uitgeschakeld.
Knop indrukken. automatische versnelling wordt in- of uitgeschakeld
Knop indrukken. automatische versnelling wordt in- of uitgeschakeld
6 BEDIENINGSELEMENTEN 75
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van OPTION QKSHIFT
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van OPTION QKSHIFT
6.11.42 Menu Buitentemperatuurindicatie OPTION OUTTEMP
400466-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop vier keer indrukken, zodat het symbool voor OPTIONS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor OPTION OUTTEMP op de informa-
tiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu OPTION OUTTEMP wordt de buitentemperatuurindicatie in- of uitgeschakeld.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 76
Knop indrukken. buitentemperatuurindicatie wordt in- of uitgeschakeld
Knop indrukken. buitentemperatuurindicatie wordt in- of uitgeschakeld
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van OPTIONOUTTEMP
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van OPTIONOUTTEMP
6.11.43 Menu Bandendrukbewaking OPTION TPMS
400478-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
ROAD mode
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop vier keer indrukken, zodat het symbool voor OPTIONS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 77
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet controlesysteem voor de bandenspanning vormt
geen vervanging voor de controle voordat u gaat rijden.
Om valse alarmen te vermijden, worden de bandenspanningswaarde over meer-
dere minuten geëvalueerd.
Controleer de bandenspanning voor iedere rit.
Corrigeer de bandenspanning als de deze afwijkt van de opgegeven waarde.
Stop ook bij correcte bandenspanningswaarden meteen als het gedrag van
het voertuig op een drukverlies in de band wijst.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor OPTION TPMS op de informatie-
display verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
In het menu OPTION TPMS wordt de als toebehoren verkrijgbare bandendrukbewaking in- of
uitgeschakeld.
Knop indrukken. bandendrukindicatie wordt in- of uitgeschakeld
Knop indrukken. bandendrukindicatie wordt in- of uitgeschakeld
Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
geen functie
MODE knop 3 tot 5
seconden indruk-
ken.
openen en verlaten van OPTION TPMS
MODE knop kort
indrukken.
openen en verlaten van OPTION TPMS
6 BEDIENINGSELEMENTEN 78
6.11.44 Functieoverzicht
Weergave Knop indrukken. Knop indrukken. Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
MODE knop 3 tot 5
seconden indrukken.
MODE knop kort
indrukken.
Menu Afstand 1
ODO/Trip 1/Time 1/Avs 1
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
weergave van
Trip 1, Time 1
en Avs 1 wordt
teruggezet
volgende weergave-
modus
Menu Afstand 2
ODO/Trip 2/Time 2/Avs 2
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
weergave van
Trip 2, Time 2
en Avs 2 wordt
teruggezet
volgende weergave-
modus
Menu Versnellingsindica-
tie ODO/Trip 1/Gear
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
weergave van
Trip 1, Time 1
en Avs 1 wordt
teruggezet
volgende weergave-
modus
Menu Brandstof en bui-
tentemperatuur FUEL
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
Aanwijzing
LOW FUEL op de
informatiedisplay
gaat uit
volgende weergave-
modus
Menu Mapping
ENGINE MAP
wijzigt de mapping wijzigt de mapping weergave
wisselt naar het
SETUP menu
openen en verlaten
van ENGINE MAP
(instelling wordt
opgeslagen)
verlaten van
ENGINE MAP
(instelling wordt
niet opgeslagen)
Menu volgende servi-
cebeurt DISTANCE TO
Next Service
geen functie geen functie weergave wisselt
naar SETUP menu
geen functie volgende weergave-
modus
6 BEDIENINGSELEMENTEN 79
Weergave Knop indrukken. Knop indrukken. Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
MODE knop 3 tot 5
seconden indrukken.
MODE knop kort
indrukken.
Menu resterende rondes
LAPSTOGO
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
alle waarden in de
RACE mode worden
teruggezet (met
uitzondering van
RACEODO)
volgende weergave-
modus
Menu maximale ronde-
snelheid TOPSPEED
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
weergave van Last-
Lap, ±Last en ±Best
wordt teruggezet op
0
volgende weergave-
modus
Menu Versnellingsindica-
tie LastLap/RaceTrip/Gear
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
alle waarden in de
RACE mode worden
teruggezet (met
uitzondering van
RACEODO)
volgende weergave-
modus
Menu Brandstof en bui-
tentemperatuur FUEL
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
Aanwijzing
LOW FUEL op de
informatiedisplay
gaat uit
volgende weergave-
modus
Menu Mapping
ENGINE MAP
wijzigt de mapping wijzigt de mapping weergave
wisselt naar het
SETUP menu
openen en verlaten
van ENGINE MAP
(instelling wordt
opgeslagen)
verlaten van
ENGINE MAP
(instelling wordt
niet opgeslagen)
Menu Rondetijden LAP/
BESTLAP/LapTime
volgende ronde
wordt weergege-
ven
vorige ronde wordt
weergegeven
weergave
wisselt naar het
SETUP menu
alle waarden in de
RACE mode worden
teruggezet (met
uitzondering van
RACEODO)
volgende weergave-
modus
6 BEDIENINGSELEMENTEN 80
Weergave Knop indrukken. Knop indrukken. Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
MODE knop 3 tot 5
seconden indrukken.
MODE knop kort
indrukken.
Menu maximale snelheid
LAP/BESTLAP/TopSpeed
volgende ronde
wordt weergege-
ven
vorige ronde wordt
weergegeven
weergave
wisselt naar het
SETUP menu
alle waarden in de
RACE mode worden
teruggezet (met
uitzondering van
RACEODO)
volgende weergave-
modus
Menu totale afstand in
de Race mode RACEODO
geen functie geen functie weergave
wisselt naar het
SETUP menu
alle waarden in de
RACE mode worden
teruggezet (met
uitzondering van
RACEODO)
volgende weergave-
modus
Menu Instellingen
SETUP
pijltje naar boven
bewogen
pijltje wordt naar
beneden bewogen
geen functie menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
Menu Modus
CHANGE MODE
wijzigt het menu wijzigt het menu geen functie openen en verlaten
van CHANGE MODE
openen en verlaten
van CHANGE MODE
Menu Tijd SET CLOCK verhoogt de waarde verlaagt de waarde geen functie openen en verlaten
van SET CLOCK of
gaat naar de vol-
gende waarde
openen en verlaten
van SET CLOCK of
gaat naar de vol-
gende waarde
Menu Instellingen
SETTINGS
pijltje naar boven
bewogen
pijltje wordt naar
beneden bewogen
geen functie menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
Menu Schakelindicatie
SHIFT RPMS
verhoogt de waarde verlaagt de waarde geen functie openen en verlaten
van SHIFT RPMS of
gaat naar de vol-
gende waarde
openen en verlaten
van SHIFT RPMS of
gaat naar de vol-
gende waarde
6 BEDIENINGSELEMENTEN 81
Weergave Knop indrukken. Knop indrukken. Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
MODE knop 3 tot 5
seconden indrukken.
MODE knop kort
indrukken.
Menu Blokkeertijd LAP
knop LAP BLANK TIME
verhoogt de waarde verlaagt de waarde geen functie openen en verlaten
van LAP BLANK TIME
openen en verlaten
van LAP BLANK TIME
Menu Aantal rondes
SET NUM LAPS
verhoogt de waarde verlaagt de waarde geen functie openen en verlaten
van SET NUM LAPS
openen en verlaten
van SET NUM LAPS
Menu Brandstofreserve-
indicatie TRIP F RESET
verhoogt de waarde verlaagt de waarde geen functie openen en verlaten
van TRIP F RESET
openen en verlaten
van TRIP F RESET
Menu Eenheden UNITS pijltje naar boven
bewogen
pijltje wordt naar
beneden bewogen
geen functie menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
Menu Kilometer/mijl
SET KM/MILES
wijzigt de eenheid wijzigt de eenheid geen functie openen en verlaten
van SET KM/MILES
openen en verlaten
van SET KM/MILES
Menu Temperatuurindi-
catie SET °C/°F
wijzigt de eenheid wijzigt de eenheid geen functie openen en verlaten
van SET °C/°F
openen en verlaten
van SET °C/°F
Menu Brandstofverbruik
(liter) SET FUEL CONS
wijzigt de eenheid wijzigt de eenheid geen functie openen en verlaten
van SET FUEL CONS
openen en verlaten
van SET FUEL CONS
Menu Brandstofverbruik
(gallon) SET GAL US/UK
wijzigt de eenheid wijzigt de eenheid geen functie openen en verlaten
van SET GAL US/UK
openen en verlaten
van SET GAL US/UK
Menu Extra functies
OPTIONS
pijltje naar boven
bewogen
pijltje wordt naar
beneden bewogen
geen functie menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
menu voor het pijl-
tje wordt geselec-
teerd
Menu Automatische ver-
snelling OPTION QKSHIFT
automatische ver-
snelling wordt in- of
uitgeschakeld
automatische ver-
snelling wordt in- of
uitgeschakeld
geen functie openen en verlaten
van OPTION QKSHIFT
openen en verlaten
van OPTION QKSHIFT
Menu Buitentem-
peratuurindicatie
OPTION OUTTEMP
buitentemperatuur-
indicatie wordt in-
of uitgeschakeld
buitentemperatuur-
indicatie wordt in-
of uitgeschakeld
geen functie openen en
verlaten van
OPTIONOUTTEMP
openen en
verlaten van
OPTIONOUTTEMP
6 BEDIENINGSELEMENTEN 82
Weergave Knop indrukken. Knop indrukken. Knop en knop
3 tot 5 seconden
indrukken.
MODE knop 3 tot 5
seconden indrukken.
MODE knop kort
indrukken.
Menu Bandendrukbewa-
king OPTION TPMS
bandendrukindi-
catie wordt in- of
uitgeschakeld
bandendrukindi-
catie wordt in- of
uitgeschakeld
geen functie openen en verlaten
van OPTION TPMS
openen en verlaten
van OPTION TPMS
6.11.45 Overzicht voorwaarden voor activeerbaarheid
Weergave
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
ROAD
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
rijdt.
ROAD
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
RACE
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
rijdt.
RACE
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
De een-
heid
KM/H is
geacti-
veerd.
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
De een-
heid
MPH is
geacti-
veerd.
Menu acti-
veerbaar
Menu Afstand 1
ODO/Trip 1/Time 1/Avs 1
Menu Afstand 2
ODO/Trip 2/Time 2/Avs 2
Menu Versnellingsindicatie
ODO/Trip 1/Gear
6 BEDIENINGSELEMENTEN 83
Weergave
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
ROAD
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
rijdt.
ROAD
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
RACE
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
rijdt.
RACE
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
De een-
heid
KM/H is
geacti-
veerd.
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
De een-
heid
MPH is
geacti-
veerd.
Menu acti-
veerbaar
Menu Brandstof en buitentem-
peratuur FUEL
Menu Mapping ENGINE MAP
Menu volgende servicebeurt
DISTANCE TO Next Service
Menu resterende rondes LAPS-
TOGO
Menu maximale rondesnelheid
TOPSPEED
Menu Versnellingsindicatie Last-
Lap/RaceTrip/Gear
Menu Brandstof en buitentem-
peratuur FUEL
Menu Mapping ENGINE MAP
6 BEDIENINGSELEMENTEN 84
Weergave
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
ROAD
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
rijdt.
ROAD
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
RACE
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
rijdt.
RACE
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
De een-
heid
KM/H is
geacti-
veerd.
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
De een-
heid
MPH is
geacti-
veerd.
Menu acti-
veerbaar
Menu Rondetijden LAP/BESTLAP/
LapTime
Menu maximale snelheid LAP/
BESTLAP/TopSpeed
Menu totale afstand in de
Race mode RACEODO
Menu Instellingen SETUP
Menu Modus CHANGE MODE
Menu Tijd SET CLOCK
Menu Instellingen SETTINGS
Menu Schakelindicatie
SHIFT RPMS
Menu Blokkeertijd LAP knop
LAP BLANK TIME
6 BEDIENINGSELEMENTEN 85
Weergave
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
ROAD
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
rijdt.
ROAD
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
RACE
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
rijdt.
RACE
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
De een-
heid
KM/H is
geacti-
veerd.
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
De een-
heid
MPH is
geacti-
veerd.
Menu acti-
veerbaar
Menu Aantal rondes
SET NUM LAPS
Menu Brandstofreserve-indicatie
TRIP F RESET
Menu Eenheden UNITS
Menu Kilometer/mijl
SET KM/MILES
Menu Temperatuurindicatie
SET °C/°F
Menu Brandstofverbruik (liter)
SET FUEL CONS
Menu Brandstofverbruik (gallon)
SET GAL US/UK
Menu Extra functies OPTIONS
6 BEDIENINGSELEMENTEN 86
Weergave
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
ROAD
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
rijdt.
ROAD
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
RACE
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
rijdt.
RACE
mode
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
De een-
heid
KM/H is
geacti-
veerd.
Het con-
tact is
inge-
scha-
keld.
De
motor-
fiets
staat
stil.
De een-
heid
MPH is
geacti-
veerd.
Menu acti-
veerbaar
Menu Automatische versnelling
OPTION QKSHIFT
Menu Buitentemperatuurindica-
tie OPTION OUTTEMP
Menu Bandendrukbewaking
OPTION TPMS
6.11.46 Mapping motorelektronica instelling ENGINE MAP
Aanwijzing
Schade aan materiaalEen onjuiste mapping beschadigt de motor.
De mapping motorelektronica afstellen op de getankte brandstofkwaliteit.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 87
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401134-01
Voorwaarde
ROAD mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat ENGINE MAP op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop 3 tot 5 seconden indrukken.
De mapping met de knop of knop selecteren.
MODE knop 3 tot 5 seconden indrukken.
De instelling wordt opgeslagen.
401148-01
Voorwaarde
RACE mode
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat ENGINE MAP op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop 3 tot 5 seconden indrukken.
De mapping met de knop of knop selecteren.
MODE knop 3 tot 5 seconden indrukken.
De instelling wordt opgeslagen.
6.11.47 Rondetijd oproepen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
6 BEDIENINGSELEMENTEN 88
401149-01
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat LAP/BESTLAP/LapTime op de informa-
tiedisplay verschijnt.
Aan de linkerzijde van de informatiedisplay wordt LAP01 weergegeven.
knop indrukken.
De volgende ronde wordt weergegeven.
Knop indrukken.
De vorige ronde wordt weergegeven.
MODE knop kort indrukken.
volgende weergavemodus
6.11.48 Maximale snelheid oproepen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
RACE mode
401150-01
MODE knop meerdere keren kort indrukken totdat LAP/BESTLAP/TopSpeed op de informa-
tiedisplay verschijnt.
Aan de linkerzijde van de informatiedisplay wordt LAP01 weergegeven.
Knop indrukken.
De volgende ronde wordt weergegeven.
Knop indrukken.
De vorige ronde wordt weergegeven.
MODE knop kort indrukken.
volgende weergavemodus
6 BEDIENINGSELEMENTEN 89
6.11.49 ROAD of RACE mode instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400475-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
MODE knop kort indrukken.
De ingestelde modus verschijnt op de informatiedisplay.
ROAD mode of RACE mode selecteren met de knop of knop .
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het SETUP menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6.11.50 Tijd instellen SET CLOCK
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400455-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor SET CLOCK op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
De urenweergave verschijnt.
