Volvo 2013 Snelstartgids

Type
Snelstartgids

Deze handleiding is ook geschikt voor

GEFELICITEERD MET UW NIEUWE VOLVO!
Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid.
Neem deze Quick Guide door om snel vertrouwd te raken met enkele van de
meest gebruikelijke functies.
Alle waarschuwingsteksten, andere belangrijke gegevens en meer
gedetailleerde informatie vindt u alleen in het instructieboekje – deze folder
bevat slechts een kleine greep daaruit.
In het instructieboekje staat bovendien de meest recente en meest actuele
informatie.
Opties staan aangegeven met een sterretje (*).
Op www.volvocars.com vindt u meer informatie over uw auto.
VOLVO V60
QUICK GUIDE
WEB EDITION
3. Knop kort indrukken om de
motor te starten.
MOTOR STARTEN
1. Transpondersleutel in het contactslot plaatsen
en tot aan de aanslag naar binnen duwen.
2. Het koppelings- of rempedaal bedienen.
KOUDE START
N.B.
Na een koude start is het stationaire toerental
verhoogd ongeacht buitentemperatuur. Het
tijdelijk verhoogde stationaire toerental is
onderdeel van Volvo’s effectieve uitlaatgasrei-
nigingssysteem.
Bij een koude start van een dieselmotor slaat
de motor mogelijk met enige vertraging aan,
omdat de verbrandingskamers voorverwarmd
moeten worden.
Portieren en achterklep vergrendelen en
alarm* activeren.
Portieren
A
alsmede achterklep ontgren-
delen en alarm deactiveren.
Achterklep ontgrendelen – hij wordt niet
geopend
B
.
‘Approach’-verlichting. Buitenspiegelver-
lichting*, richtingaanwijzers en stadslich-
ten, alsmede kentekenplaat-, interieur-
en instapverlichting activeren.
Paniekfunctie. In een noodsituatie ca. 3
seconden lang ingedrukt houden om het
alarm te laten afgaan.
Informatie over de status van de auto
die binnen een straal van 100 meter te
ontvangen is.
– Toets indrukken en 7 seconden wach-
ten.
Bij het indrukken van de toets zonder
ontvangst verschijnt de meest recente
status uit het geheugen.
A
Als geen van de portieren noch de achterklep bin-
nen 2 minuten na ontgrendeling wordt geopend,
worden deze na enige tijd automatisch opnieuw
vergrendeld.
B
Elektrisch bedienbare achterklep* gaat open.
TRANSPONDERSLEUTEL MET PCC* (PERSONAL CAR COMMUNICATOR)
PCC*
1
Groen lampje: De auto is vergrendeld.
2
Oranje lampje: De auto is ontgrendeld.
3
Rood lampje: Het alarm is afgegaan.
4
Rode lampjes lichten beurtelings op: Het
alarm ging minder dan 5 minuten geleden
af.
1. Knop kort indrukken
– motor slaat af.
2. Transpondersleutel uit
het contactslot nemen.
BLIS (BLIND SPOT INFORMATION
SYSTEM)*
Als het controlelampje voor BLIS soms oplicht
zonder dat u andere voertuigen in de dode
hoeken kunt waarnemen, is er wellicht sprake
van reflecties op een glad en nat wegdek of
laag staande zon in de camera.
Bij een storing in het systeem verschijnt op het
display de melding
BLIS Service vereist.
Sleutel kan bijvoorbeeld in binnenzak blijven
liggen.
AUTO VERGRENDELEN & ALARM
INSCHAKELEN
Achterkant van een van de buitenste por-
tierhandgrepen (zie afbeelding) aanraken of
lichtjes drukken op de kleinste van de beide
met rubber beklede knoppen op de achter-
klep.
ONTGRENDELEN & ALARM
UITSCHAKELEN
Een portierhandgreep beetpakken en het
portier op de gebruikelijke manier openen
(werkt mogelijk niet met handschoenen aan)
of lichtjes drukken op de kleine van de beide
met rubber beklede knoppen op de achter-
klep.
MOTOR STARTEN
Rem-/koppelingspedaal bedienen en knop
START/STOP ENGINE kort indrukken.
MOTOR AFZETTEN
Knop START/STOP ENGINE kort indrukken.
Zie het hoofdstuk ‘Sloten en alarm’ in het
instructieboekje voor meer informatie.
