Volvo 2014 Early Snelstartgids

Type
Snelstartgids

Deze handleiding is ook geschikt voor

GEFELICITEERD MET UW NIEUWE VOLVO!
Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid.
Neem deze Quick Guide door om snel vertrouwd te raken met enkele
van de meest gebruikelijke functies.
Alle waarschuwingsteksten, andere belangrijke gegevens en meer
gedetailleerde informatie vindt u alleen in het instructieboekje – deze
folder bevat slechts een kleine greep daaruit.
In het instructieboekje staat bovendien de meest recente en meest
actuele informatie.
Opties staan aangegeven met een sterretje (*).
Op www.volvocars.com vindt u meer informatie over uw auto.
v40
Quick GUIDE Web edition
3. Knop kort indrukken om de
motor te starten.
MOTOR STARTEN
1. Transpondersleutel in het contactslot plaatsen
en tot aan de aanslag naar binnen duwen.
2. Het koppelings- of rempedaal bedienen.
KOUDE START
N.B.
Na een koude start is het stationaire toerental
verhoogd ongeacht buitentemperatuur. Het
tijdelijk verhoogde stationaire toerental is
onderdeel van Volvo’s effectieve uitlaatgasrei-
nigingssysteem.
Bij een koude start van een dieselmotor slaat
de motor mogelijk met enige vertraging aan,
omdat de verbrandingskamers voorverwarmd
moeten worden.
Portieren en achterklep vergrendelen en
alarm* activeren.
Portieren
A
alsmede achterklep ontgren-
delen en alarm deactiveren.
Achterklep ontgrendelen – hij wordt niet
geopend
B
.
‘Approach’-verlichting. Buitenspiegelver-
lichting*, richtingaanwijzers en stadslich-
ten, alsmede kentekenplaat-, interieur-
en instapverlichting activeren.
Paniekfunctie. In een noodsituatie ca. 3
seconden lang ingedrukt houden om het
alarm te laten afgaan.
Informatie over de status van de auto
die binnen een straal van 100 meter te
ontvangen is.
– Toets indrukken en 7 seconden wach-
ten.
Bij het indrukken van de toets zonder
ontvangst verschijnt de meest recente
status uit het geheugen.
A
Als geen van de portieren noch de achterklep bin-
nen 2 minuten na ontgrendeling wordt geopend,
vindt na enige tijd automatisch hervergrendeling
plaats.
B
De alarmfunctie van de elektrisch bediende ach-
terklep wordt gedeactiveerd, waarna de achter-
klep wordt ontgrendeld en enkele centimeters
omhoogkomt.
TRANSPONDERSLEUTEL MET PCC* (PERSONAL CAR COMMUNICATOR)
PCC*
1
Groen lampje: De auto is vergrendeld.
2
Oranje lampje: De auto is ontgrendeld.
3
Rood lampje: Het alarm is afgegaan.
4
Rode lampjes lichten beurtelings op: Het
alarm ging minder dan 5 minuten geleden af.
1. Knop kort indrukken –
motor slaat af.
2. Transpondersleutel uit
het contactslot nemen.
BLIS*
Het BLIS (Blind Spot Information System) is
ontworpen voor druk verkeer op meerbaans-
wegen en waarschuwt voor voertuigen in de
zogeheten dode hoeken van de auto en voor
snel naderende achterliggers in de rijbanen
links of rechts van uw auto.
Sleutel kan bijvoorbeeld in binnenzak blijven
liggen.
AUTO VERGRENDELEN & ALARM INSCHA-
KELEN
Achterkant van een van de buitenste por-
tierhandgrepen (zie afbeelding) aanraken of
lichtjes drukken op de kleinste van de beide
met rubber beklede knoppen op de achter-
klep.
ONTGRENDELEN & ALARM UITSCHAKE-
LEN
Een portierhandgreep beetpakken en het
portier op de gebruikelijke manier openen
(werkt mogelijk niet met handschoenen aan)
of lichtjes drukken op de kleine van de beide
met rubber beklede knoppen op de achter-
klep.
MOTOR STARTEN
Rem-/koppelingspedaal bedienen en knop
START/STOP ENGINE kort indrukken.
MOTOR AFZETTEN
Knop START/STOP ENGINE kort indrukken.
Zie het hoofdstuk ‘Sloten en alarm’ in het
instructieboekje voor meer informatie.
