KTM 1290 Super Adventure S de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2023
1290 SUPER ADVENTURE S
Artikelnr. 3214747nl
BESTE KTM KLANT,
*3214747nl*
3214747nl
27.01.2023
BESTE KTM KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een modern en sportief
voertuig dat, mits goed onderhouden, u lang plezier zal schenken.
We wensen u te allen tijde een goede en veilige reis toe!
Vul hieronder de serienummers van uw voertuig in.
Voertuigidentificatiennummer ( pag. 14) Stempel dealer
Motornummer ( pag. 14)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip van publicatie gaat overeen met de nieuwste stand van deze
modelserie. Kleine afwijkingen die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet
worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische
gegevens, prijzen, kleuren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en der-
gelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te
annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van een bepaald model zonder voor-
afgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen van
afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien
van speciale uitrustingen die niet standaard bij de leveromvang horen.
© 2023 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met schrifte-
lijke toestemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past kwaliteitsborgingsprocessen toe in de zin van de internationale kwaliteitsmanagement-
norm ISO 9001 om een zo hoog mogelijke productkwaliteit te bereiken.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
Stallhofnerstraße 3
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
1290 SUPER ADVENTURE S EU (F9903W4, F9903W5)
1290 SUPER ADVENTURE S JP (F9986W4)
1290 SUPER ADVENTURE S AR (F9942W7)
1290 SUPER ADVENTURE S CN (F9987W4, F9987W5)
INHOUDSOPGAVE
2
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................. 6
1.1 Gebruikte pictogrammen..................... 6
1.2 Gebruikte formatteringen .................... 6
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ........................ 7
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik....... 7
2.2 Onjuist gebruik .................................. 7
2.3 Veiligheidsaanwijzingen ...................... 7
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ......... 7
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ......... 8
2.6 Veilig gebruik .................................... 8
2.7 Beschermende kleding ....................... 9
2.8 Werkinstructies.................................. 9
2.9 Milieu............................................... 9
2.10 Bedieningshandleiding ..................... 10
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ................... 11
3.1 Fabrieksgarantie, garantie................. 11
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen ........... 11
3.3 Reserveonderdelen, technisch
toebehoren ...................................... 11
3.4 Service ........................................... 11
3.5 Afbeeldingen ................................... 11
3.6 Klantenservice................................. 11
4 AFBEELDING VOERTUIG............................. 12
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor
(symbolische weergave) .................... 12
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter
(symbolische weergave) .................... 13
5 SERIENUMMERS........................................ 14
5.1 Voertuigidentificatiennummer ........... 14
5.2 Typeplaatje ..................................... 14
5.3 Motornummer.................................. 14
5.4 Artikelnummer voorvork .................... 14
5.5 Artikelnummer schokdemper............. 15
5.6 Artikelnummer stuurdemper.............. 15
6 BEDIENINGSELEMENTEN........................... 16
6.1 Koppelingshendel ............................ 16
6.2 Remhendel...................................... 16
6.3 Gashendel....................................... 16
6.4 Combinatieschakelaar links............... 16
6.5 Lichtschakelaar ............................... 17
6.6 Knoppen van de cruisecontrol ........... 17
6.7 Knoppen van de adaptieve
cruisecontrol (ACC) .......................... 19
6.8 +RES/-SET-knop.............................. 21
6.9 Menutoetsen ................................... 22
6.10 Richtingaanwijzerschakelaar ............. 22
6.11 Claxonknop ..................................... 22
6.12 Combischakelaar rechts.................... 23
6.13 Noodknipperlichtschakelaar .............. 23
6.14 C1- en C2-schakelaar ....................... 23
6.15 RACE-ON-knop ................................ 24
6.16 Startknop/noodstopschakelaar ........... 24
6.17 Stuurslot (antenne) .......................... 24
6.18 Wegrijblokkering .............................. 25
6.19 RACEON-sleutel ............................. 25
6.20 AntiRelayAttack (ARA).................... 26
6.21 Stopcontact voor elektrisch
toebehoren ...................................... 27
6.22 USBaansluiting............................... 27
6.23 Tankdop openen .............................. 27
6.24 Tankdop sluiten ............................... 28
6.25 Brandstofkranen .............................. 28
6.26 Opbergvak openen............................ 29
6.27 Opbergvak sluiten ............................ 29
6.28 Buddyseat-ontgrendeling .................. 30
6.29 Buddyseat-noodontgrendeling ........... 30
6.30 Grepen............................................ 30
6.31 Bagagedrager................................... 30
6.32 Voetsteun passagier.......................... 31
6.33 Versnellingshendel ........................... 31
6.34 Rempedaal...................................... 31
6.35 Zijstandaard .................................... 32
6.36 Middenstandaard ............................. 32
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................. 33
7.1 Gecombineerd instrument................. 33
7.2 Activering en test............................. 33
7.3 Dagnacht-modus............................. 34
7.4 Waarschuwingen .............................. 35
7.5 Waarschuwing voor glad wegdek ........ 35
7.6 Waarschuwing over de overname van
de controle door de bestuurder.......... 35
7.7 Controlelampjes............................... 36
7.8 Display ........................................... 38
7.9 Display Rally (optioneel) ................... 39
7.10 Toerental......................................... 40
7.11 Schakelindicator .............................. 40
7.12 Weergave van de cruisecontrol........... 40
7.13 Weergave van de adaptieve
cruisecontrol ................................... 41
7.14 Snelheid ......................................... 41
7.15 ABSweergave.................................. 41
7.16 MTCweergave ................................. 42
7.17 RideModeweergave ........................ 42
7.18 Weergave van de
koelmiddeltemperatuur..................... 42
7.19 Suspension Modeweergave............... 42
7.20 Preload Adjusterweergave ................ 43
7.21 Handgreepverwarming (optioneel)...... 43
7.22 Zadelverwarming (optioneel) ............. 43
7.23 Brandstofpeilweergave...................... 43
7.24 Favouritesweergave ......................... 44
7.25 Navigationweergave (optioneel) ........ 44
INHOUDSOPGAVE
3
7.26 Callweergave .................................. 45
7.27 Menu.............................................. 45
7.27.1 KTM MY RIDE............................. 45
7.27.2 Phone......................................... 46
7.27.3 Rider's Headset ........................... 47
7.27.4 Headset Type .............................. 48
7.27.5 Navigation (optioneel) .................. 48
7.27.6 Skip Waypoint (optioneel)............. 49
7.27.7 Volume (optioneel)....................... 49
7.27.8 Audio ......................................... 50
7.27.9 Audio ......................................... 50
7.27.10 Call out....................................... 51
7.27.11 Bike Info..................................... 51
7.27.12 Bike Info..................................... 52
7.27.13 Trip ............................................ 52
7.27.14 Trip 1 ......................................... 52
7.27.15 Trip 2 ......................................... 53
7.27.16 Suspension ................................. 53
7.27.17 Suspension Mode ........................ 53
7.27.18 Preload Adjuster .......................... 54
7.27.19 Anti Dive (optioneel) .................... 54
7.27.20 Fork............................................ 55
7.27.21 Shock ......................................... 55
7.27.22 Motorcycle .................................. 55
7.27.23 Ride Mode .................................. 56
7.27.24 MTC ........................................... 57
7.27.25 MTC+MSR (optioneel) .................. 57
7.27.26 ABS............................................ 58
7.27.27 Throttle Response (optioneel)........ 58
7.27.28 Slip Adjuster (optioneel)............... 59
7.27.29 Cruise Control.............................. 60
7.27.30 Cruise Control Mode..................... 60
7.27.31 ACC Distance .............................. 62
7.27.32 Settings ...................................... 63
7.27.33 Custom Switch ............................ 63
7.27.34 Knop C1 en C2............................ 63
7.27.35 Favourites ................................... 64
7.27.36 Favourites-weergave 1-4 ............... 64
7.27.37 TPMS Setting.............................. 64
7.27.38 Anti Relay Attack......................... 65
7.27.39 Display Theme............................. 65
7.27.40 Button Illumination...................... 66
7.27.41 DRL ........................................... 66
7.27.42 Bluetooth.................................... 66
7.27.43 Quickshifter + (optioneel) ............. 67
7.27.44 Hill Hold Control (optioneel) ......... 67
7.27.45 Shift Light .................................. 67
7.27.46 Shift Light State .......................... 67
7.27.47 Shift Light RPM1......................... 68
7.27.48 Shift Light RPM2......................... 68
7.27.49 Clock & Date ............................... 68
7.27.50 Clock Format............................... 69
7.27.51 Date Format ................................ 69
7.27.52 Units .......................................... 69
7.27.53 Units Distance............................. 69
7.27.54 Units Temperature ....................... 70
7.27.55 Units Consumption ...................... 70
7.27.56 Units Pressure............................. 70
7.27.57 Settings Heating.......................... 70
7.27.58 Settings Heating Grips ................. 71
7.27.59 Settings Heating Rider Seat.......... 71
7.27.60 Settings Heating Pillion Seat ........ 71
7.27.61 Extra Functions ........................... 72
7.27.62 Tijd en datum instellen ................ 72
7.27.63 Heating (functie optioneel) ........... 73
7.27.64 Heating Grips (functie optioneel)... 74
7.27.65 Heating Rider Seat (functie
optioneel) ................................... 74
8 ERGONOMIE .............................................. 75
8.1 Bestuurderszadel instellen ................ 75
8.2 Stuurstand ...................................... 75
8.3 Stuurstand instellen ..................... 75
8.4 Windscherm instellen ....................... 77
8.5 Uitgangspositie koppelingshendel
instellen.......................................... 77
8.6 Uitgangspositie van de
handremhendel instellen .................. 77
8.7 Bestuurdersvoetsteunen.................... 78
8.8 Voetsteunen instellen .................... 78
8.9 Uitgangspositie versnellingshendel
controleren...................................... 79
8.10 Uitgangspositie van de
versnellingshendel instellen ........... 80
8.11 Versnellingshendelvlak instellen ........ 81
8.12 Uitgangspositie van het rempedaal
instellen ...................................... 81
8.13 Helling van het gecombineerde
instrument instellen ......................... 82
9 INBEDRIJFSTELLING.................................. 83
9.1 Aanwijzingen voor eerste
inbedrijfstelling ............................... 83
9.2 Motor inrijden.................................. 84
9.3 Voertuig beladen.............................. 84
10 RIJ-INSTRUCTIES....................................... 86
10.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfstelling ............................... 86
10.2 Starten ........................................... 86
10.3 Optrekken ....................................... 88
10.4 Quickshifter+ (optioneel) .................. 88
10.5 beginnen met rijden met HHC
(optioneel)....................................... 89
10.6 Schakelen, rijden............................. 89
10.7 MSR (optioneel)............................... 92
10.8 Afremmen ....................................... 92
10.9 Stoppen, parkeren............................ 94
10.10 Transporteren .................................. 95
INHOUDSOPGAVE
4
10.11 Wegslepen bij pech .......................... 95
10.12 Brandstof tanken ............................. 96
11 SERVICESCHEMA ....................................... 98
11.1 Extra informatie ............................... 98
11.2 Servicewerkzaamheden..................... 98
12 CHASSIS AFSTELLEN ............................... 100
12.1 Voorvork/schokdemper .................... 100
12.2 PreloadAdjuster ............................ 100
12.3 Suspension Mode........................... 101
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ....... 102
13.1 Voertuig op middenstandaard
zetten ........................................... 102
13.2 Voertuig van middenstandaard
nemen .......................................... 102
13.3 Buddyseat verwijderen.................... 102
13.4 Buddyseat monteren ...................... 103
13.5 Bestuurderszadel verwijderen .......... 103
13.6 Bestuurderszadel monteren............. 103
13.7 Kettingvervuiling controleren........... 104
13.8 Ketting reinigen ............................. 104
13.9 Kettingspanning controleren ........... 105
13.10 Kettingspanning instellen ............... 106
13.11 Ketting, kettingwiel en
ketting-aandrijfwiel controleren ....... 107
13.12 Vloeistofpeil hydraulische
koppeling controleren/corrigeren...... 108
13.13 Speling balhoofdlager controleren.... 109
13.14 Kroonplaat onder demonteren ......... 110
13.15 Kroonplaat onder monteren............. 110
13.16 Windscherm demonteren ................ 110
13.17 Windscherm monteren.................... 110
13.18 Opbergvak demonteren ................... 111
13.19 Opbergvak monteren ...................... 111
13.20 Brandstoftankbekleding boven
demonteren................................... 112
13.21 Brandstoftankbekleding boven
monteren ...................................... 112
13.22 Brandstoftankbekleding onder
demonteren................................... 113
13.23 Brandstoftankbekleding onder
inbouwen ...................................... 114
13.24 Zijspoiler voor demonteren.............. 115
13.25 Zijspoiler voor monteren ................. 115
13.26 Zijbekleding voor demonteren ...... 116
13.27 Zijbekleding voor monteren ......... 117
13.28 Maskerspoiler demonteren ........... 118
13.29 Maskerspoiler monteren .............. 120
13.30 Motorbescherming demonteren ....... 122
13.31 Motorbescherming monteren ........... 122
13.32 Afdekking olievulschroef
demonteren................................... 122
13.33 Afdekking olievulschroef
monteren ...................................... 123
13.34 Spatbord voor demonteren .............. 123
13.35 Spatbord voor monteren.................. 123
13.36 Vuilschrapers vorkpoten
reinigen ..................................... 123
14 REMSYSTEEM.......................................... 125
14.1 Antiblokkeersysteem (ABS) ............. 125
14.2 Remschijven controleren................. 127
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem
controleren.................................... 127
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem
bijvullen .................................... 128
14.5 Remvoeringen en
remvoeringborging van de
voorwielrem controleren.................. 129
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem
controleren.................................... 130
14.7 Remvloeistof achterwielrem
bijvullen .................................... 130
14.8 Remvoeringen en
remvoeringborging van de
achterwielrem controleren............... 132
15 WIELEN, BANDEN .................................... 133
15.1 Voorwiel demonteren .................. 133
15.2 Voorwiel monteren ...................... 134
15.3 Achterwiel demonteren ............... 135
15.4 Achterwiel monteren ................... 136
15.5 Demperpakkingen van de
achterwielnaaf controleren .......... 138
15.6 Bandentoestand controleren............ 139
15.7 Bandenspanning controleren ........... 140
15.8 Gebruik van bandenreparatiespray ... 140
16 ELEKTRONICA.......................................... 142
16.1 Adaptieve cruisecontrol (ACC) ......... 142
16.2 Dimlicht........................................ 143
16.3 Groot licht..................................... 144
16.4 Dagrijlicht (DRL)............................. 144
16.5 Bochtverlichting............................. 144
16.6 12V-accu demonteren ................. 145
16.7 12V-accu monteren .................... 146
16.8 12V-accu laden .......................... 147
16.9 RACE-ON-sleutelbatterij
vervangen...................................... 149
16.10 Hoofdzekering vervangen ................ 150
16.11 Zekeringen in zekeringenblok
vervangen...................................... 151
16.12 Koplampinstelling controleren ......... 153
16.13 Lichtbundelbreedte van de
koplamp instellen .......................... 153
16.14 Diagnosestekker............................. 154
16.15 Toebehorencircuit 1 en
toebehorencircuit 2 voor ................. 154
INHOUDSOPGAVE
5
16.16 Toebehorencircuit 1 en
toebehorencircuit 2 achter .............. 154
17 KOELSYSTEEM......................................... 155
17.1 Koelmiddelpeil in het
compensatiereservoir controleren..... 155
17.2 Koelmiddelpeil in
compensatiereservoir corrigeren....... 155
18 MOTOR AFSTELLEN ................................. 157
18.1 Ride Mode .................................... 157
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC) ....... 157
18.3 Slip Adjuster (optioneel) ................. 158
18.4 Throttle Response (optioneel).......... 158
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ......... 159
19.1 Motoroliepeil controleren ................ 159
19.2 Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeven reinigen ... 159
19.3 Motorolie bijvullen ......................... 162
20 REINIGING, ONDERHOUD......................... 164
20.1 Motorfiets reinigen ......................... 164
20.2 Controle en onderhoud voor rijden
in de winter................................... 165
21 STALLING ................................................ 167
21.1 Stalling......................................... 167
21.2 Inbedrijfstelling na stalling ............. 168
22 OPSPOREN VAN FOUTEN.......................... 169
23 TECHNISCHE GEGEVENS.......................... 171
23.1 Motor............................................ 171
23.2 Aanhaalmomenten motor ................ 172
23.3 Vulhoeveelheden............................ 174
23.3.1 Motorolie .................................. 174
23.3.2 Koelmiddel ............................... 174
23.3.3 Brandstof.................................. 175
23.4 Chassis ......................................... 175
23.5 Elektronica.................................... 176
23.6 Banden......................................... 176
23.7 Voorvork........................................ 176
23.8 Schokdemper ................................ 177
23.9 Aanhaalmomenten chassis.............. 177
24 VERKLARINGEN VAN
OVEREENSTEMMING................................ 181
24.1 Verklaringen van
overeenstemming........................... 181
24.2 Landspecifieke verklaringen van
overeenstemming (KTM RACE ON
systeem 1) .................................... 181
24.3 Landspecifieke verklaringen van
overeenstemming (KTM RACE ON
systeem 2) .................................... 182
24.4 Landspecifieke verklaringen van
overeenstemming (CCU-2) .............. 182
24.5 Landspecifieke
conformiteitsverklaringen
(frontradarsensor)........................... 183
25 OPEN SOURCE......................................... 184
25.1 Informatie over
Open Source-software..................... 184
26 GEBRUIKSSTOFFEN ................................. 185
27 HULPSTOFFEN......................................... 187
28 NORMEN ................................................. 188
29 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ...................... 189
30 LIJST MET AFKORTINGEN ........................ 190
31 LIJST MET SYMBOLEN ............................. 191
31.1 Rode pictogrammen ....................... 191
31.2 Gele of oranje pictogrammen........... 191
31.3 Groene en blauwe pictogrammen..... 191
INDEX ............................................................. 192
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN
6
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen toegelicht.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Kenmerkt werkzaamheden die specialistische kennis en technisch inzicht vereisen. Laat deze
werkzaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage. Daar
wordt uw motorfiets door speciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde spe-
ciale gereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een aanwijzing met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
Kenmerkt het einde van een werkzaamheid, inclusief eventuele nabewerkingen.
1.2 Gebruikte formatteringen
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam®Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen
die in de begrippenlijst worden uitgelegd.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
7
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
Het voertuig is zo ontworpen en gebouwd, dat het kan worden gebruikt bij normale belastingen tijdens het rijden
over de weg en op eenvoudig terrein (niet-geasfalteerde wegen). Dit voertuig is niet geschikt voor gebruik op race-
circuits.
Info
Dit voertuig is alleen in de gehomologeerde uitvoering toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en
milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfsen hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specifica-
ties voor het toepassingsgebied.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het beschreven product dienen enkele veiligheidsaanwijzingen in acht te worden
genomen. Lees daarom deze handleiding en alle andere handleidingen in de omvang van de levering zorgvul-
dig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de
tekst.
Info
Op goed zichtbare plaatsen op het beschreven product zijn verschillende aanwijzings- en waarschuwings-
stickers aangebracht. Geen stickers met aanwijzingen en waarschuwingen verwijderen. Als deze ontbreken
kunt u of andere personen de gevaren niet herkennen en daardoor letsel oplopen.
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg
heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaat-
regelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgs-
maatregelen neemt.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
8
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende
maatregelen of de realisatie van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking stellen van systemen of componenten van een nieuw voertuig die de geluids-
demping dienen voordat het wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruiksduur van het
voertuig voor andere doeleinden dan voor service, reparatie of vervanging, evenals
2 Gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten wer-
king is gesteld.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten die uitlaat-
gassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van delen van het inlaatsysteem.
3 Gebruik in niet-correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van
het inlaatsysteem door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbe-
wijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
9
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende
kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor zover niet anders aangegeven moet bij alle werkzaamheden het contact zijn uitgeschakeld (modellen met
contactslot, modellen met transpondersleutel) resp. de motor stilstaan (modellen zonder contactslot of transpon-
dersleutel).
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar
kunnen worden besteld onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker
(15112017000)
Tenzij anders vermeld gelden de normale voorwaarden voor alle werkzaamheden en beschrijvingen.
Omgevingstemperatuur 20 °C
Omgevingsluchtdruk 1.013 mbar
Relatieve luchtvochtigheid 60 ± 5 %
Onderdelen die niet kunnen worden hergebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, expansieschroe-
ven, afdichtingen, dichtringen, keerringen, splitpennen, borgplaten) tijdens de montage door nieuwe onderdelen
vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is schroefborging (bijvoorbeeld Loctite®) vereist. Specifieke aanwijzingen van de
fabrikant bij het gebruik in acht nemen.
Als op een nieuw onderdeel reeds schroefborgmiddel (bijv. Precote®) is aangebracht, geen extra borgmiddel aan-
brengen.
Onderdelen die na de demontage worden hergebruikt, reinigen en controleren op beschadiging en slijtage.
Beschadigde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt controleren of het voertuig verkeersveilig is.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en
conflicten ontstaan. Om de toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebrui-
ken, dient u milieubewust te handelen en de rechten van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de gel-
dende wet- en regelgeving in het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wet-
telijke regeling voor het afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
10
2.10 Bedieningshandleiding
Lees deze bedieningshandleiding zorgvuldig en volledig door, voordat u voor het eerst met de motorfiets gaat rij-
den. In de bedieningshandleiding vindt u veel informatie en tips die bediening, gebruik en service eenvoudiger
maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel
kunt beschermen.
Tip
Bewaar deze bedieningshandleiding op uw eindapparaat, zodat deze altijd kan worden nagelezen.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer
tijdens het lezen iets niet duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk deel van het voertuig. Bij verkoop moet de bedieningshandleiding
door de nieuwe eigenaar opnieuw worden gedownload.
De bedieningshandleiding kan via de QR-code of de link op het leveringscertificaat meerdere keren worden
gedownload.
De bedieningshandleiding is bovendien als download op uw geautoriseerde KTM Motorcycles-dealer en op de
KTM Motorcycles-website beschikbaar. Via uw gecertificeerde KTMdealer kan ook een afgedrukt exemplaar wor-
den besteld.
Internationale KTMwebsite: KTM.COM
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3
11
3.1 Fabrieksgarantie, garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend door een geautoriseerde KTM-garage
worden uitgevoerd en moeten in het KTM Dealer.net worden bevestigd, omdat anders de garantie volledig vervalt.
Bij schade of gevolgschade die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig is veroorzaakt, bestaat er
geen aanspraak op fabrieksgarantie.
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Bedrijfsmiddelen en hulpstoffen volgens de bedieningshandleiding en specificaties gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, technisch toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aan-
bevolen en laat deze alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor ver-
oorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw
geautoriseerde KTM-dealer adviseert u graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM-website.
Internationale KTMwebsite: KTM.COM
3.4 Service
Voorwaarde voor een storingsvrije werking en het voorkomen van vroegtijdige slijtage is het in acht nemen van de
in de gebruiksaanwijzing vermelde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis.
Slechte afstelling van het chassis kan leiden tot beschadiging en breken van de chassiscomponenten.
Het gebruik van de motorfietsen onder extreme omstandigheden zoals op modderige en vochtige wegen of in stof-
fige en droge omgevingen kan leiden tot verhoogde belasting van bouwdelen zoals de aandrijving, remmen of
luchtfilter. Daarom kan het nodig zijn een service uit te voeren resp. slijtageonderdelen te vervangen al voordat
het interval volgens het serviceschema is bereikt.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming
daarvan draagt in belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de
betreffende beschrijving is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u
zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTMwebsite: KTM.COM
4 AFBEELDING VOERTUIG
12
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
E02295-10
1Stopcontact voor elektrisch toebehoren ( pag. 27)
2Koppelingshendel ( pag. 16)
3Buddyseat-ontgrendeling ( pag. 30)
4Grepen ( pag. 30)
5Bagagedrager ( pag. 30)
6Voetsteun passagier ( pag. 31)
7Middenstandaard ( pag. 32)
8Bestuurdersvoetsteunen ( pag. 78)
9Zijstandaard ( pag. 32)
bk Versnellingshendel ( pag. 31)
bl Kijkglas motorolie
bm Brandstofkranen ( pag. 28)
AFBEELDING VOERTUIG 4
13
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
E02296-10
1Tankdop
2Combinatieschakelaar links ( pag. 16)
3Opbergvak
4Combischakelaar rechts ( pag. 23)
5Gashendel ( pag. 16)
6Remhendel ( pag. 16)
7Compensatiereservoir koelsysteem
8Rempedaal ( pag. 31)
9Buddyseat-noodontgrendeling ( pag. 30)
5 SERIENUMMERS
14
5.1 Voertuigidentificatiennummer
402294-10
Het voertuigidentificatienummer 1is in het frame achter de
bedieningskop rechtsonder in reliëf aangebracht.
Het voertuigidentificatienummer staat ook op het typeplaatje.
5.2 Typeplaatje
402293-10
Het typeplaatje 1is aan het frame achter het balhoofd linksbo-
ven aangebracht.
5.3 Motornummer
402296-10
Het motornummer 1is aan rechterkant van de motor gegraveerd.
5.4 Artikelnummer voorvork
402295-10
Het artikelnummer van de voorvork 1is aan de binnenzijde van
de asopname gegraveerd.
SERIENUMMERS 5
15
5.5 Artikelnummer schokdemper
402339-10
Het artikelnummer van de schokdemper 1is op het bovenste
deel van de schokdemper in reliëf aangebracht.
5.6 Artikelnummer stuurdemper
H02023-10
Het artikelnummer van de stuurdemper 1is in de onderkant van
de stuurdemper gegraveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
16
6.1 Koppelingshendel
E02213-10
De koppelingshendel 1is aan de linkerzijde van het stuur aange-
bracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijge-
steld.
6.2 Remhendel
E02214-10
De remhendel 1is rechts aan het stuur aangebracht.
Met de remhendel worden de voorwielrem en de achterwielrem
tegelijkertijd bediend.
Info
Als de ABSmodus Offroad is ingeschakeld, wordt alleen de
voorwielrem bediend.
6.3 Gashendel
E02215-10
De gashendel 1is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Combinatieschakelaar links
De linker combinatieschakelaar is links aan het stuur aangebracht.
E02217-10
Overzicht combinatieschakelaar links
1Lichtschakelaar ( pag. 17)
2Knoppen van de cruisecontrol ( pag. 17)
3Menutoetsen ( pag. 22)
4Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 22)
5Claxonknop ( pag. 22)
6+RES/-SET-knop ( pag. 21)
BEDIENINGSELEMENTEN 6
17
6.5 Lichtschakelaar
E02216-10
De lichtschakelaar 1is links op de combinatieschakelaar aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar in stand A. In deze
stand zijn het dimlicht en het achterlicht ingescha-
keld.
Groot licht aan Lichtschakelaar in stand B
geduwd. In deze stand zijn het groot licht en het
achterlicht ingeschakeld.
Seinlicht Lichtschakelaar in stand Ctrekken.
6.6 Knoppen van de cruisecontrol
E02327-10
Info
De beschreven functies gelden voor modellen zonder adaptieve cruisecontrol (ACC) resp. bij actieve cruise-
controlemodus CC Only.
De knoppen 1,2en 3van de cruisecontrol zijn links op de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Knop van de cruisecontrol kort ingedrukt De cruisecontrolfunctie wordt in- of uitgeschakeld. De bedrijfs-
toestand wordt op het gecombineerde instrument weergegeven.
Knop +RES kort ingedrukt De als laatste opgeslagen doelsnelheid wordt weer geactiveerd. Elke keer dat de
schakelaar wordt aangetikt, wordt de doelsnelheid met 1 km/h of 1 mph verhoogd.
Knop +RES ingedrukt houden De doelsnelheid neemt stapsgewijs toe met 5 km/h of 5 mph.
Knop SET kort ingedrukt De cruisecontrol wordt geactiveerd en de actuele snelheid wordt aangehouden.
Elke keer dat de schakelaar wordt aangetikt, wordt de doelsnelheid met 1 km/h of 1 mph verlaagd.
Knop SET ingedrukt houden De doelsnelheid neemt stapsgewijs af met 5 km/h of 5 mph.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
18
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDe cruiscontrol-functie is niet voor alle rijsituaties geschikt.
De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op een helling het motorvermogen niet voldoende is.
De gekozen doelsnelheid wordt overschreden als op een helling de motorremwerking niet voldoende is.
Gebruik de cruisecontrol-functie niet op wegen met veel bochten.
Gebruik de cruisecontrol-functie niet op een glad wegdek (bijvoorbeeld regen, ijs, sneeuw), bij slecht
zicht of op een onverharde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen, grind).
Gebruik de cruisecontrol-functie niet als de verkeerssituatie geen constante snelheid toelaat.
Functies van de cruisecontrol:
Na activering van de cruisecontrol kan de gashendel in de uitgangspositie teruggedraaid worden. De gekozen
snelheid blijft behouden.
Als nog geen doelsnelheid is opgeslagen, kan deze met de +RES-knop worden opgeslagen.
Als de doelsnelheid door verdraaien van de gashendel voor minder dan 10 seconden wordt overschreden, blijft
de cruisecontrol geactiveerd.
Als de doelsnelheid meer dan 10 km/h of 10 mph van de actuele snelheid afwijkt, bijv. bij een inhaalmanoeu-
vre, wordt door het kort indrukken van de SET-knop de actuele snelheid als doelsnelheid opgeslagen.