Urenweergave met de knop resp. knop instellen.
MODE knop kort indrukken.
De minutenweergave verschijnt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 90
Minutenweergave met de knop resp. knop instellen.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het SETUP menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6.11.51 Schakeltoerental instellen RPM1/2
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400460-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt RPM1 en RPM2.
Het toerental achter RPM1 knippert.
Info
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
RPM1 is het toerental waarop de schakelindicator wordt geactiveerd en begint te
knipperen.
Het toerental met de knop resp. knop instellen.
MODE knop kort indrukken.
Het toerental achter RPM2 knippert.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 91
Info
RPM2 is het toerental waarop de schakelindicator continu gaat branden. Als
RPM1 = RPM2 brandt de schakelindicator continu bij het bereiken van het inge-
stelde toerental.
Het toerental met de knop resp. knop instellen.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het
SETTINGS menu.
Info
In de afleveringstoestand staat RPM1 op 10000 en RPM2 op 10500.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6.11.52 Blokkeertijd van LAP knop instellen LAP BLANK TIME
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 92
401168-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor LAP BLANK TIME op de informa-
tiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt LAP BLANK T..
Info
In de afleveringstoestand is de LAP BLANK T. ingesteld op 10 seconde.
Tip
Met de LAP BLANK TIME kunt u voorkomen dat de rondetijd te kort wordt
gemeten. Dit is mogelijk als u de LAP knop per ongeluk twee keer achter elkaar
indrukt.
De blokkeertijd van de LAP knop met de knop of knop instellen.
Info
De LAP BLANK T. kan tussen 1 en 200 worden ingesteld.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het
SETTINGS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 93
MODE knop kort indrukken.
6.11.53 Aantal rondes instellen SET NUM LAPS
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400462-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SET NUM LAPS op de informatie-
display verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt TOTAL LAPS met het aantal rondes.
Info
In de afleveringstoestand is het aantal TOTAL LAPS op 99 rondes ingesteld.
Het aantal rondes met de knop of knop instellen.
Info
De TOTAL LAPS kan tussen 1 en 99 rondes worden ingesteld.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het
SETTINGS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 94
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6.11.54 Brandstofreserve-indicatie instellen TRIP F RESET
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
400463-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SETTINGS op de informatiedis-
play verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor TRIP F RESET op de informatie-
display verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt TRIPF RESET met de reactietijd.
Info
In de afleveringstoestand is TRIPF RESET op 300 seconden ingesteld.
De reactietijd met de knop of knop instellen.
Info
De TRIPF RESET kan tussen 10 en 1000 seconden in stappen van 10 worden
ingesteld.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het
SETTINGS menu.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 95
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6.11.55 Kilometer of mijl instellen SET KM/MILES
Info
Landspecifieke instelling instellen.
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 96
401154-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
MODE knop kort indrukken.
Aan de linkerzijde van de display verschijnt de ingestelde eenheid.
De eenheid met de knop of knop selecteren.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het UNITS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6.11.56 Temperatuureenheid instellen SET °C/°F
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 97
401155-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor SET °C/°F op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Aan de linkerzijde van de display verschijnt de ingestelde eenheid.
De eenheid met de knop of knop selecteren.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het UNITS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6.11.57 Eenheid brandstofverbruik (liter) instellen SET FUEL CONS
Info
Het menu SET FUEL CONS is alleen actief als de eenheid in het menu SET KM/MILES op KM/H is ingesteld.
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
De eenheid KM/H is geactiveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 98
401156-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop twee keer indrukken, zodat het symbool voor SET FUEL CONS op de informa-
tiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt de ingestelde eenheid.
De eenheid met de knop of knop selecteren.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het UNITS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6.11.58 Eenheid brandstofverbruik (gallon) SET GAL US/UK
Info
Het menu SET GAL US/UK is alleen actief als de eenheid in het menu SET KM/MILES op MPH is ingesteld.
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
De eenheid MPH is geactiveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 99
401157-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor UNITS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop drie keer indrukken, zodat het symbool voor SET GAL US/UK op de informatie-
display verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt de ingestelde eenheid.
De eenheid met de knop of knop selecteren.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het UNITS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6.11.59 Buitentemperatuurindicator in- of uitschakelen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 100
400466-01
Knop en knop 3 tot 5 seconden indrukken.
Knop vier keer indrukken, zodat het symbool voor OPTIONS op de informatiedisplay
verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop een keer indrukken, zodat het symbool voor OPTION OUTTEMP op de informa-
tiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Op de informatiedisplay verschijnt ENABLED of DISABLED.
Met de knop of knop wordt de buitentemperatuurindicator in- of uitgeschakeld.
MODE knop kort indrukken.
De instellingen worden opgeslagen en de weergave wisselt naar het OPTIONS menu.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor BACK... op de infor-
matiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
Knop meerdere keren kort indrukken, totdat het symbool voor EXIT SETUP op de
informatiedisplay verschijnt.
MODE knop kort indrukken.
6.12 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Aanwijzingen voor het
tanken van brandstof in acht nemen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 101
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Verontreinigde huid meteen reinigen met water en zeep. Als brand-
stof is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Met brandstof verontreinigde kleding wisselen. Brandstof volgens de voorschriften
bewaren in een jerrycan en uit de buurt van kinderen houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
B01306-10
Afdekking
op de tankdop omhoogklappen en contactsleutel in het slot steken.
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingBreken van de contactsleutel.
Voor de ontlasting van de contactsleutel op de tankdop duwen. Beschadigde con-
tactsleutels moeten worden vervangen.
Contactsleutel 90° met de klok mee draaien.
Tankdop omhoogklappen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 102
6.13 Tankdop sluiten
B01307-01
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
Tankdop na het sluiten controleren op correcte vergrendeling. Met brandstof
verontreinigde kleding wisselen. Huid bij contact meteen reinigen met water
en zeep.
Tankdop dichtklappen. Tankdop licht indrukken totdat het slot sluit.
Contactsleutel uittrekken en afdekking omlaagklappen.
6.14 Zadelslot
B01308-11
Het zadelslot
bevindt zich achter het bestuurderszadel.
Hij kan worden vergrendeld met de contactsleutel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 103
6.15 Boordgereedschap
100670-10
Het boordgereedschap
bevindt zich in het opbergvak onder het zadel.
6.16 Riem
B01308-10
De riem
is bestemd voor het vasthouden van de bijrijder.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 104
6.17 Voetsteunen bijrijder
100672-01
De voetsteunen voor bijrijder kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteunen bijrijder ingeklapt Voor het rijden zonder bijrijder.
Voetsteunen bijrijder uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
6.18 Versnellingshendel
B00558-10
De versnellingshendel
is aan de linkerzijde van de motor gemonteerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 105
B00559-10
De posities van de versnellingen zijn weergegeven op de afbeelding.
De neutrale of vrije stand
bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6.19 Rempedaal
B01309-10
Het rempedaal
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 106
6.20 Zijstandaard
B01310-10
De zijstandaard
bevindt zich aan de linker zijde van het voertuig.
De zijstandaard is bestemd voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard omhoog geklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem, neem de rijaanwijzin-
gen in acht.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt De motorfiets kan worden neergezet op de zijstandaard. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd vereist bij het rijden. Het veiligheidsstart-
systeem is niet actief.
6.21 Helmbeveiliging
B01311-01
Met de staalkabel uit het boordgereedschap kan de helm op de motorfiets worden beveiligd
tegen diefstal.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeperking van het rijgedrag en de bediening van de motor-
fiets door gemonteerde helmbeveiliging en/of helm.
De helmbeveiliging niet gebruiken voor de bevestiging van de helm of andere
voorwerpen tijdens het rijden. De helmbeveiliging moet altijd worden verwijderd
voordat u gaat rijden.
7 INBEDRIJFNAME 107
7.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallenGevaar door onvoldoende rijvaardigheid.
Het voertuig niet gebruiken, wanneer u door consumptie van alcohol, medicijnen of drugs of door lichamelijke of psychische
beperkingen niet in staat bent veilig aan het verkeer deel te nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Tijdens het rijden altijd beschermende kleding (helm, laarzen, handschoenen, broek en jack met bescherming) dragen. Draag
altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenBeperking van het rijgedrag door verschillende bandprofielen aan voor- en achterwiel.
Voor- en achterwiel moeten altijd zijn uitgerust met banden met een gelijksoortig profiel, anders kan de motor oncontroleerbaar
worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOngecontroleerd rijgedrag door niet vrijgegeven en/of aanbevolen banden/wielen.
Alleen door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
7 INBEDRIJFNAME 108
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee, dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
Verzeker u ervan dat de werkzaamheden voor de afleveringsinspectie uitsluitend door een geautoriseerde KTM-garage zijn uitgevoerd.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Lees voordat u voor het eerst gaat rijden de volledige bedieningshandleiding goed door.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Uitgangspositie van de koppelingshendel instellen. ( pag. 173)
Uitgangspositie van de remhendel instellen. ( pag. 175)
Rempedaal instellen. ( pag. 147)
Versnellingshendel instellen. ( pag. 143)
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van het voertuig. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat uw voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden. ( pag. 108)
7.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijfase het aangegeven motortoerental en motorvermogen niet overshrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 7.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 10.500 1/min
Rijden met volgas vermijden!
7 INBEDRIJFNAME 109
7.3 Motorfiets beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag.
Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door ondeskundige montage van een bagagedrager of tanktas.
Bagagedrager en tanktas volgens de aanwijzingen van de producent monteren en borgen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
De snelheid aanpassen aan eventuele extra belading. Rij langzamer, als uw motorfiets is beladen met bagage.
Maximumsnelheid met bagage 130 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVernietiging van het koffersysteem.
Als u bagagekoffers op uw motorfiets heeft gemonteerd, moet u ook de aanwijzingen van de fabrikant over de maximale bela-
ding in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor verschoven bagage bent u slecht zichtbaar voor andere verkeersdeelnemers.
Als het achterlicht bedekt is, bent u moeilijk te zien voor de verkeersdeelnemers achter u, vooral als het donker is. Controleer
regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschillend rijgedrag en langere remweg bij hoge extra belasting door bagage.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting.
7 INBEDRIJFNAME 110
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door verschoven bagage.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig en het gewicht moet gelijk-
matig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting in acht nemen.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 380 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 150 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 240 kg
8 RIJ-INSTRUCTIES 111
8.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden.
Tijdens het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 223)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 177)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 180)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 179)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 183)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 218)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 165)
Kettingspanning controleren. ( pag. 167)
Toestand van de banden controleren. ( pag. 192)
Bandenspanning controleren. ( pag. 194)
Instelling en soepelheid van alle bedieningselementen controleren.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
8 RIJ-INSTRUCTIES 112
8.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen, de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten
draaien zonder een geschikte afzuiginstallatie.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
Beschadiging aan de motorHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Motor altijd met een laag toerental warmrijden.
8 RIJ-INSTRUCTIES 113
100677-10
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON draaien.
Na het inschakelen van de ontsteking is circa 2 seconden het werkgeluid van de
brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd worden de functies van het gecombineerde
instrument gecontroleerd.
Versnelling in neutraal schakelen.
Het groene lampje voor de controle van de stationair N
brandt.
E-starterknop indrukken .
Info
E-starterknop pas indrukken, als de functietest van het gecombineerde instru-
ment is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het starten gas wordt gege-
ven, wordt er geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor
slaat dan niet aan.
Maximaal 5 seconden ononderbroken starten. Tot de volgende startpoging ten-
minste 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor kan
alleen worden gestart, als de aandrijving op stationair is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u bij uitgeklapte
zijstandaard in een versnelling schakelt en de koppelingshendel loslaat, blijft de
motor stilstaan.
Zijstandaard ontlasten en met de voet tot de aanslag naar boven zwenken.
8.3 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, naar 1e. versnelling schakelen, koppelingshendel langzaam vrijgeven en tegelijkertijd voorzichtig gasgeven.
8 RIJ-INSTRUCTIES 114
8.4 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
Abrupte veranderingen in belasting en hard remmen vermijden en de snelheid aanpassen aan de rijwegsituatie.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij hoog motortoerental leidt tot blokkeren van het achterwiel.
Niet bij hoog motortoerental terugschakelen naar een lagere versnelling. De motor wordt overbelast en het achterwiel kan blok-
keren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStoringen veroorzaken door een verkeerde stand van de contactsleutel.
De contactsleutel niet in een andere stand zetten tijdens het rijden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAfleiding van het verkeer door het instellen van de motorfiets tijdens het rijden.
Instellingen mogen alleen worden gewijzigd als de motorfiets stilstaat.
Waarschuwing
Gevaar voor letselDe bijrijder moet in staat zijn, om zich op de voorgeschreven wijze aan het bijrijderzadel vast te houden.
De bijrijder moet zich vasthouden aan de bestuurder of de daarvoor bestemde riem. De voeten moeten op de bijrijdervoetsteu-
nen worden geplaatst. Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor bijrijders in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar voor ongevallen door gevaarlijk rijgedrag.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 115
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij koude banden.
Iedere keer dat u gaat rijden moeten de eerste kilometers voorzichtig en met gematigde snelheid worden gereden, totdat de
banden hun rijtemperatuur hebben bereikt en zo een optimale wegligging garandeerd is.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag.
Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door verschoven bagage.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOntbrekende verkeersveiligheid.
Als u met het voertuig bent gevallen moet hij daarna worden gecontroleerd, zoals altijd voordat u gaat rijden.
Aanwijzing
Beschadiging van de motorOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Voertuig nooit zonder luchtfilter gaan rijden, omdat stof en vuil in de motor terecht kunnen komen en tot een hogere slijtage kunnen
veroorzaken.
8 RIJ-INSTRUCTIES 116
Aanwijzing
Beschadiging van de motorOververhitting van de motor.
Wanneer het waarschuwingslampje voor de koelmiddeltemperatuur gaat branden, voertuig stoppen en motor uitzetten. Motor laten
afkoelen en koelmiddelpeil in de radiateur controleren en indien nodig corrigeren. Als het waarschuwingslampje voor de koelmiddel-
temperatuur brandt en u toch doorrijdt beschadigt de motor.
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geauto-
riseerde KTM-garage.
B00559-10
Als de verhoudingen het toestaan (helling, rijsituatie e.d.) kunt u naar hogere versnellin-
gen schakelen.
Gas terug nemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de 6 voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De neutrale of stationaire stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnel-
ling. De 1e versnelling is de start- of bergversnelling.
Na het bereiken van de hoogste snelheid door volledig opendraaien van de gashendel,
deze op ¾ gas terugdraaien. De snelheid verlaagt dan nauwelijks, maar er wordt aan-
merkelijk minder brandstof verbruikt.
Uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aanpassen. Vooral in bochten mag
er niet worden geschakeld en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
Voor het terug schakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terug nemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 117
Als bijvoorbeeld de motor afslaat bij een kruising hoeft u alleen de koppelingshendel
te trekken en de e-starterknop in te drukken. De versnelling hoeft niet in neutraal te
worden geschakeld.
De motor uitzetten het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
Als tijdens het rijden het EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden moet u meteen
stoppen. Op het moment dat de versnelling in neutraal staat begint het EFI waarschu-
wingslampje (MIL) te knipperen.