MOTOR AFZETTEN EN TRANSPONDER-
SLEUTEL UITNEMEN
SLEUTELSTANDEN
KEYLESS DRIVE*
Om de volgende sleutelstanden te bereiken zonder de motor te starten: Rem- en/of koppelingspe-
daal niet bedienen.
0 De auto ontgrendelen.
I Met de transpondersleutel volledig in het contactslot geduwd: kort op START/STOP ENGINE
drukken.
II Met de transpondersleutel volledig in het contactslot geduwd: ca. 2 seconden lang op START/
STOP ENGINE drukken.
Omdat in sleutelstand II veel stroom wordt afgenomen van de startaccu, wordt deze stand afgera-
den!
Zie ook de tabel in het gedeelte ‘Sleutelstanden’ in het reguliere instructieboekje bij de auto om te
zien welke functies/systemen u in de verschillende sleutelstanden kunt gebruiken terwijl de motor is
afgezet.
Om terug te gaan naar sleutelstand 0 vanuit stand II en I: kort op START/STOP ENGINE drukken.
RUITENWISSERS EN REGENSENSOR*
1
Regensensor Aan/Uit, met hendel in stand 0.
2
Gevoeligheid sensor of duur intervalfunctie
instellen.
3
Wisser achterruit – intervalfunctie/normale
functie.
A
Enkele wisslag
0
Uit
B
Intervalfunctie, zie ook (2)
C
Normale wissnelheid
D
Hoge wissnelheid
E
Sproeiers voorruit en koplampen
F
Sproeier achterruit
Verschijnt op het display bij een actieve
regensensor.
1
Lendensteun
2
Hellingshoek ruggedeelte.
3
Stoel omhoog/omlaag.
4
Voorkant zitgedeelte omhoog/omlaag.
5
Vooruit/achteruit.
6
Rugleuning passagiersstoel omklappen.
TRANSPONDERSLEUTEL EN ELEK-
TRISCH BEDIENBARE BESTUURDERS-
STOEL*
In alle transpondersleutels kunnen stoelinstel-
lingen voor verschillende bestuurders worden
opgeslagen.
De functie moet worden geactiveerd in het
menusysteem MY CAR onder Installatie ->
Instellingen van de auto -> Autosleutelge-
heugen.
Ga als volgt te werk:
• Stoel naar wens instellen.
• Auto zoals gebruikelijk vergrendelen door
de vergrendelknop op de transpondersleu-
tel in te drukken. Daarmee ligt de stoelpo-
sitie opgeslagen in het geheugen van de
transpondersleutel
A
.
• Auto ontgrendelen (door op de ontgren-
delknop op dezelfde transpondersleutel
te drukken) en bestuurdersportier openen.
De bestuurdersstoel neemt automatisch
de positie in die in het geheugen van de
transpondersleutel is opgeslagen (als de
stand van de stoel na vergrendeling van de
auto werd gewijzigd).
A.
Deze instelling is niet van invloed op de instellingen die zijn
opgeslagen met de geheugenfunctie* voor de elektrisch
bedienbare stoel*. Zie het instructieboekje voor meer
informatie.
VOORSTOEL INSTELLEN
OPBERGMOGELIJKHEDEN, 12V-AANSLUITINGEN & AUX/USB*
De 12V-aansluitingen in de passagiersruimte
werken in sleutelstand
I
of
II
. De 12V-aanslui-
ting* in de bagageruimte is altijd actief.
BELANGRIJK
Bij gebruik van de 12V-aansluiting in de
bagageruimte met de motor afgezet kan de
accu uitgeput raken.
START/STOP*
Start/Stop kan ervoor zorgen dat de motor bij stilstaand verkeer automatisch
wordt afgezet/gestart.
Wanneer het systeem actief is, brandt het lampje in de knop.
Handbak: Stoppen – bedien de koppeling, zet de versnellingspook in de neutraal
en laat het koppelingspedaal opkomen. Starten – bedien het koppelingspedaal.
Automaatbak: Stoppen – breng de auto tot stilstand met het rempedaal en houd
uw voet op het rempedaal. Starten – haal uw voet van het rempedaal.
U kunt de
functie in het menusysteem uitschakelen.
A
Grootlichtsignalen
B
Wisselen groot licht/dimlicht en ‘Follow
Me Home’-verlichting
Verlichting display en instrumentenpa-
neel
Mistachterlicht, brandt alleen aan
bestuurderszijde.
