Toro 13-32G Rear-Engine Riding Mower Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
Vertaling van de oorspronkelijke instructies (NL)
Form No. 3351-223
13-32G
Wheel Horse
Rijdende maaimachine met
achterin gemonteerde motor
Modelnr. 70185 – Serienr. 240000001 en hoger
2
2003 – The Toro Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420-1196
U kunt contact met ons opnemen op www.Toro.com
Alle rechten voorbehouden
Gedrukt in Italië
Belangrijk De motor van dit product is niet uitgerust
met een vonkenvanger. In sommige landen is het verboden
deze machine te gebruiken in een bosgebied of op een met
dicht struikgewas of gras begroeid terrein.
Inhoud
Blz.
Inleiding 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Instructies voor veilige bediening van (rijdende)
maaimachines met zittende bestuurder 3. . . . . . .
Veilige Bediening van
Toro rijdende maaimachine 5. . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsdruk 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsniveau 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trillingsniveau 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hellingsdiagram 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 9. . . . . . . . . . . . .
Benzine en Olie 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen benzine 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik van stabilizer/conditioner 11. . . . . . . . . . . .
Brandstoftank met benzine vullen 11. . . . . . . . . . . .
Oliepeil van de motor controleren 11. . . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Parkeerrem gebruiken 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bestuurdersstoel instellen 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De maaihoogte instellen 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor starten 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor afzetten 14. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Vooruit en achteruit rijden 14. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Regelen van de rijsnelheid 14. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De machine stoppen 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De machine duwen 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het veiligheidssysteem gebruiken 15. . . . . . . . . . . .
Veiligheidssysteem testen 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Grasvanger leegmaken 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De Recycler)kap monteren 18. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Afvoertunnel monteren 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tips voor bediening en gebruik 20. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 21. . . . . . . . . . . . . .
Motoroliepeil controleren 22. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de accu 23. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 25. . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de bougie 26. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bandenspanning controleren 27. . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Machine smeren 27. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Parkeerrem controleren 27. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Benzine aftappen uit de brandstoftank 28. . . . . . . . .
Brandstoffilter vervangen 28. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de zekeringen 28. . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het maaimes 29. . . . . . . . . . . . . . . .
Maaidek horizontaal stellen 30. . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderkant van het maaidek wassen 31. . . . . . . . . . .
De machine wassen 31. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reiniging en stalling 32. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Elektrisch schema 33. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen, oorzaak en remedie 34. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de
machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden.
De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen
letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige
producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk
voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
U kunt rechtstreeks contact met Toro opnemen op
www.Toro.com om informatie over producten en
accessoires te verkrijgen, een dealer te vinden of uw
product te registreren.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een
erkende Service Dealer of met de klantenservice van Toro.
U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer
van het product te vermelden. De locatie van het model-
nummer en het serienummer van het product is aangegeven
op Figuur 1.
m-5975
1
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer
3
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de
ruimte hieronder:
Modelnr.:
Serienr.:
In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke
gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere
aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel van
u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar,
Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het
risico aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die ernstig
letsel of de dood tot gevolg zal hebben wanneer de
veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die ernstig
letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de
veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht letsel
tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften
niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt
om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk
attendeert u op bijzondere technische informatie en
Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw
bijzondere aandacht verdient.
Veiligheid
Instructies voor veilige
bediening van (rijdende)
maaimachines met zittende
bestuurder
Lees deze handleiding en zorg ervoor dat u deze
begrijpt voordat u de machine in gebruik neemt.
Dit is het veiligheidssymbool. Het wordt gebruikt om
uw attent te maken op mogelijk risico’s op lichamelijk
letsel. Houd u aan alle veiligheidsberichten bij dit
symbool teneinde lichamelijk of zelfs dodelijk letsel te
voorkomen.
De volgende instructies zijn ontleend aan de CEN norm EN
836:1997.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen
uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om
ernstig of mogelijk fataal letsel te voorkomen.
Instructie
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de
maaimachine gaat gebruiken. Zorg ervoor dat u
vertrouwd raakt met bedieningsorganen en weet hoe u
de machine moet gebruiken.
U dient erop toe te zien dat de machine niet door
kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet
van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder
kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.
Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine
gebruikt, met name kinderen en huisdieren.
Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
ongevallen of schade aan andere personen of hun
eigendommen.
Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.
Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij
professionele en praktische instructie krijgt. Bij een
dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:
zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met
tractorvoertuigen;
als de machine op een helling begint te glijden,
kan dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De
belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de
controle zijn:
onvoldoende grip van de wielen,
te snel rijden,
onjuist gebruik van de rem,
het type machine is niet geschikt voor het
specifieke werk,
zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke
omstandigheden van het terrein, met name op
hellingen,
onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.
4
Voor ingebruikname
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en
stevige schoenen. Draag geen schoenen met open tenen
en loop niet op blote voeten.
Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat
gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen
die door de machine kunnen worden uitgeworpen.
Waarschuwing – Brandstof is zeer ontvlambaar.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die
daar speciaal voor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het
bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor
aanzet. Nooit de dop van de brandstoftank
verwijderen of brandstof bijvullen als de motor
loopt of heet is.
Probeer de motor niet te starten als er brandstof is
gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van
de plek waar is gemorst, en voorkom elke vorm van
open vuur of vonken totdat de brandstofdampen
volledig zijn verdwenen.
Zorg voor een goede bevestiging van afsluitdoppen
van brandstoftanks en -blikken.
Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
Controleer voor het gebruik het mes, de mesbouten en
het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of
beschadiging.
Gebruiksaanwijzing
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen,
omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen
verzamelen.
Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling
in vrij schakelen alvorens de motor te starten.
Gebruik de maaimachine niet op de volgende hellingen:
dwars op een helling van meer dan 5;
heuvelopwaarts op een helling van meer dan 10;
heuvelafwaarts op een helling van meer dan 15.
Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op
met gras begroeide hellingen vereist bijzondere
zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine
kantelt:
niet plotseling stoppen of starten bij het op- en
afrijden van hellingen;
laat de koppeling langzaam opkomen, laat de
machine altijd in de versnelling rijden, vooral
wanneer u een helling afrijdt;
houd de snelheid laag bij het rijden op hellingen en
in scherpe bochten;
let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren.
Ga zorgvuldig te werk als u lasten sleept of zware
werktuigen gebruikt.
Gebruik uitsluitend goedgekeurde trekstang-
bevestigingspunten.
Beperk de belasting tot wat u veilig kunt beheersen.
Maak geen scherpe bochten. Ga zorgvuldig te werk
als u achteruitrijdt.
Let op het verkeer bij oversteken en in de buurt van de
openbare weg.
Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken
dan grasvelden oversteekt.
Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar
omstanders toe richten of personen in de buurt van de in
werking zijnde machine laten komen.
Gebruik de machine nooit als schermen, schilden of
andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of
ontbreken.
Verander de instellingen van de motor niet en voorkom
overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een
te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen
kan vergroten.
Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;
versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem in
werking stellen;
motor afzetten en sleuteltje uit het contact nemen.
5
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor
afzetten en bougiekabel losmaken of sleuteltje uit het
contact verwijderen:
voordat u verstoppingen losmaakt of de afvoer-
tunnel ontstopt;
voordat u de maaimachine gaat controleren, schoon-
maken of andere werkzaamheden gaat uitvoeren;
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de
maaimachine op beschadigingen en voer alle
benodigde reparaties uit alvorens deze weer te
gebruiken;
als de maaimachine abnormaal trilt (direct
controleren).
Schakel de aandrijving naar werktuigen uit als u de
machine transporteert of niet gebruikt.
Zet de motor af en schakel de aandrijving naar
werktuigen uit:
voor het bijvullen van brandstof;
voor verwijdering van de grasvanger;
voordat u de maaihoogte instelt, tenzij die vanaf de
bestuurderspositie kan worden ingesteld.