Info
Via het knipperritme kunt een tweecijferig getal ontcijferen. Dit wordt de knip-
percode genoemd. De knippercode geeft aan, welk component een storing heeft.
8.5 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe sterk afremmen leidt tot blokkering van de wielen.
De wijze van remmen aanpassen aan de rijsituatie en rijwegsituatie.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door nat of vervuild remsysteem.
Vervuild of nat remsysteem voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door poreus drukpunt van de voor- en/of achterwielrem.
Remsysteem controleren, niet doorrijden. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken. De achterwielrem kan door oververhitting uit-
vallen. De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 118
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenLangere remweg door hoger totaalgewicht.
Houd rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVertraagde remwerking op wegen met strooizout.
Strooizout kan zich afzetten op de remschijven. Om de normale remwerking weer te herstellen moeten de remschijven eerst
schoon geremd worden.
Voor het remmen gas terug nemen en tegelijkertijd remmen met de voor- en achterwielrem.
Op een natte of gladde ondergrond moet overwegend de achterwielrem worden gebruikt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Daarbij ook naar een lagere versnelling schakelen, afhankelijk van
de snelheid.
Als u langere tijd bergaf rijdt, de remwerking van de motor gebruiken. Daarvoor schakelt u een of twee versnellingen terug. De motor
daarbij niet overbelasten. Zo hoeft u veel minder te remmen en raken de remmen niet oververhit.
8.6 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor diefstalGebruik door onbevoegde personen.
Het voertuig nooit onbeheerd laten staan als de motor draait. Het voertuig tegen onbevoegd gebruik beveiligen. Bij het verlaten
van het voertuig het stuur op slot zetten en contactsleutel eruit trekken.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden tijdens het rijden zeer heet.
Hete onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, schokdempers en remsysteem niet aanraken. De onderdelen eerst laten
afkoelen voordat u met werkzaamheden aan deze onderdelen begint.
8 RIJ-INSTRUCTIES 119
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Aanwijzing
Gevaar voor brandSommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
Voertuig niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het warme voertuig leg-
gen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
Aanwijzing
Schade aan materiaalBeschadiging en vernietiging van componenten door overmatige belasting.
De zijstandaard is alleen geschikt voor het gewicht van de motorfiets. Ga niet op de motorfiets zitten wanneer deze op de zijstandaard
staat. De zijstandaard of het frame kunnen beschadigen en de motorfiets kan omvallen.
Motorfiets afremmen.
Versnelling in neutraal schakelen.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot de ontsteking ingeschakeld blijft, wordt de
stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken en ontlaadt de accu. Motor daarom altijd met het contact-
slot uitzetten, de noodstopschakelaar is alleen bestemd voor noodgevallen.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
Zijstandaard met de voet tot de aanslag naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Het stuur blokkeren, daarvoor het stuur naar links zetten, zwarte contactsleutel in de stand OFF indrukken en in de stand draaien.
Om het vastklikken in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het stuur in kleine afstanden heen en weer bewegen. Zwarte con-
tactsleutel uittrekken.
8 RIJ-INSTRUCTIES 120
8.7 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Aanwijzing
Gevaar voor brandSommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
Voertuig niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het warme voertuig leg-
gen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
401448-01
Motor uitzetten en contactsleutel eruit trekken.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen
omvallen en wegrollen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 121
8.8 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Aanwijzingen voor het
tanken van brandstof in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Verontreinigde huid meteen reinigen met water en zeep. Als brand-
stof is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Met brandstof verontreinigde kleding wisselen.
Aanwijzing
Schade aan materiaalVoortijdige slijtage van het brandstoffilter.
In enkele landen en regio's kan het voorkomen, dat de beschikbare brandstof niet voldoende kwaliteit of zuiverheid heeft. Dit leidt tot
problemen in het brandstofsysteem. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Alleen zuivere brandstof tanken, die voldoet aan de aangegeven norm.
Aanwijzing
Schade aan materiaalEen onjuiste mapping beschadigt de motor.
De mapping motorelektronica afstellen op de getankte brandstofkwaliteit.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 122
B01312-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 100)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderzijde
van de vulopening met brandstof bij-
vullen.
Brandstoftankin-
houd totaal ca.
16,5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 264)
Brandstof super loodvrij (ROZ 98)
( pag. 264)
Tankdop sluiten. ( pag. 102)
Mapping motorelektronica instelling. ( pag. 86)
9 SERVICESCHEMA 123
9.1 Serviceschema
om de 40.000 km of om de 4 jaar
om de 20.000 km of om de 2 jaar of na sportief gebruik
om de 10.000 km of jaarlijks
eenmalig na 1.000 km
Werking van de elektrische installatie controleren.
Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitlezen.
Meetwaardeblok-service controleren met KTM-diagnosetool.
Motorolie en oliefilter vervangen, oliezeven reinigen. ( pag. 223)
Olievernevelaars naar koppelingsmering controleren.
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 179)
Remschijven van de voorwielrem controleren. ( pag. 175)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 183)
Remschijf van de achterwielrem controleren. ( pag. 176)
Remkabels op beschadiging en dichtheid controleren.
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 180)
Vrije slag van het rempedaal controleren. ( pag. 147)
Schokdemper en vork op dichtheid controleren. Voorvorkservice en schokdemperservice wanneer dat nodig is
afhankelijk van het gebruiksdoel.
Achterbruglagers controleren.
Wiellagers op speling controleren.
Toestand van de banden controleren. ( pag. 192)
Bandenspanning controleren. ( pag. 194)
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 170)
9 SERVICESCHEMA 124
om de 40.000 km of om de 4 jaar
om de 20.000 km of om de 2 jaar of na sportief gebruik
om de 10.000 km of jaarlijks
eenmalig na 1.000 km
Kettingspanning controleren. ( pag. 167)
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendel, ketting, ...) smeren en controleren op soepele beweging.
Vuilschrapers van vorkpoten reinigen.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 177)
Vorkpoten ontluchten. ( pag. 162)
Balhoofdspeling controleren.
Bougies vervangen.
Klepspeling controleren.
Membranen van secundaireluchtsysteem vervangen.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchtings, drainageslangen, ...) en manchetten controleren op
scheuren, dichtheid en correcte legging.
Drainageslang luchtfilterbak aftappen.
Antivries en koelmiddelpeil controleren.
Kabelboom van de regelklep controleren op beschadiging en correcte legging.
De kabels controleren op beschadiging en knikvrije legging.
Bowdenkabels controleren op beschadiging, knikvrije legging en instelling.
Speling gaskabel controleren. ( pag. 221)
Luchtfilter vervangen. Luchtfilterbak reinigen.
Brandstofdruk controleren.
Waarde druksensor inlaatluchtbuis (PM-waarde) met KTM-diagnosetool controleren.
CO-aanpassing controleren met KTM-diagnosetool.
9 SERVICESCHEMA 125
om de 40.000 km of om de 4 jaar
om de 20.000 km of om de 2 jaar of na sportief gebruik
om de 10.000 km of jaarlijks
eenmalig na 1.000 km
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren. ( pag. 173)
Controleren of de schroeven en moeren goed vast zitten.
Koelmiddel verversen.
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Stand van de koplamp controleren. ( pag. 212)
Controleren of de radiateurventilator goed werkt.
Eindcontrole: voertuig controleren op verkeersveiligheid en proefrit maken.
Na proefrit foutengeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool.
Service-intervalindicatie instellen.
Service op KTM Dealer.net invoeren en noteren in het service- en garantieboekje.
Eenmalig interval
Periodiek interval
10 CHASSIS AFSTELLEN 126
10.1 Voorvork/schokdemper
B01313-10
Voorvork en schokdemper bieden veel mogelijkheden, om het chassis aan te passen aan uw
rijstijl en eventuele extra belading.
Info
Om deze aanpassing voor u te vereenvoudigen, hebben we onze ervaringsgegevens in
tabel
samengevat. U vindt de tabel aan de onderzijde van het zadel. Bij vrijwel
alle instellingen, met uitzondering van de veervoorspanning van de schokdemper,
wordt vanuit de maximaal ingedraaide positie op de aangegeven waarden afgesteld.
De stelschroeven niet met kracht tegen de aanslag draaien. De laatste voelbare klik
als laatste positie nemen.
Deze instelwaarden zijn richtwaarden en vormen altijd slechts de basis voor uw eigen per-
soonlijke afstelling van het chassis. De instellingen niet willekeurig wijzigen (maximaal ±
40%), aangezien anders de rijeigenschappen vooral tijdens hoge snelheden kunnen ver-
slechteren.
10.2 Ingaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische ingaande demping bepaalt het gedrag bij het inveren van de voorvork.
Een optimale ingaande demping garandeert, dat de voorvork bij hard remmen en snelle wijziging van de belasting niet te ver en te
snel inveert. De bestuurder krijgt hierdoor een goede feedback over de weggesteldheid.
10 CHASSIS AFSTELLEN 127
B00572-10
Stelschroeven
met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het onderste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
Volledige nuttige belasting 15 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het inveren.
10.3 Uitgaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische uitgaande demping bepaalt het gedrag bij het uitveren van de voorvork.
Een optimaal ingestelde uitgaande demping remt de opgewekte veerenergie, waardoor de vorkpoten snel en zonder schommelingen
kunnen worden teruggezet in de nulpositie.
10 CHASSIS AFSTELLEN 128
B00573-10
Stelschroeven
met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het bovenste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 20 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige belasting 10 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
10.4 Veervoorspanning voorvork instellen
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie bij het veren van de voorvork.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en bijrijder en
zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
10 CHASSIS AFSTELLEN 129
B00573-11
Stelschroeven
met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het bovenste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal slagen tegen de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning - Preload Adjuster
Comfort 5 omw
Standaard 5 omw
Sport 3 omw
Volledige nuttige belasting 3 omw
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de voorspanning, draaien tegen de klok in
verlaagt de voorspanning van de veren.
Een verandering van de veervoorspanning is niet van invloed op de uitgaande
demping, hoewel de stelschroeven bij het instellen meedraaien. Toch moet bij
verandering van de veervoorspanning altijd ook de uitgaande demping worden
aangepast.
10.5 Ingaande demping schokdemper
De ingaande demping van de schokdemper is verdeeld in twee bereiken, high speed en low speed.
High- en low speed hebben betrekking op de snelheid waarmee het achterwiel inveert en niet op de rijsnelheid.
De high speed-instelling is bijvoorbeeld van invloed op het rijden over een asfaltrand. Het achterwiel veert daarbij snel in.
De low speed-instelling is van invloed op het rijden over lange hobbels op de ondergrond. Het achterwiel veert daarbij langzaam in.
De beide bereiken kunnen apart worden ingesteld, de overgang tussen high en low speed is echter vloeiend. Daarom zijn wijzigingen in het
high speed-bereik van de ingaande demping ook van invloed op het low speed-bereik en omgekeerd.
10 CHASSIS AFSTELLEN 130
10.6 Ingaande demping low speed van schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenHet demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (Uw geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Info
De low speed-instelling toont haar werking bij het langzaam tot normaal inveren van de schokdemper.
100686-10
Stelschroef
met een schroevendraaier met de klok mee draaien tot de laatste voel-
bare klik.
Info
Schroef
niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
ingaande demping voor low speed
Comfort 20 klikken
Standaard 20 klikken
Sport 20 klikken
Volledige nuttige belasting 20 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
10 CHASSIS AFSTELLEN 131
10.7 Ingaande demping high speed van schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenHet demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (Uw geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Info
De high speed-instelling toont haar werking bij het snel inveren van de schokdemper.
B00574-10
Stelschroef
met een dopsleutel met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
Schroef
niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal slagen tegen de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
ingaande demping high speed
Comfort 3 omw
Standaard 2,5 omw
Sport 1,5 omw
Volledige nuttige belasting 1,5 omw
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
10 CHASSIS AFSTELLEN 132
10.8 Uitgaande demping schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenHet demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (Uw geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
100688-10
Stelschroef
met de klok mee draaien tot de laatste voelbare klik.
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
Volledige nuttige belasting 15 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
10.9 Veervoorspanning schokdemper instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
10 CHASSIS AFSTELLEN 133
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie voor de vering op de schokdemper.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en bijrijder en
zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
100689-10
Achterwiel en achterbrug ontlasten.
Info
De veervoorspanning kan alleen correct worden ingesteld als het achterwiel en
de achterbrug volledig ontlast zijn.
Schroef
twee slagen losdraaien.
100690-01
De stelring met het boordgereedschap tegen de klok in draaien totdat de veer volledig
ontspannen is.
Haaksleutel (69012022000)
Verlenging (60012060000)
De stelring met de klok mee draaien en spannen tot de voorgeschreven maat.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Comfort 9 mm
Standaard 9 mm
Sport 9 mm
Volledige nuttige belasting 10 mm
10 CHASSIS AFSTELLEN 134
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de voorspanning, draaien tegen de klok in
verlaagt de voorspanning van de veren.
100689-10
Schroef
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
10.10 Stuurdemper
B01314-01
De stuurdemper onderdrukt de ongecontroleerde bewegingen van het stuur, die kunnen
optreden bij hoge snelheden en door het kort loskomen van het voorwiel op een onregel-
matige ondergrond.
De instelling van de stuurdemper is afhankelijk van de rijwijze en de gesteldheid van het
traject. Bij hoge snelheden kan een instelling met hoge dempkracht worden gekozen om
de werking van de stuurdemper optimaal te benutten. Bij langzame en scherpe bochten
beperkt een te hoge dempkracht de hanteerbaarheid en de precisie van de stuurbewegin-
gen. Daarom wordt aanbevolen de dempkracht lager in te stellen.
10 CHASSIS AFSTELLEN 135
10.11 Stuurdemper instellen
Info
De hydraulische stuurdemper stabiliseert het stuur als het voorwiel niet is belast of de ondergrond niet raakt.
In tegenstelling tot de andere demperelementen vindt bij de stuurdemper de instelling van het geopende dempingselement uit-
gaand plaats.
B01314-10
Stelschroef
tot de laatste voelbare klik tegen de klok in draaien in de richting "".
De stuurdemper met de klok mee in de richting "+" instellen afhankelijk van de rijwijze
en de gesteldheid van het traject.
Voorgeschreven waarde
Instelbereik stuurdemper 1… 32 klikken
Aanbevolen instelbereik 1… 20 klikken
Standaard 1 klik
Info
De instelling van de stuurdemper mag niet worden gewijzigd tijdens het rijden.
Na het instellen van de stuurdemper controleren of het stuur vrij kan bewegen.
Het stuur moet zonder blokkering helemaal van aanslag tot aanslag bewogen
kunnen worden.
10 CHASSIS AFSTELLEN 136
10.12 Voertuigniveau
100693-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het
voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Het voertuigniveau kan aan de voorzijde met de voorvorkklem en aan de achterzijde met de
excenteras worden versteld.
De vorkpoten kunnen op drie posities in de kroonplaat worden geklemd.
Bovenste kroonplaat gelijk
met de bovenrand van de
vorkpoten
0 mm
Bovenste kroonplaat gelijk
met de 1e ring van de vorkpo-
ten
2,5 mm
Bovenste kroonplaat gelijk
met de 2e ring van de vorkpo-
ten
5 mm
De chassishoogte kan traploos worden versteld door de excenteras te draaien.
