Volvo 2014 Snelstartgids

Type
Snelstartgids

Deze handleiding is ook geschikt voor

V60 Plug-in
hybrid
GEFELICITEERD MET UW NIEUWE VOLVO!
Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid.
Neem deze Quick Guide door om snel vertrouwd te raken met enkele
van de meest gebruikelijke functies.
Alle waarschuwingsteksten, andere belangrijke gegevens en meer
gedetailleerde informatie vindt u alleen in het instructieboekje – deze
folder bevat slechts een kleine greep daaruit.
In het instructieboekje staat bovendien de meest recente en meest
actuele informatie.
Opties staan aangegeven met een sterretje (*).
Op www.volvocars.com vindt u meer informatie over uw auto.
Quick GUIDE Web edition
PCC*
1
Groen lampje: De auto is vergrendeld.
2
Oranje lampje: De auto is ontgrendeld.
3
Rood lampje: Het alarm is afgegaan.
4
Rode lampjes lichten beurtelings op: Het
alarm ging minder dan 5 minuten geleden
af
. (Bij ingeschakelde preconditioning brandt
het bovenste lampje.)
Portieren en achterklep vergrendelen en
alarm
A
activeren. (Lang indrukken om alle
ruiten te sluiten.)
Portieren
B
alsmede achterklep ontgren-
delen en alarm deactiveren. (Lang indruk-
ken om alle ruiten te openen.)
Achterklep ontgrendelen – hij wordt niet
geopend
C
.
‘Approach’-verlichting. Voor inschakeling
van bepaalde verlichting. Lang indrukken
om de preconditioning te starten.
Paniekfunctie. In een noodsituatie
ca.3seconden lang ingedrukt houden
om het alarm te laten afgaan. Uitschake-
len met de ontgrendelingstoets.
Informatie over de status van de auto
die binnen een straal van 100 meter te
ontvangen is.
– Toets indrukken en 7 seconden
wachten.
A
Bij het vergrendelen worden de persoonlijke stoel-
en spiegelinstellingen opgeslagen.
B
Als geen van de portieren noch de achterklep
binnen 2 minuten na ontgrendeling wordt geopend,
worden deze na enige tijd automatisch opnieuw
vergrendeld.
C
Elektrisch bedienbare achterklep* gaat open.
TRANSPONDERSLEUTEL MET PCC*
(PERSONAL CAR COMMUNICATOR)
Zorg dat u de laadkabel hebt losgekoppeld,
voordat u de auto start.
Transpondersleutel in het contactslot
plaatsen en tot aan de aanslag naar bin-
nen duwen.
Rempedaal volledig intrappen
1
.
Knop kort indrukken om de motor te star-
ten. De auto is ingeschakeld, wanneer
het instrumentenpaneel oplicht.
N.B.
Wanneer de motor is aangeslagen, gaan de
cijfers op de snelheidsmeter of toerenteller en
de andere meters branden.
1
Wanneer u bij het starten van de motor het rem-
pedaal bedient om de keuzehendel uit stand P te
kunnen halen, vindt een aanvullende functietest
van het remsysteem plaats. Tijdens deze functie-
test is de pedaalweg langer dan normaal. Ook kunt
u tijdens de test merken dat het rempedaal korte
tijd iets omlaagzakt.
N.B.
Bij motorstart in normale omstandigheden
wordt doorgaans de elektrische aandrijving
gebruikt
de dieselmotor blijft uitgeschakeld.
In bepaalde gevallen slaat echter de dieselmo-
tor aan, zoals mogelijk het geval is bij een lage
omgevingstemperatuur of als de hybrideaccu
moet worden opgeladen.
MOTOR STARTEN
INSTRUMENTENPANEEL
OK indrukken om het menusysteem van de
boordcomputer te openen, opties te active-
ren en/of meldingen te bevestigen.
Aan het duimwiel draaien om de boordcom-
puteropties te zien.
Op RESET drukken om een optie te an-
nuleren of een stap terug te doen. Lang
indrukken om de gemiddelde brandstofver-
bruikswaarde of de ingestelde snelheid op
nul te zetten.