Zet de gashendel terug terwijl de motor uitloopt. Als de
machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai
deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.
Onderhoud en stalling
Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig
strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.
Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een
gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen
bereiken.
Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in
een afgesloten ruimte stalt.
Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de
brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en
bladeren om brandgevaar te verminderen.
Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en
mankementen.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het
oog op een veilig gebruik.
Als de brandstoftank moet worden afgetapt, dient dit
buiten plaats te vinden.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt achter-
laat, moet u het maaiwerktuig neerlaten, tenzij u een
betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.
Veilige Bediening van Toro
rijdende maaimachine
De volgende paragraaf bevat veiligheidsinstructies die
specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere
veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de
CEN-norm.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen.
De garantie kan komen te vervallen als werktuigen worden
gebruikt die niet zijn goedgekeurd.
Geluidsdruk
Deze machine oefent een geluidsdruk van 87 dBA uit op
het gehoor van de bestuurder, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in
Richtlijn 98/37/EG.
Geluidsniveau
Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA,
gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens
procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Trillingsniveau
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
0,5 m/s
2
op het hele lichaam, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in
Richtlijn 98/37/EG.
6
7
Hellingsdiagram
BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK
(BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.)
LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK HELLING
MET OMGEVOUWEN
RAND.
8
9
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheids- en instructiestickers zijn gemakkelijk zichtbaar voor de gebruiker en bevinden
zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.
99-2986
1. Ledematen van omstanders kunnen bekneld raken/afgesneden
worden bij het achteruitrijden – Draai nooit het sleuteltje om als
er kinderen in de buurt zijn; houd kinderen op een veilige
afstand van de machine.
105-0529
1. Waarschuwing – Raak het hete oppervlak niet aan.
105-0530
1. Maaihoogte
105-0531
1. Maaimes uitschakelen.
105-0532
1. Maaimes inschakelen.
105-0535
1. Grasvanger vol 2. Rijrichting machine
achteruit
105-0538
1. Versnellingen van
transmissie
2. Neutraalstand
3. Achteruit
10
106-1802
1. Waarschuwing – Lees de
Gebruikershandleiding.
2. Handen kunnen worden afgesneden – Verwijder het sleuteltje
uit het contact en lees de instructies alvorens service- of
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
3. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Houd omstanders op
een veilige afstand van de machine.
4. Machine kan kantelen – Rij niet heuvelopwaarts tegen een
helling van meer dan 10 graden.
106-2859
1. Koppeling
106-2940
1. Waarschuwing – Kom nooit met uw handen of voeten onder
het maaidek.
106-2942
1. Draai het sleuteltje om in de achteruit-stand te maaien.
106-2943
1. Machine kan voorwerpen uitwerpen en snijwonden
veroorzaken – gebruik de machine nooit met onafgedekte
afvoeropening; gebruik de machine uitsluitend als de
recycle-kap, de achterafvoergeleider of de grasvanger is
gemonteerd.
Geperst in de vloer bij het rempedaal
1. Rem
Geperst in de vloer bij de parkeerremhendel
1. Parkeerrem
Geperst in de carrosserie bij de gashendel
1. Snel
2. Langzaam
3. Choke
Geperst in de carrosserie bij de
contactschakelaar
1. Motor
11
Benzine en Olie
Aanbevolen benzine
Gebruik loodvrije, normale benzine voor automobielen
(octaangetal minimaal 85). U mag ook gelode normale
benzine gebruiken als er geen gewone loodvrije benzine
verkrijgbaar is.
Belangrijk Gebruik nooit methanol, benzine die
methanol bevat, of gasohol die meer dan 10 % ethanol
bevat omdat dit kan leiden tot schade aan het
brandstofsysteem. Geen olie bij de benzine mengen.
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer
de motor koud is. Eventueel gemorste benzine
opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
benzinetank tot 6–13 mm vanaf de onderkant
van de vulbuis. Dit geeft de benzine ruimte om
uit te zetten.
Als u werkt met benzine, mag u nooit roken en
moet u uit de buurt blijven van open vuur of
plaatsen waar benzinedampen door een vonk tot
ontbranding kunnen komen.
Bewaar benzine in een goedgekeurd vat of blik
en buiten bereik van kinderen.
Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen
kunt opmaken.
Zet benzinevaten altijd op de grond en uit de
buurt van de machine alvorens de tank bij te
vullen.
Benzinevaten niet in een vrachtwagen of
aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kunnen isoleren wat de afvoer
van statische lading kan bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het best een
machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, moet u dergelijke
machines op een truck of een aanhanger bij
voorkeur uit een draagbaar vat bijvullen, niet
met behulp van een vulpistool van een pomp.
Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat te
houden, totdat het bijvullen voltooid is.
Gebruik van
stabilizer/conditioner
Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de
volgende voordelen:
Houdt de benzine vers gedurende een stalling van
maximaal 90 dagen. Voor langere stalling wordt
aanbevolen alle benzine uit de tank af te tappen.
Houdt de motor schoon tijdens het gebruik.
Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstof-
systeem, die tot startproblemen kunnen leiden.
Belangrijk Gebruik nooit brandstofadditieven die
methanol of ethanol bevatten.
Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de
benzine toe.
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze
met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/
conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.
Brandstoftank met benzine
vullen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder de
tankdop.
4. Vul de brandstoftank tot 6–13 mm vanaf de onderkant
van de vulbuis met loodvrije, normale benzine. Vul de
brandstoftank niet helemaal vol.
Opmerking: De ruimte in de tank geeft de benzine de
kans om uit te zetten.
5. Draai de tankdop stevig vast.
6. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Oliepeil van de motor
controleren
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt,
moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren;
zie Motoroliepeil controleren, blz. 22.
12
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
Bedieningsorganen
Zorg dat u vertrouwd bent met de bedieningsorganen
voordat u de motor start en de machine gebruikt.
Parkeerrem gebruiken
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine
stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Parkeerrem in werking stellen
1. Trap het rempedaal in (Fig. 2) en houd dit ingetrapt.
1
2
Figuur 2
1. Rempedaal 2. Parkeerremhendel
2. Beweeg de parkeerremhendel (Fig. 2) omhoog en neem
uw voet langzaam van het rempedaal.
Opmerking: Het rempedaal moet in de ingetrapte
(vergrendelde) stand blijven staan.
Parkeerrem vrijzetten
1. Trap het rempedaal in (Fig. 2) en houd dit ingetrapt.
2. Duw de parkeerremhendel (Fig. 2) in en laat het
rempedaal langzaam opkomen.
Bestuurdersstoel instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven.
De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het
best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
1. Til de stoel op en draai de 4 bouten los (Fig. 3).
m-5,951a
1
Figuur 3
1. Bout (4)
2. Verschuif de zitting in de gewenste positie en draai de
bouten weer vast.
Bediening van de aftakas
Met de maaikoppelingshendel (aftakas) schakelt u de
aandrijving naar het maaimes in of uit.
Het maaimes inschakelen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) langzaam in de
stand Ingeschakeld (Fig. 4).
1
2
3
Figuur 4
1. Uitgeschakeld
2. Ingeschakeld
3. Aftakas
13
Het maaimes uitschakelen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) in de stand
Uitgeschakeld (Fig. 4).
De maaihoogte instellen
Met de maaihoogtehendel stelt u het maaidek in op de
gewenste maaihoogte. De maaihoogte kan in vier standen
worden gezet, van ongeveer 3,8 tot 9 cm.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de maaihoogtehendel in de gewenste stand en laat
de hendel langzaam vrijkomen totdat deze in de
inkeping vastzit (Fig. 5).
m-5952
1
3,8 cm
5,5 cm
7,5 cm
9 cm
Figuur 5
1. Maaihoogtehendel
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 12.