Als op een steile helling de remwerking van de motor niet voldoende is om de ingestelde doelsnelheid aan te
houden, dan remt het systeem actief af.
Als de ingestelde doelsnelheid duidelijk onder de actuele snelheid ligt, dan remt het systeem actief af om de
doelsnelheid te bereiken.
De snelheid wordt bij een toenemende schuine stand verlaagd.
De cruisecontrol wordt bovendien in de onderstaande situaties gedeactiveerd (uitschakelvoorwaarden):
bediening van de remhendel.
bediening van het rempedaal.
bediening van de koppelingshendel gedurende meer dan 2,5 seconden.
sluiten van de gashendel tot voorbij de uitgangspositie.
slip aan het achterwiel of een omhoog komend voorwiel en een hiermee gepaard gaande regeling van de
motorfietstractiecontrole (MTC) gedurende meer dan 1 seconde.
regeling van het ABS gedurende meer dan 1 seconde.
optreden van een fout die de functie van de cruisecontrol beïnvloedt.
overschrijden van de doelsnelheid bij een inhaalmanoeuvre gedurende meer dan 10 seconden.
sterke schuine stand van meer dan 41°.
motortoerental onder 1500 omwentelingen per minuut.
inschakelen van de eerste versnelling of transmissie in onbelaste toestand.
motorfiets-tractiecontrole (MTC) is uitgeschakeld.
ABS-modus Offroad is geactiveerd.
De cruisecontrol kan alleen worden geactiveerd als de volgende voorwaarden zijn vervuld (inschakelvoorwaarden):
motorfiets-tractiecontrole (MTC) is geactiveerd.
geen sterke versnelling.
geen schuine stand boven 41°.
2e, 3e, 4e, 5e of 6e versnelling is ingeschakeld.
rijsnelheid tussen 30 en 200 km/h of tussen 20 en 125 mph.
ABS-modus Road is actief.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
19
6.7 Knoppen van de adaptieve cruisecontrol (ACC)
E02327-10
De knoppen 1,2en 3van de adaptieve cruisecontrol (ACC) zijn links op de combinatieschakelaar aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
Knop van de cruisecontrol kort ingedrukt De functie adaptieve cruisecontrol wordt in- of uitgeschakeld.
De bedrijfstoestand wordt op het gecombineerde instrument weergegeven.
Knop +RES kort ingedrukt De als laatste opgeslagen doelsnelheid wordt weer geactiveerd. Elke keer dat de
schakelaar wordt aangetikt, wordt de doelsnelheid met 1 km/h of 1 mph verhoogd.
Knop +RES ingedrukt houden De doelsnelheid neemt stapsgewijs toe met 5 km/h of 5 mph.
Knop SET kort ingedrukt De cruisecontrol wordt geactiveerd en de actuele snelheid wordt aangehouden.
Elke keer dat de schakelaar wordt aangetikt, wordt de doelsnelheid met 1 km/h of 1 mph verlaagd.
Knop SET ingedrukt houden De doelsnelheid neemt stapsgewijs af met 5 km/h of 5 mph.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
20
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDe functie adaptieve cruiscontrol (ACC) is niet voor alle rijsituaties geschikt.
Toepassingsgebied van de ACC 30 … 150 km/h
De bestuurder is voor het veilige gebruik van het voertuig steeds zelf verantwoordelijk.
De ACC is niet bedoeld om botsingen te voorkomen.
De ACC is tot ca. 50% van het maximale remvermogen begrensd.
Vanaf de minimumsnelheid vindt geen verdere automatische vertraging meer plaats.
De ACC meet geen objecten met hoge relatieve snelheid, bijv. stilstaande of tegemoetkomende voertui-
gen.
De ACC meet geen voertuigen die zeer smal zijn, bijv. fietsen.
De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op een helling het motorvermogen niet voldoende is.
De gekozen doelsnelheid wordt overschreden, als op een helling de motorremwerking en het
ACC-remvermogen niet voldoende zijn.
Bij sterke schuine stand herkent de ACC voorliggende voertuigen slechter.
Blijf steeds alert en klaar om te remmen.
Grijp in, als de ACC een voertuig of een hindernis niet waarneemt, een waarschuwing op het gecombi-
neerde instrument verschijnt of de minimumsnelheid wordt bereikt.
Gebruik de ACC niet op wegen met veel bochten.
Gebruik de ACC niet op een glad wegdek (bijv. regen, ijs, sneeuw), bij slecht zicht of op een onver-
harde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen, grind).
Gebruik de ACC niet in druk verkeer met frequente rijstrookwisselingen van andere voertuigen of bij
het rijden in motorfietsgroepen.
Neem de wettelijke minimumafstanden tot voorliggende voertuigen in acht.
Functies van de adaptieve cruisecontrol (ACC):
De modus van de adaptieve cruisecontrol (ACC) en de afstand tot het voorliggende voertuig kan in het
menu Cruise Control worden ingesteld.
Na activering van de functie adaptieve cruisecontrol (ACC) kan de gashendel in de uitgangspositie terugge-
draaid worden. De geselecteerde snelheid wordt aangehouden, voorliggende voertuigen worden herkend en de
ingestelde afstand tot het voorliggende voertuig wordt aangehouden. De motorfiets accelereert en remt auto-
matisch indien nodig.
Als nog geen doelsnelheid is opgeslagen, kan deze met de +RES-knop worden opgeslagen.
Als de adaptieve cruisecontrol ACC een voorliggend voertuig herkent en de doelsnelheid met meer dan
10 km/h van die van het voorliggende voertuig verschilt, wordt door kort indrukken van de SET-knop de
doelsnelheid tot de snelheid van het voorliggende voertuig gereduceerd.
Als de doelsnelheid door draaien van de gashendel niet langer dan 10 seconden wordt overschreden en hier-
bij de snelheid niet hoger dan 180 km/h resp. 115 mph wordt, blijft de adaptieve cruisecontrol (ACC) geacti-
veerd.
Als de doelsnelheid meer dan 10 km/h of 10 mph van de actuele snelheid afwijkt, bijv. bij een inhaalmanoeu-
vre, wordt door het kort indrukken van de SET-knop de actuele snelheid als doelsnelheid opgeslagen.
Als de adaptieve cruisecontrol ACC een voorliggend voertuig herkent en de doelsnelheid van die van het voor-
liggende voertuig verschilt, wordt bij een inhaalmanoeuvre bij het activeren van het knipperlicht al geaccele-
reerd makkelijker in te kunnen halen. Als het systeem na inschakelen van de richtingaanwijzer in de Comfort-
modus 3,5 seconden lang resp. in de Sport-modus 2,5 seconden lang geen rijbaanwissel herkent, wordt de
acceleratie beëindigd en wordt de ingestelde afstand tot het voorliggende voertuig hersteld.
Als op een steile helling de remwerking van de motor niet voldoende is om de ingestelde doelsnelheid aan te
houden, dan remt het systeem actief af.
Als de ingestelde doelsnelheid duidelijk onder de actuele snelheid ligt, remt het systeem actief af om de doel-
snelheid sneller te bereiken.
In de Comfort-modus wordt de snelheid bij toenemende schuine stand gereduceerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
21
De adaptieve cruisecontrol (ACC) wordt bovendien in de onderstaande situaties gedeactiveerd (uitschakelvoorwaarden):
bediening van de remhendel.
bediening van het rempedaal.
bediening van de koppelingshendel gedurende meer dan 2,5 seconden.
sluiten van de gashendel tot voorbij de uitgangspositie.
slip aan het achterwiel of een omhoog komend voorwiel en een hiermee gepaard gaande regeling van de
motorfietstractiecontrole (MTC) gedurende meer dan 1 seconde.
regeling van ABS gedurende meer dan 1 seconde.
snelheid hoger dan 180 km/h of 115 mph.
dalen onder de minimumsnelheid van 25 km/h of 16 mph in de 2e-4e versnelling resp. 35 km/h of 22 mph
in de 5e-6e versnelling.
optreden van een fout die de functie van de cruisecontrol beïnvloedt.
frontradarsensor vervuild of met ijs bedekt tijdens het rijden.
overschrijden van de doelsnelheid bij een inhaalmanoeuvre gedurende meer dan 10 seconden.
sterke schuine stand van meer dan 41°.
motortoerental onder 1500 omwentelingen per minuut.
inschakelen van de eerste versnelling of transmissie in onbelaste toestand.
Ride Mode OFFROAD of RALLY geactiveerd.
motorfiets-tractiecontrole (MTC) is uitgeschakeld.
ABS-modus Offroad is geactiveerd.
De adaptieve cruisecontrol (ACC) kan alleen worden geactiveerd, als aan volgende voorwaarden is voldaan
(inschakelvoorwaarden):
Motorfiets-tractiecontrole (MTC) alsook Ride Mode STREET,SPORT of RAIN zijn geactiveerd.
geen sterke versnelling.
geen schuine stand boven 41°.
2e, 3e, 4e, 5e of 6e versnelling is ingeschakeld.
rijsnelheid tussen 30 en 150 km/h of tussen 20 en 95 mph.
ABS-modus Road is actief.
Frontradarsensor is schoon.
6.8 +RES/-SET-knop
E02217-12
De +RES-knop 1is linksvoor op het stuur aangebracht.
De SET-knop 2is linksachter op het stuur aangebracht.
Info
De knoppen +RES en SET worden bij geactiveerde
cruisecontrol-functie voor het regelen van de cruisecontrol
gebruikt.
Als de functie voor cruisecontrol is gedeactiveerd, kunnen
de knoppen +RES en SET in de hoofdweergave resp. in het
menu Slip Adjuster voor het instellen van de Slip Adjuster
worden gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
22
6.9 Menutoetsen
E02219-10
De menutoetsen zijn centraal op de gecombineerde schakelaar
links aangebracht.
Toets 1is de UPtoets.
Toets 2is de RIGHTtoets.
Toets 3is de DOWNtoets.
Toets 4is de LEFTtoets.
Toets 5is de SETtoets.
Toets 6is de BACKtoets.
6.10 Richtingaanwijzerschakelaar
E02219-11
De richtingaanwijzerschakelaar 1is aan de combinatieschakelaar
links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzerschakelaar
naar het schakelaarhuis duwen.
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar links geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar rechts geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.
Info
Als softwarefunctie is een automatische richtingaanwijzer-
uitschakelaar (ATIR) beschikbaar.
De ATIR-functie gebruikt een tijdklok en een rijafstandsme-
ter.
Als de richtingaanwijzer gedurende minimaal 10 seconden
en 150 meter rijafstand ingeschakeld is geweest, wordt de
richtingaanwijzer uitgeschakeld.
Als het voertuig stilstaat, worden de beide meters gestopt.
Als de richtingaanwijzerschakelaar opnieuw wordt bediend,
worden beide meters gereset.
6.11 Claxonknop
E02219-12
De claxonknop 1is op de gecombineerde schakelaar links aan-
gebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie.
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon
bediend.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
23
6.12 Combischakelaar rechts
De rechter combinatieschakelaar is rechts aan het stuur aange-
bracht.
E02220-10
Overzicht combinatieschakelaar rechts
1Noodknipperlichtschakelaar ( pag. 23)
2C1- en C2-schakelaar ( pag. 23)
3RACE-ON-knop ( pag. 24)
4Startknop/noodstopschakelaar ( pag. 24)
6.13 Noodknipperlichtschakelaar
E02220-11
De noodknipperlichtschakelaar 1is rechts op de combinatie-
schakelaar aangebracht.
De noodknipperlichten worden gebruikt voor het aangeven van
noodsituaties.
Info
De noodknipperlichten kunnen bij ingeschakelde ontste-
king of tot 60 seconden na het uitschakelen van de ontste-
king worden in- of uitgeschakeld.
Noodknipperlichten slechts zo lang gebruiken als beslist
nodig is, aangezien dit de 12V-accu ontlaadt.
Mogelijke toestanden
Noodknipperlichten aan Alle vier knipperlichten
en de groene controlelampjes op het gecombineerde
instrument knipperen.
6.14 C1- en C2-schakelaar
E02218-10
De C1- en C2-schakelaars zijn op de combinatieschakelaar rechts
aangebracht.
Info
De C1 en C2-schakelaar dient als snelle toegang tot ver-
schillende menu’s.
De C1 en C2-schakelaar kan in het menu Custom Switch vrij
worden geconfigureerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
24
6.15 RACE-ON-knop
E02220-12
De RACE-ONknop 1is op de combinatieschakelaar rechts aan-
gebracht.
Info
De RACE-ONknop heeft bij dit voertuig de functie van con-
tactslot.
De besturing kan alleen worden geblokkeerd als het stuur
helemaal naar links is gedraaid.
Mogelijke toestanden
RACE-ON-knop in de uitgangspositie.
RACE-ON-knop kort ingedrukt Kort indrukken schakelt
het contact in en ontgrendelt de stuurvergrendeling of scha-
kelt het contact uit. Het RACE-ON-controlelampje brandt een
keer kort ter bevestiging.
RACE-ON-knop lang ingedrukt Lang indrukken schakelt
het contact uit en vergrendelt tegelijkertijd de stuurvergrende-
ling.
6.16 Startknop/noodstopschakelaar
E02220-13
De startknop/noodstopschakelaar 1is rechts op de combinatie-
schakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Startknop/noodstopschakelaar uit (bovenste stand)
In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande
motor kan niet worden gestart. Er verschijnt een mel-
ding op het display.
Startknop/noodstopschakelaar aan (middelste stand)
Deze stand is noodzakelijk bij het rijden, het ontste-
kingscircuit is gesloten.
Startmotor aan (onderste stand) In deze stand wordt
de startmotor geactiveerd.
6.17 Stuurslot (antenne)
E02221-10
Bij dit voertuig wordt het contact- en stuurslot door een contact-
loze sleutel met transponder (RACE-ONsleutel ( pag. 25)) ver-
vangen.
Om de stuurvergrendeling te activeren, moet het stuur naar links
gedraaid zijn.
Het stuur wordt via de RACE-ONknop ( pag. 24) elektrome-
chanisch ver- en ontgrendeld.
Als de accuspanning van de RACE-ONsleutel te laag is, ofwel de
RACE-ONsleutel of de RACE-ON-chip in het bereik Ategen de
motorfiets houden en de startprocedure herhalen.
Info
Zodra de motor is gestart, de RACE-ONsleutel of de RACE-
ON-chip weer veilig opbergen.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
25
Mogelijke toestanden
Contact uit, besturing geblokkeerd In deze stand is het ont-
stekingscircuit onderbroken en de besturing geblokkeerd.
Contact uit, stuur ontgrendeld In deze stand is het ontste-
kingscircuit onderbroken en de besturing ontgrendeld.
Contact aan, besturing ontgrendeld In deze stand is het ont-
stekingscircuit gesloten en de besturing ontgrendeld.
6.18 Wegrijblokkering
E02045-10
De elektronische wegrijblokkering beveiligt het voertuig tegen
gebruik door onbevoegden.
Zodra het contact via de RACE-ONknop ( pag. 24) wordt uit-
geschakeld, is de wegrijblokkering geactiveerd en de motorelektro-
nica geblokkeerd.
Het RACE-ONcontrolelampje 1kan door knipperen fouten aan-
geven.
Als de optionele alarminstallatie is ingebouwd, knippert het RACE-
ON-controlelampje 1rood, als de alarminstallatie is ingescha-
keld.
6.19 RACEON-sleutel
E02206-10
De RACE-ON-sleutel 1heeft bij dit voertuig alle functies van een
klassieke contactsleutel.
Als de batterijspanning van de RACE-ONsleutel te laag is, kan het
voertuig worden gestart door de RACE-ON-sleutel direct tegen de
antenne van het voertuig ( pag. 24) te houden.
De RACE-ON-chip 2is alleen voor situaties bedoeld waarin de
RACE-ON-sleutel niet beschikbaar is.
De RACE-ON-chip kan zoals de RACE-ON-sleutel voor het star-
ten van het voertuig worden gebruikt door de chip direct tegen de
antenne van het voertuig ( pag. 24) te houden.
Info
De contactsleutels zijn uitgerust met elektronische compo-
nenten. Altijd een afstand van meerdere centimeter aan-
houden tot andere apparaten met elektronische componen-
ten.
Een verloren contactsleutel moet door een geautoriseerde KTM-
werkplaats worden gedeactiveerd om te voorkomen dat onbevoeg-
den met het voertuig gaan rijden.
De meegeleverde contactsleutels zijn in de leveringstoestand geac-
tiveerd.
Er kunnen in totaal tot vier contactsleutels bij een geautoriseerde
KTM-werkplaats worden geactiveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
26
6.20 AntiRelayAttack (ARA)
H04521-01
De RACEONsleutel beschikt over de functie Anti Relay Attack, die
de diefstalbeveiling verhoogt.
In het gecombineerde instrument kan de functie Anti Relay Attack
(ARA) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Als de functie is
geactiveerd, wordt het radioantwoord van de RACEONsleutel
5 minuten na uitschakelen van de ontsteking gedeactiveerd. In
het gecombineerde instrument wordt bij het uitschakelen van de
ontsteking weergegeven of AntiRelayAttack in de contactsleutel
succesvol werd geactiveerd.
Ook als de RACEONsleutel zich binnen het bereik bevindt,
kan het voertuig na afloop van de termijn niet contactloos met
de RACEONsleutel worden gestart. Op het gecombineerde
instrument wordt dezelfde knippercode weergegeven als wanneer
de RACE-ON-sleutel buiten bereik is.
Zo wordt voorkomen dat een andere persoon middels
uitbreiding van het bereik het voertuig start, hoewel eigenaar en
RACEONsleutel niet in de buurt van het voertuig zijn.
Info
Als de RACEONsleutelaccu werd gewisseld, is
AntiRelayAttack in de RACE-ON-sleutel ook geactiveerd,
als de functie Anti Relay Attack in het gecombineerde
instrument actief is.
Pas als de RACEONsleutel bij de volgende keer
uitschakelen binnen bereik is, wordt AntiRelayAttack in
de RACEONsleutel weer geactiveerd.
M01883-10
In het bereik Avan de RACEONsleutel bevindt zich een knop.
Als deze knop wordt ingedrukt en de led 13x knippert, wordt
AntiRelayAttack op de RACEONsleutel gedurende 10 minu-
ten gedeactiveerd waardoor een contactloze start van het voertuig
mogelijk is.
Tip
Deze functie kan bijv. worden gebruikt voordat de
RACEONsleutel in de motorkleding wordt opgeborgen.
Als binnen deze termijn geen voertuigstart wordt uitgevoerd, wordt
AntiRelayAttack op de RACEONsleutel weer geactiveerd.
Het voertuig kan onafhankelijk van AntiRelayAttack steeds wor-
den gestart, door de RACEONsleutel of de RACE-ON-chip direct
tegen de antenne van het voertuig ( pag. 24) te houden.
Info
In dit geval wordt bij de volgende keer uitschakelen van het
contact AntiRelayAttack niet geactiveerd.
Het voertuig activeert AntiRelayAttack bij het uitschakelen van
het contact steeds in slechts een RACEONsleutel.
Aanbevolen wordt om slechts één RACE-ON-sleutel te gebruiken,
aangezien niet kan worden voorzien in welke RACE-ON-sleutel
Anti-Relay Attack wordt geactiveerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
27
6.21 Stopcontact voor elektrisch toebehoren
E02222-10
Het stopcontact 1voor elektrisch toebehoren is voor de bovenste
kroonplaat aangebracht.
Het is aangesloten op constant plus en gezekerd.
Stopcontact elektrische toebehoren
Spanning 12 V
maximale
stroomafgifte
10 A
6.22 USBaansluiting
E02223-10
In het opbergvak bevindt zich een USB-aansluiting 1voor de
spanningsvoorziening van externe apparaten.
De USB-aansluiting wordt ingeschakeld met het contact.
USBaansluiting
Spanning 5 V
Maximale
stroomopname
2,1 A
6.23 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is gevaarlijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
28
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Motor is uit.
Het contact is ingeschakeld of sinds minder dan 1 minuut uitge-
schakeld.
E02224-10
Afdekking 1langzaam omhoog klappen.
De tankdop ontgrendelt.
Tankdop 2omhoogklappen.
6.24 Tankdop sluiten
E02225-10
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar en
schadelijk voor de gezondheid.
De brandstoftankdop na het sluiten op correcte
vergrendeling controleren.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bij contact met de huid desbetreffende plek
onmiddellijk met veel water afspoelen.
Tankdop 1omlaag klappen en omlaag drukken.
De tankdop klikt hoorbaar vast.
6.25 Brandstofkranen
E02325-01
Er bevindt zich een brandstofkraan 1aan iedere kant van de
brandstoftank.
De onderste brandstoftankbekleding moet worden gedemonteerd
om de brandstofkranen te bereiken.
Info
De brandstofkranen moeten tijdens het rijden altijd zijn
geopend.
De brandstofkranen worden alleen gesloten voor het verwij-
deren van de brandstoftank.
Mogelijke toestanden
Brandstofkranen gesloten Er kan geen niveaucompensatie
plaatsvinden en de brandstoftoevoer naar het smoorklephuis
is gesloten.
Brandstofkranen geopend Er kan een niveaucompensatie
plaatsvinden en de brandstoftoevoer naar het smoorklephuis
is geopend.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
29
6.26 Opbergvak openen
E02226-10
Vergrendeling 1naar voren drukken.
Opbergvak openen.
Info
In het opbergvak bevindt zich een USB-aansluiting 2
( pag. 27) voor de voedingsspanning van externe
apparaten.
6.27 Opbergvak sluiten
E02227-10
Opbergvak sluiten.
Ervoor zorgen dat de vergrendeling 1vergrendelt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
30
6.28 Buddyseat-ontgrendeling
E02228-10
De knop 1van de buddyseat-noodontgrendeling bevindt zich aan
de linkerkant van het voertuig onder de buddyseat.
De knop van de buddyseat-noodontgrendeling functioneert alleen
als de motorfiets stilstaat, de motor uitgeschakeld is en het con-
tact ingeschakeld of minder dan 1 minuut uitgeschakeld is.
Als de knop van de buddyseat-noodontgrendeling niet
functioneert, kan het zadel met de buddyseat-noodontgrendeling
( pag. 30) worden ontgrendeld.
6.29 Buddyseat-noodontgrendeling
E02229-10
De buddyseat-noodontgrendeling 1bevindt zich aan de rechter-
kant van het voertuig onder de afdekking 2.
De buddyseat-noodontgrendeling wordt gebruikt, als de knop van
de zadelontgrendeling niet functioneert, bijv. omdat de 12V-accu
ontladen is.
6.30 Grepen
E02230-11
De passagier kan zich tijdens het rijden aan de handgrepen 1
vasthouden.
6.31 Bagagedrager
E02230-10
De bagagedragerplaat 1bevindt zich achter het zadel.
Op de bagagedragerplaat kan de basisplaat van een koffersysteem
(optioneel) worden bevestigd.
De bagagedragerplaat mag maximaal met het aangegeven gewicht
worden belast.
Maximaal toegestane
belasting van de
bagagedragerplaat
8 kg
Info
Opletten op de aanwijzingen van de kofferfabrikant.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
31
6.32 Voetsteun passagier
E02241-01
De voetsteunen voor de passagier kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteun passagier ingeklapt Voor het rijden zonder passa-
gier.
Voetsteun passagier uitgeklapt Voor het rijden met passa-
gier.
6.33 Versnellingshendel
402299-10
De versnellingshendel 1is aan de motor links aangebracht.
402299-11
De positie van de versnellingen kan afgelezen worden van de
afbeelding.
De vrije stand bevindt zich tussen 1e en 2e versnelling.
6.34 Rempedaal
402301-10
Het rempedaal 1bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
32
6.35 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard 1bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motor-
fiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard ingeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsys-
teem. Neem de aanwijzingen in het hoofdstuk Stoppen,
parkeren in acht.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard
worden neergezet. Het veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat
rijden. Het veiligheidsstartsysteem is niet actief.
6.36 Middenstandaard
402031-10
Naast de zijstandaard is het voertuig uitgerust met een midden-
standaard 1.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
33
7.1 Gecombineerd instrument
E02044-10
Het gecombineerde instrument is voor het stuur aangebracht.
Het gecombineerde instrument is ingedeeld in twee functiesegmenten.
1Controlelampjes ( pag. 36)
2Display
Voorzichtig
Gevaar voor verbrandingDelen van het gecombineerde instrument worden in bepaalde situaties zeer
heet.
Bij omgevingstemperaturen hoger dan 55 °C (131 °F), langere stilstand, bijvoorbeeld bij een verkeers-
licht of direct zonlicht, warmt vooral het display sterk op.
Raak het gecombineerde instrument in deze situaties niet met blote handen aan.
Draag geschikte beschermende kleding.
Als u zich heeft verbrand dient u de verbrande plek meteen onder lauwwarm water te houden.
7.2 Activering en test
E02045-01
Activering
Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het con-
tact.
Info
De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een
omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument.
Test
Op het display verschijnt de begroetingstekst en de controlelamp-
jes branden kort in het kader van een functiecontrole.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
34
Info
Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor
niet draait. Als de motor loopt en het controlelampje sto-
ring brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
Het waarschuwingslampje oliedruk brandt altijd, zolang
de motor niet loopt. Wanneer de motor loopt en het waar-
schuwingslampje oliedruk brandt, onmiddellijk volgens de
geldende verkeersregels stoppen en de motor afzetten.
Het ABS-waarschuwingslampje en het TCcontrolelampje
blijven branden totdat een snelheid van ca. 6 km/h (ca. 4
mph) of meer is bereikt.
7.3 Dagnacht-modus
E02047-01
De dagmodus wordt in lichte kleuren weergegeven.
E02046-01
De nachtmodus wordt in donkere kleuren weergegeven.
Info
De omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument
meet de helderheid van de omgeving en schakelt het dis-
play automatisch in dag- of nachtmodus. Afhankelijk van
de helderheid die de omgevingslichtsensor meet, wordt het
display lichter of donkerder of in de andere modus gescha-
keld.
Om voortdurend omschakelen te voorkomen, wordt de auto-
matische omschakeling iets tijdsvertraagd uitgevoerd.
In het menu Display Theme kan de weergavemodus tus-
sen AUTOMATIC en NIGHT handmatig worden gewisseld.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
35
7.4 Waarschuwingen
E02048-01
Waarschuwingen verschijnen in het midden van het display, afhan-
kelijk van hun relevantie krijgen ze een gele of rode achtergrond.
Gele waarschuwingen tonen fouten of informatie die een snelle
interventie of aanpassing van de rijstijl vereisen.
Rode waarschuwingen tonen fouten of informatie die een onmid-
dellijke interventie vereisen.
Info
Waarschuwingen worden verborgen door op een willekeu-
rige knop te drukken.
Alle actuele waarschuwingen worden in het menu Warnings
weergegeven tot ze niet meer actief zijn.
7.5 Waarschuwing voor glad wegdek
E02049-01
Het verschijnen van de waarschuwing voor glad wegdek wijst op
een verhoogd risico op gladde wegen.
De waarschuwing voor glad wegdek verschijnt in het midden van
het display met een gele achtergrond.
De waarschuwing voor glad wegdek verschijnt op het display
wanneer de omgevingstemperatuur onder de aangegeven waarde is
gedaald.
Temperatuur 4 °C
De waarschuwing voor glad wegdek verdwijnt weer van het dis-
play wanneer de omgevingstemperatuur weer boven de aangegeven
waarde is gestegen.
Temperatuur 6 °C
Info
Wanneer de waarschuwing voor glad wegdek oplicht, ver-
schijnt ook de waarschuwing ICE WARNING.
7.6 Waarschuwing over de overname van de controle door de bestuurder
E02205-01
De waarschuwing voor de overname van de controle door de
bestuurder (BRAKE!) verschijnt in het midden van het display voor
een rode achtergrond.
De waarschuwing verschijnt, als het systeem een mogelijke botsing
herkent resp. onder de minimumsnelheid van 25 km/h (16 mph)
kan dalen.
De waarschuwing verschijnt alleen, als de functie adaptieve crui-
secontrol actief is en het systeem een voorliggend voertuig heeft
herkend.
Als de waarschuwing verschijnt, onmiddellijk de controle over het
voertuig overnemen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
36
Info
Het systeem waarschuwt niet voor objecten met hoge rela-
tieve snelheid, bijv. stilstaande of tegemoetkomende voer-
tuigen.
7.7 Controlelampjes
E02050-01
De controlelampjes geven extra informatie over de toestand van de motorfiets.
Bij het inschakelen van het contact lichten alle controlelampjes kort op.
Info
Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor niet draait. Als de motor loopt en het contro-
lelampje storing brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een geautoriseerde
KTM-garage.
Het waarschuwingslampje oliedruk brandt altijd, zolang de motor niet loopt. Wanneer de motor loopt en
het waarschuwingslampje oliedruk brandt, onmiddellijk volgens de geldende verkeersregels stoppen en de
motor afzetten.
Het ABS-waarschuwingslampje en het TCcontrolelampje blijven branden totdat een snelheid van ca.
6 km/h (ca. 4 mph) of meer is bereikt.
Mogelijke toestanden
RACE-ONcontrolelampje brandt/knippert geel/oranje/rood Status- of foutmelding bij het
RACE-ON-systeem/bij de alarminstallatie.