Het instrumentenpaneel biedt u de keuze ver-
schillende thema’s: Hybrid (zie boven), Elegance,
Eco of Performance.
Om van thema te wisselen de knop OK
op de linker stuurhendel indrukken en
vervolgens met het duimwiel de menuoptie
Thema’s kiezen. Uw keuze bevestigen met
een druk op de toets OK.
1
Gaat branden bij een gering brandstofpeil.
Bij een brandend lampje zo spoedig moge-
lijk tanken.
2
Brandstofmeter.
3
Hybride-accumeter
A
. Wanneer de elek-
tromotor stroom genereert voor de accu,
verschijnen er bellen op de meter.
4
Actuele ladingstoestand
A
.
5
Informatie ten aanzien van menu’s, be-
stuurdersondersteunende systemen* en
waarschuwingen.
6
Snelheidsmeter
A
.
7
Actieve rijstand, zie beschrijving van
Rijstanden’.
8
Het symbool gaat branden, wanneer de
dieselmotor loopt.
Hybridguide. Geeft het gevraagde aandrijf-
vermogen (grote wijzer) en het beschikbare
elektromotorvermogen (kleine wijzer) aan,
d.w.z. de grens waarbij de dieselmotor start/
stopt.
Schakelstand.
Klok. In te stellen in het menusysteem
MY CAR.
A
Verschijnt bij Hybrid-thema.
PRECONDITIONING
Motor- en interieurverwarming
De auto is voorzien van twee verschillende
standverwarmingen:
• op brandstof
• op stroom.
Middels preconditioning bereidt de stand-
verwarming de motor en het interieur voor ter
beperking van de slijtage en het stroomver-
bruik tijdens de rit. Bij preconditioning van de
auto verlengt u tevens de actieradius.
Preconditioning activeren
De functie kan zowel voor verwarming als
voor koeling zorgen. De functie is te activeren
door deze direct te starten via het instrumen-
tenpaneel (boordcomputer), de transponder-
sleutel of de Volvo On Call-app. Kies op het
instrumentenpaneel de te activeren verwar-
ming.
Activeren via instrumentenpaneel
1. Druk op OK op de linker stuurhendel.
2. Draai het duimwiel naar Preconditioning
3. Bevestig uw keuze met OK.
4. Kies uit Directe start, timer, Buiten
park. of Binnen park. (alleen te active-
ren als de auto met de laadkabel wordt
opgeladen).
N.B.
Bij ‘Buiten park.’ produceert de verwarming
op brandstof uitlaatgassen, maar niet bij ‘Bin-
nen park.’.
Activeren via transpondersleutel
Activering vanaf de transpondersleutel is
mogelijk via een standaardtranspondersleutel
en een PCC (alleen PCC geeft feedback over
de verlichting).
–Druk de knop voor Approach-verlichting
ca. 2 seconden in.
Wanneer de laadkabel is aangesloten
wanneer u voor Directe start kiest, is
de preconditioning van het interieur ca.
50minuten actief.
De lampjes lichten vijfmaal achtereen kort
en eenmaal lang op om aan te geven dat de
preconditioning van de auto is gestart.
Op www.volvocars.com vindt u meer informa-
tie over uw auto.
Er zijn tevens apps voor uiteenlopende smart-
phones te downloaden via Apple App Store
en Google Play.
INFORMATIE OVER INTERNET
HYBRIDEACCU OPLADEN
1
Brandend symbool: Ingestelde laad-
stroom 230V-aansluiting.
2
Schakelaar Aan/Uit (ON/OFF).
3
Brandend symbool: Kabel aangesloten
op 230 V.
4
Verhoogt laadstroom.
5
Verlaagt laadstroom.
6
Brandend symbool: Kabel aangesloten
op de auto.
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een verlengkabel.
WAARSCHUWING
Laad de auto alleen op aan bekende aanslui-
tingen.
De aardlekschakelaar in de regeleenheid van
de laadkabel zorgt voor beveiliging van de
auto, maar er bestaat gevaar voor overbelas-
ting op het 230V-net.