Opmerking: De motor start alleen wanneer u het
rempedaal intrapt.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand (N)
(Fig. 6).
m-5972
1
Figuur 6
1. Rijsnelheidshendel
4. Schakel de aftakas uit (Fig. 7).
1
2
3
Figuur 7
1. Uitgeschakeld
2. Ingeschakeld
3. Aftakas
14
5. Zet de gashendel op Choke (Fig. 8).
1
2
3
Figuur 8
1. Choke
2. Snel
3. Langzaam
Opmerking: Als de motor heeft gelopen en warm is, hoeft
u stap 5 niet uit te voeren.
6. Draai het contactsleuteltje naar rechts en houd het
sleuteltje op Start (Fig. 9). Laat het sleuteltje los zodra
de motor aanslaat.
1
2
3
Figuur 9
1. Starten
2. Lopen
3. Stoppen
Belangrijk Als de motor na 30 seconden continu
starten niet aanslaat, moet u het contactsleuteltje op Stop
draaien en de startmotor laten afkoelen; zie Storingen,
oorzaak en remedie, blz. 34.
7. Zodra de motor start, zet u de gashendel langzaam op
Snel (Fig. 8). Als de motor afslaat of hapert, moet u de
gashendel enkele seconden op Choke zetten en daarna
weer op Snel zetten. Herhaal dit indien nodig.
Motor afzetten
1. Zet de gashendel op Langzaam (Fig. 8).
2. Draai het contactsleuteltje op Stop (Fig. 9).
3. Verwijder het contactsleuteltje.
Vooruit en achteruit rijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor,
oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut).
1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten,
blz. 12.
2. Trap het rempedaal in.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de gewenste versnelling
vooruit of achteruit.
Opmerking: Laat het pedaal langzaam opkomen om de
machine in beweging te zetten. Bestuur de machine met
behulp van het stuurwiel.
Laat het koppelingspedaal nooit plotseling op-
komen. Hierdoor bestaat de kans dat u de controle
over de machine verliest en deze onverwachts in
beweging komt.
Laat het koppelingspedaal altijd langzaam
opkomen om de machine in beweging te zetten.
Voorzichtig
Regelen van de rijsnelheid
Belangrijk Om schade aan de transmissie te voor-
komen, moet u altijd eerst het rempedaal intrappen, voordat
u in of uit de achteruit-stand schakelt.
Zet de machine altijd in beweging door het rempedaal in te
trappen en de gewenste versnelling in te schakelen. Als de
machine eenmaal in beweging is, kunt u in elke versnelling
vooruit schakelen zonder het rempedaal in te trappen.
Meestal kunt u in elke versnelling wegrijden. Als de
machine niet wegrijdt in de gekozen versnelling als gevolg
van een zware last, schakelt u naar een lagere versnelling.
Belangrijk Op hellingen niet schakelen. Kies een lage
versnelling, zodat u niet hoeft te stoppen of te schakelen op
een helling.
15
De machine stoppen
1. Trap het rempedaal in.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Schakel de aftakas uit.
4. Draai het contactsleuteltje op Uit om de motor af te
zetten.
5. Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen.
6. Als u de machine onbeheerd laat, moet u tevens de
parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 12.
7. Verwijder het sleuteltje uit het contact.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als
zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen
terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel
de parkeerrem in werking wanneer u de machine
onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een
paar minuten.
Voorzichtig
Belangrijk Om overmatige slijtage te voorkomen,
verdient het aanbeveling niet met ingetrapte rem te rijden.
Maar schakel naar een lagere versnelling, zodat u niet hoeft
te stoppen of te schakelen op een helling.
De machine duwen
Belangrijk U moet de machine altijd met de hand
duwen. U mag de machine nooit slepen. Dit kan schade aan
de transaxle veroorzaken.
1. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
4. Verwijder het contactsleuteltje.
5. Zet de parkeerrem vrij.
Het veiligheidssysteem
gebruiken
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschake-
laars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de
werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel
veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
Voorzichtig
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor
alleen mogelijk te maken wanneer:
De bestuurder op de stoel zit;
Het rempedaal is ingetrapt.
De aftakas is uitgeschakeld.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt
gestopt wanneer:
U de bestuurdersstoel verlaat als het koppelingspedaal
of rempedaal niet is ingetrapt.
U opstaat van de stoel als de aftakas is ingeschakeld.
U de machine in de Achteruit-stand zet, als de aftakas is
ingeschakeld en de beveiliging voor werken in de
achteruit-stand niet is uitgeschakeld.
16
KeyChoice
schakelaar instellen voor
werken in de achteruit-stand.
Dankzij een interlockschakelaar op de machine wordt de
aftakas uitgeschakeld als u achteruit rijdt. Als u de rijsnel-
heidshendel in de achteruit-stand zet terwijl de messen
(aftakas) zijn ingeschakeld (dat wil zeggen als er maai-
messen of andere werktuigen in gebruik zijn), zal de motor
afslaan. Maai uitsluitend in de achteruit-stand, als dat
strikt noodzakelijk is.
Als u de aftakas moet gebruiken terwijl u achteruit rijdt,
moet u de interlockschakelaar uitzetten met behulp van de
KeyChoice-schakelaar die zich naast de beugel van de
bestuurderstoel bevindt (Fig. 10).
Gevaar
Wanneer u achteruit rijdt terwijl het maaimes of
een ander werktuig in gebruik is, bestaat het
gevaar dat u een kind of een andere omstander
overrijdt, met ernstig letsel of de dood tot gevolg.
Niet in de achteruit-stand maaien, tenzij dat
strikt noodzakelijk is.
Steek het KeyChoice-sleuteltje alleen in de
KeyChoice-schakelaar als dit strikt
noodzakelijk is.
Kijk altijd omlaag en achterom vóór en tijdens
het achteruitrijden.
Gebruik de KeyChoice-schakelaar alleen
wanneer u er zeker van bent dat er geen
kinderen of andere omstanders binnen het
maaigebied zullen komen.
Let heel goed op als u de interlockschakelaar
hebt uitgezet: door het lawaai van de motor
merkt u mogelijk niet dat een kind of andere
omstander zich in het maaigebied bevindt.
Verwijder altijd zowel het contactsleuteltje als
het KeyChoice-sleuteltje en bewaar ze op een
veilige plaats buiten het bereik van kinderen of
onbevoegde gebruikers, wanneer u de machine
onbeheerd achterlaat.
1. Schakel de aftakas in.
2. Steek het KeyChoice-sleuteltje in de KeyChoice-
schakelaar (Fig. 10).
m-5972
1
Figuur 10
1. KeyChoice-schakelaar
3. Draai het KeyChoice-sleuteltje om.
Een rood lampje op het voorste paneel gaat branden
(Fig. 11) om aan te geven dat de interlockschakelaar is
uitgezet.
1
m-5974
Figuur 11
1. Lampje werken-in-achteruit
4. Zet de rijsnelheidshendel in de achteruit-stand en maak
uw werkzaamheden af.
5. Schakel de aftakas uit om de interlock in te schakelen.
6. Verwijder het KeyChoice-sleuteltje en bewaar dit op
een veilige plaats buiten het bereik van kinderen.
17
Veiligheidssysteem testen
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschake-
laars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de
werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel
veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de inter-
lockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
Voorzichtig
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens
voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheids-
systeem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u
het direct laten repareren door een erkende Service Dealer.
1. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
2. Schakel de aftakas in, neem plaats op de bestuurders-
stoel en draai het contactsleuteltje op Start: De start-
motor mag nu niet draaien. Als dit wel gebeurt, is er een
defect in het veiligheidssysteem en moet u dit laten
repareren door een erkende Toro-dealer. Als de motor
niet start, gaat u verder met stap 3.
3. Schakel de aftakas uit, neem plaats op de bestuurders-
stoel, trap de koppeling en het rempedaal in, stel de
parkeerrem in werking, zet de schakelhendel in de
gewenste stand en draai het contactsleuteltje op Start:
De startmotor mag nu niet draaien. Als dit wel gebeurt,
is er een defect in het veiligheidssysteem en moet u dit
laten repareren door een erkende Toro-dealer. Als de
motor niet start, gaat u verder met stap 4.
