HP notebookcomputer
Gebruikershandleiding
© Copyright 2013 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Het SD-logo is een handelsmerk
van de desbetreffende eigenaar. Java is
een handelsmerk in de Verenigde Staten
van Sun Microsystems, Inc.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, september 2013
Artikelnummer van document: 734764-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Neem voor de recentste informatie in deze
handleiding contact op met de
ondersteuning. Voor ondersteuning in de
VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/
contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning
gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/
us/en/wwcontact_us.html.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden
of anderszins gebruiken van een
softwareproduct dat vooraf op deze
computer is geïnstalleerd, bevestigt u dat u
gehouden bent aan de voorwaarden van de
HP EULA (End User License Agreement).
Als u niet akkoord gaat met deze
licentievoorwaarden, is uw enige
rechtsmogelijkheid om het volledige,
ongebruikte product (hardware en software)
binnen 14 dagen te retourneren en te
verzoeken om restitutie van het
aankoopbedrag op grond van het
restitutiebeleid dat op de plaats van
aankoop geldt.
Neem contact op met het lokale
verkooppunt (de verkoper) als u meer
informatie wilt of als u een verzoek om
volledige restitutie van het aankoopbedrag
van de computer wilt indienen.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen
met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen
aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals
gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC
60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Welkom ............................................................................................................................................................ 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer ................................................................................................................ 4
Bovenkant ............................................................................................................................................ 4
Touchpad ............................................................................................................................. 4
Lampjes ............................................................................................................................... 5
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ................................................ 6
Toetsen ................................................................................................................................ 8
Voorkant ............................................................................................................................................... 8
Rechterkant ........................................................................................................................................ 10
Linkerkant ........................................................................................................................................... 11
Beeldscherm ...................................................................................................................................... 12
Onderkant ........................................................................................................................................... 13
3 Netwerk .......................................................................................................................................................... 16
Gebruikmaken van een internetprovider ............................................................................................ 16
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerkstatus ........................................................ 16
Draadloze verbinding tot stand brengen ............................................................................................ 16
Apparaten voor draadloze communicatie in- en uitschakelen ........................................... 17
Knop voor draadloze communicatie gebruiken ................................................. 17
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................... 17
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 17
Verbinding maken met een bestaand WLAN ..................................................................... 17
Nieuw draadloos netwerk installeren ................................................................................. 19
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 20
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 20
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 21
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 21
Aansluiten op een lokaal netwerk (LAN) (alleen bepaalde modellen) ............................... 21
4 Toetsenbord en aanwijsapparaten .............................................................................................................. 23
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 23
Hotkeys herkennen ............................................................................................................ 23
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................. 24
Ingebed numeriek toetsenblok gebruiken ......................................................... 24
v
Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen .......................... 24
Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde
toetsenblok ....................................................................................... 25
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................ 25
Touchpad gebruiken ........................................................................................................................... 25
Touchpad uit- en inschakelen ............................................................................................ 25
Navigeren .......................................................................................................................... 26
Selecteren .......................................................................................................................... 27
Touchpadbewegingen gebruiken ....................................................................................... 27
Tikken ................................................................................................................ 27
Schuiven ........................................................................................................... 29
Knijpen/zoomen ................................................................................................ 29
Draaien (alleen bepaalde modellen) ................................................................. 30
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 30
EasyPoint-muisbesturing gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 30
5 Multimedia ..................................................................................................................................................... 31
Audiovoorzieningen gebruiken ........................................................................................................... 31
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 31
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 32
Webcam gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................................................ 32
Videoapparaten gebruiken ................................................................................................................. 32
VGA ................................................................................................................................... 32
DisplayPort ........................................................................................................................ 34
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 35
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 35
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 35
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 35
Pauzestand activeren en beëindigen ................................................................ 36
Slaapstand activeren en beëindigen ................................................................. 36
Pictogram Voeding gebruiken ............................................................................................ 37
Energiebeheer gebruiken .................................................................................................. 37
Huidige instellingen voor energiebeheer weergeven ........................................ 37
Huidige instellingen voor energiebeheer wijzigen ............................................. 38
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 38
Acculading weergeven ....................................................................................................... 38
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 38
Accu plaatsen .................................................................................................... 38
Accu verwijderen ............................................................................................... 39
Accu opladen ..................................................................................................................... 40
vi
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 41
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 41
Lage acculading herkennen .............................................................................. 41
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 42
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 42
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 42
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 42
Lage acculading verhelpen wanneer de slaapstand niet kan
worden beëindigd ............................................................................. 42
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 42
Accu opbergen ................................................................................................................... 42
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 43
Accu vervangen ................................................................................................................. 43
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 43
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................ 44
Hybrid Graphics (alleen bepaalde modellen) ..................................................................................... 44
Hybrid Graphics gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................... 44
7 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 45
Omgaan met schijfeenheden ............................................................................................................. 45
Onderpaneel verwijderen of terugplaatsen ........................................................................................ 46
Onderpaneel verwijderen ................................................................................................... 46
Onderpaneel terugplaatsen ............................................................................................... 46
Vaste schijf vervangen of upgraden ................................................................................................... 47
Vaste schijf verwijderen ..................................................................................................... 47
Vaste schijf plaatsen .......................................................................................................... 49
HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................................. 49
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ......................................................................... 50
8 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 51
Geheugenkaartlezers gebruiken ........................................................................................................ 51
Een geheugenkaart plaatsen ............................................................................................. 51
Een geheugenkaart verwijderen ........................................................................................ 51
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 52
Smart Card plaatsen .......................................................................................................... 52
Smart Card verwijderen ..................................................................................................... 52
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 52
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 53
vii
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 53
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 53
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 54
9 Geheugenmodules ........................................................................................................................................ 55
10 Beveiliging ................................................................................................................................................... 58
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 58
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 58
Wachtwoorden instellen in het besturingssysteem ............................................................ 59
Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 59
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................. 60
BIOS-beheerderswachtwoord opgeven ............................................................ 60
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup gebruiken ....................................................... 60
DriveLock-wachtwoord beheren ........................................................................ 61
DriveLock-wachtwoord opgeven ....................................................................... 61
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken .................................................................. 61
Wachtwoord voor Automatische DriveLock beheren ......................................................... 62
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 62
Optionele beveiligingskabel bevestigen ............................................................................................. 62
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 63
Verificatie middels een vingerafdruk tijdens het aanmelden inschakelen .......................... 63
Vingerafdruk registreren .................................................................................................... 64
11 Back-up en herstel ...................................................................................................................................... 65
Back-up maken .................................................................................................................................. 65
Een back-up maken van uw gegevens .............................................................................................. 65
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................... 66
Alles verwijderen en SLED opnieuw installeren ................................................................................. 67
12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics ................................................................... 68
Computer Setup starten ..................................................................................................................... 68
Computer Setup gebruiken ................................................................................................................ 68
Navigeren en selecteren in Computer Setup ..................................................................... 68
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup ........................................................... 69
BIOS bijwerken ................................................................................................................................... 69
BIOS-versie bepalen .......................................................................................................... 70
BIOS-update downloaden .................................................................................................. 70
Advanced System Diagnostics gebruiken .......................................................................................... 71
viii
13 MultiBoot ..................................................................................................................................................... 72
Opstartvolgorde van apparaten .......................................................................................................... 72
Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning ........................................................................................ 73
Problemen oplossen ........................................................................................................................... 73
De computer kan niet worden ingeschakeld ...................................................................... 73
Het computerscherm is leeg .............................................................................................. 73
De software werkt niet goed .............................................................................................. 74
De computer staat aan maar reageert niet ........................................................................ 74
De computer is ongewoon warm ....................................................................................... 74
Een extern apparaat werkt niet .......................................................................................... 75
De draadloze netwerkverbinding werkt niet ....................................................................... 75
Een schijf wordt niet afgespeeld ........................................................................................ 75
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................................... 76
Contact opnemen met de klantenondersteuning ................................................................................ 76
Labels ................................................................................................................................................. 77
Bijlage B Computer schoonmaken ................................................................................................................ 79
Schoonmaakproducten ...................................................................................................................... 79
Schoonmaakprocedures .................................................................................................................... 79
Beeldscherm schoonmaken .............................................................................................. 79
Zijkanten en bovenkant schoonmaken .............................................................................. 80
Touchpad en toetsenbord schoonmaken .......................................................................... 80
Pen en penhouder van een tablet-pc schoonmaken (alleen bepaalde modellen) ............. 80
Bijlage C Specificaties ..................................................................................................................................... 81
Ingangsvermogen ............................................................................................................................... 81
Omgevingsvereisten ........................................................................................................................... 81
Bijlage D Elektrostatische ontlading .............................................................................................................. 82
Index ................................................................................................................................................................... 83
ix
x
1Welkom
Nadat u de computer gebruiksklaar hebt gemaakt en hebt geregistreerd, moet u de volgende stappen
uitvoeren:
Maak verbinding met internet: configureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u
verbinding kunt maken met internet. Zie
Netwerk op pagina 16 voor meer informatie.
Raak vertrouwd met de computer: maak kennis met de voorzieningen van uw computer. Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 en Toetsenbord en aanwijsapparaten
op pagina 23 voor aanvullende informatie.
Zoek geïnstalleerde software: toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer
geïnstalleerde software. Selecteer Computer > More Applications (Meer toepassingen).
OPMERKING: selecteer Computer > Help voor informatie over het gebruik van de bij de
computer meegeleverde software. U kunt ook de instructies van de softwarefabrikant
raadplegen. Deze instructies kunnen bij de software zijn verstrekt of kunnen op de website van
de fabrikant staan.
Update programma's en stuurprogramma's: werk uw programma's en stuurprogramma's
regelmatig bij tot de nieuwste versies. Als u de computer registreert, worden de nieuwste versies
van de programma's en stuurprogramma's automatisch op de computer bijgewerkt. Als u zich
registreert, kunt u ervoor kiezen automatisch op de hoogte te worden gebracht van beschikbare
updates. Gedurende 90 dagen wordt u automatisch op de hoogte gehouden van beschikbare
updates van het besturingssysteem. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
1
Informatie zoeken
De computer bevat verschillende hulpmiddelen voor de uitvoering van uiteenlopende taken.
Hulpmiddelen Informatie over
Poster Installatie-instructies
Computer gebruiksklaar maken
Onderdelen van de computer herkennen
Helpfunctie van Linux
Selecteer Computer > Help om de helpfunctie van
Linux te openen.
Computersoftware
Computerinstellingen
Verbinding maken met internet
Computerhulpprogramma's
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
Voor toegang tot deze informatie dubbelklikt u op het
pictogram HP documents (HP documenten) op het
bureaublad.
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Handleiding voor veiligheid en comfort
Voor toegang tot deze handleiding dubbelklikt u op het
pictogram HP documents (HP documenten) op het
bureaublad.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding
en gezonde werkgewoonten
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning)
Dit boekje wordt bij de computer geleverd.
Telefoonnummers voor ondersteuning van HP
Website van HP
Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde
ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/
country/us/en/wwcontact_us.html.
Informatie over ondersteuning
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
2 Hoofdstuk 1 Welkom
Hulpmiddelen Informatie over
Beperkte garantie*
U krijgt als volgt toegang tot de garantie:
Dubbelklik op het pictogram HP documents (HP
documenten) op het bureaublad.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*De specifiek toegekende HP beperkte garantie die van toepassing is op uw product, kunt u vinden in de elektronische
handleidingen op de computer en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In sommige landen of regio's wordt door
HP een gedrukte versie van de HP beperkte garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de
garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/
orderdocuments of schrijf naar:
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd., Boise, ID 83714, Verenigde Staten
Europa, Midden-Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italië
Azië en Stille Oceaan: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Wanneer u een gedrukt exemplaar van uw garantie aanvraagt, geef dan het productnummer, de garantieperiode (te vinden
op het servicelabel) en uw naam en postadres op.
BELANGRIJK: stuur uw HP product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Bovenkant
Touchpad
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) EasyPoint-muisbesturing (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of
activeren.
(2) Linkerknop van de muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(3) Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of
activeren.
(4) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(5) Rechterknop van de muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
(6) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de pauzestand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
slaapstand.