Automatisch (bepaalde markten)/uitge-
schakeld dimlicht. Grootlichtsignalen
geven is mogelijk, maar het normale
groot licht werkt niet
Stadslichten voor/achterlichten
Dagrijverlichting, overschakelen op
dimlicht, tunneldetectie*, groot licht
met automatische activering*
Dimlicht. Dooft bij het afzetten van de
motor. Het is mogelijk groot licht te
voeren
Handmatige koplamphoogteregeling
(automatisch bij Xenon-verlichting*)
Achterklep ontgrendelen
VERLICHTINGSBEDIENING
1
Brandstofmeter. De pijl van het symbool
geeft de kant aan waar de tankvulklep zit.
2
Laag brandstofpeil. Bij een brandend
lampje zo spoedig mogelijk tanken.
3
Koelvloeistoftemperatuur/EcoGuide
A
.
4
Snelheidsmeter.
5
Informatie over bestuurdersondersteunende
systemen*.
6
Klok. In te stellen in het menusysteem
MY CAR.
7
Toerenteller/PowerMeter
A
.
8
Schakelindicatie/Versnellingsaanduiding.
Indrukken om een melding te laten verschij-
nen/verdwijnen.
Eraan draaien om de boordcomputeropties
te zien.
Kort indrukken om de actuele boordcompu-
terfunctie op nul te stellen.
Lang indrukken om alle boordcomputer-
functies op nul te stellen.
A.
EcoGuide en PowerMeter verschijnen alleen wanneer
het resp. thema is gekozen.
BOORDCOMPUTER EN DAGTELLER
N.B.
Displaymelding _ _ _ km actieradius is een
indicatie van het aantal kilometers dat u met
de resterende brandstofvoorraad kunt afleg-
gen op basis van de eerdere rijomstandighe-
den.
TANKEN
Bij de High-Line uitvoering van het combi-
instrument hebt u de keuze uit verschillende
thema’s: Elegance, Eco of Performance.
Om van thema te wisselen – druk op de knop
OK op de linker stuurhendel en kies daarna de
menu-optie Thema’s door aan het duimwiel
van dezelfde hendel te draaien. Bevestig uw
keuze met een druk op de knop OK.
1. Open, met de auto ontgrendeld, de tank-
vulklep door lichtjes tegen de achterkant
van de klep ter drukken (1).
2. Trek de klep naar buiten toe open (2).
3. Steek het vulpistool in de brandstofvulope-
ning. Let erop dat u het pistool goed in de
vulbuis steekt.
De vulopening is dusdanig van vorm dat u
alleen de juiste brandstofsoort kunt tanken
(een benzinemodel kan niet met diesel wordt
getankt of andersom).
Wacht na het tanken 5–8 seconden, voordat u
het vulpistool uit de vulbuis trekt.
EBA, EMERGENCY BRAKE ASSIST
De remkrachtverhoging bij noodstops helpt
de remkracht verhogen om op die manier de
remweg te verkorten. Het EBA-systeem wordt
geactiveerd wanneer u krachtig remt. Wanneer
EBA geactiveerd wordt, zakt het rempedaal
iets verder omlaag dan normaal.
– Rempedaal bedienen zolang dat nodig is –
de remmen worden volledig gelost, als u het
rempedaal loslaat.
AUTOVERZORGING
Voor de lak is het beter om de auto met de
hand te wassen dan in een automatische
wasstraat. Een nieuwe laklaag is bovendien
kwetsbaarder dan een oude laag. U wordt
daarom geadviseerd de eerste maanden na
aankoop van een nieuwe auto deze alleen met
de hand te wassen.
Schoon water en een spons gebruiken. Erop
letten dat vuil en zand krassen op de lak kun-
nen veroorzaken.
BESTUURDERSONDERSTEUNENDE SYSTEMEN
City Safety™ en Collision Warning met Auto
Brake & Pedestrian Detection*
Deze systemen helpen de bestuurder een bot-
sing te voorkomen in situaties waarbij wijzigin-
gen in de afstand tot voorliggers in combinatie
met onoplettendheid tot een incident kunnen
leiden.
Het systeem is actief bij snelheden onder 50
km/h en helpt de bestuurder bij het bewaken van
de afstand tot voorliggers met behulp van een
lasersensor die boven in de voorruit gemonteerd
is.