Linker controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwij-
zer links is ingeschakeld.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Oliedruk is te laag. Onmiddellijk veilig stoppen
en de motor afzetten.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid
is gedetecteerd. Dit wordt ook op het display weergegeven.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
37
Controlelampje storing brandt geel De OBD heeft een fout in de voertuigelektronica gecon-
stateerd.
TC-controlelampje brandt/knippert geel De MTC ( pag. 157) is niet actief of is bezig met
regelen. Het TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt herkend. Contact opnemen
met geautoriseerde KTM-garage. Het TC-controlelampje knippert als TC actief ingrijpt.
Controlelampje cruisecontrol brandt geel De functie cruisecontrol in de modus CC Only is
ingeschakeld, maar de cruisecontrol is niet actief.
Controlelampje cruisecontrol brandt groen De functie cruisecontrol is ingeschakeld in de
modus CC Only en de cruisecontrol is actief.
ACC controlelampje cruiscontrol brandt geel en voertuigsymbool brandt grijs De adaptieve
functie cruisecontrol is ingeschakeld, maar de cruisecontrol is niet actief.
ACC controlelampje cruiscontrol brandt groen en voertuigsymbool brandt grijs De functie
adaptieve cruisecontrol is ingeschakeld, de cruisecontrol is actief, maar er werd geen voorlig-
gend voertuig herkend.
ACC controlelampje cruiscontrol brandt groen en voertuigsymbool brandt groen De functie
adaptieve cruisecontrol is ingeschakeld, de cruisecontrol is actief en er werd een voorliggend
voertuig herkend.
ABS-waarschuwingslampje brandt geel Status- of foutmelding bij het ABS.
Waarschuwing glad ijs op het display actief De waarschuwingslamp brandt bij verhoogd
gevaar voor glad wegdek.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Het rechter controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richting-
aanwijzer rechts is ingeschakeld.
Stationair-aanduiding op de display actief Versnelling is in positie vrij geschakeld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
38
7.8 Display
E02052-10
Info
De afbeelding toont het startscherm van het gecombineerde instrument. Als het menu geopend is, worden
verder de snelheid en de geselecteerde versnelling weergegeven.
1Toerental ( pag. 40)
1Schakelindicator ( pag. 40)
De schakelindicator is in de weergave van de toerenteller geïntegreerd.
2Eenheid voor de toerentalindicatie
3Versnellingsindicatie
4Weergave van de koelmiddeltemperatuur ( pag. 42)
5Brandstofpeilweergave ( pag. 43)
6RideModeweergave ( pag. 42)
7Bereikweergave
8Zadelverwarming (optioneel) ( pag. 43)
9Handgreepverwarming (optioneel) ( pag. 43)
bk Eenheid voor de snelheidsindicatie
bl Suspension Modeweergave ( pag. 42)
bm Preload Adjusterweergave ( pag. 43)
bn MTCweergave ( pag. 42)
bo ABSweergave ( pag. 41)
bp Favouritesweergave ( pag. 44)
bq SET
Wordt alleen bij gesloten menuoverzicht weergegeven.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
39
br Snelheid ( pag. 41)
7.9 Display Rally (optioneel)
E02053-10
Info
De afbeelding toont het startscherm van het gecombineerde instrument bij geactiveerde rijmodus Rally.
Als het menu geopend is, worden verder de snelheid en de geselecteerde versnelling weergegeven.
1Brandstofpeilweergave
2Toerentalindicatie
2Schakelindicator
De schakelindicator is in de weergave van de toerenteller geïntegreerd.
3Weergave van de koelmiddeltemperatuur
4Snelheidsindicator
5Eenheid voor de snelheidsindicatie
6Throttle Response (optioneel) ( pag. 158)
7Suspension Modeweergave
8Preload Adjusterweergave
9Eenheid voor de toerentalindicatie
bk ABSweergave
bl Favouritesweergave
bm Versnellingsindicatie
bn Bereikweergave
bo Slip Adjuster (optioneel) ( pag. 158)
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
40
7.10 Toerental
E02055-10
Het toerental wordt in het bereik 1van het display weergegeven.
Het toerental wordt in omwentelingen per minuut weergegeven.
7.11 Schakelindicator
E02056-10
De schakelindicator is in de weergave van de toerentellermeter
resp. in het display geïntegreerd.
In het menu Shift Light kan het toerental voor de schakelindicator
worden ingesteld. Tijdens de inrijfase (tot 1000 km/621 mi) is de
schakelindicator altijd actief. Pas daarna kan de schakelindicator
worden gedeactiveerd en kunnen de waarden voor RPM1 en RPM2
worden ingesteld. Bij RPM1 knippert de toerentalindicatie rood en
bij RPM2 knippert het hele display rood.
Info
In de 6e versnelling is de schakelindicator bij warme motor
na de eerste service gedeactiveerd.
Koelmiddeltempera-
tuur
35 °C
ODO < 1.000 km
Schakelindicator
brandt altijd bij
6.500 1/min
Koelmiddeltempera-
tuur
> 35 °C
ODO > 1.000 km
RPM1 toerentalindi-
catie
knippert rood
RPM2 gehele display knippert rood
7.12 Weergave van de cruisecontrol
E02058-10
De bedrijfstoestand van de geactiveerde cruisecontrol wordt in het
bereik 1van het display weergegeven.
De cruisecontrol wordt via de knoppen van de cruisecontrol
( pag. 17) aangestuurd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
41
7.13 Weergave van de adaptieve cruisecontrol
E02057-10
De bedrijfstoestand en de ingestelde doelsnelheid van de geacti-
veerde adaptieve cruisecontrol word in het bereik 1van het dis-
play weergegeven.
De adaptieve cruisecontrol wordt via de
knoppen van de adaptieve cruisecontrol aangestuurd.
Info
Het ingestelde tijdsinterval tot het voorliggende voertuig
wordt door witte balken weergegeven.
Hoe meer witte balken worden weergegeven, hoe groter het
ingestelde tijdsinterval tot het voorliggende voertuig.
Het tijdsinterval tot het voorliggende voertuig kan in het
menu ACC Distance worden ingesteld.
De geactiveerde ACC-modus wordt door een letter links
naast de tijdsintervalweergave gesymboliseerd.
Sstaat voor de ACC-modus Sport.
Cstaat voor de ACC-modus Comfort.
De ACC-modus kan in het menu Cruise Control Mode worden
ingesteld.
7.14 Snelheid
E02055-11
De snelheid wordt in het bereik 1van het display weergegeven.
De eenheid van de snelheid kan in het menu Units worden geconfi-
gureerd.
De snelheid wordt in kilometer per uur km/h of in mijl per uur mph
weergegeven.
7.15 ABSweergave
E02055-12
De ingestelde ABS-modus wordt in het bereik 1van het display
weergegeven.
In het menu ABS kan het ABS worden geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
42
7.16 MTCweergave
E02055-13
In het gedeelte 1van het display wordt weergegeven of MTC is
in- of uitgeschakeld.
In het menu MTC kan de motorfiets-tractiecontrole worden in- of
uitgeschakeld.
7.17 RideModeweergave
E02055-14
De ingestelde Ride Mode wordt in het bereik 1van het display
weergegeven.
In het menu Ride Mode kan de rijmodus worden geconfigureerd.
7.18 Weergave van de koelmiddeltemperatuur
E02055-15
De koelmiddeltemperatuur wordt in het bereik 1van het display
weergegeven.
Info
Als de koelmiddel-temperatuurindicatie HOT aangeeft,
begint de weergave aanvullend te knipperen.
Mogelijke toestanden
Motor koud Koelmiddel-temperatuurindicatie geeft LOW
aan.
Motor warm Koelmiddel-temperatuurindicatie geeft OK aan.
Motor heet Koelmiddel-temperatuurindicatie geeft HOT aan.
7.19 Suspension Modeweergave
E02055-17
De ingestelde Suspension Mode wordt in het gedeelte 1van het
display weergegeven.
In het menu Suspension Mode kan de demping worden geconfigu-
reerd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
43
7.20 Preload Adjusterweergave
E02055-20
De ingestelde veervoorspanning wordt in het bereik 1van het
display weergegeven.
De veervoorspanning kan in het menu Preload Adjuster worden
geconfigureerd.
7.21 Handgreepverwarming (optioneel)
E02055-18
De status van de greepverwarming wordt in het bereik 1van het
display weergegeven.
De handgreepverwarming kan in het menu Heating worden geconfi-
gureerd.
7.22 Zadelverwarming (optioneel)
E02055-19
De status van de zadelverwarming wordt in het bereik 1van het
display weergegeven.
De zadelverwarming kan in het menu Heating worden geconfigu-
reerd.
Info
Het verwarmingsniveau van de buddyseatverwarming kan
door een schakelaar naast de rechter handgreep worden
geregeld.
7.23 Brandstofpeilweergave
E02061-10
De inhoud van de brandstoftank wordt in het bereik 1van het
display weergegeven.
De weergave van het brandstofpeil bestaat uit balkjes. Hoe meer
balkjes er branden, hoe meer brandstof zich in de brandstoftank
bevindt.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
44
Info
Als de brandstofvoorraad bijna is verbruikt, knippert het
laatste balkje, wordt het brandstofsymbool rood en ver-
schijnt bovendien de waarschuwing Low fuel.
Om voortdurend schommelen van de weergave tijdens het
rijden te vermijden, wordt het brandstofpeil iets vertraagd
weergegeven.
Als de zijstandaard is uitgeklapt of als de noodstopschake-
laar is uitgeschakeld, wordt de brandstofpeilweergave niet
geactualiseerd.
Als de zijstandaard wordt ingeklapt en de noodstopschake-
laar ingeschakeld, wordt de volgende actualisering pas na
2 minuten uitgevoerd.
Als het gecombineerde instrument geen signaal van de
brandstofpeilsensor ontvangt, knipperen alle balken van
de brandstofpeilweergave.
7.24 Favouritesweergave
E02055-21
In de Favouritesweergave worden tot vier informatieteksten weer-
gegeven.
In het menu Favourites kan de Favouritesweergave vrij worden
geconfigureerd.
7.25 Navigationweergave (optioneel)
E02060-01
De Navigation-weergave verschijnt bij geactiveerde navigatiefunc-
tie.
In de Navigation-weergave worden de richtingspijl, de afstand tot
het volgende routepunt, de straatnaam, de tijd van aankomst en
de afstand tot de bestemming weergegeven.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
45
7.26 Callweergave
E02204-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe hoog volume van uw koptele-
foon kan van het verkeer afleiden.
Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat u
het overige verkeer nog kunt horen.
De Callweergave verschijnt bij binnenkomende resp. actieve
oproepen.
Door de RIGHTknop in te drukken, wordt een binnenkomende
oproep aangenomen.
Door de LEFTknop in te drukken, wordt een binnenkomende
oproep afgewezen.
Door de UP-knop in te drukken, wordt het volume verhoogd.
Door de DOWN-knop in te drukken,wordt het volume verlaagd.
Info
De wijziging van het audiovolume met de gecombineerde
schakelaar kan niet met elke mobiele telefoon worden uit-
gevoerd.
Belduur en contactpersoon worden weergegeven. Afhan-
kelijk van de instelling van de mobiele telefoon wordt de
contactpersoon met naam weergegeven.
Bij actieve telefonie kan niet in het menu worden genavi-
geerd.
7.27 Menu
S03759-11
Info
Om het menu te openen op het startscherm op de
SETknop 1drukken.
Met de LEFT-knop 2, de UP-knop 3, de RIGHT-knop 4
en de DOWN-knop 5in het menu navigeren.
Door de BACK-knop 6in te drukken, wordt het actuele
menu resp. het menuoverzicht gesloten.
7.27.1 KTM MY RIDE
E02069-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Functie Bluetooth®geactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SET- of RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
In het menu KTM MY RIDE kan een geschikte mobiele telefoon of
een geschikte headset via Bluetooth®met het voertuig en het head-
settype worden ingesteld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
46
Info
Niet elke mobiele telefoon en niet elke headset is geschikt
voor de koppeling met het voertuig.
7.27.2 Phone
E02207-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Functie Bluetooth®geactiveerd.
Functie Bluetooth®op het apparaat dat moet worden gekoppeld
eveneens geactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SET- of RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Phone is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Info
Er kan steeds slechts één telefoon met het voertuig
worden verbonden.
UP- of DOWNknop indrukken tot Pairing is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken wordt het submenu geopend.
Het voertuig start het zoeken naar een geschikte mobiele
telefoon. Als het zoeken succesvol is, wordt de naam van de
mobiele telefoon in het submenu New Pairing weergegeven.
Door de SETknop in te drukken, wordt de verbinding gestart.
Info
De mobiele telefoon moet via Bluetooth®zichtbaar zijn,
zodat deze door het voertuig kan worden gevonden.
Controleer of het eindapparaat in de correcte pairing-
modus voor oproepbeheer is. Als het eindapparaat bijv.
alleen voor mediaweergave wordt gekoppeld, functio-
neert de oproepfunctie eventueel niet.
Op het gecombineerde instrument verschijnt een melding dat
het voertuig nu gereed is voor de verbinding. Door bevestiging
van Passkey op de mobiele telefoon en op het gecombineerde
instrument wordt de verbinding succesvol afgesloten.
Info
UP- of DOWN-knop indrukken tot Delete Pairing is
geselecteerd. Door de SET-knop in te drukken, kan het
gekoppelde apparaat worden gewist.
Niet elke mobiele telefoon is geschikt om met het voer-
tuig te verbinden.
Het reeds eerder verbonden apparaat bij geactiveerde Blue-
tooth®-functie binnen het bereik van het voertuig brengen.
Het apparaat wordt automatisch met het voertuig verbon-
den.
Als het apparaat niet automatisch na ca. 30 seconden met
het voertuig wordt verbonden:
Voertuig opnieuw inschakelen of
New Pairing-procedure herhalen.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
47
In het submenu Phone kan een geschikte mobiele telefoon met het
voertuig worden verbonden.
7.27.3 Rider's Headset
E02208-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Functie Bluetooth®geactiveerd.
Functie Bluetooth®op het apparaat dat moet worden gekoppeld
eveneens geactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SET- of RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Rider's Headset is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot New Pairing is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken wordt het submenu geopend.
Het voertuig start het zoeken naar een geschikte headset. Als
het zoeken succesvol is, wordt de naam van de headset van de
bestuurder in het submenu New Pairing weergegeven. Door de
SETknop in te drukken, wordt de verbinding gestart.
Info
De headset moet zich in de pairing-modus bevinden,
zodat de headset door het voertuig kan worden gevon-
den. Bedieningshandleiding van de headset in acht
nemen.
UP- of DOWN-knop indrukken tot Delete Pairing is
geselecteerd. Door de SET-knop in te drukken, kan het
gekoppelde apparaat worden gewist.
Niet elke headset is geschikt om met het voertuig te
verbinden.
Het reeds eerder verbonden apparaat bij geactiveerde Blue-
tooth®-functie binnen het bereik van het voertuig brengen.
Het apparaat wordt automatisch met het voertuig verbon-
den.
Als het apparaat niet automatisch na ca. 30 seconden met
het voertuig wordt verbonden:
Voertuig opnieuw inschakelen of
New Pairing-procedure herhalen.
In het submenu Rider's Headset kan een geschikte headset van de
bestuurder met het voertuig worden verbonden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
48
7.27.4 Headset Type
E02210-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SET- of RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Headset Type is geselecteerd.
Door op de RIGHT- of LEFTknop te drukken, wordt de headset
van de bestuurder gewijzigd.
In het submenu Headset Type kan de verbindingswijze van de
headset van de bestuurder worden geselecteerd.
In de modus Corded wordt de headset direct per kabel met de
smartphone verbonden.
In de modus Bluetooth wordt de headset via Bluetooth®draadloos
met het voertuig verbonden.
Info
Het menupunt Rider's Headset is alleen in de Headset Type
Bluetooth beschikbaar.
7.27.5 Navigation (optioneel)
E02070-01
Voorwaarden
Functie Bluetooth®geactiveerd.
De KTM MY RIDE Navigation-app (optioneel) is op een geschikte
mobiele telefoon (Android®-apparaten vanaf versie 6.0, iOS-
apparaten vanaf versie 10) geïnstalleerd en geopend.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
De GPS-functie is geactiveerd op de verbonden telefoon.
Voor spraaknavigatie: het gecombineerde instrument is
met een geschikte headset verbonden of de Headset Type
Corded is geselecteerd en een passend taalpakket werd in de
KTM MY RIDE-app gedownload.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Navigation is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
In Navigation kan het volume van de spraaknavigatie worden
geconfigureerd.
Info
De Audio-functie kan gelijktijdig met de navigatiefunctie
worden gebruikt.
Bij ingeschakelde navigatiefunctie en verbonden apparaat
verschijnt het GPS-symbool op het display van het gecombi-
neerde instrument.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
49
7.27.6 Skip Waypoint (optioneel)
A01281-10
Voorwaarden
Functie Bluetooth®geactiveerd.
De KTMconnect-app (optioneel) is op een geschikte telefoon
(Android-apparaten vanaf versie 7.0, iOS-apparaten vanaf ver-
sie 13) geïnstalleerd en geopend.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
De GPS-functie is geactiveerd op de verbonden telefoon.
Voor spraaknavigatie: het gecombineerde instrument is met
een geschikte headset verbonden en een passend taalpakket is
in de KTMconnect-app gedownload.
In de KTMconnect-app is een navigatie met min. een tussen-
doel gestart.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Navigation is geselecteerd.
Door de SET- of RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Skip Waypoint is geselecteerd.
Door drukken op SET-knop wordt het routepunt geselecteerd.
Door opnieuw drukken op de SET-knop wordt de selectie beves-
tigd en het routepunt verwijderd.
7.27.7 Volume (optioneel)
E02211-01
Voorwaarden
Functie Bluetooth®geactiveerd.
De KTMconnect-app (optioneel) is op een geschikte telefoon
(Android-apparaten vanaf versie 7.0, iOS-apparaten vanaf ver-
sie 13) geïnstalleerd en geopend.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
De GPS-functie is geactiveerd op de verbonden telefoon.
Voor spraaknavigatie: het gecombineerde instrument is met
een geschikte headset verbonden en een passend taalpakket is
in de KTMconnect-app gedownload.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Navigation is geselecteerd.
Door de SET- of RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe hoog volume van uw kopte-
lefoon kan van het verkeer afleiden.
Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat
u het overige verkeer nog kunt horen.
UP- of DOWNknop indrukken tot Volume is geselecteerd.
Info
Indrukken van de RIGHTknop verhoogt het audiovo-
lume.
Indrukken van de LEFTknop verlaagt het audiovolume.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
50
In het submenu Volume kan het volume van de navigatie worden
ingesteld.
7.27.8 Audio
E02064-01
Voorwaarden
Functie Bluetooth®geactiveerd.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte headset
verbonden of de Headset TypeCorded is geselecteerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe hoog volume van uw kopte-
lefoon kan van het verkeer afleiden.
Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat
u het overige verkeer nog kunt horen.
UP- of DOWNknop indrukken tot Audio is geselecteerd. Door de
SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Audio kunnen het volume en de titelselectie worden aange-
stuurd.
7.27.9 Audio
E02201-01
Voorwaarden
Functie Bluetooth®geactiveerd.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte headset
verbonden of de Headset TypeCorded is geselecteerd.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe hoog volume van uw kopte-
lefoon kan van het verkeer afleiden.
Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat
u het overige verkeer nog kunt horen.
UP- of DOWNknop indrukken tot Audio is geselecteerd. Door de
SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Indrukken van de UPknop verhoogt het audiovolume.
Indrukken van de DOWNknop verlaagt het audiovolume.
Indrukken van de RIGHTknop wisselt naar de volgende audioti-
tel.
Door op de LEFT-knop te drukken, wordt afhankelijk van het
telefoonmodel naar de vorige audiotitel gewisseld of wordt de
actuele audiotitel van voren afgespeeld.
Drukken op de SETknop speelt de audiotitel af of pauzeert de
audiotitel.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
51
Tip
Bij sommige mobiele telefoons moet de audioplayer van
de mobiele telefoon worden gestart, voordat de weer-
gave mogelijk is.
Voor een eenvoudigere bediening kan de Audio-functie
aan C1 of aan C2 worden toegevoegd.
7.27.10 Call out
A01280-10
Voorwaarden
Functie Bluetooth®geactiveerd.
Functie Bluetooth®op het apparaat dat moet worden gekoppeld
eveneens geactiveerd.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte headset
verbonden.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Call verschijnt. Door de
SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP of DOWNknop indrukken tot Last Calls of Favourites is gese-
lecteerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het submenu
geopend.
UP of DOWNknop indrukken tot de gewenste persoon is gese-
lecteerd.
SET-knop indrukken.
Geselecteerde persoon wordt opgebeld.
7.27.11 Bike Info
E02073-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Bike Info is geselecteerd. Door
de SET- of RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Bike Info kunnen algemene informatie en eventueel actieve
waarschuwingen worden opgeroepen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
52
7.27.12 Bike Info
E02074-01
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Info is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Bike Info is geselecteerd. Door
de SET- of RIGHTknop in te drukken, wordt het submenu geo-
pend.
TPMS Front (optioneel) geeft de actuele bandenspanning van de
voorband aan.
TPMS Rear (optioneel) geeft de actuele bandenspanning van de
achterband aan.
Info
De ingestelde richtwaarde wordt rechts naast de actuele
bandenspanning tussen haakjes weergegeven.
De modus van het bandenspanningcontrolesysteem kan in
het menu TPMS Mode (optioneel) worden ingesteld.
Water Temp. geeft de koelmiddeltemperatuur aan.
Oil Temperature geeft de motorolietemperatuur aan.
Fuel Range toont de mogelijk af te leggen afstand met de brand-
stofreserve.
Battery geeft de accuspanning aan.
ODO geeft de totale afstand aan.
Service geeft aan wanneer de volgende servicebeurt moet worden
uitgevoerd.
Warnings geeft opgetreden waarschuwingen aan tot die niet meer
actief zijn.
7.27.13 Trip
E02072-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Trip is geselecteerd. Door de
SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Trip kan algemene informatie over de afgelegde afstand, rijtijd,
gemiddeld verbruik en gemiddelde snelheid worden opgeroepen.
De trips kunnen omgeschakeld en teruggezet worden.
7.27.14 Trip 1
E02075-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Trip is geselecteerd. Door de
SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Trip is geselecteerd. RIGHT-
of LEFT-knop indrukken tot Trip 1 is geselecteerd.
Distance geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bij-
voorbeeld tussen twee tankstops. Distance loopt mee en telt tot
9999.
Ø Fuel Con. toont het gemiddelde verbruik op basis van Distance.
ØSpeed1 toont de gemiddelde snelheid op basis van Distance
en Trip Time.
Trip Time toont de rijtijd op basis van Distance en loopt zodra het
gecombineerde instrument een snelheidssignaal ontvangt.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
53
Info
Alle gegevens van de actueel geselecteerde deelafstandtel-
ler worden met Reset Trip teruggezet.
7.27.15 Trip 2
E02076-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Trip is geselecteerd. Door de
SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Trip is geselecteerd. RIGHT-
of LEFT-knop indrukken tot Trip 2 is geselecteerd.
Distance geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bij-
voorbeeld tussen twee tankstops. Distance loopt mee en telt tot
9999.
Ø Fuel Con. toont het gemiddelde verbruik op basis van Distance.
ØSpeed2 toont de gemiddelde snelheid op basis van Distance
en Trip Time.
Trip Time toont de rijtijd op basis van Distance en loopt zodra het
gecombineerde instrument een snelheidssignaal ontvangt.
Info
Alle gegevens van de actueel geselecteerde deelafstandtel-
ler worden met Reset Trip teruggezet.
7.27.16 Suspension
E02071-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Suspension is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
In Suspension kunnen de modus van de vering en andere instellin-
gen met betrekking tot het chassis worden geconfigureerd.
7.27.17 Suspension Mode
E02077-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Suspension is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Suspension Mode is geselec-
teerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken,
kan Suspension Mode worden gewijzigd.
In het menu Suspension Mode kunnen verschillende afstemmingen
voor de demping van de ophangingscomponenten worden gese-
lecteerd. De instellingen Sport,Street,Comfort,Auto (optioneel),
Offroad (optioneel) en Advanced (optioneel) zijn beschikbaar.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
54
Info
In de Suspension ModeAuto (optioneel) wordt de demping
van de voorvork en de schokdemper automatisch door het
systeem aan de rijstijl van de bestuurder aangepast.
In de Suspension ModeAdvanced (optioneel) kan de dem-
ping van de voorvork en de schokdemper individueel in het
menu Fork resp. Shock worden geconfigureerd.
7.27.18 Preload Adjuster
E02078-01
Voorwaarden
Het achterwiel is belast en de motorfiets is niet op de midden-
standaard opgebokt.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Suspension is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Preload Adjuster is geselec-
teerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken, kan Preload Adjus-
ter worden geconfigureerd.
In het menu Preload Adjuster kan de veervoorspanning aan de extra
belading worden aangepast. Er zijn 11 handmatige instellingen
(0% tot 100%) en 3 automatische instellingen Low (optioneel),
Standard (optioneel) en High (optioneel) beschikbaar.
De instelling van de uitgaande demping wordt automatisch aan de
door het systeem herkende extra belading aangepast.
Info
De instelling van de preload-adjuster wordt alleen bij
lopende motor uitgevoerd.
In de automatische instellingen Low (optioneel), Standard
(optioneel) en High (optioneel) wordt de veervoorspanning
automatisch tijdens het rijden aan de door het systeem her-
kende extra belading aangepast.
In de automatische instellingen Low (optioneel), Standard
(optioneel) en High (optioneel) kan bij stilstand eventueel
geen verstellen van de veervoorspanning worden herkend.
7.27.19 Anti Dive (optioneel)
E02079-01
Voorwaarden
Model met Suspension Pro.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Suspension is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Anti Dive is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken, kan Anti Dive wor-
den in- of uitgeschakeld.
Bij geactiveerde Anti Dive wordt bij een remprocedure door auto-
matisch aanpassen van de demping een sterk inschuiven van de
voorvork verminderd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
55
7.27.20 Fork
E02081-01
Voorwaarden
Model met Suspension Pro.
De Suspension ModeAdvanced (optioneel) is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Suspension is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Fork is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken, kan Fork worden
geconfigureerd.
In het menu Fork zijn acht standen beschikbaar.
Door Fork wordt de demping van de voorvork geconfigureerd.
Softest komt overeen met de geringste demping, Hardest komt
overeen met de instelling met de hoogste demping.
7.27.21 Shock
E02080-01
Voorwaarden
Model met Suspension Pro.
De Suspension ModeAdvanced (optioneel) is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Suspension is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Shock is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken, kan Shock worden
geconfigureerd.
In het menu Shock zijn acht standen beschikbaar.
Door Shock wordt de demping van de schokdemper geconfigu-
reerd.
Softest komt overeen met de geringste demping, Hardest komt
overeen met de instelling met de hoogste demping.
7.27.22 Motorcycle
E02068-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
In Motorcycle kunnen de rijmodus, de ABS-modus en de tractie-
controle van het voertuig worden geconfigureerd.
Bij geactiveerde Ride Mode Rally (optioneel) kan bovendien de
karakteristiek van de gasrespons en slip van het achterwiel worden
geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
56
7.27.23 Ride Mode
E02082-01
Voorwaarden
Startknop/noodstopschakelaar aan (middelste stand) Deze
stand is noodzakelijk bij het rijden, het ontstekingscircuit is
gesloten. ( pag. 24)
Cruisecontrol gedeactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerd gekozen rijmo-
dus bemoeilijkt de controle over het voertuig aanzien-
lijk.
De rijmodi zijn telkens slechts voor bepaalde omstan-
digheden geschikt.
Selecteer steeds een rijmodus die past bij de
ondergrond, het weer en de rijsituatie.
UP- of DOWNknop indrukken tot Ride Mode is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken, kan de Ride Mode
worden geselecteerd. Hierdoor worden op elkaar afgestemde
instellingen van motor en motorfietstractiecontrole gewijzigd.
Voorgeschreven waarde
Rijmodi SPORT,STREET en RAIN alleen op asfalt gebruiken.
Rijmodi OFFROAD en RALLY (optioneel) alleen op onverharde
wegen gebruiken.
SPORT - Gehomologeerd vermogen met zeer directe res-
pons, de motorfiets-tractiecontrole laat een hogere slip
aan het achterwiel toe.
STREET - Gehomologeerd vermogen met evenwichtige res-
pons, de motorfiets-tractiecontrole laat een normale slip
aan het achterwiel toe.
RAIN - Gereduceerd gehomologeerd vermogen met zeer
zachte respons voor betere rijbaarheid bij te geringe grip,
de motorfiets-tractiecontrole laat weinig slip aan het ach-
terwiel toe.
OFFROAD - Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor
betere rijbaarheid op onverharde wegen, de motorfiets-
tractiecontrole laat een hoge slip aan het achterwiel toe.
RALLY (optioneel) Instelling met gehomologeerd vermo-
gen en uiterst directe respons. De motorfietstractiecon-
trole en de karakteristiek van de gasrespons kunnen indivi-
dueel worden ingesteld.
Info
Tijdens de selectie geen gas geven.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
57
7.27.24 MTC
E02086-01
Voorwaarden
Cruisecontrol gedeactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot MTC is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken MTC in- of uitscha-
kelen.