Opladen
BELANGRIJK
Ga na hoeveel stroom/ampère u kunt afne-
men van de 230V-aansluiting. Controleer of
de aansluiting zich leent voor het opladen van
een elektrisch voertuig.
1. Laadkabel aansluiten op de 230V-aan-
sluiting.
2. Schakelaar (2) instellen op Aan (On).
3. Laadstroom met (4) en (5) instellen op de
regeleenheid.
4. Laadkabel aansluiten op de auto.
Laadkabel loskoppelen
1. Auto ontgrendelen.
2. Schakelaar (2) instellen op Uit (Off).
3. Laadkabel loskoppelen bij de auto.
4. Laadkabel loskoppelen bij de 230V-aan-
sluiting.
Ledlampjes in laadaansluiting auto
Sluit de laadkabel aan tussen een 230V-stop-
contact en de auto. De regeleenheid van de
laadkabel past de laadstroom (6–16 A, afhanke-
lijk van de markt) aan om overbelasting van het
230V-stopcontact tegen te gaan.
Hoe hoger de stroomsterkte, hoe kortere de
oplaadtijd.
Open het bestuurdersportier om de verlichting
van het instrumentenpaneel in te schakelen en
te zien of de oplading gereed is.
De oplading is ook te regelen en te bewaken
met behulp van de Volvo On Call-app.
Continu wit Hulpverlichting
Continu oranje Stand-bystand
Groen knipperend Wordt opgeladen
A
Continu groen Oplading gereed
B
Blauw Timer ingeschakeld
Rood Storing
A
Korte knippersignalen geven een geringe ladingstoestand
aan, terwijl lange knippersignalen op een goed opgeladen
accu duiden.
B
Het lampje dooft na enige tijd.
STUURWIEL INSTELLEN
VOORSTOEL INSTELLEN
1
Lendensteun.
2
Hellingshoek ruggedeelte.
3
Geheugenknoppen voor elektrisch bedien-
bare stoel*
A
.
4
Instelling opslaan voor elektrisch bedienbare
stoel*
A
.
5
Voorkant zitgedeelte omhoog/omlaag
6
Vooruit/achteruit.
7
Stoel omhoog/omlaag.
8
Rugleuning passagiersstoel omklappen.
A
De geheugenfunctie wordt bevestigd met een geluidssignaal
en een melding op het instrumentenpaneel.
TRANSPONDERSLEUTEL EN ELEK-
TRISCH BEDIENBARE BESTUURDERS-
STOEL*
In alle transpondersleutels kunnen stoelinstel-
lingen voor verschillende bestuurders worden
opgeslagen.
De functie moet worden geactiveerd in het
menusysteem MY CAR onder Installatie ->
Instellingen van de auto -> Autosleutelge-
heugen.
Ga als volgt te werk:
1. Stoel naar wens instellen.
2. Auto zoals gebruikelijk vergrendelen door
de vergrendelknop op de transpondersleu-
tel in te drukken. Daarmee ligt de stoelpo-
sitie opgeslagen in het geheugen van de
transpondersleutel
A
.
Auto ontgrendelen (door op de ontgrendelknop
op dezelfde transpondersleutel te drukken) en
bestuurdersportier openen. De bestuurders-
stoel neemt automatisch de positie in die in
het geheugen van de transpondersleutel is
opgeslagen (als de stand van de stoel na ver-
grendeling van de auto werd gewijzigd).
A
Deze instelling is niet van invloed op de instellingen die zijn
opgeslagen (zie positie 4) met de geheugenfunctie* voor de
elektrisch bedienbare stoel*. Zie het instructieboekje voor
meer informatie.
WAARSCHUWING
Het stuurwiel instellen vóórdat u gaat
rijden – nooit tijdens het rijden.
Blokkering opheffen.
Aanpassen.