4. Neem plaats op de bestuurderstoel, zet de rijsnelheids-
hendel in de neutraalstand en schakel de aftakas uit. Stel
de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje
op Start: De motor moet starten en blijven lopen.
Schakel vervolgens de aftakas in en kom voorzichtig
overeind uit de stoel: De motor moet afslaan. Als de
motor niet afslaat, moet u de motor afzetten, wachten
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen en het interlocksysteem laten repareren door
een erkende Toro-dealer. Als de motor afslaat wanneer
u opstaat van de stoel, werkt het veiligheidssysteem
naar behoren.
5. Schakel de aftakas uit, zet de rijsnelheidshendel in de
neutraalstand en start de motor. Terwijl de motor loopt,
moet u de aftakas inschakelen, de koppeling intrappen
en het rijsnelheidspedaal in de achteruit-stand zetten.
De motor moet afslaan.
6. Schakel de aftakas uit, zet de rijsnelheidshendel in de
neutraalstand en start de motor. Schakel de aftakas in,
draai het KeyChoice-sleuteltje om en laat dit weer los.
Het KeyChoice-lampje moet oplichten. Schakel de
aftakas uit: Het KeyChoice-lampje moet doven.
Grasvanger leegmaken
Als het waarschuwingslampje van de grasvanger op het
voorste bedieningspaneel gaat branden, is de grasvanger
vol en moet deze worden geleegd.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Trek de stang van de grasvanger naar voren om de
opvangbak te kantelen (Fig. 12).
1
2
Figuur 12
1. Stang van grasvanger 2. Opvangbak
3. Schud de opvangbak totdat deze helemaal leeg is.
4. Zet de stang van de grasvanger langzaam terug in de
bedrijfsstand.
18
De Recycler
kap monteren
De machine wordt geleverd met een Recycler-kap. Deze
kap kunt u gebruiken als u het grasmaaisel niet wilt
opvangen.
Gevaar
Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter
of complete grasvanger kunnen u of anderen in
aanraking met het maaimes of uitgeworpen voor-
werpen komen. Contact met het draaiende
maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan
lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek
omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd
naar het gazon. Als de grasgeleider is bescha-
digd, moet u deze onmiddellijk vervangen.
Kom nooit met uw handen of voeten onder het
maaidek.
Probeer nooit het afvoersysteem of de maai-
bladen te reinigen zonder eerst de aftakas uit te
schakelen en het contactsleuteltje op Uit te
draaien. Verwijder verder het contactsleuteltje
en trek de bougiekabel van de bougie.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
4. Stel de parkeerrem in werking.
5. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onder-
delen tot stilstand gekomen zijn.
6. Verwijder het contactsleuteltje.
7. Til de grasvanger op en verwijder de R-pen, de 2 ringen
en de gaffelpen waarmee de afvoerbuis is bevestigd aan
de achterplaat (Fig 13).
m-6339
2
3
4
1
5
Figuur 13
1. Achterplaat
2. Afvoerbuis
3. Gaffelpen
4. R-pen
5. Ringen
8. Verwijder de moer en de buitenste ring waarmee de
afvoertunnel is bevestigd aan de afvoerbuis (Fig. 14).
m-6,340a
3
1
2
Figuur 14
1. Afvoerbuis
2. Moer en buitenste ring
3. Afvoertunnel
9. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.
19
10.Verwijder de bout, de ring en de moer waarmee de
uiteinden van de 2 strips aan elkaar vastzitten (Fig. 15).
m-6,338a
2
3
1
4
Figuur 15
1. Strips
2. Moer
3. Ring
4. Bout
11. Trek de strips weg van de afvoertunnel.
Opmerking: Veerwijder de strips niet van de maaikast.
Als een strip losraakt van de maaikast, moet u deze in
de maaikast steken zoals is aangegeven in Figuur 16.
m-6362/m-6363
1
2
Figuur 16
1. De strip in de sleuf steken 2. De strip wordt in de sleuf
gestoken
12.Verwijder de afvoertunnel van de maaikast.
Opmerking: Bevestig de moer en de buitenste ring die
u hebt verwijderd, aan de afvoertunnel om te
voorkomen dat u ze kwijtraakt.
13.Monteer de Recycler-kap op de maaimachine.
14.Verbind de uiteinden van de 2 strips rond de Recycler-
kap zoals wordt getoond in Figuur 15.
15.Houd de gaten in de uiteinden van de strips recht
tegenover elkaar en zet de strips met de hand vast aan
elkaar met behulp van de bout, de ring en de moer die u
eerder hebt verwijderd.
16.Til de grasvanger op en monteer de gaffelpen, de
2 ringen en de R-pen waarmee de afvoerbuis is
bevestigd aan de achterplaat (Fig 13).
Afvoertunnel monteren
Gevaar
Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter
of complete grasvanger kunnen u of anderen in
aanraking met het maaimes of uitgeworpen voor-
werpen komen. Contact met het draaiende
maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan
lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek
omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd
naar het gazon. Als de grasgeleider is bescha-
digd, moet u deze onmiddellijk vervangen.
Kom nooit met uw handen of voeten onder het
maaidek.
Probeer nooit het afvoersysteem of de maai-
bladen te reinigen zonder eerst de aftakas uit te
schakelen en het contactsleuteltje op Uit te
draaien. Verwijder verder het contactsleuteltje
en trek de bougiekabel van de bougie.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
4. Stel de parkeerrem in werking.
5. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
6. Verwijder het contactsleuteltje.
7. Til de grasvanger op en verwijder de R-pen en de
gaffelpen waarmee de afvoerbuis is bevestigd aan de
achterplaat (Fig 13).
8. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.
9. Verwijder de bout, de ring en de moer waarmee de
uiteinden van de 2 strips aan elkaar vastzitten (Fig. 15).
10.Trek de strips weg van de afvoertunnel.
Opmerking: Veerwijder de strips niet van de maaikast.
11. Verwijder de Recycler-kap van de maaikast.
12.Monteer de afvoertunnel aan het maaidek.
13.Til de grasvanger op en monteer de gaffelpen en de
R-pen waarmee de afvoerbuis is bevestigd aan de
achterplaat (Fig 13).
14.Monteer de moer en de buitenste ring waarmee de
afvoertunnel is bevestigd aan de afvoerbuis (Fig. 14).
20
15.Verbind de uiteinden van de 2 strips rond de afvoer-
tunnel zoals wordt getoond in Figuur 15.
16.Houd de gaten in de uiteinden van de strips recht
tegenover elkaar en zet de strips met de hand vast aan
elkaar met behulp van de bout, de ring en de moer die u
eerder hebt verwijderd (Fig. 15).
Tips voor bediening en gebruik
Om de beste resultaten te verkrijgen, moet u de motor
op het maximale toerental laten draaien. Om het gras
goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus
niet te laag en zorg dat de maaimachine niet helemaal
door ongemaaid gras omgeven is. U moet altijd één
zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te
houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen
dat oneffenheden in het gras volledig worden wegge-
maaid. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat
maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een
goed maairesultaat te verkrijgen.
Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer 1/3 van de
lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt
afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst,
wanneer het gras langzamer groeit.
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het
gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere
verspreiding van het maaisel, wat de vertering en
bemesting ten goede komt.
Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaar-
getijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een
goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker
maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt,
maait u minder vaak.
Als het gras langer dan normaal is of als het een hoog
vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan
normaal instellen, het gras op deze hoogte maaien en
daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien.
Als u de machine moet stoppen tijdens het maaien, kan
er een kluit maaisel op het gazon terechtkomen. Om dit
te voorkomen, moet u als volgt te werk gaan:
Schakel het maaimes in en rij naar een deel van het
gazon dat al is gemaaid.
Om het maaisel gelijkmatig te verspreiden, zet u de
maaihoogte één of twee standen hoger en rijdt u
vooruit met de ingeschakelde messen.