Info
Bij het in- of uitschakelen geen gas geven.
Bij het activeren van de motorfiets-tractiecontrole de
RIGHT of LEFT-knop kort indrukken.
Bij het uitschakelen van de motorfiets-tractiecontrole
de RIGHT of LEFT-knop ingedrukt houden.
Na het inschakelen van het contact is de motorfiet-
stractiecontrole weer actief.
7.27.25 MTC+MSR (optioneel)
E02198-01
Voorwaarden
Model met MTC+MSR (optioneel)
Cruisecontrol gedeactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot MTC+MSR is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken MTC+MSR in- of
uitschakelen.
Info
Bij het in- of uitschakelen geen gas geven.
Bij het activeren van de motorfiets-tractiecontrole en de
motorslipmomentregeling de RIGHT- of LEFT-knop kort
indrukken.
Bij het uitschakelen van de motorfiets-tractiecontrole
en de motorslipmomentregeling de RIGHT- of LEFT-knop
ingedrukt houden.
Bij actieve ABS-modus Offroad is de MSR niet actief.
Na het inschakelen van het contact zijn de motorfiet-
stractiecontrole en de motorslipmomentregeling weer
actief.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
58
7.27.26 ABS
E02083-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerd gekozen ABS-
modus bemoeilijkt de controle over het voertuig aan-
zienlijk.
De ABS-modi zijn telkens slechts voor bepaalde
omstandigheden geschikt.
Kies altijd een ABS-modus die bij de ondergrond
past.
UP- of DOWNknop indrukken tot ABS is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken tussen de ABS-modi
schakelen.
Voorgeschreven waarde
ABSmodus Road alleen op asfalt gebruiken.
ABSmodus Offroad alleen op onverharde wegen gebruiken.
Info
De ABSmodus kan tijdens het rijden worden gewisseld.
Tijdens de selectie geen gas geven.
Als de ABSmodus Road actief is, regelt het ABS aan
beide wielen.
Als de ABSmodus Offroad actief is, regelt het ABS later
en alleen aan het voorwiel. Het achterwiel wordt niet
meer via het ABS geregeld; het kan bij het remmen
blokkeren.
De bochtafhankelijke regeling en de kantelbeveiliging
zijn alleen in de ABS-modus Road actief.
7.27.27 Throttle Response (optioneel)
E02084-10
Voorwaarden
De rijmodus RALLY (optioneel) is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerd gekozen rijmo-
dus bemoeilijkt de controle over het voertuig aanzien-
lijk.
De rijmodi zijn telkens slechts voor bepaalde omstan-
digheden geschikt.
Selecteer steeds een rijmodus die past bij de
ondergrond, het weer en de rijsituatie.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
59
UP- of DOWNknop indrukken tot Throttle Response is geselec-
teerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken, de Throttle Res-
ponse-modus selecteren.
STREET - Uitgebalanceerde respons.
SPORT - Zeer directe respons.
RALLY - Uiterst directe respons.
OFFROAD - Zachte respons.
Info
Bij het instellen van de gasrespons geen gas geven.
7.27.28 Slip Adjuster (optioneel)
E02085-10
Voorwaarden
De rijmodus RALLY (optioneel) is geactiveerd.
MTC is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerd gekozen rijmo-
dus bemoeilijkt de controle over het voertuig aanzien-
lijk.
De rijmodi zijn telkens slechts voor bepaalde omstan-
digheden geschikt.
Selecteer steeds een rijmodus die past bij de
ondergrond, het weer en de rijsituatie.
UP- of DOWNknop indrukken tot Slip Adjuster is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken, kan de door de
mororfiets-tractiecontrole maximaal toegestane slip worden
ingesteld.
Info
Tijdens de selectie geen gas geven.
De slipaanpassing is een functie van de motorfiets-tractiecontrole.
Met de slipaanpassing kan de motorfiets-tractiecontrole in negen
niveaus op de gewenste karakteristiek worden afgesteld.
Bij niveau 1 is de meeste slip aan het achterwiel mogelijk, bij
niveau 9 de minste slip.
Als de functie voor cruisecontrol is gedeactiveerd, kunnen de
knoppen +RES en SET in de hoofdweergave resp. in het menu
Slip Adjuster voor het instellen van de Slip Adjuster worden
gebruikt.
Info
De slipaanpassing is alleen beschikbaar in de rijmodus
RALLY (optioneel).
De slipaanpassing is alleen bij geactiveerde motorfiets-
tractiecontrole beschikbaar.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
60
7.27.29 Cruise Control
E02066-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Cruise Control is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
In Cruise Control kunnen de modus van de cruisecontrol en de
afstand van de adaptieve cruisecontrol worden geconfigureerd.
7.27.30 Cruise Control Mode
E02127-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Cruise Control is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
61
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDe functie adaptieve cruiscon-
trol (ACC) is niet voor alle rijsituaties geschikt.
Toepassingsgebied van de
ACC
30 … 150 km/h
De bestuurder is voor het veilige gebruik van het voer-
tuig steeds zelf verantwoordelijk.
De ACC is niet bedoeld om botsingen te voorkomen.
De ACC is tot ca. 50% van het maximale remvermo-
gen begrensd.
Vanaf de minimumsnelheid vindt geen verdere auto-
matische vertraging meer plaats.
De ACC meet geen objecten met hoge relatieve snel-
heid, bijv. stilstaande of tegemoetkomende voertui-
gen.
De ACC meet geen voertuigen die zeer smal zijn, bijv.
fietsen.
De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op
een helling het motorvermogen niet voldoende is.
De gekozen doelsnelheid wordt overschreden,
als op een helling de motorremwerking en het
ACC-remvermogen niet voldoende zijn.
Bij sterke schuine stand herkent de ACC voorliggende
voertuigen slechter.
Blijf steeds alert en klaar om te remmen.
Grijp in, als de ACC een voertuig of een hindernis
niet waarneemt, een waarschuwing op het gecom-
bineerde instrument verschijnt of de minimumsnel-
heid wordt bereikt.
Gebruik de ACC niet op wegen met veel bochten.
Gebruik de ACC niet op een glad wegdek (bijv.
regen, ijs, sneeuw), bij slecht zicht of op een
onverharde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen,
grind).
Gebruik de ACC niet in druk verkeer met frequente
rijstrookwisselingen van andere voertuigen of bij
het rijden in motorfietsgroepen.
Neem de wettelijke minimumafstanden tot voorlig-
gende voertuigen in acht.
UP- of DOWNknop indrukken tot Mode is geselecteerd.
Door op de RIGHT- of LEFTknop te drukken, kan de modus van
de cruisecontrol worden gewijzigd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
62
Info
In de ACC Comfort-modus reageert de adaptieve cruise-
control comfortabel. De maximale acceleratie- en rem-
waarden zijn in vergelijking met de ACC Sport-modus
geringer. Bovendien wordt de snelheid bij toenemende
schuine stand gereduceerd.
In de ACC Sport-modus reageert de adaptieve cruise-
control dynamisch, de maximale acceleratie- en rem-
waarden zijn in vergelijking met de ACC Comfort-modus
hoger.
In de CC Only-modus is de afstandregelfunctie van de
adaptieve cruisecontrol gedeactiveerd. Voorliggende
voertuigen worden niet meer herkend, de afstand wordt
niet meer aangehouden. De snelheid wordt bij een toe-
nemende schuine stand verlaagd. Als de actuele snel-
heid hoger is dan dan de doelsnelheid, bijv. bij bergaf
rijden, remt het systeem actief af om de doelsnelheid
te handhaven.
In de Ride ModeOFFROAD en RALLY (optioneel) zijn
ACC Comfort en ACC Sport niet beschikbaar.
Om in de Ride ModeOFFROAD en RALLY de cruisecontrol
te kunnen gebruiken, moet de CC Only-modus geacti-
veerd zijn.
7.27.31 ACC Distance
E02128-01
Voorwaarden
Cruise Control ModeSport of Comfort geactiveerd.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Cruise Control is geselecteerd.
Door de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij geringe veiligheidsafstand
stijgt het risico voor ongevallen.
Bij geringe vooraf ingestelde afstand tot het voorlig-
gende voertuig zijn de mogelijkheden van de functie
adaptieve cruisecontrol (ACC) sneller uitgeput.
Selecteer de vooraf ingestelde afstand tot het voor-
liggende voertuig zo groot mogelijk om eventueel
beter te kunnen ingrijpen.
Neem in elk geval de geldende voorschriften met
betrekking tot de veiligheidsafstand in acht.
UP- of DOWNknop indrukken tot ACC Distance is geselecteerd.
Door op de RIGHT- of LEFTknop te drukken, kan het tijdsinter-
val tot het voorliggende voertuig worden ingesteld.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
63
Info
Er kunnen vijf verschillende tijdsintervallen worden
geselecteerd.
Het tijdintervalVery Short komt ongeveer overeen met
een afstand van 0,9 seconden tot het voertuig ervoor.
Het tijdintervalVery Long komt ongeveer overeen met
een afstand van 2 seconden tot het voertuig ervoor.
De tijdintervallen kunnen snelheidsafhankelijk iets vari-
ëren.
Hoe hoger de snelheid, hoe groter de afstand tot het
voorliggende voertuig.
7.27.32 Settings
E02063-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
In Settings kunnen favorieten, snelkeuzes en de weergave van het
gecombineerde instrument worden geconfigureerd.
Er kunnen instellingen voor eenheden of verschillende waarden
worden uitgevoerd. Enkele functies kunnen worden geactiveerd of
gedeactiveerd
7.27.33 Custom Switch
E02090-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Custom Switch is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Custom Switch kunnen snelkeuzetoetsen vrij worden geconfigu-
reerd.
7.27.34 Knop C1 en C2
E02089-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Custom Switch is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot C1 of C2 is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de gewenste functie selecteren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
64
Info
In het menu Custom Switch kunnen aan de knoppen C1
en C2 verschillende snelkeuzemogelijkheden worden
toegewezen, bijvoorbeeld ABS Mode en Ride Mode.
Met de C1schakelaar wordt de in C1 snelle toegang
opgeroepen.
Met de C2schakelaar wordt de in C2 snelle toegang
opgeroepen.
7.27.35 Favourites
E02092-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Favourites is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Favourites kunnen tot vier soorten informatie, bijv. Oil Tempera-
ture en Battery worden geselecteerd, die op de Favourites-indicatie
van het display worden weergegeven.
7.27.36 Favourites-weergave 1-4
E02091-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Favourites is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Favourite 1,Favourite 2,Favou-
rite 3 of Favourite 4 is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de gewenste informatie selecteren.
7.27.37 TPMS Setting
E02093-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Model met TPMS.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot TPMS Setting is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFT-knop de gewenste TPMS-modus selecte-
ren.
In het menu TPMS Setting kan uit drie verschillende TPMS-modi
worden gekozen.
De Default-modus komt overeen met de vooraf ingestelde, door
KTM aanbevolen basisinstelling van de bandendrukbewaking.
De Custom-modus komt overeen met de gebruikersgedefinieerde
instelling van de bandendrukbewaking.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
65
Info
Voordat de TPMS-modus Custom wordt gekozen, moet de
gewenste luchtdruk aan de banden worden ingesteld.
Als de TPMS-modus Custom wordt gekozen, wordt de vol-
gende ontvangen waarde van de TPMS-sensoren als nieuwe
richtwaarde opgeslagen.
Het kan een tijdje duren tot de TPMS-sensoren een waarde
zenden en de nieuwe richtwaarde wordt opgeslagen.
De richtwaarde kan tussen 1 bar en 5 bar (tussen 14,5 psi
en 72,5 psi) liggen.
De opgeslagen richtwaarde wordt in het menu Bike Info
weergegeven.
Als de actueel door de bandenspanningssensoren gemeten
waarde meer dan 50 % boven of 20 % onder de opgesla-
gen richtwaarde ligt, dan verschijnt een waarschuwing op
het display van het gecombineerde instrument.
Bij de Warnings Off-modus worden de waarschuwingen van de ban-
dendrukbewaking gedeactiveerd. De bandenspanning wordt verder
door de bandenspanningssensoren gemeten, maar er verschijnen
geen waarschuwingen meer op het display van het gecombineerde
instrument.
Info
KTM adviseert de Default-modus.
Via de KTM-diagnosetool kan een tweede set wielen worden
geprogrammeerd. De geautoriseerde KTM-garage is u graag
van dienst.
7.27.38 Anti Relay Attack
E02099-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Anti Relay Attack is geselec-
teerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop Anti Relay Attack ( pag. 26) in-
of uitschakelen.
7.27.39 Display Theme
E02094-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Display Theme is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFT-knop de gewenste Display Theme-modus
selecteren.
In de modus Automatic wordt door de in het display geïntegreerde
omgevingslichtsensor de dag- of nachtmodus automatisch omge-
schakeld.
In de Night-modus blijft de weergave in de nachtmodus.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
66
7.27.40 Button Illumination
E02095-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Button Illumination is geselec-
teerd.
Door het indrukken van de RIGHT- of LEFTknop toetsverlich-
tingsniveau selecteren of de toetsverlichting uitschakelen.
7.27.41 DRL
E02098-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot DRL is geselecteerd.
Door het indrukken van de RIGHT- of LEFTknop dagrijlicht in-
of uitschakelen.
Info
Na het inschakelen van het contact is het dagrijlicht
weer actief.
Het dagrijlicht kan met de KTM-diagnosetool perma-
nent worden uitgeschakeld.
7.27.42 Bluetooth
E02096-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Bluetooth is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken Bluetooth in- of uit-
schakelen.
De functie Bluetooth®moet geactiveerd zijn om een geschikte tele-
foon of headset met het voertuig te koppelen.
Niet elke mobiele telefoon en niet elke headset is geschikt voor de
koppeling met het voertuig.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
67
7.27.43 Quickshifter + (optioneel)
E02104-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Quickshifter + is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken Quickshifter + in- of
uitschakelen.
7.27.44 Hill Hold Control (optioneel)
E02105-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Hill Hold Control is geselec-
teerd.
Door het indrukken van de RIGHT- of LEFTknop de Hill Hold
Control in- of uitschakelen.
7.27.45 Shift Light
E02100-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
ODO > 1000 km (621 mi).
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Shift Light is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Shift Light kan het toerental van de schakelindicator worden
ingesteld.
7.27.46 Shift Light State
E02103-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Shift Light is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot State is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de schakelindicator in- of uitscha-
kelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
68
7.27.47 Shift Light RPM1
E02101-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Shift Light is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot RPM1 is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de waarde voor RPM1 instellen.
Info
RPM1 kan in stappen van 500 tussen 5.000 en 10.000
omwentelingen per minuut worden ingesteld.
RPM1 mag niet groter zijn dan RPM2.
Als het motortoerental de ingestelde waarde RPM1
bereikt, knippert de schakelindicator rood.
7.27.48 Shift Light RPM2
E02102-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Shift Light is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot RPM2 is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de waarde voor RPM2 instellen.
Info
RPM2 kan in stappen van 500 tussen 5.000 en 10.000
omwentelingen per minuut worden ingesteld.
RPM2 mag niet kleiner zijn dan RPM1.
Als het motortoerental de ingestelde waarde RPM2
bereikt, knippert de volledige display rood.
7.27.49 Clock & Date
E02113-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Clock & Date is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Clock & Date kunnen de tijd, de datum en de weergaveformaten
worden ingesteld.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
69
7.27.50 Clock Format
E02112-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Clock & Date is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Clock Format is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop het tijdformaat instellen.
7.27.51 Date Format
E02111-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Clock & Date is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Date Format is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop het datumformaat instellen.
7.27.52 Units
E02110-10
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Units kunnen instellingen voor eenheden of verschillende waar-
den worden uitgevoerd.
7.27.53 Units Distance
E02107-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Distance is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de afstandseenheid instellen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
70
7.27.54 Units Temperature
E02109-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Temperature is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de temperatuureenheid instellen.
7.27.55 Units Consumption
E02106-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Consumption is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de verbruikseenheid instellen.
7.27.56 Units Pressure
E02108-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Pressure is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de drukeenheid instellen.
7.27.57 Settings Heating
E02123-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heating is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Settings Heating kunnen de greepverwarming evenals de
bestuurders- en buddyseatverwarming worden geactiveerd en
gedeactiveerd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
71
7.27.58 Settings Heating Grips
E02122-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heating is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Grips is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de verwarmingsgrepen activeren of
deactiveren.
7.27.59 Settings Heating Rider Seat
E02121-01
Voorwaarden
Model met bestuurderszadelverwarming.
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heating is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Rider Seat is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de bestuurderszadelverwarming
activeren of deactiveren.
7.27.60 Settings Heating Pillion Seat
E02120-01
Voorwaarden
Model met buddyseatverwarming.
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heating is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Pillion Seat is geselecteerd.
Met de RIGHT- of LEFTknop de buddyseatverwarming activeren
of deactiveren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
72
7.27.61 Extra Functions
E02126-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Motorfiets met optionele extra functie.
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Extra Functions is geselec-
teerd.
Door de SETknop in te drukken wordt het submenu geopend.
Info
De optionele extra functies worden opgesomd.
De actuele KTM PowerParts en de beschikbare software
voor uw voertuig vindt u op de KTM-website.
7.27.62 Tijd en datum instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
E02192-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd.
Door de RIGHT- of SETknop in te drukken, wordt het menu
geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Clock & Date is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
73
E02193-01
Tijd instellen
UP- of DOWNknop indrukken tot Set Clock is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Hours is geselecteerd.
RIGHT- of LEFTknop indrukken tot het actuele uur is inge-
steld.
UP- of DOWNknop indrukken tot Minutes is geselecteerd.
RIGHT- of LEFTknop indrukken tot de actuele minuut is
ingesteld.
BACKknop indrukken om het menu te verlaten.
Tijd wordt opgeslagen.
E02194-01
Datum instellen
UP- of DOWNknop indrukken tot Set Date is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Day is geselecteerd.
RIGHT- of LEFTknop indrukken tot de actuele dag is inge-
steld.
UP- of DOWNknop indrukken tot Month is geselecteerd.
RIGHT- of LEFTknop indrukken tot de actuele maand is
ingesteld.
UP- of DOWNknop indrukken tot Year is geselecteerd.
RIGHT- of LEFTknop indrukken tot het actuele jaar is inge-
steld.
BACKknop indrukken om het menu te verlaten.
Datum wordt opgeslagen.
7.27.63 Heating (functie optioneel)
E02067-01
Bij gesloten menu de SET- of RIGHT-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heating is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
In Heating kunnen handgreepverwarming (functie optioneel) en
zadelverwarming (functie optioneel) worden geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
74
7.27.64 Heating Grips (functie optioneel)
E02088-01
Voorwaarden
Model met handgreepverwarming.
Menu Heating Grip (functie optioneel) geactiveerd.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heating is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Grips is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken het verwarmingsni-
veau selecteren of de handgreepverwarming in- of uitschake-
len.
7.27.65 Heating Rider Seat (functie optioneel)
E02087-01
Voorwaarden
Model met zadelverwarming.
Menu Heating Seat Rider (functie optioneel) geactiveerd.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heating is geselecteerd. Door
de SET- of de RIGHTknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Rider Seat is geselecteerd.
Door de RIGHT- of LEFTknop in te drukken, het verwarmingsni-
veau selecteren of de zadelverwarming in- of uitschakelen.
Info
Het verwarmingsniveau voor de buddyseatverwarming
(functie optioneel) wordt met de schakelaar naast de
rechter handgreep geselecteerd.
ERGONOMIE 8
75
8.1 Bestuurderszadel instellen
Voorwerk
Buddyseat verwijderen. ( pag. 102)
401678-10
Bestuurderszadel lager instellen:
Het bestuurderszadel met de uitsparingen 1aan de
brandstoftank vasthaken, omlaag en tegelijkertijd naar
voren schuiven.
401679-10
Bestuurderszadel hoger instellen:
Het bestuurderszadel met de uitsparingen 1aan de
brandstoftank vasthaken, omhoog en tegelijkertijd naar
voren schuiven.
Vervolgens controleren of het bestuurderszadel correct is
gemonteerd.
Nawerk
Buddyseat monteren. ( pag. 103)
8.2 Stuurstand
401666-11
De boringen op de stuuradapter zijn op een afstand Avan het
midden geplaatst.
Afstand boringen A3,5 mm
Het stuur kan in verschillende twee standen worden gemonteerd.
Daardoor kan het stuur in de voor de bestuurder meest aangename
stand worden gezet.
8.3 Stuurstand instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gerepareerd stuur vormt een veiligheidsrisico.
Als het stuur werd verbogen of uitgelijnd, treedt materiaalmoeheid op. Hierdoor kan het stuur breken.
Vervang het stuur, als het stuur is verbogen of beschadigd.
8 ERGONOMIE
76
308080-01
Schroeven 1verwijderen. Stuurplaten verwijderen. Stuur ver-
wijderen en opzij leggen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging
beschermen.
Kabels en leidingen niet knikken.
Schroeven 2verwijderen. Stuuradapters verwijderen.
Stuuradapters in de gewenste stand zetten. Schroeven 2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuur-
adapter
M10x35 40 Nm
Loctite®243™
Info
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
E02242-10
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen correct worden
gelegd.
Stuurplaten positioneren. Schroeven 1monteren en gelijk-
matig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurklem M8x25 20 Nm
De markeringen Aop de stuurschaal bevinden zich in
het midden tussen de stuurplaten.
De markeringen Bwijzen naar achteren.
Info
Op gelijkmatige spleetmaten letten.
ERGONOMIE 8
77
8.4 Windscherm instellen
E02243-10
Om het windscherm in de gewenste stand te zetten, het instel-
wiel 1draaien.
8.5 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
E02213-11
Uitgangspositie van de koppelingshendel met het stelwiel 1
aanpassen aan de grootte van de hand.
Info
Koppelingshendel naar voor drukken en aan het stelwiel
draaien.
Niet instellen tijdens het rijden.
8.6 Uitgangspositie van de handremhendel instellen
E02214-11
Uitgangspositie van de remhendel met het stelwiel 1aan de
grootte van de hand aanpassen.
Info
Remhendel naar voren duwen en stelwiel draaien.
Niet instellen tijdens het rijden.
8 ERGONOMIE
78
8.7 Bestuurdersvoetsteunen
E02279-10
De bestuurdersvoetsteunen kunnen in twee standen worden
gemonteerd.
Mogelijke toestanden
Bestuurdersvoetsteunen laag A
Bestuurdersvoetsteunen hoog B
8.8 Voetsteunen instellen
Info
De werkstappen aan de voetsteunhouders zijn links en rechts gelijk.
E02280-10
Schroef 1verwijderen.
Rempedaal zwenkt tot de aanslag naar boven.
E02281-10
Borgring 2met ring 3verwijderen.
Pen 4voorzichtig van de bestuurdersvoetsteun verwijderen.
Info
De veer staat onder hoge spanning en kan bij het ver-
wijderen van de pen eruit springen.
Bestuurdersvoetsteun met veer 5eraf halen.
E02283-10
Schroeven 6verwijderen.
ERGONOMIE 8
79
E02282-01
Voetsteunhouder op de gewenste stand instellen.
E02283-10
Schroeven 6monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef voet-
steunhouder
voor
M8x20 25 Nm
Loctite®243™
E02284-10
Bestuurdersvoetsteun met veer 5en bout 4monteren.
Tang voor voetsteunveer (58429083000)
Ring 3en borgring 2monteren.
E02280-10
Rempedaal positioneren.
Schroef 1monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kogel-
scharnier druk-
stang op rempe-
daalcilinder
M6 10 Nm
Loctite®243™
8.9 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
Info
De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen.
Als de versnellingshendel steeds tegen de laars ligt, wordt de aandrijving te veel belast en kunnen storin-
gen van de quickshifter optreden.
8 ERGONOMIE
80
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand A
tussen de bovenkant van de laars en de versnellingshendel
meten.
Afstand versnellingshendel
tot bovenkant laars
10 … 20 mm
» Als de afstand niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen.
( pag. 80)
8.10 Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen
402299-12
Schroef 1met ringen verwijderen en versnellingshendel 2
eraf halen.
402300-10
Vertanding Avan versnellingshendel en schakelas reinigen.
Versnellingshendel in de gewenste positie op de schakelas ste-
ken en de tanden laten grijpen.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voer-
tuigcomponenten niet raken.
Schroef 1met ringen monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnel-
lingshendel
M6x20 18 Nm
Loctite®243™
ERGONOMIE 8
81
8.11 Versnellingshendelvlak instellen
E02244-10
Schroef 1met versnellingshendelvlak verwijderen.
Versnellingshendelvlak met schroef afhankelijk van
de gewenste hendellengte in een van de boringen 2
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard Middelste boring
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
8.12 Uitgangspositie van het rempedaal instellen
M00828-10
Veer 1losmaken.
Moer 2losdraaien.
Schroef 3verwijderen.
Voor de individuele aanpassing van de uitgangspositie van het
rempedaal kogelscharnier 4draaien.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Minimaal 5 schroefgangen moeten in het kogelschar-
nier ingeschroefd zijn.
Kogelscharnier 4tegenhouden en moer 2vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende moeren
chassis
M6 10 Nm
Schroef 3monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kogel-
scharnier druk-
stang op rempe-
daalcilinder
M6 10 Nm
Loctite®243™
Veer 1vasthaken.
8 ERGONOMIE
82
8.13 Helling van het gecombineerde instrument instellen
E02398-10
Om het gecombineerde instrument in de gewenste positie te
brengen, het gecombineerde instrument aan de onderste rand
omhoog of omlaag duwen.
INBEDRIJFSTELLING 9
83
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
Rijd nieuwe banden in met een rustige rijstijl en vergroot de hellingshoek van de motorfiets geleide-
lijk.
Inrijdafstand 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt afremmen.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee dat andere mensen last kunnen hebben van over-
matig lawaai.
Zorg ervoor dat de werkzaamheden van de controle voor de verkoop worden uitgevoerd door een geautoriseerde
KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden, moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Stel de motorfiets in op uw behoeften zoals beschreven in het hoofdstuk Ergonomie.
Raak gewend aan het rijgedrag van de motorfiets op een geschikte ondergrond voordat u een langere rit
maakt. Probeer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden en staand te rijden, zodat u meer gevoel voor de
motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten.
9 INBEDRIJFSTELLING
84
Motor inrijden. ( pag. 84)
9.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 10.250 1/min
Vol gas geven vermijden!
Info
Als het maximale motortoerental voor de eerste servicebeurt wordt overschreden, gaat het schakellicht
knipperen.
9.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en evt. passagier met beschermende kleding en helm, evt. aangebrachte bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van koffers, tanktassen of andere bagage heeft invloed op het
rijgedrag.
Onjuist gemonteerde bagage kan tijdens de rit wegglijden.
De gehele bagage volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij hoge snelheid verandert de rijkarakteristiek als bagage is gemonteerd.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met koffers of andere bagage.
Maximumsnelheid met bagage 150 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor overbelasting raakt het koffersysteeem beschadigd.
Bij het monteren van een koffer altijd de fabrikantgegevens betreffende de maximale last in acht
nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeer-
deelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
INBEDRIJFSTELLING 9
85
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor brandEen heet uitlaatsysteem kan de bagage doen verbranden.
De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
Wanneer bagage wordt meegenomen, moet deze zo veel mogelijk in het midden van het voertuig veilig worden
vastgezet en het gewicht moet gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximaal toegestane aslasten aanhouden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 460 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 180 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 280 kg
10 RIJ-INSTRUCTIES
86
10.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling
Info
Voordat u gaat rijden, controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gere-
den.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
H02217-01
Motoroliepeil controleren. ( pag. 159)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren.
( pag. 127)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren.
( pag. 130)
Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem con-
troleren. ( pag. 129)
Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem
controleren. ( pag. 132)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren.
( pag. 155)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 104)
Kettingspanning controleren. ( pag. 105)
Bandentoestand controleren. ( pag. 139)
Bandenspanning controleren. ( pag. 140)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en
soepel bewegen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Instelling achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
10.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Bij ontladen of defecte 12V-accu kunnen vooral bij het starten storingen in de voertuigelektronica optre-
den.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
RIJ-INSTRUCTIES 10
87
E02245-01
Motorfiets van de zijstandaard nemen en op de motorfiets gaan
zitten.
De RACE-ON-sleutel binnen bereik van de antenne brengen.
Info
Als AntiRelayAttack ( pag. 26) actief is, moet de
knop op de RACE-ON-sleutel worden ingedrukt, zodat
de RACE-ON-sleutel een antwoordsignaal verzendt.
Ervoor zorgen dat de RACE-ON-sleutel tijdens het rijden bin-
nen bereik blijft.
Voorgeschreven waarde
Maximaal bereik van de
RACE-ON-sleutel rondom
de antenne
1,5 m
Info
Verminderde accuspanning van de RACE-ON-sleutel en
storende radiogolven kunnen het bereik verminderen.
Als de accuspanning van de RACE-ONsleutel te laag
is, een contactsleutel in het gebied van de antenne
( pag. 24) houden en na het starten weer veilig
opbergen.
Controleren of de startknop/noodstopschakelaar zich in de mid-
delste stand bevindt.
Contact inschakelen, hiervoor de RACE-ONknop kort
indrukken (maximaal 1 seconde).
Voorgeschreven waarde
Om storingen in de besturingsunit-communicatie te vermij-
den, het contact niet snel achtereenvolgens uit- en weer
inschakelen.