3. Stuurwiel vergrendelen.
RIJSTANDEN
1
PURE
2
HYBRID
3
POWER
4
SAVE
5
AWD
Tijdens het rijden hebt u de keuze uit verschil-
lende rijstanden. De auto berekent op basis
van de gekozen rijstand de optimale combi-
natie van rijeigenschappen, rijbeleving, milieu-
impact en brandstofverbruik.
Er zijn meerdere parameters van invloed op
de rijstanden. In bepaalde omstandigheden
is de gewenste rijstand mogelijk niet beschik-
baar. Zie de melding op het instrumentenpa-
neel in de auto.
Rijstand kiezen
Via My Car kunt u meer informatie lezen over
de verschillende rijstanden.
1. MY CAR -> Hybrid-> Rijstanden.
2. Kies vervolgens PURE, HYBRID,
POWER, AWD of SAVE en bevestig uw
keuze met OK.
PURE
In deze stand staat een elektrische aandrijving
en een laag energieverbruik centraal. De stand
PURE helpt u om zoveel mogelijk kilometers
af te leggen met behulp van de hybrideaccu.
De actieradius op elektriciteit hangt af van het
totale stroomverbruik van de auto. Er gelden
beperkingen voor de autosystemen die de
klimaatregeling en rijdynamiek regelen.
De stand is alleen te activeren, wanneer de
hybrideaccu voldoende is opgeladen. In deze
stand staat de airconditioning standaard uit
maar u kunt deze desgewenst inschakelen
met de knop AC.
N.B.
PURE is alleen mogelijk, wanneer de ladings-
toestand van de hybrideaccu voldoende is.
HYBRID
De stand HYBRID is de standaardrijstand
van de auto. Het regelsysteem gebruikt beide
motoren – ieder apart of beide parallel – en
berekent het optimale gebruik qua vermogen,
brandstofverbruik en comfort.
POWER
In deze stand reageert en presteert de auto
optimaal doordat de dieselmotor wordt
geactiveerd. De auto vertoont een sportiever
rijgedrag en de motor neemt beter op. Bij
actief rijden worden zoveel mogelijk lagere
versnellingen aangehouden, wat inhoudt dat
er minder snel wordt opgeschakeld.
SAVE
Deze stand stelt het opladen van de hybride-
accu uit, wanneer elektrische aandrijving de
voorkeur heeft zoals in stadsverkeer. Gebruik
de stand SAVE bij voorkeur wanneer de
ladingstoestand van de hybrideaccu hoog
is. Bij een geringe ladingstoestand laadt de
dieselmotor de hybrideaccu op tot een niveau
waarmee er ca. 20 km kan worden gereden.
AWD
Deze stand activeert de vierwielaandrijving,
waardoor de auto een betere grip en beter
rijgedrag vertoont. Hoeveel beter hangt af van
de ladingstoestand van de accu. De stand is
voornamelijk bedoeld voor gebruik bij lage
snelheden op gladde wegen.
Geartronic – constante dieselmotoraan-
drijving
Wanneer u de hendel in de Geartronic-stand
voor handmatig schakelen zet, zorgt de
dieselmotor constant voor aandrijving. Raad-
pleeg voor meer informatie over Geartronic
het reguliere instructieboekje bij de auto.
VERLICHTINGSBEDIENING
A
Grootlichtsignalen
B
Wisselen groot licht/dimlicht en ‘Follow
Me Home’-verlichting
Verlichting display en instrumentenpaneel
Mistachterlicht, brandt alleen aan be-
stuurderszijde.
Automatisch
A
/uitgeschakeld dimlicht.
Grootlichtsignalen geven is mogelijk,
maar het normale groot licht werkt niet
Stadslichten voor/achterlichten
Dimlicht. Dooft bij het afzetten van de
motor.
Het is mogelijk groot licht te
voeren
Tankvulklep openen
Handmatige koplamphoogteregeling
(automatisch bij Xenon-verlichting*)
Achterklep ontgrendelen
Dagrijverlichting, overschakelen op
dimlicht, tunneldetectie*, groot licht
met automatische activering*
A
Bepaalde markten.