MOTOR AFZETTEN EN TRANSPONDER-
SLEUTEL UITNEMEN
SLEUTELSTANDEN
KEYLESS DRIVE*
Om de volgende sleutelstanden te bereiken zonder de motor te starten: Rem- en/of koppelingspe-
daal niet bedienen.
0 De auto ontgrendelen.
I Met de transpondersleutel volledig in het contactslot geduwd: kort op START/STOP ENGINE
drukken.
II Met de transpondersleutel volledig in het contactslot geduwd: ca. 2 seconden lang op START/
STOP ENGINE drukken.
Omdat in sleutelstand II veel stroom wordt afgenomen van de startaccu, wordt deze stand afgera-
den!
Zie ook de tabel in het gedeelte ‘Sleutelstanden’ in het reguliere instructieboekje bij de auto om te
zien welke functies/systemen u in de verschillende sleutelstanden kunt gebruiken terwijl de motor is
afgezet.
Om terug te gaan naar sleutelstand 0 vanuit stand II en I: kort op START/STOP ENGINE drukken.
1
Eraan draaien om het volume bij regelen.
2
Lang indrukken om AAN/UIT te zetten. Kort
indrukken om geluid aan/uit te zetten.
3
Indrukken om te kiezen uit AM, FM1, FM2,
DAB1* of DAB2*.
4
Indrukken om te kiezen uit Disc, USB*,
iPod
®
*, AUX
A
, Bluetooth* of TV*.
RADIO
6
Eraan draaien om een zender te kiezen.
7
Zender zoeken met de pijl-links/pijl-rechts.
Lang indrukken om de best doorkomende
zenders door te bladeren of kort indrukken
om de vastgelegde zenders door te blade-
ren. Zenders opslaan door bij de gewenste
zender een van de cijfertoetsen 09 inge-
drukt te houden, totdat er een bevestiging
op het display verschijnt.
8
Indrukken om te kiezen uit Bas, Treble of
Surround* – Aan VOL (1) draaien om bij te
regelen.
Cd-/dvd*-speler
5
Bij indrukken wordt de cd uitgeworpen.
6
Eraan draaien om van cd-track in de af-
speellijst te wisselen.
7
Van cd-track wisselen met de pijl-links/pijl-
rechts of lang indrukken om vooruit of
achteruit te spoelen.
Duimwiel* op stuurwiel: door de menu’s blade-
ren.
Door het indrukken van het duimwiel kunt u een
keuze in het menusysteem bevestigen (OK).
Via de AUX- of USB-aansluiting in de midden-
console is het mogelijk een iPod
®B
of mp3-spe-
ler aan te sluiten op het audiosysteem. Een op
de USB-aansluiting aangesloten iPod
®
wordt
bovendien bijgeladen.
DIGITALE RADIO (DAB)*
Het systeem voor digitale overdracht van
radiosignalen Digital Audio Broadcasting biedt
kwaliteitsradio en meer kanalen.
AUDIOSYSTEEM
A
AUX-aansluiting voor bijvoorbeeld een mp3-speler
(voor optimale geluidsweergave het spelervolume op
half zetten). Volume geluidsbron aangesloten op AUX-
aansluiting aanpassen met TUNE (6).
B
iPod
®
is het gedeponeerde handelsmerk van Apple
Computer Inc.
RUITENWISSERS EN REGENSENSOR*
1
Regensensor Aan/Uit, met hendel in
stand 0.
2
Gevoeligheid sensor of duur intervalfunctie
instellen.
3
Wisser achterruit – intervalfunctie/normale
functie.
A
Enkele wisslag
0
Uit
B
Intervalfunctie, zie ook (2)
C
Normale wissnelheid
D
Hoge wissnelheid
E
Sproeiers voorruit en koplampen
F
Sproeier achterruit
Verschijnt op het display bij een actieve
regensensor.
ELEKTRONISCHE KLIMAATREGELING, ECC*
OPBERGMOGELIJKHEDEN, 12V-AANSLUITINGEN & AUX/USB*
AUTOMATISCHE REGELING
In de stand AUTO regelt het ECC-systeem auto-
matisch alle functies voor een groter bedienings-
gemak en optimale luchtkwaliteit.