Het stuur wordt ontgrendeld.
De functiecontrole van het gecombineerde instrument uit-
gevoerd.
Het ABSwaarschuwingslampje gaat dan uit, als het voer-
tuig begint te rijden.
Tip
Als de stuurvergrendeling niet ontgrendelt, het stuur
iets bewegen.
Versnelling in stationair schakelen.
Het groene stationair-controlelampje brandt.
E02220-01
Startknop/noodstopschakelaar kort in de onderste stand
drukken.
10 RIJ-INSTRUCTIES
88
Info
De startknop/noodstopschakelaar pas in de onderste
stand drukken, als de functiecontrole van het gecom-
bineerde instrument is afgesloten.
Bij het starten geen gas geven.
Bij een mislukte startpoging 15 seconden wachten tot
de volgende startpoging.
Na 6 mislukte startpogingen niet meer verder starten,
maar het voertuig op andere fouten controleren.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstart-
systeem. De motor kan alleen worden gestart als de
versnelling in vrij is geschakeld of als bij geschakelde
versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met
uitgeklapte zijstandaard naar een versnelling schakelt,
blijft de motor stilstaan.
10.3 Optrekken
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en tegelijkertijd
voorzichtig gas geven.
10.4 Quickshifter+ (optioneel)
H01989-10
Als de Quickshifter+ (optioneel) is geactiveerd, kan zonder bedie-
ning van de koppeling in een hogere of lagere versnelling worden
geschakeld.
Omdat de gashendel niet moet worden gesloten, kan zonder onder-
brekingen worden geschakeld.
De Quickshifter+ herkent aan de hand van de schakelaspositie of
er moet worden geschakeld en zendt een overeenkomstig signaal
naar de motorbesturing.
Als de Quickshifter+ in het gecombineerde instrument is gedeacti-
veerd, moet bij elke keer schakelen zoals gebruikelijk de koppeling
worden bediend.
RIJ-INSTRUCTIES 10
89
10.5 beginnen met rijden met HHC (optioneel)
402422-01
De HHC is een optionele extra functie van het remsysteem.
De HHC voorkomt dat de motorfiets op hellingen het per ongeluk
achterkant rolt.
De HHC herkent wanneer op een helling wordt gestopt en activeert
de achterwielrem.
Na het loslaten van de remhendel blijft de remkracht maximaal
5 seconden behouden, zolang de motorfiets niet vooruit beweegt.
Bij het starten zet de HHC de achterwielrem automatisch los.
Info
Ook als de motor uit staat, kan de HHC actief zijn bij inge-
schakeld contact.
Om achteruit te rollen bij actieve HHC, 5 seconden wach-
ten, ´in neutraal schakelen en contact uitschakelen.
Als de HHC na 5 seconden geen start herkent, wordt de remkracht
automatisch zacht verlaagd.
Als de remhendel bediend wordt, wordt de HHC weer gereacti-
veerd.
10.6 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motor-
fiets verliezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbe-
last de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de passagier van de motorfiets vallen.
Zorg ervoor dat de passagier correct op de buddyseat zit, de voeten op de buddyseatvoetsteunen van
de passagier zet en zich aan de bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor passagiers in
acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
10 RIJ-INSTRUCTIES
90
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
Rijd nieuwe banden in met een rustige rijstijl en vergroot de hellingshoek van de motorfiets geleide-
lijk.
Inrijdafstand 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en evt. passagier met beschermende kleding en helm, evt. aangebrachte bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van koffers, tanktassen of andere bagage heeft invloed op het
rijgedrag.
Onjuist gemonteerde bagage kan tijdens de rit wegglijden.
De gehele bagage volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig altijd met luchtfilter.
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koel-
middeltemperatuur verschijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
Aanwijzing
Beschadiging van de aandrijvingDe aandrijving raakt door verkeerd gebruik van de Quickshifter+ beschadigd.
Alleen als de functie in het gecombineerde instrument is geactiveerd, kan de Quickshifter+ worden gebruikt.
Als de koppelingshendel wordt aangetrokken, is de Quickshifter+ niet actief.
Gebruik de Quickshifter+ alleen in het aangegeven, toegestane toerentalbereik.
Info
Treden tijdens het rijden ongewone geluiden op, onmiddellijk stoppen, de motor uitzetten en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
RIJ-INSTRUCTIES 10
91
402299-11
Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie etc.)
kan naar een hogere versnelling worden geschakeld.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar
volgende versnelling schakelen, koppelingshendel vrijgeven en
gas geven.
Info
De positie van de versnellingen kan afgelezen worden
van de afbeelding. De vrije stand bevindt zich tussen
de 1e en 2e versnelling. De 1e versnelling is de start-
of bergversnelling.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale
snelheid is bereikt, deze tot ¾ gas terugdraaien. Pas uw snel-
heid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. De snelheid
verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmerkelijk minder brand-
stof verbruikt.
Slechts zo veel gas geven als de rijbaan en de weersomstandig-
heden toestaan. Vooral in bochten mag niet worden geschakeld
en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afrem-
men en tegelijkertijd gas terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schake-
len, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gas geven of nog
een keer schakelen.
Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruising, alleen de
koppelingshendel intrekken en de startknop indrukken. De ver-
snelling hoeft niet in stationair te worden geschakeld.
Motor uitschakelen bij langdurig stationair toerental of bij stil-
stand.
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje oliedruk
begint te branden, moet u rekening houdende met het ver-
keer stoppen en de motor uitschakelen. Contact opnemen met
geautoriseerde KTM-garage.
Als tijdens het rijden het controlelampje storing gaat bran-
den, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
Als tijdens het rijden het algemene waarschuwingslampje
gaat branden, toont het display 10 seconden een melding.
Info
Bijzonder belangrijke meldingen worden in het
menu Warning opgeslagen.
Verschijnt de waarschuwing voor glad wegdek op het gecom-
bineerde instrument, dan is ijzel mogelijk. De snelheid aanpas-
sen aan de gewijzigde situatie.
F01339-10
Voorwaarde
Quickshifter + (optioneel) geactiveerd.
Als de quickshifter + in het gecombineerde instrument is
geactiveerd, kunt u binnen het opgegeven toerentalbereik
opschakelen zonder aan de koppelingshendel te trekken.
10 RIJ-INSTRUCTIES
92
Info
Het minimale motortoerental voor het opschakelen
in omwentelingen per minuut is weergegeven in de
afbeelding.
Trek de versnellingspook snel tot aan de aanslag
zonder de positie van de gashendel te veranderen.
H02032-01
Als de quickshifter + in het gecombineerde instrument is
geactiveerd, kunt u binnen het opgegeven toerentalbereik
terugschakelen zonder aan de koppelingshendel te trekken.
Info
Het maximale motortoerental voor het terugschake-
len in omwentelingen per minuut is weergegeven in
de afbeelding.
Duw de versnellingspook snel tot aan de aanslag
zonder de positie van de gashendel te veranderen.
10.7 MSR (optioneel)
402423-01
De MSR is een optionele functie van de motorbesturing.
Als de motorremwerking te hoog wordt, verhindert de MSR, dat het
achterwiel tijdens het rechtuitrijden blokkeert of bij schuine stand
wegglijdt.
Om slippen van het achterwiel te voorkomen, opent de MSR de
smoorkleppen slechts zover als absoluut noodzakelijk is.
De MSR wordt gebruikt op oppervlakken waar de wrijvingscoëffici-
ënt te laag is om de Antihopping-koppeling te openen.
Om de rijveiligheid verder te verhogen, is de MSR afhankelijk van
de schuine stand.
Info
Bij uitgeschakeld ABS, uitgeschakelde MTC of actieve
ABS-modus Offroad is de MSR niet actief.
10.8 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt afremmen.
RIJ-INSTRUCTIES 10
93
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een passagier of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenABS kan de remweg in bepaalde situaties verlengen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, indien ABS is ingeschakeld.
ABS ingeschakeld laten om de beschermende functie te gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpmiddelen kunnen de waarschijnlijkheid van een val alleen binnen de fysi-
sche mogelijkheden verminderen.
Rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatoppervlakken, steile hellingen of hard
remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd met de voorwiel- en achterwielrem afremmen.
Info
Met ABS kan zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op zan-
dige, natte of gladde ondergrond de volledige remkracht worden gebruikt, zonder het risico te lopen
dat de wielen blokkeren.
Als rijhulpmiddelen een remproces hebben ingeleid of ondersteund, bijvoorbeeld via cruisecontrol of
MSC, kan het drukpunt van de remhendels tijdens het volgende remproces als gevolg van het systeem
iets veranderen.
De werking en functie van het remsysteem worden niet hierdoor niet beïnvloed.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde
ondergrond afremt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal
mogelijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Afhankelijk van de snelheid naar een
lagere versnelling schakelen.
Tijdens langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor gebruiken. Daarvoor een of twee versnellingen
terugschakelen, maar daarbij de motor niet overbelasten. Zo moet aanzienlijk minder worden geremd en raakt
het remsysteem niet oververhit.
10 RIJ-INSTRUCTIES
94
10.9 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Als een geldige transponder binnen bereik is, kan het voertuig worden gestart.
Laat het voertuig nooit onbeheerd achter als de motor draait.
Laat het voertuig nooit onbeheerd achter als de RACE-ON-sleutel of de zwarte contactsleutel zich
rond het voertuig bevindt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Motorfiets afremmen.
Versnelling in stationair schakelen.
Contact uitschakelen, hiervoor de RACE-ONknop bij ingeschakeld contact kort indrukken (maximaal
1 seconde).
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot de RACE-ON-knop
ingeschakeld blijft, wordt de voeding van de meeste elektrische verbruikers niet onderbroken. Daardoor
raakt de 12V-accu leeg. De motor daarom altijd met de RACE-ONknop uitzetten, de noodstopschake-
laar is uitsluitend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op stevige ondergrond.
Alternatief 1
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Alternatief 2
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
Het stuur naar links draaien en de RACE-ONknop lang indrukken (minstens 2 seconden).
De besturing wordt geblokkeerd.
Info
Als de stuurvergrendeling niet vergrendelt, het stuur iets bewegen.
RIJ-INSTRUCTIES 10
95
10.10 Transporteren
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
401475-01
Motor uitzetten.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigings-
middelen beveiligen tegen omvallen en wegrollen.
10.11 Wegslepen bij pech
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingWegslepen met een takelwagen is geen geschikte bergingsmaatregel.
Tijdens het wegslepen kan schade aan de aandrijflijn of aan de transmissie ontstaan.
Gebruik geen wegsleepinrichtingen waarbij de wielen van het defecte voertuig op het wegdek blijven en mee-
draaien.
Transporteer een defect voertuig altijd op een aanhanger of op het laadvlak van een transportvoertuig.
H04927-01
Ervoor zorgen dat het defecte voertuig op de aanhanger of op
het transportvoertuig correct geborgd is.
Lokaal geldende voorschriften voor het afvoeren van defecte
voertuigen in acht nemen.
10 RIJ-INSTRUCTIES
96
10.12 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is gevaarlijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt
tot problemen in het brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
RIJ-INSTRUCTIES 10
97
E02212-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 27)
Het mondstuk slechts tot de aangegeven maat inbrengen.
Voorgeschreven waarde
Maat A2,5 cm
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant Bvan de vul-
opening vullen.
Voorgeschreven waarde
Na de eerste keer vullen tot aan de onderkant van de vulope-
ning, mag niet opnieuw worden bijgevuld.
Brandstoftankvolume
totaal ca.
23 l Brandstof super
loodvrij (ROZ 95)
( pag. 185)
Info
Na de eerste keer bijvullen stroomt de inhoud van het
compensatiereservoir langzaam in de brandstoftank.
Als na het wegstromen nog opnieuw wordt getankt,
wordt de brandstoftank overvol en wordt het actieve-
koolfilter onbruikbaar.
Tankdop sluiten. ( pag. 28)
11 SERVICESCHEMA
98
11.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de servicewerkzaamheden, moet een extra opdracht
worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
In het kader van technische ontwikkelingen kunnen intervallen en omvang van afzonderlijke servicebeurten ver-
anderen. Het meest recente serviceschema vindt u altijd op KTM Dealer.net. Uw geautoriseerde KTM-dealer advi-
seert u graag.
11.2 Servicewerkzaamheden
om de 48 maanden
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitlezen. ○●●●●●
Schakelassensor programmeren. ○●●●●●
Uitlijning van de frontradarsensor controleren. ○●●●●●
Werking van de elektrische installatie controleren. ○●●●●●
Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem controleren. ( pag. 129) ○●●●●●
Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem controleren.
( pag. 132)
○●●●●●
Remschijven controleren. ( pag. 127) ○●●●●●
Remkabels controleren op beschadiging en dichtheid. ○●●●●●
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 127) ○●●●
Remvloeistof van de voorwielrem verversen. ● ●
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 130) ○●●●
Remvloeistof van de achterwielrem verversen. ● ●
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren. ( pag. 108) ●●●
Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen. ● ●
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 159) ○●●●●●
Olievernevelaar voor koppelingssmering controleren/reinigen. ○●●
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchtings, aftapslangen enz.) en
manchetten controleren op scheuren, dichtheid en correcte legging.
●●●●●
Aftapslangen legen. ○●●●●●
Kabels controleren op beschadiging en leggen zonder knikken. ●●●●●
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Achterbruglager op speling controleren. ● ●
Speling balhoofdlager controleren. ○●●●●●
Wiellager op speling controleren. ● ●
Schokdemper en voorvork controleren op dichtheid. Voorvork- en schokdemperser-
vice afhankelijk van behoefte, mogelijkheid en gebruiksdoel uitvoeren.
○●●●●●
Bandentoestand controleren. ( pag. 139) ○●●●●●
Bandenspanning controleren. ( pag. 140) ○●●●●●
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 107) ●●●●●
Kettingspanning controleren. ( pag. 105) ○●●●●●
SERVICESCHEMA 11
99
om de 48 maanden
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting enz.) smeren en
controleren of ze gemakkelijk bewegen.
○●●●●●
Bougies vervangen (incl. tank demonteren).
Klepspeling controleren (tank en bougies gedemonteerd).
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen. ● ●
SLS-membraankleppen vervangen.
Brandstofdruk controleren. ●●●●●
Koplampinstelling controleren. ( pag. 153) ○●●
Controleren of makkelijk toegankelijke, veiligheidsrelevante schroeven en moeren
goed vastzitten.
○●●●●●
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 123) ● ●
Controleren of de radiateurventilator werkt. ○●●●●●
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. ( pag. 155) ○●●●●
Antivries controleren. ○●●●●
Koelmiddel verversen.
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken. ○●●●●●
Na proefrit foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool. ○●●●●●
Service-intervalindicatie instellen. ○●●●●●
Service in het KTM Dealer.net noteren. ○●●●●●
Eenmalig interval
Periodiek interval
12 CHASSIS AFSTELLEN
100
12.1 Voorvork/schokdemper
Met het semi-actieve chassis WP Semiactive Suspension kan het chassis zonder gereedschap individueel worden
afgesteld.
De elektronische chassisbasisinstelling WP Semiactive Suspension regels het de van het chassis permanent, reke-
ning houdend met diverse sensorgegevens.
Daarbij worden de elektrische dempingsventielen aangepast aan de actuele rijsituatie en de toestand van de
ondergrond en de instellingen die de bestuurder heeft ingesteld in de menu's Preload Adjuster en Suspension Mode
aangepast.
Chassis altijd aanpassen aan de rijstijl en de extra belading.
In het menu Preload Adjuster kan het chassis worden afgesteld op de beladingssituatie.
In het menu Suspension Mode kan het dempingsgedrag van het chassis worden ingesteld.
12.2 PreloadAdjuster
E02078-01
Mogelijke toestanden
0 % - 20 % Instelling voor ritten zonder bagage en buddy-
seat en bestuurdersgewicht tot 75 kg.
30 % Instelling voor ritten zonder bagage en buddyseat en
bestuurdersgewicht tot 85 kg.
40 % Instelling voor ritten zonder bagage en buddyseat en
bestuurdersgewicht tot 95 kg.
50 % - 60 % Instelling voor ritten met bagage, maar zonder
bijrijder.
70 % - 80 % Instelling voor ritten met bijrijder, maar zon-
der bagage.
90 % - 100 % Instelling voor ritten met bijrijder en bagage.
Low (optioneel) Automatische instelling van de veervoor-
spanning voor veel doorhang aan het achterwiel en zo een
lage zadelhoogte en lage rijgeometrie.
Standaard (optioneel) Automatische instelling van de veer-
voorspanning, standaard-doorhang aan het achterwiel en stan-
daard rijgeometrie.
High (optioneel) Automatische instelling van de veervoor-
spanning voor geringe doorhang aan het achterwiel en zo een
iets hogere zadelhoogte en sportieve rijgeometrie.
Info
Instellingen aan de preloadadjuster alleen uitvoeren, as
het achterwiel is belast en de motorfiets niet op de mid-
denstandaard is opgebokt.
In het menu Preload Adjuster kan de veervoorspanning aan de extra
belading worden aangepast. Er zijn 11 handmatige instellingen
(0% tot 100%) en 3 automatische instellingen Low (optioneel),
Standard (optioneel) en High (optioneel) beschikbaar.
De instelling van de uitgaande demping wordt automatisch aan de
door het systeem herkende extra belading aangepast.
CHASSIS AFSTELLEN 12
101
Info
Wegens het hoge stroomverbruik wordt de afstelling van de
preload-adjuster alleen bij draaiende motor aanbevolen.
De aangegeven handmatige instellingen zijn richtwaarden
en afhankelijk van de extra belading.
Hoge extra beladingen vereisen een hogere veervoorspan-
ning.
Geringe extra ladingen vereisen een geringere veervoorspan-
ning.
In de automatische instellingen Low (optioneel), Standard
(optioneel) en High (optioneel) wordt de veervoorspanning
automatisch tijdens het rijden aan de door het systeem her-
kende extra belading aangepast.
In de automatische instellingen Low (optioneel), Standard
(optioneel) en High (optioneel) kan bij stilstand eventueel
geen verstellen van de veervoorspanning worden herkend.
De laatst geselecteerde instelling uitgaande demping wordt op het
display weergegeven.
Info
Het symbool van de laatste instelling knippert tot de
nieuwe instelling is overgenomen.
12.3 Suspension Mode
E02077-01
Mogelijke toestanden
Auto Afstemmen van de veringscomponenten wordt automa-
tisch aan de rijstijl van de bestuurder aangepast
Sport Strakke afstelling van de veringscomponenten met
zeer directe feedback van het chassis
Street Normale afstelling van de veringscomponenten met
directe feedback van het chassis
Comfort Zachte afstelling van de veringscomponenten met
goede feedback van het chassis
Offroad Afstemming van de ophangingscomponenten voor
gebruik op gemakkelijk terrein (onverharde wegen)
Advanced (optioneel) Afstemmen van de veringscompo-
nenten kan individueel in het menu Fork resp. Shock worden
geconfigureerd.
In het menu Suspension Mode kunnen verschillende afstemmingen
voor de demping van de ophangingscomponenten worden gese-
lecteerd. De instellingen Sport,Street,Comfort,Auto (optioneel),
Offroad (optioneel) en Advanced (optioneel) zijn beschikbaar.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
102
13.1 Voertuig op middenstandaard zetten
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
402032-10
Links naast het voertuig gaan staan.
Het stuur met de linkerhand vasthouden en met de rechtervoet
de middenstandaard op de grond duwen.
De zwenkarm 1van de middenstandaard met het volledige
lichaamsgewicht belasten en tegelijkertijd het voertuig aan de
linker greep omhoog trekken.
De middenstandaard is helemaal uitgeklapt.
13.2 Voertuig van middenstandaard nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
402033-10
Controleren of het stuur ontgrendeld is.
Met beide handen op het stuur het voertuig naar voren bewe-
gen.
Terwijl het voertuig van de middenstandaard kantelt, de voor-
wielrem bedienen om te voorkomen dat het voertuig wegrolt.
Controleren of de middenstandaard 1tot de aanslag naar
boven geklapt is.
13.3 Buddyseat verwijderen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Motor is uit.
Het contact is ingeschakeld of sinds minder dan 1 minuut uitge-
schakeld.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
103
E02246-10
Knop 1van de zadelontgrendeling indrukken.
Buddyseat vooraan optillen, richting de brandstoftank trekken
en naar boven toe verwijderen.
13.4 Buddyseat monteren
401680-11
De haak aan de buddyseat 1in de beugels van de uitkra-
gende ligger hangen.
Info
Erop letten dat de zadelverwarmingskabel goed gelegd
wordt.
Buddyseat voor laten zakken en tegelijkertijd naar achter
schuiven.
Plaats de vergrendelingsbout 2in het slothuis en druk de
buddyseat voor naar beneden tot de vergrendelingsbout met
een hoorbare klik ineenklikt.
Controleren of de buddyseat correct is gemonteerd.
13.5 Bestuurderszadel verwijderen
Voorwerk
Buddyseat verwijderen. ( pag. 102)
M00856-10
Hoofdwerk
Bestuurderszadel achter optillen en in het deel Alosmaken.
13.6 Bestuurderszadel monteren
401704-10
Hoofdwerk
Uitsparingen in het bestuurderszadel aan de brandstoftank op
de gewenste zitpositie Aof Binhangen, tegelijkertijd het
bestuurderszadel naar voor schuiven en achter laten zakken.
Vervolgens controleren of het bestuurderszadel correct is
gemonteerd.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
104
Nawerk
Buddyseat monteren. ( pag. 103)
13.7 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 104)
13.8 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
400725-01
Hoofdwerk
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 187)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray Street ( pag. 187)
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 102)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
105
13.9 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
H04702-10
Hoofdwerk
Versnelling in stationair schakelen.
Een schroevendraaier in de uitsparing 1van de kettinggelei-
ding tussen ketting en achterbrug steken.
De schroevendraaier iets naar boven drukken.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespan-
nen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
De kettingspanning is correct ingesteld, als de schroeven-
draaier met lichte druk parallel met de ondergrond is uitge-
lijnd.
» Als de schroevendraaier omlaag is gericht, is de ketting-
spanning te hoog:
Kettingspanning instellen. ( pag. 106)
» Als de schroevendraaier omhoog is gericht, is de ketting-
spanning te gering:
Kettingspanning instellen. ( pag. 106)
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 102)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
106
13.10 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
Kettingspanning controleren. ( pag. 105)
E02247-10
Hoofdwerk
Moer 1losdraaien.
Moeren 2losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven 3
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
De kettingspanning is correct ingesteld, als de schroeven-
draaier parallel met de ondergrond is uitgelijnd.
Stelschroeven 3links en rechts zo draaien, dat de mar-
keringen aan de linker en rechter kettingspanner 4in
dezelfde positie staan t.o.v. referentiemarkeringen A. Zo
is het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespan-
nen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de instelling op verschillende plekken van de ketting
worden gecontroleerd.
Moeren 2vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners 4tegen de stelschroe-
ven 3liggen.
Moer 1vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas
achter
M25x1,5 90 Nm
Schroefdraad ingevet
Info
De kettingspanners 4kunnen 180° worden gedraaid.
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 102)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
107
13.11 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
100132-10
Hoofdwerk
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controle-
ren.
» Als ketting, kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel versleten
zijn:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moe-
ten altijd samen worden vervangen.
401665-10
Versnelling in stationair schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting met het aangegeven
gewicht Atrekken.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de
kettingslijtage
15 kg
De afstand Bvan 18 kettingschakels op het bovenste stuk
van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Maximale afstand Bvan
18 kettingschakels op het
langste stuk van de ketting
272 mm
»Als de afstand Bgroter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd,
moeten ook het kettingwiel en het
ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten op een oud, versleten
kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel sneller.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen
sluitschakel.
E02324-10
Glijblok aan de uitsparing op slijtage controleren.
Info
In nieuwe toestand van het glijblok is het vlak Cvan
de kettingschakels 1tot een derde aan de onder-
zijde Dvan de uitsparing zichtbaar.
»Als het vlak Cvan de kettingschakels niet meer aan de
onderzijde Dvan de uitsparing zichtbaar is:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
108
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M5x10 5 Nm
E02249-01
Kettinggeleiding controleren op slijtage.
» Als de kettinggeleiding is ingesleten:
Kettinggeleiding vervangen.
Controleren of de kettinggeleiding goed vastzit.
» Als de kettinggeleiding loszit:
Schroeven van de kettinggeleiding vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kettingge-
leiding
M6 5 Nm
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 102)
13.12 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingplaten zijn versleten.
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en koppelingsleidingen zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
109
E02250-10
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische
koppeling in een horizontale positie zetten.
Schroeven 1verwijderen.
Deksel 2met membraan 3verwijderen.
Vloeistofpeil controleren.
Vloeistofpeil lager dan
bovenkant van reservoir
4 mm
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschre-
ven waarde:
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 186)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en
vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
13.13 Speling balhoofdlager controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde speling van het balhoofdlager beïnvloedt het rijgedrag negatief en
beschadigt componenten.
Corrigeer verkeerde speling van het balhoofdlager onmiddellijk. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
Info
Als er gedurende langere tijd wordt gereden met speling in de balhoofdlagers, beschadigen de lagers en
daardoor ook de lagerzittingen in het frame.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
400738-11
Hoofdwerk
Voertuig aan de achterkant belasten.
Het voorwiel heeft geen contact met de bodem.
Stuur in de rechtuitstand zetten. Vorkpoten in rijrichting heen
en weer bewegen.
Er mag geen speling in de balhoofdlager te voelen zijn.
» Als er speling voelbaar is:
Speling balhoofdlager instellen.
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
Het stuur moet eenvoudig kunnen worden bewogen over het
gehele stuurbereik. Er mogen geen blokkeringen te voelen
zijn.
» Als er blokkeringen voelbaar zijn:
Speling balhoofdlager instellen.
Balhoofdlager controleren en indien nodig vervangen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
110
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 102)
13.14 Kroonplaat onder demonteren
E02248-10
Schroeven 1verwijderen.
Kroonplaat 2verwijderen.
13.15 Kroonplaat onder monteren
E02248-11
Kroonplaat 1positioneren.
Schroeven 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
13.16 Windscherm demonteren
E02252-10
Schroeven 1miet rubberen bussen verwijderen en het wind-
scherm 2verwijderen.
13.17 Windscherm monteren
E02252-11
Windscherm 1positioneren.
Schroeven 2met rubberen bussen monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef windscherm M5x14 3,5 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
111
13.18 Opbergvak demonteren
E02302-10
Schroeven 1verwijderen.
Opbergvak openen. ( pag. 29)
E02303-10
Schroeven 2verwijderen.
Opbergvak optillen.
E02301-10
Stekkerverbinding 3van de USB-A-laadbus scheiden.
Opbergvak verwijderen.
13.19 Opbergvak monteren
E02301-11
Stekkerverbinding 1van de USB-A-laadbus in elkaar steken.
Opbergvak positioneren.
Voorgeschreven waarde
Ervoor zorgen dat de kabel niet bekneld of beschadigd raakt.
E02303-10
Schroeven 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
Opbergvak sluiten. ( pag. 29)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
112
E02302-11
Schroeven 3monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M6 6 Nm
13.20 Brandstoftankbekleding boven demonteren
Voorwerk
Buddyseat verwijderen. ( pag. 102)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 103)
Opbergvak demonteren. ( pag. 111)
E02304-10
Hoofdwerk
Schroeven 1verwijderen.
E02305-10
Brandstoftankbekleding in het bereik Alosmaken en naar
boven toe verwijderen.
13.21 Brandstoftankbekleding boven monteren
E02306-10
Hoofdwerk
Brandstoftankbekleding positioneren en in de
bereiken A,Ben Cbevestigen.
De brandstoftankbekleding vergrendelt met een hoorbare
klik.
Info
Op de afdichtlip en de ontluchtingsslangen letten.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
113
E02304-10
Schroeven 1monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
Nawerk
Opbergvak monteren. ( pag. 111)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 103)
Buddyseat monteren. ( pag. 103)
13.22 Brandstoftankbekleding onder demonteren
Voorwerk
Afdekking olievulschroef demonteren. ( pag. 122)
Zijspoiler voor demonteren. ( pag. 115)
E02309-10
Hoofdwerk
Schroeven 1verwijderen.
Schroeven 2verwijderen.
E02310-10
Schroeven 3verwijderen.
Onderste brandstoftankbekledingen naar voren schuiven en
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
114
13.23 Brandstoftankbekleding onder inbouwen
E02311-10
Hoofdwerk
Linker brandstoftankbekleding positioneren en naar achteren
schuiven.
Voorgeschreven waarde
De uitsteeksels 1van de zijbekleding grijpen in het
bereik Avan de linker brandstoftankbekleding.
E02312-10
Rechter brandstoftankbekleding positioneren en naar achteren
schuiven.
Voorgeschreven waarde
De uitsteeksels 2van de zijbekleding grijpen in het
bereik Bvan de rechter brandstoftankbekleding.
E02310-10
Schroeven 3monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
115
E02309-11
Schroeven 4monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef motorbe-
scherming
M6 10 Nm
Schroeven 5monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
Nawerk
Afdekking olievulschroef monteren. ( pag. 123)
Zijspoiler voor monteren. ( pag. 115)
13.24 Zijspoiler voor demonteren
E02308-10
Schroeven 1verwijderen.