Gebruik de wasaansluiting om maaisel en vuil van de
onderkant van de maaimachine te verwijderen. Als zich
gras en vuil in de maaimachine verzamelt, leidt dat
uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.
Zorg dat u gedurende het hele seizoen steeds met een
scherp maaimes maait. Een scherp mes snijdt het gras
goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door
scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de
randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is
voor ziekten. Controleer om de 30 dagen of het
maaimes goed scherp is en verwijder bramen met een
vijl.
21
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
Na elk gebruik
De bandenspanning controleren.
Motoroliepeil controleren.
Veiligheidssysteem controleren.
Maaikast reinigen.
De parkeerrem controleren.
Controleren op losse onderdelen.
Om de 5 bedrijfsuren Maaimes controleren.
Om de 25 bedrijfsuren
Voorwielen smeren.
1
Papierelement van luchtfilter onderhoudsbeurt geven.
1
Bougie controleren.
Om de 50 bedrijfsuren
Motorolie verversen.
2
Accuzuur controleren.
Om de 100 bedrijfsuren
Bougie vervangen.
Brandstoffilter vervangen.
Koelsysteem reinigen.
1
Voor de stalling
Alle bovenstaande onderhoudsprocedures uitvoeren.
Benzine aftappen uit de brandstoftank.
Beschadigde oppervlakken bijwerken.
Accu opladen en kabels loskoppelen.
Na de stalling
Veiligheidssysteem controleren.
Bougie controleren.
Accuzuur controleren.
De bandenspanning controleren.
1
Dit moet u vaker doen als de machine wordt gebruikt in stoffige, vuile omstandigheden.
2
Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren; dit moet vaker gebeuren dan is aanbevolen wanneer de motor onder zware belasting of bij
hoge temperaturen moet werken.
Belangrijk Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Voorzichtig
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaam-
heden uitvoert aan het voertuig. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan
maken met de bougie.
22
Motoroliepeil controleren
Controleer het oliepeil om de 8 bedrijfsuren of dagelijks.
Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren en daarna
om de 50 bedrijfsuren.
Opmerking: Ververs de olie vaker als de machine in zeer
stoffige of zanderige omstandigheden wordt gebruikt.
Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SF,
SG, SH, SJ of hoger)
Carterinhoud: 1400 cc/1,4 l
Viscositeit: Zie onderstaande tabel.
F
20020406080100
°
C
–30
°
–20 –10 0 10 20 30 40
GEBRUIK UITSLUITEND OLIE MET DEZE
SAE-VISCOSITEIT
Oliepeil controleren
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
4. Stel de parkeerrem in werking.
5. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
6. Verwijder het contactsleuteltje.
7. Til de stoel op.
8. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 17) schoon,
zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, wat in
motorschade kan resulteren.
m-1868
1
2
1
Figuur 17
1. Peilstok/vulbuis 2. Metalen deel
9. Verwijder de peilstok en veeg het metalen deel schoon
(Fig. 17).
10.Peilstok helemaal in de vulbuis draaien (Fig. 17).
Peilstok opnieuw eruit draaien en het metalen deel
controleren. Als het oliepeil te laag is, moet u langzaam
net genoeg olie in de vulbuis gieten totdat het peil de
Vol-markering op de peilstok bereikt.
Belangrijk Giet niet te veel olie in het carter; als de
motor daarna gaat lopen, kan de motor schade oplopen.
Olie verversen
1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen.
Opmerking: Warme olie kan beter afgetapt worden.
2. Parkeer de machine zo dat de rechter voorkant iets lager
staat dan de linkerkant, zodat alle olie eruit kan lopen.
3. Schakel de aftakas uit.
4. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
5. Stel de parkeerrem in werking.
6. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
7. Verwijder het contactsleuteltje.
8. Til de stoel op.
23
9. Plaats de aftapbuis over de aftapplug (Fig. 18).
1
2
3
Figuur 18
1. Olieaftapplug
2. Peilstok/vulbuis
3. Aftapbuis
10.Plaats een opvangbak onder de aftapbuis.
11. Open de olieaftapplug (Fig. 18).
12.Als alle olie is weggelopen, verwijdert u de aftapbuis en
draait u de aftapplug dicht.
Opmerking: Geef de oude olie af bij een erkend
inzamelcentrum.
13.Giet ongeveer 80% van de gespecificeerde hoeveelheid
olie langzaam in de vulbuis (Fig. 17). Controleer het
oliepeil; zie stappen 4 en 5 van Motoroliepeil
controleren, blz. 22.
Onderhoud van de accu
Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik
een tissue om de accu en de accubak schoon te maken. Als
de accupolen zijn gecorrodeerd, moet u deze schoonmaken
met een oplossing van vier delen water en één deel
zuiveringszout. Breng een laagje vet op de accupolen aan
om corrosie te voorkomen.
Accuspanning en amperage: 12 V, 155 A koude start
Accu verwijderen
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen
kortsluiting maken met metalen onderdelen van de
machine, waardoor vonken kunnen ontstaan.
Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing
komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of instal-
leren van de accu de accupolen niet in aan-
raking komen met metalen onderdelen van de
machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluit-
ing veroorzaken tussen de accupolen en metalen
onderdelen van de machine.
Waarschuwing
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Verwijder de motorkap.
7. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan
dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg
hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen
accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk
letsel kunnen veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los
voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan
voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Waarschuwing
8. Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood) terug
over de kabel.
9. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool.
10.Verwijder de accu uit de accubak.
24
Accu monteren
1. Plaats de accu in de accubak in het chassis.
2. Bevestig de pluskabel (rood) met behulp van de bout,
de ringen en de moer aan de pluspool (+) van de accu.
3. Schuif het rubberen kapje over de accupool heen.
4. Bevestig de minkabel (zwart) aan de minpool (–) van de
accu met behulp van de bout, de ringen en de moer.
5. Plaats de motorkap terug.
Zuurpeil controleren
1. Verwijder de motorkap.
2. Kijk aan de zijkant van de accu. Het zuurpeil moet tot
aan de Bovenste streep komen (Fig. 19).
1
2
3
m5004
Figuur 19
1. Vuldoppen
2. Bovenste streep
3. Onderste streep
Opmerking: Het zuurpeil mag niet beneden de
Onderste streep komen (Fig. 19).
3. Als het zuurpeil te laag is, moet u bijvullen met de
vereiste hoeveelheid gedistilleerd water; zie Accu
bijvullen met water, blz. 24.
Gevaar
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif
dat ernstige brandwonden bij u en anderen kan
veroorzaken.
U mag accuzuur nooit innemen en moet elk
contact met huid, ogen of kleding vermijden.
Draag een veiligheidsbril en rubberhand-
schoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon
water aanwezig is om indien nodig uw huid af te
spoelen.
Accu bijvullen met water
U kunt de accu het best bijvullen met gedistilleerd water
voordat u de machine gaat gebruiken. Het water vermengt
zich dan goed met het accuzuur.
1. Verwijder de accu uit de machine; zie Accu
verwijderen, blz. 23.
2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue.
Belangrijk Vul de accu nooit bij met gedistilleerd water
terwijl de accu nog in de machine zit. Er zou dan accuzuur
op andere onderdelen kunnen komen, wat tot corrosie kan
leiden.
3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Fig. 19).
4. Giet langzaam gedistilleerd water in elke cel van de
accu totdat het zuurpeil de Bovenste streep (Fig. 19) op
de accubehuizing bereikt.
Belangrijk De accu niet te vol vullen; uitgelopen
accuzuur (zwavelzuur) kan ernstige corrosie en
beschadiging van het chassis veroorzaken.
5. Wacht na het bijvullen van de accucellen vijf tot tien
minuten. Vul, zonodig, gedestilleerd water bij totdat het
zuurpeil de Bovenste streep (Fig. 19) op de
accubehuizing bereikt.
6. Plaats de vuldoppen weer op de accu.
Accu opladen
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot
ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor
dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu
komen.