(2) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(3) Lampje Microfoon uit
Oranje: Het geluid van de microfoon is uitgeschakeld.
Uit: Het geluid van de microfoon is ingeschakeld.
(4) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
(5)
Lampje voor draadloze communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/
of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie
is uitgeschakeld.
(6)
Lampje Geluid uit Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.
Bovenkant 5
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de pauzestand te activeren.
Als de computer in de pauzestand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de pauzestand te beëindigen.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures
van het besturingssysteem geen effect hebben, houdt u de
aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt om de
computer uit te schakelen.
U krijgt als volgt toegang tot de instellingen voor
energiebeheer:
1. Selecteer Computer > Controlecentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeem en klik daarna
in het rechterdeelvenster op Energiebeheer.
(2) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
(3)
Knop voor draadloze communicatie Met deze knop kunt u de voorziening voor draadloze
communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze
verbinding tot stand brengen.
OPMERKING: er kan een draadloze verbinding tot stand
worden gebracht als er eerder een draadloze verbinding is
geconfigureerd.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(4)
Knop Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(5) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk aanmelden in
plaats van met een wachtwoord.
Bovenkant 7
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) fn-toets Door deze toets in combinatie met een functietoets in te
drukken, kunt u veelgebruikte systeemfuncties uitvoeren.
(2) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Toetsen van het ingebedde numerieke
toetsenblok
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie
uitgevoerd die wordt aangegeven door het pictogram in de
rechterbovenhoek van de toets.
(4) num lk-toets
Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets,
wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of
uitgeschakeld.
Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en
numerieke functies op het geïntegreerde numerieke
toetsenblok.
Voorkant
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(1)
Lampje voor draadloze communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule
en/of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie
is uitgeschakeld.
(2)
Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de pauzestand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
slaapstand.
(3)
Lampje van de netvoedingsadapter/accu Oranje: De computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is 0 tot 90% opgeladen.
Wit: De computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is 90 tot 99% opgeladen.
Knipperend oranje: Een accu die de enige
beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer
de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint
het acculampje snel te knipperen.
Uit: De accu is volledig opgeladen.
(4)
Lampje van de vaste schijf
Wit knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de vaste
schijf geparkeerd.
Voorkant 9
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-
ingang (microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen
voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een
headset of een televisietoestel aansluiten, om het
geluid via dat apparaat weer te geven. Ook kunt u
hierop de microfoon van een optionele headset
aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag
voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset
opzet. Zo beperkt u het risico van
gehoorbeschadiging. Zie Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende
informatie over veiligheid.
OPMERKING: wanneer u een apparaat aansluit op
deze connector, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
OPMERKING: Zorg dat de apparaatkabel een
connector met vier pinnen heeft die zowel audio-uit
(hoofdtelefoon) als audio-in (microfoon) ondersteunt.
(2)
DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal
weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor
of projector, aan op de computer.
(3) Geheugenkaartlezer Leest gegevens van en schrijft gegevens op
geheugenkaarten zoals Secure Digital (SD).
(4)
USB 3.0-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB 3.0-apparaten aan. Deze
poorten zorgen voor hogere USB-prestaties.
OPMERKING: Raadpleeg
USB-apparaat gebruiken
op pagina 52 voor informatie over de verschillende
types USB-poorten.
(5)
RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(6) Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(7)
Netvoedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Bevestigingspunt voor een
beveiligingskabel
Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare
beveiligingskabel aan de computer.
OPMERKING: van de beveiligingskabel moet in de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
(2) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
(3)
Poort voor externe VGA-monitor Hierop sluit u een optionele VGA-monitor of -projector
aan.
(4)
USB 3.0-oplaadpoort Hierop sluit u optionele USB 3.0-apparaten aan. Deze
poort zorgt voor hogere USB-prestaties. Via de USB-
oplaadpoort kunnen ook bepaalde types mobiele
telefoons en MP3-spelers worden opgeladen, zelfs
wanneer de computer uit staat.
OPMERKING: raadpleeg
USB-apparaat gebruiken
op pagina 52 voor informatie over de verschillende
types USB-poorten.
(5)
USB 3.0-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB 3.0-apparaten aan. Deze
poorten zorgen voor hogere USB-prestaties.
OPMERKING: raadpleeg
USB-apparaat gebruiken
op pagina 52 voor informatie over de verschillende
types USB-poorten.
(6) Smart Card-lezer (alleen bepaalde
modellen)
Ondersteunt optionele Smart Cards.
Linkerkant 11
Beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes voor draadloze communicatie worden
draadloze signalen verzonden en ontvangen binnen een
draadloos lokaal netwerk (WLAN).
(2) Interne microfoons (2) geluid opnemen;
(3) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(4) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Open HP Support Assistant voor informatie over het gebruik
van de webcam. Als u HP Support Assistant op het
beginscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support
Assistant.
(5) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt en daardoor het
beeldscherm uitgeschakeld of de pauzestand geactiveerd.
OPMERKING: De beeldschermschakelaar is niet zichtbaar
aan de buitenkant van de computer.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het
gedeelte over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderkant
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Connector voor een optionele extra
accu
Hierop sluit u een optionele extra accu aan.
(2) Onderpaneel Biedt toegang tot de vasteschijfruimte, het slot voor de
WLAN-module, het slot voor de WWAN-module en de
geheugenmoduleslots.
VOORZICHTIG: vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is
goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de
regelgeving met betrekking tot apparatuur voor
draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt u
dat het systeem niet meer reageert en er een
waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van
de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u
de module om de functionaliteit van de computer te
herstellen. Neem daarna via HP Support Assistant
contact op met de ondersteuning. Als u HP Support
Assistant op het startscherm wilt openen, selecteert u
de app HP Support Assistant.
(3)
Ontgrendeling van het onderpaneel Hiermee ontgrendelt u de onderhoudsklep op de
computer.
Onderkant 13
Onderdeel Beschrijving
(4)
Vergrendeling van onderhoudsklep Hiermee vergrendelt u de onderhoudsklep
(5) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de
interne onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
Onderdeel Beschrijving
(1) Onderpaneel Biedt toegang tot de vasteschijfruimte, het slot voor de
WLAN-module, het slot voor de WWAN-module en de
geheugenmoduleslots.
VOORZICHTIG: vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is
goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de
regelgeving met betrekking tot apparatuur voor
draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt u
dat het systeem niet meer reageert en er een
waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van
de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u
de module om de functionaliteit van de computer te
herstellen. Neem daarna via HP Support Assistant
contact op met de ondersteuning. Als u HP Support
Assistant op het startscherm wilt openen, selecteert u
de app HP Support Assistant.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(2)
Ontgrendeling van het onderpaneel Hiermee ontgrendelt u de onderhoudsklep op de
computer.
(3)
Vergrendeling van onderhoudsklep Hiermee vergrendelt u de onderhoudsklep
(4) Ventilatieopeningen (3) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de
interne onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
Onderkant 15
3Netwerk
De computer ondersteunt een van de volgende types internettoegang of beide:
Draadloos: voor mobiele toegang tot internet gebruikt u een draadloze verbinding. Ga naar
Verbinding maken met een bestaand WLAN op pagina 17 of Nieuw draadloos netwerk
installeren op pagina 19.
Bekabeld: u krijgt toegang tot internet door verbinding te maken met een bekabeld netwerk. Zie
Verbinding maken met een bekabeld netwerk op pagina 21 voor informatie over verbinding
maken met een bekabeld netwerk.
OPMERKING: de voorzieningen van internethardware en -software variëren, afhankelijk van het
computermodel en uw locatie.
Gebruikmaken van een internetprovider
Voor toegang tot internet is een account bij een internetprovider vereist. Neem contact op met een
lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een modem. De
internetprovider kan u bij helpen het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel
waarmee u de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en
het testen van de internetservice.
OPMERKING: van uw internetprovider ontvangt u een gebruikersnaam en wachtwoord voor
toegang tot internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
Pictogrammen voor draadloze communicatie en
netwerkstatus
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze communicatie
(ingeschakeld)
Geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze
communicatie zijn ingeschakeld.
Netwerkverbinding
(verbonden)
Geeft aan dat er verbinding is met het bekabelde netwerk en dat
de verbinding actief is. Als zowel de bekabelde als de draadloze
verbinding actief is, wordt de bekabelde verbinding gebruikt
omdat die sneller is.
Netwerkverbinding (niet
verbonden)
Geeft aan dat er geen verbinding is met het bekabelde en het
draadloze netwerk.
Draadloze verbinding tot stand brengen
De computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze
communicatie:
WLAN-apparaat voor een draadloos lokaal netwerk
Bluetooth®-apparaat
16 Hoofdstuk 3 Netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie in- en uitschakelen
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
Gebruik de knop voor draadloze communicatie om de WLAN-controller en de Bluetooth-controller
gelijktijdig uit of in te schakelen. Ze kunnen afzonderlijk worden bestuurd via Controlecentrum of
Computer Setup.
OPMERKING: zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over het
herkennen van het type en de locatie van de knop voor draadloze communicatie op de computer.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Ga als volgt te werk om een draadloos of bekabeld netwerkapparaat in of uit te schakelen:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
2. Om een van de volgende apparaten in of uit te schakelen, schakelt u de selectievakjes van een
van de volgende opties in of uit:
Netwerk aanzetten (alle netwerkapparaten)
Draadloos netwerk aanzetten
WLAN gebruiken
Met een draadloze verbinding wordt de computer verbonden met Wi-Fi-netwerken of WLAN's. Een
WLAN bestaat uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van
een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: bij het tot stand brengen van een draadloze verbinding of het toestaan van toegang
aan gebruikers in een netwerk wordt u verzocht het hoofdwachtwoord op te geven.
Verbinding maken met een bestaand WLAN
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld.
OPMERKING: zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over het
herkennen van de locatie van de knop en het lampje voor draadloze communicatie op de
computer.
2. Klik op het pictogram Netwerkverbinding in het berichtgebied aan de rechterkant van de
taakbalk.
Onder Draadloze netwerken vindt u een lijst met beschikbare draadloze netwerken.
3. Klik op het gewenste draadloze netwerk.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingscode in te
voeren. Typ de code en klik daarna op OK om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: om verbinding te maken met een netwerk dat niet automatisch wordt
gedetecteerd, klikt u op het pictogram Netwerkverbinding en selecteert u Verbinding maken
met verborgen draadloos netwerk. Voer de ESSID-gegevens in en stel de
coderingsparameters in.
OPMERKING: als er geen WLAN's worden weergegeven en uw netwerk niet verborgen is,
betekent dit dat u zich buiten het bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
WLAN gebruiken 17
Als u het netwerk waarmee u verbinding wilt maken, niet ziet, klikt u met de rechtermuisknop op
het pictogram Netwerkverbinding in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Klik
vervolgens op Verbindingen bewerken.
18 Hoofdstuk 3 Netwerk
Nieuw draadloos netwerk installeren
Vereiste apparatuur:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een geïnstalleerd draadloos netwerk dat is
verbonden met internet.
OPMERKING: sommige kabelmodems hebben een ingebouwde router. Vraag bij uw
internetprovider na of u een aparte router nodig heeft.
OPMERKING: zorg bij het tot stand brengen van een draadloze verbinding dat de computer en de
draadloze router zijn gesynchroniseerd. Om de computer en de draadloze router te synchroniseren,
schakelt u de computer en de draadloze router uit en daarna weer in.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
WLAN gebruiken 19
Draadloos netwerk beveiligen
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos
netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te
beveiligen tegen onbevoegde toegang. Draadloze netwerken in openbare zones (hotspots), zoals
cafés en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Als u zich zorgen maakt om de
beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot
niet-vertrouwelijke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op internet.
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten
onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. U kunt de volgende voorzorgsmaatregelen treffen om uw
draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een firewall. Een firewall controleert zowel gegevens als verzoeken om gegevens die
naar uw netwerk zijn verzonden, en verwijdert eventuele verdachte onderdelen. Er bestaan
zowel softwarematige als hardwarematige firewalls. Sommige netwerken maken gebruik van
een combinatie van beide types.