1
Eraan draaien voor onafhankelijke tempera-
tuurinstelling links/rechts in de passagiers-
ruimte. De gekozen temperatuur staat op
het display.
8
Indrukken om de gekozen temperatuur en
de overige functies automatisch te laten
regelen.
HANDMATIGE REGELING
2
Elektrische verwarming linker/rechter stoel.
3
Max. ontwaseming. Alle lucht op maximale
snelheid naar de voorruit en zijruiten.
4
Eraan draaien om ventilatorsnelheid te
wijzigen.
5
Luchtverdeling.
6
Elektrische verwarming achterruit en buiten-
spiegels Aan/Uit.
7
Recirculatie.
9
AC – Airconditioning Aan/Uit. Voor koeling
interieur en ontwaseming ruiten.
De 12V-aansluitingen in de passagiersruimte
werken in sleutelstand I. De 12V-aansluiting* in
de bagageruimte is altijd actief.
Met de AUX/USB*-aansluiting is het mogelijk
om muziek op bijvoorbeeld een mp3-speler te
beluisteren via het audiosysteem van de auto.
BELANGRIJK
Bij gebruik van de 12V-aansluiting in de
bagageruimte met de motor afgezet kan de
accu uitgeput raken.
DRIVe*
Bij
DRIVe
wordt een programma
geactiveerd dat u helpt om het
brandstofverbruik en de uitlaatgase-
missie te beperken.
Start/Stop kan ervoor zorgen dat de motor bij
stilstaand verkeer automatisch wordt afgezet/
gestart.
DRIVe
is desgewenst uit te schakelen. Wanneer
het systeem actief is, brandt het lampje in de knop.
1
Laag brandstofpeil. Bij een brandend
lampje zo spoedig mogelijk tanken.
2
T1 & T2 onafhankelijke dagtellers die altijd
actief zijn.
3
Brandstofmeter. De pijl van het symbool
geeft de kant aan waar de tankdop zit.
4
Display voor boordcomputer. Functie kie-
zen met (8).
5
Klok. In te stellen in het menusysteem
MY CAR of met (6).
6
Kort indrukken om te wisselen tussen T1
& T2. Lang indrukken om actuele teller te
resetten.
Klok instellen: Tot aan de aanslag draaien
en vervolgens met een ‘klik’ verder draaien.
7
Indrukken om een melding te laten verschij-
nen/verdwijnen.
8
Eraan draaien om de boordcomputeropties
te zien.
BOORDCOMPUTER EN DAGTELLER
9
Kort indrukken om de actuele boordcompu-
terfunctie op nul te stellen.
Lang indrukken om alle boordcomputer-
functies op nul te stellen.
N.B.
Displaymelding _ _ _ km actieradius is een
indicatie van het aantal kilometers dat u met
de resterende brandstofvoorraad kunt afleg-
gen op basis van de eerdere rijomstandighe-
den.
STUURWIEL INSTELLEN BLUETOOTH*
WAARSCHUWING
Het stuurwiel instellen vóórdat u gaat rijden
– nooit tijdens het rijden.
1. Blokkering opheffen.
2. Aanpassen.
1. Mobiele telefoon identificeerbaar/zichtbaar
maken.
2. TEL-toets audiosysteem ingedrukt houden.
3.
Telefoon toevoegen kiezen op het display
van het audiosysteem.
4. Aan te sluiten telefoon kiezen.
5. Via de toetsenset van de mobiele telefoon
de cijfers invoeren die op het display van
het audiosysteem staan.
EBA, EMERGENCY BRAKE ASSIST
De remkrachtverhoging bij noodstops helpt
de remkracht verhogen om op die manier de
remweg te verkorten. Het EBA-systeem wordt
geactiveerd wanneer u krachtig remt. Wanneer
EBA geactiveerd wordt, zakt het rempedaal
iets verder omlaag dan normaal.
– Rempedaal bedienen zolang dat nodig is
– de remmen worden volledig gelost, als u het
rempedaal loslaat.
AUTOVERZORGING
Voor de lak is het beter om de auto met de
hand te wassen dan in een automatische
wasstraat. Een nieuwe laklaag is bovendien
kwetsbaarder dan een oude laag. U wordt
daarom geadviseerd de eerste maanden na
aankoop van een nieuwe auto deze alleen met
de hand te wassen.
Schoon water en een spons gebruiken. Erop
letten dat vuil en zand krassen op de lak kun-
nen veroorzaken.