Rechter zijspoiler in het bereik Aen Blosmaken en verwij-
deren.
E02307-10
Schroeven 2verwijderen.
Linker zijspoiler in het bereik Closmaken en verwijderen.
13.25 Zijspoiler voor monteren
E02308-10
Rechter zijspoiler positioneren en in het bereik Aen B
bevestigen.
Schroeven 1monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
116
E02307-10
Linker zijspoiler positioneren en in het bereik Cbevestigen.
Schroeven 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
13.26 Zijbekleding voor demonteren
Voorwerk
Afdekking olievulschroef demonteren. ( pag. 122)
Zijspoiler voor demonteren. ( pag. 115)
Brandstoftankbekleding onder demonteren. ( pag. 113)
Buddyseat verwijderen. ( pag. 102)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 103)
Opbergvak demonteren. ( pag. 111)
Brandstoftankbekleding boven demonteren. ( pag. 112)
E02314-10
Hoofdwerk
Schroeven 1verwijderen.
Schroef 2met bus verwijderen.
Linker zijbekleding voorzichtig opzij verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
117
E02313-10
Schroeven 3verwijderen.
Schroef 4met bus verwijderen.
Rechter zijbekleding voorzichtig opzij verwijderen.
13.27 Zijbekleding voor monteren
E02313-11
Hoofdwerk
Rechter zijbekleding positioneren.
Voorgeschreven waarde
Zijbekleding bevindt zich in het bereik Aonder de masker-
spoiler.
Schroeven 1monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
Schroef 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zadelbus M6x16 4 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
118
E02314-11
Zijbekleding links positioneren.
Voorgeschreven waarde
Zijbekleding bevindt zich in het bereik Bonder de masker-
spoiler.
Schroeven 3monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
Schroef 4monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zadelbus M6x16 4 Nm
Nawerk
Brandstoftankbekleding onder inbouwen. ( pag. 114)
Afdekking olievulschroef monteren. ( pag. 123)
Zijspoiler voor monteren. ( pag. 115)
Brandstoftankbekleding boven monteren. ( pag. 112)
Opbergvak monteren. ( pag. 111)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 103)
Buddyseat monteren. ( pag. 103)
13.28 Maskerspoiler demonteren
Voorwerk
Afdekking olievulschroef demonteren. ( pag. 122)
Zijspoiler voor demonteren. ( pag. 115)
Brandstoftankbekleding onder demonteren. ( pag. 113)
Buddyseat verwijderen. ( pag. 102)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 103)
Opbergvak demonteren. ( pag. 111)
Brandstoftankbekleding boven demonteren. ( pag. 112)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 116)
Windscherm demonteren. ( pag. 110)
E02315-10
Hoofdwerk
Afdekking 1naar boven verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
119
E02316-10
Schroef 2verwijderen.
E02317-10
Koplampspoiler 3naar boven verwijderen.
E02318-10
Schroeven 4verwijderen.
Schroef 5verwijderen.
E02319-10
Schroeven 6verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
120
E02320-10
Maskerspoiler naar voren lostrekken.
Stekkerverbinding 7van de richtingaanwijzer loskoppelen.
Werkstappen aan de tegenoverliggende zijde herhalen.
13.29 Maskerspoiler monteren
E02320-11
Hoofdwerk
Stekkerverbinding 1verbinden.
Maskerspoiler positioneren en in het bereik Aop de inlaats-
norkel steken.
Info
Erop letten dat de kabel van de richtingaanwijzer cor-
rect wordt gelegd.
E02319-11
Schroef 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M5 5 Nm
Schroef 3monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M5 5 Nm
E02318-10
Schroeven 4monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
Schroef 5monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
121
E02321-10
Uitsteeksels 6van de koplampspoiler 7in het bereik B
van de koplampbehuizing bevestigen en naar beneden schui-
ven.
Uitsteeksel 8vergrendelt in het bereik C.
E02322-10
Schroef 9monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
Werkstappen aan de tegenoverliggende zijde herhalen.
E02323-10
Afdekking bk monteren en in het gedeelte Dvergrendelen.
Afdekking klikt hoorbaar vast.
Nawerk
Windscherm monteren. ( pag. 110)
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 117)
Brandstoftankbekleding onder inbouwen. ( pag. 114)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
122
Afdekking olievulschroef monteren. ( pag. 123)
Zijspoiler voor monteren. ( pag. 115)
Brandstoftankbekleding boven monteren. ( pag. 112)
Opbergvak monteren. ( pag. 111)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 103)
Buddyseat monteren. ( pag. 103)
13.30 Motorbescherming demonteren
E02254-10
Schroeven 1met bussen verwijderen en
motorbescherming 2verwijderen.
13.31 Motorbescherming monteren
E02254-11
Motorbescherming 1positioneren, schroeven 2met bussen
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef motorbe-
scherming
M6 10 Nm
13.32 Afdekking olievulschroef demonteren
E02274-10
Afdekking 1in het bereik Anaar achteren trekken.
Afdekking verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
123
13.33 Afdekking olievulschroef monteren
E02276-10
Afdekking 1in het bereikAbevestigen.
Afdekking monteren en ervoor zorgen dat deze in het
bereik Ben Ccorrect vergrendelt.
13.34 Spatbord voor demonteren
E02253-11
Houder 1openen, remkabels en kabel losmaken.
Schroeven 2verwijderen.
Spatbord naar voren verwijderen.
Info
Op de remkabels en de kabel letten.
13.35 Spatbord voor monteren
E02253-10
Spatbord positioneren.
Info
Op de plaatsing van de remleidingen en de kabel let-
ten.
Schroeven 1monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spatbord M5x12 3,5 Nm
Remleidingen en kabels in houder 2aanbrengen en de hou-
der sluiten.
13.36 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
Spatbord voor demonteren. ( pag. 123)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
124
E02251-10
Hoofdwerk
Vuilschrapers 1van beide vorkpoten naar beneden schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de bin-
nenpoot af. In de loop van de tijd kan er vuil achter te
vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende olie-
keerringen gaan lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.
Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen
en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 187)
Vuilschrapers 1terugduwen in de montagepositie.
Overtollige olie verwijderen.
Nawerk
Spatbord voor monteren. ( pag. 123)
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 102)
REMSYSTEEM 14
125
14.1 Antiblokkeersysteem (ABS)
H02020-01
De ABS-module 1bestaande uit hydraulische unit,
ABS-besturingsunit en retourpomp is onder het zadel
geïnstalleerd. Er bevindt zich een wieltoerentalsensor 2aan het
voor- en achterwiel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVeranderingen aan het voertuig
beperken de functie van het ABS.
Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrij-
gegeven en aanbevolen reserveonderdelen.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen
banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
Zorg ervoor dat servicewerkzaamheden en reparaties
vakkundig worden uitgevoerd. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Het ABS is een veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wie-
len bij het rechtuitrijden zonder inwerking van zijwaartse krachten
voorkomt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpmiddelen kunnen de waar-
schijnlijkheid van een val alleen binnen de fysische moge-
lijkheden verminderen.
Rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt,
wisselende straatoppervlakken, steile hellingen of hard
remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden
gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw
rijvaardigheden aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerd gekozen ABS-modus
bemoeilijkt de controle over het voertuig aanzienlijk.
De ABS-modi zijn telkens slechts voor bepaalde omstan-
digheden geschikt.
Kies altijd een ABS-modus die bij de ondergrond past.
Het ABS heeft twee modi: de ABSmodus Road en de ABSmodus
Offroad.
In de ABSmodus Road remt het achterwiel mee, als de voorwiel-
rem wordt bediend. Het ABS regelt aan beide wielen.
In de ABSmodus Offroad remt de voorwielrem het voorwiel. De
achterwielrem remt het achterwiel. Aan het achterwiel vindt er
geen ABS-regeling plaats.
Info
In de ABS-modus Offroad regelt het ABS aan het voorwiel
later en kan het achterwiel blokkeren - gevaar voor vallen.
14 REMSYSTEEM
126
Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende rem-
circuits (voorwiel- en achterwielrem). Als de ABS-besturingsunit
de blokkeerneiging van een wiel herkent, begint het ABS door het
regelen van de remdruk te werken. De regeling is merkbaar aan
een licht pulserende remhendel resp. licht pulserend rempedaal.
Info
Als rijhulpmiddelen een remproces hebben ingeleid of
ondersteund, bijvoorbeeld via cruisecontrol of MSC, kan het
drukpunt van de remhendels tijdens het volgende rempro-
ces als gevolg van het systeem iets veranderen.
De werking en functie van het remsysteem worden niet
hierdoor niet beïnvloed.
Het ABSwaarschuwingslampje 3moet na het inschakelen van
het contact gaan branden en uitgaan wanneer het voertuig begint
te rijden. Als het lampje na het beginnen met rijden niet uitgaat
of tijdens het rijden brandt, duidt dit op een fout in het ABS. Het
ABS is dan niet meer actief en de wielen kunnen bij het remmen
blokkeren. Het remsysteem zelf blijft gewoon werken, alleen de
ABS-regeling valt uit.
Het ABSwaarschuwingslampje kan ook gaan branden als, in
extreme rijsituaties het toerental van het voor- en achterwiel
sterk van elkaar afwijkt, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het
achterwiel doordraait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden
gestopt en de ontsteking uitgeschakeld. Als u weer met het
voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het
ABSwaarschuwingslampje gaat dan uit, als het voertuig begint te
rijden.
MSC
De MSC is een extra functie naast het ABS die het blokkeren en
wegglijden van de wielen tijdens het remmen in schuine stand
(bochten) binnen de fysische mogelijkheden kan voorkomen.
Door de inertiële meeteenheid is de ABS-regeling afhankelijk van
de hoek in lengte- en dwarsas.
De van de hoek in lengte- en dwarsas afhankelijke ABS-regeling
verbetert de rijstabiliteit en de remwerking in alle rijsituaties. Zo
vermindert de MSC ook het opstelmoment bij krachtig remmen
in bochten. Daardoor wordt een ongewild omhoog komen vanuit
de schuine stand en een grotere bochtradius verhinderd. Door de
extra elektronische regeling van de remkrachtverdeling tussen de
beide wielen wordt de remkracht zo goed mogelijk verdeeld en
krijgt de motorfiets extra stabiliteit.
Info
De MSC is alleen in de ABS-modus Road actief.
REMSYSTEEM 14
127
14.2 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage
is u graag van dienst.)
400618-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken
van de remschijf op de maat Acontroleren.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in
het bereik van het raakvlak 1van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4 mm
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven
waarde ligt.
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter op beschadiging, scheuren en ver-
vorming controleren.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM
128
E02255-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir 1controleren.
»Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering Ais
gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen.
( pag. 128)
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem con-
troleren. ( pag. 129)
REMSYSTEEM 14
129
E02256-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Schroeven 1verwijderen.
Deksel 2met membraan 3verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering Abijvullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 186)
Deksel 2met membraan 3positioneren.
Schroeven 1monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef deksel rem-
vloeistofreservoir voor
1 Nm
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
14.5 Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
E02257-10
Alle remplaketten aan beide remzadels op minimale minimale
voeringdikte Acontroleren.
Minimale voeringdikte A1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Alle remplaketten aan beide remzadels controleren op bescha-
diging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Borging de remvoeringen controleren.
» Als de remvoeringen niet correct zijn bevestigd:
Remvoeringen borgen, evt. nieuwe onderdelen gebrui-
ken.
14 REMSYSTEEM
130
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
E02258-10
Hoofdwerk
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir 1controleren.
»Als het vloeistofpeil de MIN-markering Aheeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen.
( pag. 130)
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
REMSYSTEEM 14
131
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem
controleren. ( pag. 132)
E02258-11
Hoofdwerk
Schroef 1met borgplaat 2verwijderen.
Remexpansiereservoir verticaal houden.
E02259-10
Schroefdop 3met membraan 4verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering Abijvullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 186)
Schroefdop 3met membraan 4monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Deksel remvloeistof-
reservoir achter
3,5 Nm
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
E02258-11
Remexpansiereservoir met borgplaat 2positioneren.
Schroef 1vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef rem-
vloeistofreser-
voir achterwiel-
rem
M5 3,5 Nm
Loctite®243™
14 REMSYSTEEM
132
14.8 Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
E02260-10
Remplaketten op minimale plaketdikte Acontroleren.
Minimale voeringdikte A1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remvoeringen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Borging de remvoeringen controleren.
» Als de remvoeringen niet correct zijn bevestigd:
Remvoeringen borgen, evt. nieuwe onderdelen gebrui-
ken.
WIELEN, BANDEN 15
133
15.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
E02261-10
Hoofdwerk
Voertuig aan de achterkant belasten.
Het voorwiel heeft geen contact met de bodem.
Schroef 1verwijderen en wieltoerentalsensor 2uit de
boring trekken.
E02262-10
Schroeven 3aan beide remzadels verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remzadels
licht naar de zijkant te kantelen.
Remzadel voorzichtig naar achter van de remschijven trekken
en spanningsvrij aan de zijkant hangen.
Info
Remhendel bij verwijderde remzadels niet bedienen.
E02264-10
Schroef 4enkele slagen losdraaien.
Schroeven 5losdraaien.
Op de schroef 4drukken om de steekas uit de asopname te
schuiven.
Schroef 4verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijven
niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de
voorvork nemen.
Info
Remhendel niet bedienen als het voorwiel is gedemon-
teerd.
H02027-10
Afstandsbussen 6verwijderen.
15 WIELEN, BANDEN
134
15.2 Voorwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
H02026-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager voor vervangen.
Radiale keerringen 1en loopvlakken Avan de afstandsbus-
sen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 187)
V00771-10
De smalle afstandsbus 2in looprichting rechts inzetten.
Info
De pijl Bgeeft de looprichting van het voorwiel aan.
Het wieltoerentalsensor-wiel bevindt zich in de loop-
richting links.
De brede afstandsbus in looprichting links inzetten.
E02265-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.
Schroef 3en steekas 4reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 187)
Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin zetten.
Schroef 3monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas
voor
M25x1,5 45 Nm
Schroefdraad ingevet
WIELEN, BANDEN 15
135
E02262-11
Remzadels positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Schroeven 5aan beide remzadels monteren, maar nog niet
vastdraaien.
Remhendel meerdere keren bedienen tot de remplaketten
tegen de remschijf liggen en er een drukpunt aanwezig is.
Remhendel ingedrukt vastzetten.
Remzadels worden uitgelijnd.
Schroeven 5aan beide remzadels vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remza-
del voor
M10x1,5x55 45 Nm
Loctite®243™
Vastzetting van de remhendel verwijderen.
V00767-11
Wieltoerentalsensor 6in de boring positioneren.
Schroef 7monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 102)
E02263-10
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inve-
ren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven 8vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8x20 15 Nm
15.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
E02266-10
Hoofdwerk
Remzadel met de hand naar de remschijf duwen om de rem-
zuigers naar achteren te drukken.
15 WIELEN, BANDEN
136
E02266-11
Schroef 1verwijderen en wieltoerentalsensor 2uit de
boring trekken.
E02273-10
Moer 3verwijderen. Kettingspanner 4verwijderen.
E02267-10
Steekas 5slechts zo ver eruit trekken, dat het achterwiel
naar voren kan worden geschoven.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven. Ketting van
kettingwiel nemen en op de kettingsteun 6leggen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf
niet wordt beschadigd.
Achterwiel vasthouden en steekas verwijderen. Achterwiel uit
de achterbrug nemen.
Info
Rempedaal niet intrappen als het achterwiel is gede-
monteerd.
Afstandsbus 7verwijderen.
15.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNa montage van het achterwiel remt de achterwielrem eerst niet.
Bedien de voetrem meerdere keren voor begin van de rit tot een vast drukpunt voelbaar is.
WIELEN, BANDEN 15
137
Hoofdwerk
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren.
( pag. 138)
S01639-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Radiale asafdichtingsring 1en loopvlak Avan de afstands-
bus reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 187)
Afstandsbus erin zetten.
Schroefdraad van de steekas en moer reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 187)
Demperpakkingen en kettingwieldragers aan het achterwiel
monteren.
Til het achterwiel in de zwenkarm en schakel de remschijf aan
het remzadel in.
E02268-10
Steekas 2monteren, maar niet tot de aanslag erin schuiven.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op
het kettingwiel leggen.
E02269-10
Steekas tot de aanslag erin schuiven, kettingspanner 4en
moer 5monteren.
Info
Kettingspanners 3en 4in dezelfde stand monte-
ren.
Controleren of de kettingspanners tegen de stelschroeven lig-
gen.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en
rechts in dezelfde positie ten opzichte van de referentiemar-
keringen Bstaan. Zo is het achterwiel correct uitgelijnd.
Moer 5vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas
achter
M25x1,5 90 Nm
Schroefdraad ingevet
15 WIELEN, BANDEN
138
E02266-12
Wieltoerentalsensor 6in de boring positioneren.
Schroef 7monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
Rempedaal meerdere keren bedienen tot de remplaketten
tegen de remschijf zitten en er een drukpunt aanwezig is.
Nawerk
Kettingspanning controleren. ( pag. 105)
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 102)
15.5 Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel via 6 demperpakkingen overgebracht op het achterwiel.
De demperpakkingen slijten tijdens het gebruik. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen,
raken de kettingwielhouder en de achterwielnaaf beschadigd.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
Achterwiel demonteren. ( pag. 135)
V00777-10
Hoofdwerk
Demperpakkingen 1van de achterwielnaaf controleren op
beschadiging en slijtage.
» Als de demperpakkingen van de achterwielnaaf beschadigd
of versleten zijn:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervan-
gen.
V00778-10
Achterwiel met het kettingwiel naar boven toe op een werkbank
leggen en de steekas in de naaf steken.
Kettingwielspeling Acontroleren.
Info
De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het
kettingwiel.
Speling demperpakkingen
achterwiel
5 mm
»Als de speling Agroter is dan de voorgeschreven waarde:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervan-
gen.
Nawerk
Achterwiel monteren. ( pag. 136)
Kettingspanning controleren. ( pag. 105)
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 102)
WIELEN, BANDEN 15
139
15.6 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
Rijd nieuwe banden in met een rustige rijstijl en vergroot de hellingshoek van de motorfiets geleide-
lijk.
Inrijdafstand 200 km
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rem- en rijgedrag van het
voertuig.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed.
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen
die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en beschadi-
gingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwer-
pen tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale
wetgeving in acht.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
15 WIELEN, BANDEN
140
H01144-10
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het
opschrift van de banden en wordt met de laatste vier
cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eerste
twee cijfers wijzen op de week van de productie en de
laatste twee cijfers op het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervan-
gen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
15.7 Bandenspanning controleren
Info
Te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en een maximale levensduur van de band.
400695-01
Beschermkap verwijderen.
Bandenspanning controleren als de banden koud zijn.
Bandendruk solo / met passagier / volledig laadvermogen
voor: bij koude band 2,4 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
» Als de bandenspanning niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt:
Bandenspanning corrigeren.
Beschermkap monteren.
15.8 Gebruik van bandenreparatiespray
H03319-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOnjuist gebruik van bandenrepara-
tiespray leidt tot drukverlies bij de gerepareerde band.
Niet elke beschadiging kan met bandenreparatiespray
worden gerepareerd.
Lees de aanwijzingen en richtlijnen van de fabrikant
van de bandenreparatiespray.
Rijd langzaam en voorzichtig wanneer u een band met
bandenreparatiespray hebt gerepareerd.
Rijd hoogstens naar de dichtstbijzijnde garage en laat
de band vervangen.
Een reparatie met bandenreparatiespray mag alleen in noodgeval-
len worden uitgevoerd.
Het wordt aanbevolen om het defecte voertuig naar de dichtstbij-
zijnde werkplaats te vervoeren in plaats van het te repareren.
WIELEN, BANDEN 15
141
(EU/AR/CN)
Aanwijzing
Materiële schadeBandenreparatiespray beschadigt de band-
spanningssensor.
Houd er rekening mee dat de bandspanningssensor moge-
lijk moet worden vervangen na het gebruik van de banden-
reparatiespray.
16 ELEKTRONICA
142
16.1 Adaptieve cruisecontrol (ACC)
Informatie over de ACC staat in de volgende hoofdstukken:
Bediening van de adaptieve cruisecontrol (ACC) ( pag. 19)
Weergave van de adaptieve cruisecontrol (ACC) ( pag. 41)
Menu gecombineerd instrument Cruise Control,Cruise Con-
trol Mode,ACC Distance
M01878-10
De frontradarsensor (FRS)1van de ACC bevindt zich in de kop-
lampkap.
Info
Als de frontradarsensor vervuild of met ijs bedekt is, is de
functie eventueel beperkt.
De frontradarsensor mag niet worden bedekt, afgeplakt of
geverfd.
H04700-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDe functie adaptieve cruiscontrol (ACC) is niet voor alle rijsituaties geschikt.
Toepassingsgebied van de ACC 30 … 150 km/h
De bestuurder is voor het veilige gebruik van het voertuig steeds zelf verantwoordelijk.
De ACC is niet bedoeld om botsingen te voorkomen.
De ACC is tot ca. 50% van het maximale remvermogen begrensd.
Vanaf de minimumsnelheid vindt geen verdere automatische vertraging meer plaats.
De ACC meet geen objecten met hoge relatieve snelheid, bijv. stilstaande of tegemoetkomende voertui-
gen.
De ACC meet geen voertuigen die zeer smal zijn, bijv. fietsen.
De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op een helling het motorvermogen niet voldoende is.
De gekozen doelsnelheid wordt overschreden, als op een helling de motorremwerking en het
ACC-remvermogen niet voldoende zijn.
Bij sterke schuine stand herkent de ACC voorliggende voertuigen slechter.
Blijf steeds alert en klaar om te remmen.
Grijp in, als de ACC een voertuig of een hindernis niet waarneemt, een waarschuwing op het gecombi-
neerde instrument verschijnt of de minimumsnelheid wordt bereikt.
Gebruik de ACC niet op wegen met veel bochten.
Gebruik de ACC niet op een glad wegdek (bijv. regen, ijs, sneeuw), bij slecht zicht of op een onver-
harde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen, grind).
Gebruik de ACC niet in druk verkeer met frequente rijstrookwisselingen van andere voertuigen of bij
het rijden in motorfietsgroepen.
Neem de wettelijke minimumafstanden tot voorliggende voertuigen in acht.
De adaptieve cruisecontrol (ACC) biedt een comfortfunctie die de bestuurder ondersteunt.
ELEKTRONICA 16
143
Het voertuig is met een frontradarsensor uitgerust. Hierdoor kan een snelheidsafhankelijke afstand tot het voorlig-
gende voertuig worden aangehouden.
Bij actieve ACC accelereert het voertuig, als de richtingaanwijzer wordt bediend om inhalen te vereenvoudigen.
Info
De ACC herkent na een bepaalde tijd of het voertuig naar links- of rechtsrijdend verkeer wordt bewogen en
past de inhaalherkenning overeenkomstig aan.
Tip
Als de ACC wordt gebruikt, wordt aanbevolen om gelijktijdig de automatische modus Standard (optioneel)
van de preloadadjuster te activeren.
Door de automatische aanpassing van de veervoorspanning blijft de frontradarsensor in de optimale her-
kenningshoek.
Als de reloadadjuster-modus Standard (optioneel) niet beschikbaar is, wordt aanbevolen om de
PreloadAdjuster ( pag. 100) correct aan de actuele extra belading aan te passen.
De ACC is in de tweede tot zesde versnelling beschikbaar.
Bij een fout van de adaptieve cruisecontrol kan de normale cruisecontrol verder worden gebruikt.
Info
De ACCmodus moet in dit geval handmatig in het gecombineerde instrument worden gewisseld.
De ACC kan alleen in de rijmodi Sport,Street en Rain worden gebruikt.
Met toenemende schuine stand worden de maximale acceleratie en vertraging tot de doelsnelheid in alle
ACCmodi gereduceerd.
In de ACCmodi Comfort en CC only wordt de snelheid bij toenemende schuine stand tot vrij circuit gereduceerd.
In ACCmodus Sport wordt niet gereduceerd.
De bestuurder moet ook met ACC zelf schakelen om het optimale motortoerental voor de rijsituatie te bereiken.
De ACC wordt door het schakelen niet gedeactiveerd, als het schakelen binnen minder dan 2,5 seconden is afge-
sloten.
Tip
Het gebruik van de quickshifter+ (optioneel) wordt aanbevolen.
Als de toerentalgrens voor opschakelen is bereikt, accelereert de ACC niet verder, maar blijft wel geactiveerd.
Als de toerentalgrens voor omlaag schakelen is bereikt, wordt de ACC gedeactiveerd.
16.2 Dimlicht
H04353-10
Het dimlicht is geïntegreerd in de hoofdkoplamp.
Het dimlicht wordt ingeschakeld als het contact wordt ingescha-
keld.
Na 5 seconden wordt het dimlicht weer uitgeschakeld om de 12V-
accu niet te belasten als de motor niet wordt gestart.
Als tijdens het rijden het contact onbedoeld wordt uitgeschakeld,
blijft het dimlicht ingeschakeld.
16 ELEKTRONICA
144
16.3 Groot licht
H04353-11
Het groot licht is geïntegreerd in de hoofdkoplamp.
16.4 Dagrijlicht (DRL)
H04353-13
Het dagrijlicht (DRL)/zijlicht is geïntegreerd in de koplamp.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDagrijlicht is bij slecht zicht geen
vervanging voor dimlicht.
Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan de
automatische omschakeling tussen dagrijlicht en dimlicht
slechts beperkt ter beschikking staan.
Steeds controleren of de juiste verlichting is geselec-
teerd.
Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het menu
uitschakelen, zodat het dimlicht permanent is inge-
schakeld.
Controleer of het dagrijlicht met de diagnosetool wordt
gedeactiveerd, als het menupunt niet beschikbaar
is, maar dimlicht vereist is. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dag-
rijlicht.
Het dagrijlicht brandt helderder dan het zijlicht.
Het dagrijlicht mag alleen bij goed zicht worden ingeschakeld.
De omgevingssensor in het gecombineerde instrument zorgt voor
de regeling. Bij goed zicht wordt het dimlicht met zijlicht uitge-
schakeld en het dagrijlicht ingeschakeld.
Bij uitgeschakeld dagrijlicht brandt het dimlicht met zijlicht.
Bij groot licht of seinlicht wordt het dagrijlicht automatisch op zij-
licht omgesteld.
16.5 Bochtverlichting
H04353-12
De bochtverlichting is geïntegreerd in de hoofdkoplamp.
Info
Om de bochtverlichting te activeren moet het dimlicht
ingeschakeld en het dagrijlicht uitgeschakeld zijn.
De bochtverlichting wordt geactiveerd:
ELEKTRONICA 16
145
Schuinestandsen-
sor voor de onderste
leds
12°
Schuinestandsensor
voor de middelste
leds
20°
Schuinestandsensor
voor de bovenste
leds
28°
Snelheid 6 km/h
16.6 12V-accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Bij ontladen of defecte 12V-accu kunnen vooral bij het starten storingen in de voertuigelektronica optre-
den.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
Voorwerk
Buddyseat verwijderen. ( pag. 102)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 103)
E02231-10
Hoofdwerk
Accurubberband 1losmaken.
Pluspoolafdekking 2verwijderen.
16 ELEKTRONICA
146
E02232-10
Minkabel 3van de 12V-accu loskoppelen.
Pluskabel 4van de 12V-accu loskoppelen.
12V-accu uit het accuvak nemen.
16.7 12V-accu monteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Bij ontladen of defecte 12V-accu kunnen vooral bij het starten storingen in de voertuigelektronica optre-
den.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
E02232-11
Hoofdwerk
12Vaccu in het accuvak plaatsen.
Pluskabel 1positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6x12 4,5 Nm
Minkabel 2positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6x12 4,5 Nm
E02231-11
Pluspoolafdekking 3monteren.
Accurubberband 4bevestigen.
ELEKTRONICA 16
147
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 103)
Buddyseat monteren. ( pag. 103)
Tijd en datum instellen. ( pag. 72)
16.8 12V-accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieu12V-accu’s bevatten voor het milieu schadelijke stoffen.
Gooi 12V-accu’s niet bij het huishoudelijk afval.
Geef 12V-accu’s af bij een verzamelpunt voor oude accu’s.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Ook als de 12V-accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de 12V-accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt er elektrolyt via de veiligheids-
kleppen. Daardoor verliest de 12V-accu aan capaciteit.
Als de 12V-accu leeg is gestart, moet hij meteen weer worden opgeladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulfatie op, waardoor de 12V-accu wordt
vernield.
De 12V-accu is onderhoudsvrij. Het zuurniveau hoeft niet te worden gecontroleerd.
Wanneer de 12V-accu niet opgeladen wordt met het KTMacculader, dient de 12V-accu om op te laden
verwijderd te worden. Anders kunnen componenten beschadigd raken door overspanning. De 12V-accu
laden volgens de gegevens op het accuhuis.
Voorwerk
Buddyseat verwijderen. ( pag. 102)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 103)
16 ELEKTRONICA
148
E02231-12
Hoofdwerk
Pluspoolafdekking 1verwijderen.
E02237-10
Minkabel 2van de 12V-accu loskoppelen om schade aan de
boordelektronica te voorkomen.
E02353-01
Acculader met 12V-accu verbinden. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074200)
Info
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het
startvermogen van de 12V-accu en dynamo testen.