Codering voor draadloze communicatie: de computer ondersteunt drie coderingsprotocollen:
Wi-Fi Protected Access (WPA)
Wi-Fi Protected Access II (WPA2)
Wired Equivalent Privacy (WEP)
OPMERKING: HP raadt aan om gebruik te maken van WPA2; van de drie ondersteunde
coderingsprotocollen is dit het meest geavanceerde. Het gebruik van WEP-codering wordt niet
aanbevolen, omdat deze relatief gemakkelijk is te ontsleutelen.
Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wi-Fi Protected Access II (WPA2) maken gebruik van
beveiligingsstandaarden om gegevens die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen of
te ontsleutelen. Zowel WPA als WPA2 genereren op dynamische wijze een nieuwe sleutel voor
elk pakket, en ze genereren tevens een verschillend stel sleutels voor elke computer in het
netwerk. Ga als volgt te werk om dit te doen:
WPA maakt gebruik van AES (Advanced Encryption Standard) en TKIP (Temporal Key
Integrity Protocol).
WPA2 maakt gebruik van CCMP (Cipher Block Chaining Message Authentication Code
Protocol); dit is een nieuw AES-protocol.
Wired Equivalent Privacy (WEP) maakt gebruik van een WEP-sleutel om gegevens te coderen
voordat ze worden verzonden. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen geen gebruik maken
van het draadloze netwerk.
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u de computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert het
besturingssysteem verbinding te maken met dat netwerk. Als dit lukt, wordt de computer automatisch
verbonden met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door het besturingssysteem wordt
herkend, volgt u dezelfde procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met het
draadloze netwerk.
20 Hoofdstuk 3 Netwerk
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging
van communicatie via de gebruikelijke fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals de
volgende:
Computers
Telefoons
Audioapparaten
De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw computer en
draadloze apparatuur. Het is niet mogelijk twee of meer computers continu verbinding te laten
houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem.
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal
Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Zie de helpfunctie van de
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Aansluiten op een lokaal netwerk (LAN) (alleen bepaalde modellen)
Om de computer aan te sluiten op een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8-
pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat
voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de
computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 21
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router (niet afgebeeld).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector,
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
22 Hoofdstuk 3 Netwerk
4 Toetsenbord en aanwijsapparaten
Toetsenbord gebruiken
Hotkeys herkennen
Sneltoetsen zijn combinaties van de fn- toets met de esc- toets of met een van de functietoetsen.
OPMERKING: Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over
locaties van sneltoetsen.
U gebruikt een hotkey als volgt:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeycombinatie.
Hotkeycombinatie Beschrijving
fn+f3 Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het
beeldscherm en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus
wordt geactiveerd.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om
videogegevens van de computer te ontvangen. Met de hotkey fn+f4 kunt u de weergave ook
schakelen van en naar andere apparaten die weergavegegevens van de computer ontvangen.
fn+f6 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
fn+f7 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
fn+f8 Hiermee schakelt u de microfoon uit.
fn+f9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f11 Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord in en uit.
OPMERKING: de achtergrondverlichting van het toetsenbord is bij levering standaard
ingeschakeld. Schakel de achtergrondverlichting van het toetsenbord uit voor een langere
accuwerktijd.
Toetsenbord gebruiken 23
Toetsenblokken gebruiken
De computer is voorzien van een ingebed numeriek toetsenblok (of een geïntegreerd numeriek
toetsenblok). De computer ondersteunt tevens een optioneel extern numeriek toetsenblok of een
optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Ingebed numeriek toetsenblok gebruiken
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets,
wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: het ingebedde numerieke toetsenblok
functioneert niet wanneer een extern toetsenbord of een extern
toetsenblok is aangesloten op de computer.
(2) Ingebed numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd die
wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek
van de toets.
(3) num lk-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets, wordt het
ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: de toetsenblokfunctie die actief is op het
moment dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw
actief wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.
Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het ingebedde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn
+num lk om het toetsenblok uit te schakelen.
OPMERKING: het ingebedde numerieke toetsenblok wordt uitgeschakeld wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
24 Hoofdstuk 4 Toetsenbord en aanwijsapparaten
Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het ingebedde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie.
Als u de navigatiefunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken terwijl het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Ga als volgt te werk als u de standaardfunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken wanneer
het toetsenblok is ingeschakeld:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel
of niet zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de knoppen op
een externe muis zou gebruiken.
OPMERKING: naast de bij de computer horende aanwijsapparaten kunt u een (afzonderlijk aan te
schaffen) externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de
computer.
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het
touchpad.
Touchpad gebruiken 25
Navigeren
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het
touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over het touchpad.
OPMERKING: als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
26 Hoofdstuk 4 Toetsenbord en aanwijsapparaten
Selecteren
Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de betreffende knoppen op een externe
muis zou gebruiken.
Touchpadbewegingen gebruiken
Het touchpad ondersteunt een aantal bewegingen. Om touchpadbewegingen te gebruiken, plaatst u
twee vingers gelijktijdig op het touchpad.
OPMERKING: touchpadbewegingen worden niet in alle programma's ondersteund.
U geeft als volgt meer informatie over elke beweging weer:
1. Selecteer Computer > More Applications (Meer toepassingen).
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeem en klik daarna in het rechterdeelvenster op het
pictogram Touchpad
.
3. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen op het apparaat en klik op Settings.
4. Klik op de beweging om informatie over de kenmerken ervan weer te geven.
U schakelt de bewegingen als volgt in en uit:
1. Selecteer Computer > More Applications (Meer toepassingen).
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeem en klik daarna in het rechterdeelvenster op het
pictogram Touchpad
.
3. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen op het apparaat en klik op Settings.
4. Schakel het selectievakje in of uit naast de beweging die u wilt in- of uitschakelen.
5. Klik op Toepassen en daarna op OK.
Tikken
Voor een selectie op het scherm wijst u naar een item op het scherm en tikt u erop.
Tik met een vinger op de touchpadzone als u een selectie wilt maken. Dubbeltik op een item om
het te openen.
OPMERKING: Blijf het touchpad ingedrukt houden. Er wordt een Help-scherm geopend met
informatie over het geselecteerde item.
Touchpad gebruiken 27
28 Hoofdstuk 4 Toetsenbord en aanwijsapparaten
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te
bewegen. U schuift als volgt: plaats twee vingers iets uit elkaar op het touchpad en schuif ze over het
touchpad in een beweging omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
OPMERKING: de schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van de vingerbeweging.
Knijpen/zoomen
Door te knijpen en te zoomen kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het gebied van de TouchPad en ze daarna
van elkaar af te bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna naar elkaar
toe te bewegen.
Touchpad gebruiken 29
Draaien (alleen bepaalde modellen)
U kunt met uw vingers items zoals foto's draaien.
Wijs een object aan en houd de wijsvinger van uw linkerhand op de touchpadzone. Gebruik
vervolgens de wijsvinger van uw rechterhand om een draaiende beweging te maken van twaalf
uur naar drie uur. Voor een omgekeerde draaiing beweegt u uw rechterwijsvinger van drie uur
naar twaalf uur.
OPMERKING: Draaien is bedoeld voor specifieke apps waar u een object of afbeelding kunt
manipuleren. U kunt dit mogelijk niet voor alle apps gebruiken.
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
U past als volgt de instellingen aan voor de configuratie van de knoppen, de kliksnelheid, opties voor
de aanwijzer, enzovoort:
1. Selecteer Computer > Controlecentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Hardware en klik daarna in het rechterdeelvenster op Muis.
EasyPoint-muisbesturing gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de aanwijzer op het scherm wilt verplaatsen.
Gebruik de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing zoals u de linker- en rechterknop
van een externe muis gebruikt.
30 Hoofdstuk 4 Toetsenbord en aanwijsapparaten
5 Multimedia
De computer beschikt over het volgende:
Geïntegreerde luidsprekers
Geïntegreerde microfoons
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of -toetsen
Audiovoorzieningen gebruiken
De computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
muziek afspelen;
geluid opnemen;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
radioprogramma's als audiostream ontvangen;
audio-cd's maken (branden) middels de geïnstalleerde optischeschijfeenheid (alleen bepaalde
modellen) of een (afzonderlijk aan te schaffen) externe optischeschijfeenheid.
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume aanpassen met de volgende volumeregelingen:
volumeknoppen;
Volume hot keys
volumetoetsen.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset
opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
OPMERKING: het geluidsvolume kan ook worden geregeld via het besturingssysteem en binnen
bepaalde programma's.
OPMERKING: zie Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) op pagina 6 en
Hotkeys herkennen op pagina 23 voor informatie over het type volumeregelingen waarover de
computer beschikt.
Audiovoorzieningen gebruiken 31
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Selecteer Computer > Controlecentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Hardware en klik daarna in het rechterdeelvenster op Geluid.
3. Klik op het tabblad Sound Effects (Geluidseffecten) en selecteer een van de geluidsopties
onder Choose an alert sound (Kies een waarschuwingsgeluid) om elk geluid te testen.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Computer > Controlecentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Hardware en klik daarna in het rechterdeelvenster op Geluid.
3. Klik op het tabblad Input (Invoer) en selecteer Microphone (Microfoon) of Line-in in de
vervolgkeuzelijst naast Connector.
4. Pas het ingangsvolume aan door de schuifregelaar Input volume (Ingangsvolume) naar de
gewenste instelling te verplaatsen.
OPMERKING: voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U kunt de audio-instellingen op de computer bevestigen of wijzigen door met de rechtermuisknop te
klikken op het pictogram Geluid in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Webcam gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computers hebben een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm
bevindt. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde software, Cheese, kunt u de webcam gebruiken
om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt de gemaakte foto of video-opname
weergeven en opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
videobeelden vastleggen en delen;
streaming video verzenden met expresberichtensoftware;
foto's maken.
OPMERKING: voor informatie over het gebruik van de webcam klikt u op het menu Help in de
Cheese-software.
Videoapparaten gebruiken
De computer beschikt over de volgende externe videopoorten:
VGA
DisplayPort
VGA
De externemonitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern
VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of VGA-projector.
32 Hoofdstuk 5 Multimedia
Als u een VGA-weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het
apparaat aan op de externemonitorpoort.
Druk op fn+f4 om het beeld te schakelen tussen de weergaveapparaten die zijn aangesloten op
de computer.
OPMERKING: door te drukken op fn+f4 kunt u schakelen tussen instellingen. U kunt
schakelen tussen het beeldscherm van een laptop, een extern beeldscherm in combinatie met
het laptopbeeldscherm of een van de externe monitoren. U kunt ook externe monitoren
aansluiten op zowel de DisplayPort als de VGA-poort. Er kan echter niet meer dan één extern
beeldscherm tegelijk actief zijn.
Als de externe monitor niet wordt gedetecteerd nadat u op fn+f4 heeft gedrukt, gaat u als volgt te
werk:
1. Klik op het pictogram Gnome Display Applet (Gnome beeldscherm-applet) in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk.
2. Selecteer Configure Display Settings (Weergave-instellingen configureren).
3. Klik op Detect Monitors (Monitoren detecteren).
4. Klik op het keuzerondje On (Aan) rechts van de beeldschermindeling. Als de standaardmonitor
niet wordt gedetecteerd, stelt u de resolutie en de vernieuwingsfrequentie in op basis van de
specificaties van de externe monitor. Wijzig desgewenst de draaistand. Als het beeld op het
beeldscherm in spiegelbeeld moet worden weergegeven, schakelt u het selectievakje Mirror
Screens (Schermen spiegelen) in.
OPMERKING: klik op Default (Standaard) om de liggende stand in te stellen voor de externe
monitor.
5. Klik op Apply (Toepassen).
6. Klik op Sluiten.
Videoapparaten gebruiken 33
DisplayPort
Via de DisplayPort sluit u een compatibel digitaal weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige
monitor of projector, aan op de computer. De DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-
externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale aansluitmogelijkheden.
1. Als u een digitaal weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het
apparaat aan op de DisplayPort.
OPMERKING: als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorvergrendeling
omlaag om de kabel los te maken van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat.