Waarschuwing
Belangrijk Zorg ervoor dat de accu altijd volledig
geladen is (soortelijk gewicht 1,260). Dit is vooral
belangrijk om beschadiging van de accu bij temperaturen
beneden 0°C te voorkomen.
1. Verwijder de accu uit de machine; zie Accu
verwijderen, blz. 23.
2. Controleer het zuurpeil; zie Zuurpeil controleren,
blz. 24.
3. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst.
Laad de accu één uur op bij 25–30 A of 6 uur bij 4–6 A.
De accu niet te ver opladen.
25
4. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de oplader
uit het stopcontact.
5. Daarna maakt u de oplaadkabels los van de
accuklemmen (Fig. 20).
4
1
2
3
m-4970
Figuur 20
1. Pluspool van de accu
2. Minpool van de accu
3. Rode (+) oplaadkabel
4. Zwarte (–) oplaadkabel
6. Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels
aan; zie Accu monteren, blz. 24.
Opmerking: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is
losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het elektrische
systeem tot gevolg hebben.
Onderhoud van het luchtfilter
Schuimelement: Om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks
reinigen, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Papierelement: Om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks
vervangen, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Opmerking: Het luchtfilter moet vaker een onderhouds-
beurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt
gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige
omstandigheden.
Schuim- en papierelement verwijderen
1. Stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en
verwijder het contactsleuteltje.
2. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te
voorkomen dat vuil in de motor komt en schade
veroorzaakt. Trek de hendel van het luchtfilterdeksel
omhoog en draai deze in de richting van de motor
(Fig. 21). Verwijder het luchtfilterdeksel.
1
2
Figuur 21
1. Luchtfilterdeksel 2. Hendel van
luchtfilterdeksel
3. Schuif het papierelement en het schuimelement
voorzichtig van het ventilatorhuis (Fig. 22).
2
1
3
5
4
Figuur 22
1. Papierelement
2. Schuimelement
3. Luchtfilterdeksel
4. Lip
5. Sleuf
26
Schuimelement en papierelement
reinigen
Schuimelement:
1. Was het schuimfilter in warm water met vloeibare zeep.
Als het element schoon is, moet u het grondig
uitspoelen.
2. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en
droogknijpen. Geen olie smeren op het element.
Belangrijk Vervang het schuimelement als het
gescheurd of versleten is.
Papierelement:
1. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak
om vuil en stof te verwijderen.
2. Reinig voorzichtig de rubberen afdichting op het
papierelement om te voorkomen dat er vuil in de motor
komt.
3. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak
of beschadiging van de rubberen afdichting.
Belangrijk Het papierfilter nooit reinigen met perslucht
of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of kerosine.
Vervang het papierelement als het is beschadigd of niet
grondig kan worden gereinigd.
Schuimelement en papierelement
installeren
Belangrijk Motor nooit laten lopen zonder dat het
complete luchtfilter gemonteerd is, daar anders de motor
kan worden beschadigd.
1. Plaats het schuimelement en het papierelement op het
ventilatorhuis.
Opmerking: De rubberen afdichting moet vlak tegen de
bodem van het luchtfilter aan liggen.
2. Houd de lipjes op het luchtfilterdeksel voor de sleuven
van het ventilatorhuis (Fig. 22).
3. Bevestig de hendel aan het luchtfilterdeksel en druk de
hendel omlaag om het deksel vast te zetten op zijn
plaats.
Onderhoud van de bougie
Controleer de bougie om de 25 bedrijfsuren. Monteer om
de 100 bedrijfsuren een nieuwe Champion RJ-19LM of
een bougie van een equivalent type. Controleer of de
elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de
massa-elektrode 0,76 mm is voordat u de bougie monteert.
Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de
bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten
en af te stellen.
Bougie verwijderen
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Trek de kabel van de bougie (deze vindt u onder de
carrosserie van de machine boven het linker achterwiel)
(Fig. 23).
2
1
Figuur 23
1. Bougiekabel 2. Bougie
7. Maak de omgeving van de bougie schoon om te
voorkomen dat er vuil in de motor komt, wat
beschadiging kan veroorzaken.
8. Verwijder de bougie en de metalen afdichtring.
27
Bougie controleren
1. Bekijk de binnenkant van de bougie (Fig. 24). Als de
isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar
behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal
op een vuil luchtfilter.
m-1870
0,76 mm
2
3
1
Figuur 24
1. Centrale elektrode met
isolator
2. Massa-elektrode
3. Elektrodenafstand (niet
op schaal weergegeven)
Belangrijk Bougie nooit schoonmaken. Bougie altijd
vervangen bij zwarte laag op de bougie, versleten elek-
troden, vettige laag op de bougie of scheuren.
2. Controleer de afstand tussen de centrale elektrode en
de massa-elektrode (Fig. 24) en verbuig de massa-
elektrode als de afstand niet correct is.
Bougie monteren
1. Monteer de bougie en de metalen afdichtring.
Opmerking: Controleer of de elektrodenafstand correct
is.
2. De bougie aandraaien tot 20 Nm.
3. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Fig. 23).
Bandenspanning controleren
De voor- en achterbanden moeten een spanning van 80 kPa
hebben. Controleer de bandenspanning na elk gebruik. De
bandenspanning kan het best bij koude banden worden
gecontroleerd.
Machine smeren
U dient de machine om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks te
smeren, waarbij de kortste periode moet worden aange-
houden. De machine moet vaker worden gesmeerd bij
gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onder-
delen tot stilstand gekomen zijn.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Smeer de voorwielen.
7. Overtollig vet wegvegen.
Parkeerrem controleren
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine
stopt of deze onbeheerd achterlaat. U moet de parkeerrem
elke dag controleren om er zeker van te zijn dat deze goed
werkt.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onder-
delen tot stilstand gekomen zijn.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Als de achterwielen blokkeren en slippen wanneer u de
machine naar voren probeert te duwen, hoeft u de
parkeerrem niet af te stellen. Maar als de achterwielen
draaien en niet blokkeren, moet u de parkeerrem laten
afstellen door een erkende Service Dealer.
28
Benzine aftappen uit de
brandstoftank
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Tap de benzine af uit de brandstoftank wanneer
de motor koud is. Doe dit buiten op een open
terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de
buurt van open vuur of als de kans bestaat dat
benzinedampen door een vonk kunnen
ontbranden.
1. Parkeer de machine zo dat de linkervoorkant iets lager
staat dan de rechterkant, zodat alle olie uit de tank kan
lopen.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
4. Stel de parkeerrem in werking.
5. Zet de motor af.
6. Verwijder het contactsleuteltje.
7. Verwijder de motorkap.
8. Druk de uiteinden van de slangklem naar elkaar toe en
schuif de slangklem over de brandstofslang in de
richting van de brandstoftank (Fig. 25).
2
3
1
Figuur 25
1. Slangklem
2. Brandstofslang
3. Filter
9. Trek de brandstofslang van het filter (Fig. 25) en laat de
benzine in een jerrycan of opvangbak lopen.
Opmerking: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een
uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen.
10.Monteer de brandstofslang op het filter.
11. Schuif de slangklem over de slang heen tot dicht bij het
filter om de slang op het filter vast te zetten.
12.Plaats de motorkap terug.
Brandstoffilter vervangen
Vervang het brandstoffilter om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks,
waarbij de kortste periode moet worden aange-
houden. U kunt het brandstoffilter (Fig. 25) het best vervangen
als de brandstoftank leeg is. Na verwijdering mag u nooit een
vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Verwijder de motorkap.
7. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe
en schuif ze weg van het filter (Fig. 25).
8. Trek het filter uit de brandstofslangen.
9. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen
terug tot dicht bij het filter.
10.Plaats de motorkap terug.
Onderhoud van de zekeringen
De elektrische installatie is beveiligd door middel van 7,5 A
steekzekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er
een zekering is doorgebrand, moet de bedrading op
kortsluiting worden gecontroleerd.