Bovendien kan met dit apparaat de 12V-accu niet wor-
den overladen.
12V-accu laden met maximaal 10% van de capaciteit
die op het accuhuis is aangegeven.
Acculader na het laden uitschakelen en van de 12V-accu los-
koppelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden
overschreden.
12V-accu regelmatig bijla-
den als de motorfiets niet
wordt gebruikt
3 maanden
E02237-10
Minkabel 2met de 12V-accu verbinden.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6x12 4,5 Nm
ELEKTRONICA 16
149
E02231-12
Pluspoolafdekking 1monteren.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 103)
Buddyseat monteren. ( pag. 103)
Tijd en datum instellen. ( pag. 72)
16.9 RACE-ON-sleutelbatterij vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor letselKnoopcellen kunnen bij verkeerd gebruik openspringen.
Ingeslikte knoopcellen veroorzaken zware chemische brandwonden, die binnen 2 uur tijd tot de dood
kunnen leiden.
Houd knoopcellen en de RACE-ON-sleutel buiten bereik van kinderen.
Zorg ervoor dat knoopcellen in geen geval ingeslikt worden of in het lichaam terechtkomen.
Neem onmiddellijk contact op met een arts als knoopcellen toch ingeslikt werden of in het lichaam
zijn terechtgekomen.
Stel knoopcellen niet aan extreme temperaturen of mechanische belastingen bloot.
Toegestane temperatuur 20 … 50 °C
Beschadig de RACEONsleutel niet door bijv. snijden of knellen.
Gebruik de RACE-ON-sleutel niet als de RACE-ON-sleutel beschadigd is of als het batterijvak niet kan
worden gesloten.
Vervang de RACE-ON-sleutelbatterij alleen door een batterij van het opgegeven type.
M01884-10
Om de afdekking 1van de RACEONsleutel te openen, een
smal, stomp voorwerp in de opening Ainbrengen en de
afdekking er voorzichtig uittillen.
16 ELEKTRONICA
150
M01885-10
Batterijafdekking 2met een munt linksom draaien en verwij-
deren.
Voorgeschreven waarde
Erop letten dat de O-ring blijft zitten.
M01886-10
RACE-ON-sleutelbatterij 3verwijderen.
Nieuwe RACE-ON-sleutelbatterij met het opschrift naar boven
plaatsen.
RACE-ON-sleutelbatterij (CR 2032) ( pag. 176)
Info
De twee kleinere uitsteeksel zijn afgeschuind zodat de
RACEONsleutelbatterij iets in de houder kan worden
geschoven.
Batterijafdekking met Oring 4monteren en met een munt
met de klok mee sluiten.
Afdekking van de RACEONsleutel monteren en vergrendelen.
16.10 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voorwerk
Buddyseat verwijderen. ( pag. 102)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 103)
E02233-10
Hoofdwerk
Ontgrendeling 1in elkaar drukken.
Beschermkap 2verwijderen.
ELEKTRONICA 16
151
E02234-10
Defecte hoofdzekering 3verwijderen.
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken
smeltdraad A.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering 4.
Met de hoofdzekering worden alle elektrische verbrui-
kers van het voertuig gezekerd.
Nieuwe hoofdzekering plaatsen.
Zekering (58011109130) ( pag. 176)
Werking van de elektrische installatie controleren.
E02233-11
Beschermkap 2monteren.
Beschermkap vergrendelt met een hoorbare klik.
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen,
zodat u er een bij u hebt als het nodig is.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 103)
Buddyseat monteren. ( pag. 103)
Tijd en datum instellen. ( pag. 72)
16.11 Zekeringen in zekeringenblok vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke elektrische verbruikers bevindt zich onder het
zadel.
Voorwerk
Buddyseat verwijderen. ( pag. 102)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 103)
16 ELEKTRONICA
152
E02239-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel 1openen.
E02238-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken
smeltdraad A.
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering 1- 10 A - voedingsspanning besturingsunits en
componenten
Zekering 2- 10 A - constant plus voor extra apparaten (toe-
behorencircuit 1)
Zekering 3- 10 A - achterlicht, nummerplaatverlichting
Zekering 4- 10 A - lichtbesturingsapparaat
Zekering 5- 10 A - motorbesturingsapparaat
Zekering 6- 30 A - ABSretourpomp
Zekering 7- 15 A - hydraulische ABSunit
Zekering 8- 10 A - ontstekingsplus voor extra apparaten
(toebehorencircuit 2), USB-A-laadbus
Zekering 9-15 A - chassisbesturingsapparaat
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (58011109110) ( pag. 176)
Zekering (58011109115) ( pag. 176)
Zekering (58011109130) ( pag. 176)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen,
zodat u er een bij u heeft als het nodig is.
Werking van de elektrische verbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 103)
Buddyseat monteren. ( pag. 103)
ELEKTRONICA 16
153
16.12 Koplampinstelling controleren
400726-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur
zetten en ter hoogte van het midden van de dimlichtlamp een
markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand Bonder de
eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand B5 cm
Voertuig op een afstand Aloodrecht voor de muur zetten en
het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand A5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en passagier op
de motorfiets zitten.
Koplampinstelling controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare
motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passa-
gier, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
( pag. 153)
16.13 Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen
Voorwerk
Koplampinstelling controleren. ( pag. 153)
E02240-10
Hoofdwerk
Met het instelwiel 1de lichtbundelbreedte van de koplamp
instellen.
Info
Draaien tegen de klok in vergroot de lichtbundelbreedte
en draaien met de klok mee verkleint de lichtbundel-
breedte.
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbun-
delbreedte van de koplamp nodig zijn.
400726-11
Koplamp op markering Binstellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare
motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passa-
gier, precies op de onderste markering Bliggen.
16 ELEKTRONICA
154
16.14 Diagnosestekker
E02236-10
De diagnosestekker 1bevindt zich in de achterkant van het voer-
tuig.
16.15 Toebehorencircuit 1 en toebehorencircuit 2 voor
E02300-10
Inbouwlocatie
Het toebehorencircuit 1 1en het toebehorencircuit 2 2
voor bevinden zich achter de rechter maskerspoiler.
Info
De toebehorencircuits zijn met een zekering beveiligd. Deze
zekering beveiligt echter ook nog andere elektrische ver-
bruikers.
De maximale continue belasting is daarom duidelijk gerin-
ger dan de waarde van de zekering.
In geen geval een sterkere zekering gebruiken.
Het toebehorencircuit 1 wordt op continu positief gescha-
keld, de aangesloten elektrische verbruikers worden onaf-
hankelijk van de ontsteking permanent van stroom voor-
zien.
Het toebehorencircuit 2 wordt op ontstekingsplus gescha-
keld, de aangesloten elektrische verbruikers worden alleen
bij ingeschakelde ontsteking permanent van stroom voor-
zien.
16.16 Toebehorencircuit 1 en toebehorencircuit 2 achter
E02235-10
Inbouwlocatie
Het toebehorencircuit 1 1en het toebehorencircuit 2 2
achter bevinden zich onder de bagagedragerplaat.
Info
De toebehorencircuits zijn met een zekering beveiligd. Deze
zekering beveiligt echter ook nog andere elektrische ver-
bruikers.
De maximale continue belasting is daarom duidelijk gerin-
ger dan de waarde van de zekering.
In geen geval een sterkere zekering gebruiken.
Het toebehorencircuit 1 wordt op continu positief gescha-
keld, de aangesloten elektrische verbruikers worden onaf-
hankelijk van de ontsteking permanent van stroom voor-
zien.
Het toebehorencircuit 2 wordt op ontstekingsplus gescha-
keld, de aangesloten elektrische verbruikers worden alleen
bij ingeschakelde ontsteking permanent van stroom voor-
zien.
KOELSYSTEEM 17
155
17.1 Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
E02272-11
Motorfiets op een horizontale ondergrond zetten.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir 1controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen min en max liggen.
» Als zich geen koelmiddel in het compensatiereservoir
bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten.
» Als het koelmiddelpeil in het compensatiereservoir niet
overeenkomt met de voorgeschreven waarde, maar nog niet
leeg is:
Koelmiddelpeil in compensatiereservoir corrigeren.
( pag. 155)
17.2 Koelmiddelpeil in compensatiereservoir corrigeren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
17 KOELSYSTEEM
156
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
Voorwerk
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren.
( pag. 155)
Zijspoiler voor demonteren. ( pag. 115)
Voorwaarde
Alleen de rechter zijspoiler demonteren.
E02271-10
Hoofdwerk
Deksel 1van het compensatiereservoir verwijderen.
Koelmiddel bijvullen tot het koelmiddelpeil overeenkomt met
de voorgeschreven waarde.
Voorgeschreven waarde
Het koelmiddelpeil moet tussen min en max liggen.
Koelmiddel ( pag. 185)
Deksel 1van het compensatiereservoir monteren.
Nawerk
Zijspoiler voor monteren. ( pag. 115)
MOTOR AFSTELLEN 18
157
18.1 Ride Mode
E02082-01
Mogelijke toestanden
SPORT Gehomologeerd vermogen met zeer directe respons,
de motorfiets-tractiecontrole laat een hogere slip aan het ach-
terwiel toe.
STREET Gehomologeerd vermogen met evenwichtige res-
pons, de motorfietstractiecontrole laat een normale slip aan
het achterwiel toe.
RAIN Gereduceerd, gehomologeerd vermogen met zeer
zachte respons voor betere rijbaarheid bij te geringe grip, de
motorfiets-tractiecontrole laat weinig slip aan het achterwiel
toe.
OFFROAD Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere
rijbaarheid op onverharde wegen, de motorfietstractiecontrole
laat een hoge slip aan het achterwiel toe.
RALLY (optioneel) Gehomologeerd vermogen en uiterst
directe respons. De motorfietstractiecontrole en de
karakteristiek van de gasrespons kunnen individueel worden
ingesteld.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerd gekozen rijmodus
bemoeilijkt de controle over het voertuig aanzienlijk.
De rijmodi zijn telkens slechts voor bepaalde omstandig-
heden geschikt.
Selecteer steeds een rijmodus die past bij de onder-
grond, het weer en de rijsituatie.
In het menu Ride Mode kunnen verschillende afstellingen voor het
voertuig worden gekozen. SPORT,STREET,RAIN,OFFROAD en RALLY
(optioneel) zijn beschikbaar.
De als laatste gekozen rijmodus wordt op het gecombineerde
instrument weergegeven.
De rijmodus kan ook tijdens het rijden met gesloten gashendel en
gedeactiveerde cruisecontrol worden gewisseld.
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC)
E02086-01
De motorfietstractiecontrole (MTC) verlaagt het motorkoppel bij
tractieverlies aan het achterwiel. Afhankelijk van de rijmodus
( pag. 157) wordt bij geactiveerde tractiecontrole verschillend
veel slip toegestaan.
Info
Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, kan het
achterwiel bij sterke acceleratie of op oppervlakken met
slechte grip doordraaien gevaar voor vallen.
Na het inschakelen van het contact is de motorfietstractie-
controle weer actief.
In het gecombineerde instrument wordt de motorfietstractiecon-
trole via het menu Motorcycle ingesteld. In het menu MTC kan de
motorfiets-tractiecontrole worden uitgeschakeld.
18 MOTOR AFSTELLEN
158
Info
Als de motorfietstractiecontrole regelt, knippert het
TCcontrolelampje .
Als de motorfietstractiecontrole is uitgeschakeld, brandt
het TCcontrolelampje .
18.3 Slip Adjuster (optioneel)
402790-01
De slipaanpassing is een functie van de motorfiets-tractiecontrole.
Met de slipaanpassing kan de motorfiets-tractiecontrole in negen
niveaus op de gewenste karakteristiek worden afgesteld.
Bij niveau 1 is de meeste slip aan het achterwiel mogelijk, bij
niveau 9 de minste slip.
De slipaanpassing kan bij gedeactiveerde cruisecontrol met de
+RES- of SETknop worden ingesteld.
Info
De slipaanpassing is alleen beschikbaar in de rijmodus
RALLY (optioneel).
De slipaanpassing is alleen bij geactiveerde motorfiets-
tractiecontrole beschikbaar.
18.4 Throttle Response (optioneel)
E02084-10
Mogelijke toestanden
Street Uitgebalanceerde respons.
Sport Zeer directe respons.
Rally Uiterst directe respons
Offroad Zachte respons.
In het gecombineerde instrument kan via het
submenu Throttle Response de karakteristiek van de gasrespons
worden aangepast.
Throttle Response kan ook tijdens het rijden met gesloten gashen-
del worden ingesteld.
Info
Throttle Response is alleen in de rijmodus RALLY (optioneel)
beschikbaar.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
159
19.1 Motoroliepeil controleren
Info
Het olieverbruik is afhankelijk van het rijgedrag en de gebruiksomstandigheden.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
401696-11
Hoofdwerk
Motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie controleren.
Info
Na het afzetten van de motor eerst een minuut wachten
en dan pas controleren.
Het motoroliepeil moet in het bovenste deel Bvan het
kijkglas voor de motorolie liggen.
»Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij A
ligt:
Geen motorolie bijvullen.
»Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij B
ligt:
Motorolie kan bijgevuld worden.
»Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij C
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 162)
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Voorwerk
Motorbescherming demonteren. ( pag. 122)
Afdekking olievulschroef demonteren. ( pag. 122)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
160
E02285-10
Hoofdwerk
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard
zetten.
Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
Olieaftapschroeven 1met magneten, keerringen en oliezeven
verwijderen.
E02286-10
Schroeven 2verwijderen. Oliefilterdeksel 3met keerring
verwijderen.
E02287-10
Oliefilter 4uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
E02288-10
Nieuw oliefilter 4plaatsen.
Info
Het oliefilter alleen met de hand plaatsen.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilter-
deksel 3monteren.
E02286-11
Schroeven 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
motor
M5 6 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
161
100773-12
Magneten Aen oliezeven Bvan de olieaftapschroeven gron-
dig reinigen.
E02285-10
Olieaftapschroeven 1met magneten, keerringen en oliezeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
E02275-11
Totale vulhoeveelheid klaarzetten.
Motorolie
Omgevingstempera-
tuur: 0 °C
3,60 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 185)
Motorolie
Omgevingstempera-
tuur: < 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 185)
Oliehoeveelheid in twee werkstappen vullen.
Olievulschroef 5met keerring verwijderen en eerste deel bij-
vullen.
Motorolie (1e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: 0 °C
3,0 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 185)
Motorolie (1e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: < 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 185)
Olievulschroef 5met keerring monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Motor uitzetten.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
162
E02278-11
Olievulschroef met keerring verwijderen en het tweede deel tot
de bovenste markering Cop het kijkglas voor de motorolie
vullen.
Motorolie (2e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: 0 °C
0,60 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 185)
Motorolie (2e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: < 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 185)
Olievulschroef met keerring monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 159)
Afdekking olievulschroef monteren. ( pag. 123)
Motorbescherming monteren. ( pag. 122)
19.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of motorolie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Te hoog motoroliepeil kan leiden tot motorschade.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 159)
E02275-10
Hoofdwerk
Olievulschroef 1met keerring verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
163
E02278-10
Motorolie tot de bovenste markering Aop het kijkglas voor de
motorolie vullen.
Voorwaarden
Omgevingstemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 185)
Voorwaarden
Omgevingstemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 185)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aan-
geraden geen verschillende motoroliesoorten te men-
gen.
KTM adviseert de motorolie te verversen als dat nodig
is.
Olievulschroef met keerring monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 159)
20 REINIGING, ONDERHOUD
164
20.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruik-
baar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig, zo blijven de waarde en het uiterlijk gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorko-
men.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale, in de handel
verkrijgbare motorfietsreiniger inspuiten en met een penseel
bewerken.
Motorfietsreiniger ( pag. 187)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motor-
fietsreiniger en een zachte spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbren-
gen, altijd eerst met water afspoelen.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden,
moet hij in koud water worden gereinigd. Warm water
versterkt de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is
afgespoeld moet hij goed worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het
remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaket-
ten en remschijven te drogen en vuil te verwijde-
ren.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtem-
peratuur heeft bereikt.
REINIGING, ONDERHOUD 20
165
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toe-
gankelijke plaatsen van de motor en het remsysteem.
Beschermkappen van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat
het ingedrongen water kan verdampen.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten
smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 104)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschij-
ven en het uitlaatsysteem) met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
( pag. 187)
Gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel
voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
( pag. 187)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen
niet polijsten, omdat de materiaalkwaliteit anders sterk
beperkt wordt.
Kunststofonderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen
met een mild reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal-
en kunststofvlakken ( pag. 187)
Contact- en stuurslot, slot van de benzinetank en slot van de
zitbank oliën.
Universele oliespray ( pag. 187)
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de
wegen. Daarom moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als het voertuig in strooizout is gebruikt, na elke rit koud water voor de reiniging gebruiken. Warm water
versterkt de zoutwerking.
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 164)
Remmen reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout de remzadels en
remplaketten, in afgekoelde en gemonteerde toestand,
grondig met koud water reinigen en goed laten drogen.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de
motorfiets grondig met koud water worden gereinigd en
goed worden gedroogd.
20 REINIGING, ONDERHOUD
166
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderde-
len (m.u.v. de remschijven) worden behandeld met een anti-
roestmiddel op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven
terechtkomen. Daardoor wordt de remwerking sterk
verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 104)
STALLING 21
167
21.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten
nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten.
Als er servicewerkzaamheden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens de
overwintering (minder drukte bij de werkplaatsen). Zo voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het
seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stallen van de motorfiets,
brandstofadditief bijmengen.
Brandstofadditief ( pag. 187)
Brandstof tanken. ( pag. 96)
Tip
De brandstoftank zoals voorgeschreven vullen en daar-
bij brandstof met een laag ethanolgehalte gebruiken.
Motorfiets reinigen. ( pag. 164)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reini-
gen. ( pag. 159)
Koelmiddelpeil en antivries controleren.
Bandenspanning controleren. ( pag. 140)
12V-accu demonteren. ( pag. 145)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de
12V-accu zonder blootstel-
ling aan directe zonnestralen
0 … 35 °C
12V-accu laden. ( pag. 147)
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan
grote temperatuurschommelingen.
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 102)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een
deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen
worden gebruikt, omdat er dan geen vocht kan ontsnap-
pen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets
voor korte tijd te laten draaien. Aangezien de motor
daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de
waterdamp die bij de verbranding ontstaat en dit leidt
ertoe dat de ventielen en uitlaatsysteem gaan roesten.
21 STALLING
168
21.2 Inbedrijfstelling na stalling
401059-01
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 102)
12V-accu monteren. ( pag. 146)
Info
Als de 12V-accu gedemonteerd is geweest, moeten de
tijd en datum opnieuw worden ingesteld.
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling uitvoeren.
( pag. 86)
Een proefrit maken.
OPSPOREN VAN FOUTEN 22
169
E02045-10
Het RACE-ONcontrolelampje 1kan door knipperen fouten
aangeven. Deze worden tot vijf seconden na het bedienen van de
RACE-ON-knop aangegeven.
Info
Knippercodes die betrekking hebben op KTM RACE ON wor-
den slechts een keer weergegeven en niet herhaald.
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Geen reactie als op de RACE-
ON-knop wordt gedrukt
RACE-ON-knop defect RACE-ON-knop op beschadiging con-
troleren.
Kabel en stekker van de RACE-ON-
knop op beschadiging controleren.
RACE-ON-controlelampje knip-
pert twee keer
Geen antwoordsignaal van de
RACE-ON-sleutel
Zorg ervoor dat de Anti-Relay-Attack-
modus van de RACE-ON-sleutel werd
gedeactiveerd.
Zorg ervoor dat de RACE-ON-sleutel
binnen bereik is.
Andere elektronische apparaten uit de
buurt van de RACE-ON-antenne verwij-
deren.
Batterijvak in de RACE-ON-sleutel op
juiste vergrendeling controleren.
Batterijvak in de RACE-ON-sleutel op
corrosie controleren.
RACE-ON-sleutelbatterij vervangen.
( pag. 149)
RACE-ON-chip of
RACE-ON-sleutel direct tegen de
antenne van het voertuig ( pag. 24)
houden.
RACE-ON-controlelampje knip-
pert drie keer
12V-accu ontladen 12V-accu laden. ( pag. 147)
Ruststroom controleren.
RACE-ON-controlelampje knip-
pert vier keer
Stuurvergrendelingspen geblok-
keerd of gespannen
Stuur licht bewegen.
RACE-ON-controlelampje knip-
pert vijf keer
RACE-ON-antenne defect RACE-ON-antenne op beschadiging
controleren.
RACE-ON-controlelampje knip-
pert zes keer
Anti-Relay-Attack-modus op
de RACE-ON-sleutel kon niet
worden geactiveerd.
Ontsteking opnieuw in- en weer uit-
schakelen, terwijl de RACE-ON-sleutel
zich binnen het bereik van het voertuig
bevindt.
RACE-ON-controlelampje knip-
pert zeven keer
Fout in elektronisch systeem Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Er wordt niets weergegeven op
het display van het gecombi-
neerd instrument
Zekering 1gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervan-
gen. ( pag. 151)
Hoofdzekering doorgesmolten Hoofdzekering vervangen.
( pag. 150)
12V-accu ontladen 12V-accu laden. ( pag. 147)
Ruststroom controleren.
22 OPSPOREN VAN FOUTEN
170
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait niet door, als de
startknop/noodstopschakelaar
in de onderste stand wordt
gedrukt
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoe-
ren. ( pag. 86)
12V-accu ontladen 12V-accu laden. ( pag. 147)
Ruststroom controleren.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Fout in elektronisch systeem Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Motor draait alleen door, als de
koppelingshendel is getrokken
Er is een versnelling gescha-
keld
Versnelling in stationair schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Motor draait door, hoewel er
een versnelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Motor draait door, maar springt
niet aan
Snelsluitkoppeling niet in
elkaar gestoken
Snelsluitkoppeling in elkaar steken.
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Brandstofkwaliteit onvoldoende Geschikte brandstof vullen.
Motor slaat tijdens het rijden af Onvoldoende brandstof Brandstof tanken. ( pag. 96)
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Controlelampje storing brandt Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
ABS-waarschuwingslampje
brandt
ABS-zekering doorgesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervan-
gen. ( pag. 151)
Wieltoerental van voor- en ach-
terwiel wijkt sterk af
Stoppen, ontsteking uitschakelen,
opnieuw starten.
Fout in ABS Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren.
( pag. 159)
Vloeibaarheid motorolie te dun
(viscositeit)
Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeven reinigen.
( pag. 159)
12V-accu ontladen Een stroomverbruiker is aange-
sloten op stopcontact/ACC1.
Stroomverbruiker van
stopcontact/ACC1 loskoppelen.
12V-accu laden. ( pag. 147)
Noodknipperlichten zijn inge-
schakeld
Noodknipperlichten uitschakelen.
12V-accu laden. ( pag. 147)
12V-accu wordt niet opgeladen
door de dynamo
Laadspanning controleren.
Ontsteking bij het uitzetten van
het voertuig niet uitgeschakeld
12V-accu laden. ( pag. 147)
TECHNISCHE GEGEVENS 23
171
23.1 Motor
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt benzinemotor, 75° V-indeling,
gekoeld met vloeistof
Cilinderinhoud 1.301 cm³
Slag 71 mm
Boring 108 mm
Compressieverhouding 13,1:1
Stationair toerental 1.280 … 1.480 1/min
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Ventiel diameter ventielschijf
Invoer 42 mm
Afvoer 34 mm
Klepspeling
Inlaat bij: 20 °C 0,10 … 0,15 mm
Uitlaat bij: 20 °C 0,25 … 0,30 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 compressiering, 1 zuigerring, 1 olieschraapring
Motorsmering Droge-cartersmering met 3 trochoïde rotorpompen
Primaire overbrenging 40:76
Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / hydraulisch
bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 12:35
2e versnelling 15:32
3e versnelling 18:30
4e versnelling 20:27
5e versnelling 24:27
6e versnelling 35:32
Mengselbehandeling Elektronische brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontste-
kingssysteem met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 450 W
Bougie
Binnenste bougie NGK LKAR9DI10
Buitenste bougie NGK LMAR7DI10
Elektrodenafstand bougie 1 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel
door waterpomp
Starthulp Startmotor
23 TECHNISCHE GEGEVENS
172
23.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef aanzuiglucht-
temperatuursensor
EJOT PT®K50x16 2 Nm
Schroef deksel luchtfilterbak lang EJOT Delta PT®60x30 2,5 Nm
Schroef dempingplaat EJOT ALtracs®M6x14 10 Nm
Loctite®243™
Schroef houderplaat ventieldeksel
achter
EJOT ALtracs®M6x12 8 Nm
Schroef luchtfilterkast-deksel kort EJOT Delta PT®60x20 2 Nm
Schroef SLS-plaat op luchtfilterbak EJOT PT®K50x16 2 Nm
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Nokkenas oliesproeikop M5 2 Nm
Loctite®243™
Olievernevelaar M5 2 Nm
Loctite®243™
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef aanzuigtrechter M5x25 6 Nm
Schroef kabelkanaal op motorhou-
der
M5x12 5 Nm
Schroef kijkglas motorolie M5 4 Nm
Loctite®243™
Schroef krukas-toerentalsensor M5 6 Nm
Loctite®243™
Schroef lagerborgring M5 5 Nm
Loctite®243™
Schroef lagerschaal-steunplaat M5 6 Nm
Loctite®243™
Schroef oliefilterdop M5x16 6 Nm
Schroef resonator M5 8 Nm
Loctite®243™
Schroef schakelassensor M5 5 Nm
Loctite®243™
Schroef trillingssensor M5x12 8.8 5 Nm
Loctite®243™
Schroef versnellingsherkennings-
sensor
M5 5 Nm
Loctite®243™
Moer cilinderkop M6 8 Nm
Moer startkabel M6 4 Nm
Onderdrukaansluiting M6 2,5 Nm
Loctite®243™
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef buis voor oliekoeler M6x16 10 Nm
Loctite®243™
Schroef dynamodeksel M6 10 Nm
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koelmiddelaansluiting op
cilinderkop
M6x20 8 Nm
Loctite®243™
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
173
Schroef koppelingsdrukkap M6 12 Nm
Schroef motorbehuizing M6x60 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x80 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x90 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6x25 10.9 10 Nm
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef olievulopening M6x20 10 Nm
Loctite®243™
Schroef olie-water-warmtewisselaar M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef ontluchting koelmiddel
cilinderkop
M6x10 6 Nm
Schroef schakelpal M6x30 12.9 15 Nm
Loctite®243™
Schroef SLS-flens M6x12 10 Nm
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stator M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef stick-coil M6 8 Nm
Schroef tandwielgeleiding M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef trillingssensor M6x20 10 Nm
Loctite®243™
Schroef vergrendelingshendel M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef versnellingshendel M6x20 18 Nm
Loctite®243™
Schroef vrijlooptandwiel M6x20 10.9 15 Nm
Loctite®648™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm
Loctite®243™
Tapeind distributiekettingschacht M6 3 Nm
Koppelingsmeersproeier M6x0,75 2 Nm
Sproeier 100 voor carterventilatie M6x0,75 3 Nm
Loctite®243™
Schroef geleiderail M8 15 Nm
Loctite®243™
Schroef motorhuis Expansiebout M8 18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8x30 10.9 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
Schroef spanrail M8 15 Nm
Loctite®243™
Sluitschroef blokkeerschroef M8 12 Nm
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Schroef motorhouder M10x24 45 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
174
Afsluitschroef koppelingssmering M10x1 8 Nm
Bougie (buiten) M10x1 11 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 15 Nm
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
Schroef ontgrendeling voor distri-
butiekettingspanner
M10x1 8 Nm
Sluitschroef nokvolgeras M10x1 12 Nm
Sluitschroef vergrendeling verdeel-
transmissie
M10x1 12 Nm
Koelmiddeltemperatuursensor M10x1,25 12 Nm
Schroef cilinderkop M11x1,5 Draaivolgorde:
kruislings
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
4e niveau
90°
Geolied met motorolie
Schroef trillingsomkering M12x90 80 Nm
Bougie (centraal) M12x1,5 18 Nm
Schroef ontstekingsrotor Expansiebout M12x1,5 115 Nm
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm
Loctite®243™
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Moer koppelingsmeenemer M22x1,5 140 Nm
Afsluitschroef distributieketting-
spanner
M24x1,5 25 Nm
Sluitschroef dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
Moer primair tandwiel M33LHx1,5 130 Nm
Loctite®243™
23.3 Vulhoeveelheden
23.3.1 Motorolie
Motorolie
Omgevingstemperatuur: 0 °C
3,60 l Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 185)
Motorolie
Omgevingstemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 185)
23.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 2 l Koelmiddel ( pag. 185)
TECHNISCHE GEGEVENS 23
175
23.3.3 Brandstof
A00420-10
Op markering op EU-brandstofpompen letten.