3. druk op fn+f4 om het beeld te schakelen tussen de weergaveapparaten die zijn aangesloten op
de computer.
Alleen pc-scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het beeldscherm van
de computer.
Dupliceren: beeld gelijktijdig weergeven op zowel de computer als het externe apparaat.
Uitspreiden: beeld uitgespreid weergeven op zowel de computer als het externe apparaat;
Alleen tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe
apparaat. Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergavetoestand.
34 Hoofdstuk 5 Multimedia
6 Energiebeheer
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer;
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;
als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Ga als volgt te werk om de computer af te sluiten:
OPMERKING: als de computer in de pauzestand of de slaapstand staat, moet eerst de pauzestand
of de slaapstand worden beëindigd voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Computer > Afsluiten > Uitzetten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld,
totdat de computer wordt afgesloten:
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron en verwijder de accu uit de computer.
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de pauzestandvoorziening en
de slaapstandvoorziening.
Wanneer de pauzestand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de pauzestand gaat
sneller dan het beëindigen van de slaapstand. Als de pauzestand gedurende lange tijd geactiveerd is
of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de pauzestand is geactiveerd, wordt de
slaapstand geactiveerd.
Als de slaapstand is geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een slaapstandbestand op de vaste
schijf en wordt de computer uitgeschakeld.
VOORZICHTIG: Activeer de pauzestand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externe geheugenkaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering
van de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van
gegevens.
Computer uitschakelen 35
OPMERKING: wanneer de computer in de pauzestand of de slaapstand staat, is het niet mogelijk
om netwerkverbindingen tot stand te brengen of de computer te gebruiken.
Pauzestand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de pauzestand wordt geactiveerd als de computer enige
tijd inactief is geweest en op accuvoeding of een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Controlecentrum.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de pauzestand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
OPMERKING: dit werkt alleen als de computer op accuvoeding werkt.
Selecteer Computer > Afsluiten > Pauzestand.
Klik op het pictogram Voeding rechtsonder op de taakbalk en vervolgens op Pauzestand.
U beëindigt de pauzestand als volgt:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Als de pauzestand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op het
punt waar u was gestopt met werken.
Slaapstand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer enige tijd
inactief is geweest en op accuvoeding of netvoeding werkt of wanneer de acculading een kritiek laag
niveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Controlecentrum.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Selecteer Computer > Afsluiten > Slaapstand.
Klik op het pictogram Voeding aan de rechterkant van de taakbalk. Klik vervolgens op
Slaapstand.
U beëindigt de slaapstand als volgt:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Als de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op het
punt waar u was gestopt met werken.
36 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Pictogram Voeding gebruiken
Het pictogram Voeding bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Via het
pictogram Voeding heeft u snel toegang tot de instellingen voor energiebeheer, kunt u de acculading
bekijken en kunt u een ander energiebeheerschema selecteren.
Klik op het pictogram Power (Voeding) om het percentage resterende acculading weer te
geven. Het pop-upmenu geeft de informatie weer. De informatie kan ook weergegeven worden
door met de muis over het pictogram Voeding te bewegen.
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Power (Voeding) en vervolgens op Preferences
(Voorkeuren) om de voorkeuren voor energiebeheer te openen.
Energiebeheer gebruiken
Energiebeheer bestaat uit een verzameling systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de
computer wordt beheerd. U kunt energiebeheer gebruiken om energie te besparen, de prestaties te
maximaliseren of een evenwicht hiertussen te vinden.
U kunt de instellingen van het energiebeheer aanpassen.
Huidige instellingen voor energiebeheer weergeven
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Voeding in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk. Klik vervolgens op Voorkeuren.
Opties voor energiebeheer instellen 37
Huidige instellingen voor energiebeheer wijzigen
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Voeding in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk. Klik vervolgens op Voorkeuren.
2. Wijzig indien gewenst de instellingen op de tabbladen Netvoeding, Op accustroom en
Algemeen.
Accuvoeding gebruiken
Wanneer zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer zich een opgeladen accu in
de computer bevindt en de computer aangesloten is op de netvoeding, werkt de computer op
netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe netvoeding werkt
via de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de
netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: wanneer u de netvoeding loskoppelt, wordt de helderheid van het beeldscherm
automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Zie
Toetsenbord en aanwijsapparaten
op pagina 23 voor informatie over het verlagen of verhogen van de helderheid van het beeldscherm.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk
van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de
computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw
werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam
ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om beveiligingsrisico's te beperken:
de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele
accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het pictogram Voeding in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
Accu plaatsen of verwijderen
Accu plaatsen
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Verwijder het onderpaneel (zie
Onderpaneel verwijderen op pagina 46).
38 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
3. Plaats de accu (1) in de accuruimte totdat de accu op zijn plaats zit (2).
Verschuif de accu-ontgrendelingen om de accu te vergrendelen (3).
Accu verwijderen
U verwijdert de accu als volgt:
VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de
computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en schakel de computer uit via
Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Verwijder het onderpaneel (zie
Onderpaneel verwijderen op pagina 46).
3. Verschuif de accu-ontgrendelingen (1) en til de accu (2) omhoog.
Accuvoeding gebruiken 39
4. Verwijder de accu uit de computer (3).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter of een optionele voedingsadapter.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen
verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of
veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
OPMERKING: als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de accumeter in het systeemvak aangeeft dat de accu voor 100 procent is
opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer vijf procent
van de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in
plaats van op te laden.
40 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accuwerktijd maximaliseren
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te maximaliseren:
1. Selecteer Computer > Controlecentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeem en klik daarna in het rechterdeelvenster op
Energiebeheer.
3. Stel op het tabblad Op accustroom het volgende in:
Stel de schuifregelaar rechts van Computer in slaapstand zetten na: in op 10 minuten.
Selecteer de optie Pauzestand of Slaapstand in het dialoogvenster rechts van Wanneer
laptopklep wordt dichtgeklapt.
Selecteer de optie Slaapstand of Afsluiten in het dialoogvenster rechts van Wanneer
accu bijna leeg is.
4. Stel de schuifregelaar rechts van Computer in slaapstand zetten na: in op 6 minuten en
schakel het selectievakje naast Helderheid achtergrondlicht verminderen in.
5. Schakel het selectievakje naast Display dimmen bij inactief in.
6. Klik op Sluiten.
VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de
computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de slaapstand of
schakel de computer uit voordat u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u
dat er gegevens verloren gaan.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Controlecentrum.
Voorkeuren die u hier instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
Als de slaapstand is ingeschakeld en de computer aan staat of in de pauzestand staat, wordt de
slaapstand geactiveerd.
Als de slaapstand is uitgeschakeld en de computer aan staat of in de pauzestand staat, blijft de
computer nog even in de pauzestand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld,
waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 41
Problemen met lage acculading verhelpen
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit de computer middels een van de volgende apparaten aan op een externe netvoedingsbron:
netvoedingsadapter;
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat;
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft.
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de slaapstand.
2. Vervang de lege accu door een opgeladen accu.
3. Schakel de computer in.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de slaapstand.
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de slaapstand niet kan worden beëindigd
Ga als volgt te werk als de computer niet voldoende acculading heeft om de slaapstand te
beëindigen:
1. Vervang de lege accu door een opgeladen accu of sluit de netvoedingsadapter aan op de
computer en op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de slaapstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accuvoeding besparen
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemprogramma's af
wanneer u deze niet gebruikt.
Ontkoppel ongebruikte externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Zet alle optionele externe geheugenkaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder
ze.
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Activeer de pauzestand of de slaapstand of sluit de computer af als u deze niet gebruikt.
Accu opbergen
VOORZICHTIG: stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om het
risico van beschadiging van de accu te beperken.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: een opgeborgen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u deze weer opbergt.
42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Verminder het risico van brand of brandwonden: probeer de accu niet uit
elkaar te halen, te pletten of te doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe
contactpunten; laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur.
Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu in Help en ondersteuning voor informatie over
het afvoeren van afgedankte accu's.
Accu vervangen
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Voor informatie over de accu klikt u op het pictogram Accu in het systeemvak aan de rechterkant van
de taakbalk en klikt u daarna op Laptop-accu.
OPMERKING: om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig
heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt.
Externe netvoeding gebruiken
OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies, die u vindt in de doos van de computer, voor
informatie over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel
docking- of uitbreidingsapparaat.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde
compatibele adapter.
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu niet op aan boord van een vliegtuig.
wanneer u een accu oplaadt of kalibreert;
wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast;
wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het pictogram Accu in het systeemvak van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Externe netvoeding gebruiken 43
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont
terwijl deze is aangesloten op een netvoedingsbron:
De computer kan niet worden ingeschakeld.
Het beeldscherm wordt niet ingeschakeld.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
U test de netvoedingsadapter als volgt:
1. Schakel de computer uit.
2. Verwijder het onderpaneel (zie
Onderpaneel verwijderen op pagina 46).
3. Verwijder de accu uit de computer (zie
Accu verwijderen op pagina 39).
4. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in een
stopcontact.
5. Schakel de computer in.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
Hybrid Graphics (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computers zijn uitgerust met de Hybrid Graphics-functie.
OPMERKING: Om te bepalen of Hybrid Graphics op uw computer is geïnstalleerd, raadpleegt u de
configuratie van de grafische processor van uw notebookcomputer en de Help van de software.
Hybrid Graphics biedt twee modi voor grafische verwerking:
High Performance mode (Modus voor hoge prestaties)—Applicaties die zijn toegewezen aan
deze modus worden uitgevoerd op de hogere-prestatie graphics processing unit (GPU) voor
optimale prestaties.
Power Saving mode (Modus voor energiebesparing)—Applicaties die aan deze modus zijn
toegewezen worden uitgevoerd op de lagere-prestatie GPU om accuvoeding te besparen.
Hybrid Graphics gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de Hybrid Graphics-functie kan een toepassing uitgevoerd worden in de modus voor hoge
prestaties of de modus voor energiebesparing, op basis van de vereisten voor grafische verwerking
van de applicatie. Doorgaans worden 3D- en spelapplicaties uitgevoerd op de hogere-prestatie GPU
en applicaties met weinig grafische verwerkingseisen op de lagere-prestatie GPU. U kunt de modus
die een applicatie gebruikt (hoge prestaties of energiebesparing) wijzigen via het Hybrid Graphics-
configuratiescherm.
OPMERKING: Vanwege hardware-beperkingen kunnen sommige applicaties alleen in één van de
twee modi uitgevoerd worden.
Raadpleeg voor meer informatie de Help van de Hybrid Graphics software.
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
7 Schijfeenheden
Omgaan met schijfeenheden
VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten
worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert.
Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de
desbetreffende procedures.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Activeer de pauzestand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los
voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak, voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig; laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet
of de computer is afgesloten of in de pauzestand of de slaapstand staat, schakelt u de computer
in en vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet terwijl een optischeschijfeenheid
naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven
wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een
schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.
Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur
met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden ntgenstralen gebruikt in
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
Omgaan met schijfeenheden 45
Onderpaneel verwijderen of terugplaatsen
Onderpaneel verwijderen
Verwijder de onderhoudsklep om toegang te krijgen tot de accu, het geheugenmoduleslot, de vaste
schijf en andere componenten.
1. Schuif, met de accuruimte naar u toe gericht, de ontgrendeling van het onderpaneel (1) naar
links, verwijder de schroef (als de optionele schroef wordt gebruikt) (2) en verschuif de
ontgrendeling opnieuw (3) om het onderpaneel te ontgrendelen.
OPMERKING: Als u de optionele schroef niet wilt gebruiken, kunt u deze achter het
onderpaneel opbergen.
2. Schuif het onderpaneel in de richting van de voorkant van de computer (4) en breng het omhoog
(5) om het paneel te verwijderen.
Onderpaneel terugplaatsen
Plaats de onderhoudsklep terug nadat u de accu, het geheugenmoduleslot, de vaste schijf, het label
met kennisgevingen en andere componenten hebt bekeken.
1. Kantel het onderpaneel omlaag, zodat de voorrand van het onderpaneel zich vlak bij de
voorrand van de computer bevindt (1).