SLEUTELSTANDEN
Om de volgende sleutelstanden te bereiken
zonder de motor te starten: Rempedaal niet
bedienen.
0De auto ontgrendelen.
I Met de transpondersleutel volledig in het
contactslot geduwd: kort op START/STOP
ENGINE drukken.
II Met de transpondersleutel volledig in het
contactslot geduwd: ca. 2 seconden lang op
START/STOP ENGINE drukken.
Omdat in sleutelstand II veel stroom wordt
afgenomen van de startaccu, wordt deze
stand afgeraden!
Zie ook de tabel in het hoofdstuk ‘Sleutel-
standen’ in het reguliere instructieboekje bij
de auto om te zien welke functies/systemen
u in de verschillende sleutelstanden kunt
gebruiken terwijl de motor is afgezet.
Om terug te gaan naar sleutelstand 0 vanuit
stand II en I: kort op START/STOP ENGINE
drukken.
Knop kort indrukken –
motor slaat af.
Transpondersleutel uit
het contactslot nemen.
De motor is afgezet, wan-
neer de cijfers op de snel-
heidsmeter of toerenteller
en de andere meters zijn
gedoofd.
MOTOR AFZETTEN EN DE
SLEUTEL UITNEMEN
BLIS kan u helpen om voertuigen in de dode
hoek te ontdekken.
BLIS waarschuwt voor een voertuig middels
een brandend lampje op de portierstijl aan
dezelfde kant als het geregistreerde voertuig.
Zie het hoofdstuk ‘BLIS’ in het instructieboekje
voor meer informatie.
BLIS, BLIND SPOT INFORMATIONSYSTEM*
RUITENWISSERS EN REGENSENSOR*
1
Regensensor Aan/Uit, met hendel in stand 0.
2
Gevoeligheid sensor of duur intervalfunctie
instellen.
3
Wisser achterruit – intervalfunctie/normale
functie.
A
Enkele wisslag
0
Uit
B
Intervalfunctie, zie ook (2)
C
Normale wissnelheid
D
Hoge wissnelheid
E
Sproeiers voorruit en koplampen
F
Sproeier achterruit
Verschijnt op het display bij een actieve
regensensor.
KEYLESS DRIVE*
De sleutel kan bijvoorbeeld in de binnenzak
blijven liggen.
AUTO VERGRENDELEN & ALARM
INSCHAKELEN
Achterkant van een van de buitenste por-
tierhandgrepen (zie afbeelding) aanraken
of lichtjes drukken op de kleinste van de
beide met rubber beklede knoppen (zie
bovenstaande afbeelding) op de achter-
klep.
ONTGRENDELEN & ALARM
UITSCHAKELEN
Een portierhandgreep beetpakken en het
portier op de gebruikelijke manier openen
(werkt mogelijk niet met handschoenen
aan) of lichtjes drukken op de grote van de
beide met rubber beklede knoppen op de
achterklep.
MOTOR STARTEN
Rempedaal bedienen en kort op START/
STOP ENGINE drukken.
MOTOR AFZETTEN
Kort op START/STOP ENGINE drukken.
De 12V-aansluitingen in de passagiersruimte
werken in sleutelstand
I
of
II
. De 12V-aanslui-
ting* in de bagageruimte is altijd actief.
Met de USB*/AUX-aansluiting is het mogelijk
om muziek op bijvoorbeeld een mp3-speler te
beluisteren via het audiosysteem van de auto.
BELANGRIJK
Bij gebruik van de 12V-aansluiting in de baga-
geruimte met de motor afgezet kan de accu
uitgeput raken.
OPBERGMOGELIJKHEDEN, 12V-AANSLUITINGEN & USB*/AUX
AUTOVERZORGING
Voor de lak is het beter om de auto met de
hand te wassen dan in een automatische was-
straat. Een nieuwe laklaag is bovendien kwets-
baarder dan een oude laag. U wordt daarom
geadviseerd de eerste maanden na aankoop
van een nieuwe auto deze alleen met de hand
te wassen.
Schoon water en een spons gebruiken. Erop
letten dat vuil en zand krassen op de lak kunnen
veroorzaken.