City Safety™ kan een botsing helpen voorko-
men bij een snelheidsverschil kleiner dan 15
km/h tussen uw auto en de voorligger.
Bij een groter snelheidsverschil is een botsing
niet te voorkomen en richt het systeem zich op
het beperken van de snelheid waarbij de botsing
plaatsvindt. City Safety™ is erop gebouwd
om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om
onnodige ingrepen te voorkomen.
WAARSCHUWING
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor
dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en
voldoende afstand houdt, rekening houdend
met de rijsnelheid.
City Safety™ is slechts een hulpmiddel en
ontslaat bestuurders nooit van hun plicht
de aandacht bij het verkeer op de weg te
houden en de auto op een veilige manier te
besturen.
Pedestrian Detection (voetgangersdetectie)
waarschuwt of remt niet bij rijsnelheden
boven 80 km/h en werkt niet in het donker of
in tunnels.
Het systeem kan geen voetgangers detecte-
ren, die:
• slechts gedeeltelijk zichtbaar zijn
• kort van stuk zijn (tot 80 cm)
• gekleed gaan in kleding die de lichaams-
contouren verhult.
Andere bestuurdersondersteunende syste-
men
Om de bestuurder te helpen en bijvoorbeeld
tijdig te remmen, voldoende afstand te houden
tot voorliggers, op voertuigen te letten die in de
zogeheten dode hoek en in dezelfde richting
rijden of een optimale positie op de weg te
houden, kan de auto zijn uitgerust met tal van
systemen:
• Adaptieve cruisecontrol (handg.)*
• Adaptieve cruisecontrol met Queue Assist
(autom.)*
• Afstandscontrole*
• BLIS (Blind Spot Information System)*
• Driver Alert Control*
• Verkeersbordenherkenning (RSI)*
• Park Assist Pilot*
• Actieve file-assistent (LKA)*.
Zie de hoofdstukken ‘Comfort en rijplezier’ en
‘Bestuurdersondersteuning’ in het instructie-
boekje voor meer informatie over deze systemen
en hun beperkingen.
TP 14660 (Dutch). AT 1220. Printed in Sweden, Göteborg 2012. Copyright © 2000–2012 Volvo Car Corporation.
STUURWIEL INSTELLEN
WAARSCHUWING
Het stuurwiel instellen vóórdat u gaat rijden –
nooit tijdens het rijden.
1. Blokkering opheffen.
2. Aanpassen.
ELEKTRONISCHE KLIMAATREGELING, ECC*
AUTOMATISCHE REGELING
In de stand AUTO regelt het ECC-systeem auto-
matisch alle functies voor een groter bedienings-
gemak en optimale luchtkwaliteit.
1
Indrukken voor individuele temperatuur:
1 keer voor de linkerkant, 2 keer voor de
rechterkant, 3 keer voor beide kanten.
Draaien om de temperatuur in te stellen.
Het display toont de gekozen temperatuur.
2
Indrukken voor automatische regeling van
de gekozen temperatuur en overige func-
ties. Draaien om de ventilatorsnelheid te
wijzigen.
HANDMATIGE REGELING
3
Elektrische verwarming linker/rechter stoel.
4
Max. ontwaseming. Alle lucht op maximale
snelheid naar de voorruit en zijruiten. Elek-
trische voorruitverwarming: 1 keer indruk-
ken om de verwarming te starten en 2 keer
indrukken om de verwarming te starten
en alle lucht naar de voorruit en zijruiten
te sturen, 3 keer om de verwarming uit te
schakelen.
5
Luchtverdeling.
6
Elektrische verwarming achterruit en buiten-
spiegels Aan/Uit.
7
Recirculatie.
8
AC – Airconditioning Aan/Uit. Voor koeling
interieur en ontwaseming ruiten.
LUCHTVERDELING (alleen modellen met
Elektronische temperatuurregeling, ETC)
Stel voor optimaal comfort in uiteenlopende
rijomstandigheden de luchtverdeling als volgt in:
Buiten-
temperatuur Knop
< 0 °C VLOER of VLOER/VOOR-
RUIT
0 tot 20 °C VLOER of VLOER/DASH
BOARD
> 20 °C DASHBOARD
Beslagen/bevroren
ruiten VOORRUIT of VLOER/
VOORRUIT
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8

Volvo 2014 Early Snelstartgids

Type
Snelstartgids
Deze handleiding is ook geschikt voor