Brandstofreserve ca. 5 l
Brandstoftankvolume totaal ca. 23 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 185)
23.4 Chassis
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geë-
loxeerd
Voorvork WP SuspensionSemiactive Suspension
Schokdemper WP SuspensionSemiactive Suspension
Veerweg
voor 200 mm
achter 200 mm
Remsysteem
voor Dubbele schijfrem met radiaal geschroefde remzadels
met vier zuigers, remschijven vlottend gelagerd
achter Eenschijfsrem met 2-zuigerremklauwen, remschijf met
zwemmende lagers
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 267 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4 mm
achter 4,5 mm
Bandendruk solo / met passagier / volledig laadvermogen
voor: bij koude band 2,4 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
Secundaire overbrenging 17:42
Ketting 5/8 x 5/16” (525) Xring
Balhoofdhoek 65,3°
Wielstand 1.557 ± 15 mm
Zithoogte onbelast 849/869 mm
Afstand van bodem, onbelast 223 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 227 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 180 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 280 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 460 kg
23 TECHNISCHE GEGEVENS
176
23.5 Elektronica
12V-accu YTZ14S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 11,2 Ah
onderhoudsvrij
RACE-ON-sleutelbatterij CR 2032 3 V
Zekering 58011109110 10 A
Zekering 58011109115 15 A
Zekering 58011109130 30 A
Dimlicht LED
Groot licht LED
Zijlicht LED
Bochtverlichting LED
Verlichting gecombineerd instrument en controlelamp-
jes
Led
Richtingaanwijzer LED
Achterlicht LED
Remlicht LED
Nummerplaatverlichting LED
23.6 Banden
Band voor Band achter
120/70 ZR 19 M/C 60W TL
Mitas Terra Force R
170/60 ZR 17 M/C 72W TL
Mitas Terra Force R
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Contacteer over mogelijke alternatieve
fabrikanten een erkende dealer of een gekwalificeerde bandenhandelaar. De van toepassing zijnde plaatselijke
goedkeuringsvoorschriften en de respectieve technische specificaties moeten in acht worden genomen. Meer
informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
KTM.COM
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 14.18.1U.26
Voorvork WP SuspensionSemiactive Suspension
Veerlengte met voorspanbus(sen) 449 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 11 N/mm
Vorklengte 885 mm
Vorkpootolie vorkpoot links 695 ml Vorkpootolie (SAE 4)
(48601166S1) ( pag. 186)
Vorkpootolie vorkpoot rechts 430 ml Vorkpootolie (SAE 4)
(48601166S1) ( pag. 186)
TECHNISCHE GEGEVENS 23
177
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 01.18.1U.26
Schokdemper WP SuspensionSemiactive Suspension
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 160 N/mm
Veerlengte 198,5 mm
Statische veerweg 25 mm
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Borgmoer brandstofsensor 15 Nm
Deksel remvloeistofreservoir achter 3,5 Nm
Radiateurslangklem 2,4 Nm
Schroef achterlicht EJOT PT®K40x18 2 Nm
Schroef deksel remvloeistofreser-
voir voor
1 Nm
Schroef koplamp kogelkopopname EJOT ALtracs 5151®50x12 7 Nm
Schroef olievulopening aan frame EJOT PT®50x14 2,8 Nm
Snelle distributor aan tankhelften 3 Nm
Schroef nummerplaatverlichting M4 0,5 Nm
Schroef vaste handgreep links M4x12 3 Nm
Schroef zijstandaardsensor M4x12 8.8 2 Nm
Loctite®243™
Bandenspanningsensor
(EU/AR/CN)
M5x15 2,4 Nm
Resterende moeren chassis M5 5 Nm
Resterende schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef bekledingdeel M5x12 3,5 Nm
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Schroef bus schuifelement wind-
scherm
M5x20 4 Nm
Schroef combinatieschakelaar
links
M5 5 Nm
Schroef combinatieschakelaar
rechts
M5 5 Nm
Schroef gashendel M5x25 3,5 Nm
Schroef gecombineerd instrument M5x8 1 Nm
Schroef glijblok M5x10 5 Nm
Schroef houder lichtbesturingsap-
paraat
M5x12 3,5 Nm
Schroef instrumentenhouder M5x12 3,5 Nm
Schroef kabelgeleiding kabelstreng M5x12 5 Nm
Schroef koelmiddel-
compensatiereservoir
M5x12 3,5 Nm
Schroef koplampkap M5x12 3,5 Nm
Schroef koplampversteller M5x14 3,5 Nm
Schroef lampenkaphouder M5x12 3,5 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
178
Schroef maskerspoiler brandstof-
tankbekleding boven
M5x12 2,5 Nm
Schroef radiateurafdekking M5x12 2,5 Nm
Schroef radiateurverbindingsdrager M5x10 2,8 Nm
Schroef remkabelgeleiding / kabel-
houder achterbrug
M5x10 5 Nm
Schroef remkabelhouder M5 2 Nm
Schroef rempedaalvlak M5x16 5 Nm
Loctite®243™
Schroef remvloeistofreservoir ach-
terwielrem
M5 3,5 Nm
Loctite®243™
Schroef spatbescherming achter-
kantonderdeel
M5x12 3 Nm
Schroef stekkerboard brandstof-
tankdrager
M5x10 3,5 Nm
Schroef tankbescherming achter
kort
M5x12 3 Nm
Schroef tankbescherming achter
lang
M5x17 3 Nm
Schroef tankbescherming voor M5x22 2,5 Nm
Schroef tankdop M5x25 3,5 Nm
Loctite®243™
Schroef telefoon-opbergvak achter M5x12 3,5 Nm
Schroef warmtebeschermingsplaat
op de achterste einddemper
M5x14 5 Nm
Schroef windscherm M5x14 3,5 Nm
Klem bochtstuk/einddemper M6 10 Nm
Massaschroefverbinding frame M6x16 6 Nm
Moer windschermhouder aan as
schuifkelement
M6 5 Nm
Resterende moeren chassis M6 10 Nm
Resterende schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef 6-Dsensor M6x15 6 Nm
Loctite®243™
Schroef accupool M6x12 4,5 Nm
Schroef achterkantafdekking M6x16 6 Nm
Schroef afdekking
ketting-aandrijfwiel
M6x25 9 Nm
Schroef bekledingsdeel M6 6 Nm
Schroef bevestiging ABS-module M6x16 8 Nm
Schroef brandstofkraan M6x12 6 Nm
Schroef brandstofpomp M6x16 6 Nm
Schroef brandstoftank aan drager
kort
M6x12 6 Nm
Schroef brandstoftank aan drager
lang
M6x15 6 Nm
Schroef drager gecombineerd
instrument
M6x18 10 Nm
Loctite®243™
Schroef frontradarsensor M6x20 5 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
179
Schroef houderplaat 6-Dsensor M6x16 10 Nm
Schroef kabel startrelais M6x12 6 Nm
Schroef klem bochtstuk achter M6x25 8 Nm
Schroef klemming preload-adjuster M6 6 Nm
Schroef kogelscharnier drukstang
op rempedaalcilinder
M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef koplamp aan maskerdrager M6x20 8 Nm
Schroef koppelingsarmatuur M6x25 5 Nm
Schroef kroonplaat onder M6x12 6 Nm
Schroef maskerspoiler tank M6x12 6 Nm
Schroef motorbescherming M6 10 Nm
Schroef preload-adjuster aan hou-
der
M6 6 Nm
Schroef remarmatuur M6 5 Nm
Schroef remschijf achter M6 14 Nm
Loctite®243™
Schroef remschijf voor M6 14 Nm
Loctite®243™
Schroef spanningsregelaar M6x25 6 Nm
Schroef telefoon-opbergvak voor M6x14 6 Nm
Schroef voetremcilinder M6x25 10 Nm
Loctite®243™
Schroef wieltoerentalsensor achter M6x16 8 Nm
Schroef wieltoerentalsensor voor M6x16 8 Nm
Schroef zadelbus M6x16 4 Nm
Resterende moeren chassis M8 25 Nm
Resterende schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8x20 15 Nm
Schroef bout standaardveer M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8x35 20 Nm
Schroef contactslot (een keer te
gebruiken)
M8 25 Nm
Loctite®243™
Schroef handbescherming stuur-
einde
M8x40 25 Nm
Schroef klem vorkbuis M8x35 20 Nm
Schroef motorstang frame M8x20 25 Nm
Loctite®243™
Schroef onderste kroonplaat M8x35 15 Nm
Schroef stuurdemper aan frame M8x20 25 Nm
Loctite®243™
Schroef stuurdemper aan kroon-
plaat
M8x25 25 Nm
Loctite®243™
Schroef stuurklem M8x25 20 Nm
Schroef topcase-drager M8x40 25 Nm
Schroef voetsteunhouder achter M8x25 25 Nm
Loctite®243™
Schroef voetsteunhouder voor M8x20 25 Nm
Loctite®243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS
180
Schroef zijstandaardconsole aan
motor
M8x25 25 Nm
Loctite®243™
Schroef brandstoftank-
montagerubber
M8x1,25 20 Nm
Resterende moeren chassis M10 45 Nm
Resterende schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef console M10x20 45 Nm
Schroef motorstang frame M10x50 45 Nm
Loctite®243™
Schroef rempedaal M10x35 25 Nm
Loctite®243™
Schroef stuuradapter M10x35 40 Nm
Loctite®243™
Schroef zijstandaard M10 40 Nm
Loctite®243™
Schroef zijstandaardconsole M10x30 55 Nm
Loctite®243™
Holle schroef remkabel M10x1 25 Nm
Moer kettingwielschroef M10x1,25 50 Nm
Loctite®243™
Moer richtingaanwijzer M10x1,25 4 Nm
Schroef remzadel voor M10x1,5x55 45 Nm
Loctite®243™
Lambdasonde M12x1,25 25 Nm
Schroef schokdemper boven M14x1,5 80 Nm
Schroefdraad ingevet
Schroef schokdemper onder M14x1,5 80 Nm
Schroefdraad ingevet
Moer stopcontact M18x1 4 Nm
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm
Schroefdraad ingevet
Schroef balhoofd boven M22x1,5 18 Nm
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm
Schroefdraad ingevet
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm
Schroefdraad ingevet
VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 24
181
24.1 Verklaringen van overeenstemming
Info
De omvang van de functies en uitrusting zijn afhankelijk van het model en omvat eventueel niet alle ver-
melde zendinstallaties en toepassingsgebieden.
Hiermee verklaart KTM AG dat het zendinstallatietype KTM RACE ON system overeenkomt met de relevante richtlij-
nen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/ktm-race-on
Hiermee verklaart Robert Bosch AG dat het zendinstallatietype Front Radar Sensor overeenkomt met de relevante
richtlijnen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/frs
Hiermee verklaart Polaris dat het zendinstallatietype Connectivity Control Unit "CCU2" overeenkomt met de rele-
vante richtlijnen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende
URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/ccu-2
Hiermee verklaart LDL Technology dat het zendinstallatietype Tyre Pressure Monitoring System overeenkomt met de
relevante richtlijnen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende
URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/tpms
24.2 Landspecifieke verklaringen van overeenstemming (KTM RACE ON systeem 1)
E02298-01
24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING
182
24.3 Landspecifieke verklaringen van overeenstemming (KTM RACE ON systeem 2)
E02326-01
24.4 Landspecifieke verklaringen van overeenstemming (CCU-2)
E02299-01
VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 24
183
24.5 Landspecifieke conformiteitsverklaringen (frontradarsensor)
E02297-01
25 OPEN SOURCE
184
25.1 Informatie over Open Source-software
Sommige voertuigcomponenten maken gebruik van Open Source-software.
De broncode van de gebruikte software evenals meer informatie zijn online beschikbaar.
Overzicht: http://www.ktm.com/ktm-oss
Info
Vanwege de bestandsgrootte kan het downloaden veel tijd vergen.
Afhankelijk van uw internetprovider kunnen kosten voor het verbruik van gegevensvolume ontstaan.
GEBRUIKSSTOFFEN 26
185
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Alleen Super ongelood gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm of gelijkwaardig is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol
(bijv. E15, E25, E85, E100) gebruiken.
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
Alleen hoogwaardig, silicaatvrij koelmiddel met antiroestadditief voor aluminiummotoren gebruiken. Minder-
waardige en ongeschikte antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Geen zuiver water gebruiken omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen
alleen door koelmiddel vervuld kunnen worden.
Uitsluitend koelmiddel gebruiken dat voldoet aan de aangegeven voorwaarden (zie informatie op de verpak-
king) en de juiste eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gedistilleerd water gebruiken, als
het koelmiddel verdund moet worden.
Het gebruik van voorgemengd koelmiddel wordt aanbevolen.
Gegevens van de koelmiddelfabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaarheid (ver-
draagbaarheid) met andere koelmiddelen in acht nemen.
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA2 ( pag. 188)
SAE ( pag. 188) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Power Synt 4T
Motorolie (SAE 5W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA2 ( pag. 188)
SAE ( pag. 188) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
26 GEBRUIKSSTOFFEN
186
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Alleen remvloeistof gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die de
juiste eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
MOTOREX®
Brake Fluid DOT 5.1
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 188) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Alleen olie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste
eigenschappen heeft.
HULPSTOFFEN 27
187
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Chain Clean
Kettingspray Street
Voorgeschreven waarde
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Chainlube Road Strong
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Moto Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Joker 440 Synthetic
28 NORMEN
188
JASO T903 MA2
Meerdere technische ontwikkelingsrichtingen vereisten een eigen specificatie voor motorfietsen - de norm
JASO T903 MA2.
Vroeger werd voor motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie bestond.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermo-
gensrendement bij hoge toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden versnelling en koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO T903 MA2 voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op
basis van hun viscositeit. De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de
kwaliteit.
LIJST MET VAKBEGRIPPEN 29
189
ACC Adaptieve cruisecontrol
(Adaptive Cruise Control)
Rijassistentiesysteem dat met een radarsensor de rij-
snelheid en de afstand tot het voorliggende voertuig
aanpast
ABS Antiblokkeersysteem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen
bij het rechtuit rijden zonder inwerking van zijwaartse
krachten voorkomt
ARA AntiRelayAttack Veiligheidssysteem dat het radioantwoord van de
RACEONsleutel na een bepaalde tijd deactiveert en
zo de beveiliging tegen diefstal verhoogt
ATIR Automatische uitschakeling van rich-
tingaanwijzer (Automatic Turn Indi-
cator Reset)
Software die na afloop van een timer of een rijaf-
standsmeter de richtingaanwijzers automatisch uit-
schakelt
OBD Boorddiagnose Voertuigsysteem dat ingestelde parameters van de
voertuigelektronica bewaakt
CC Cruisecontrol (Cruise Control) Rijassistentiesysteem dat de rijsnelheid op een vast
ingestelde waarde houdt
DRL Dagrijlicht (Daytime Running Light) Licht dat de zichtbaarheid van het voertuig op de dag
verhoogt, maar in tegenstelling tot het dimlicht niet
gefocust is en het wegdek verlicht
FRS Frontradarsensor Component van de adaptieve cruisecontrol dat afstand
en relatieve snelheid van voorliggende voertuigen meet
HHC Hill Hold Control Rijhulp die het terugrollen van het voertuig op hellin-
gen verhindert
- KTM RACE ON Systeem waarbij contact, stuurslot en tankdop per
draadloze sleutel met transponder worden vrijgescha-
keld
MSC Motorfiets-stabiliteitscontrole (Motor-
cycle Stability Control)
Extra functie bij het ABS die het blokkeren en weg-
glijden van de wielen tijdens het remmen in schuine
stand verhindert
MTC Motorfietstractiecontrole (Motorcy-
cle Traction Control)
Extra functie van de motorbesturing die bij doordraai-
end achterwiel het motorkoppel verlaagt
MSR Motorslipmomentregeling Extra functie van de motorbesturing die het blokkeren
van het achterwiel bij een te grote motorremwerking
verhindert door de regelkleppen iets te openen
- Quickshifter + Functie van de motorelektronica voor schakelen zon-
der bediening van de koppeling
30 LIJST MET AFKORTINGEN
190
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
LIJST MET SYMBOLEN 31
191
31.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Oliedruk is te laag. Onmiddellijk veilig stoppen
en de motor afzetten.
31.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen.
Actieve rijhulpen worden eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
RACE-ONcontrolelampje brandt/knippert geel/oranje/rood Status- of foutmelding bij het
RACE-ON-systeem/bij de alarminstallatie.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid
is gedetecteerd. Dit wordt ook op het display weergegeven.
Controlelampje storing brandt geel De OBD heeft een fout in de voertuigelektronica gecon-
stateerd.
TC-controlelampje brandt/knippert geel De MTC ( pag. 157) is niet actief of is bezig met
regelen. Het TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt herkend. Contact opnemen
met geautoriseerde KTM-garage. Het TC-controlelampje knippert als TC actief ingrijpt.
Controlelampje cruisecontrol brandt geel De functie cruisecontrol in de modus CC Only is
ingeschakeld, maar de cruisecontrol is niet actief.
ACC controlelampje cruiscontrol brandt geel en voertuigsymbool brandt grijs De adaptieve
functie cruisecontrol is ingeschakeld, maar de cruisecontrol is niet actief.
ABS-waarschuwingslampje brandt geel Status- of foutmelding bij het ABS.
Waarschuwing glad ijs op het display actief De waarschuwingslamp brandt bij verhoogd
gevaar voor glad wegdek.
31.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Linker controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwij-
zer links is ingeschakeld.
Controlelampje cruisecontrol brandt groen De functie cruisecontrol is ingeschakeld in de
modus CC Only en de cruisecontrol is actief.
ACC controlelampje cruiscontrol brandt groen en voertuigsymbool brandt grijs De functie
adaptieve cruisecontrol is ingeschakeld, de cruisecontrol is actief, maar er werd geen voorlig-
gend voertuig herkend.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Het rechter controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richting-
aanwijzer rechts is ingeschakeld.
Stationair-aanduiding op de display actief Versnelling is in positie vrij geschakeld.
INDEX
192
INDEX
+
+RES/-SET-knop
bediening ......................... 21
1
12V-accu
demonteren ....................... 145
laden ........................... 147
monteren ........................ 146
A
ABS ............................... 125
ACC ............................... 142
bediening ......................... 19
Achterwiel
demonteren ....................... 135
monteren ........................ 136
Adaptieve cruisecontrol .................. 142
bediening ......................... 19
weergave .......................... 41
Afbeelding voertuig
linksvoor .......................... 12
rechtsachter ....................... 13
Afbeeldingen .......................... 11
Afdekking olievulopening
demonteren ....................... 122
monteren ........................ 123
Afremmen ............................ 92
Anti Dive (optioneel) ..................... 54
Antiblokkeersysteem .................... 125
AntiRelayAttack ....................... 26
ARA ................................ 26
Artikelnummer schokdemper ................ 15
Artikelnummer stuurdemper ................ 15
Artikelnummer voorvork ................... 14
B
Bagage .............................. 84
Bagagedrager ......................... 30
Bandenreparatiespray
gebruik .......................... 140
Bandenspanning
controleren ....................... 140
Bandenspanningcontrolesysteem
instelling .......................... 64
Bedieningshandleiding .................... 10
Bedrijfsmiddelen ........................ 11
Beoogd gebruik ......................... 7
Beschermende kleding ..................... 9
Bestuurdersvoetsteunen ................... 78
Bestuurderszadel
instellen .......................... 75
monteren ........................ 103
verwijderen ....................... 103
Bochtverlichting ....................... 144
Brandstofkranen ........................ 28
Brandstoftankbekleding
demonteren ....................112-113
monteren .................... 112,114
Buddyseat
monteren ........................ 103
noodontgrendeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
ontgrendeling ....................... 30
verwijderen ....................... 102
Buddyseat-noodontgrendeling ............... 30
Buddyseat-ontgrendeling .................. 30
C
C1schakelaar ......................... 23
C2schakelaar ......................... 23
Chassis afstellen ...................100-101
Claxonknop ........................... 22
Combinatieschakelaar
links ............................. 16
overzichtlinks ...................... 16
overzichtrechts ..................... 23
rechts ............................ 23
Controlelampjes ........................ 36
Cruisecontrol
bediening ......................... 17
weergave .......................... 40
Custom Switch ......................... 23
D
Dagrijlicht ........................... 144
Datum
instellen .......................... 72
Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren ....................... 138
Diagnosestekker ....................... 154
Dimlicht ............................ 143
DRL ............................... 144
F
Fabrieksgarantie ........................ 11
G
Garantie ............................. 11
Gashendel ............................ 16
Gebruiksdefinitie ........................ 7
Gecombineerd instrument ............... 33-74
ABS ............................. 58
INDEX
193
ABSweergave ....................... 41
ACC Distance ....................... 62
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Anti Dive (optioneel) .................. 54
Anti Relay Attack ..................... 65
Audio ............................ 50
Bike Info ........................51-52
Bluetooth .......................... 66
brandstofpeilweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Button Illumination .................... 66
Callweergave ....................... 45
Clock & Date ....................... 68
Clock Format ....................... 69
controlelampjes ..................... 36
Cruise Control ....................... 60
Cruise Control Mode ................... 60
Custom Switch ...................... 63
dag-nacht-modus .................... 34
Date Format ........................ 69
display ........................... 38
Display Rally (optioneel) . . . . . . . . . . . . . . . 39
Display Theme ....................... 65
DRL .............................. 66
Extra Functions ...................... 72
Favourites ......................... 64
Favouritesweergave ................... 44
Favourites-weergave 1-4 . . . . . . . . . . . . . . . . 64
Fork ............................. 55
handgreepverwarming (optioneel) . . . . . . . . . 43
Headset Type ....................... 48
Heating (functie optioneel) . . . . . . . . . . . . . . 73
Heating Grips (functie optioneel) . . . . . . . . . . 74
Heating Rider Seat (functie optioneel) . . . . . . . 74
hellinginstellen ..................... 82
Hill Hold Control (optioneel) . . . . . . . . . . . . . 67
knopC1enC2 ...................... 63
KTM MY RIDE ....................... 45
menu ............................ 45
Motorcycle ......................... 55
MTC ............................. 57
MTC+MSR (optioneel) ................. 57
MTCweergave ...................... 42
Navigation (optioneel) ................. 48
Navigationweergave .................. 44
overzicht .......................... 33
Phone ............................ 46
Preload Adjuster ................. 54,100
Preload Adjusterweergave .............. 43
Quickshifter + (optioneel) . . . . . . . . . . . . . . . 67
Ride Mode ..................... 56,157
RideModeweergave .................. 42
Rider's Headset ...................... 47
schakelindicator ..................... 40
Settings ........................... 63
Settings Heating ..................... 70
Settings Heating Grips .................. 71
Settings Heating Pillion Seat ............. 71
Settings Heating Rider Seat .............. 71
Shift Light ......................... 67
Shift Light RPM1 ..................... 68
Shift Light RPM2 ..................... 68
Shift Light State ...................... 67
Shock ............................ 55
Skip Waypoint ....................... 49
Slip Adjuster (optioneel) . . . . . . . . . . . . 59, 158
snelheid .......................... 41
Suspension ......................... 53
Suspension Mode ................ 53,101
Suspension Modeweergave .............. 42
Throttle Response (optioneel) . . . . . . . . 58, 158
toerental .......................... 40
TPMS Setting ....................... 64
Trip ............................. 52
Trip 1 ............................ 52
Trip 2 ............................ 53
Units ............................. 69
Units Consumption .................... 70
Units Distance ....................... 69
Units Pressure ....................... 70
Units Temperature .................... 70
Volume ........................... 49
waarschuwing over de overname van de controle
door de bestuurder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
waarschuwing voor glad wegdek . . . . . . . . . . 35
waarschuwingen ..................... 35
weergave van de adaptieve cruisecontrol . . . . 41
weergave van de cruisecontrol . . . . . . . . . . . 40
weergave van de koelmiddeltemperatuur . . . . 42
zadelverwarming (optioneel) . . . . . . . . . . . . . 43
Grepen .............................. 30
Groot licht ........................... 144
H
Hoofdzekering
vervangen ........................ 150
Hulpstoffen ........................... 11
I
Inbedrijfstelling
aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling . . . . 83
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstel-
ling ............................. 86
nadestalling ...................... 168
K
Ketting
controleren ....................... 107
reinigen ......................... 104
INDEX
194
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Ketting-aandrijfwiel
controleren ....................... 107
Kettingspanning
controleren ....................... 105
instellen ......................... 106
Kettingwiel
controleren ....................... 107
Klantenservice ......................... 11
Koelmiddelpeil
in compensatiereservoir controleren . . . . . . 155
in compensatiereservoir corrigeren . . . . . . . 155
Koplamp
bochtverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
dagrijlicht ........................ 144
dimlicht ......................... 143
grootlicht ........................ 144
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . 153
Koplampinstelling
controleren ....................... 153
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . 108
Koppelingshendel ....................... 16
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 77
Kroonplaat onder
demonteren ....................... 110
monteren ........................ 110
L
Lichtschakelaar ........................ 17
M
Maskerspoiler
demonteren ....................... 118
monteren ........................ 120
Middenstandaard ....................... 32
Milieu ............................... 9
Motor
inrijden ........................... 84
Motorbescherming
demonteren ....................... 122
monteren ........................ 122
Motorfiets
reinigen ......................... 164
Motorfietstractiecontrole ................. 157
Motornummer .......................... 14
Motorolie
bijvullen ......................... 162
vervangen ........................ 159
Motoroliepeil
controleren ....................... 159
Motorslipmomentregeling .................. 92
MSR ................................ 92
MTC ............................... 157
N
Noodknipperlichten ...................... 23
Noodknipperlichtschakelaar ................ 23
Noodstopschakelaar ..................... 24
O
Oliefilter
vervangen ........................ 159
Oliezeven
reinigen ......................... 159
Onjuist gebruik .......................... 7
Opbergvak
demonteren ....................... 111
monteren ........................ 111
openen ........................... 29
sluiten ........................... 29
USBaansluiting ..................... 27
Open Source
informatie ........................ 184
Opsporen van fouten .................169-170
P
Parkeren ............................. 94
Pech
wegslepen ......................... 95
PreloadAdjuster .................... 54,100
Q
Quickshifter+ .......................... 88
R
RACE-ON-knop ......................... 24
RACE-ON-sleutel
AntiRelayAttack .................... 26
RACE-ON-sleutelbatterij vervangen . . . . . . . 149
RACEON-sleutel ........................ 25
Remhendel ........................... 16
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 77
Remmen ............................. 92
Rempedaal ........................... 31
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 81
Remschijven
controleren ....................... 127
Remsysteem ......................125-132
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . 130
INDEX
195
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . 128
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 130
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 127
Remvoeringborging
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 132
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 129
Remvoeringen
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 132
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 129
Reserveonderdelen ...................... 11
Richtingaanwijzerschakelaar ................ 22
Rijden .............................. 89
beginnen met rijden met HHC (optioneel) . . . . 89
optrekken ......................... 88
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . 165
S
Schakelen ............................ 89
Schokdemper ......................... 100
Service .............................. 11
Serviceschema .......................98-99
Spatbord voor
demonteren ....................... 123
monteren ........................ 123
Speling balhoofdlager
controleren ....................... 109
Stalling ............................ 167
Starten .............................. 86
Startknop ............................ 24
Stopcontact voor elektrisch toebehoren ......... 27
Stoppen ............................. 94
Stuurslot ............................. 24
Stuurstand ............................ 75
instellen .......................... 75
T
Tankdop
openen ........................... 27
sluiten ........................... 28
Tanken
brandstof ......................... 96
Technisch toebehoren .................... 11
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . 177
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . 172
banden .......................... 176
chassis .......................... 175
elektronica ....................... 176
motor ........................171-180
schokdemper ...................... 177
voorvork ......................... 176
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Tijd
instellen .......................... 72
Toebehorencircuit 1
achter ........................... 154
voor ............................ 154
Toebehorencircuit 2
achter ........................... 154
voor ............................ 154
Toestand van de banden
controleren ....................... 139
TPMS
instelling .......................... 64
Transporteren ......................... 95
Typeplaatje ........................... 14
U
USBaansluiting ........................ 27
V
Veilig gebruik .......................... 8
Verklaringen van overeenstemming . . . . . . . 181-183
landspecifiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181-182
landspecifiek (CCU-2) . . . . . . . . . . . . . . . . 182
landspecifiek (frontradarsensor) . . . . . . . . . 183
Versnellingshendel ...................... 31
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . . 79
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 80
Versnellingshendelvlak
instellen .......................... 81
Voertuig
beladen ........................... 84
op middenstandaard zetten . . . . . . . . . . . . 102
van middenstandaard nemen . . . . . . . . . . . 102
Voertuigidentificatiennummer ............... 14
Voetsteun passagier ..................... 31
Voetsteunen
instellen .......................... 78
Voorvork ............................ 100
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . 123
Voorwiel
demonteren ....................... 133
monteren ........................ 134
Vulhoeveelheid
brandstof ..................... 97,175
koelmiddel ....................... 174
motorolie ..................... 161,174
INDEX
196
W
Waarschuwing voor glad wegdek ............. 35
Wegrijblokkering ....................... 25
Wegslepen ........................... 95
Werkinstructies ......................... 9
Windscherm
demonteren ....................... 110
instellen .......................... 77
monteren ........................ 110
Z
Zadel
noodontgrendeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Zekeringen
in zekeringenblok vervangen . . . . . . . . . . . . 151
Zijbekleding voor
demonteren ....................... 116
monteren ........................ 117
Zijspoiler
demonteren ....................... 115
monteren ........................ 115
Zijstandaard .......................... 32
*3214747nl*
3214747nl
27.01.2023
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
KTM.COM
Foto: Mitterbauer/KISKA/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199

KTM 1290 Super Adventure S de handleiding

Type
de handleiding