Chassishoogte verschil HIGH -
LOW
12 mm
Maximaal instelbereik tussen
HIGH - LOW
180°
10 CHASSIS AFSTELLEN 137
10.13 Voertuigniveau voor instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
100694-10
Schroeven
aan de onderste kroonplaat losmaken.
Schroef
aan de bovenste kroonplaat losdraaien.
Schroef
van de stuureinden losdraaien.
Info
De schroeven moeten zo ver worden losgedraaid, dat de vorkpoten zonder de
coating te beschadigen kunnen worden verschoven.
Eerst moet een vorkpoot worden ingesteld en daarna pas de andere vorkpoot.
Als de schroeven van beide vorkpoten worden losgedraaid, zakt het voertuig naar
voren.
100695-01
De vorkpoot aan de hand van de vorkpootringen in de gewenste positie uitlijnen.
Voorgeschreven waarde
Bovenste kroonplaat gelijk met de boven-
rand van de vorkpoten
0 mm
Bovenste kroonplaat gelijk met de 1e ring
van de vorkpoten
2,5 mm
Bovenste kroonplaat gelijk met de 2e ring
van de vorkpoten
5 mm
10 CHASSIS AFSTELLEN 138
Info
De standaardinstelling is optimaal ingesteld voor het rijgemak van het voertuig.
Bij het doorsteken van de voorvork wijzigt de chassisinstelling, het voertuig wordt
stabieler, maar kan minder gemakkelijk worden gehanteerd.
100694-10
Schroef
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bovenste kroonplaat M8 17 Nm
Schroeven
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef onderste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Instellen aan de andere vorkpoot herhalen.
Info
Het voertuigniveau moet aan beide vorkpoten identiek worden afgesteld.
10.14 Voertuigniveau achter instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
10 CHASSIS AFSTELLEN 139
100696-10
Schroef
losdraaien.
100697-10
Excenteras
met het boordgereedschap in de gewenste positie draaien.
Voorgeschreven waarde
Standaard LOW
Maximaal instelbereik tussen HIGH - LOW 180°
Steeksleutell SW 38 (69012021000)
Info
De chassishoogte kan in beide draairichtingen worden versteld.
100698-10
Schroef
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef klem excenteras van de keering M8 18 Nm
10 CHASSIS AFSTELLEN 140
10.15 Voetsteunpositie
100699-10
Met het verstelbare voetsteunsysteem kunnen de voetsteunhoogte en de bedieningselemen-
ten individueel worden ingesteld en aangepast.
De onderste voetsteunpositie biedt een meer comfortabele kniehoek en de bovenste voet-
steunpositie is bestemd voor de sportieve zitpositie met meer vrijheid bij een schuine stand
voor het rijden op circuits.
10.16 Voetsteunpositie instellen
Info
De voetsteunpositie moet aan de linker en rechter voetsteunbevestiging identiek worden ingesteld.
B00561-10
Schroeven
verwijderen.
10 CHASSIS AFSTELLEN 141
B00562-10
Voetsteunadapter met afstandsbussen
en schroeven positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard bovenste positie
Info
Met de verstelbare voetsteunadapter kunnen de voetsteunen in de comfortabele
onderste positie en in de sportieve bovenste positie worden gezet.
B00561-01
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef voetsteunhouder
voor
M8 25 Nm Loctite
®
243™
100702-01
Afstelwerkzaamheden herhalen voor de tegenoverliggende voetsteunadapter.
Versnellingshendel instellen. ( pag. 143)
Rempedaal instellen. ( pag. 147)
10 CHASSIS AFSTELLEN 142
10.17 Versnellingshendelvlak instellen
B00563-10
Schroef
met versnellingshendelvlak verwijderen.
Versnellingshendelvlak met schroef afhankelijk van de gewenste hendellengte in een
van de boringen
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard middelste boring
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnellingshendel-
vlak
M6 10 Nm Loctite
®
243™
10 CHASSIS AFSTELLEN 143
10.18 Rempedaalvlak instellen
B01315-10
Schroef
met rempedaalvlak verwijderen.
Rempedaalvlak met schroef afhankelijk van de gewenste pedaallengte in een van de
boringen
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard middelste boring
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef rempedaalvlak M6 10 Nm Loctite
®
243™
10.19 Versnellingshendel instellen
Info
Het voetsteunsysteem biedt veel mogelijkheden, om de versnellingshendel aan uw rijstijl en behoeften aan te passen.
10 CHASSIS AFSTELLEN 144
B01404-10
Schroeven
verwijderen en schakelstang verwijderen.
Contramoeren
losdraaien.
Schakelstang afstellen.
Voorgeschreven waarde
Afstelbereik schakelstang 114… 153 mm
Info
De stang moet aan beide zijden gelijkmatig worden afgesteld.
Ten minste 5 schroefdraadslagen moeten in de lagers zijn ingeschroefd.
10 CHASSIS AFSTELLEN 145
0
0
AA
0
0
BB
0
0
CC
401160-10
Schakelstang positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard
Versnellingshendel: bovenste boring,
schakelas: onderste boring
Schakelkracht gemiddeld,
schakelweg gemiddeld
Versnellingshendel: onderste boring,
schakelas: onderste boring
Schakelkracht hoog, schakelweg kort
Versnellingshendel: onderste boring,
schakelas: bovenste boring
Info
De schakelstang kan zowel op de versnellingshendel variabel aan een bovenste
of onderste positie als aan de omkering van de schakelas op twee verschillende
posities worden gemonteerd.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef schakelstang M6 12 Nm Loctite
®
243™
10 CHASSIS AFSTELLEN 146
B00565-10
Versnellingshendel door draaien van de schakelstang afstellen.
Info
Afhankelijk van de lengte van de schakelstang en de gekozen boringen kan de
positie van de versnellingshendel sterk verschillen. Uitgaande van de voetsteun
als referentiepunt kan dit resulteren in een hoge positie van de versnellingshen-
del
of een lage positie van de versnellingshendel
.
Contramoeren schakelstang vastdraaien.
Info
De lagers van de schakelas moeten na het vastdraaien van de contramoer in het
midden en identiek ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd, om een vrije bewe-
ging in de lagerschalen te kunnen garanderen.
Controleren of de versnellingshendel goed werkt en de beweging ervan niet wordt
geblokkeerd.
Voorgeschreven waarde
De bewegende onderdelen van de versnellingshendel moeten een minimale afstand
tot de andere motorfietsonderdelen hebben.
Minimale afstand 5 mm
10 CHASSIS AFSTELLEN 147
10.20 Rempedaal instellen
100707-10
Met het gereedschap de draaibeveiliging
indrukken en vervolgens de
zuigerstang
draaien.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Gereedschap verwijderen.
De draaibeveiliging veert uit en beveiligt de 6-kant.
100708-10
Instelling van het rempedaal controleren.
Info
De positie
van het rempedaal kan afhankelijk van de instelling sterk verschil-
len.
10.21 Vrije slag rempedaal controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als er geen vrije slag aan het rempedaal aanwezig is bouwt er zich druk op in het remsysteem op de achterwielrem. De achter-
wielrem kan door oververhitting uitvallen. Vrije slag van het rempedaal instellen volgens de voorgeschreven waarden.
10 CHASSIS AFSTELLEN 148
B01316-10
Rempedaal tussen eindaanslag en voetremcilinderzuiger heen en weer bewegen en vrije
slag
controleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
Info
De zuigerstang mag daarbij niet bewegen.
» Als de vrije slag niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
Vrije slag weer instellen.
10.22 Stuurhoogte/stuurpositie
100755-10
Stuurhoogte
Door het verwijderen of plaatsen van de afstandsbussen
kan de stuurhoogte in twee
standen worden ingesteld.
Lange afstandsbussen 15 mm
Met de afstandsbussen zijn de stuureinden diep gepositioneerd voor sportief gebruik. Door
de afstandsbussen te verwijderen krijgt men een meer verticale zitpositie.
Standaard diepe positie met afstandsbussen
10 CHASSIS AFSTELLEN 149
600925-10
Stuurpositie
De stuureinden kunnen in de stand
of
worden bevestigd waardoor de stuurpositie
ergonomisch kan worden aangepast.
Stuurpositieverschil 6,5°
Standaard
Positie
10.23 Stuurhoogte/stuurpositie instellen
Info
De instelling van het stuureinde moet aan de linker en rechter motorfietszijde identiek worden uitgevoerd.
100756-11
Hoge positie van stuureinde instellen:
Schroef
losdraaien.
Info
De schroef meerdere slagen losdraaien om de vorkpootcoating bij het ver-
schuiven van het stuureinde niet te beschadigen.
Schroef
verwijderen.
10 CHASSIS AFSTELLEN 150
100757-10
Afstandsbus
verwijderen.
Alle kabels die onder de onderste kroonplaat zijn gelegd onder het stuureinde leg-
gen.
Stuureinde voorzichtig tot aan de bovenste kroonplaat schuiven. Op het stuurposi-
tieverschil letten.
Voorgeschreven waarde
Stuurpositieverschil 6,5°
Afstandstuk boven de kroonplaat positioneren.
Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
100759-01
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Het instellen herhalen voor het andere stuureinde.
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
» Als het stuur niet meer vrij kan bewegen door de kabels:
Bekabeling corrigeren.
» Als het stuur door een component niet vrij kan bewegen of tegen de bekleding
komt:
Ervoor zorgen dat het stuur vrij kan bewegen, componenten opnieuw positio-
neren.
10 CHASSIS AFSTELLEN 151
100759-10
Lage positie van het stuureinde instellen:
Schroef
losdraaien.
Info
De schroef meerdere slagen losdraaien om de vorkpootcoating bij het ver-
schuiven van het stuureinde niet te beschadigen.
100760-10
Schroef
met afstandsstuk
verwijderen.
Stuureinde voorzichtig met de lengte van het afstandsstuk verschuiven. Op stuurpo-
sitieverschil letten.
Voorgeschreven waarde
Lange afstandsbussen 15 mm
Stuurpositieverschil 6,5°
Alle kabels tussen de bovenste kroonplaat en het stuureinde leggen.
Afstandsbus positioneren.
Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
10 CHASSIS AFSTELLEN 152
100761-01
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Het instellen herhalen voor het andere stuureinde.
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
» Als het stuur niet meer vrij kan bewegen door de kabels:
Bekabeling corrigeren.
» Als het stuur door een component niet vrij kan bewegen of tegen de bekleding
komt:
Ervoor zorgen dat het stuur vrij kan bewegen, componenten opnieuw positio-
neren.
600986-11
Enge positie van het stuureinde instellen:
Schroef
losdraaien.
Info
De schroef meerdere slagen losdraaien om de vorkpootcoating bij het ver-
schuiven van het stuureinde niet te beschadigen.
Schroef
met afstandsstuk verwijderen.
Stuureinde voorzichtig naar de brandstoftank draaien.
Voorgeschreven waarde
Stuurpositieverschil 6,5°
10 CHASSIS AFSTELLEN 153
600986-10
Afstandsbus positioneren.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Het instellen herhalen voor het andere stuureinde.
Stuur voorzichtig over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
» Als het stuur door een component niet vrij kan bewegen of tegen de bekleding
komt:
Ervoor zorgen dat het stuur vrij kan bewegen, componenten opnieuw positio-
neren.
600986-10
Breedte positie van het stuureinde instellen:
Schroef
losdraaien.
Info
De schroef meerdere slagen losdraaien om de vorkpootcoating bij het ver-
schuiven van het stuureinde niet te beschadigen.
Schroef
met afstandsstuk verwijderen.
Stuureinde voorzichtig van de brandstoftank weg draaien.
Voorgeschreven waarde
Stuurpositieverschil 6,5°
10 CHASSIS AFSTELLEN 154
600986-11
Afstandsbus positioneren.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Het instellen herhalen voor het andere stuureinde.
Stuur voorzichtig over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
» Als het stuur door een component niet vrij kan bewegen of tegen de bekleding
komt:
Ervoor zorgen dat het stuur vrij kan bewegen, componenten opnieuw positio-
neren.
10.24 Framearmpositie
400439-10
De framearm kan in twee verschillende standen worden bevestigd. Daarmee is een ergono-
mische aanpassing van de zadelhoogte mogelijk.
Zithoogte
805 mm
Zithoogte
(standaard)
825 mm
10 CHASSIS AFSTELLEN 155
10.25 Framearmpositie instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Voorwerk
Zadel afnemen. ( pag. 162)
B01317-10
Hoofdwerk
Schroeven
met bussen verwijderen.
B01318-10
Hogere zitpositie instellen:
Schroef
met ring aan de linker- en rechter voertuigzijde verwijderen.
Framearm omlaag drukken, tot de boringen van het frame gelijk liggen met de
onderste boringen aan de voorzijde van de framearm.
10 CHASSIS AFSTELLEN 156
B01319-01
Schroef met ring aan de linker- en rechter voertuigzijde monteren, maar nog niet
vastdraaien.
B01318-11
Schroef
met ring aan de linker- en rechter voertuigzijde verwijderen.
Framearm omhoog drukken, tot de boringen van het frame gelijk liggen met de
onderste boringen aan de achterzijde van de framearm.
B01318-12
Schroef
aan de linker- en rechter voertuigzijde vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef subframe M8 20 Nm Loctite
®
243™
10 CHASSIS AFSTELLEN 157
B01318-13
Lagere zitpositie instellen:
Schroef
met ring aan de linker- en rechter voertuigzijde verwijderen.
Framearm omlaag drukken, tot de boringen van het frame gelijk liggen met de
bovenste boringen aan de achterzijde van de framearm.
Schroef met ring aan de linker- en rechter voertuigzijde monteren, maar nog niet
vastdraaien.
B01318-14
Schroef
met ring aan de linker- en rechter voertuigzijde verwijderen.
Framearm omhoog drukken, tot de boringen van het frame gelijk liggen met de
bovenste boringen aan de voorzijde van de framearm.
B01319-01
Schroef met ring aan de linker- en rechter voertuigzijde monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef subframe M8 20 Nm Loctite
®
243™
10 CHASSIS AFSTELLEN 158
B01318-12
Schroef
aan de linker- en rechter voertuigzijde vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef subframe M8 20 Nm Loctite
®
243™
Info
De legging van de kabel controleren, de kabel van de lambdasonde mag niet
te veel gespannen zijn.
305720-10
Afdekrubber
aan beide zijden in de vrije schroefdraad monteren.
B01317-11
Bussen
positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
10 CHASSIS AFSTELLEN 159
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 163)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 160
11.1 Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
B01321-01
Bevestiging in hefbok achteraan plaatsen.
Adapter (61029055120)
Hefbok achter (61029055400)
Motorfiets verticaal zetten, hefbok uitlijnen op de achterbrug en de bevestigingen en
motorfiets opkrikken.
11.2 Motorfiets van hefbok achteraan nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achteraan verwijderen en voertuig op de zijstandaard plaatsen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 161
11.3 Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 160)
B01322-01
Hoofdwerk
Stuur in rechtuitstand zetten. Hefbok vooraan met de adapters uitlijnen op de vorkpo-
ten.
Hefbok voor (61029055300)
Info
Motorfiets altijd eerst achteraan opkrikken.
Motorfiets vooraan opkrikken.
11.4 Motorfiets van hefbok vooraan nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok vooraan verwijderen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 162
11.5 Vorkpoten ontluchten
Voorwerk
Motorfiets op zijstandaard zetten.
