TRANSPONDERSLEUTEL
Vergrendelt portieren, achterklep en
tankvulklep en activeert het alarm*.
Ontgrendelt portieren
A
, achterklep en
tankvulklep en deactiveert het alarm.
Ontgrendelt achterklep – hij wordt niet
geopend.
‘Approach’-verlichting. Activeert inte-
rieurverlichting, stadslichten vóór en
achterlichten, kentekenplaatverlichting
en buitenspiegelverlichting*.
Paniekfunctie. In een noodsituatie ca.
3 seconden lang ingedrukt houden of
2 keer achtereen kort indrukken om
het alarm te laten afgaan. Uit te scha-
kelen met een willekeurige knop op de
transpondersleutel of automatisch, als
u 25 seconden niets doet.
A
Als geen van de portieren noch de achterklep
binnen 2 minuten na ontgrendeling wordt geopend,
worden deze na enige tijd automatisch opnieuw
vergrendeld.
Het sleutelblad kan worden gebruikt om het
dashboardkastje te vergrendelen/ontgrendelen.
NB
Na een koude start is het stationaire toe-
rental mogelijk enige tijd verhoogd. Dit om
ervoor te zorgen dat het uitlaatgasreinigings-
systeem zo snel mogelijk op temperatuur
komt en optimaal kan werken.
KOUDE START MOTOR STARTEN
Benzine 3.2: Rempedaal intrappen, transpon-
dersleutel naar stand III draaien en meteen
loslaten – de motor start automatisch.
Alle andere benzinemotoren: Rempedaal
intrappen, transpondersleutel naar stand
III draaien en loslaten, wanneer de motor
aanslaat.
Diesel: Voorgloeien door de sleutel naar
stand II te draaien en vast te houden, totdat
het symbool op het instrumentenpaneel
dooft – daarna meteen naar stand III draaien
en loslaten, wanneer de motor aanslaat.
RUITENWISSERS EN REGENSENSOR*
Regensensor Aan/Uit, met hendel in
stand 0.
Gevoeligheid sensor of duur intervalfunctie
instellen.
Wisser achterruit – intervalfunctie/normale
functie.
A
Enkele wisslag
Uit
B
Intervalfunctie, zie ook (2).
C
Normale wissnelheid.
D
Hoge wissnelheid.
E
Sproeiers voorruit en koplampen.
F
Sproeier achterruit.
Er brandt een groene led in knop (1),
wanneer de regensensor actief is.