EBA, EMERGENCY BRAKE ASSIST
De remkrachtverhoging bij noodstops helpt
de remkracht verhogen om op die manier
de remweg te verkorten. Het EBA-systeem
wordt geactiveerd wanneer u krachtig remt.
Wanneer EBA geactiveerd wordt, zakt het
rempedaal iets verder omlaag dan normaal.
– Rempedaal bedienen zolang dat nodig is –
de remmen worden volledig gelost, als u het
rempedaal loslaat.
BESTUURDERSONDERSTEUNENDE SYSTEMEN*
City Safety™ en Collision Warning met
Auto Brake & Pedestrian Detection*
Deze systemen helpen de bestuurder een bot-
sing te voorkomen in situaties waarbij wijzigin-
gen in de afstand tot voorliggers in combinatie
met onoplettendheid tot een incident kunnen
leiden.
Het systeem is actief bij snelheden onder
50km/h en helpt de bestuurder bij het bewa-
ken van de afstand tot voorliggers met behulp
van een lasersensor die boven in de voorruit
gemonteerd is.
City Safety™ kan een botsing helpen voorko-
men bij een snelheidsverschil kleiner dan 15
km/h tussen uw auto en de voorligger.
Andere bestuurdersondersteunende
systemen
Om de bestuurder te helpen en bijvoorbeeld
tijdig te remmen, voldoende afstand te hou-
den tot voorliggers, op achterliggers te letten
die in de zogeheten dode hoek rijden of een
geschikte positie op de weg te houden, kan
de auto zijn uitgerust met tal van systemen:
• Adaptieve cruisecontrol met Queue Assist*
• Afstandswaarschuwing*
• BLIS (Blind Spot Information System)*
• Driver Alert Control*
• Lane Departure Warning*.
WAARSCHUWING
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor
dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en
voldoende afstand houdt, rekening houdend
met de rijsnelheid.
City Safety™ is slechts een hulpmiddel en
ontslaat bestuurders nooit van hun plicht de
aandacht bij het verkeer op de weg te houden
en de auto op een veilige manier te besturen.
Pedestrian Detection (voetgangersdetectie)
waarschuwt of remt niet bij rijsnelheden boven
80 km/h en het systeem werkt niet in het don-
ker of in tunnels.
Het systeem kan geen voetgangers detecte-
ren, die:
• slechts gedeeltelijk zichtbaar zijn
• kort van stuk zijn (tot 80 cm)
• gekleed gaan in kleding die de lichaams-
contouren verhult.
Zie het hoofdstuk ‘Bestuurdersonder-
steuning’ in het instructieboekje voor meer
informatie over deze systemen en hun beper-
kingen.
ELEKTRONISCHE KLIMAATREGELING, ECC
AUTOMATISCHE REGELING
In de stand AUTO regelt het ECC-systeem
automatisch alle functies voor een groter
bedieningsgemak en optimale luchtkwaliteit.
1
Eraan draaien voor onafhankelijke tempera-
tuursinstelling links/rechts in de passagiers-
ruimte Op het display verschijnt de gekozen
temperatuur.
8
Indrukken voor automatische regeling van de
gekozen temperatuur en overige functies.
HANDMATIGE REGELING
2
Elektrische verwarming linker/rechter stoel.
3
Max. ontwaseming. Alle lucht op maximale
snelheid naar de voorruit en zijruiten – Aan/
Uit.
4
Eraan draaien om de ventilatorsnelheid te
wijzigen.
5
Luchtverdeling.
6
Elektrische verwarming achterruit en buiten-
spiegels – Aan/uit.
7
Recirculatie.
9
AC – Airconditioning Aan/Uit. Voor koeling
van het interieur en ontwaseming van de
ruiten.
TP15442 (Dutch). AT 1246. Printed in Sweden, Göteborg 2012, copyright © 2000–2012 Volvo Car Corporation
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12

Volvo 2014 Snelstartgids

Type
Snelstartgids
Deze handleiding is ook geschikt voor