100684-10
Hoofdwerk
Ontluchtingsschroeven
losdraaien.
Eventueel aanwezige overdruk verdwijnt uit de binnenruimte van de voorvork.
Ontluchtingsschroeven vastdraaien.
Info
Handeling aan beide vorkpoten uitvoeren.
11.6 Zadel afnemen
B01308-11
De contactsleutel in het zadelslot
steken en met de klok mee draaien.
Het zadel achter optillen, naar achteren schuiven en naar boven toe afnemen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 163
11.7 Zadel monteren
B01323-10
De inkepingen van het zadel bij de uitsteeksels van het frame positioneren, achter
omlaag brengen en tegelijkertijd naar voren schuiven.
Het zadel door draaien van de contactsleutel in het zadelslot beveiligen.
De contactsleutel uit het zadelslot trekken.
Vervolgens controleren of het zadel correct is gemonteerd.
11.8 Helmbeveiliging op voertuig monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeperking van het rijgedrag en de bediening van de motorfiets door gemonteerde helmbeveiliging en/of
helm.
De helmbeveiliging niet gebruiken voor de bevestiging van de helm of andere voorwerpen tijdens het rijden. De helmbeveiliging
moet altijd worden verwijderd voordat u gaat rijden.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 164
B01324-10
Zadel afnemen. ( pag. 162)
De staalkabel uit het boordgereedschap met een van de lussen op de pen
positione-
ren.
Staalkabel (60012015000)
De staalkabel door de helmopening halen.
De vrije lus van de staalkabel ook op de pen positioneren.
Helm voorzichtig aan de zijkant van het voertuig positioneren.
Zadel monteren. ( pag. 163)
11.9 Bijrijderzadel afnemen
B01325-10
Zadel afnemen. ( pag. 162)
Ontgrendelingshendel
schakelen.
Bijrijderzadel
naar boven toe afnemen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 165
11.10 Bijrijderzadel monteren
B01326-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerd gemonteerd bijrijderzadel kan uit de ver-
ankering springen.
Na het monteren van het bijrijderzadel moet deze omhoog worden getrokken
om te controleren of hij goed is vergrendeld.
Bijrijderzadel in de inkepingen positioneren.
Bijrijderzadel omlaag drukken en laten vastklikken.
Vervolgens controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
11.11 Vervuiling ketting controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 166)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 166
11.12 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Smeermiddel verwijderen met een geschikt reinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
400725-01
Ketting regelmatig reinigen.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 268)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 268)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 167
11.13 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar door verkeerde kettingspanning.
Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lager in de versnellingsbak en het achterwiel) extra belast. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de versnelling breken. Als de ketting echter te los
zit kan deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en het achterwiel blokkeren of de motor beschadigen. Op
een correcte kettingspanning letten en indien nodig instellen.
700322-01
Motorfiets op zijstandaard zetten.
Versnelling in neutraal schakelen.
In het bereik voor de kettinggeleiding de ketting door de achterbrug omhoog duwen en
de kettingspanning
bepalen.
Info
Het onderste deel van de ketting
moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, de meting daarom op verschillende plek-
ken van de ketting herhalen.
Kettingspanning 15… 20 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 168)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 168
11.14 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar door verkeerde kettingspanning.
Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lager in de versnellingsbak en het achterwiel) extra belast. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de versnelling breken. Als de ketting echter te los
zit kan deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en het achterwiel blokkeren of de motor beschadigen. Op
een correcte kettingspanning letten en indien nodig instellen.
Voorwerk
Kettingspanning controleren. ( pag. 167)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 169
B01327-10
Hoofdwerk
Moer
losdraaien.
Moeren
losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 15… 20 mm
Stelschroeven
links en rechts zo draaien, dat de markeringen aan de linker en
rechter kettingspanner
in dezelfde positie staan t.o.v. referentiemarkeringen
.
Zo is het achterwiel correct is uitgelijnd.
Info
Het onderste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Moeren
vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners
tegen de stelschroeven
liggen.
Moer
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad inge-
vet
Info
Door een groter verstelbereik van de kettingspanner (35 mm) kan bij gelijke ket-
tinglengte met verschillende secundaire overbrengingen worden gereden.
De kettingspanners
kunnen 180° worden gedraaid.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 170
11.15 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren
100132-10
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren op slijtage.
» Als het kettingwiel en/of ketting-aandrijfwiel versleten zijn:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 171
700303-01
Versnelling in neutraal schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangegeven gewicht
.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de kettingslij-
tage
15 kg
De afstand
van 18 kettingschakels aan het onderste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, de meting daarom op verschillende plek-
ken van de ketting herhalen.
Maximale afstand
op het langste deel
van de ketting
272 mm
»
Als de afstand
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
Info
Als er een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel
en ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Een nieuwe ketting slijt sneller op een oud en versleten kettingwiel /
ketting-aandrijfwiel.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen kettingslot.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 172
100710-10
Glijblok aan de inkeping controleren op slijtage.
»
Als klinknagel
van de ketting niet meer aan de onderzijde
van de inkeping
van het glijblok te zien is:
Glijblok vervangen.
Controleren of glijblok goed vastzit.
» Wanneer het glijblok loszit:
Glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M5 5 Nm
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 173
11.16 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
100751-10
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef
aan de grootte van de
hand aanpassen.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid, komt de koppelingshendel
verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid, komt de koppelingshendel
dichter bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
De stelschroef alleen met de hand draaien en geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
11.17 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingsplaten zijn versleten.
Geen remvloeistof gebruiken.
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in horizontale
positie zetten.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 174
100752-01
Vloeistofpeil controleren.
Het vloeistofpeil moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen.
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren. ( pag. 174)
11.18 Vloeistofpeil hydraulische koppeling corrigeren
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingsplaten zijn versleten.
Geen remvloeistof gebruiken.
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in horizontale
positie zetten.
100753-01
Schroefdop met membraan verwijderen.
Vloeistofpeil corrigeren.
Voorgeschreven waarde
Het vloeistofpeil moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen.
Hydraulische olie (15) ( pag. 264)
Schroefdop met membraan monteren.
12 REMSYSTEEM 175
12.1 Uitgangspositie remhendel instellen
100711-10
Remhendel naar voren trekken.
Uitgangspositie van de remhendel met de stelschroef
aan de grootte van de hand
aanpassen.
Info
Niet instellen tijdens het rijden.
12.2 Remschijven voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remschijf/remschijven.
Versleten remschijf/remschijven meteen vervangen. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
100135-10
Op meerdere plekken van de remschijven controleren of de dikte van de remschijven
overeenkomt met maat
.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijven in het bereik van het raak-
vlak
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
12 REMSYSTEEM 176
» Als de dikte van de remschijf onder de voorgeschreven waarde ligt:
Remschijven vervangen.
Remschijven controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijven beschadigd, gescheurd of vervormd zijn:
Remschijven vervangen.
12.3 Remschijf achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remschijf/remschijven.
Versleten remschijf/remschijven meteen vervangen. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
400480-10
Op meerdere plekken van de remschijf controleren of de dikte van de remschijf overeen-
komt met maat
.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raak-
vlak
van de remplaketten.
Remschijf - slijtagegrens
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijf onder de voorgeschreven waarde ligt:
Remschijf vervangen.
Remschijf controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijf vervangen.
12 REMSYSTEEM 177
12.4 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
100712-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir in horizontale positie zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
controleren.
» Als het remvloeistofpeil onder de MIN markering is gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. ( pag. 177)
12.5 Remvloeistof voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
12 REMSYSTEEM 178
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Pakkingen en remkabels zijn
niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof gebruiken uit een gesloten verpakking!
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 179)
12 REMSYSTEEM 179
100714-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir in horizontale positie zetten.
Schroeven losdraaien.
Dop
met membraan
afnemen.
Remvloeistof tot markering MAX vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 266)
Dop met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afwassen.
12.6 Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remplaketten.
Versleten remplaketten meteen vervangen. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Daardoor vermindert de remwerking
aanmerkelijk en de remschijven beschadigen onherstelbaar. Remplaketten regelmatig controleren.
12 REMSYSTEEM 180
B00578-10
Controleren of alle remplaketten aan beide remklauwen de minimale plaketdikte
hebben.
Minimale plaketdikte
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Alle remplaketten aan beide remklauwen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te herkennen zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
12.7 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
12 REMSYSTEEM 181
B00579-10
Voertuig verticaal zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir controleren.
»
Als het vloeistofpeil de markering MIN
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. ( pag. 181)
12.8 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
12 REMSYSTEEM 182
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Pakkingen en remkabels zijn
niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof gebruiken uit een gesloten verpakking!
Voorwerk
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 183)
B01337-10
Hoofdwerk
Voertuig verticaal zetten.
Schroefdop
met membraan
verwijderen.
Remvloeistof tot markering MAX vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 266)
Schroefdop met membraan monteren.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afwassen.
12 REMSYSTEEM 183
12.9 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remplaketten.
Versleten remplaketten meteen vervangen. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Daardoor vermindert de remwerking
aanmerkelijk en de remschijven beschadigen onherstelbaar. Remplaketten regelmatig controleren.
100718-10
Controleren of de remplaketten de minimale plaketdikte
hebben.
Minimale plaketdikte
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te herkennen zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
13 WIELEN, BANDEN 184
13.1 Voorwiel uitbouwen
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 160)
Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken. ( pag. 161)
C00334-10
Hoofdwerk
Schroeven
aan beide remklauwen verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remklauw licht naar de zijkant te
kantelen. Remklauwen voorzichtig naar achteren van de remschijven trekken en opzij-
hangen.
Info
Remhendel niet gebruiken als de remklauwen verwijderd zijn.
C00335-10
Schroef
enkele slagen losdraaien.
Schroeven
losdraaien.
Op de schroef
drukken om de steekas uit de asopname te schuiven.
Schroef
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenMinder remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zeer neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
13 WIELEN, BANDEN 185
C00336-10
Afstandsbussen
verwijderen.
13.2 Voorwiel inbouwen
C00336-11
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Wanneer de wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager vervangen.
Keerringen
en loopvlakken
van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 268)
13 WIELEN, BANDEN 186
C00337-10
De brede afstandsbus
in draairichting links plaatsen.
Info
Pijl
geeft de draairichting van het voorwiel aan.
De brede afstandsbus in draairichting rechts plaatsen.
B00584-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de rem-
schijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een
remmenreiniger.
Schroef
en steekas
reinigen.
Voorwiel in de voorvork tillen, positioneren en steekas inzetten.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm
13 WIELEN, BANDEN 187
C00334-11
Remklauwen positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Schroeven
aan beide remklauwen monteren, maar nog niet vastdraaien.
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is. Remhendel ingedrukt vastzetten.
Remklauwen worden uitgelijnd.
Schroeven
aan beide remklauwen vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remklauw voor M10x1,25 45 Nm Loctite
®
243™
Vastzetting remhendel verwijderen.
Motorfiets van hefbok vooraan nemen. ( pag. 161)
Motorfiets van hefbok achteraan nemen. ( pag. 160)
B01403-10
Voorwielrem indrukken en voorvork enkele keren krachtig inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
13 WIELEN, BANDEN 188
13.3 Achterwiel uitbouwen
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 160)
C00339-10
Hoofdwerk
Moer
verwijderen.
Kettingspanner
afnemen.
Steekas
verwijderen.
C00340-01
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting van het kettingwiel afnemen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenMinder remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zeer neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Achterwiel naar achteren trekken uit de achterbrug verwijderen.
Info
Rempedaal niet indrukken als het achterwiel is gedemonteerd.
13 WIELEN, BANDEN 189
13.4 Achterwiel inbouwen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGeen remwerking bij het intrappen van de achterwielrem.
Na het monteren van het achterwiel altijd het rempedaal intrappen totdat er een drukpunt aanwezig is.
C00341-10
Hoofdwerk
Achterdempers van de achterwielnaaf controleren. ( pag. 191)
Bus
verwijderen. Loopvlakken van bus en askeerringen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 268)
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Wanneer de wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager vervangen.
Bus monteren.
Schroefdraad van de steekas en moer reinigen.
Aangrijppunten van de remklauwhouder en de achterbrug reinigen.
13 WIELEN, BANDEN 190
C00343-10
Remklauwhouder
volledig naar achteren schuiven.
Achterwiel positioneren.
Remklauwhouder en remplaketten zijn correct gepositioneerd.
C00344-01
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op het kettingwiel leggen.
Achterwiel naar achteren trekken en steekas erin zetten.
13 WIELEN, BANDEN 191
C00345-10
Kettingspanner
tegen de spanschroef leggen.
Kettingspanner
positioneren en tegen de spanschroef leggen.
Moer
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in dezelfde positie ten
opzichte van de referentiemarkering
staan, zodat het achterwiel correct is uitge-
lijnd.
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad inge-
vet
Rempedaal meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achteraan nemen. ( pag. 160)
Kettingspanning controleren. ( pag. 167)
13.5 Achterdempers achterwielnaaf controleren
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel met 5 achterdempers overgebracht op het achterwiel. Deze slijten tijdens het
rijden. Als de achterdempers niet op tijd worden vervangen, beschadigen de kettingwielhouder en de achterwielnaaf.
13 WIELEN, BANDEN 192
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 160)
Achterwiel uitbouwen. ( pag. 188)
C00342-01
Hoofdwerk
Kettingwieldrager afnemen.
Achterdempers van de achterwielnaaf controleren op beschadiging en slijtage.
» Als de achterdempers van de achterwielnaaf zijn beschadigd of versleten:
Demperpakking vervangen.
Kettingwieldrager positioneren.
Info
Een zoveel mogelijk spelingsvrij paar bout-achterdemper verhoogt de levensduur
van de achterdempers.
Nawerk
Achterwiel inbouwen. ( pag. 189)
Motorfiets van hefbok achteraan nemen. ( pag. 160)
Kettingspanning controleren. ( pag. 167)
13.6 Toestand banden controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOncontroleerbaar rijgedrag door klappen van een band.
Beschadigde of versleten banden voor uw eigen veiligheid meteen vervangen. (Uw geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
13 WIELEN, BANDEN 193
Waarschuwing
Gevaar voor vallenBeperking van het rijgedrag door verschillende bandprofielen aan voor- en achterwiel.
Voor- en achterwiel moeten altijd zijn uitgerust met banden met een gelijksoortig profiel, anders kan de motor oncontroleerbaar
worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOngecontroleerd rijgedrag door niet vrijgegeven en/of aanbevolen banden/wielen.
Alleen door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van de motorfiets.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.
400602-10
De voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden
in de band zijn gaan zitten en andere beschadigingen.
» Als er insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en
andere beschadigingen aan de banden te zien zijn:
Banden wisselen.
Profieldiepte controleren.
Info
De minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht nemen.
13 WIELEN, BANDEN 194
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de minimale profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden wisselen.
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eer-
ste twee cijfers wijzen op de week van productie en de laatste twee cijfers op het
jaar van productie.
KTM adviseert de banden te wisselen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slij-
tage van de banden, uiterlijk echter na 5 jaar.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden wisselen.