2. Plaats de uitlijningslipjes (2) op de achterrand van het onderpaneel in de uitsparingen op de
computer.
46 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
3. Schuif het onderpaneel in de richting van de accuruimte tot het onderpaneel vastklikt.
4. Schuif, met de accuruimte naar u toe gericht, de ontgrendeling van het onderpaneel naar links
(3). Bevestig eventueel de optionele schroef en draai deze vast (4) om het onderpaneel op zijn
plaats te houden. Schuif de ontgrendeling naar rechts om het onderpaneel te vergrendelen (5).
OPMERKING: Als u de optionele schroef niet wilt gebruiken, kunt u deze achter het
onderpaneel opbergen.
Vaste schijf vervangen of upgraden
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te
drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Vaste schijf verwijderen
U verwijdert een vaste schijf als volgt:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
Vaste schijf vervangen of upgraden 47
3. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verwijder het onderpaneel (zie
Onderpaneel verwijderen op pagina 46).
5. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 39).
6. Draai de 4 schroeven van de vaste schijf (1) los. Schuif de vaste schijf (2) naar voren en
verwijder deze (3).
48 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
Vaste schijf plaatsen
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
U plaatst de vaste schijf als volgt:
1. Plaats de vaste schijf schuin in de vasteschijfruimte (1) en leg de vaste schijf plat in de
vasteschijfruimte (2).
2. Trek het plasticlipje (3) naar het midden van de computer om de vaste schijf te verbinden met de
connector.
3. Draai de schroeven van de vaste schijf vast (4).
4. Plaats de accu (zie Accu plaatsen op pagina 38).
5. Plaats het onderpaneel terug (zie
Onderpaneel terugplaatsen op pagina 46).
6. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
7. Schakel de computer in.
HP 3D DriveGuard gebruiken
HP 3D DriveGuard beschermt een vaste schijf door deze te parkeren en gegevensverzoeken tegen
te houden wanneer zich de volgende gebeurtenissen voordoen:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met het beeldscherm gesloten terwijl de computer op accuvoeding
werkt.
Kort na deze gebeurtenissen wordt de normale werking van de vaste schijf door HP 3D DriveGuard
hersteld.
OPMERKING: omdat SSDs's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D
DriveGuard niet nodig.
HP 3D DriveGuard gebruiken 49
OPMERKING: Een vaste schijf in de ruimte voor de primaire of secundaire vaste schijf wordt
beschermd door HP 3D DriveGuard. Een vaste schijf die is geplaatst in een optioneel
dockingapparaat of is aangesloten op een USB-poort, wordt niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Zie de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het vasteschijflampje op de computer verandert van kleur, ten teken dat een schijf in de ruimte voor
primaire vaste schijf en/of de schijf in een ruimte voor secundaire vaste schijf (alleen bepaalde
modellen) is geparkeerd. Om te zien of een schijfeenheid wordt beschermd en of deze is geparkeerd,
geeft u het pictogram weer op het bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
50 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
8 Externe kaarten en apparaten
Geheugenkaartlezers gebruiken
Met optionele geheugenkaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de types
geheugenkaarten die worden ondersteund op de computer.
Een geheugenkaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een geheugenkaart, om
beschadiging van de connectoren van de geheugenkaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de geheugenkaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats
zit.
Een geheugenkaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de geheugenkaart,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen af die gebruikmaken van de geheugenkaart.
Ga als volgt te werk om een geheugenkaart te verwijderen:
1. Open Bestandsbeheer door Computer > Nautilus te selecteren.
2. Klik op het pictogram Eject (Uitwerpen) naast de naam van de geheugenkaart in de lijst Places
(Plaatsen) in het linkerdeelvenster van File Browser.
OPMERKING: er verschijnt een bericht dat het hardware-apparaat veilig kan worden
verwijderd.
Geheugenkaartlezers gebruiken 51
3. Haal de kaart uit het slot.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term smart card verwijst in dit hoofdstuk zowel naar smartcards als Java
TM
-
kaarten.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een
microchip met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal
computers, een besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien
van beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf.
Standaard Smart Cards worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer.
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Zie Help en
ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards.
Smart Card plaatsen
1. Houd de het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de
kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de
pincode van de Smart Card.
Smart Card verwijderen
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart vervolgens voorzichtig uit de Smart
Card-lezer.
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
De computer heeft ten minste één USB-poort die ondersteuning biedt voor USB 1.0-, 1.1-, 2.0- of 3.0-
apparaten. De computer heeft mogelijk ook een USB-oplaadpoort waarmee een extern apparaat van
stroom wordt voorzien. Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met
de computer kunnen worden gebruikt.
52 Hoofdstuk 8 Externe kaarten en apparaten
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
OPMERKING: de USB-poort van uw computer kan er iets anders uitzien dan de poort op de
afbeelding in dit gedeelte.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
OPMERKING: wanneer u een USB-opslagapparaat aansluit, verschijnt er mogelijk een bericht in
het systeemvak om u te laten weten dat het apparaat wordt herkend door het systeem.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van de USB-connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt, gebruikt u
de volgende procedure om een USB-apparaat veilig te verwijderen.
U verwijdert een USB-apparaat als volgt:
1. Open Bestandsbeheer door Computer > Nautilus te selecteren.
2. Klik op het pictogram Uitwerpen naast de naam van het apparaat in de lijst Plaatsen in het
linkerpaneel van Bestandsbeheer.
3. Verwijder het apparaat.
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.
U sluit als volgt een extern apparaat aan op de computer:
Optionele externe apparaten gebruiken 53
VOORZICHTIG: als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico
van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en
de stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en
koppelt u het los van de computer. Om een extern apparaat met eigen voeding los te koppelen,
schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u daarna het netsnoer uit het
stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: externe optische USB-schijfeenheden van HP moeten op de USB-poort met eigen
voeding van de computer worden aangesloten.
USB-drives zijn er van de volgende types:
1,44-MB diskettedrive;
externe vaste schijf (een vaste schijf met een adapter);
externe optischeschijfeenheid (cd en dvd);
MultiBay-apparaat.
54 Hoofdstuk 8 Externe kaarten en apparaten
9 Geheugenmodules
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment. U kunt de capaciteit van de computer
vergroten door een geheugenmodule in het beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te
plaatsen of door een upgrade van de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule uit te voeren.
WAARSCHUWING! Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het
stopcontact en verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd
raken. Zorg dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken
voordat u een procedure start.
OPMERKING: controleer, voordat u een tweede geheugenmodule toevoegt om met een
tweekanaals configuratie te werken, of beide geheugenmodules identiek zijn.
U vervangt een geheugenmodule als volgt:
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Zet de computer uit voordat u geheugenmodules toevoegt of vervangt. Verwijder een
geheugenmodule niet wanneer de computer aan staat of in de pauzestand of de slaapstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de slaapstand staat, zet u de computer aan door
op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verwijder het onderpaneel (zie
Onderpaneel verwijderen op pagina 46).
5. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 39).
6. Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
55
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
7. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
56 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de geheugenmodule, totdat de borgklemmetjes
vastklikken.
8. Plaats de accu terug (zie Accu plaatsen op pagina 38).
9. Plaats het onderpaneel terug (zie
Onderpaneel terugplaatsen op pagina 46).
10. Keer de computer om en sluit de netvoeding en de externe apparaten weer aan op de computer.
11. Schakel de computer in.
57
10 Beveiliging
Computer beveiligen
OPMERKING: van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Deze voorzieningen zijn niet altijd afdoende om softwareaanvallen te voorkomen en kunnen
niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
De beveiligingsvoorzieningen van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en
gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke
beveiligingsvoorzieningen u nodig heeft.
Het besturingssysteem kent diverse beveiligingsvoorzieningen. In de volgende tabel vindt u extra
beveiligingsvoorzieningen. De meeste van deze aanvullende beveiligingsvoorzieningen kunnen
worden geconfigureerd in het hulpprogramma Computer Setup.
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsvoorziening gebruiken
Ongeoorloofd gebruik van de computer Verificatie middels wachtwoorden
Ongeoorloofde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Ongeoorloofd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Voorziening voor opstartopties in Computer Setup*
Ongeoorloofde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Updates van het besturingssysteem
Ongeoorloofde toegang tot de instellingen van Computer
Setup en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Ongeoorloofd meenemen van de computer Bevestigingspunt voor een beveiligingsslot (in combinatie
met een optionele beveiligingskabel)
*Computer Setup is een hulpprogramma dat u opent door op f10 te drukken wanneer de computer wordt ingeschakeld of
opnieuw wordt opgestart. In Computer Setup navigeert u met het toetsenbord van uw computer door de opties om deze te
selecteren.
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verschillende types wachtwoorden instellen, afhankelijk van de manier waarop u de toegang tot uw
informatie wilt regelen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in het hulpprogramma Computer
Setup, dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
Instel- en DriveLock-wachtwoorden worden ingesteld in Computer Setup en beheerd door het
systeem-BIOS.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock in Computer
Setup vergeet, is de vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd, permanent vergrendeld
en kan deze niet meer worden gebruikt.
58 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Maak gebruik van de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de voorschriften die worden gesteld door het
programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen ziet u veelgebruikte wachtwoorden en de functie daarvan.
Wachtwoorden instellen in het besturingssysteem
Wachtwoorden voor het besturingssysteem Functie
Hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot een account op het hoofdniveau van
het besturingssysteem.
Gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot een gebruikersaccount van het
besturingssysteem.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoorden in Computer Setup Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock-beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld bij DriveLock Passwords (DriveLock-
wachtwoorden) tijdens het activeringsproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Dit wachtwoord beveiligt de toegang tot de interne vaste
schijf die wordt beschermd door DriveLock en wordt
ingesteld bij DriveLock Passwords (DriveLock-
wachtwoorden) tijdens het activeringsproces.
Wachtwoord voor geïntegreerde TPM-beveiliging (alleen
bepaalde modellen)
Wanneer dit wachtwoord is geactiveerd als BIOS-
beheerderswachtwoord, wordt de toegang tot de inhoud van
de computer beveiligd wanneer de computer wordt
ingeschakeld, opnieuw wordt opgestart of wordt geactiveerd
vanuit de slaapstand
Voor dit wachtwoord is de optionele chip voor geïntegreerde
beveiliging vereist ter ondersteuning van deze
beveiligingsvoorziening.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
Wachtwoorden gebruiken 59
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open Computer Setup door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op esc
terwijl het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu
Opstarten) linksonder op het scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup
(Opstarten) verschijnt, drukt u op f10.
2. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
BIOS-beheerderswachtwoord instellen: typ het wachtwoord in het veld Enter New
Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en in het veld Confirm New Password
(Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter
Current Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de
velden Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New
Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter
Password (Wachtwoord invoeren) en druk vier keer op enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord opgeven
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het beheerderswachtwoord en druk
op enter. Na drie mislukte pogingen om het beheerderswachtwoord op te geven, moet u de computer
opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup gebruiken
VOORZICHTIG: noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit bij uw computer uit de buurt om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan
alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-
beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot
deze schijf te krijgen. Een schijfeenheid is alleen toegankelijk via een DriveLock-wachtwoord als de
schijfeenheid is geplaatst in de computer of een geavanceerde poortreplicator.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moet in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Voor DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van belang:
Nadat DriveLock-beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt opgegeven.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is ofwel voor de systeembeheerder ofwel voor de gebruiker.
60 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-
beveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het
hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd.
DriveLock-wachtwoord beheren
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen, te wijzigen of te verwijderen in
Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu"
(Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en volg de instructies op het scherm.
4. Bevestig de DriveLock-beveiliging van de geselecteerde schijfeenheid door DriveLock te typen
in het bevestigingsveld en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: bij de DriveLock-bevestiging wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
DriveLock-wachtwoord opgeven
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het
gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het
wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord instellen voor Automatische
DriveLock. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock is ingeschakeld, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u gemaakt. Wanneer een
van de gebruikers de wachtwoordgegevens opgeeft, worden hetzelfde willekeurige
gebruikerswachtwoord en DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijfeenheid te ontgrendelen.