1. Om een zekering te vervangen, trekt u deze (Fig. 26) uit
de houder.
m-5970
1
Figuur 26
1. Zekeringen (onder de bestuurderstoel)
2. U plaatst de zekering door deze omlaag in de houder te
drukken.
29
Onderhoud van het maaimes
Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u het
maaimes scherp houden. Een extra maaimes vergemak-
kelijkt het slijpen en vervangen.
Gevaar
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een
stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de
richting van de bestuurder of omstanders en
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op
slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
Het mes controleren
1. Controleer de snijranden (Fig. 27). Als de randen niet
scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes
verwijderen en slijpen; zie Het maaimes slijpen, blz. 30.
m-151
1
2
3
Figuur 27
1. Snijrand
2. Gebogen deel
3. Slijtage/groefvorming
2. Controleer het mes, met name het gebogen deel
(Fig. 27). Als u beschadiging, slijtage of groefvorming
in dit deel constateert (Fig. 27), moet u het mes direct
vervangen.
Het maaimes verwijderen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Verwijder het contactsleuteltje.
3. Verwijder de bougiekabel van de bougie.
4. Zet de transaxle in de eerste versnelling.
5. Stel de parkeerrem in werking.
6. Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een
dikgevoerde handschoen. Verwijder vervolgens de
mesbout, de klemring, de mesversteviger en het mes
(Fig. 28). Plaats indien nodig een houten blok tussen het
maaimes en het maaidek om het mes vast te zetten,
zodat u de bout kunt losdraaien.
1
3
2
Figuur 28
1. Mes
2. Mesversteviger
3. Mesbout en klemring
30
Het maaimes slijpen
1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden
van het mes te slijpen (Fig. 29). Houd daarbij de oor-
spronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans als u
van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal
verwijdert.
m-1854
1
Figuur 29
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans
(Fig. 30). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans
en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is,
moet u wat metaal afvijlen van de achterkant van het
mes. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans
is.
1
2
Figuur 30
1. Mes 2. Mesbalans
Het maaimes monteren
1. Monteer het mes, de mesversteviger, de klemring en de
mesbout (Fig. 28).
Belangrijk Het gebogen deel van het mes moet naar de
binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maai-
kwaliteit te garanderen.
2. De mesbout aandraaien tot 61–82 Nm.
Belangrijk Zorg ervoor dat de snijrand van het mes niet
tegen de maaikast aan komt.
Maaidek horizontaal stellen
Als de machine ongelijkmatig maait en het maaimes is niet
krom, moet u het maaidek horizontaal stellen.
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
4. Verwijder het contactsleuteltje.
5. Verwijder de bougiekabel van de bougie.
6. Zorg ervoor dat de banden de aanbevolen spanning
hebben; zie Bandenspanning controleren, blz. 27.
7. Verwijder de borgpen op de voorkant van de stelstang
(Fig. 31)
m-5976
1
voorzijde van
maaidek
2
3
Figuur 31
1. Stelstang
2. Borgpen
3. Moer
8. Draai de moer op de achterkant van de stelstang los
(Fig. 31).
9. Draai de stelstang totdat het maaidek de gewenste
horizontale stand heeft.
10.Draai de moer vast.
11. Monteer de borgpen.
31
Onderkant van het maaidek
wassen
Telkens nadat u de machine heeft gebruikt, moet u de
onderkant van het maaidek wassen om te voorkomen dat er
zich gras verzamelt. Hierdoor wordt gras beter fijn gemaakt
en het maaisel beter verstrooid.
1. Parkeer de machine op een stevig, horizontaal
oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
4. Verwijder het contactsleuteltje.
5. Bevestig de slangkoppeling aan de wasaansluiting van
de maaimachine en draai de waterkraan helemaal open
(Fig. 32).
1
m-3118
2
3
Figuur 32
1. Wasaansluiting
2. Snelkoppeling
3. Slang
Opmerking: Smeer petrolatum op de O-ring van de
wasaansluiting om de koppeling gemakkelijker te
bevestigen en de O-ring te beschermen.
6. Zet de maaimachine op de tweede maaihoogtestand (B).
7. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.
8. Schakel de aftakas in en laat de motor van de machine
één tot drie minuten lopen.
9. Schakel de aftakas uit.
10.Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
11. Verwijder het contactsleuteltje.
12.Draai de kraan dicht en maak de snelkoppeling los van
de wasaansluiting.
Opmerking: Als de machine na één wasbeurt niet schoon
is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal daarna
deze procedure.
13.Laat de motor opnieuw één à drie minuten lopen om het
overtollig water te verwijderen.
Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan
voorwerpen uitwerpen of contact met het maaimes
veroorzaken, waardoor u en anderen letsel kunnen
oplopen. Contact met het maaimes of uitgeworpen
voorwerpen kan ernstig lichamelijk of dodelijk
letsel veroorzaken.
Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting
moet direct worden vervangen, voordat u de
machine opnieuw gebruikt.
Gaten in de maaimachine dichtmaken met
bouten en moeren.
Steek nooit uw handen of voeten onder de
machine of door openingen in de machine.
Waarschuwing
De machine wassen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
2. Verwijder het contactsleuteltje.
3. Wacht 10 tot 15 minuten om de motor af te laten
koelen.
4. Was de machine met een mild reinigingsmiddel en
water.
Belangrijk Gebruik hiervoor nooit een hogedruk-
reiniger. Hierdoor kan het elektrische systeem worden
beschadigd of het noodzakelijke vet bij wrijvingspunten
worden weggespoeld. Gebruik niet te veel water, zeker niet
in de buurt van het bedieningspaneel, verlichting, motor en
accu.
5. Start de motor om deze droog te laten worden.
32
Reiniging en stalling
1. Schakel de aftakas uit.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
4. Verwijder het contactsleuteltje.
5. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele
machine verwijderen, met name van de motor. Vuil en
kaf van de buitenkant van de koelribben van de
cilinderkop en het ventilatorhuis verwijderen.
Belangrijk U kunt de machine met een mild reinigings-
middel en water wassen. Gebruik hiervoor nooit een hoge-
drukreiniger. Hierdoor kan het elektrische systeem worden
beschadigd of het noodzakelijke vet bij wrijvingspunten
worden weggespoeld. Gebruik niet te veel water, zeker niet in
de buurt van het bedieningspaneel, verlichting, motor en accu.
6. Parkeerrem controleren; zie Parkeerrem controleren,
blz. 27.
7. Luchtfilter onderhoudsbeurt geven; zie Onderhoud van
het luchtfilter, blz. 25.
8. Motorolie verversen; zie Motoroliepeil controleren,
blz. 22.
9. Bandenspanning controleren; zie Bandenspanning
controleren, blz. 27.
10.Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt
gebruikt, moet deze als volgt worden voorbereid op
stalling:
A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe
aan de brandstof in de tank op basis van de instruc-
ties van de fabrikant ervan. Gebruik geen stabilizer
op alcoholbasis (ethanol of methanol).
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als
het met verse benzine wordt vermengd en altijd wordt
gebruikt.
B. Laat de motor vijf minuten lopen om de brandstof
met de toegevoegde stabilizer/conditioner door het
brandstofsysteem te verspreiden.
C. Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat de brand-
stoftank leeglopen; zie Benzine aftappen uit de
brandstoftank, blz. 28.
D. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze
afslaat.
E. Bedien de choke of hulpstarter.
F. Start de motor totdat deze niet meer start.
G. Voer de gebruikte olie af volgens de plaatselijk
geldende voorschriften.
Belangrijk Benzine waaraan stabilizer/conditioner is
toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.
11. Verwijder en controleer de bougie; zie Onderhoud van
de bougie, blz. 26. Nadat de bougie uit de cilinder is
verwijderd, giet u twee eetlepels motorolie in het
bougiegat. Gebruik de elektrische startmotor om de
motor te laten draaien en zo de olie over de cilinder-
wand te verspreiden. Monteer de bougie, maar sluit de
kabel niet aan op de bougie.