13.7 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
13 WIELEN, BANDEN 195
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning solo
voor 2,5 bar
achter 2,5 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,5 bar
achter 2,9 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
Info
De rubberpakking in het ventieldopje voorkomt het uitstromen van de lucht uit
de banden als het ventiel defect is.
14 ELEKTRONICA 196
14.1 Accu uitbouwen
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vlammen uit de buurt van de accu houden. De accu alleen in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Zadel afnemen. ( pag. 162)
14 ELEKTRONICA 197
B01328-10
Hoofdwerk
Minkabel
van de accu loskoppelen.
B01329-10
Pluspoolafdekking verwijderen.
Pluskabel
van accu loskoppelen.
B01329-11
Schroeven
verwijderen.
Houder
verwijderen.
Accu naar boven toe verwijderen.
14 ELEKTRONICA 198
14.2 Accu inbouwen
B01329-12
Hoofdwerk
Accu in accuvak positioneren.
Voorgeschreven waarde
De accupolen moeten naar achteren wijzen.
Accu (YTZ14S) ( pag. 257)
Houder
positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
B01329-13
Pluskabel
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Pluspoolafdekking monteren.
14 ELEKTRONICA 199
B01328-11
Minkabel
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 163)
Tijd instellen SET CLOCK. ( pag. 89)
14.3 Accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vlammen uit de buurt van de accu houden. De accu alleen in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOnderdelen en componenten van de accu belasten het milieu.
Accu niet bij het huisvuil gooien. Een defecte accu op milieuvriendelijke wijze afdanken. Geef de accu af bij uw geautoriseerde
KTM-dealer of bij een verzamelpunt voor oude accu's.
14 ELEKTRONICA 200
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden is erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor verliest
de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart moet hij meteen weer worden geladen.
Bij langere stilstand in ontladen toestand treedt er diepteontlading en sulftatie op en dat kan leiden tot vernietiging van de accu.
De accu is onderhoudsvrij, dat betekent dat het zuurniveau niet hoeft te worden gecontroleerd.
Voorwerk
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Zadel afnemen. ( pag. 162)
Minkabel van de accu loskoppelen, om schade aan de boordelektronica te vermijden.
14 ELEKTRONICA 201
M00702-10
Hoofdwerk
Acculader met accu verbinden. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de accu en
dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Verwijder nooit het deksel
.
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, die op het accuhuis
is
aangegeven.
Acculader na het laden uitschakelen en van de accu loskoppelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
De accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt
3 maanden
Minkabel met accu verbinden.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 163)
Tijd instellen SET CLOCK. ( pag. 89)
14 ELEKTRONICA 202
14.4 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandDoor het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch systeem overbelast raken.
Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
Info
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers van de motorfiets beveiligd. De hoofdzekering bevindt zicht onder het bestuur-
derszadel.
Voorwerk
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Zadel afnemen. ( pag. 162)
14 ELEKTRONICA 203
B01330-10
Hoofdwerk
Schermkappen
afnemen.
Defecte hoofdzekering
verwijderen.
Info
In het startrelais bevindt zich een reservezekering
.
Nieuwe hoofdzekering inzetten.
Zekering (58011109130) ( pag. 257)
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen, zodat u er een bij u hebt als
het nodig is.
Schermkappen
opsteken.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 163)
Tijd instellen SET CLOCK. ( pag. 89)
14 ELEKTRONICA 204
14.5 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandDoor het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch systeem overbelast raken.
Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het zadel.
Voorwerk
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Zadel afnemen. ( pag. 162)
B01331-10
Hoofdwerk
Deksel van het zekeringenblok
openen.
14 ELEKTRONICA 205
305696-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
.
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 10 A - ontsteking, gecombineerd instrument, wegrijblokkering, alarmin-
stallatie (optioneel)
Zekering 2 - 15 A - groot licht, dimlicht, zijlicht, achterlicht, nummerplaatverlichting
Zekering 3 - 10 A - claxon, remlicht
Zekering 4 - 10 A - radiateurventilator
Zekering 5 - 10 A - brandstofpomp
Zekering 6 - 10 A - ontsteking/brandstofinspuiting
Zekering 7 - geen functie
Zekering 8 - 10 A - voor extra apparatuur (constant plus)
Zekering 9 - 10 A - voor extra apparatuur (met contactschakelaar geschakelde plus)
Zekering 10 - geen functie
Zekering SPARE - 10 A/15 A - reservezekeringen
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 257)
Zekering (75011088015) ( pag. 257)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u hebt
als het nodig is.
14 ELEKTRONICA 206
Deksel van zekeringenblok sluiten.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 163)
14.6 Dimlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Voorwerk
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
100742-10
Hoofdwerk
Gecombineerd instrument omhoog klappen. Daarbij het uitsteeksel
uit de rubberen
houder
trekken.
Rubberen houder verwijderen.
14 ELEKTRONICA 207
100743-10
Vergrendeling
in de richting van de pijl duwen.
Lampafdekking
verwijderen.
700295-01
Stekker
loskoppelen.
Beugel
aan beide zijden omlaagdrukken, samendrukken en naar de zijkant klappen.
Lamp van koplamp
verwijderen.
700296-01
Nieuwe lamp in het koplamphuis positioneren.
Voorgeschreven waarde
Lamp van de koplamp zo inzetten, dat het uitsteeksel
in de inkeping is gepositio-
neerd.
Dimlicht/groot licht (H7 / sokkel PX26d) ( pag. 257)
Beugel positioneren.
Stekker verbinden.
14 ELEKTRONICA 208
401161-10
Uitsteeksel
van de lampafdekking in de inkeping positioneren.
Vergrendeling
vastklikken.
De werking van de lampen controleren.
100742-10
Rubberen houder
positioneren.
Gecombineerd instrument omlaag klappen. Daarbij het uitsteeksel
in de rubberen
houder positioneren.
14 ELEKTRONICA 209
14.7 Lamp voor groot licht vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Voorwerk
Alle verbruikers uitschakelen en motor afzetten.
B01332-10
Hoofdwerk
Schroeven
verwijderen. Afdekking verwijderen.
100746-10
Vergrendeling
in de richting van de pijl duwen.
Lampafdekking
verwijderen.
14 ELEKTRONICA 210
700299-01
Stekker
loskoppelen.
Beugel
aan beide zijden omlaagdrukken, samendrukken en naar de zijkant klappen.
Lamp van koplamp verwijderen.
Nieuwe lamp in het koplamphuis positioneren.
Voorgeschreven waarde
Lamp van de koplamp zo inzetten, dat het uitsteeksel in de inkeping is gepositio-
neerd.
Dimlicht/groot licht (H7 / sokkel PX26d) ( pag. 257)
Beugel positioneren.
Stekker verbinden.
14 ELEKTRONICA 211
401161-11
Uitsteeksel
van de lampafdekking in de inkeping positioneren.
Vergrendeling vastklikken.
De werking van de lampen controleren.
B01332-10
Afdekking positioneren.
Info
Controleren of de remkabels goed zijn gepositioneerd en vrij kunnen bewegen.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
14 ELEKTRONICA 212
14.8 Stand koplamp controleren
0
0
BB
0
0
AA
400420-10
Voertuig op een vlak oppervlak neerzetten voor een lichte muur en op de hoogte van het
midden van de lichtbundel van het dimlicht een markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand
onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
5 cm
Voertuig op een afstand
loodrecht voor de muur zetten en het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Stand van de koplamp controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als de grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 212)
14.9 Lichtbundelbreedte koplamp instellen
Voorwerk
Stand van de koplamp controleren. ( pag. 212)
14 ELEKTRONICA 213
100748-10
Hoofdwerk
Door schroef
te draaien de lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij de rijklare motorfiets met bestuurder, even-
tueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen (aangebracht
bij: koplampinstelling controleren).
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel en draaien tegen de klok in
versmalt de lichtbundel.
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbundelbreedte van de kop-
lamp nodig zijn.
14.10 Contactsleutel activeren/deactiveren
Info
De oranje programmeersleutel mag uitsluitend worden gebruikt voor het activeren/deactiveren!
401114-10
Verlies zwarte contactsleutel (tweede zwarte contactsleutel is aanwezig):
Bij verlies of vervanging van een zwarte contactsleutel moeten de afzonderlijke zwarte
contactsleutels met de oranje programmeersleutel worden geactiveerd of gedeactiveerd.
Daardoor wordt ook voorkomen dat een onbevoegde de verloren zwarte contactsleutel
gebruikt om te gaan rijden met het voertuig.
Door de volgende handelingen worden alle geactiveerde zwarte contactsleutels gedeacti-
veerd, die niet bij deze handelingen zijn betrokken.
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
14 ELEKTRONICA 214
100749-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel uittrekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden, gaat kort uit en brandt weer.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel uittrekken.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden, gaat kort uit en knippert
afhankelijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje
programmeersleutel. In dit geval twee keer.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
14 ELEKTRONICA 215
Oranje programmeersleutel uittrekken.
De verloren zwarte contactsleutel is gedeactiveerd.
De aanwezige zwarte contactsleutel is opnieuw geactiveerd.
401114-11
Verlies van beide zwarte contactsleutels (geen zwarte contactsleutel meer aanwezig):
Deze handelingen zijn nodig om misbruik met de verloren zwarte contactsleutel te voor-
komen.
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
100749-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden, gaat kort uit en knippert
afhankelijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels, inclusief de
oranje programmeersleutel. In dit geval maar een keer, aangezien alle zwarte
contactsleutels zijn gedeactiveerd.
14 ELEKTRONICA 216
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel uittrekken.
Alle zwarte contactsleutels zijn gedeactiveerd.
Nieuwe zwarte contactsleutels bestellen met het sleutelnummer op de
KEYCODECARD en activeren.
Contactsleutel activeren:
Er kunnen maximaal vier zwarte contactsleutels worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Alleen de tijdens het activeren geprogrammeerde zwarte contactsleutels zijn geldig. Alle
zwarte sleutels die niet tijdens het activeren zijn geprogrammeerd, zijn ongeldig, maar
kunnen achteraf nog worden geprogrammeerd.
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel uittrekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden, gaat kort uit en brandt weer.
14 ELEKTRONICA 217
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel uittrekken.
Als er meerdere contactsleutels moeten worden geactiveerd dienen de laatste vier
stappen met de betreffende contactsleutel te worden herhaald.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
EFI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden, gaat weer uit en begint te knip-
peren.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden, gaat kort uit en knippert
afhankelijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje
programmeersleutel.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel uittrekken.
Alle zwarte contactsleutels, waarvoor deze stappen zijn genomen, zijn geacti-
veerd.
15 KOELSYSTEEM 218
15.1 Koelsysteem
400415-10
Door de waterpomp met 3D-waterpompwiel
in de motor is een gedwongen circulatie
van het koelmiddel gegarandeerd. Met de warmtewisselaar is het mogelijk de motorolie snel
te verwarmen als u begint te rijden. Ook is er een betere warmteafleiding van de motorolie
tijdens het rijden.
Bij de verwarming ontstaat er druk in het koelsysteem, die via een klep in de radiateur-
dop
wordt geregeld. Door de uitzetting van de warmte wordt het overtollige koelmiddel
naar het vaste reservoir
geleid. Als de temperatuur daalt wordt dit aandeel weer terug-
gezogen naar het koelsysteem.
401167-10
De koeling vindt plaats door de rijwind en een radiateurventilator
, die met een thermo-
schakelaar wordt aangestuurd.
Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde koelribben verlagen de koel-
werking.
15.2 Koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
15 KOELSYSTEEM 219
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
B01333-01
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten.
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt, maar nog niet leeg is:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Koelsysteem - vast reservoir vullen. ( pag. 219)
15.3 Koelsysteem - vast reservoir vullen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
15 KOELSYSTEEM 220
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Verontreinigde huid meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Met koelmiddel verontreinigde kleding wisselen. Koelmiddel buiten bereik van kinderen houden.
Aanwijzing
Beschadiging van de motorVerminderde koeling door lucht in het koelsysteem.
Als het koelmiddel afgetapt en het koelsysteem opnieuw gevuld wordt, moet de motorfiets door zijn constructie aan de voorkant worden
opgetild. Alleen zo kan worden gegarandeerd dat het koelsysteem wordt gevuld zonder luchtbellen. (Uw geautoriseerde KTM-garage is
u graag van dienst.)
B01333-10
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 218)
Dop
van het vaste reservoir verwijderen.
Koelmiddel vullen totdat het koelmiddelpeil overeenkomt met de voorgeschreven
waarde.
Voorgeschreven waarde
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
Koelmiddel ( pag. 265)
Sluitdop op het vaste reservoir monteren.
16 MOTOR AFSTELLEN 221
16.1 Speling gaskabel controleren
400192-10
Controleren of gashendel soepel beweegt.
Stuur in rechtuitstand zetten. Gashendel licht heen en weer bewegen en de speling van
de gaskabel bepalen.
Speling gaskabel 3… 5 mm
» Als de speling van de gaskabel niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Speling gaskabel instellen. ( pag. 222)
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en stationair laten draaien. Stuur over het gehele stuurbereik heen en
weer bewegen.
Het stationair toerental mag niet veranderen.
» Wanneer het stationair toerental wijzigt:
Speling gaskabel instellen. ( pag. 222)
16 MOTOR AFSTELLEN 222
16.2 Speling gaskabel instellen
B01334-10
Stuur in rechtuitstand zetten.
Regelklepsensor circuit A - in nulstand controleren.
Info
Daarvoor moet dwingend het KTM-diagnosetool worden gebruikt.
Schermkap
terugschuiven.
Contramoer
losdraaien.
Speling gaskabel met de stelschroef
instellen.
Voorgeschreven waarde
Speling gaskabel 3… 5 mm
Contramoer
vastdraaien.
Schermkap monteren.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 223
17.1 Motoroliepeil controleren
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets verticaal zetten op een horizontale ondergrond.
100769-10
Hoofdwerk
Oliepeilstok
verwijderen. Motoroliepeil in het meetbereik controleren.
Info
Na het uitzetten van de motor eerst een minuut wachten en dan pas controleren.
Het motoroliepeil moet in het midden
van het meetbereik van de oliepeilstok lig-
gen.
» Als het motoroliepeil niet in het aangegeven bereik ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 231)
Oliepeilstok monteren.
17.2 Motorolie en oliefilter vervangen, oliezeven reinigen
500281-01
Motorolie aftappen, oliezeven reinigen. ( pag. 224)
Oliefilter uitbouwen. ( pag. 227)
Oliefilter monteren. ( pag. 229)
Motorolie vullen. ( pag. 229)
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 224
17.3 Motorolie aftappen, oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenTijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in de motorfiets zeer heet.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De motorolie moet worden afgetapt als de motor warm is.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 225
B01335-10
Schroeven
verwijderen.
Linker uitlaatbekleding
verwijderen.
100772-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
Olieaftapschroeven
met magneten, keerringen en oliezeven verwijderen.
Oliefilter uitbouwen. ( pag. 227)
Motorolie volledig laten uitlopen.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 226
100773-10
Magneten
en oliezeven
van de olieaftapschroeven grondig reinigen.
100772-11
Olieaftapschroeven met magneten, keerringen en oliezeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Oliefilter monteren. ( pag. 229)
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 227
B01335-10
Linker uitlaatbekleding
positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef gelakte bekledingdelen M5 3,5 Nm
17.4 Oliefilter uitbouwen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenTijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in de motorfiets zeer heet.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 228
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Voorwerk
Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
100774-10
Hoofdwerk
Schroeven
verwijderen. Oliefilterdeksel
met keerring verwijderen.