OPMERKING: zonder BIOS-beheerderswachtwoord heeft u geen toegang tot de voorzieningen van
Automatische DriveLock.
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken 61
Wachtwoord voor Automatische DriveLock beheren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in of uit te schakelen in
Computer Setup:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder in het scherm het
bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en volg de instructies op het scherm.
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een
firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan
een oplossing zijn die zowel uit hardware als software bestaat.
U kunt twee soorten firewalls in overweging nemen:
hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is
geïnstalleerd;
Netwerkgebaseerde firewalls—Netwerkgebaseerde firewalls zijn geïnstalleerd tussen de
computers op het netwerk en de internetverbinding. Netwerkgebaseerde firewalls kunnen
speciale apparaten zijn of apparaten zoals routers of switches met firewalleigenschappen.
Wanneer een firewall is geïnstalleerd op een systeem, worden alle gegevens die vanaf en naar het
systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker
gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het
geval is, zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
OPMERKING: in bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren,
het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-
mailberichten blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u
het probleem blijvend wilt oplossen.
1. Om de firewallinstellingen weer te geven of te wijzigen, selecteert u Computer > YaST.
OPMERKING: bij het openen van YaST wordt u verzocht het hoofdwachtwoord op te geven.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Veiligheid en gebruikers en klik daarna in het
rechterdeelvenster op Firewall.
OPMERKING: bij het wijzigen van firewallinstellingen wordt u verzocht het hoofdwachtwoord op te
geven.
Optionele beveiligingskabel bevestigen
OPMERKING: van een beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
62 Hoofdstuk 10 Beveiliging
OPMERKING: het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er anders uitzien
dan op de afbeelding in dit gedeelte. Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor de
plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
4. Haal de sleutel uit het slot en bewaar deze op een veilige plaats.
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde computermodellen is een geïntegreerde vingerafdruklezer beschikbaar. Stel een
gebruikersaccount met een wachtwoord in op de computer om de vingerafdruklezer te gebruiken. U
kunt zich bij deze account aanmelden op de computer door de gekozen vinger over de lezer te halen.
Verificatie middels een vingerafdruk tijdens het aanmelden inschakelen
U schakelt als volgt verificatie middels een vingerafdruk tijdens het aanmelden in:
1. Selecteer Computer > YaST.
2. Geef uw hoofdwachtwoord op en klik op Continue (Doorgaan).
3. Klik in het linkerdeelvenster op Hardware en klik daarna in het rechterdeelvenster op
Fingerprint Reader (Vingerafdruklezer).
4. Selecteer de optie Use Fingerprint Reader (Vingerafdruklezer gebruiken).
OPMERKING: open het hulpprogramma voor gebruikersbeheer om uw vingerafdruk te
registreren. U start dit hulpprogramma vanuit het dialoogvenster voor instelling van de account
door het selectievakje naast Start user management after finish (Gebruikersbeheer starten
na voltooiing) in te schakelen.
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) 63
Vingerafdruk registreren
Als u uw vingerafdruk niet heeft geregistreerd bij het instellen van de gebruikersaccount, kunt u het
hulpprogramma voor gebruikersbeheer openen om uw vingerafdrukinstellingen te wijzigen. Ga als
volgt te werk om het hulpprogramma voor gebruikersbeheer te open en uw vingerafdruk te
registreren:
1. Selecteer Computer > YaST.
2. Geef uw hoofdwachtwoord op en klik op Continue (Doorgaan).
3. Klik in het linkerdeelvenster op Veiligheid en gebruikers en klik daarna in het
rechterdeelvenster op User and Group Management (Beheer van gebruikers en groepen).
4. Selecteer de account die u wilt wijzigen en klik op Bewerken.
5. Klik op het tabblad Plug-Ins, klik op Set the user's fingerprint (Vingerafdruk van de
gebruiker instellen) en klik op Launch (Starten).
6. Volg de instructies op het scherm om uw vingerafdruk te registreren.
OPMERKING: nadat uw vingerafdruk is geregistreerd, kunt u uw vinger over de vingerafdruklezer
halen wanneer u de computer inschakelt, de computer ongrendelt of de pauzestand of de slaapstand
beëindigt, in plaats van een wachtwoord te typen.
64 Hoofdstuk 10 Beveiliging
11 Back-up en herstel
Bij een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up. Als u nieuwe
software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken
om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
De computer bevat door HP geleverde voorzieningen die zijn bedoeld om u te helpen bij het
beveiligen van uw gegevens en het herstellen ervan als de computer niet meer werkt.
Back-up maken
1. Maak meteen herstelmedia nadat u de computer hebt ingesteld. Raadpleeg Systeemherstelactie
uitvoeren op pagina 66 voor meer informatie.
2. Maak als u bestanden toevoegt, routinematig een back-up van uw systeem en persoonlijke
gegevens.
Een back-up maken van uw gegevens
Maak periodiek back-ups van uw computerbestanden om altijd een actuele back-up achter de hand
te hebben. U kunt handmatig een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe schijf,
op een netwerkschijfeenheid of op schijven. Maak in de volgende situaties een back-up van het
systeem:
periodiek, op basis van een back-upschema;
voordat de computer wordt gerepareerd of hersteld;
voordat u hardware of software toevoegt of wijzigt.
U maakt als volgt een back-up van de bestanden in uw persoonlijke map met Backup Manager
Settings (Back-upbeheer Instellingen):
1. Selecteer Computer > More Applications (Meer toepassingen) > Hulpmiddelen > Backup
Manager Settings (Instellingen back-upbeheer). Klik vervolgens op Backup my home
directory (Back-up maken van mijn persoonlijke map) .
2. Klik op Storage Destination Location (Opslagbestemming) en selecteer een locatie voor de
back-up van uw gegevens.
3. Klik op Schedule (Schema) en selecteer een tijdschema om periodiek back-ups te maken op
een ingesteld tijdstip.
Om onmiddellijk een back-up te maken van uw gegevens, klikt u op Backup Now (Nu back-up
maken).
OPMERKING: controleer of u een locatie heeft geselecteerd voor het opslaan van de back-
upbestanden voordat u een back-up maakt van uw gegevens.
4. Klik op Save and Backup (Opslaan en back-up maken) om het maken van de back-up te
starten en de back-upinstellingen op te slaan.
Back-up maken 65
U zet back-upbestanden als volgt terug:
1. Selecteer Computer > More Applications (Meer toepassingen) > Hulpmiddelen > Backup
Manager Restore (Back-upbeheer Terugzetten).
2. Klik op Backup Source (Back-upbron) en selecteer de locatie van de back-upbestanden.
3. Klik op Restore Destination (Bestemming voor terugzetten) en selecteer de bestemming
voor het terugzetten van de bestanden.
4. Om alle bestanden van de geselecteerde locatie terug te zetten, klikt u op Restore all files (Alle
bestanden terugzetten). Als u alleen bepaalde bestanden wilt terugzetten, klikt u op Restore
selected files (Geselecteerde bestanden terugzetten). Klik vervolgens op Select Files
(Bestanden selecteren) en selecteer de bestanden die moeten worden teruggezet.
5. Klik onder Restore Point (Herstelpunt) op de tijd en datum van de back-up.
OPMERKING: als er meerdere back-ups zijn uitgevoerd, klikt u op Use the latest version
(Recentste versie gebruiken) om de recentste versie terug te zetten.
6. Klik op Restore (Terugzetten ) om het terugzetten van de bestanden te starten of klik op
Cancel (Annuleren) om het terugzetten te annuleren.
Systeemherstelactie uitvoeren
Met Recovery (Herstel) herstelt u de computer in de oorspronkelijke fabriekstoestand. U kunt een HP-
fabrieksimage maken. Hiervoor hebt u een geïnstalleerde of een externe dvd±rw-
optischeschijfeenheid nodig.
OPMERKING: Uw computer is mogelijk niet uitgerust met een interne optischeschijfeenheid. Om de
HP-fabrieksimage te kunnen maken, moet u mogelijk een externe optischeschijfeenheid aansluiten.
VOORZICHTIG: met Recovery wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de
vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft
geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Het herstelprogramma installeert het
oorspronkelijke besturingssysteem en programma's en stuurprogramma's van HP die in de fabriek
waren geïnstalleerd opnieuw. Software, stuurprogramma's en updates die niet door HP zijn
geïnstalleerd, moeten handmatig opnieuw worden geïnstalleerd. Persoonlijke bestanden moeten
worden hersteld door middel van een back-up.
Om de computer te kunnen herstellen met behulp van de HP-fabrieksimage, moet u eerst het ISO-
herstelbestand maken en deze daarna op een optische schijf zetten.
OPMERKING: Het maken van een HP-fabrieksimage wordt door HP aangeraden voor het geval er
een systeemfout optreedt.
1. Selecteer Computer > More Applications (Meer toepassingen).
2. Klik in het linkerdeelvenster op Tools (Hulpmiddelen). Klik vervolgens in het rechterdeelvenster
op Create HP Factory Image (HP-fabrieksimage maken).
3. Voer het hoofdwachtwoord wanneer u hierom wordt gevraagd.
4. Klik met de rechtermuisknop op het bestand HP_Recovery.iso en selecteer Openen met
Brasero.
5. Plaats een lege Dvd en selecteer Branden. Hiermee wordt de Dvd HP Fabrieksimage
herstellen, gemaakt.
66 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
U herstelt de computer als volgt vanaf de herstelschijf:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de dvd voor het herstellen van de HP fabrieksimage in de optischeschijfeenheid en start
de computer opnieuw op.
3. Als de computer opnieuw opstart, drukt u op f9 om het menu met opstartopties van Computer
Setup te openen.
4. Selecteer Optical Disk Drive (Optischeschijfeenheid) in het menu Opstartopties en druk op
enter.
5. Druk op enter voor het selecteren van Restore System from Media (Systeen herstellen vanaf
media).
6. Seleceteer op beide vragen van het systeemherstel Ja.
Alles verwijderen en SLED opnieuw installeren
Soms wilt u een gedetailleerde herformattering van de computer uitvoeren of wilt u persoonlijke
informatie verwijderen voordat de computer wegdoet of recyclet. De procedure in dit gedeelte biedt
een snelle en eenvoudige manier om de oorspronkelijke toestand van de computer te herstellen. Met
deze optie verwijdert u alle persoonlijke gegevens, toepassingen en instellingen van uw computer en
installeert u Linux opnieuw als het besturingssysteem.
BELANGRIJK: Hierbij worden geen back-ups van uw gegevens gemaakt. Maak een back-up van
alle persoonlijke gegevens die u wilt behouden voordat u deze optie gebruikt.
U kunt deze optie starten met behulp van de toets f11.
U gebruikt f11 als volgt:
Druk op f11 tijdens het opstarten van de computer.
– of –
Druk op f11 en houd deze knop ingedrukt terwijl u op de aan/uit-knop drukt.
Selecteer Systeemherstel en volg de instructies op het scherm.
Alles verwijderen en SLED opnieuw installeren 67
12 Computer Setup (BIOS) en Advanced
System Diagnostics
Computer Setup, oftewel het BIOS (Basic Input/Output System), bevat instellingen voor de
communicatie tussen alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals de schijfeenheden, het
scherm, het toetsenbord, de muis en de printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de
types geïnstalleerde randapparaten, de opstartvolgorde van de computer en de hoeveelheid
systeem- en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: Wees zeer voorzichtig wanneer u wijzigingen aanbrengt in Computer Setup. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Computer Setup gebruiken
Navigeren en selecteren in Computer Setup
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen
en drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op
het onderdeel te klikken.
Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de
toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van de
cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
68 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het
scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen Menu > Wijzigingen negeren en afsluiten en druk
op enter.
– of –
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het
scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen Menu > Wijzigingen opslaan en afsluiten. Druk
vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vaste-
schijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Menu > Standaardinstellingen
herstellen.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Menu > Wijzigingen opslaan en afsluiten. Druk vervolgens op
enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
BIOS bijwerken
Mogelijk zijn op de website van HP updates beschikbaar van de software die bij de computer is
geleverd.
De meeste software en BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde
bestanden die SoftPaqs worden genoemd.