BESTUURDERSONDERSTEUNENDE SYSTEMEN
City Safety™ en Collision Warning met Auto
Brake & Pedestrian Detection*
Deze systemen helpen de bestuurder een bot-
sing te voorkomen in situaties waarbij wijzigin-
gen in de afstand tot voorliggers in combinatie
met onoplettendheid tot een incident kunnen
leiden.
Het systeem is actief bij snelheden onder 30
km/h en helpt de bestuurder bij het bewaken van
de afstand tot voorliggers met behulp van een
lasersensor die boven in de voorruit gemonteerd
is.
City Safety™ kan een botsing helpen voorko-
men bij een snelheidsverschil kleiner dan 15
km/h tussen uw auto en de voorligger.
Bij een groter snelheidsverschil is een botsing
niet te voorkomen en richt het systeem zich op
het beperken van de snelheid waarbij de botsing
plaatsvindt. City Safety™ is erop gebouwd
om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om
onnodige ingrepen te voorkomen.
WAARSCHUWING
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor
dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en
voldoende afstand houdt afhankelijk van de
rijsnelheid.
City Safety™ is slechts een hulpmiddel en
ontslaat bestuurders nooit van hun plicht
de aandacht bij het verkeer op de weg te
houden en de auto op een veilige manier te
besturen.
Pedestrian Detection (voetgangersdetectie)
waarschuwt of remt niet bij rijsnelheden
boven 80 km/h en werkt niet in het donker of
in tunnels.
Het systeem kan geen voetgangers detecte-
ren, die:
slechts gedeeltelijk zichtbaar zijn
kort van stuk zijn (tot 80 cm)
gekleed gaan in kleding die de lichaams-
contouren verhult.
Andere bestuurdersondersteunende
systemen
Om de bestuurder te helpen en bijvoorbeeld
tijdig te remmen, voldoende afstand te houden
tot voorliggers, op voertuigen te letten die in de
zogeheten dode hoek en in dezelfde richting
rijden of een optimale positie op de weg te
houden, kan de auto zijn uitgerust met tal van
systemen:
Adaptieve cruisecontrol (handg.)*
Adaptieve cruisecontrol met Queue Assist
(autom.)*
Afstandscontrole*
BLIS (Blind Spot Information System)*
Driver Alert Control*
Lane Departure Warning*.
Zie het hoofdstuk ‘Comfort en rijplezier’ in het
instructieboekje voor meer informatie over deze
systemen en hun beperkingen.
TP 14515 (Dutch). AT 1146. Printed in Sweden, Göteborg 2011. Copyright © 2000–2012 Volvo Car Corporation.
VOORSTOEL INSTELLEN
PARKEERREM
1
Lendensteun
2
Hellingshoek ruggedeelte.
3
Stoel omhoog/omlaag.
4
Voorkant zitgedeelte omhoog/omlaag.
5
Vooruit/achteruit.
6
Rugleuning passagiersstoel omklappen.
Aanzetten
- Op de handgreep drukken. Het waarschu-
wingslampje knippert, totdat de parkeerrem
volledig is aangezet – waarna het lampje continu
brandt.
Lossen
1. Sleutelstand 0 of I.
2. Rempedaal bedienen en voorzichtig aan
knop trekken.
Automatisch lossen
- Wegrijden. (Bij auto’s met automatische ver-
snellingsbak dient de bestuurder de veiligheids-
gordel te dragen.)
A
Grootlichtsignalen
B
Wisselen groot licht/dimlicht en ‘Follow
Me Home’-verlichting
Verlichting display en instrumentenpa-
neel
Mistachterlicht, brandt alleen aan
bestuurderszijde.
Automatisch (bepaalde markten)/uitge-
schakeld dimlicht. Grootlichtsignalen
geven is mogelijk, maar het normale
groot licht werkt niet
Stadslichten voor/achterlichten
Dimlicht. Dooft bij het afzetten van de
motor. Het is mogelijk groot licht te
voeren
Tankvulklep openen
Handmatige koplamphoogteregeling
(automatisch bij Xenon-verlichting*)
Achterklep ontgrendelen
VERLICHTINGSBEDIENING
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8

Volvo 2013 Snelstartgids

Type
Snelstartgids
Deze handleiding is ook geschikt voor