100775-10
Oliefilter
uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang verkeerd (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtingsvlakken grondig reinigen.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 229
17.5 Oliefilter monteren
100776-10
Oliefilter
erin zetten.
Keerring van het oliefilterdop smeren met olie. Oliefilterdop
positioneren.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven motor M5 6 Nm
17.6 Motorolie vullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
B01336-10
Hoofdwerk
De oliehoeveelheid moet in twee stappen worden gevuld.
Motorolie 3,60 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 265)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 265)
Oliepeilstok
verwijderen en motorolie vullen.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 230
Motorolie (1e deel-
hoeveelheid)
3,00 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 265)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 265)
Oliepeilstok
monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en controleren op lekkage.
Oliepeilstok
verwijderen en resterende motorolie vullen.
Motorolie (2e deel-
hoeveelheid)
0,60 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 265)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 265)
Oliepeilstok
monteren.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 231
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 223)
17.7 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Voorwerk
Motorfiets verticaal zetten op een horizontale ondergrond.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 223)
B01336-10
Hoofdwerk
Oliepeilstok
verwijderen en motorolie vullen.
Voorwaarden
Buitentemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 265)
Voorwaarden
Buitentemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 265)
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 232
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aangeraden geen verschil-
lende motoroliesoorten te mengen.
We raden aan indien nodig de motorolie te verversen.
Oliepeilstok
monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 223)
18 REINIGING, ONDERHOUD 233
18.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
Materiële schadeBeschadiging en vernietiging van componenten door hogedrukreiniger.
Bij het reinigen van het voertuig met een hogedrukreiniger, de waterstraal niet direct op de elektrische componenten, stekkers, bow-
denkabels, lagers etc. richten. Een minimale afstand van 60 cm tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhou-
den. Een te hoge druk kan storingen veroorzaken of deze onderdelen vernietigen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De motorfiets regelmatig reinigen, zo blijven de waarde en de optiek gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten, om het indringen van water te voorkomen.
Grove vervuiling met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger
inspuiten en extra met een kwastje behandelen.
Motorfietsreiniger ( pag. 269)
18 REINIGING, ONDERHOUD 234
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger en een zachte
spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen, altijd eerst met water
afspoelen.
Als u met de motorfiets door strooizout bent gereden, moet hij in koud water
worden gereinigd. Warm water versterkt de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed
worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door nat of vervuild remsys-
teem.
Vervuild of nat remsysteem voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegankelijke plaatsen van de
motor en het remsysteem.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 166)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem)
met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber ( pag. 268)
Alle gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel voor lakken.
18 REINIGING, ONDERHOUD 235
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
( pag. 269)
Alle kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild
reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
( pag. 269)
Contact-/stuurslot, tankslot en zadelslot smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 269)
18.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet er rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten
er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij na het einde van de rit met koud water worden gereinigd. Warm water
versterkt de zoutwerking.
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 233)
Remsysteem reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout moeten de remklauwen en remplaketten
in afgekoelde en gemonteerde toestand, grondig met koud water worden gerei-
nigd en goed worden gedroogd.
Na het rijden op wegen met strooizout moet de motorfiets grondig met koud
water gereinigd en goed gedroogd worden.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (met uitzondering van
de remschijven) met antiroestmiddel op wasbasis behandelen.
18 REINIGING, ONDERHOUD 236
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen, aangezien daar-
door de remwerking sterk wordt verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 166)
19 STALLING 237
19.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken moet u volgende maatregelen nemen of laten nemen.
Voordat u de motorfiets gaat stallen eerst controleren of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten. Als er servicewerkzaam-
heden, reparaties of wijzigingen nodig zijn kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de garages). Zo
voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets, brandstofadditief bijmen-
gen.
Brandstofadditief ( pag. 268)
Brandstof tanken. ( pag. 121)
Motorfiets reinigen. ( pag. 233)
Motorolie en oliefilter vervangen, oliezeven reinigen. ( pag. 223)
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 218)
Antivries controleren.
Bandenspanning controleren. ( pag. 194)
Accu uitbouwen. ( pag. 196)
Accu laden. ( pag. 199)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de accu zonder
directe blootstelling aan zonnestralen.
0… 35 °C
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote temperatuurschom-
melingen.
Info
KTM adviseert de motorfiets op te krikken.
19 STALLING 238
Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 160)
Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken. ( pag. 161)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er
dan geen vocht kan ontsnappen en er corrosie ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten
draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert
de waterdamp die bij de verbranding ontstaat en leidt ertoe dat de kleppen en
uitlaat gaan roesten.
19.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok vooraan nemen. ( pag. 161)
Motorfiets van hefbok achteraan nemen. ( pag. 160)
Accu inbouwen. ( pag. 198)
Tijd instellen SET CLOCK. ( pag. 89)
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren. ( pag. 111)
Een proefrit maken.
20 FOUTEN OPSPOREN 239
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait niet door als de
e-starterknop is ingedrukt
Bedieningsfouten Stappen voor de startprocedure uitvoeren.
( pag. 112)
Accu leeg Accu laden. ( pag. 199)
Ruststroom controleren.
Zekering 1 of 6 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 204)
Hoofdzekering doorgesmolten Hoofdzekering vervangen. ( pag. 202)
Contact-/stuurslot en/of noodstopscha-
kelaar defect
Contact-/stuurslot controleren.
Noodstopschakelaar controleren.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Wegrijblokkering actief Knippercode van de wegrijblokkering uitlezen.
EFI-besturingsunit niet geactiveerd EFI-besturingsunit coderen.
Verkeerde werking CAN-bus communi-
catie
Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Gecombineerd instrument defect Gecombineerd instrument controleren.
Motor draait alleen door, als de koppe-
lingshendel is getrokken
Er is een versnelling geschakeld Versnelling in neutraal schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Motor draait door, hoewel er een ver-
snelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Motor draait door, maar springt niet
aan
Zekering 5 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 204)
Steekverbinding van de brandstoflei-
ding niet verbonden
Steekverbinding van de brandstofleiding verbin-
den.
20 FOUTEN OPSPOREN 240
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait door, maar springt niet
aan
Stekkerverbinding van de kabelboom
geoxideerd
Stekkerverbinding reinigen en met contactspray
laten behandelen.
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Brandstofpompbesturing defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Brandstofkwaliteit onvoldoende Geschikte brandstof vullen.
Motor heeft te weinig vermogen Luchtfilter sterk vervuild Luchtfilter vervangen.
Brandstoffilter sterk vervuild Brandstoffilter vervangen.
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Motor wordt overmatig heet HIGH TEMP Te weinig koelvloeistof in koelsysteem Koelsysteem controleren op lekkage.
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 218)
Koelerlamellen sterk vervuild Koelerlamellen reinigen.
Geknikte of beschadigde radiateurslang Koelwaterslang vervangen.
Thermostaat defect Thermostaat controleren.
Zekering 4 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 204)
Defect aan het ventilatiesysteem van
de radiateur
Radiateursysteem controleren.
Lucht in het koelsysteem Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten.
EFI waarschuwingslampje (MIL) brandt
en/of knippert
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Motor slaat tijdens het rijden af Brandstofgebrek Brandstof tanken. ( pag. 121)
Zekering 1, 5 of 6 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 204)
20 FOUTEN OPSPOREN 241
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren. ( pag. 223)
Vloeibaarheid motorolie te dun (visco-
siteit)
Motorolie en oliefilter vervangen, oliezeven reini-
gen. ( pag. 223)
Koplampen en parkeerlicht werken niet Zekering 2 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 204)
Remlicht en claxon werken niet Zekering 3 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 204)
Accu leeg Ontsteking bij het uitzetten van de
motorfiets niet uitgeschakeld
Accu laden. ( pag. 199)
Accu wordt niet geladen door de
dynamo
Laadspanning controleren.
Er wordt niets weergegeven op de dis-
play van het gecombineerde instru-
ment
Zekering 1 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 204)
Snelheidsindicator in het gecombi-
neerde instrument werkt niet
Kabelboom van wieltoerentalsensor
en/of stekkerverbinding geoxideerd
Wieltoerentalsensor controleren.
21 KNIPPERCODE WEGRIJBLOKKERING 242
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
12 Controlelampje wegrijblokkering knippert 1x kort, 1 seconde pauze, 2x kort
Voorwaarde voor fout Geen enkele contactsleutel geactiveerd
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
13 Controlelampje wegrijblokkering knippert 1x kort, 1 seconde pauze, 3x kort
Voorwaarde voor fout Antenne EWS-besturingsunit werkt niet goed
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
14 Controlelampje wegrijblokkering knippert 1x kort, 1 seconde pauze, 4x kort
Voorwaarde voor fout Storing in transponder van zwarte contactsleutel
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
15 Controlelampje wegrijblokkering knippert 1x kort, 1 seconde pauze, 5x kort
Voorwaarde voor fout Zwarte contactsleutel niet geactiveerd
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
16 Controlelampje wegrijblokkering knippert 1x kort, 1 seconde pauze, 6x kort
Voorwaarde voor fout Fout bij versleuteling EWS-besturingsunit naar zwarte contactsleutel
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
21 Controlelampje wegrijblokkering knippert 2x kort, 1 seconde pauze, 1x kort
Voorwaarde voor fout EWS-besturingsunit niet geactiveerd
21 KNIPPERCODE WEGRIJBLOKKERING 243
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
31 Controlelampje wegrijblokkering knippert 3x kort, 1 seconde pauze, 1x kort
Voorwaarde voor fout Versleutelingsaanvraag van EFI-besturingsunit naar EWS-besturingsunit werkt niet goed
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
32 Controlelampje wegrijblokkering knippert 3x kort, 1 seconde pauze, 2x kort
Voorwaarde voor fout Fout in CAN-bus communicatie
Knippercode controlelampje weg-
rijblokkering
60 Controlelampje wegrijblokkering knippert 6x kort
Voorwaarde voor fout Fout E²PROM
22 KNIPPERCODE MOTORBESTURING 244
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
02 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x kort
Voorwaarde voor fout Impulsgever - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
06 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsensor circuit A - ingangssignaal te laag
Regelklepsensor circuit A - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
07 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 7x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsensor circuit B - ingangssignaal te laag
Regelklepsensor circuit B - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
09 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 9x kort
Voorwaarde voor fout Druksensoraanzuigbuis cilinder 1 - ingangssignaal te laag
Druksensoraanzuigbuis cilinder 1 - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
11 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Druksensoraanzuigbuis cilinder 2 - ingangssignaal te laag
Druksensoraanzuigbuis cilinder 2 - ingangssignaal te hoog
22 KNIPPERCODE MOTORBESTURING 245
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
12 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 2x kort
Voorwaarde voor fout Temperatuursensor koelmiddel - ingangssignaal te laag
Temperatuursensor koelmiddel - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
13 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 3x kort
Voorwaarde voor fout Temperatuursensor aanzuiglucht - ingangssignaal te laag
Temperatuursensor aanzuiglucht - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
14 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor omgevingslucht - ingangssignaal te laag
Druksensor omgevingslucht - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
15 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Hellingshoeksensor - ingangsignaal te laag
Hellingshoeksensor - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
17 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 7x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde cilinder 1, sonde 1 - fout in schakelcircuit
22 KNIPPERCODE MOTORBESTURING 246
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
18 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 8x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde cilinder 2, sonde 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
22 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x lang, 2x kort
Voorwaarde voor fout Versnellingsherkenningssensor - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
24 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Voedingsspanning - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
25 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Zijstandaardschakelaar - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
33 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 3x kort
Voorwaarde voor fout Inspuitklep cilinder 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
34 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Inspuitklep cilinder 2 - fout in schakelcircuit
22 KNIPPERCODE MOTORBESTURING 247
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
37 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 7x kort
Voorwaarde voor fout Bobine 1, cilinder 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
38 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 8x kort
Voorwaarde voor fout Bobine 1, cilinder 2 - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
39 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 9x kort
Voorwaarde voor fout Bobine 2, cilinder 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
40 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang
Voorwaarde voor fout Bobine 2, cilinder 2 - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
41 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Besturing brandstofpomp - onderbreking/kortsluiting met massa
Brandstofpompregeling - ingangssignaal te hoog
22 KNIPPERCODE MOTORBESTURING 248
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
45 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde verwarming cilinder 1, sonde 1 - onderbreking/kortsluiting met massa
Lambdasonde verwarming cilinder 1, sonde 1 - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
46 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 6x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde verwarming cilinder 2, sonde 1 - onderbreking/kortsluiting met massa
Lambdasonde verwarming cilinder 2, sonde 1 - ingangssignaal te hoog
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
49 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 9x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsteller circuit A - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
50 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 5x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsteller circuit B - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
54 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 5x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Secundaire luchtklep - onderbreking/kortsluiting met massa
Secundaire luchtklep - ingangssignaal te hoog
22 KNIPPERCODE MOTORBESTURING 249
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
68 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x lang, 8x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor aanzuigbuis cilinder 1 - aansluiting niet dicht
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
69 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x lang, 9x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor aanzuigbuis cilinder 2 - aansluiting niet dicht
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
81 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 8x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout EWSbesturingsunit - fout in schakelcircuit
Knippercode EFI waarschuwings-
lampje (MIL)
91 EFI waarschuwingslampje (MIL) knippert 9x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Fout CAN-bus communicatie
23 TECHNISCHE GEGEVENS 250
23.1 Motor
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt benzinemotor, 75° V-indeling, gekoeld met vloei-
stof
Cilinderinhoud 1.195 cm³
Slag 69 mm
Boring 105 mm
Compressie 13,5:1
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Klep - diameter klepsteel
Invoer 42 mm
Afvoer 34 mm
Klepspeling
Afvoer bij: 20 °C 0,25… 0,30 mm
Invoer bij: 20 °C 0,10… 0,15 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigerboutlager Geen lagerbus - zuigerpen met DLC-coating
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 rechthoekige ring, 1 zuigerring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Dry-sump smering met 3 rotorpompen
Primaire overbrenging 40:76
Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / hydraulisch bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
23 TECHNISCHE GEGEVENS 251
1e versnelling 14:36
2e versnelling 16:30
3e versnelling 20:30
4e versnelling 21:27
5e versnelling 23:26
6e versnelling 25:26
Mengselbehandeling Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 450 W
Bougie
bougie binnen NGK LKAR9BI9
bougie buiten NGK LMAR7A-9
Elektrodenafstand bougie 0,8… 0,9 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel door water-
pomp
Stationair toerental 1.500… 1.600 1/min
Starthulp E-starter
23.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef dempingplaat koppelingsdeksel EJOT ALtracs
®
M6x10 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat ventieldeksel achter EJOT ALtracs
®
M6x10 10 Nm
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef impulsgever M5 6 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 252
Schroef lagerborging M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef sensor versnellingsherkenning M5 6 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef onderdrukaansluiting M6 5 Nm Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 9 Nm
Onderdrukaansluiting M6 2,5 Nm Loctite
®
243™
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koelmiddelaansluiting op cilin-