BIOS bijwerken 69
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en over het oplossen van problemen.
BIOS-versie bepalen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
BIOS-versiegegevens (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunnen als volgt worden
weergegeven:
1. Start Computer Setup.
2. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Menu > Systeeminformatie .
3. Als u Computer Setup wilt afsluiten zonder uw wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram
Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen Menu > Wijzigingen negeren en afsluiten en druk
op enter.
OPMERKING: u kunt de BIOS-versie ook vaststellen door de computer aan te zetten of opnieuw op
te starten, op esc te drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de
ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt, en daarna op de toets f1 te
drukken. Volg de instructies op het scherm om dit scherm af te sluiten.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt
en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
terwijl de computer op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een
optionele voedingsbron. Volg tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de pauzestand of de slaapstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Open uw webbrowser. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar http://www.hp.com/go/
contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
2. Volg de instructies op het scherm om de computer te selecteren en de BIOS-update te zoeken
die u wilt downloaden.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer
van uw computer in het productvak en druk op enter. Volg de instructies op het scherm om de
computer te selecteren en de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden.
4. Klik op uw specifieke product in de lijst met modellen.
5. Klik op het gewenste besturingssysteem.
6. Ga naar het BIOS-gedeelte en download het BIOS-softwarepakket.
7. Volg de installatie-instructies die zijn verstrekt bij het BIOS-softwarepakket dat u heeft
gedownload.
70 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is voltooid, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Advanced System Diagnostics gebruiken
Met Advanced System Diagnostics kunt u diagnosetests uitvoeren om vast te stellen of de hardware
van de computer naar behoren werkt. De volgende diagnosetests zijn beschikbaar in Advanced
System Diagnostics:
Start-up test (Opstarttest): deze test analyseert de hoofdcomponenten van de computer die
vereist zijn om de computer op te starten.
Run-in test: deze test herhaalt de opstarttest en controleert op onvoorziene problemen die de
opstarttest niet detecteert.
Hard disk test (Vasteschijftest): deze test analyseert de fysieke conditie van de vaste schijf en
controleert alle gegevens in elke sector van de vaste schijf. Als de test een beschadigde sector
detecteert, wordt geprobeerd de gegevens naar een goede sector te verplaatsen.
Memory test (Geheugentest): deze test analyseert de fysieke conditie van de
geheugenmodules. Als er een fout wordt gemeld, vervangt u de geheugenmodules onmiddellijk.
Battery test (Accutest): met deze test wordt de toestand van de accu geanalyseerd en wordt zo
nodig de accu gekalibreerd. Als de accu de test niet doorstaat, neemt u contact op met de
ondersteuning om het probleem te melden en een vervangende accu aan te schaffen.
System Tune-Up (Systeemoptimalisatie): deze groep aanvullende tests controleert de computer
om er zeker van te zijn dat de hoofdcomponenten correct werken. System Tune-Up voert
langere en uitgebreidere tests uit voor de geheugenmodules, de SMART-kenmerken van de
vaste schijf, het oppervlak van de vaste schijf, de accu (en de accukalibratie), het
videogeheugen en de status van de WLAN-module.
In het venster Advanced System Diagnostics kunt u systeeminformatie en foutenlogbestanden
weergeven.
U start Advanced System Diagnostics als volgt:
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op. Druk op esc terwijl het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op het
scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f2.
2. Klik op de diagnosetest die u wilt uitvoeren en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: als u een diagnosetest die wordt uitgevoerd wilt stoppen, drukt u op esc.
Advanced System Diagnostics gebruiken 71
13 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt ingeschakeld, probeert het systeem op te starten vanaf geactiveerde
opstartapparaten. Met het hulpprogramma Multiboot, dat in de fabriek is geactiveerd, wordt bepaald
in welke volgorde het systeem de opstartapparaten naloopt om te proberen daarmee op te starten.
Opstartapparaten kunnen optischeschijfeenheden zijn, diskettedrives, netwerkinterfacekaarten
(NIC's), vaste schijven en USB-apparaten. Een opstartapparaat bevat (een medium met) bestanden
die de computer nodig heeft om op de juiste manier op te starten en te functioneren.
OPMERKING: sommige opstartapparaten moeten in Computer Setup worden geactiveerd voordat
ze als zodanig kunnen worden gebruikt.
De standaardinstelling is dat het systeem in de hierna aangegeven volgorde zoekt naar geactiveerde
opstartapparaten en schijfeenheden om daarmee op te starten.
OPMERKING: sommige van de vermelde opstartapparaten en locaties van schijfeenheidruimtes
worden mogelijk niet door de computer ondersteund.
Upgraderuimte van de notebookcomputer
Optischeschijfeenheid
Vaste schijf van de notebookcomputer
USB-diskettedrive
USB-cd-rom-drive
Vaste USB-schijf
Ethernet op de notebookcomputer
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Upgraderuimte van het dockingstation
Externe SATA-drive
U kunt de volgorde waarin het systeem naar een opstartapparaat zoekt, wijzigen in Computer Setup.
U kunt ook op esc drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de
ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt. Druk daarna op f9. Als u op f9
drukt, wordt een menu weergegeven met de geactiveerde opstartapparaten, waaruit u er een kunt
kiezen. Tot slot kunt u met MultiBoot Express de computer zo configureren dat u steeds bij het
opstarten wordt gevraagd welk opstartapparaat u wilt gebruiken.
72 Hoofdstuk 13 MultiBoot
A Problemen oplossen en ondersteuning
Deze appendix bestaat uit de volgende gedeelten:
Problemen oplossen
Contact opnemen met de klantenondersteuning
Labels
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende
suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende
voeding levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit
de computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of
het netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
Het computerscherm is leeg
Als u de computer niet heeft uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de
volgende instellingen de oorzaak vormen:
De computer staat in de pauzestand of de slaapstand. Om de pauzestand of de slaapstand te
beëindigen, drukt u de aan/uit-knop kort in. De pauzestand en de slaapstand zijn
energiebesparingsvoorzieningen die het beeldscherm uitschakelen. De pauzestand en de
slaapstand kunnen automatisch worden geactiveerd als de computer is ingeschakeld maar niet
wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft bereikt. Om deze en andere
voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Accu in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Klik vervolgens op Voorkeuren.
De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn+f4 om de
weergave te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt
dat wanneer een optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten
op de computer, het beeld kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe
weergaveapparaat of op beide apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn+f4 drukt, wordt
de weergave afwisselend geschakeld tussen het beeldscherm van de computer, een of meer
externe beeldschermen en gelijktijdige weergave op alle apparaten.
Problemen oplossen 73
De software werkt niet goed
Als de software niet of abnormaal reageert, start u de computer opnieuw op door Computer >
Afsluiten > Herstarten te selecteren. Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten aan de hand
van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte,
De computer staat aan maar reageert niet
op pagina 74.
De computer staat aan maar reageert niet
Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het
toetsenbord, voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde,
totdat de computer wordt afgesloten:
VOORZICHTIG: noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen
gegevens.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer
de computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening.
Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur.
Zorg dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de
computer.
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen
van de computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen.
Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of
een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
74 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
Controleer of het apparaat, met name als het een ouder apparaat betreft, compatibel is met het
besturingssysteem.
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of
deactiveren, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om apparaten te activeren, schakelt u het
selectievakje van de menuoptie in. Om het apparaat te deactiveren, schakelt u het selectievakje
uit.
Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.
Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.
Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of
de lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw
in.
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af voordat u een cd of dvd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd of dvd afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de pauzestand uit alvorens de schijf af te spelen.
Activeer de slaapstand of de pauzestand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel
doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Klik op
Nee wanneer dit bericht wordt weergegeven. Nadat u op Nee heeft geklikt, kan het volgende
gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
Problemen oplossen 75
– of –
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop Afspelen
in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het voor dat u
het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld,
drukt u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire
beeldscherm wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Contact opnemen met de klantenondersteuning
Als de informatie in deze handleiding geen uitsluitsel geeft over uw vragen, kunt u contact opnemen
met de klantenondersteuning van HP op:
http://www.hp.com/go/contactHP
OPMERKING: voor wereldwijde ondersteuning klikt u op Contact HP worldwide (Wereldwijd
contact opnemen met HP) aan de linkerkant van de pagina, of gaat u naar
http://welcome.hp.com/
country/us/en/wwcontact_us.html.
Hier kunt u:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: wanneer technische ondersteuning niet beschikbaar is in een bepaalde taal, is
deze beschikbaar in het Engels.
een e-mail sturen naar de klantenondersteuning van HP;
telefoonnummers opzoeken van de klantenondersteuning van HP (wereldwijd);
een HP servicecentrum opzoeken.
76 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt:
BELANGRIJK: Alle labels die in dit gedeelte worden beschreven bevinden zich op een van de 3
plaatsen, afhankelijk van uw computermodel: Aan de onderkant van de computer, in de accuruimte of
onder het onderpaneel.
Raadpleeg de beschrijvingen in het gedeelte Onderkant op pagina 13 voor hulp bij het vinden van
deze locaties.
Servicelabel—Biedt belangrijke informatie voor het identificeren van uw computer. Wanneer u
contact opneemt met Ondersteuning, moet u waarschijnlijk het serie-, product- en modelnummer
opgeven. Zoek deze nummers op voordat u contact opneemt met Ondersteuning.
OPMERKING: De servicelabels lijken op een van de onderstaande voorbeelden. Raadpleeg
de afbeelding die het meest overeenkomt met het servicelabel van uw computer.
Onderdeel
(1) Productnaam
(2) Serienummer
(3) Productnummer
(4) Garantieperiode
(5) Modelbeschrijving (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel
(1) Garantieperiode
(2) Modelnummer
Labels 77
Onderdeel
(3) Serienummer
(4) Productnummer
Label(s) met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer.
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: Deze labels bevatten
informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een
aantal landen/regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik.
78 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning
B Computer schoonmaken
Schoonmaakproducten
Schoonmaakprocedures
Schoonmaakproducten
Gebruik de volgende producten om de computer veilig schoon te maken en te desinfecteren:
Dimethyl benzyl ammonium chloride 0,3 procent maximale concentratie (bijvoorbeeld:
kiemdodende wegwerpdoekjes. Deze doekjes zijn er van een aantal merken).
Glasreiniger zonder alcohol
Zeepsop (op basis van milde zeep)
Droge microvezelschoonmaakdoek of zemen lap (antistatisch, zonder olie)
Antistatische doekjes
VOORZICHTIG: vermijd de volgende schoonmaakproducten:
Sterke oplosmiddelen, zoals alcohol, aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride en
koolwaterstoffen. Deze kunnen het oppervlak van de computer onherstelbaar beschadigen.
Vezelhoudende materialen, zoals papieren zakdoekjes, die krassen kunnen veroorzaken op de
computer. In de loop der tijd kunnen vuildeeltjes en schoonmaakmiddelen zich ophopen in de
krassen.
Schoonmaakprocedures
Volg de procedures in dit gedeelte om de computer of tablet-pc veilig schoon te maken.
WAARSCHUWING! Probeer de computer of tablet-pc niet schoon te maken terwijl die is
ingeschakeld, om het risico van elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken:
Schakel de computer of tablet-pc uit.
Koppel de computer los van een externe voedingsbron.
Koppel alle externe apparaten met eigen voeding los.
VOORZICHTIG: spuit geen schoonmaakmiddelen of vloeistoffen rechtstreeks op de oppervlakken
van de computer of tablet-pc. Vloeistoffen die op het oppervlak terechtkomen, kunnen onherstelbare
schade toebrengen aan interne onderdelen.
Beeldscherm schoonmaken
Veeg het beeldscherm voorzichtig schoon met een zachte, pluisvrije doek die is bevochtigd met een
alcoholvrij glasreinigingsmiddel. Zorg dat het beeldscherm droog is voordat u het dichtdoet.
Schoonmaakproducten 79
Zijkanten en bovenkant schoonmaken
Om de zijkanten en de bovenkant schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een zachte
microvezeldoek of een zemen lap die is bevochtigd met een van de schoonmaakoplossingen die
eerder zijn beschreven. U kunt ook een kiemdodend wegwerpdoekje gebruiken.