12.Maak de minkabel van de accu los. Reinig de accu en
de accupolen. Controleer het accuzuurpeil en laad de
accu volledig op; zie Onderhoud van de accu, blz. 23.
Laat de minkabel loszitten tijdens de stalling.
Belangrijk De accu moet volledig opgeladen zijn, om
te voorkomen dat deze bevriest en beschadigd raakt bij
temperaturen beneden 0°C. Een volledig opgeladen accu
kan de gehele winter worden opgeslagen zonder dat deze
tussentijds hoeft te worden opgeladen.
13.Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai
deze vast. Versleten of beschadigde delen repareren of
vervangen.
14.Krassen en beschadigingen van de lak bijwerken.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende Service
Dealer.
15.Stal de machine in een schone, droge garage of
opslagruimte. Verwijder het contactsleuteltje en het
KeyChoice-sleuteltje uit de maaimachine en bewaar ze
op een gemakkelijk te onthouden plaats. Dek de
machine af om deze te beschermen en schoon te
houden.
33
Elektrisch schema
4
ORANGE
STARTER
SOLENOID
I
S
X
S
A
B
Y
KEY SWITCH
S1
(IGNITION)
OFF NO CONNECTION
ON B I A AND X Y
START B I S
I
AB
8
8
9
7
ORANGE
7.5A F2
TURQUOISE
RED/WHITE
5
RED/BLACK
RED/BLACK
6
1
BLACK
GND
RED
3
12V DC
BATTERY
RED
2
21
RED
GND
ALTERNATOR
RED
7.5A F1
RED
AM
ORANGE
27
GND
BLACK
23+24
20
22
ORANGE LAMP
(BAG FULL)
9
19
25
RED LAMP
(OVER RIDE)
S7
(BAG FULL)
SWITCH CLOSES
WHEN GRASS
BAG IS FULL
6
RED
SHOWN WHEN
OPERATOR IS NOT
ON THE SEAT
14
7
S4
(SEAT)
20
30
GNDSM
MAGNET
WHITE/BLACK
29
(KILL RELAY)
K1
5
4
3
30
29
14
GREY
28
13
ORANGE
BROWN
BLACK
BLACK
2
1
GND
SHOWN WITH
BRAKE DISENGAGED
S5
(BRAKE)
NMIR MODULE
5
1
4
6
2
13
18
31
BROWN
BLACK
ORANGE
TAN
BROWN
10
10
12
19
TURQ./BLACK
15
31
26
GND
RED/BLACK
26
15
RED
MOMENTARY
KEY SWITCH
S3
(OVER RIDE)
SHOWN
IN NEUTRAL
S6
(REVERSE)
18
17
32
16
TURQ./BLACK
17
TURQUOISE
TURQ./BLACK
S2
(PTO)
SHOWN WITH
PTO DISENGAGED
11
16
11
11 12
2
5
3
RED/BLACK
RED/BLACK
TURQUOISE
TURQUOISE
TURQUOISE
TURQUOISE
TURQ./BLACK
TURQ./BLACK
RED
WHITE
WHITE
WHITE
BLACK
28
3
34
Storingen, oorzaak en remedie
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
De startmotor slaat niet aan.
1. De aftakas is ingeschakeld. 1. Schakel de aftakas uit.
2. De parkeerrem is niet in
werking.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. De accu is leeg. 3. Accu opladen.
4. De elektrische aansluitingen
zijn gecorrodeerd of zitten los.
4. Controleren of de elektrische
aansluitingen goed contact
maken.
5. Een van de zekeringen is
doorgebrand.
5. De desbetreffende zekering
vervangen.
6. Een van de relais of
schakelaars is defect.
6. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
De motor start niet, start moeilijk of
slaat af.
1. De bestuurder zit niet op de
bestuurdersstoel.
1. Plaats nemen op de
bestuurdersstoel.
2. De benzinetank is leeg. 2. De tank met benzine vullen.
3. Het luchtfilter is vuil. 3. Het luchtfilterelement reinigen
of vervangen.
4. De bougiekabel zit los of is niet
aangesloten.
4. Sluit de bougiekabel aan op de
bougie.
5. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
5. Een nieuwe bougie met correct
afgestelde elektrodenafstand
monteren.
6. De choke gaat niet dicht. 6. De gaskabel afstellen.
7. Er zit vuil in het brandstoffilter. 7. Brandstoffilter vervangen.
8. Het stationair toerental is te
laag of het mengsel heeft niet
de juiste verhouding.
8. De leegloopsnelheid van de
carburateur afstellen en zorgen
voor mengsel met de juiste
verhouding.
9. Vuil, water of oude benzine in
het brandstofsysteem.
9. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
10.De motor is “verzopen”. 10.De bougie verwijderen en laten
drogen.
11.De accu is leeg. 11.Accu opladen.
35
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
De motor verliest vermogen.
1. De motor is te zwaar belast. 1. Lagere versnelling inschakelen
voor lagere rijsnelheid.
2. Het luchtfilterelement is vuil. 2. Het luchtfilterelement reinigen.
3. Het oliepeil in het carter is te
laag.
3. Het carter bijvullen met olie.
4. De koelribben en luchtkanalen
onder het ventilatorhuis van de
motor zijn verstopt.
4. De koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
5. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
5. Een nieuwe bougie met correct
afgestelde elektrodenafstand
monteren.
6. Er zit vuil in het brandstoffilter. 6. Brandstoffilter vervangen.
7. Vuil, water of oude benzine in
het brandstofsysteem.
7. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
De motor raakt oververhit.
1. De motor is te zwaar belast. 1. Lagere versnelling inschakelen
voor lagere rijsnelheid.
2. Het oliepeil in het carter is te
laag.
2. Het carter bijvullen met olie.
3. De koelribben en luchtkanalen
onder het ventilatorhuis van de
motor zijn verstopt.
3. De koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
De machine trilt abnormaal.
1. Het maaimes is verbogen of
niet in balans.
1. Monteer een nieuw mes.
2. De bevestigingsbout van het
maaimes zit los.
2. De bevestigingsbout van het
maaimes vastdraaien.
3. De bevestigingsbouten van de
motor zitten los.
3. De bevestigingsbouten van de
motor vastdraaien.
4. Een motorpoelie, spanpoelie of
mespoelie zit los.
4. Desbetreffende poelie
vastzetten.
5. De motorpoelie is beschadigd. 5. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
Het mes draait niet.
1. De drijfriem van de
maaimessen is versleten, los of
stuk.
1. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
2. De drijfriem van het maaimes
zit niet op de poelie.
2. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
De machine drijft niet aan.
1. De tractieriem is versleten, los
of stuk.
1. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
2. De tractieriem zit niet op de
poelie.
2. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
3. De transmissie schakelt niet. 3. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
36
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
De maaihoogte is ongelijk.
1. De bandenspanning is niet
correct.
1. Zorg ervoor dat de banden de
correcte spanning hebben.
2. Het maaidek staat niet
horizontaal.
2. Het maaidek horizontaal
stellen.
3. De onderkant van het maaidek
is vuil.
3. Reinig de onderkant van het
maaidek.
De maaikwaliteit is slecht.
1. Het maaimes is versleten. 1. Maaimes slijpen of vervangen.
2. De maaihoogte is verkeerd. 2. Maaihoogte instellen.
De grasvanger wordt niet gevuld.
1. De maaihoogte is te laag. 1. Instellen op een hogere
maaistand.
2. Het gras is te zwaar of vochtig. 2. Wachten totdat het gras droog
is.
3. Het maaimes is versleten. 3. Maaimes slijpen of vervangen.
4. Het gras is te hoog. 4. Instellen op een hogere
maaistand.
5. De afvoer is verstopt. 5. De afvoer ontstoppen.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36

Toro 13-32G Rear-Engine Riding Mower Handleiding

Type
Handleiding