derkop
M6 10 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsveer M6 12 Nm
Schroef motorbehuizing M6x60 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x80 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x90 10 Nm
Schroef nokkenaslagerplaat M6 10.9 10 Nm
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stationaire ring M6 10.9 15 Nm Loctite
®
648™
Schroef stationairhouder M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef stator M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef tandwiel nokkenas M6 14 Nm
Schroef vergrendelingshendel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvergrendeling M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 253
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Tapeind kettingkast M6 8 Nm
Olievernevelaar M6x0,75 4 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef krukasbevestiging M8 15 Nm
Schroef geledingsrail distributieketting M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorbehuizing M8 18 Nm
Schroef nokkenaslagerplaat M8 10.9 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
Schroef nokkenaslagerplaat M8 10.9 1e niveau
8,5 Nm
2e niveau
14,5 Nm
Geldt alleen bij gebruik van:
Opzetelement binnenzeskant
(61229025000)
Schroef spanrail distributieketting M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef warmtewisselaar M8 15 Nm
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Schroef motorhouder M10 45 Nm
Afsluitschroef koppelingssmering M10x1 10 Nm
Afsluitschroef sleperas M10x1 15 Nm
Bougie M10x1 15 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 254
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
Schroef ontgrendeling voor distributie-
kettingspanner
M10x1 10 Nm
Schroef cilinderkop M11x1,5 Draaivolgorde:
kruislings
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
4e niveau
90°
Geolied met motorolie
Bougie M12x1,5 15 Nm
Schroef rotor M12x1,5 90 Nm
Temperatuursensor koelmiddel M12x1,5 12 Nm
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm Loctite
®
243™
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Moer koppelingmeenemer M22x1,5 120 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef distributiekettingspanner M24x1,5 25 Nm
Schroef in het dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
Moer primair wiel M33LHx1,5 130 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 255
23.3 Vulhoeveelheden
23.3.1 Motorolie
Motorolie 3,60 l Buitentemperatuur: 0 °C Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 265)
Buitentemperatuur: < 0 °C Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 265)
23.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 2,60 l Koelmiddel ( pag. 265)
23.3.3 Brandstof
Brandstoftankinhoud totaal ca. 16,5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 264)
Brandstof super loodvrij (ROZ 98) ( pag. 264)
Brandstofreserve ca. 3,5 l
23.4 Chassis
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geëpoxeerd
Voorvork WP Suspension Up Side Down 4354
Schokdemper WP Suspension 4014 VP
Veerweg
voor 120 mm
achter 120 mm
Remsysteem
23 TECHNISCHE GEGEVENS 256
voor Dubbele schijfrem met radiaal gemonteerde remklauwen met vier
zuigers, remschijven vlottend gelagerd
achter Enkele schijfrem met remklauw met twee zuigers, remschijf vast
gelagerd
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 220 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
Remschijf - slijtagegrens
achter 4,5 mm
Bandenspanning solo
voor 2,5 bar
achter 2,5 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,5 bar
achter 2,9 bar
Secundaire overbrenging 17:38
Ketting 5/8 x 5/16” Xring
Balhoofdhoek 66,7°
Wielstand 1.425 mm
Zithoogte onbelast
onderste achterframepositie 805 mm
bovenste achterframepositie 825 mm
Carrosseriehoogte onbelast 110 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 257
Gewicht zonder brandstof ca. 184 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 150 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 240 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 380 kg
23.5 Elektronica
Accu YTZ14S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 11,2 Ah
onderhoudsvrij
Zekering 58011109130 30 A
Zekering 75011088015 15 A
Zekering 75011088010 10 A
Dimlicht/groot licht H7 / sokkel PX26d 12 V
55 W
Zijlicht LED
Instrumentverlichting en controlelampjes LED
Richtingaanwijzer LED
Rem-/achterlicht LED
Kentekenplaatverlichting W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
23 TECHNISCHE GEGEVENS 258
23.6 Banden
Band voor Band achter
120/70 ZR 17 M/C 58W TL
Continental Conti SportAttack 2
190/55 ZR 17 M/C 75W TL
Continental Conti SportAttack 2
Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 05.18.7K.07
Voorvork WP Suspension Up Side Down 4354
Ingaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 15 klikken
Volledige nuttige belasting 15 klikken
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 20 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige belasting 10 klikken
Veervoorspanning - Preload Adjuster
Comfort 5 omw
Standaard 5 omw
Sport 3 omw
23 TECHNISCHE GEGEVENS 259
Volledige nuttige belasting 3 omw
Veerlengte met voorspanbus(sen) 405 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 9,5 N/mm
Lengte luchtkamer 110
+10
20
mm
Lengte voorvork 728 mm
Voorvorkolie per vorkpoot 500 ml Voorvorkolie (SAE 5) ( pag. 267)
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 17.18.7K.07
Schokdemper WP Suspension 4014 VP
ingaande demping high speed
Comfort 3 omw
Standaard 2,5 omw
Sport 1,5 omw
Volledige nuttige belasting 1,5 omw
ingaande demping voor low speed
Comfort 20 klikken
Standaard 20 klikken
Sport 20 klikken
Volledige nuttige belasting 20 klikken
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
23 TECHNISCHE GEGEVENS 260
Sport 15 klikken
Volledige nuttige belasting 15 klikken
Veervoorspanning
Comfort 9 mm
Standaard 9 mm
Sport 9 mm
Volledige nuttige belasting 10 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 85 N/mm
Hard 95 N/mm
Veerlengte 160 mm
Gasdruk 10 bar
Statische veerweg 11… 15 mm
Dynamische veerweg 28… 35 mm
Inbouwlengte 290 mm
Stootdemperolie ( pag. 266) SAE 2,5
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm Loctite
®
243™
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef brandstofpeilsensor M5 3 Nm
Schroef brandstoftankbescherming M5x12 3 Nm
Schroef gelakte bekledingdelen M5 3,5 Nm
Schroef glijblok M5 5 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 261
Schroef kettingkast M5 5 Nm
Schroef remkabelhouder M5 5 Nm
Schroef remvloeistof-reservoir van ach-
terwielrem
M5 5 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurdemperbevestiging M5 5 Nm Loctite
®
243™
Overige moeren chassis M6 10 Nm
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef beschermplaat tegen hitte van
de uitlaat
M6 15 Nm
Schroef brandstofpomp M6 6 Nm
Schroef houder wieltoerentalsensor M6 3 Nm Loctite
®
243™
Schroef rempedaal M6 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef rempedaalvlak M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef schakelaskering aan de ketting-
uitvalbescherming
M6 7 Nm Loctite
®
243™
Schroef schakelaskering aan de scha-
kelas
M6 18 Nm Loctite
®
243™
Schroef schakelstang M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef spiegelhouder M6 6 Nm
Schroef uitlaatklem M6 8 Nm
Schroef versnellingshendelvlak M6 10 Nm Loctite
®
243™
Moer vorkplaat aan het rempedaal M8 30 Nm Loctite
®
243™
Overige moeren chassis M8 25 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 262
Schroef bovenste kroonplaat M8 17 Nm
Schroef contactslot M8 16 Nm Loctite
®
243™
Schroef klem excenteras van de keering M8 18 Nm
Schroef onderste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef remklauw achter M8 22 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M8 30 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M8 30 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurdemperbevestiging aan
kroonplaat
M8 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurdemperklem aan console M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuureinde M8 20 Nm
Schroef subframe M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef veerhouder aan de zijstandaard-
console
M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendel M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder achter M8 25 Nm
Schroef voetsteunhouder achteraan
(voetsteunhouder niet gemonteerd)
M8x25 15 Nm
Schroef voetsteunhouder voor M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef voor bevestiging hefbok achter-
aan
M8 18 Nm
Schroef vorkbuis M8 20 Nm
Schroef zijstandaardconsole M8 25 Nm Loctite
®
243™
Overig moeren chassis M10 45 Nm
Overige schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef motordrager M10 45 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 263
Schroef schokdemper M10 45 Nm Loctite
®
243™
Schroef verbindingshendel omkering
schokdemper
M10 45 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm Loctite
®
243™
Kettingwielbout M10x1,25 50 Nm Loctite
®
243™
Schroef remklauw voor M10x1,25 45 Nm Loctite
®
243™
Moer omkeerhendel aan het frame M14x1,5 100 Nm
Lambdasonde M18x1,5 45 Nm
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef zadelslot M22x1,5 8 Nm
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef balhoofd M25x1,5 18 Nm
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm
24 GEBRUIKSSTOFFEN 264
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15,
E25, E85, E100).
Brandstof super loodvrij (ROZ 98)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 98)
Hydraulische olie (15)
Norm / classificatie
ISO VG (15)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend hydraulische olie die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschap-
pen heeft.
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Hydraulic Fluid 75
24 GEBRUIKSSTOFFEN 265
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend hoogwaardig koelmiddel met antiroestmiddel voor aluminiummotoren (ook in landen met hoge temperaturen). Min-
derwaardig antivries kan leiden tot roestvorming en schuimvorming.
Mengverhouding
Antivries: 25… 45 °C antiroest/antivries
gedestilleerd water
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 270)
SAE ( pag. 270) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Motorolie (SAE 5W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 270)
24 GEBRUIKSSTOFFEN 266
SAE ( pag. 270) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
RESPONSE BRAKE FLUID SUPER DOT 4
Motorex
®
Brake Fluid DOT 5.1
Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180751S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 270) (SAE 2,5)
Voorgeschreven waarde
Alleen oliesoorten gebruiken die voldoen aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikken.
24 GEBRUIKSSTOFFEN 267
Voorvorkolie (SAE 5)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 270) (SAE 5)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Racing Fork Oil
25 HULPSTOFFEN 268
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chain Clean
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chainlube Road
25 HULPSTOFFEN 269
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Clean
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Joker 440 Synthetic
26 NORMEN 270
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de JASO T903 MA norm.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was. Voor motoren van
auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge toerentallen op de
voorgrond. Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie gesmeerd. De JASO MA
norm voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
INDEX 271
INDEX
A
Aantal rondes SET NUM LAPS
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Accu
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Achterdempers achterwielnaaf
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Achterwiel
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Artikelnummer stuurdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Bijrijderzadel
afnemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
Blokkeertijd van de LAP knop LAP BLANK TIME
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Brandstofreserve-indicator TRIP F RESET
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Buitentemperatuurindicator
in- of uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
C
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Contactsleutel
activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
D
Dimlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206
E
Eenheid brandstofverbruik
gallon SET GAL US/UK instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
liter SET FUEL CONS instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
E-starterknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
INDEX 272
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 239-241
Framearmpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Gecombineerd instrument
aanwijzingen/waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
activeren en testen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
functietoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
functietoetsen stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
informatiedisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
menu Aantal rondes SET NUM LAPS . . . . . . . . . . . 64, 81, 85
menu Afstand 1 ODO/Trip 1/Time 1/Avs 1 . . . . . . . . 39, 78, 82
menu Afstand 2 ODO/Trip 2/Time 2/Avs 2 . . . . . . . . 40, 78, 82
menu Automatische versnelling OPTION QKSHIFT . . 74, 81, 86
menu Bandendrukbewaking OPTION TPMS . . . . . . 76, 82, 86
menu Blokkeertijd LAP knop LAP BLANK TIME . . . . 63, 81, 84
menu Brandstof en buitentemperatuur FUEL 43, 51, 78-79, 83
menu Brandstofreserve-indicatie TRIP F RESET . . . 65, 81, 85
menu Brandstofverbruik (gallon) SET GAL US/UK . . 72, 81, 85
menu Brandstofverbruik (liter) SET FUEL CONS . . . . 71, 81, 85
menu Buitentemperatuurindicatie OPTION OUTTEMP 75, 81, 86
menu Eenheden UNITS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67, 81, 85
menu Extra functies OPTIONS . . . . . . . . . . . . . . . 73, 81, 85
menu Instellingen SETTINGS . . . . . . . . . . . . . . . . 61, 80, 84
menu Instellingen SETUP . . . . . . . . . . . . . . . . . 58, 80, 84
menu Kilometer/mijl SET KM/MILES . . . . . . . . . . . 68, 81, 85
menu Mapping ENGINE MAP . . . . . . . . . . . 44, 52, 78-79, 83
menu maximale rondesnelheid TOPSPEED . . . . . . . 48, 79, 83
menu maximale snelheid LAP/BESTLAP/TopSpeed . . 54, 80, 84
menu Modus CHANGE MODE . . . . . . . . . . . . . . . . 59, 80, 84
menu resterende rondes LAPSTOGO . . . . . . . . . . . 47, 79, 83
menu Rondetijden LAP/BESTLAP/LapTime . . . . . . . 53, 79, 84
menu Schakelindicatie SHIFT RPMS . . . . . . . . . . . 62, 80, 84
menu Temperatuurindicatie SET °C/°F . . . . . . . . . 70, 81, 85
menu Tijd SET CLOCK . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60, 80, 84
menu totale afstand in Race mode RACEODO . . . . . 55, 80, 84
menu Versnellingsindicatie LastLap/RaceTrip/Gear . 50, 79, 83
menu Versnellingsindicatie ODO/Trip 1/Gear . . . . . . 41, 78, 82
menu volgende servicebeurt DISTANCE TO
Next Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45, 78, 83
H
Helmbeveiliging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
op voertuig monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
INDEX 273
I
Inbedrijfname
aanwijzingen voor eerste inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . 107
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname . . . . . . 111
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Kilometer/mijl SET KM/MILES
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Knippercode
motorbesturing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 244-249
wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 242-243
Koelmiddelpeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 218
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 218
vast reservoir vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 219
Koppeling
vloeistofpeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
vloeistofpeil corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
L
Lamp voor groot licht
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
M
Mapping ENGINE MAP
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Maximale snelheid
oproepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Motorfiets
met hefbok achteraan opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
met hefbok vooraan opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
van hefbok achteraan nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
van hefbok vooraan nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Motorfiets beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
INDEX 274
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Motorolie
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
N
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
O
Oliefilter
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 227
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223-224
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
R
RACE mode
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Rempedaalvlak
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Remschijf van de achterwielrem
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Remschijven van de voorwielrem
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
van voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Riem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235
INDEX 275
ROAD mode
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Rondetijden
oproepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
S
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Schakeltoerental RPM1/2
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
ingaande demping algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
ingaande demping high speed instellen . . . . . . . . . . . . . 131
Ingaande demping low speed instellen . . . . . . . . . . . . . . 130
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
Seinlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123-125
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Speling gaskabel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 221
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 222
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 237
Stand koplamp
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
Stand van de koplamp
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
Stuur
stuurhoogte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
stuurhoogte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
stuurpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
stuurpositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Stuurdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 258
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 250
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 259
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 258
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
INDEX 276
Temperatuureenheid SET °C/°F
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Tijd SET CLOCK
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Toestand van de banden
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Verbruiksstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
Versnellingshendelvlak
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
Voertuigniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
achter instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
voor instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
Voetsteunen bijrijder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Voetsteunpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
compressie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
vorkpoten ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Voorwiel
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122, 255
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229, 255
W
Wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Z
Zadel
afnemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Zekering
van afzonderlijke stroomverbruikers vervangen . . . . . . . . 204
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
*3213276nl*
3213276nl
11/2014
KTM Motorrad AG
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279

KTM 1190 RC8 R 2015 de handleiding

Type
de handleiding