OPMERKING: wanneer u de bovenkant van de computer schoonmaakt, veegt u in een
cirkelbeweging om vuil en stofdeeltjes te verwijderen.
Touchpad en toetsenbord schoonmaken
VOORZICHTIG: zorg bij het schoonmaken van het touchpad en het toetsenbord dat er geen
vloeistoffen tussen de toetsen komen. Hierdoor kunnen interne componenten blijvend beschadigd
raken.
Om het touchpad en het toetsenbord schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een
zachte microvezeldoek of een zemen lap die is bevochtigd met een van de
schoonmaakoplossingen die eerder zijn beschreven. U kunt ook een kiemdodend
wegwerpdoekje gebruiken.
Gebruik een spuitbus met perslucht met een verlengstuk om te voorkomen dat toetsen blijven
hangen en om stof, pluisjes en vuildeeltjes te verwijderen van het toetsenbord.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord schoon te maken. Zo beperkt
u het risico van een elektrische schok en schade aan de interne onderdelen. Een stofzuiger kan
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Pen en penhouder van een tablet-pc schoonmaken (alleen bepaalde
modellen)
Gebruik een zachte microvezeldoek of een zeemlederen doek die is bevochtigd met een van de
schoonmaakoplossingen die eerder zijn beschreven. U kunt ook een kiemdodend wegwerpdoekje
gebruiken.
Om de pen schoon te maken, wrijft u omhoog en omlaag over de pen om vuil en stofdeeltjes te
verwijderen.
Om de penhouder schoon te maken, veegt u in een draaiende beweging rond de opening van
de penhouder.
VOORZICHTIG: zorg dat er geen vloeistof of een ander materiaal dan de pen in de penhouder
komt. De penhouder is niet afgeschermd van bepaalde interne elektronische onderdelen van de
tablet-pc.
80 Bijlage B Computer schoonmaken
C Specificaties
Deze appendix bestaat uit de volgende gedeelten:
Ingangsvermogen
Omgevingsvereisten
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt
reizen met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron
voor gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben.
Hoewel de computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend
aangeraden de computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron
die door HP is geleverd en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 19,5 V gelijkstroom bij 2,31 A – 45 W
19,5 V gelijkstroom bij 3,33 A – 65 W
OPMERKING: dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 265 V wisselspanning.
OPMERKING: de bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met
kennisgevingen in de accuruimte.
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf 5°C tot 35°C 41°F tot 95°F
Buiten bedrijf -20°C tot 60°C -4°F tot 140°F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3.048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
Ingangsvermogen 81
D Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is het vrijkomen van statische elektriciteit wanneer twee objecten met
elkaar in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u krijgt wanneer u over tapijt loopt en
vervolgens een metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen beschadigd raken door een ontlading van statische elektriciteit via
vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het risico
van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of
installeren van onderdelen, zorg dan voor een goede aarding voordat u de computer loskoppelt.
Pas daarna kunt u de behuizing openen.
Bewaar onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak pinnen, aansluitingen en circuits niet aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo min
mogelijk hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetisch gereedschap.
Raak, voordat u onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak van het onderdeel aan,
zodat u niet statisch geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, doet u het in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de klantenondersteuning als u meer wilt weten over statische elektriciteit of
hulp nodig heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
82 Bijlage D Elektrostatische ontlading
Index
A
Aan/uit-knop, herkennen 6
Aan/uit-lampjes 5, 9
Accu
afvoeren 43
lage acculading 41
opbergen 42
opladen 40
temperatuur 42
voeding 38
voeding besparen 42
werktijd 41
Acculading, kritiek laag niveau
41
Actietoetsen
geluidsvolume 31
Afsluiten 35
Apparaten voor draadloze
communicatie, types 16
Audiofuncties, controleren 32
Audio-ingang (microfooningang),
herkennen 10
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 10
Audiovoorzieningen 31
B
Back-up 65
Bedrijfs-WLAN, verbinding met
17
Beeldscherm, toetsen voor
helderheid 23
Beeldschermen, schakelen
tussen 23
Beeldscherm schakelen 23
Beheren, BIOS-
beheerderswachtwoord 60
Beheren, DriveLock-wachtwoord
60
beschrijfbare geheugen 35
Besparen, accuvoeding 42
Besturingssysteem 35
Besturingssysteem, wachtwoorden
ingesteld in 59
Beveiliging, draadloze
communicatie 20
Beveiligingskabel 62
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt herkennen 11
Bevestigingspunt
beveiligingskabel 11
BIOS
update downloaden 70
updaten 69
versie bepalen 70
BIOS-beheerderswachtwoord
beheren 60
maken 60
opgeven 60
Bluetooth, label 78
Bluetooth-apparaat 21
C
Caps Lock-lampje, herkennen 5
Computer, opnieuw instellen 67
Computer schoonmaken 79
Computer Setup
fabrieksinstellingen herstellen
69
navigeren en selecteren 68
wachtwoorden ingesteld in 59
Connector, netvoeding 10
Controleren, audiofuncties 32
D
DisplayPort, aansluiten 34
DisplayPort, herkennen 10
Dockingconnector, herkennen 10
Draadloos netwerk (WLAN) 21
benodigde apparatuur 19
beveiliging 20
definitie 16
verbinding maken 17
verbinding met bedrijfs-
WLAN 17
verbinding met openbaar
WLAN 17
Draadloze communicatie,
codering 20
Draadloze communicatie, knop
gebruiken 17
herkennen 6
Draadloze communicatie, lampje
5, 9, 17
Draadloze communicatie,
pictogram 16
Draaien, touchpadbeweging 30
DriveLock-wachtwoord
beheren 60
maken 60
E
EasyPoint-muisbesturing 4
Elektrische voeding, besparen 42
Elektrostatische ontlading 82
Externe apparaten 53
Externemonitorpoort 32
Externe schijfeenheid 54
Extra accu, connector
herkennen 13
F
Firewall 20
Fn-toets, herkennen 8, 23
Functietoetsen
herkennen 8
G
geheugenkaart
definitie 51
plaatsen 51
stopzetten 51
verwijderen 51
Geheugenkaartlezer, herkennen
10
Geheugenmodule
herkennen 13, 14
plaatsen 56
verwijderen 55
Geluidsvolume
aanpassen 31
knoppen 31
toetsen 31
Index 83
Grafische modi, schakelen
tussen 44
grafische weergave
AMD Dual Graphics 44
Hybrid Graphics 44
H
Herstel 65
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 10
Hotkeys
achtergrondverlichting
toetsenbord 23
beschrijving 23
gebruiken 23
geluidsvolume aanpassen 23
geluidsvolume verlagen 23
helderheid van beeldscherm
verhogen 23
helderheid van beeldscherm
verlagen 23
schakelen tussen
beeldschermen 23
Slaapstand 23
HP 3D DriveGuard 49
Hubs 52
I
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 10
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
10
netwerk 10
RJ-45 (netwerk) 10
In-/uitzoomen,
touchpadbeweging 29
Ingangsvermogen 81
Ingebed numeriek toetsenblok,
herkennen 24
Ingebed numeriek toetsenblok,
toetsen herkennen 8
Installatie, WLAN 19
Interne beeldschermschakelaar
12
Interne microfoons, herkennen
12
Internetverbinding instellen 19
K
Kabels
LAN 21
USB 53
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 78
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 78
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 78
Knijpen, touchpadbeweging 29
Knoppen
aan/uit 6
draadloze communicatie 6
geluidsvolume 31
geluid uit 7
linkerknop van EasyPoint-
muisbesturing 4
linkerknop van touchpad 4
rechterknop van EasyPoint-
muisbesturing 4
rechterknop van touchpad 4
L
Labels
Bluetooth 78
kennisgevingen 78
keurmerk voor draadloze
communicatie 78
serienummer 77
WLAN 78
Lage acculading 41
Lampjes
aan/uit 5, 9
caps lock 5
draadloze communicatie 5, 9
geluid uit 5
netvoedingsadapter/accu 9
Num Lock 5
Vaste schijf 9
Lampjes, vaste schijf 50
lampjes van de vaste schijf 9
Lampje van de
netvoedingsadapter/accu 9
leesbare geheugen 35
Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 21
vereiste kabel 21
Luchthavenbeveiligingsapparatuu
r45
Luidsprekers, herkennen 6
M
Microfooningang (audio-ingang),
herkennen 10
Muis, externe
voorkeuren instellen 30
MultiBoot Express 72
N
Netvoedingsconnector,
herkennen 10
netwerkconnector herkennen 10
Netwerkkabel 21
aansluiten 21
ruisonderdrukkingscircuit 21
Netwerkverbinding,
pictogrammen 16
NIC-opstartapparaat 72
Niet-reagerend systeem 35
Num lk-toets, herkennen 8, 24
Num lock, extern toetsenblok 25
Num Lock, lampje 5
O
Omgevingsvereisten 81
Onderdelen
beeldscherm 12
bovenkant 4
linkerkant 11
onderkant 13
rechterkant 10
voorkant 8
Onderpaneel, ontgrendeling 13,
15
Ontgrendelingen, onderpaneel
13, 15
Opbergen, accu 42
Openbaar WLAN, verbinding
met 17
Opgeven, BIOS-
beheerderswachtwoord 60
Opladen, accu 40
opnieuw instellen
computer 67
procedure 67
Optionele beveiligingskabel 62
Optionele externe apparaten,
gebruiken 53
Optischeschijfeenheid 54
84 Index
P
Pauzestand
activeren 36
beëindigen 36
Pictogrammen
bekabeld netwerk 16
draadloze communicatie 16
netwerk 16
Poorten
DisplayPort 10, 34
externe monitor 32
externe VGA-monitor 11
USB 52
VGA 32
poort voor externe VGA-monitor
11
Problemen, oplossen 73
Problemen oplossen
schijf afspelen 75
Problemen oplossen, extern
beeldscherm 76
Productnaam en productnummer,
van computer 77
R
Reizen, met computer 78
Reizen met computer 42
RJ-45-netwerkconnector
herkennen 10
Ruisonderdrukkingscircuit
netwerkkabel 21
S
Schijfeenheden
externe 54
omgang met 45
opstartvolgorde 72
optische 54
vaste 54
schijfgeheugen 35
Schuiven, touchpadbeweging 29
serienummer 77
Serienummer, van computer 77
Slaapstand
activeren 36
beëindigen 36
geactiveerd tijdens kritiek laag
ladingsniveau van accu 41
SLED
alles verwijderen en opnieuw
installeren, optie 67
T
Temperatuur 42
Toetsen
fn 8
functie 8
geluidsvolume 31
ingebed numeriek
toetsenblok 8
num lk 8
Toetsenblok
24
Toetsenblok, extern
gebruiken 25
num lock 25
Touchpad
knoppen 4
Knoppen 4
voorkeuren instellen 30
Touchpadbewegingen
draaien 30
in-/uitzoomen 29
knijpen 29
schuiven 29
Touchpadzone
herkennen 4
U
Uitschakelen, computer 35
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 68
USB 3.0-poorten 10, 11
USB-apparaten
aansluiten 53
beschrijving 52
verwijderen 53
USB-hubs 52
USB-kabel, aansluiten 53
USB-oplaadpoort 11
USB-poorten, herkennen 52
USB-poorten herkennen 10, 11
V
Vaste schijf
externe 54
HP 3D DriveGuard 49
plaatsen 49
verwijderen 47
Vaste schijf, herkennen 13, 14
Vaste schijf, lampje 50
Ventilatieopeningen, herkennen
11, 14, 15
Verbinding maken met WLAN 17
VGA-poort, aansluiten 32
Video, gebruiken 32
Vingerafdruklezer 63
Vingerafdruklezer, herkennen 7
Volumetoetsen herkennen 23
W
Wachtwoorden
ingesteld in
besturingssysteem 59
ingesteld in Computer Setup
59
Webcam 12
gebruiken 32
Webcam, herkennen 12
WLAN, label 78
WLAN-antennes, herkennen 12
WLAN-apparaat 78
Index 85
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95